1/6
Aandachtspunten voor duurzaam wonen en bouwen in Vlaamse steden en gemeenten (geformuleerd door transitiearena duurzaam wonen en bouwen) “Stadsvernieuwingsprojecten willen de kwaliteit van de leefomgeving verhogen door stadskankers weg te werken. De projecten moeten een opmerkelijke verandering in een buurt of wijk kunnen bewerkstelligen. Deze veranderingen dienen te slaan op verschillende functies zoals wonen, winkelen, recreëren, werken, de herinrichting van het publieke domein of de aanleg van groene ruimten.” (persmededeling van de Vlaamse regering van vrijdag 16maart07) Bij de selectiecriteria voor een subsidiëring uit het stadsvernieuwingsfonds wordt oa gewezen op het belang van het structureel, strategisch en duurzaam karakter van het project. Deze tekst tracht meer inspiratie te geven voor de invulling van het „duurzaam karakter‟ in de vorm van 35 aandachtspunten. Ze zijn opgesteld door de werkgroep Levende Kernen op basis van de visievorming en maatschappelijke discussie in de transitiearena rond het thema “duurzaam wonen en bouwen”. Juni07 Conform de regeringsbeslissing van 13/02/01 rond duurzaam bouwen en wonen werd door AMINAL (nu departement LNE) eind 2004 een eerste fase van het project transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen opgestart, in samenwerking met andere administraties en departementen. Transitiemanagement draait om de organisatie en coördinatie van een multi-actor proces en in het bijzonder van de transitiearena, ook wel aangeduid als “vernieuwingsnetwerk”. Er is in het kader van het DuWoBo-project (duurzaam wonen en bouwen) een transitiearena gevormd met vertegenwoordigers van kennisinstellingen, overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en intermediairs. Oorspronkelijk waren er 30 personen actief, momenteel is deze uitgebreid tot meer dan 60 actoren. Een gemeenschappelijke visie voor 2030 kwam tot stand en op basis van deze visie werden deelthema‟s bepaald, streefbeelden, paden en acties geformuleerd. Dit mondde eind 2006 uit in een transitieagenda met vernieuwende projecten en de oprichting van een vernieuwingsplatform duurzaam wonen en bouwen (zie ook http//duurzaambouwen.lne.be). Voorbeelden van concrete initiatieven zijn: kwaliteitsnorm en/of evaluatiekader voor duurzaamheid op gebouwniveau, zuinig gebruik van grondstoffen voor de bouw, leren voor duurzaam bouwen waarbij de alle opleidingen in de bouwsector (formeel, informeel en non-formeel) getoetst worden op de duurzaamheidaspecten, de verdere uitbouw van het netwerk voor adviesverlening en zorg voor hun kwaliteitsgarantie in samenwerking met de provincies, het opzetten van demonstratie en vernieuwingsprojecten. Het integreren van het duurzaam wonen en bouwen in het beleid van de Vlaamse regering is een ander aandachtspunt. Om de nog aanwezige kwaliteiten te bewaren voor de toekomst en de kwaliteit van het wonen en bouwen in Vlaanderen structureel te verbeteren, moeten we komen tot een duurzame ontwikkeling op lange termijn. Dit proces houdt een verandering in van cultuur, structuur en werkwijzen. Voor een duurzaam wonen en bouwen (DUWOBO) in Vlaanderen is een fundamentele en onomkeerbare verandering (transitie) van het huidige systeem noodzakelijk. Stadsprojecten schrijven zich in en sturen mee in de lange termijn strategie voor de stad en haar ontwikkeling. De transitiearena duurzaam wonen en bouwen heeft een visie uitgewerkt voor duurzaam wonen en bouwen. Die visie en de onderliggende streefbeelden voor “Duurzaam wonen en bouwen in 2030” zijn vertaald naar 35 aandachtspunten. Het is bedoeld als inspiratiebron voor alle actoren die in de woonen bouwwereld van Vlaanderen actief zijn, een stap op weg naar duurzaamheid.
2/6
35 aandachtspunten voor duurzaam wonen en bouwen: Een geïntegreerde benadering 1. De ontwikkeling en het beheer van wonen en bouwen kijkt vooruit naar 2030 en vertrekt vanuit de algemeen aanvaarde uitgangspunten van de transitiearena „duurzaam wonen en bouwen‟. We gaan voor een gezonde, veilige en betaalbare woning met geringe impact op het leefmilieu in een aantrekkelijke woonomgeving die aan de basisnoden van de bewoners voldoet. Het gaat om een balans en afstemming in alle dimensies van het woonsysteem op gebieds- en projectniveau tot en met het concrete bouwen. In een proces van co-productie staat het behoeftevraagstuk van alle bewoners centraal en neemt elk betrokken actor zijn verantwoordelijkheid. Hierdoor ontwikkelt het systeem zich als een „gepland organisch geheel‟ gericht op een positieve ontwikkeling van economische, technologische, sociale, culturele, institutionele en ecologische aspecten van alle schakels in de keten van bouwen en wonen, van planning tot productie en beheer. Met positieve ontwikkeling wordt bedoeld: een wenselijke ontwikkeling vanuit sociaal-cultureel en institutioneel, ecologisch én economisch oogpunt, niet alleen de gewenste ontwikkeling van alle aspecten afzonderlijk, maar juist ook de ontwikkeling van alle componenten in samenhang (de synergie). De positieve en negatieve invloed van het wonen en het bouwproces op de maatschappij wordt expliciet in de belangenafweging betrokken.
Een aangename woonomgeving. 2. Onze ruimtelijke ordening gaat veel meer uit van het creëren van levendige kernen en wijken. Nieuwe greenfieldontwikkeling wordt daarom kritisch overwogen en sluit aan bij bestaande kernen. Elke projectontwikkeling integreert zich immers in de ruimere structuur, in de economische en sociale netwerken, in een logisch vervoersnetwerk en het fysieke systeem van groen, water en energie. Er komen nieuwe vormen van passage en samenleefruimtes en nieuwe ruimte voor groen en water, fauna en flora. Op projectniveau is er aandacht voor verschillende activiteiten, verschillende doelgroepen en worden alle potenties benut die bijdragen aan de identiteit van de wijk en een minimale ecologische footprint. 3. Er is een ver doorgedreven verweving van activiteiten in deze woonomgeving. Positieve wooncriteria zijn diversiteit en bereikbaarheid, sterk sociaal weefsel en toegankelijkheid, privacy en veiligheid, zorg en onderhoud van gebouwen, straten en pleinen etc, De leefbaarheid van de wijken, met passende functies in de context staat centraal, zodat bruisende kernen ontstaan. 4. Faciliteiten zoals scholen, winkels, openbaar vervoer, collectief groen, speelruimte, postkantoren, serviceflats en andere geïntegreerde zorginstellingen zijn in de buurt aanwezig of worden voorzien. Er worden woonerven, speelstraten en speelruimtes afgebakend, welke gekoppeld worden aan laagdynamische functies zoals groen, water, zachte recreatie… Er is ruimte voor winkel- en wandelzones met culturele en recreatieve voorzieningen. Er zijn opportuniteiten voor vrije ontmoeting tussen diverse culturen en leeftijden. Men moet zich vrij en veilig kunnen voelen, waar men ook komt. 5. Er wordt een netwerk van voetgangerszones, vlot toegankelijke en veilige fietsroutes aangelegd met een link met de directe omgeving. Indien mogelijk wordt een autoluw verkeersconcept in overweging genomen met een gemeenschappelijke parkeervoorziening aan de rand van de woonzonde. Er is vlotte toegang tot een comfortabel en efficiënt openbaar vervoersnet. 6. Het wonen sluit in hoge dichtheden aan bij andere activiteiten. Door compact te bouwen ontstaat ruimte voor meer aaneengesloten groen. Dichtheden zijn afgewogen binnen de ruimtelijk ecologische en maatschappelijke draagkracht van de omgeving. 7. De potenties van het landschap worden benut en de topografie is de basislayer. Het ruimtegebruik met oog op een leefbare omgeving interfereert op een zorgvuldige wijze op het
3/6
milieugebruik. Voorzorg binnen de grenzen van het ecologisch draagvlak betekent een rationeel milieugebruik (bodem, grond- en oppervlaktewater, hernieuwbare energiebronnen, grondstoffen en materialen) met aandacht voor gesloten kringlopen en een natuur- en milieubeheer in functie van de biodiversiteit (aaneengesloten lokaal/bovenlokaal groen en water, ontwikkeling en behoud van waardevolle gebieden) en een kwalitatief en aantrekkelijk leefmilieu voor haar gebruikers, fauna en flora (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, luchtkwaliteit, geluid, gezondheid en veiligheid). 8. Het onverharde oppervlak van water en groen wordt vergroot en in verharde oppervlakken worden waterdoorlaatbare materialen gebruikt. Voor het watersysteem geldt het principe: eerst water vasthouden, vervolgens bergen en dan pas afvoeren. In functie van de waterkwaliteit: voorkom verontreiniging door lozing, houdt water van verschillende (ecologische) kwaliteit gescheiden en leid de stroming van schoon naar vuil. Voor het natuursysteem geldt het principe: benut potenties van de ondergrond en de geomorfologie, vorm kerngebieden en verbindt die onderling. Voor het energiesysteem geldt het principe: beperk de energiebehoefte, gebruik duurzame bronnen, gebruik eindige bronnen efficiënt (Trias energetica). 9. Om activiteiten te combineren in één en dezelfde fysieke ruimte opteert men voor hernieuwd ruimtegebruik (brownfields, leegstaande panden of onbenutte ruimte) of voor het verhogen van ruimtegebruik, gelijktijdig of volgtijdelijk, permanent of temporeel. 10. Er is aandacht voor de eigenheid van de omgeving, de verhalen van de plek, de herwaardering van landschappelijke kenmerken en het bestaande erfgoed krijgt een herkenbare plaats in het bouwweefsel. Dit zal worden opgewaardeerd, een geschikte functie krijgen en mogelijkheden bieden tot (semi-)publiek medegebruik. 11. Er is een grote verscheidenheid aan architecturale oplossingen en een zeer gevarieerde en aantrekkelijke woonomgeving wordt beoogd. Er worden, waar mogelijk, architectuurwedstrijden georganiseerd.
Balans tussen privaat en collectief gebruik. 12. De woonomgeving is erg gebruikersvriendelijk en toegankelijk voor allen: kinderen, jongeren, ouderen, personen met een handicap,… heeft een eigen identiteit, biedt geborgenheid en sociale veiligheid. De buurt en wijk zijn een conglomeraat van private en collectieve, boeiende en gevarieerde plekken waar bewoners individueel of samen zitten, wandelen, spelen, iets kunnen ondernemen. 13. Iedereen moet kunnen beschikken over voldoende basisruimte voor privé-gebruik. Er wordt een juiste balans en overgang tussen privaat, semi-publiek en publiek gebruik nagestreefd. Er is aandacht voor nieuwe woonvormen en vormen van medegebruik van de ruimte: samen wonen, woondiensten, (deel)tuinen, (deel)parken … Er bestaat een diversiteit aan woonvormen en ontmoetingsruimten. Er zijn mogelijkheden voor meervoudig gebruik van de collectieve ruimtes. De open ruimte buiten en aan de rand van het stedelijk weefsel is maximaal publieke ruimte. 14. Alle diensten (uitrusting van de buurt, collectief vervoer, zorg en beheer) worden efficiënt en op de juiste schaal uitgebouwd en beheerd. Collectieve uitrusting krijgt de voorkeur.
Een hoge kwaliteit van het gebouw. 15. De woningen en gebouwen moeten kwalitatief van hoog niveau zijn wat betreft uitstraling, bouw, gebruik en onderhoud. Volgende criteria worden meegenomen bij de beoordeling: opbouw, indeling en vormgeving, gezondheid, comfort, licht en verluchting, energieprestatie, gebruik van duurzame en gezonde bouwmaterialen,… Bij de ruimtelijke inplanting en planning in functie van wonen is het belangrijk zuinig en zorgvuldig om te springen met de ruimte. 16. Dak en gevelbegroeiing doet de woningen aansluiten bij het netwerk van groen in de omgeving.
4/6
17. Bestaande gebouwen die nog kwaliteitsvol zijn, worden na eventuele aanpassingen voor gebruik geoptimaliseerd in de vorm van nieuwe samenwoonvormen of levenslang wonen 18. De woonruimtes worden bij voorkeur flexibel, aanpasbaar, en multifunctioneler ingericht. Nieuwe concepten staan centraal: flexibele, modulaire en demontabele bouwconcepten laten toe dat een gebouw verschillende decennia aanpasbaar is aan veranderde functies en behoeftes in gebruik en bewoning. Dit laat concepten van gebouwen toe die aanpasbaar en upgradebaar zijn en zelfs van functie kunnen wisselen van industrie, naar kantoor of bewoning.
Meer toegankelijkheid, sociaal rechtvaardigheid wonen volgens behoefte. 19. Zowel het fysieke woningaanbod als de woondienstverlening moeten voor iedereen toegankelijk zijn en op maat van zijn behoefte. Een passende woning met voldoende woonzekerheid zou voor alle bevolkingslagen moeten kunnen voorzien worden. Er wordt aandacht besteed aan het feit dat voor iedereen betaalbare en toegankelijke (ook fysiek) woonruimte beschikbaar worden en ook voor de sociaal zwakkeren zijn voorzieningen ruim aanwezig. Er wordt belang gehecht aan een algemene toegang voor duurzame wooninstallaties zowel m.b.t. prijs, beschikbaarheid, prestaties, kwaliteitsgaranties, betrouwbaarheid en begrijpbaarheid. Er is toegankelijkheid voor alle maatschappelijke groepen, zonder discriminatie naar geslacht, leeftijd, cultuur of religie. 20. Er is de mogelijkheid om in elke levensfase of gezinsontwikkeling de meest aangewezen woning te zoeken, vaak kan dat in dezelfde omgeving. De nieuwe woonwijken bij in- of uitbreiding van steden en gemeenten hebben daarom een gemengd aanbod van woningen voor elke behoefte, zodat mensen kunnen doorschuiven naar een meer aangepaste woning wanneer hun situatie verandert: er ontstaat een vorm van roulatie tussen woningen. Wonen voor het leven kan dan aangepast wonen worden, niet meer levenslang tussen dezelfde vier muren. 21. Ook de woningen kunnen aangepast worden aan de veranderende tijdsgebonden eisen van de bewoners: ze kunnen opgedeeld worden in kleinere wooneenheden eens de kinderen het huis uitgegroeid zijn, of de woning kan aangepast worden aan de nieuwe behoeften van bewoners met functionele beperkingen. Daarvoor worden de gebouwen modulair ontworpen (zie ook punt 18). Zelfstandig wonen voor ouderen wordt geïntegreerde in de verschillende woonconcepten. Maar ook domotica geeft meer mogelijkheden aan ouderen om langer zelfstandig te blijven wonen op een veilige en comfortabele manier.
Gesloten kringlopen van stoffen en materialen tijdens het bouwproces en bij het wonen. 22. In eerst instantie moet er zuinig omgegaan worden met de materialen, energie en water tijdens het bouwproces. Daarnaast dienen de fysieke stromen (o.a. van water, energie en materialen) van het wonen en andere nut- en functievervullingen worden beheerst door rationeel gebruik, afstemming met andere kringlopen en weloverwogen keuzes die reeds gemaakt worden tijdens het bouwproces. Problemen worden bij voorkeur lokaal opgelost. 23. Voor alle nutsvoorzieningen wordt voor de gepaste schaal gekozen, dit zowel voor de energieopwekking, afvalwaterzuivering, als voor opvang en buffering van regenwater. 24. Materialen en grondstoffen: In de bouw, onderhoud en renovatie van gebouwen worden duurzame bouwconcepten gebruikt waarbij materialen en producten gebruikt worden die ethisch, sociaal, economisch en ecologisch verantwoord zijn over de ganse levenscyclus: de ontginning, het eventueel transport van de grondstoffen voor aanmaak, en de productie van materialen, de bouw van installaties, het gebruik, het hergebruik, als de afvalverwerking door recyclage of valorisatie van energie gebeuren onder sociaal correcte omstandigheden met minimale milieu-impact. Er wordt geen gebruik gemaakt van bouwmaterialen, grond- of hulpstoffen die schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid waarbij het voorzorgsprincipe
5/6
1
wordt toegepast. Het is aangewezen om te kiezen voor een product met een label volgens de 2 milieuverklaringen van het Type I (volgens de norm ISO 14020) . 25. Water: er wordt op rationele wijze omgesprongen met water. Alle gebouwen zijn ontworpen of verbouwd met een hoog niveau van waterbesparend potentieel. Dit houdt in: maximaal besparende installaties en technieken (waterbesparende toiletten, spaardouches, kranen…) en huishoudtoestellen met minimaal verbruik. Regenwater wordt optimaal gebruikt in gebouwen door weldoordachte opvangsystemen en hergebruikinstallaties. De opvang van 3 regenwater gebeurt op de juiste schaal. Overtollig regenwater wordt rechtstreeks aan het 4 natuurlijk watersysteem teruggegeven bij voorkeur via grachten en wadi‟s , die mee een rol gaan spelen in een belevingsvolle woonomgeving. Er wordt zo weinig mogelijk oppervlakte verhard. 26. Al het water dat in gebouwen gebruikt wordt, wordt na zuivering (op de juiste schaal) ofwel als grijs water nuttig toegepast ofwel teruggegeven aan het natuurlijk watersysteem, in dezelfde kwaliteit en kwantiteit als vóór het gebruik. 27. Energie: er wordt op een rationele wijze omgesprongen met energie. Op die manier wordt een bijdrage geleverd tot een koolstofarme en energiezuinige Vlaamse samenleving. Energieproductie voor gebruik binnen gebouwen gebeurt bij voorkeur uit hernieuwbare en/of milieuvriendelijke energiebronnen. 28. De energieproductie gebeurt op een optimaal gedecentraliseerde manier maar op de meest efficiënte schaal: met energieproductie verbonden aan het gebouw/gebouwencomplex en/of wijkniveau. De elektrische productie in gebouwen gebeurt bij voorkeur met optimaal nuttig gebruik van de eventueel vrijgekomen warmte, bijvoorbeeld onder vorm van WKK of met stadsverwarming. 29. Bij nieuwbouw gaat men verder dan het opgelegde E-peil. Rekening houdend met het economisch optimum ( E60) wordt de nieuwbouw bij voorkeur ontworpen volgens het lageenergiewoningsconcept (E60) met voldoende aandacht voor pilootprojecten ontworpen 5 volgens het passiefhuisconcept .
1
De evaluatie hiervan gebeurt volgens de wetenschappelijk onderbouwde procedures die in het kader van REACH en de toekomstige CEN-normering terzake worden voorzien. Bij het voorzorgsprincipe, dat bekrachtigd werd door de Vlaamse overheid, moet de overheid indien er ernstige of onomkoombare schade dreigt, mits een risico inschatting, niet te wachten tot op wetenschappelijke consensus om maatregelen te nemen om deze schade te voorkomen. 2
Bv. De milieuverklaringen van het Type I (volgens de norm ISO 14020) houden rekening met de volledige levenscyclus van het product en maken voorwerp uit van een onafhankelijke controle zoals het Europees ecolabel (www.ecolabel.be), Nature Plus, (zie: www.natureplus.org), Scandinavische „Nordic swan‟, de Duitse „Blaue Engel‟ (zie http://www.svanen.nu/eng/ en http://www.blauer-engel.de/), het FSC- keurmerk en PEFC-certificaat. Bij de keuze van een label moet rekening gehouden worden met de criteria van dat label. 3
Indien milieuverantwoord kan bij grotere gebouwen de ganse kelderverdieping, tussenverdiepingen of het dak voorzien worden voor tijdelijke wateropvang. 4
Open infiltratiezones of licht verzonken delen in een groene zone waar het hemelwater zich kan verzamelen en in de bodem infiltreren. 5
De term passiefhuis staat voor een specifieke constructiestandaard voor woongebouwen met een goed binnenklimaat gedurende winter zowel als zomer, zonder traditioneel verwarmings- of koelsysteem. Dit houdt een zeer goede thermische isolatie en zeer goede lucht-/ kierdichting van de constructie in, terwijl een goed binnenklimaat verzekerd is door gebalanceerde ventilatie met hoge mate van warmterecuperatie / terugwinning. Een passiefhuis heeft een hoog niveau aan thermische isolatie met minimale koudebruggen, weinig infiltratie en gebruikt passieve zonne- en warmtewinsten om aan de vooropgestelde eisen te voldoen. Als een gevolg hiervan kunnen hernieuwbare energiebronnen ingezet worden om aan de overblijvende energiebehoefte tegemoet te komen.
6/6
30. De bestaande gebouwen worden verbouwd met een hoog niveau van energiezuinigheid. Dit houdt in: optimale isolatie (kwantiteit, kwaliteit), en installaties, technieken en huishoudtoestellen met minimaal verbruik. Vormen met minimaal buitenoppervlak, oriëntatie naar de zon en vermijden van koude bruggen versterken het energiezuinig karakter van de woning zonder in te boeten op architecturale waarden. Nieuwe energiezuinige en innovatieve verlichtingssystemen worden toegepast. Naast deze energetische ingrepen gaat er aandacht naar veiligheids- en gezondheidsaspecten: ventilatie wordt voorzien, en loden leidingen, asbest, oude open verwarmingstoestellen... worden vervangen. Woningen met minimale comfortvoorzieningen worden het eerst aangepakt. Bovendien krijgen de bewoners de garantie dat ze in hun eigen woning kunnen blijven, en indien dit niet mogelijk is, wordt hen een woning binnen dezelfde wijk aangeboden. 31. Afval: Afval wordt tot een minimum beperkt. Recyclage van bouw- en sloopafval, bouwpuin gebeurt bij voorkeur binnen de woonkernen waar ze vrijkomen, ofwel kortbij, met minimaal 6 transport
Nieuwe vormen van samenwerking en participatie en verantwoordelijkheid 32. Alle actoren, de verschillende overheidsdiensten, de private projectontwikkelaars en de verschillende geledingen van de maatschappij, participeren inhoudelijk en financieel in de ruimtelijke ontwikkelingsprojecten. Om het maatschappelijk draagvlak te versterken zullen de actoren betrokken worden van bij de aanvang van het project en participeren doorheen het hele proces tot en met het later beheer en onderhoud. Belangrijk is dat de bewoners medeeigenaar kunnen worden van de openbare ruimte. Een structuur van dialoog op basis van maatschappelijke duurzaamheidcriteria geeft kansen aan duurzame projectontwikkelingen. 33. Over het projectprogramma, de inrichting en het gebruik van (semi-)publieke ruimte wordt op het buurtniveau mee beslist en verantwoordelijkheid genomen. Ook bijzondere doelgroepen zoals kinderen, jongeren, ouderen, mensen met een handicap, enz. worden geconsulteerd. 34. Nieuwe vormen van samenwerking zijn belangrijk. De samenwerking gebeurt in netwerken, tot op het lokale niveau geformaliseerd in bouwteams. 35. Ontwikkelaars, bouwfirma‟s en ondernemingen dragen maatschappelijk ondernemen en ethisch gedrag hoog in het vaandel.
6
verantwoord
Dit zal niet altijd mogelijk zijn bij gebrek aan voldoende volume of een lokaal onevenwicht van vraag en aanbod.