Kapucijnenvoer 39 3000 Leuven +32(0)16 33 69 10 fax: +32(0)16 33 69 22 www.kuleuven.be
AANBODVERHELDERING VLAAMSE THUISLOZENZORG
Evelien Demaerschalk Dr. Koen Hermans
Leuven juli 2010
Colofon Opdrachtgever De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering, bij delegatie, in de persoon van de heer Marc Morris, secretaris-generaal van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Onderzoeksleiding Dr. Koen Hermans Prof. dr. Chantal Van Audenhove
Stuurgroep Dr. Freddy Deven, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Bart Verhoeven, Raadgever Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Marijke Enghien, Afdeling Welzijn en Samenleving, Departement WVG Caroline Beyers, Afdeling Welzijn en Samenleving, Departement WVG Joost Bronselaer, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Véronique Vandezande, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Danny Lescauwaet, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Nathalie Debast, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
Wetenschappelijk medewerker Evelien Demaerschalk
Administratieve ondersteuning Lieve Van Cauwenberghe, Sabine Vanden Bossche, Lut Van Hoof, Manuela Schröder
Leuven, juli 2010
INHOUD Hoofdstuk 1 Probleemstelling en onderzoeksopzet
13
1
Meer dan 10.000 dak- en thuislozen in Vlaanderen
13
2
Van aandacht naar actie
14
3
Het onderzoeksdoel: een instrument voor Vlaanderen
15
4
Onderzoeksmethodologie
16
5
Inhoud van dit rapport
17
Hoofdstuk 2 Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
19
1
Definitie dak- en thuislozen
19
1.1
Een heterogene groep
19
1.2
De ETHOS-typologie
22
2
3
Definitie van dak- en thuislozenzorg
25
2.1
Het MPHASIS-project
25
2.2
De Nederlandse woonladder
26
2.3
De ETHOS-typologie
27
2.4
In dit onderzoek
27
Conclusie
28
Hoofdstuk 3 Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
31
1
Centra voor algemeen welzijnswerk
31
1.1
Onthaal
32
1.2
1.1.1 Inloopcentra 1.1.2 Crisishulpverlening 1.1.3 Straathoekwerk 1.1.4 Nachtopvang Ambulante begeleiding
32 33 35 35 35
1.3
1.2.1 Preventieve woonbegeleiding 1.2.2 Begeleid en begeleid zelfstandig wonen 1.2.3 Woonclub Integrale begeleiding
35 37 37 37
2
3
4
Lokale besturen
40
2.1
Regiefunctie van de gemeente
40
2.2
2.1.1 Lokaal toewijzingsreglement 2.1.2 Onbewoonbaar/ ongeschikt verklaringen Het woonaanbod van de lokale besturen
41 44 44
2.3
2.2.1 Woningen voor lange duur 2.2.2 Woningen voor korte duur 2.2.3 Nachtopvang 2.2.4 Winteropvang Ambulante begeleiding door het OCMW
46 46 48 49 50
2.4
2.3.1 Woonbegeleiding 2.3.2 Preventie van uithuiszetting 2.3.3 Vindplaatsgericht werken OCMW-instrumenten
50 50 51 51
2.5
2.4.1 Installatiepremie 2.4.2 Vlaamse huursubsidie 2.4.3 Huurwaarborg 2.4.4 Huurtoelage 2.4.5 Referentieadres 2.4.6 Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie voor daklozen 2.4.7 Versnelde toewijzing voor daklozen 2.4.8 Dringende hulpverlening door de OCMW-voorzitter Bijkomende taken
52 53 53 54 54 55 56 56 57
Sociale Huisvestingsmaatschappij (SHM)
57
3.1
Aanbod en erkenning
57
3.2
Het toewijzen van woningen
57
3.3
Dak- en thuislozen bij de SHM
58
Sociale Verhuurkantoren
60
4.1
Aanbod en erkenning
60
4.2
Het toewijzen van woningen
61
4.3
Dak- en thuislozen bij SVK
62
5
Straathoekwerk
65
6
Samenlevingsopbouw
66
7
Conclusie
69
Hoofdstuk 4 Modules en instrumenten
71
1
Definities
71
1.1
Definitie module
71
1.2
Definitie instrument
72
2
Sectorale modules voor dak- en thuislozen
73
3
Intersectorale modules voor dak- en thuislozen
74
3.1
Straathoekwerk
75
3.2
3.1.1 Oorsprong van de module 3.1.2 Inhoud van de module Nachtopvang
75 76 76
3.3
3.2.1 Oorsprong van de module 3.2.2 Inhoud van de module Mobiel en ambulant onthaal
76 77 77
3.4
3.3.1 Oorsprong van de module 3.3.2 Inhoud van de module Dagcentrum
77 78 78
3.5
3.4.1 Oorsprong van de module 3.4.2 Inhoud van de module Crisisopvang
78 79 79
3.6
3.5.1 Oorsprong van de module 3.5.2 Inhoud van de module Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld
79 80 80
3.7
3.6.1 Oorsprong van de module 3.6.2 Inhoud van de module Residentiële begeleiding
80 80 81
3.8
3.7.1 Oorsprong van de module 3.7.2 Inhoud van de module Zorgwonen
81 82 82
3.9
3.8.1 Oorsprong van de module 3.8.2 Inhoud van de module Begeleid wonen
82 82 83
3.9.1 Oorsprong van de module 3.9.2 Inhoud van de module
83 84
4
3.10 Preventie van gerechtelijke uithuiszetting
84
3.10.1 Oorsprong van de module 3.10.2 Inhoud van de module 3.11 Preventie van uithuiszetting
84 85 85
3.11.1 Oorsprong van de module 3.11.2 Inhoud van de module 3.12 Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting
85 86 86
3.12.1 Oorsprong van de module 3.12.2 Inhoud van de module 3.13 Ambulante woonbegeleiding
86 87 87
3.13.1 Oorsprong van de module 3.13.2 Inhoud van de module 3.14 Huurbegeleiding
87 88 88
3.14.1 Oorsprong van de module 3.14.2 Inhoud van de module 3.15 Woonst zoeken
88 89 89
3.15.1 Oorsprong van de module 3.15.2 Inhoud van de module 3.16 Noodwoning
89 89 90
3.16.1 Oorsprong van de module 3.16.2 Inhoud van de module
90 90
Instrumenten voor dak- en thuislozen
91
4.1
Installatiepremie
91
4.2
Vlaamse huursubsidie
92
4.3
Huurwaarborg
93
4.4
Huurtoelage
93
4.5
Referentieadres
94
4.6
GPMI voor daklozen
95
4.7
Versnelde toewijzing voor daklozen
95
4.8
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
96
4.9
Dringende hulp door de OCMW-voorzitter
97
5
Validering: intersectorale dialoogdag voor OCMW en CAW
97
5.1
Methode
98
5.2
Resultaten
98
5.2.1 Algemeen 5.2.2 Woonst met begeleiding 5.2.3 Ambulante woonbegeleiding en uithuiszetting 6
Conclusie
98 99 100 101
Hoofdstuk 5 De creatie van een databank
103
1
De Europese richtlijnen
103
2
Acht fasen bij de creatie van een databank
104
2.1
Fase 1 - Ontwerp het instrument
104
2.2
Fase 2 - Beoordeel alle bestaande databanken op basis van de (kern)variabelen 105
2.3
Fase 3 - Kies de vorm van het instrument
106
2.4
Fase 4 - Bepaal de betrokken diensten
106
2.5
Fase 5 - Voer het onderzoek uit
107
2.6
Fase 6 - Gebruik/verspreiding van de databank
107
2.7
Fase 7 - Bijwerken van gegevens
108
2.8
Fase 8 - Evaluatie van de databank
108
3
Geschatte duur voor de creatie van een databank
108
Hoofdstuk 6 Signalen vanuit het werkveld
109
Nood aan preventieve acties
109
Nood aan een meer gediversifieerd aanbod
111
Nood aan langetermijnoplossingen
112
Nood aan (traject)begeleiding
114
Meer ontschotting en intersectorale samenwerking
115
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen
117
Betrokkenheid van de vier sectoren in het onderzoeksproces
117
De ontwikkeling van intersectorale modules
118
Praktisch gebruik van het instrument
119
Het huidig aanbod is onvoldoende?
120
Bibliografie
123
Bijlage 1 Lijsten met deelnemers
127
Bijlage 2 Instrument voor het bevragen van Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen
133
Lijst tabellen Tabel 1. Thuisloosheid als gevolg van sociale uitsluiting. ............................................... 20 Tabel 2. De ETHOS-typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting. ........................... 23 Tabel 3. De Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen in dit onderzoek volgens de ETHOS- typologie. ............................................................................................. 29 Tabel 4. Aantal bezoekers per jaar per inloopcentrum volgens geslacht. ......................... 32 Tabel 5. Aantal opvangplaatsen en gemiddelde verblijfsduur in de Vlaamse crisisopvangcentra (jongeren en/of volwassenen) van het CAW. ...................... 34 Tabel 6. Begeleidingen modules thuisloosheid 2008........................................................ 35 Tabel 7. Residentiële capaciteit dak- en thuislozenopvang naar doelgroep en werkingsgebied, Vlaams Gewest en Brussels Gewest. ....................................... 39 Tabel 8. Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente. .............................. 41 Tabel 9. Toewijzingsreglementen in Vlaanderen naar provincie en inhoud. .................... 42 Tabel 10. Inhoud van de goedgekeurde toewijzingsreglementen voor kwetsbare groepen 43 Tabel 11. Het eigen patrimonium en aanbod van nachtopvang en winteropvang door de Vlaamse centrumsteden. ..................................................................................... 45 Tabel 12. Frequentie van het toekennen van de installatiepremie aan dak- en thuislozen door de OCMW in 2008 ..................................................................................... 52 Tabel 13. Frequentie van het toekennen van het referentieadres aan dak- en thuislozen in 2008..................................................................................................................... 55
Tabel 14. Frequentie van het aanbieden van het GPMI door de OCMW in 2008 .............. 56 Tabel 15. Aantal SVK en aantal SVK- woningen per provincie. ........................................ 60 Tabel 16. Overzicht woonnood van kandidaat-huurders op 31/12/2009............................. 62 Tabel 17. Aantal toegewezen SVK-woningen en percentages ten opzichte van het totaal aantal toewijzingen in 2009. ............................................................................... 63 Tabel 18. Overzicht van het aantal Vlaamse straathoekwerkers naar financiering en uitvoerende dienst. .............................................................................................. 66 Tabel 19. Overzicht van intersectorale en overeenstemmende sectorale modules voor daken thuislozen. ...................................................................................................... 74 Tabel 20. Overzicht van instrumenten voor dak- en thuislozen. ......................................... 75 Tabel 21. Variabelen op niveau 1, 2 en 3 in een databank van dak- en thuislozenorganisaties. ...................................................................................... 104 Tabel 22. Benodigde tijd voor het opstarten en updaten van een databank voor diensten voor dak- en thuislozen. .................................................................................... 108
Lijst figuren Figuur 1. De Nederlandse woonladder. ............................................................................... 26
Hoofdstuk 1 Probleemstelling en onderzoeksopzet
1
Meer dan 10.000 dak- en thuislozen in Vlaanderen
Volgens een oudere schatting van FEANTSA 1 (Fédération Européenne des Associations Nationales Travaillant avec les Sans-Abri) telt België 17.000 dak- en thuislozen. Deze schatting situeert ruim 10.000 personen in de Vlaamse thuislozenzorg, een 5.000-tal in Wallonië en 1.700 in Brussel (De Decker, 2003). We moeten voor de omvang van de doelgroep terugvallen op deze ramingen, omdat België (nog) niet beschikt over een officieel registratie- of telsysteem. In Brussel werd in 2008 wel een ‘daklozentelling’ georganiseerd: 145 vrijwilligers telden in de nacht van 19 november tussen 23u en 24u het aantal mensen dat op straat of in opvangcentra sliep. Van de totale groep van 1.771 daklozen sliepen er volgens deze telling 262 daadwerkelijk op straat. In Vlaanderen gebeurde zo een telling nog niet. De geschatte 10.000 daklozen voor Vlaanderen is enkel gebaseerd op cijfers van de Centra voor Algemeen Welzijn (CAW). Het gaat over het aantal opnames in residentiële diensten voor thuislozen. Doordat iemand per jaar meerdere keren kan worden opgenomen is dit cijfer eerder een overschatting. Anderzijds blijven de opnames in het OCMW-aanbod buiten beeld omdat er geen globaal cijfermateriaal voorhanden is. In 2008 ondernam de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) een poging om een licht te werpen op het huidige OCMW-aanbod. Op basis van een extrapolatie van de resultaten schatten de OCMW hun huisvestingsaanbod op 1.158 woningen en 2.073 bedden (De Bolle, Poesmans, & Verbeeck, 2009). Naast dit huisvestingsaanbod spelen de OCMW ook een belangrijke rol in de preventie van dak- en thuisloosheid gezien hun wettelijke rol bij het voorkomen van de gerechtelijke uithuiszetting. Een van de problemen bij het tellen van dak- en thuislozen is de heterogeniteit van de doelgroep. Een aantal heeft acuut en zeer kortstondig geen dak boven het hoofd. Sommigen zitten tijdelijk zonder woonst. Maar anderen zijn chronisch thuisloos. De oorzaken van de thuisloosheid blijken al bijna even divers als de doelgroep zelf. Er zijn heel wat uiteenlopende aanleidingen die zorgen voor een plotse dakloosheid, bijvoorbeeld een woningbrand of relatieproblemen met ouders of partner. Vlaams onderzoek toont aan dat voor sommige dakof thuislozen was één gebeurtenis traumatisch genoeg om hen helemaal te doen wegzakken (bv. een scheiding of de dood van een partner) (Van Regenmortel e.a, 2006). Anderen rolden in de thuisloosheid door een opeenstapeling van crisismomenten en stressvolle gebeurtenissen: een problematische gezinssituatie, relatiebreuken, psychische problematiek.
1
Europese federatie van organisaties voor dak- en thuislozen
13
Hoofdstuk 1
De groep dak- en thuislozen is dus heel wat ruimer dan de ‘typische dakloze’ die op straat slaapt. Over de kenmerken van de personen die een beroep doen op het CAW-aanbod zijn wel cijfers beschikbaar. Deze cijfers wijzen op een aantal verschuivingen in de thuislozenpopulatie. Terwijl de groep twintig jaar geleden voor 80% uit mannen bestond, is dit percentage nu gezakt naar 60%. Jongeren onder de 30 jaar blijven de helft van de groep uitmaken. Het aandeel dat financiële steun krijgt van het OCMW daalde, evenals het aandeel dat zijn inkomen haalt uit tewerkstelling (Van Menxel, Lescrauwaet, & Parys, 2003). De laatste jaren krijgt deze doelgroep heel wat aandacht. In 2000 maakte de Europese Unie met de Lissabon Strategie het bestrijden van armoede tot een van haar prioriteiten; en wilde ze tegen 2010 een beslissende stap zetten in de uitroeiing van armoede. 2010 werd dan ook uitgeroepen tot het Europese jaar tegen armoede en sociale uitsluiting. De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de lidstaten. Een van de instrumenten van deze OMC zijn de Nationale Actieplannen (NAPIncl). Hierin schrijven de lidstaten hun geplande acties ter versterking van sociale insluiting neer. Europa wil ook specifiek naar daken thuislozen toe kort op de bal spelen. In 2008 riep het Europese parlement in een schriftelijke verklaring 2 de lidstaten op om dakloosheid tegen 2015 uit de wereld te helpen. Hierbij pleit het voor de ontwikkeling van een Europese definitie van thuisloosheid en het verzamelen en vergelijken van betrouwbare statistische data, zodat de lidstaten jaarlijks hun ondernomen acties kunnen toelichten.
2
Van aandacht naar actie
De beleidsaandacht wordt langzamerhand omgezet in concrete beleidsacties. De lidstaten stellen nationale strategieën op om dakloosheid aan te pakken en gaan van start met dataverzameling om de effectiviteit van hun strategieën te monitoren. Maar niet elk land staat hierin even ver. In Noord-Europa merken we de meeste actie op. De Noord-Europese landen ontwikkelden een nationale strategie met een duidelijke verantwoordelijke voor het monitoren en de uitvoering. Dit is het geval voor alle Scandinavische landen (Noorwegen, Zweden, Finland en Denemarken), Ierland, Engeland, Schotland en Wales. In West-Europa vinden we enkel bij Nederland en Frankrijk nationale plannen terug 3. In geen enkel West-Europees land met een federale structuur (Oostenrijk, Duitsland en België) is er een federale aanpak om thuisloosheid te verminderen. Er zijn enkel stedelijke (bv. Wenen) of regionale initiatieven (bv. Noordrijn-Westfalen). Bij de Zuid-Europese landen heeft enkel Portugal een nationaal plan en voor de overige landen valt de aanpak terug op sporadische initiatieven van enkele
2
P6_TA(2008)0163; 22-05-2008
3
De Nederlandse aanpak beschreven we in Alert (Demaerschalk en Hermans, 2010). Het Trimbos Instituut brengt jaarlijks een monitor uit die vraag en aanbod in Nederland beschrijft (zie verder).
14
Probleemstelling en onderzoeksopzet
steden, regio’s of NGO’s (Edgar, 2009). Deze strategieën en acties zijn relatief nieuw. De plannen dateren allemaal van 2006-2009. Een uitzondering hierop is Schotland, waar de ‘Housing Act’ al in 2001 van start ging. De nationale actieplannen zijn niet enkel nieuw, ook de inhoud is vernieuwend. Zo zien we dat de Noord-Europese landen steeds minder investeren in tijdelijke opvang en in plaats hiervan focussen op het voorzien van permanente huisvesting. Ze redeneren dat het opvangen en beheersen van dak- en thuislozen op termijn vaak meer kost aan de samenleving dan thuisloosheid voorkomen en beëindigen (Lescrauwaet, 2010). De preventie van thuisloosheid, het versnellen van de uitstroom en het ontwikkelen van alternatieve huisvestingsvormen zijn dus de nieuwe beleidsaccenten. De Europese landen startten ook met het verzamelen van data om de omvang van de thuisloosheid te meten en de effectiviteit van hun aanpak te monitoren. Ook hier verschilt de aanpak van land tot land. Sommige landen kiezen voor een momentopname. Hierbij tellen ze wie buiten slaapt of in de nachtopvang verblijft. Deze telling kan op nationaal niveau (bv. Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal) of enkel in de grote steden (bv. Ierland, Engeland, Portugal). Andere lidstaten doen een bevraging van de lokale overheden. Nederland kiest voor een tussenoplossing: de vier grote steden en de 39 centrumsteden leveren aan het Trimbos Instituut de noodzakelijke informatie aan. Het Trimbos Instituut stelt vervolgens jaarlijks een monitor op die de vooruitgang beschrijft (Maas & Planije, 2010; Planije, Maas, & Been, 2010). Ook hier kiezen sommigen voor het nationale niveau (bv. Finland, Ierland en Zweden) terwijl andere landen slechts een aantal lokale overheden bevragen (bv. Duitsland). In enkele landen houden organisaties en/of lokale overheden stelselmatig cliëntgegevens bij. Deze informatie maken ze over aan de overheid. Voorbeelden zijn Denemarken, Hongarije, Tsjechië en Vlaanderen (via de Tellus-registratie van de CAW).
3
Het onderzoeksdoel: een instrument voor Vlaanderen
Noch België noch Vlaanderen beschikt op dit moment over een strategie om dak- en thuisloosheid aan te pakken. Er is ook relatief weinig cijfermateriaal voorhanden dat toelaat om een strategie op te stellen. Deze gegevens zijn nochtans nodig om een zicht te krijgen op het Vlaamse aanbod en op de doelgroep van de dak- en thuislozen. Pas als we dit materiaal hebben, kan de Vlaamse overheid meetbare en toetsbare doelen formuleren om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarom heeft dit onderzoek tot doel om het aanbod van de Vlaamse organisaties die hulp verlenen aan dak- en thuislozen in kaart te brengen. De opdrachtgever definieert voor dit project het aanbod als de vormen van residentiële en ambulante dienstverlening van de volgende voorzieningen:
Centra voor Algemeen Welzijnswerk
Lokale besturen: gemeenten, OCMW
Sociale huisvestingsactoren: verhuurkantoren
sociale
huisvestingsmaatschappijen
en
sociale
15
Hoofdstuk 1
Samenlevingsopbouw
Straathoekwerk
Het resultaat van deze studie is een instrument dat toelaat het huidige aanbod op uniforme wijze in kaart te brengen en dit in de toekomst ook te monitoren. Hierin worden aanbodkenmerken opgenomen gaande van gegevens over de organisatie (regio, capaciteit) tot over de dienst- en hulpverlening (doelstelling aanbod, types hulpmodules). Met dit project sluit de Vlaamse overheid aan bij een Europese trend om het aanbod op een uniforme en transparante wijze te beschrijven. De Vlaamse overheid opteert er tevens voor om de inhoud van de hulpverlening weer te geven in modules: een ‘pakket’ van hulpverlening dat een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Voor hun begeleiding stelden de CAW reeds modules op, maar niet voor de kernfunctie onthaal. De OCMW, de samenlevingsopbouw en de sociale huisvestingsactoren hebben geen ervaring met het moduleren van hun aanbod.
4
Onderzoeksmethodologie
Het doel van dit onderzoek is een instrument te ontwikkelen dat het aanbod van de Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen in kaart brengt. Dit instrument moet een antwoord bieden op twee vragen die de Vlaamse overheid formuleerde in het bestek van dit onderzoek: 1. Welke aanbodskenmerken hebben actoren die hulp- en dienstverlening aanbieden t.a.v. thuislozen?: a. Welke hulpmodules worden specifiek aangeboden t.a.v. dak- en thuislozen? b. Wat is de capaciteit van hun aanbod? c. Binnen welke regio is het aanbod gesitueerd? d. Is dit aanbod gericht op de beperking van de instroom, op de bevordering van de doorstroom of op de bevordering van de uitstroom? 2. Hoe moeten deze kenmerken worden bevraagd bij de sectoren zodat nu en in de toekomst een ondubbelzinnig en onderling vergelijkbaar resultaat wordt bekomen?
Bij het beantwoorden van deze vragen volgen we de Europese richtlijnen. We maken gebruik van de ETHOS-typologie 4 voor de definitie van thuislozen en de richtlijnen uit het MPHASIS-project 5 voor de ontwikkeling van het instrument. In MPHASIS, gefinancierd door de Europese Commissie, pleiten de auteurs voor de verbetering van de informatiebasis over dakloosheid op regionaal, nationaal en Europees niveau (Edgar, 2008). Hiervoor schrijven ze richtlijnen uit voor het ontwikkelen van een databank die het aanbod in kaart
4
ETHOS: European Typology on homelessness and housing exclusion.
5
MPHASIS: Mutual Progress on Homelessness Through Advancing and Strengthening Information Systems
16
Probleemstelling en onderzoeksopzet
brengt en geven ze een overzicht van de kernvariabelen die hierin opgenomen dienen te worden. Als we in Europa op dezelfde manier gegevens inzamelen, maken we de data vergelijkbaar voor het delen van informatie en goede praktijken. We kiezen ervoor om in Vlaanderen deze Europese richtlijnen te gebruiken ter inspiratie en te volgen. De Vlaamse overheid vraagt het aanbod voor dak- en thuislozen te formuleren in de vorm van modules. Het opstellen van modules vormt dan ook de eerste doelstelling in dit onderzoek. We startten met de modules die de CAW al uitwerkte voor hun begeleidingsaanbod. De andere sectoren hadden nog geen ervaring met de modulering van hun aanbod. We organiseerden telkens twee focusgroepen met OCMW- en CAW-medewerkers. Met de CAWmedewerkers ontwikkelden we modules voor vier specifieke vormen van onthaal. Met de OCMW-medewerkers vertrokken we vanuit de CAW-modules om vervolgens eigen modules te ontwikkelen. We nodigden ook een 40-tal CAW- en OCMW-medewerkers uit op een intersectorale dialoogdag om de ontwikkelde modules af te toetsen en om de overlappingen en hiaten in hun aanbod te bespreken. De taal en de termen die beide sectoren gebruiken zijn niet altijd even eenduidig. Soms dekt eenzelfde term een andere lading en een andere keer hebben verschillende termen een gelijkaardige inhoud. Om dubbelzinnigheid te vermijden kiezen we in dit rapport dan ook voor intersectorale modules. Voor Samenlevingsopbouw, Straathoekwerk, SHM en SVK stelden we enkele nieuwe modules op. Hiervoor gingen we te rade bij experten en bevoorrechte getuigen uit de Vlaamse koepel voor straathoekwerkers (VLASTROV), Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) en de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW). We legden hen ook de modules voor. De tweede doelstelling van dit onderzoek bestond uit het ontwerpen van een instrument dat op een uniforme wijze het aanbod transparant maakt. De variabelen van het instrument werden eveneens gekozen volgens de richtlijnen uit de MPHASIS-studies.
5
Inhoud van dit rapport
Na dit inleidende hoofdstuk gaat Hoofdstuk 2 op zoek naar gedeelde definities. Wie zijn dak– en thuislozen? En welke zijn de organisaties die hulp verlenen aan dak- en thuislozen? Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de hulp die de Vlaamse organisaties aanbieden voor daken thuislozen. In Hoofdstuk 4 stellen we intersectorale modules en instrumenten voor om het aanbod van de Vlaamse organisaties ten behoeve van dak- en thuislozen te beschrijven. De inhoud werd gewikt en gewogen in twee focusgroepen met OCMW-medewerkers, twee focusgroepen met CAW-medewerkers en een intersectorale dag met beide groepen samen. Voor de inhoud van de modules uit de overige sectoren, interviewden we experten. Hoofdstuk 5 overloopt de stappen die nodig zijn voor de creatie van een databank van de organisaties die aan dak- en thuislozen hulp verlenen. We volgen hiervoor de Europese 17
Hoofdstuk 1
richtlijnen uit de MPHASIS-studies. We lichten de ontwikkeling van het instrument toe om de organisaties te bevragen en geven advies voor het opvolgen van de volgende fasen. Tijdens de gesprekken en focusgroepen verzamelden we een aantal aandachtspunten en beleidssignalen die we onderbrengen in hoofdstuk 6. We verwijzen ook naar buitenlandse goede praktijken die hierop een antwoord kunnen bieden. In een laatste zesde hoofdstuk formuleren we conclusies en aanbevelingen.
18
Hoofdstuk 2 Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
Vooraleer we een studie uitvoeren over dak- en thuisloosheid, moet eerst de doelgroep en het aanbod duidelijk worden afgebakend. Dit is nodig want de thuislozenpopulatie is erg divers en ook het aanbod bestaat uit uiteenlopende vormen van hulp- en dienstverlening van meerdere sectoren en voorzieningen. Dit hoofdstuk start met de afbakening van de doelgroep en stelt hiervoor de ETHOS-typologie van FEANTSA voor. Vervolgens geeft het aan welke organisaties dit onderzoek onder de loep zal nemen.
1 1.1
Definitie dak- en thuislozen Een heterogene groep
Een analyse van de literatuur over dak- en thuisloosheid leert dat er heel wat definities voorhanden zijn. Dit kan in de eerste plaats toegeschreven worden aan een diversiteit van oorzaken van dak- en thuisloosheid. Er zijn mensen die plots en kortstondig dakloos zijn, bijvoorbeeld na een woningbrand of een stukgelopen relatie, anderen overleven al jaren op straat of zijn slachtoffer van intra-familiaal geweld. In plaats van thuisloosheid te zien als een individueel probleem, komen de structurele en institutionele componenten de laatste jaren meer en meer in beeld. Dit betekent dat niet enkel naar het gedrag van de thuisloze wordt gekeken, maar ook naar de uitsluitingsmechanismen die aan de basis van thuisloosheid liggen. Tabel 1 maakt een onderscheid tussen structurele, institutionele, relationele en persoonlijke factoren. In de eerste plaats gaat het over structurele factoren zoals economische uitsluiting, een ontoereikend inkomen, immigratieprocessen, een ontoereikend onderwijssysteem en de toegenomen voorwaardelijkheid van socialezekerheidsuitkeringen (leefloon, werkloosheidsuitkering). In de tweede plaats kunnen we een aantal institutionele oorzaken aanduiden die tot maatschappelijke kwetsbaarheid leiden: gebrek aan voorzieningen die aansluiten bij de behoeften, ontoereikende en moeilijk toegankelijke welzijns- en gezondheidsvoorzieningen, verkokering van en onvoldoende coördinatie tussen beleidssectoren. Maatschappelijk kwetsbaar is al wie in zijn contact met de maatschappelijke instellingen telkens weer te maken krijgt met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en minder geniet van het positieve aanbod (Vettenburg e.a., 1984). Naast structurele en institutionele factoren liggen ook relationele en persoonlijke factoren aan de basis van thuisloosheid.
19
Hoofdstuk 2
Tabel 1. Thuisloosheid als gevolg van sociale uitsluiting. Factoren van sociale uitsluiting
Voorbeelden
Structureel
Economische veranderingen Migratie Selectiviteit van sociale bescherming
Onzekere tewerkstelling en werkloosheid Racisme en xenofobie Voorwaardelijkheid van uitkeringen
Institutioneel
Gebrek aan generieke voorzieningen Gebrek aan specifieke voorzieningen Gebrek aan ‘sense of urgency’ bij beleidsmakers en bevolking Onvoldoende coördinatie
Gebrek aan betaalbare woningen Onvoldoende opvangcapaciteit Weinig buitenslapers geeft het gevoel dat het probleem niet dringend is Tussen welzijn en wonen, tussen welzijn en gezondheid
Relationeel
Gezinssituatie Relationele situatie Beëindiging van relatie
Kwetsbaarheid van alleenstaanden Intra-familiaal geweld Overlijden, echtscheiding
Persoonlijk
Gezondheid en handicap Verslaving Etniciteit Financiële problemen Geslacht Leeftijd
Inclusief geestelijke gezondheid Drugs, alcohol, gokken Kans op discriminatie Schulden
Bron: European Observatory for Homelessness (2005)
Een analyse van de levensverhalen van Vlaamse en Brusselse dak- en thuislozen toont eveneens de heterogeniteit van deze groep aan. Elk verhaal is namelijk uniek, er is niet één route die leidt tot thuisloosheid. Sommige oorzaken zorgen voor een acute dakloosheid zoals het stuklopen van een relatie (met ouders of met een partner). Andere oorzaken zijn zo traumatisch dat mensen helemaal wegzakken (bv. een scheiding of de dood van een partner). Vaak kregen dak- en thuislozen een opeenstapeling van crisismomenten en stressvolle gebeurtenissen te verwerken (Van Regenmortel e.a, 2006). Deze studie geeft volgende risicofactoren aan:
20
een opeenstapeling van negatieve gebeurtenissen die leidt tot wanorde
verlies- en scheidingservaringen in de jeugd
problematische gezinssituatie
relatiebreuken
afbreken van sociale contacten (familie, vrienden, kennissen)
verblijf in instellingen
psychische problemen
verslavingsproblematiek
contacten met justitie
stigmatisering
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
ongunstige, materiële omstandigheden (bv. werkloosheid)
verstrikt in administratieve en bureaucratische netten
Deze heterogeniteit zorgt ervoor dat we de doelgroep niet zomaar in één vakje of in één definitie kunnen stoppen. Auteurs die het thema aansnijden, lossen dit op door bepaalde aspecten van dak- en thuisloosheid te benadrukken. Zo heeft de ene groep auteurs het voornamelijk over het ontbreken van huisvesting. Thuislozen worden in deze definities gezien als mensen die geen eigen thuis hebben, geen eigen toevluchtsoord of plek waar ze kunnen leven. Het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats is echter slechts één aspect van thuisloosheid. ‘Thuis’ betekent immers meer dan alleen een onderdak. Het betekent beschutting en geborgenheid, een eigen plek met mogelijkheden om zichzelf te zijn en tot ontplooiing te komen. Een thuis geeft de plaats van de mens in de samenleving weer en het ontbreken ervan wijst vooral op een maatschappelijk en sociaal isolement (Noom, 2003). Een andere groep auteurs heeft het vooral over deze maatschappelijke en relationele kwetsbaarheid. Voor beleidsdoeleinden is een definitie nodig die werkbaar is voor verschillende organisaties. Bijna de helft van de 27 Europese lidstaten heeft geen officiële definitie van dak- en thuislozen en uitsluiting op de huisvestingsmarkt (Frazer & Marlier, 2009). De landen die wel een definitie hebben, bepalen de doelgroep niet op dezelfde manier. Sommigen hebben het enkel hebben over daklozen, terwijl andere landen ook sociale uitsluiting en uitsluiting op de huisvestingsmarkt in de definitie opnemen. In Vlaanderen is er geen algemeen aanvaarde of gebruikte definitie van thuisloosheid voorhanden. Elke sector maakt gebruik van zijn eigen definitie. Het OCMW vertrekt van de definitie die afkomstig is uit de parlementaire stukken ter voorbereiding van het Urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving uit 1993 6. In deze definitie staat vooral het ontbreken van een eigen woonst of woongelegenheid centraal: Een dakloze is een persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen krachten voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft, of die tijdelijk in een tehuis verblijft in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt gesteld.
Dit is tevens de definitie die teruggevonden kan worden in de OCMW-wetgeving en sinds begin 2008 ook in het kaderbesluit sociale huur 7, die het sociaal huren regelt. De CAW baseren zich voor hun definitie op het werk van Heydendael en Nuy (Landelijke Stichting voor thuislozen in Nederland). Zij omschrijven thuisloosheid als: Een toestand waarin een persoon zich bevindt waarin een persoon zonder permanente woonst, werk en/of bestaansmiddelen verkeert, en waarin sprake is van een combinatie van 6
Parl. doc Kamer, B.Z. 1991-1992; nr 630/5 p. 34
7
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
21
Hoofdstuk 2
persoonlijke, relationele en maatschappelijke kwetsbaarheid, zodat er geen bindingen van betekenis meer bestaan op deze drie domeinen (Van Menxel, Lescrauweat, & Parys, 2003).
Deze definitie betreft vooral de kwetsbaarheid en het gebrek aan bindingen van de thuisloze. Ze is in ieder geval voor de hulpverlening erg bruikbaar, omdat ze verwijst naar aanknopingspunten voor hulpverlening. Ze wijst er ook op dat thuisloosheid veel meer is dan het niet beschikken over een eigen woning. Voor beleidsdoeleinden is deze definitie mogelijks minder bruikbaar, omdat het gebrek aan bindingen niet altijd even meetbaar is.
1.2
De ETHOS-typologie
Meer en meer wint de opvatting terrein dat een brede definitie van thuisloosheid nodig is om het probleem aan te pakken (Frazer & Marlier, 2009). Een brede definitie brengt immers ook de risicogroepen in beeld, waarop een meer preventief beleid kan worden geënt. Daarom geven we er de voorkeur aan om in dit onderzoek te werken met de brede Europese typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting (ETHOS). Deze ETHOS-typologie (zie tabel 2) deelt dak- en thuislozen in op basis van de aard van (het gebrek aan) huisvesting. De typologie onderscheidt vier categorieën: dakloos, thuisloos, instabiele huisvesting en ontoereikende huisvesting. Elk van deze categorieën bestaat uit meerdere onderdelen, in totaal dertien. Deze onderdelen worden gekenmerkt door een specifieke leefsituatie. In de onderverdeling houdt ETHOS rekening met drie domeinen waarnaar een thuis verwijst: het fysieke domein (adequate woning), het sociale domein (mogelijkheid tot privacy en sociale relaties) en het wettelijke domein (wettelijke titel). Deze ETHOS-typologie is vooral nuttig voor een duidelijke en ruime omschrijving van de doelgroep. De typologie zegt echter relatief weinig over de hulpverlening die deze groepen nodig hebben. Om de neuzen in dezelfde richting te zetten en zeker te zijn dat de betrokken sectoren deze ETHOS-typologie aanvaarden en (h)erkennen, legden we de typologie voor aan de stuurgroep van dit project, een focusgroep met CAW-medewerkers en een focusgroep met OCMWmedewerkers. Lijsten met de deelnemers zijn in de bijlagen terug te vinden. We lichten enkele vaststellingen uit deze gesprekken op.
ETHOS geeft een brede kijk op thuisloosheid De ETHOS-typologie geeft een overzicht van dakloosheid en sociale uitsluiting. In de focusgroepen bleek deze ruime benadering van thuisloosheid bij enkele deelnemers een dubbel gevoel op te roepen. Zo hoeven de mensen die leven onder dreiging van huiselijk geweld (n°10) niet noodzakelijk onder het label ‘thuisloos’ gevat te worden. Het CAW plaatst ook niet alle hulpverlening in het kader van intra-familiaal geweld onder thuislozenzorg. Tegelijkertijd geven de deelnemers aan dat deze vrouwen vaak op een beperkt sociaal netwerk kunnen terugvallen zodat de begeleiding wel een belangrijke preventieve functie m.b.t. thuisloosheid kan hebben.
22
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
Tabel 2. De ETHOS-typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting.
Dakloos
Operationele categorie
Definitie
1.1
Openbare ruimte of open lucht
Leven op straat en in openbare ruimte, zonder vaste verblijfplaats
Mensen in noodopvang
2.1
Nachtopvang
Mensen zonder vaste verblijfplaats die gebruik maken van de nachtopvang, laagdrempelige opvang
Mensen in opvang voor thuislozen
3.1
Opvangcentrum halflange termijn
Opvang voor kortdurend verblijf
1 Mensen zonder vaste verblijfplaats
2
3
4
Thuisloos
Leefsituatie
5
6
3.2
Tijdelijke huisvesting
3.3
Huisvesting als overbruggingsperiode
Mensen in vrouwenopvang
4.1
Vluchthuizen vrouwenopvang
Opvang voor vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, bedoeld voor kortdurend verblijf
Mensen in opvang voor asielzoekers en immigranten
5.1
Asielcentra
Immigranten in asielcentra of tijdelijke opvang door hun verblijfstatus
Mensen die binnenkort uit een instelling komen
6.1
Penitentiaire inrichting
Geen huisvesting beschikbaar voor vrijlating
6.2
Medische instellingen (inclusief afkickcentra, psychiatrische ziekenhuizen)
Blijven langer door gebrek aan huisvesting
5.2
Ontoereikende
Conceptuele categorie Instabiele huisvesting
6.3 7
8
9
Begeleid wonen
Mensen zonder een huurcontract
Mensen die uit hun huis worden gezet
Pension voor seizoenarbeiders
Geen geïdentificeerde huisvesting (bijvoorbeeld door 18e verjaardag)
Jeugdinstellingen
7.1
Zorgwonen voor oudere daklozen
7.2
Begeleid wonen voor mensen die dakloos zijn geweest
Langdurige verblijfplaats voor mensen die dakloos geweest zijn (meestal langer dan een jaar)
8.1
Tijdelijk bij familie of vrienden
Leven in tijdelijk conventionele huisvesting (niet uit vrije keuze)
8.2
Zonder formeel huurcontract
Gebruiken van een woning zonder standaard huurcontract (niet kraken)
8.3
Illegale bezetting van terrein
Bezetten van land zonder wettelijke rechten
9.1
Uitgevoerd dwangbevel (huurhuis)
Wanneer procedures voor uithuiszetting in gang gezet zijn
9.2
Terugname bevel (koophuis)
Wanneer de hypotheekverstrekker het huis in beslag mag nemen
10
Mensen die leven onder dreiging van huiselijk/familiaal geweld
10.1
Gemeld bij politie
Wanneer de politie acties onderneemt om veiligheid voor slachtoffers van huiselijk geweld te garanderen
11
Mensen in tijdelijke / niet conventionele woningen
11.1
Camper / caravan
Niet bedoeld als standaard woonplaats
11.2
Niet conventionele woonruimte
Tijdelijke schuilplaats (kraken)
11.3
Tijdelijke aard
Roma, zigeuners, woonwagenbewoners
Mensen in ongeschikte huisvesting
12.1
Woning ongeschikt voor bewoning
Woonruimte die door landelijke wetgeving ongeschikt verklaard is voor bewoning
Mensen die wonen in een extreem overbevolkt gebouw
13.1
Hoogste nationale norm van overbevolking
Bepaald als het overschrijden van de nationale dichtheidsnorm voor oppervlakte of bruikbare kamers.
12 13
Bron: www.feantsa.org
23
Hoofdstuk 2
In de OCMW-focusgroep merken de deelnemers op dat ETHOS de woonwagen- en campingbewoners (n°11) onder de dak- en thuislozen rekent. Sinds de Vlaamse wooncode 8 is het echter wettelijk toegestaan om op de erkende woonwagenparken te wonen of te verblijven. Voor sommigen is deze manier van wonen een deel van hun levenswijze. Anderen kiezen bewust voor het groene, rustige en sociale woonwagenleven. Voor campingbewoners is de wetgeving minder soepel. De Vlaamse overheid werkte in 1998 een gedoogscenario uit om campingbewoners te motiveren om te verhuizen. Maar sinds 2004 versoepelde het beleid. De bewoners die vóór 2001 op een erkende camping woonden, mogen er blijven tot ze een andere woonst aangeboden krijgen. Er is dus een groep mensen die bewust voor deze manier van leven kiest. Maar tegelijkertijd kan de grootte van deze doelgroep een tekort aan (betaalbare) huisvesting aantonen.
ETHOS werpt een licht op de ontoereikendheid van het aanbod De ETHOS-typologie geeft een overzicht van mensen die (al dan niet preventief) hulp of ondersteuning kunnen gebruiken. Voor de OCMW- en CAW-medewerkers was het vrij eenvoudig om hun eigen aanbod bij de categorieën te plaatsen. Vooral voor de residentiële hulpverlening is dit eenvoudig omdat de leefsituatie vaak overeenkomt met het residentiële hulpaanbod. Zo gaan mensen in noodopvang (n°2) naar de nachtopvang. Doordat de focusgroepen hun aanbod in de categorieën konden plaatsen, werd ook snel duidelijk voor welke mensen momenteel nog geen aanbod voorhanden is. Twee categorieën vallen momenteel grotendeels buiten het reguliere aanbod. Een eerste categorie zijn de mensen die een instelling (gevangenis, medische instelling, jeugdinrichtingen) verlaten (n°6). Deze groep komt vaak op termijn terecht in de reguliere dak- en thuislozenzorg. Maar beide focusgroepen geven aan dat er (te) weinig contacten zijn met de instellingen om de instroom in de thuislozenzorg te voorkomen. Een tweede categorie zijn de mensen in ongeschikte huisvesting (n°12). Zowel OCMW- als CAW-medewerkers worden sinds de Vlaamse wooncode met deze groep geconfronteerd. De acties in het licht van deze wooncode zorgen ervoor dat mensen een ongeschikte of onbewoonbare woning moeten verlaten. Vaak gaat dit over oude en/of vereenzaamde mensen. In de praktijk blijkt ‘ongeschikte huisvesting’ vaak een breder probleem. Voor een woning die niet in orde is, kan het OCMW geen huurwaarborg toekennen terwijl de stad dit probleem vaak kent en niet ingrijpt omdat anders iedereen op straat terecht komt. Vaak verkiezen mensen in hun slechte woning te blijven boven het noodgedwongen moeten zoeken naar ‘betere’ huisvesting.
Asielzoekers in procedure buiten dit onderzoek De OCMW bieden ook hulp aan asielzoekers (n°5). Sommige OCMW hebben een Lokaal Opvang Initiatief (LOI) waar asielzoekers terechtkunnen. Het probleem begint wanneer deze mensen een verblijfstitel krijgen en vervolgens huisvesting zoeken. In Kortrijk analyseerden 8
Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
24
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
ze het lokale aanbod naar dak- en thuislozen recent aan de hand van de ETHOS-typologie. Zij plaatsten deze doelgroep bij de groep ‘mensen die uit een instelling komen’ (n°6). Ook al is deze groep zeer belangrijk voor de preventie van thuisloosheid, toch kiezen we ervoor om de hulpverlening aan asielzoekers in procedure niet mee te nemen in deze studie, aangezien het een zeer specifieke, afgelijnde procedure betreft die van toepassing is op een groep die niet samen valt met het reguliere publiek. Eens deze mensen verblijfsrecht krijgen, maken ze deel uit van de reguliere bevolking.
2
Definitie van dak- en thuislozenzorg
Naast het omschrijven van de thuislozen waarop dit project zich richt, bakenen we ook af welke voorzieningen dit project in kaart brengt. Aangezien het aanbod voor dak- en thuislozen in de meeste landen vrij divers is, zien we in de literatuur meerdere typologieën terugkomen. Het Europese MPHASIS-project kiest voor een ruime en eenvoudige indeling van de diensten waarvan thuislozen gebruik kunnen maken. Het is ook mogelijk om het aanbod te koppelen aan modellen met woonvormen zoals de Nederlandse woonladder of de ETHOS-typologie. We beschrijven deze mogelijkheden hieronder. 2.1
Het MPHASIS-project
In het MPHASIS-project stellen de onderzoekers een brede typologie voor waarin de Europese landen hun aanbod kunnen onderbrengen. Deze typologie maakt de volgende onderverdeling: Diensten specifiek VOOR dak- en thuislozen 1. Accommodatie (shelters …) 2. Niet residentiële of ambulante diensten (outreaching, inloopcentra, adviescentra) Diensten gebruikt DOOR dak- en thuislozen 3. Algemene diensten (adviescentra, openbare diensten, diensten voor gezondheidszorg) 4. Specialistische diensten (faciliteiten voor ontwenning, psychiatrische diensten) Deze onderverdeling is ook relevant voor onze studie. Dit project focust in de eerste plaats op diensten die specifiek voor dak- en thuislozen worden georganiseerd. Tegelijkertijd mogen we ook die andere diensten niet uit het oog verliezen. Later komen we hierop nog terug.
25
Hoofdstuk 2
2.2
De Nederlandse woonladder
In Nederland lanceerde Co Verdaas in 2005 de ‘woonladder’ om verschillende woonvormen weer te geven gaande van buiten slapen tot zelfstandig wonen (zie figuur 1). Hij ontwikkelde de ladder om aan te tonen welke verschillende ‘treden’ er zouden moeten zijn tussen wonen op straat en zelfstandig wonen (Stoele & Singelenberg, 2006). Figuur 1. De Nederlandse woonladder.
Bron: Stoele & Singelenberg 2006
We kunnen de woonladder gebruiken om de organisaties die hulp verlenen aan deze groepen te structureren. De woonladder waaide over naar België en enkele steden vonden hierin inspiratie. Zo werkte in Hasselt een werkgroep rond het zorgcircuit wonen deze ladder uit voor het lokale aanbod. Ze tekenden het aanbod uit en geven aan welke partners op de treden zorgen voor het residentiële en/of ambulante aanbod. De woonladder doet ons nadenken over soorten woonvormen voor de heterogene groep daken thuislozen. Maar de ladder biedt geen plaats aan ambulante hulp op het snijpunt van de sectoren welzijn en wonen. Ook blijft de preventie van thuisloosheid buiten beeld (vb. preventie van uithuiszetting). Ook wekt de woonladder soms, misschien verkeerdelijk, de indruk dat mensen na het leven op straat niet onmiddellijk in staat zijn om zelfstandig te wonen en dat ze enkele extra treden nodig hebben vooraleer ze de ‘opstap’ naar zelfstandigheid kunnen maken. Recent onderzoek toont echter aan dat dit niet noodzakelijk is. De innovatieve ‘Housing First’-aanpak toont aan dat het aanbieden van stabiele huisvesting rust teweeg brengt die de ruimte kan creëren om met andere zaken aan de slag te gaan. Deze aanpak gaat in tegen de meer courante benadering die, zoals bij de woonladder, iemand eerst 26
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
‘woonklaar’ wil maken. Vaak komt dit laatste neer op: verslaving onder controle krijgen en werk of een andere dagbesteding hebben. Op het vlak van de behandeling blijkt deze Housing First-aanpak, voor mensen met een combinatie van psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek, even doeltreffend als gedwongen afkicken. Onderzoek toont aan dat er na 48 maanden zelfs geen significant verschil is in gebruik tussen de Treatment First- en de Housing First-categorie (Padgett, Gulcur, & Tsemberis, 2006). Deze uit New York afkomstige benadering is de laatste jaren in Europa sterk in opkomst, zeker bij de landen die voor dak- en thuislozen zoveel mogelijk willen overstappen naar langetermijnoplossingen (bv. Finland). 2.3
De ETHOS-typologie
We kunnen de diensten van de organisaties voor dak- en thuislozen ook linken aan de ETHOS-typologie. Zo kunnen we het aanbod van de organisaties naast de categorieën leggen uit de typologie. Voor de residentiële hulpverlening is dit vrij eenvoudig: bijvoorbeeld mensen in noodopvang kunnen een beroep doen op de nachtopvang. De ambulante hulpverlening is echter minder eenvoudig te plaatsen. Zo is een inloopcentrum er niet voor een specifiek afgebakende doelgroep. Het linken van organisaties aan de ETHOS-categorieën heeft als voordeel dat het een zicht geeft op het ontbrekende aanbod voor sommige groepen. Zo gaven OCMW en CAW-deelnemers tijdens de focusgroepen aan dat een aanbod voor diegenen die een instelling zullen verlaten (n°6) ontbreekt. Ook voor mensen in instabiele of ontoereikende huisvesting is momenteel bijna geen (preventief) aanbod uitgebouwd. Tabel 3 geeft een overzicht van de diensten van de organisaties die in dit onderzoek meegenomen worden.
2.4
In dit onderzoek
De opdrachtgever heeft het huidig aanbod van thuislozenzorg afgebakend tot de volgende sectoren en voorzieningen:
Centra voor Algemeen Welzijnswerk Lokale besturen: gemeenten en OCMW Sociale huisvestingsactoren: sociale verhuurkantoren Samenlevingsopbouw Straathoekwerk
huisvestingsmaatschappijen
en
sociale
Dit onderzoek behandelt dus in grote lijnen diensten en voorzieningen specifiek voor dak- en thuislozen, zoals het aanbod van CAW en lokale besturen. Daarnaast wordt ook het straathoekwerk meegenomen dat ook dak- en thuislozen bereikt. Samenlevingsopbouw en de sociale huisvestingsactoren zijn tevens diensten die gebruikt worden door thuislozen maar zich niet specifiek tot deze doelgroep richten. Hoofdstuk 3 beschrijft het huidige aanbod van deze organisaties. Andere vormen van algemene diensten en specialistische diensten die door thuislozen gebruikt worden, blijven in dit onderzoek buiten beeld. 27
Hoofdstuk 2
3
Conclusie
In dit hoofdstuk toonden we de heterogeniteit aan van de doelgroep dak- en thuislozen. Deze heterogeniteit vraag om een brede definitie van de doelgroep. Daarom baseren we ons in dit onderzoek op de ETHOS-typologie van dakloosheid en uitsluiting op de huisvestingsmarkt. Door deze typologie te gebruiken werpen we een licht op het Vlaamse aanbod en zien we tevens waar dit aanbod tekort schiet. We focussen op de organisaties uit het bestek van dit onderzoek: CAW, lokale besturen, SHM, SVK, Samenlevingsopbouw en Straathoekwerk.
28
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
Tabel 3. De Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen in dit onderzoek volgens de ETHOS- typologie.
Thuisloos
Dakloos
Operationele categorie 1 2
Mensen in noodopvang
3
Mensen in opvang voor thuislozen
1.1 2.1
Nachtopvang
3.1
Opvangcentrum halflange termijn
3.2
Tijdelijke huisvesting
3.3
Huisvesting als overbruggingsperiode Vluchthuizen vrouwenopvang
4.1
5
Mensen in opvang voor asielzoekers en immigranten
5.1
Asielcentra
5.2
Pension voor seizoenarbeiders
6.1 6
Mensen die binnenkort uit een instelling komen
6.3
Penitentiaire inrichting Medische instellingen (inclusief afkickcentra, psychiatrische ziekenhuizen) Jeugdinstellingen
7.1
Zorgwonen voor oudere daklozen
7.2
Begeleid wonen voor mensen die dakloos zijn geweest
Begeleid wonen
Mensen zonder een huurcontract
9
Mensen die uit hun huis worden gezet
10
Mensen die leven onder dreiging van huiselijk/familiaal geweld
11
Mensen in tijdelijke / niet conventionele woningen
12 13
6.2
Mensen in ongeschikte huisvesting Mensen die wonen in een extreem overbevolkt gebouw
Voorziening residentieel
Openbare ruimte of open lucht
Mensen in vrouwenopvang
8 Instabiele huisvesting
Leefsituatie
4
7
Ontoereikende huisvesting
Mensen zonder vaste verblijfplaats
8.1
Tijdelijk bij familie of vrienden
8.2
Zonder formeel huurcontract
8.3
Illegale bezetting van terrein
9.1
Uitgevoerd dwangbevel (huurhuis)
9.2
Terugname bevel (koophuis)
10.1
Gemeld bij politie
11.1
Camper / caravan
11.2
Niet conventionele woonruimte
11.3
Tijdelijke aard
12.1
Woning ongeschikt voor bewoning
13.1
Hoogste nationale norm van overbevolking
Nachtopvang CAW Shelter OCMW Crisisopvang CAW Crisisopvang jongeren CAW Algemeen opvangcentrum CAW Mannenopvang CAW Noodwoning OCMW, stad Vrouwenopvang CAW Vluchthuis CAW
Voorziening ambulant Straathoekwerk stad/CAW/OCMW Outreach dienst CAW/OCMW Inloopcentrum CAW
Inloopcentrum CAW
Het aanbod naar deze doelgroep maakt geen deel uit van dit onderzoek. Nazorg woonbegeleiding CAW
Zorgwonen CAW Pensionwonen OCMW Begeleid wonen CAW Begeleid zelfstandig wonen CAW Transitwoning OCMW
Inloopcentrum CAW Woonbegeleiding OCMW/CAW
Preventieve woonbegeleiding CAW Preventie (gerechtelijke) uithuiszetting OCMW
Samenlevingsopbouw
29
Hoofdstuk 2
30
Hoofdstuk 3 Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Dit hoofdstuk beschrijft het aanbod van de Vlaamse voorzieningen voor dak- en thuislozen. Dit betreft:
het huidige aanbod (en niet het wenselijke aanbod) het aanbod van ambulante en residentiële diensten het aanbod van de volgende organisaties en sectoren: Centra voor Algemeen Welzijnswerk Lokale besturen: gemeenten en OCMW Sociale huisvestingsactoren: sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren Samenlevingsopbouw Straathoekwerk
Voor deze beschrijving doen we enerzijds een beroep op materiaal van de betrokken organisaties zoals documenten, registratiegegevens en publicaties. Anderzijds verduidelijken we deze gegevens met informatie uit de gesprekken die we voerden. Voor OCMW en CAW vonden telkens twee focusgroepen plaats. Voor de overige sectoren gingen we praten met enkele experten en bevoorrechte getuigen. Deelnemerslijsten zijn in de bijlagen terug te vinden.
1
Centra voor algemeen welzijnswerk
In Vlaanderen en Brussel bieden 26 Centra voor Algemeen Welzijn een antwoord op een veelheid aan vragen. De laagdrempelige hulp die ze bieden, bestaat uit het geven van informatie en advies, begeleiding en residentiële opvang. Ze hebben ook een uitgebreide dienstverlening naar dak- en thuislozen toe. Deze dienstverlening bestaat uit een onthaal en ambulante en integrale begeleiding. Specifiek voor dak en thuislozen gaat het om de volgende vormen van hulp- en dienstverlening
Kernfunctie onthaal
Inloopcentra Crisisopvang jongeren Crisisopvang volwassenen Straathoekwerk Nachtopvang
31
Hoofdstuk 3
Kernfunctie begeleiding Ambulant: • Preventie van uithuiszetting • Begeleid wonen • Begeleid zelfstandig wonen voor jongeren
1.1 1.1.1
Integrale begeleiding: • Zorgwonen • Opvang voor jongvolwassenen • Koppelopvang of gemengde opvang • Mannenopvang • Vrouwenopvang • Vluchthuis • Opvang allochtonen • Opvang slachtoffers van mensenhandel Onthaal Inloopcentra
Sommige CAW hebben in hun aanbod een inloopcentrum. Dit is een plaats waar mensen elkaar tijdens de dag kunnen ontmoeten bij een kop koffie. In de meeste centra is er tevens mogelijkheid om te douchen, kleren te wassen, goedkoop te eten in het sociale restaurant, internet te raadplegen en deel te nemen aan activiteiten. De inloopcentra registreren niet op continue basis hoeveel personen ervan gebruik maken. Een eenmalige bevraging van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk uit 2005 werpt wel een licht op dit aantal. Een steekproef van CAW-inloopcentra werd gevraagd om gedurende het hele jaar hun bezoekers te turven (tabel 4). In totaal gaat het om 46.416 personen. Het betreft hier echter geen unieke personen. Tabel 4. Aantal bezoekers per jaar per inloopcentrum volgens geslacht. CAW De Kempen CAW Waasland CAW Hageland CAW Leuven CAW Vilvoorde CAW Zenne en zoniën CAW Piramide CAW Midden- West Vlaanderen Totaal
Mannen 3074 1333 3606 3245 2906 182 6196 826 21368
Bron: Verwerking Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2005)
32
Vrouwen 1501 2625 4722 2353 2798 308 4435 1834 20574
Kinderen 531 247 856 343 332 51 1730 384 4474
Totaal 5106 4205 9184 5941 6034 541 12361 3044 46416
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
1.1.2
Crisishulpverlening
Het begrip crisis wordt vaak omschreven als “een beslissend stadium”, een “toestand van instabiliteit”, een “keerpunt”. Er is sprake van een kritieke periode, een toestand die zowel de mogelijkheden tot een positieve als de risico’s tot een (nefaste) negatieve evolutie inhoudt. Literatuur over de hulp bij een crisis (zoals het pionierswerk van Lievens, Roes, Stevens, Wittevrongel, 1981) duidt op het belang van:
de adequaatheid van de geboden hulp de tijdspanne waarin die hulp verstrekt dient te worden. nu is alles of toch veel mogelijk het preventieve karakter bewust zijn van groeikansen die een crisis inhoudt
Soms kan een kortdurende crisisinterventie voor iemand voldoende zijn, soms is een langer durende crisisbegeleiding noodzakelijk. Crisisinterventie is voornamelijk toepasbaar bij een acute toestand van onevenwicht: een ontwikkelingscrisis, een rouwverwerking of een uit de hand gelopen conflictsituatie. De crisis kan dan ontstaan doordat de gewoontegedragingen en reacties niet zijn afgestemd op de situatie. In deze situaties kan men vaak nog een beroep doen op het milieu van de hulpvrager en op gezond functionerende aspecten (beoordeling, reflectievermogen, vaardigheden …). Wanneer het evenwicht meer uit balans is, zal een begeleiding van iets langere duur noodzakelijk zijn (Lievens e.a, 1981). Reeds 30 jaar geleden lag de inhoud van het begrip ‘crisis’ en de bijbehorende hulpverlening op tafel. Het resultaat van een werkgroep crisisinterventie staat in het boek van Lievens en collega’s (1981). Maar ook vandaag is dit thema nog bruisend actueel. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk start in 2010 met een project om de inhoud van het begrip crisis te verduidelijken. Er zal een contextanalyse plaatsvinden met werkbezoeken bij verschillende CAW waar ze de begrippen permanentie, interventie en begeleiding uit Integrale Jeugdhulp (IJH) zullen voorleggen. Bij IJH is de inhoud van de hulpverlening wettelijk bepaald 9. Voor kinderen en jongeren werken de verschillende organisaties samen in netwerken om de hulpverlening te voorzien: een centraal permanent crisismeldpunt, ambulante of mobiele crisisinterventie, ambulante of mobiele crisisbegeleiding, crisisopvang. De crisishulpverlening voor volwassenen is (nog) niet wettelijk geregeld. De twee belangrijkste organisaties zijn hier CAW en OCMW. Vele OCMW hebben een woonaanbod beschikbaar voor mensen met een acute woonnood. We bespreken dit aanbod 9
Besluit van de Vlaamse regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp.
33
Hoofdstuk 3
verder in dit hoofdstuk. Hier gaan we enkel in op de CAW-hulp aan mensen in crisis. Deze hulp kan ambulant, mobiel of residentieel zijn. De residentiële crisisbegeleiding van de CAW gebeurt in 16 crisisopvangcentra, goed voor 214 opvangplaatsen (zie tabel 5). Het verblijf in deze centra is een rustpunt, en de begeleiding helpt vat te krijgen op de crisis en bij het vinden van gepaste woonst, gaande van een opvangcentrum tot alleenwoonst (Lievens e.a, 1981). Het verblijf in de crisiscentra wordt kort gehouden. De gemiddelde verblijfsduur varieert van centrum tot centrum gaande van enkele dagen tot 74 dagen (zie tabel 5). Tabel 5. Aantal opvangplaatsen en gemiddelde verblijfsduur in de Vlaamse crisisopvangcentra (jongeren en/of volwassenen) van het CAW. Aantal plaatsen
CAW
Deelwerking
Artevelde De Kempen De Viersprong De Viersprong Leuven Metropool Metropool Metropool Midden W-Vlaanderen Piramide Regio Aalst Sonar Sonar Welzijnshuis Zuid O-Vlaanderen Zuid O-Vlaanderen
De Schelp CRC Crisisopvangcentrum crisisopvang minderjarigen Crisisopvang residentieel KOC Passage NN Passage OS Algemeen onthaal Crisisnetwerk Roeselare-Izegem-Tielt De link Niemandsland Crisis Opvang Thuislozenwerking Hasselt Crisisopvang Limburg Crisisopvang De Spar Crisishulp minderjarigen Crisisnetwerk Politiezone Vlaamse Ardennen Totaal Gemiddelde
14 14 6 15 14 13 10 35 2 1 10 44 18 10 1 7 214 13
Gemiddelde verblijfsduur 6 10 12 14 5 33 36 2 74 16 32 17 5 4
19
Bron: Boordtabellen 2008 - Verwerking: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
Het verschil in gemiddelde verblijfsduur is deels een gevolg van het beleid van de respectievelijke centra. Deze duur kunnen ze zelf bepalen sinds de Vlaamse Gemeenschap met de herstructurering van het algemeen welzijnswerk de bepalingen voor de maximale opvangduur schrapte. In de focusgroepen gaf een medewerker van CAW Artevelde aan dat ze zoveel mogelijk een beroep doen op iemands netwerk en ambulante begeleiding. Als er echter nood is aan residentiële opvang, kunnen ze in Gent een beroep doen op opvangcentra. Dit is veel moeilijker voor centra in kleinere steden die minder eenvoudig kunnen doorsturen naar opvangcentra.
34
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
De tabel toont ook enkele crisisnetwerken aan. In die gevallen is het verblijf vaak geregeld in andere centra maar houden ze de plaatsen vrij voor deze oproepen. 1.1.3
Straathoekwerk
Sommige CAW hebben een of meerdere straathoekwerkers in dienst. Aangezien ook andere organisaties (bv. gemeente, OCMW) in dit aanbod voorzien en de Vlaamse koepel voor straathoekwerk (VLASTROV) de inhoud ervan bepaalt, bespreken we straathoekwerk als een afzonderlijk deel in dit hoofdstuk (zie punt 5). 1.1.4
Nachtopvang
Enkele CAW bieden nachtopvang aan diegenen die een veilige en rustige nacht wensen. Het aanbieden van nachtopvang is een verantwoordelijkheid van de lokale besturen, daarom bespreken we dit aanbod verder in dit hoofdstuk (zie punt 2.2.3). 1.2
Ambulante begeleiding
In het kader van de specifieke diensten gericht op dak- en thuislozen hebben een aantal CAW een aanbod ambulante woonbegeleiding. Tabel 6 geeft het aantal begeleidingen in 2008. Het betreft hier al bij al een relatief kleiner aantal in vergelijking met het totaal aantal gerealiseerde residentiële of integrale begeleidingen. We onderscheiden preventieve woonbegeleiding, begeleid zelfstandig wonen en begeleid wonen. Tabel 6. Begeleidingen modules thuisloosheid 2008. Module
Aantal begeleidingen
Preventieve woonbegeleiding Begeleid zelfstandig wonen Begeleid wonen Totaal
373 442 1.291 2.106
Bron: Tellus registratie SAW
1.2.1
Preventieve woonbegeleiding
5,6% van de Belgen leeft in een gezin met ten minste twee achterstallige betalingen voor een of meerdere basisbehoeften (facturen voor elektriciteit, water, gas, huur, hypothecaire lening, gezondheidszorgen). Bij de 20% laagste inkomens in ons land stijgt dit percentage naar 14,6% (EU-SILC, 2008). Van de Vlamingen die in steden wonen, geeft 10% aan dat ze het moeilijk hebben om hun huur te betalen (Bral, e.a, 2009). Het hoeft dan ook niet te verbazen dat veel mensen moeite hebben om de huur te betalen. En wie de huur niet betaalt, riskeert een uithuiszetting. De gevolgen van een uithuiszetting zijn niet min: men kan plots op straat komen te staan, wat tevens een grote maatschappelijke kost meebrengt
35
Hoofdstuk 3
zoals relatief dure opvangcentra en gerechtelijke kosten. Voorkomen is hier dan ook veel beter dan genezen, zowel voor de huurders als voor de maatschappij. Preventieve woonbegeleiding heeft als doel uithuiszetting te voorkomen. De begeleiding start niet op vraag van de cliënt maar na contactname van een sociale huisvester, een OCMW, de stad of een private huisbaas. Doordat deze hulpverlening niet gebeurt op vraag van de cliënt noemt men dit ook wel bemoeizorg 10. De Vlaamse overheid koos er in 2002 11 voor om in zes pilootregio’s (Antwerpen, Turnhout, Leuven, Gent, Kortrijk en Brussel) extra middelen vrij te maken voor woonbegeleiding. Deze middelen zijn goed voor een totaal van 24 VTE. Zo wou de overheid de toegankelijkheid tot de sociale huisvesting verbeteren en tegelijk de instroom in de opvangcentra beperken. Deze aanpak is later ook in Limburg uitgebouwd. Ze gingen er in 2005 van start met een proefproject rond bemoeizorg, met ondersteuning van de provincie en met de Nederlandse bemoeizorg als inspiratie. Sinds begin 2007 maakt bemoeizorg er deel uit van de reguliere werking van CAW Sonar en CAW ’t Verschil. En sinds 2008 registreren de CAW preventieve woonbegeleiding als typemodule. De aanpak blijkt bijzonder succesvol. In 2004 waren er 449 woonbegeleidingen en konden die CAW bij 83% hiervan uithuiszetting vermijden. In 2008 waren er in Vlaanderen 373 begeleidingen. Enkele andere CAW volgden dit succesvolle voorbeeld. Hun aanbod is gelijkaardig mits enkele kleine verschillen. Zo liet CAW regio Aalst bemoeizorg opnemen in zijn reguliere aanbod. De uitvoering laten ze over aan het team van begeleid wonen, omdat deze medewerkers meer kans hebben om de bewoners al te kennen. CAW Leuven werkt voor de preventieve woonbegeleiding dan weer niet samen met de huisvestingsmaatschappij maar met de stad Leuven. Als de stad via de politie of particulieren klachten krijgt over bewoners (bv. over hygiëne, verwaarlozing, overlast) dan doet de Dienst Wonen een huisvestingsonderzoek. De stad brengt het CAW op de hoogte en samen met de wijkagent gaan ze op huisbezoek. Indien nodig start de begeleider van het CAW de preventieve
10
De term bemoeizorg is afkomstig uit de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg als antwoord op een groeiend aantal personen die buiten de boot vallen. Ze hebben met deze ambulante hulp nauwelijks contact en slagen er niet in om een bevredigend bestaan op te bouwen. Ze verzorgen zich nauwelijks, houden hun woning niet schoon of raken die zelfs kwijt en komen op straat terecht. En ze bezorgen anderen vaak zoveel overlast dat die anderen de politie of andere diensten bellen. In Nederland worden ze gevat met de term ‘zorgwekkende zorgmijders’. Bemoeizorg is een pakket van speciale strategieën om met zorgmijdende psychotische mensen in contact te komen. In Nederland heeft de bemoeizorg aantoonbaar succes (van de Lindt, 2000). In 80 tot 90 % van de gevallen weet ze binnen twee tot drie jaar contact te maken en een vorm van hulp op gang te brengen. Bemoeizorg is eveneens een hulpverleningsvorm die zorg en begeleiding combineert met het bestrijden van overlast en verloedering. In dat opzicht hebben ook de verschillende overheden en de burgers hierbij baat. In Nederland is vooral de organisatie ‘Eropaf’ bekend om zijn specifieke invulling van bemoeizorg om uithuiszetting te vermijden (www.eropaf.org). 11
Omzendbrief van 17 mei 2002 met betrekking tot de verruiming van Begeleid Wonen
36
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
woonbegeleiding op. Hier betreft het ook eigenaars. Bij deze mensen is vaak geen stok achter de deur voorhanden en kan de bewoner makkelijker de begeleiding weigeren. 1.2.2
Begeleid en begeleid zelfstandig wonen
De dienst begeleid wonen van het CAW biedt woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties in de woonsituatie. De begeleiding heeft betrekking op het wonen maar ook de financiële, relationele en psychosociale aspecten komen aan bod. Hierbij huurt de cliënt al dan niet een woning van het CAW. In 2008 betrof het 1.291 begeleidingen. Voor jongeren is er begeleid zelfstandig wonen waarbij de woonbegeleiding specifieker gericht is op zelfstandig leren wonen. In 2008 was dit goed voor 442 begeleidingen. 1.2.3
Woonclub
In Kortrijk startte recent een nieuw initiatief van CAW Stimulans en Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen: de Woonclub. Dit is een initiatief voor mensen die hulp kunnen gebruiken bij het zoeken naar een huurwoning. De dienst geeft informatie, advies en steun en begeleidt mensen actief bij het vinden van een woning: helpen voorbereiden van gesprekken met verhuurders en verhuurkantoren en mensen helpen bij het aanvragen van premies waarop ze mogelijks recht hebben. 1.3
Integrale begeleiding
De CAW hebben ook een residentieel aanbod dat zij vatten onder de term ‘integrale begeleiding’. In deze opvangcentra kunnen mannen, vrouwen, koppels en jongeren terecht, in totaal goed voor 1.409 plaatsen (zie tabel 7). Vaak werkt het CAW in deze opvangcentra via een leefgroepwerking. De begeleiding kan enkele maanden duren en richt zich op zelfstandig wonen en op alle vaardigheden die hiervoor nodig zijn. De gemiddelde verblijfsduur varieert afhankelijk van de doelgroep: in het vluchthuis is dit 41 dagen, in een vrouwenopvang 93 dagen, in mannenopvang 121 dagen en in een opvang voor koppels en gezinnen 130 dagen (gegevens via boordtabellen CAW 2008). Voor oudere en/of zorgbehoevende thuislozen hebben sommige CAW (bv. CAW De Visserij in Gent) ook een aanbod waar bewoners voor een lange tijd terecht kunnen. Deze woonvorm is gericht op dak- en thuislozen die niet de mogelijkheid of intentie hebben om (opnieuw) zelfstandig te wonen. De bewoners wonen er vaak samen met anderen en kunnen er naast de woonbegeleiding ook een beroep doen op verzorging. De CAW bieden deze verzorging aan in samenwerking met thuiszorgdiensten. In onze focusgroepen horen we dat dit aanbod voor oudere dak- en thuislozen noodzakelijk is omdat deze cliënten vaak
37
Hoofdstuk 3
niet kunnen en mogen doorstromen naar huisvesting voor ouderen (bv. service flats). In 2008 begeleidden de CAW 146 zorgbehoevende thuislozen.
38
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Tabel 7. Residentiële capaciteit dak- en thuislozenopvang naar doelgroep en werkingsgebied, Vlaams Gewest en Brussels Gewest. CAW-werkgebieden Aalst Antwerpen Brugge Dendermonde Gent-Eeklo Hageland Kempen Kortrijk Leuven Limburg Mechelen M-W Vlaanderen Middenkust Vilvoorde Waasland West-Brabant (Delta) Westhoek Zenne & Zoniën Zuid-O Vlaanderen Vlaams Gewest Brussels Gewest Totaal
Mannen Opvangcentrum
Vrouwen Opvangcentrum
Vrouwen Vluchthuis
Gemengd Crisisopvang
Gemengd Opvangcentrum
Opvangcentrum Koppel & Gezin
Opvangcentrum Jongeren
8 158 16 18 42
54 15 22 41
18 53
10 7
52 3
16
20
31
10
4
10
8
11
6
13
6
12
10
6 414 87 501
5 222
96
8 214
222
96
214
12 137 9 146
10 189 30 219
12 137 9 146
15 10 12 18 19 5 17
10 58 21
33 11
12
33 11
14
9
87
9
14 1 14 62 10 2
12 24 7 13
52 11
12 24 7 13
Totaal 18 336 86 40 217 10 78 109 46 227 29 19 75 0 44 0 22 0 53 1409 135 1544
Bron: Boordtabellen 2008 - Verwerking: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
39
Hoofdstuk 3
2
Lokale besturen
De lokale besturen hebben ook een aanbod voor dak- en thuislozen. Veel lokale besturen beschikken over een eigen woonaanbod, vaak voortkomend uit een jarenlange traditie. Ze verhuren deze woningen voor lange of korte duur. Enkele grote steden organiseren ook nachtopvang en winteropvang. Gemeenten hebben als belangrijke taak om het woonbeleid te regisseren. Sinds de Vlaamse wooncode kunnen ze actief of passief de kwaliteit van de woningen bewaken en woningen ongeschikt laten verklaren. Het recente kaderbesluit sociale huur geeft de gemeenten de kans een lokaal toewijzingsreglement op te stellen. Dit laat hen toe eigen accenten te leggen in het toewijzen van sociale woningen. Hierdoor kunnen ze woningen vrijhouden voor bepaalde (kwetsbare) doelgroepen. Hiernaast bieden de OCMW heel wat hulp aan dak- en thuislozen. Deze doelgroep kan, zoals iedereen, een beroep doen op het reguliere aanbod van de OCMW. Maar de OCMW hebben ook specifieke hulpverlening voor dak- en thuislozen. Zo doen ze aan ambulante begeleiding en beschikken ze over enkele instrumenten. Hieronder lichten we het hulpaanbod van de lokale besturen toe. 2.1
Regiefunctie van de gemeente
De Vlaamse wooncode 12 legt de regiefunctie van het woonbeleid bij de gemeenten. Dat ze deze taak op zich nemen, blijkt uit een recente analyse van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA). Deze analyse toont dat het thema huisvesting in 97% van de lokale sociale beleidsplannen terugkomt. Helaas blijken in deze huisvestingsplannen de kansengroepen ondervertegenwoordigd (Sannen & Van Regenmortel, 2009). In 2009 vroeg het Steunpunt Ruimte en Wonen (Tratsaert, 2009) welke taken de gemeenten in het kader van hun lokaal woonbeleid opnemen. De resultaten van deze bevraging staan in tabel 8. We gaan hier enkel dieper in op het aanbod voor dak- en thuislozen.
12
Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
40
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Tabel 8. Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente.
Informatie en advies over wonen/huisvesting Handhaven van de woningkwaliteit Stimuleren sociale woonprojecten en opvolging lopende projecten Toekennen van eigen woonpremies Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid Aanbieden doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen Uitbouwen beleidsnetwerk ‘wonen’ en de coördinatie van het woonbeleid Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten Totaal
%
Aantal
92 88 64 46 40 41 24 23 100
245 232 170 124 107 108 64 60 265
Bron: Tratsaert (2009)
2.1.1
Lokaal toewijzingsreglement
Sinds het kaderbesluit sociale huur 13, kan elke gemeente eigen accenten leggen in het toewijzen van sociale woningen. Dit kunnen ze doen door een lokaal toewijzingsreglement op te stellen samen met de lokale huisvestings- en welzijnsactoren. Zo kunnen ze woningen vrijhouden op basis van drie parameters: de lokale binding van de kandidaathuurder, de woonnood van specifieke doelgroepen, of wanneer men wil werken aan de verstoorde of bedreigde leefbaarheid in bepaalde wijken of complexen. Een doelgroepenplan moet informatie bevatten over de doelgroep, de lokale woningmarkt en de specifieke noden, eventuele omkadering en concrete uitvoering. Dit toewijzingsreglement dienen ze voor goedkeuring in bij het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO). Nu zijn er in Vlaanderen, twee jaar na het kaderbesluit sociale huur, 29 toewijzingsreglementen goedgekeurd. Dit is relatief weinig. Van de centrumsteden zijn enkel Leuven, Gent, Brugge, Mechelen en Turnhout vertegenwoordigd.
13
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
41
Hoofdstuk 3
Tabel 9. Toewijzingsreglementen in Vlaanderen naar provincie en inhoud. Stad/Gemeente
Lokale binding
Leefbaarheid
West- Vlaanderen Brugge Ieper
Senioren Senioren Zelfstandig, beschut, beschermd of begeleid wonen Daklozen uit Ieperse opvangcentra
x Wingene Zedelgem Oostkamp O- Vlaanderen Gent
x x x
Zele Dendermonde
x
Temse Antwerpen Mechelen
x
x
Persoon met een handicap met een zorgpartner
x
x Willebroek Turnhout Lint Hemiksem
x
x
Ravels Machelen Hoogstraten Grobbendonk Arendonk Vosselaar Oud-Turnhout Olen Boechout
x x x x x x x x
Geel Kasterlee Limburg Meeuwen- Gruitrode Vlaams Brabant Leuven Asse, Dilbeek, Kapelleop-den-Bos, Londerzeel, Meise en Opwijk * Haacht, Bertem, Bierbeek, Boutersem, Oud- Heverlee en Rotselaar *
x x
x
Doelgroepen
x
Senioren Huurders met ernstige mobiliteitsproblemen Senioren Senioren Jongeren in begeleid zelfstandig wonen Senioren die minder mobiel of zorgbehoevend zijn Personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek in beschut wonen Senioren met een woon- en zorgbehoefte Senioren Senioren Eenoudergezinnen Senioren Senioren Daklozen Personen met een handicap in beschermd wonen Mantelzorgers Personen met een handicap in begeleid of beschermd wonen
Mantelzorgers Personen met een ernstige en langdurige psychiatrische problematiek in beschut wonen Senioren Personen met een handicap in begeleid of beschermd wonen Senioren Senioren
x
x
* Een intergemeentelijk toewijzingsreglement Bron: Gegevens via Departement RWO op 20 mei 2010.
42
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Tabel 9 toont aan dat van de 29 goedgekeurde reglementen 23 betrekking hebben op het verlenen van voorrang aan mensen met een lokale binding. Acht van deze reglementen gaan louter en alleen over deze lokale binding. Wat de gemeenten onder lokale binding verstaan, verschilt sterk en gaat over enkele jaren in een regio wonen, er werken, of er schoolgaande kinderen hebben. De overige 21 reglementen gaan ook over een bepaalde doelgroep. De senioren zijn sterk vertegenwoordigd. Dit kan deels worden verklaard door de nieuwe wetgeving. Vroeger kon een huisvestingsmaatschappij zelf beslissen om woningen vrij te houden voor een bepaalde doelgroep. Nu kan dit nog enkel zonder doelgroepenplan, indien er aan de woning speciale technische aanpassingen werden gedaan (bv. rolstoeltoegankelijkheid, alarmsysteem voor waarschuwen zorgcentrum). Woningen vrijhouden op het gelijkvloers kan nu enkel nog met een doelgroepenplan. Dit verklaart deels waarom er nu aanvragen zijn voor projecten voor ouderen, maar het verklaart nog niet waarom er geen projecten voor andere kwetsbare groepen zoals dak- en thuislozen werden aangevraagd. In onderstaande tabel staat een overzicht van de toewijzingsreglementen voor kwetsbare groepen. Tabel 10. Inhoud van de goedgekeurde toewijzingsreglementen voor kwetsbare groepen (zonder senioren). Doelgroep Boechout Mechelen Ieper
Personen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen die begeleid worden door beschut wonen Personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek Personen met een begeleidingstraject in een opvangcentrum voor daklozen
Personen met een problematiek van mentale, verstandelijke, psychische, psychiatrische of motorische aard Hemiksem Daklozen Ravels Personen met een mentale handicap in begeleid wonen Kasterlee Personen met een mentale handicap in begeleid of beschermd wonen Arendonk Personen met een mentale handicap in begeleid of beschermd wonen Dendermonde Jongeren in begeleid zelfstandig wonen
Aantal woningen
Begeleiding
26
Beschut wonen
6
Beschut wonen
10
CAW
31
5
Beschermd wonen Beschut wonen Psychiatrische thuiszorg OCMW VZW Begeleid wonen Beschermd wonen VZW
5
VZW
1 4 6
Bron: Gegevens via Departement RWO op 20 mei 2010.
Het is vooralsnog onduidelijk welke acties de gemeenten en steden voorzien buiten het toewijzingsreglement. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in Gent dat geen lokaal toewijzingsreglement heeft, maar gebruik maakt van een samenwerkingsprotocol. Hierin leggen de SHM en SVK vast welk percentage woningen ze vrijhouden voor de doelgroep. De dak- en thuislozen die zo in een sociale woning terechtkomen, krijgen de eerste zes maanden intensieve woonbegeleiding van OCMW Gent.
43
Hoofdstuk 3
2.1.2
Onbewoonbaar/ ongeschikt verklaringen
In 1997 bepaalde de Vlaamse overheid 14 de veiligheids- gezondheids- en woonkwaliteitsnormen waaraan woningen moeten voldoen. Inspecteurs van de Vlaamse wooninspectie gaan actief op zoek naar huizen die niet aan deze normen voldoen. Maar ook de gemeente speelt hierin een rol; 88% van de gemeenten zegt zelf actie te ondernemen bij het bestrijden van slechte woningen (Tratsaert, 2009). Hierbij neemt de gemeente soms zelf het initiatief, maar vaak gaan ze actie ondernemen nadat er klachten komen van buren (bv. voor overlast). Het Vlaamse Agentschap Wonen registreert in de HOLV-databank (Heffing op Leegstand en Verkrotting) ook de ongeschikte en/of onbewoonbare woningen. Gegevens uit deze HOLV-databank tonen aan dat de ondernomen acties sterk verschillen van gemeente tot gemeente. Zo zijn er 13 gemeenten die in de periode 1996-2008 geen enkele onbewoonbaar/ongeschiktverklaring uitspraken, terwijl er vier gemeenten zijn die in diezelfde periode meer dan 500 uitspraken deden (Tratsaert, 2009). Ook al is de wooncode er om huurders te beschermen tegen een woning van slechte kwaliteit, toch zijn het in de eerste plaats de huurders die de gevolgen van de uithuiszetting dragen. Ook de (tijdelijke) oplossingen die gemeenten aanbieden aan de huurders verschillen onderling. Zo houden sommige steden (bv. Oostende) hun noodwoningen vrij voor mensen die ze uit huis zetten. Maar hier is een goede samenwerking met de sociale dienst van het OCMW of met andere welzijnsdiensten onontbeerlijk. CAW- en OCMWmedewerkers geven in de focusgroepen aan dat ze dit als een groot probleem ervaren. Ze zien dat mensen door enkele scores op indicatoren niet enkel hun huis kwijt geraken maar ook hun thuis. Dit is zeker het geval bij vereenzaamde bejaarden waarvan het huis niet aan de Vlaamse normen voldoet. Een goed voorbeeld zien we in Leuven waar de stad samenwerkt met een hulpverlener van het CAW om deze mensen te begeleiden. 2.2
Het woonaanbod van de lokale besturen
Volgens eerder onderzoek zou er in 108 Vlaamse gemeenten (41%) een aanbod zijn van één of meerdere doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen (Tratsaert, 2009; zie tabel 8). Bij de helft van deze gemeenten betreft dit een gemeentelijk aanbod. Het aanbod dat de gemeente niet zelf voorziet, gebeurt het vaakst door het OCMW (Tratsaert, 2009). Een eigen woonpatrimonium van lokale besturen komt vaak voort uit een jarenlange geschiedenis. De exacte omvang van het aanbod van de lokale besturen is onduidelijk. VVSG probeerde een zicht te krijgen op het aanbod van de OCMW. In 20082009 deden ze een studie waaraan 60% van de 308 Vlaamse OCMW meewerkten. De
14
Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
44
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
resultaten van de studie staan beschreven in SOS Huisvesting (De Bolle, Poesmans, & Verbeeck, 2009). Uit de antwoorden blijkt dat 74% van de OCMW die aan de studie hebben deelgenomen tijdelijke huisvesting organiseren. Door dit aantal te extrapoleren, schatten ze dat de OCMW in Vlaanderen 1.158 woningen en 2.073 kamers hebben. Dit is goed voor 3.000 bedden. De oorsprong van de woningen of het geld voor verbouwingen bepaalt welke wetgeving de lokale besturen moeten toepassen voor de verhuring. De woningen gebouwd of verbouwd met Vlaams geld moeten ze verhuren onder het kaderbesluit sociale huur. De bewoners moeten dan aan de regels voldoen (zie p 55). Woningen volledig in bezit van lokale besturen kunnen wel van deze regels afwijken. Doordat lokale besturen hun woonaanbod uit handen geven en ze aan de strengere vereisten van het kaderbesluit sociale huur moeten voldoen, wordt de speelruimte naar dak- en thuislozen toe kleiner. We deden zelf een korte telefonische bevraging van de 13 Vlaamse centrumsteden en hun OCMW over hun woonaanbod. We vroegen naar het aantal woningen in eigen patrimonium en hoeveel van deze woningen ze gebruiken voor lange en voor korte duur. We gingen ook na of de lokale besturen van de centrumsteden nachtopvang en winteropvang organiseren. De resultaten van deze bevraging staan in onderstaande tabel. Op de volgende pagina’s bespreken we de antwoorden. Tabel 11. Het eigen patrimonium en aanbod van nachtopvang en winteropvang door de Vlaamse centrumsteden. Woningen lange duur Stad Aalst Antwerpen Brugge Genk Hasselt Gent Kortrijk Leuven Mechelen Oostende Roeselare Sint-Niklaas Turnhout
OCMW
Woningen korte duur Stad
297 4 Nee Nee 429 14 10 48 Nee Nee 20k Nee Nee Nee 4 1926 Nee 40 5 192 Nee Nee Nee Nee 43 145 Nee Nee 3 7w, 11k Nee 42 2 Nee Nee 1 17 14w, 7k Nee w = woningen, k= kamers
Nachtopvang Aantal plaatsen
Winteropvang Aantal plaatsen
6 44+7 Nee
7 16+10 6
6
6
25+15+16 Nee 1 Nee Nee 2 Nee Nee
30 10 Nee Nee 20? Nee Nee Nee
OCMW Nee 10 4 Nee Nee Nee 30w,7k 7w, 7k 16 Nee 13 1 11
Bron: Telefonische bevraging door LUCAS bij de Vlaamse centrumsteden. Mei-juli 2010.
45
Hoofdstuk 3
2.2.1
Woningen voor lange duur
Het patrimonium van de lokale besturen komt vaak voort uit een jarenlange traditie. Sommige steden hebben een ruim aanbod aan woningen die ze verhuren voor lange duur, zoals sociale woningen. De telefonische bevraging leidt tot drie vaststellingen. Ten eerste geven veel steden en OCMW hun woonaanbod uit handen. Sommigen steden en OCMW deden dit al. Zo verkocht de stad Brugge zijn woningen enkele jaren geleden aan de SHM. Het OCMW van Kortrijk verhuurt woningen aan SVK De Poort, terwijl OCMW Hasselt in 2009 zijn patrimonium overdroeg aan het SVK. Andere steden (bv. Mechelen) geven aan dat ze plannen hebben om hun woonaanbod af te bouwen. Ten tweede verschillen de steden wat betreft het beheer over de woningen. Sommige steden nemen zelf taken op als het om wonen gaat en verhuren hun noodwoningen zelf. Andere steden geven de verantwoordelijkheid door aan het OCMW (bv. Brugge, Leuven, Mechelen). Het OCMW van Gent huurt 29 woningen van de stad Gent die worden gebruikt als noodwoningen. Naast dit aanbod van sociale woningen, hebben sommige OCMW ook een langdurig woonaanbod voor oudere dak- en thuislozen. Dit pensionwonen (bv. Pension De Baai in Gent) is een woonvorm voor oudere dak- en thuislozen met een problematisch huisvestingsverleden. In de focusgroepen geven de deelnemers aan dat deze woonvorm voor oudere dak- en thuislozen noodzakelijk is omdat deze cliënten vaak niet kunnen en mogen doorstromen naar huisvesting voor ouderen (bv. service flats). 2.2.2
Woningen voor korte duur
Naast woningen voor lange duur verhuren lokale besturen ook woningen voor korte duur. De benamingen van deze woningen verschillen wel eens. De ene heeft het over een noodwoning, de andere heeft het over een doorgangswoning. Op basis van de resultaten uit de bevraging SOS huisvesting, kiest het OCMW voor het basismodel doorgangswoning. Dit basismodel is gebouwd op zes basispeilers (De Bolle, Poesmans, & Verbeeck, 2009). Een doorgangswoning: is een aangepaste vorm van OCMW-dienstverlening is van beperkte duur is bedoeld voor mensen die hun woning kwijt zijn of dreigen te verliezen. de bewoner kan een beroep doen op ondersteuning door een maatschappelijk werker, betaalt een vergoeding en engageert zich om afspraken en regels na te komen.
46
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
In SOS Huisvesting stelt het OCMW de doorgangswoning voor als verzamelterm voor drie woningtypes: de noodwoning, de transitwoning en de shelter.
De noodwoning is een woonst met een beperkte begeleiding voor mensen die zelfstandig kunnen wonen. Deze woonvorm is vooral geschikt voor mensen die onverwacht worden geconfronteerd met een huisvestingsprobleem en die over voldoende stabiliteit beschikken om zelf een permanente woning te vinden. Dit is een aanbod dat we zowel bij gemeenten als bij OCMW terugvinden. Het aanbod is dus gelijkaardig met de noodwoning die gemeenten aanbieden aan mensen die uit huis worden gezet. Ondanks de beperkte begeleiding gaat het hier volgens de deelnemers van de OCMW-focusgroep toch vaak over een publiek met een minder uitgebouwd sociaal netwerk.
De transitwoning is een woning voor mensen die zowel nood hebben aan een onderkomen als aan begeleiding. Het zijn vaak complexe situaties waar begeleiding nodig is op verschillende levensdomeinen. De begeleiding is gericht op doorstroming in de hulpverlening. De woonst is tijdelijk, maar de einddatum is niet vastgelegd en is flexibel.
De shelter is een kortdurende opvang van enkele dagen tot enkele weken voor daklozen of mensen die plots op straat staan. De opvang gebeurt in een meergezinswoning of collectieve woonvorm. De begeleiding is vooral gericht op doorstroom naar andere vormen van hulpverlening.
Op basis van de telefonische bevraging van de 13 centrumsteden en hun OCMW doen we de volgende vaststellingen. Ten eerste verschilt de duur die men mag verblijven in de woningen voor korte duur. De ene stelt vier maanden als termijn, terwijl een andere stad een soortgelijke woning verhuurt voor ten hoogste zes maanden. Ten tweede verschillen de woningen naar grootte. Dit gaat van gezinswoningen tot appartementen en kamers (stad Oostende en OCMW Turnhout). Ten derde verschillen de lokale besturen in de afbakening van de doelgroep voor de woningen. Zo stelt stad Gent woningen voor korte duur ter beschikking als tijdelijke oplossing bij een onbewoonbaarverklaring of huisjesmelkerij. Oostende richt zijn woonaanbod voor korte duur naar mensen wier woning onbewoonbaar werd verklaard. Het OCMW Kortrijk verhuurt 70 woningen aan bejaarden en stelt een groot deel van zijn woningen ter beschikking aan asielzoekers. Het OCMW van Genk en van Aalst verhuren hun woningen specifiek in het kader van de LOI. We verwijzen hier ook nog naar het KINA-netwerk, een samenwerkingsverband tussen 26 OCMW in het arrondissement Antwerpen dat een gemeenschappelijke shelter of crisisopvang organiseert.
47
Hoofdstuk 3
2.2.3
Nachtopvang
De nachtopvang valt onder de verantwoordelijkheid van de lokale besturen. Dit bevestigde Minister Vandeurzen recent nog in zijn antwoord op een parlementaire vraag 15. Het aanbod van de meeste nachtopvangcentra bestaat uit ‘bed, bad en brood’. Er is een bed voor wie een veilige en rustige nacht wenst. Meestal is er ook soep met brood, de mogelijkheid om te douchen en een ontbijt. Wie er om vraagt, krijgt begeleiding naar de hulpverlening. Men kan er enkel tijdens de nacht terecht. Vaak financieren de lokale besturen deze opvang en/of zorgen ze voor het gebouw en de onkosten. Zo gebeurt bijvoorbeeld de nachtopvang in Gent door het CAW, wordt ze betaald door het OCMW en zorgt de stad Gent voor het gebouw en de onkosten. In opdracht van OCMW Genk, OCMW Hasselt, OCMW Bilzen en OCMW Heusden-Zolder In Limburg houdt CAW Sonar enkele bedden vrij in de thuislozenwerking voor de nachtopvang. Ook de lokale politiediensten kunnen een beroep doen op deze noodbedden. De mannen kunnen voor een of enkele nachten terecht in Hasselt en vrouwen in de opvang in Genk. Deze nachtopvang is vooral een hulp voor de OCMW-hulpverlener die een cliënt heeft die opvang nodig heeft en waarvoor niet meteen opvang beschikbaar is. Na de overnachting, gaat de cliënt terug naar het OCMW die het verdere verloop bepaalt. In Antwerpen voert het CAW nachtopvang uit in opdracht van het OCMW. Daarnaast stelt het OCMW van Antwerpen ook zeven noodopvangkamers ter beschikking. De 26 OCMW van het arrondissement Antwerpen kunnen bovendien terecht bij KINA. Dit 24/7bereikbaar centrum beschikt ook over enkele bedden waarvan men in geval van nood gebruik kan maken. Een gemeente kan ervoor kiezen om, naast de CAW, andere organisaties financieel te ondersteunen. Zo betaalt de stad Gent een deel van de werkingsmiddelen van Huize Triest, een dag- en nachtopvang van de Broeders van Liefde (16 plaatsen). Het gevoerde beleid verschilt van centrum tot centrum: of men al dan niet een bed kan reserveren, of er betaald moet worden en of het aantal nachten dat men er terecht kan beperkt is. De doelgroep van de nachtopvangcentra kan verschillen. Zo richt De Biekorf in Antwerpen zich specifiek tot daklozen met een verslaving en/of psychische problematiek. In Gent organiseren ze sinds kort naast de reguliere nachtopvang (25 plaatsen) ook nachtopvang plus (15 plaatsen). Hier kunnen chronische dak- en thuislozen terecht voor 1 tot 5 weken en moeten ze niet elke nacht hun plaats reserveren. De prijs bedraagt 20 euro per week en een voortdurend contact met de hulpverlening stimuleert de bezoekers om na te denken over een betere, meer permanente oplossing.
15
Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid. Vergadering van 23/03/2010
48
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
2.2.4
Winteropvang
Tijdens de koude wintermaanden organiseren sommige (groot)steden acute nachtopvang. Net als voor de gewone nachtopvang valt dit onder de verantwoordelijkheid van de lokale besturen. De overheid vroeg de lokale besturen in 1997 in een omzendbrief 16 om bij extreme weersomstandigheden een noodplan te voorzien voor kwetsbare groepen. Het is echter geen ‘verplichting’ en er werden ook financiële middelen aan verbonden. De winteropvang kan een uitbreiding zijn van de nachtopvang of een extra aanbod. In Aalst zetten ze in de winter in de reguliere nachtopvang opklapbedden bij, desnoods in de polyvalente zaal zodat ze niemand moeten weigeren. De uitvoering gebeurt door het CAW met middelen van zowel CAW, OCMW als stad Aalst. In Antwerpen breiden ze de nachtopvang uit van 44 naar 60 bedden en organiseert het OCMW een noodshelter met een capaciteit van tien bedden. In Gent vindt de winteropvang plaats in een gebouw van de stad Gent en voert het Rode Kruis de opvang uit met middelen van het OCMW. In Hasselt breiden ze tijdens de winter de nachtopvang uit met een zestal bedden. Ze zetten veldbedjes van het leger bij in de crisisopvang en indien nodig, ook in de vergaderruimte. Dit aanbod heeft, in tegenstelling tot de nachtopvang in Hasselt, geen begeleidingsplicht. Hiernaast organiseren ze ook dagopvang. Net zoals bij de nachtopvang gebeurt dit aanbod in samenwerking met het OCMW van Genk, Bilzen en Heusden-Zolder. We horen in de gesprekken met de centrumsteden en in de focusgroepen dat de organisatie van de winteropvang niet altijd van een leien dakje loopt. Een eerste probleem is het vinden van een geschikte locatie. Sommige OCMW en CAW doen hiervoor een beroep op een van de kazernes die het leger tijdens de wintermaanden ter beschikking stelt. Dit jaar bracht het CAW van Vilvoorde enkele mensen tot in de kazerne van Heverlee. Het OCMW van Hasselt werkte enkele jaren geleden samen met de kazerne in Houthalen. In andere steden kan het CAW een beroep doen op gebouwen van de stad, bijvoorbeeld in Gent en Oostende. Maar de locatie blijkt niet het grootste probleem. De organisatie van de winteropvang is ook een relatief dure zaak. Niet de soep en de tandenborstels, maar vooral de noodzakelijke begeleiding kost geld. De nodige VTE inzetten om een oogje in het zeil te houden, loopt vaak snel op tot enkele duizenden euro’s. Maar niet enkel het kostenplaatje weerhoudt steden om winteropvang te organiseren, sommige vrezen vooral dat het aanbod daklozen zal aantrekken. Dit argument horen we in de media over de situatie in Oostende. Vorige winter organiseerden ze de opvang voor een 20-tal personen. Het initiatief ging uit van CAW Middenkust, de financiële ondersteuning kwam van de provincie West-Vlaanderen en het Sociaal Huis van Oostende. De opvang vond plaats in een leegstaand gebouw van de stad met de inzet van 3 VTE van het CAW en heel wat vrijwilligers. Het CAW ziet de noodzaak om deze opvang structureel in te voeren. Maar
16
Omzendbrief van 4 november 1997 Noodplan t.b.v. hulpverlening bij extreme weersomstandigheden
49
Hoofdstuk 3
waarschijnlijk komt er dit jaar helemaal geen opvang want niemand wil de kosten betalen en de stad vreest voor een aanzuigeffect van daklozen. 2.3
Ambulante begeleiding door het OCMW
2.3.1
Woonbegeleiding
OCMW kunnen cliënten begeleiden bij het zoeken naar woonst en het zich handhaven in de woonsituatie. Deze woonbegeleiding kan starten op vraag van de cliënt maar eveneens op vraag van een sociaal verhuurkantoor of sociale huisvestingsmaatschappij. Deze huisvestingsmaatschappij kan het OCMW ook om woonbegeleiding vragen als voorwaarde om dak- of thuislozen versneld een woning toe te wijzen (zie p 55). Sommige OCMW voeren de woonbegeleiding zelf uit (bv. OCMW Gent), andere besteden dit uit aan het CAW (bv. OCMW Antwerpen). 2.3.2
Preventie van uithuiszetting
Nogal wat huurders moeten het rooien met een laag inkomen. En aangezien het huren van een woning vaak de grootste hap uit het budget is, krijgen sommige mensen het moeilijk om de huur te betalen. Deze huurachterstand kan veroorzaakt of bestendigd worden door problemen met de (psychische) gezondheid of een verslaving. En iemand die niet betaalt, wordt mogelijks uit huis gezet. Hoe groot dit aantal uithuiszettingen exact is in Vlaanderen weet niemand. Maar de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) schat het aantal voor 2009 op 60 per dag. Ten opzichte van 2008 zou dit een verdubbeling zijn. Het. Volgens cijfers van een recent onderzoek bij OCMW door OASES, is dit aantal sterk afhankelijk van de grootte van de gemeente. De onderzoekers delen de gemeenten onder in kleine, middelgrote en grote gemeenten op basis van de administratieve indeling die de POD Maatschappelijke Integratie maakte. Een kleine gemeente heeft minder dan 15.00 inwoners; een middelgrote gemeente tussen 15.000 en 50.000 inwoners; een grote gemeente heeft meer dan 50.000 inwoners. Voor 2008 komen ze zo tot de volgende cijfers voor de uithuiszettingen (De Boyser e.a., 2009):
10,4 voor een kleine gemeente,
36,7 voor een middelgrote gemeente,
285,3 voor een grote gemeente.
Het OCMW heeft een wettelijke opdracht bij gerechtelijke uithuiszettingen 17. Het vredegerecht brengt het OCMW (vaak per fax) op de hoogte van de ingediende verzoekschriften tot uithuiszetting. Als de rechter een uithuiszetting uitspreekt, heeft de 17
Wet van 30 november 1998 op de humanisering van de gerechtelijke uithuiszetting.
50
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
huurder één maand de tijd vooraleer hij de woning moet verlaten. De overheid voorziet voor deze nieuwe wettelijke opdacht voor OCMW geen bijkomende middelen. Een werkgroep van de Afdeling OCMW van VVSG analyseerde het probleem van de gerechtelijke uithuiszettingen (VVSG, 2004). Zij stellen dat de OCMW vaak moeten terugvallen op een minimaal scenario: gekende cliënten spreken ze persoonlijk aan, ongekende cliënten schrijven ze aan. In dit contact vermeldt het OCMW welke hulp ze kunnen bieden. Het is dan aan de huurder om het OCMW te contacteren. De werkgroep geeft aan dat maar weinig huurders op de brieven reageren. Dit horen we ook in de focusgroepen met OCMW-medewerkers. Ze vertellen ook dat zelfs als de huurder de hulp van het OCMW aanvaardt, de problemen nog niet van de baan zijn. Want wanneer de OCMW het nieuws van een uithuiszetting vernemen is het kalf vaak al half verdronken en zijn de problemen al danig geëscaleerd (bv. ernstige huurachterstal) dat ze een uithuiszetting niet meer kunnen vermijden. De vorderingen komen vaak ook (te) laat aan bij het OCMW. Enkele leden van de OCMW-focusgroep geven aan dat goede afspraken met de griffiers in het vredegerecht de communicatie sterk kan verbeteren. In sommige gemeenten werkt men preventiever en brengt een sociale verhuurder of zelfs een privéhuurder het OCMW op de hoogte van overlast of een betalingsachterstand. Zo heeft het OCMW meer tijd en ruimte om effectief op te treden. Verschillende OCMW passen de methodiek van de Lokale Adviescommissie (LAC) toe op huisvestingsproblemen. Het OCMW zit samen met de SHM om te overleggen over probleemsituaties. Overleg met huisvestingsactoren is volgens deze OCMW een zeer doeltreffend preventief instrument, vooral wanneer dit tijdig gebeurt zodat het OCMW nog kan ingrijpen vooraleer de problemen escaleren. 2.3.3
Vindplaatsgericht werken
Sommige OCMW gaan actief cliënten opzoeken om hen naar de hulpverlening te leiden. We zien een voorbeeld bij OCMW Gent. Een hulpverlener gaat bij Huize Triest, nachtopvang plus of ander vindplaatsen langs om het aanbod van de hulpverlening voor te stellen en mensen toe te leiden naar de hulpverlening. 2.4
OCMW-instrumenten
De OCMW hebben de mogelijkheid om aan dak- en thuislozen volgende vormen van hulpverlening aan te bieden. We benoemen ze als instrumenten: Installatiepremie Vlaamse huursubsidie Huurwaarborg Huurtoelage Referentieadres Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie (GPMI) voor daklozen
51
Hoofdstuk 3
Versnelde toewijzing voor daklozen Dringende hulp door de OCMW voorzitter
Deze instrumenten zijn wettelijk geregeld en in principe juridisch afdwingbaar. De toekenning zal het resultaat zijn van een sociaal onderzoek waar de OCMW-medewerker de wettelijke voorwaarden voor het instrument aftoetst. Voldoet iemand aan de voorwaarden, dan is het OCMW verplicht hem dit recht toe te kennen. Het gebruik van deze instrumenten hangt voor een deel af van het OCMW-beleid ter plaatse. Wat de huursubsidie betreft, zorgt het OCMW voor de toeleiding maar is het de Vlaamse overheid die de huursubsidie toekent. Hier heeft het OCMW dus eerder een intermediaire rol. Weigert het OCMW tussenkomst, dan kan de hulpvrager naar de Arbeidsrechtbank stappen en beroep aantekenen tegen de OCMW-beslissing. 2.4.1
Installatiepremie
De installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen of campingbewoners die een woning hebben gevonden, om zich in de woonst te installeren. Men kan deze premie slechts eenmaal bekomen. Hiervoor kan het OCMW een beroep doen op twee wetten. Enerzijds verruimt de wet van 23 augustus 2004, ten voordele van de dakloze, het door de organieke wet 18 aan het OCMW toegekende toepassingsgebied. Anderzijds kan een dakloze ook recht hebben op een installatiepremie op basis van de RMI-wet 19. Het bedrag is voor beide wetten gelijk. De RMI-wet regelt de installatiepremie voor de leefloongerechtigden. Voor een installatiepremie volgens de organieke wet moet de persoon beschikken over hetzij een inkomen ten laste van het sociaal zekerheidsstelsel of maatschappelijke dienstverlening, hetzij een inkomen onder een bepaalde grens. De federale overheid betaalt de installatiepremies volledig terug. Tabel 12. Frequentie van het toekennen van de installatiepremie aan dak- en thuislozen door de OCMW in 2008 (N= 160) in %. Frequentie geven installatiepremie Kleine gemeente Middelgrote gemeente Grote gemeente Totaal
Nooit 0.0 0.0 0.0 0.0
Zelden 20.8 14.9 0.0 17.0
Vaak 64.9 51.4 87.5 59.7
Altijd 14.3 33.8 12.5 23.3
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
Uit de bevraging van OASES (De Boyser e.a., 2009) blijkt dat 83% van de OCMW de installatiepremie vaak of altijd aanbieden. In Vlaanderen was dit in 2009 goed voor 1.144 installatiepremies (gegevens via POD MI). De meeste OCMW kennen deze premie dan 18
De organieke wet van 8 juli 1976
19
Wet op recht op maatschappelijke integratie van 26 mei 2002
52
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
ook automatisch toe. Toch zijn er ook enkele OCMW die voorwaarden koppelen aan de premie, het toegekende bedrag budgetteren of de premie enkel geven als de cliënt een duurzame woning betrekt (De Boyser e.a., 2009). Over het aantal OCMW die de premie voorwaardelijk toekennen zijn geen kwantitatieve gegevens voorhanden. 2.4.2
Vlaamse huursubsidie
Mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste woning, kunnen sinds 2007 een beroep doen op de Vlaamse huursubsidie 20. Dit instrument is niet louter verbonden met het OCMW, iedereen kan de aanvraagformulieren opvragen en invullen. Voor dit instrument kan een cliënt dus ook terecht bij het CAW. Om in aanmerking te komen moeten huurders voldoen aan de inkomensgrenzen en eigendomsvoorwaarden. Diegenen die volgende woningen verlaten komen in aanmerking:
een onbewoonbaar of overbewoond verklaarde woning een ongeschikt verklaarde woning (met bepaald puntenaantal bij de berekening) een te kleine woning waar de huurder minstens 12 maanden ingeschreven was een camping die de huurder sinds 1 januari 2001 als hoofdverblijfplaats had een onroerend goed dat niet hoofdzakelijk voor huisvesting bestemd is (vb hangar, loods) en dat veiligheids- en gezondheidsrisico's vertoont die in een proces-verbaal van de Vlaamse Wooninspectie zijn opgenomen.
De huurder moet verhuizen naar een privéwoonst die wel aan de normen van de Vlaamse Wooncode voldoet. Ook wie verhuist naar een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Huurders die voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontvingen of een verhoging van het leefloon via het OCMW, komen rechtstreeks in aanmerking voor de Vlaamse huursubsidie. De huursubsidie wordt berekend op basis van het inkomen. Ze wordt maximaal gedurende negen jaren uitbetaald en neemt af in de loop van die periode. 2.4.3
Huurwaarborg
De OCMW kunnen zelf bepalen hoe en aan wie ze extra steun verlenen. Dit kan gaan om materiële steun of financiële steun op basis van de OCMW-wet van 1976. Voor dak- en thuislozen is vooral de huurwaarborg een belangrijk instrument. Want het al dan niet kunnen voorleggen van een huurwaarborg zal het vinden van een woning op de privémarkt sterk beïnvloeden. OCMW kunnen hier een handje toesteken. Als de verhuurder een huurwaarborg vraagt in geld, kan het OCMW de huurwaarborg (voor maximum twee
20
Besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders
53
Hoofdstuk 3
maanden huur) rechtstreeks voorschieten of dit doen via een bankgarantie (voor maximum drie maanden huur). Eist de verhuurder geen waarborg in geld, dan kan het OCMW borg staan door middel van een borgbrief (voor maximum drie maanden huur). Het OCMW is vrij om te kiezen of het deze waarborg wil betalen en of het dit bedrag al dan niet zal terugvorderen van de cliënt. De meeste verhuurders staan echter niet te springen voor huurders die met steun van het OCMW hun woonst willen betrekken. 2.4.4
Huurtoelage
OCMW kunnen op basis van de OCMW-wet financiële hulp voorzien, wanneer zij van mening zijn dat de menselijke waardigheid van de persoon bedreigd is. Deze steun kan eenmalig of periodiek zijn. Met betrekking tot wonen kunnen de OCMW op die manier voorzien in een huurtoelage. Over de duur en de hoogte van het bedrag beslist het OCMW autonoom. . Deze beslissingen nemen ze op basis van een sociaal onderzoek bij de cliënt. Het toekennen en het bedrag zal afhankelijk zijn van het inkomen van de bewoners en de huurprijs van de woning. OCMW kunnen aan deze huurtoelage voorwaarden koppelen zoals het actief op zoek gaan naar werk. 2.4.5
Referentieadres
Elke gemeente moet een bevolkingsregister bijhouden van de Belgen en van de verblijfsgerechtigde vreemdelingen die in de gemeente verblijven. Verblijfsgerechtigden die geen hoofdverblijfplaats hebben (bv. schippers, rondtrekkende woonwagenbewoners en daklozen), kunnen gebruik maken van het referentieadres. Dit is nodig om bereikbaar te zijn voor officiële instanties en om een beroep te kunnen doen op kinderbijslag, werkloosheidsuitkering of een sociale huurwoning. Men kan een referentieadres nemen bij een natuurlijk persoon. Sinds 1997 laat de wet 21 een dakloze eveneens toe om zijn referentieadres te zetten bij het OCMW. De aanvrager moet hiervoor dakloos zijn volgens de definitie van het OCMW en mag niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. Het aanvragen van een referentieadres kan niet voor campingbewoners. Uit de bevraging van OASES blijkt dat 70% van de OCMW zelden of nooit gebruik maken van dit referentieadres (De Boyser e.a., 2009). Het aantal is sterk afhankelijk van de grootte van het OCMW.
21
Wet van 24 januari 1997 houdende wijziging van de wet van 19 juli 1991betreffende de bevolkingsregisters
54
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Tabel 13. Frequentie van het toekennen van het referentieadres aan dak- en thuislozen in 2008 (N= 160) in %. Frequentie geven referentieadres Kleine gemeente Middelgrote gemeente Grote gemeente Totaal
Nooit 16.9 13.3 0.0 14.4
Zelden 58.4 52.0 50.0 55.0
Vaak 23.4 33.3 50.0 29.4
Altijd 1.3 1.3 0.0 1.3
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
De bevraagde OCMW wijzen op de voordelen van dit referentieadres. Zo blijven de cliënten administratief in orde en kan het OCMW het inkomen veilig stellen. Nadelen van het referentieadres zijn dat een OCMW met de post blijft zitten van een ‘verdwenen’ cliënt of dat een cliënt berust in de situatie en niet meer actief op zoek gaat naar een eigen adres. Voor de cliënt is de regelgeving rond dit referentieadres complex. Het is niet eenvoudig om te weten te komen waar de cliënt recht op heeft. Het referentieadres kan ook leiden tot misbruik. Zo kunnen samenwonenden het referentieadres gebruiken als een manier om elk het leefloon of een andere uitkering van een alleenstaande uitbetaald te krijgen of om beslag wegens schulden te vermijden. Om deze nadelen te ondervangen leggen sommige OCMW een termijn op, andere vragen bijkomende voorwaarden en sommige roepen bij elke aanvraag tot referentieadres de hulp van een jurist in (De Boyser e.a., 2009). 2.4.6
Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie voor daklozen
De RMI-wet 22 wil door middel van het ‘recht op maatschappelijke integratie’ iedereen in staat stellen om deel uit te maken van de maatschappij. De wet van 26 oktober 2006 voegt aan de RMI-wet een wijziging toe, ter aanmoediging van de inspanningen die de OCMW leveren voor de integratie van daklozen. In deze wet staat dat een OCMW het GPMI ook kan toepassen op daklozen. Dit GPMI is een contract dat de wederzijdse engagementen van OCMW en dakloze vastlegt. Een dakloze die instemt met dit contract heeft recht op het leefloon van een alleenstaande. Tabel 14 toont dat iets meer dan 30% van de OCMW vaak of altijd een GPMI aanbieden. In de studie van Oases geven de OCMW aan dat het gebruik van het GMPI afhangt van het profiel van de dak- of thuisloze. De 18-25-jarigen maken hierbij vaak meer kans om een GMPI te krijgen (De Boyser e.a., 2009).
22
Wet op recht op maatschappelijke integratie van 26 mei 2002
55
Hoofdstuk 3
Tabel 14. Frequentie van het aanbieden van het GPMI door de OCMW in 2008 (N= 160) in %. Frequentie geven GPMI Kleine gemeente Middelgrote gemeente Grote gemeente Totaal
Nooit 32.9 21.9 0.0 26.1
Zelden 43.4 45.2 25.0 43.3
Vaak 19.7 30.1 50.0 26.1
Altijd 3.9 2.7 25.0 4.5
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
2.4.7
Versnelde toewijzing voor daklozen
Volgens het kaderbesluit sociale huur 23, kan een OCMW bij de SHM een aanvraag indienen om aan een cliënt een woning te verhuren wegens bijzondere sociale omstandigheden. Dakloosheid valt hieronder. Hiervoor gebruikt de wetgeving de OCMWdefinitie van dakloze. In ruil voor de versnelde toewijzing kan de SHM van het OCMW begeleidende maatregelen vragen. Ze kan woonbegeleiding vragen maar evenzeer het financieel borg staan voor de cliënt. Weigert de cliënt of het OCMW de begeleiding, dan kan de SHM de aanvraag weigeren. Volgens het kaderbesluit sociale huur kan een SHM een aanvraag ook weigeren als ze al voor 4% van haar cliënten deze versnelde toewijzing toepaste. Het aanvragen van de versnelde toewijzing blijkt bij de OCMW geen populair instrument. In twee studies halen de OCMW hiervoor twee redenen aan. Ten eerste blijken niet alle OCMW even happig om (al dan niet financieel) garant te staan voor de cliënt. Ten tweede zijn veel OCMW en sociale huisvestingspartners de mening toegedaan dat dit geen eerlijk systeem is, omdat mensen die al lang op de wachtlijst staan zo worden voorgestoken. Zo vertraagt de voorrang voor daklozen de toegang van andere kwetsbare groepen die de normale procedure moeten volgen (Van Regenmortel, 2006; De Boyser e.a., 2009). 2.4.8
Dringende hulpverlening door de OCMW-voorzitter
De voorzitter van het OCMW moet dringende hulp toekennen aan een dakloze persoon die bij het OCMW aanklopt 24. Hij moet dit doen binnen de grenzen die het huishoudelijk reglement van de OCMW-raad bepaalt. De hulpverlening zal bestaan uit opvang of uit financiële hulp. Meestal ligt de grens van financiële hulp op het bedrag van 1 maand leefloon. Omdat de toekenning van hulpverlening door de voorzitter afwijkt van het principe dat beslissingen op de raad of het bijzonder comité worden genomen, dient de
23
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode 24
Art 58 OCMW Decreet
56
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
voorzitter zijn beslissing ter bekrachtiging voor te leggen op de eerstvolgende vergadering van het bestuursorgaan. In de praktijk zal deze vorm van hulpverlening op aangeven en na onderzoek van de sociale dienst gebeuren. 2.5
Bijkomende taken
Enkele steden nemen nog extra taken op zich. Zo lanceerde de stad Gent een centraal registratiesysteem (gratis 0800 nummer) waarop mensen van 11 tot 16u30 en van 22 tot 4u een bed bij de nachtopvang kunnen reserveren. Vroeger moest men daarvoor aanschuiven aan de deur, al dan niet na het trekken van een nummertje. Aangezien enkele bevoorrechten (bv. vrouwen met kinderen) eerst binnen mochten, bestond dus de kans dat men na enkele uren wachten toch terug de straat werd opgestuurd. De stad betaalt de kosten van de softwareontwikkeling, het gratis telefoonnummer en de telefoonpermanentie. Mensen die geen dak boven hun hoofd hebben sleuren vaak hun hebben en houden overal met zich mee. Voor deze mensen werkt de stad Gent momenteel aan een nieuw initiatief zodat mensen hun bezittingen in lockers kunnen opslaan. Deze zullen op enkele plaatsen staan, bijvoorbeeld bij het CAW of in de lokalen van de straathoekwerkers.
3
Sociale Huisvestingsmaatschappij (SHM)
3.1
Aanbod en erkenning
In Vlaanderen bieden 92 sociale huisvestingsmaatschappijen mensen met een beperkt inkomen een woonst aan. Ze verhuren studio’s, woningen en appartementen en verkopen sociale woningen en sociale kavels. In Vlaanderen is het sociale huurpatrimonium van de SHM goed voor 139.327 woningen. Dit betreft 4,33% van het totale aantal Vlaamse huishoudens en 20,58% ten opzichte van het aantal huurwoningen (toestand 31.12.2007, op basis van gegevens SHM, de socio-economische enquête 2001 en FOD Economie). 3.2
Het toewijzen van woningen
Om in aanmerking te komen voor een sociale woning, moeten kandidaat-huurders zich eerst inschrijven. Sinds begin 2008 (met het kaderbesluit sociale huur) moeten kandidaten voldoen aan 6 voorwaarden:
meerderjarig zijn voldoen aan de inkomensvoorwaarden voldoen aan de eigendomsvoorwaarden
57
Hoofdstuk 3
bereid zijn Nederlands te leren bereid zijn een inburgeringtraject te volgen ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.
Eenmaal ingeschreven komt men op een wachtlijst terecht. Voor het toewijzen van woningen passen de SHM enkele regels toe. Vooreerst kijken ze naar de rationele bezetting waarbij ze rekening houden met het aantal personen en hun fysieke toestand. Vervolgens komen de absolute voorrangsregels, zoals voorrang verlenen aan kandidaat-huurders van minstens 55 jaar oud of een kandidaat-huurder met (een gezinslid met) een handicap. Dit kan echter enkel als ze verhuizen naar een woning die specifiek is aangepast, of voor iemand wiens woning in dezelfde gemeente ongeschikt of onbewoonbaar werd verklaard. Hiernaast kan elke SHM nog optionele voorrangsregels opnemen in het lokale toewijzingsreglement (zie p 39). Deze extra regels kunnen ze toepassen op een deel of op het geheel van het patrimonium.
3.3
Dak- en thuislozen bij de SHM
Naast de zopas vermelde toewijzingsregels kunnen de SHM ook enkele extra maatregelen toepassen om woningen aan dak- en thuislozen toe te wijzen. Een eerste regel is de versnelde toewijzing aan daklozen. Het OCMW kan aan de SHM vragen om aan een dakloze een woning versneld toe te wijzen 25. Voor de definitie van dakloze verwijst het kaderbesluit sociale huur naar de OCMW-definitie. De verhuurder kan als voorwaarde het aanvaarden van begeleiding door het OCMW of door een andere welzijnsactor op initiatief van het OCMW opleggen. Als een van de partijen deze begeleiding weigert, kan de verhuurder het verzoek tot versnelde toewijzing weigeren. Dit kunnen de SHM eveneens doen als ze in het afgelopen jaar al 4% van hun gemiddeld aantal toewijzingen aan daklozen deden. Ten tweede kunnen de SHM ook een deel van hun patrimonium buiten het sociale huurstelsel verhuren aan openbare besturen of welzijnsorganisaties 26. Dit kan als de verhuring tot doel heeft om een bijzondere groep te huisvesten, tijdelijke opvang te verlenen aan personen die in een noodsituatie verkeren, om leegstand te vermijden, in afwachting van renovatie of voor het onderbrengen van gemeenschapsvoorzieningen in het kader van de leefbaarheid. Het openbaar bestuur of de welzijnsorganisatie die de woning huurt, kan deze vervolgens onderverhuren. Aldus kunnen ze werken met tijdelijke contracten. Momenteel kan een SHM 1% van haar woningen verhuren buiten het sociaal 25
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 1997 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode 26
Ministerieel besluit van 19 december 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor verhuring buiten sociaal huurstelsel en terbeschikkingstelling van sociale huurwoningen
58
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
huurstelsel. Wil een SHM meer dan 1% zo verhuren dan kan dit mits een lokaal toewijzingsreglement. Ten derde kan een SHM ervoor kiezen om woningen vrij te houden voor kwetsbare groepen. Sinds het kaderbesluit sociale huur moet dit via het lokale toewijzingsreglement. Samen met de gemeente bepaalt ze voor welke kwetsbare groepen ze woningen vrijhoudt en het aantal van die woningen. We beschreven dit al en toonden aan dat gemeenten dit toewijzingsreglement nog maar zeer beperkt gebruiken en dat slechts twee gemeenten woningen vrijhouden voor dak- en thuislozen. Een SHM-team bestaat meestal uit een coördinator, een verhuurdienst, een sociale dienst en een technische dienst. Dit team moet minimaal de volgende begeleidingstaken op zich nemen 27: het laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen en informeren van de personen die zich willen inschrijven, de kandidaat-huurders en de huurders, over alle aangelegenheden met betrekking tot het huren van en het wonen in een sociale woning;
het begeleiden en ondersteunen van huurders bij het nakomen van hun huurderverplichtingen;
het organiseren van huurdervergaderingen en het ondersteunen van bewonersinitiatieven met het oog op informatieverspreiding, overleg met en betrokkenheid van de huurders.
Als de huurder begeleiding nodig heeft die de basisbegeleiding overstijgt, verwijst de verhuurder de huurder door naar het OCMW, CAW of een andere gespecialiseerde welzijnsinstantie. De taken en de intensiteit van de begeleiding van de sociale dienst is per SHM verschillend en varieert volgens de grootte ervan. Bij een kleine SHM met drie medewerkers is er vaak geen specifieke sociale dienst terwijl een grote SHM dit meestal wel heeft. Zo heeft de SHM de Woonhaven in Antwerpen een sociale dienst van 18 VTE die instaat voor 18.000 woningen. Uit de gesprekken met focusgroepen en experten blijkt dat de intensiteit van de huurdersbegeleiding ook verschillend is per sociale dienst. Sommige SHM gaan huurders zelf begeleiden, terwijl andere sneller de hulp inroepen van het OCMW of van het CAW. In onze interviews met medewerkers van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) horen we dat de sector evenzeer vragende partij is voor samenwerking met andere diensten. Deze samenwerking moet de begeleiders van de SHM helpen om ook mensen met een psychiatrische problematiek te benaderen. Die krijgen vaak geen nazorg en dit veroorzaakt wel eens extra druk op buurtrelaties en contacten met de sociale dienst.
27
Besluit van de Vlaamse Regering 6 februari 2009. Art 29bis
59
Hoofdstuk 3
4 4.1
Sociale Verhuurkantoren Aanbod en erkenning
Evenals de SHM bieden de sociale verhuurkantoren (of kortweg SVK) sociale huurwoningen aan. Ze bouwen echter niet, maar huren woningen, appartementen en studio’s. Deze woningen gaan ze dan onderverhuren. Aan de eigenaar van de woning bieden ze een aantal stevige garanties: het tijdig betalen van de huur, het onderhoud van de woning en aantrekkelijke subsidies voor verbouwingen. De meeste SVK zijn opgericht door welzijnsdiensten of (vooral) OCMW. In de raad van bestuur van de SVK vinden we bestuurders die beroepsmatig actief zijn in de lokale OCMW of welzijnsdiensten (vooral CAW). Voor de toewijzing van de woningen werken de SVK met een puntensysteem, waarin de nood aan (her)huisvesting en het inkomen primeert. Dit kleurt de doorstroom van dak- en thuislozen naar de SVK-woningen (SVKVooruitgangsrapport, 2009). Een eerste subsidiebesluit in 1997 zorgde voor de erkenning van de SVK-werking. Vandaag zijn 51 SVK erkend, waarvan 44 worden gesubsidieerd. De SVK zijn in Vlaanderen goed voor een totaal van meer dan 4.900 woningen en ze zijn actief in 77% van de Vlaamse gemeenten. Het grootste aandeel van deze woningen (34.7%) vinden we in de provincie West-Vlaanderen. In die provincie bevindt zich SVK De Poort, dat goed is voor 456 woningen (SVK-vooruitgangsrapport, 2009, cijfers 31/12/2009). De andere Vlaamse provincies hebben iets minder SVK met een kleiner aanbod (tabel 15).
O- Vlaanderen
Vl- Brabant
Antwerpen
Limburg
Vlaanderen
Aantal SVK Aantal woningen
W-Vlaanderen
Tabel 15. Aantal SVK en aantal SVK- woningen per provincie.
15 1707
10 925
7 568
12 990
7 723
51 4913
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
Het woningaantal bij de SVK stijgt jaarlijks met 10 tot 15%. De vraag naar SVK-woningen is groot, dit met een grote wachtlijst tot gevolg. Maar ook het aanbod neemt jaarlijks toe. Vele eigenaars waarderen de zekerheden die een SVK hen biedt.
60
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
4.2
Het toewijzen van woningen
Mensen die op zoek zijn naar een huurwoning, kunnen zich inschrijven bij een SVK. Hiervoor moet men sinds het kaderbesluit sociale huur 28 aan dezelfde voorwaarden voldoen als bij de SHM (zie p55). Eenmaal ingeschreven komt men terecht op de wachtlijst. Voor het toewijzen van woningen kijkt men, evenals bij de SHM, eerst naar de rationele bezetting en vervolgens naar een beperkt aantal absolute voorrangsregels. In tegenstelling tot de SHM werken de SVK voor het toewijzen van woningen met een puntensysteem. Dit puntensysteem omvat vier verplichte prioriteiten (woonnood, actueel besteedbaar inkomen, kinderlast en mutatievraag van de SVK-huurder) en twee optionele prioriteiten (aantal jaar ingeschreven in het inschrijvingsregister en het verblijven of wonen in de gemeente en/of het SVK-werkingsgebied). De woningzoekende krijgt voor elke categorie punten. Maar het is vooral de herhuisvestingsnood en het lage inkomen dat doorweegt (2/3de van de punten). Hoge scores krijgen dus voorrang op de minder dringende vragen. Net door dit puntensysteem krijgen thuis- en daklozen een hoge plaats op de SVK-wachtlijst. Dit geeft een hoge instroom. In tegenstelling tot de SHM zit daarom in het SVK-systeem geen gebruik van de versnelde toewijzing voor daklozen vervat. Dit impliceert dat een OCMW een cliënt wel kan inschrijven bij het SVK maar geen voorrang kan aanvragen. In tabel 16 geven we de score betreffende herhuisvestingsnood voor de kandidaten op de wachtlijsten weer (situatie 31/12/2009). In deze ‘prioriteit’ is het mogelijk om op meer dan één indicator te scoren, maar enkel de hoogste score wordt in rekening gebracht. De effectieve of dreigende dakloosheid scoort in totaal 3.078 op een totaal van 11.811 scores. Aangezien we uitgaan van de ETHOS-typologie voor dak- en thuislozen, mogen we hier nog enkele aantallen van andere SVK-indicatoren aan toevoegen (vb onbewoonbaarverklaringen).
28
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
61
Hoofdstuk 3
Tabel 16. Overzicht woonnood van kandidaat-huurders op 31/12/2009. Indicator woonnood
Punten
Effectieve of dreigende dakloosheid Geen huisvesting of opvang Verblijf in gevangenis, instelling, opvangtehuis Verblijf in noodwoning, crisisopvang, transitwoning, hotel Verlies recht bewoning en ter voorkoming dakloosheid opvang bij vrienden of familie Gerechtelijke uithuiszetting Opzegging huurcontract door eigenaar-verhuurder met een opzeggingstermijn minder dan 3 maanden Opzegging huurcontract door eigenaar-verhuurder met een resterende opzegtermijn van 3 maanden of meer Campingwonen Wonen op camping Woonkwaliteit en overbewoning Onbewoonbaar-, ongeschikt of niet-conformverklaring met bevel woning te verlaten Onbewoonbaar-, ongeschikt of niet-conformverklaring zonder bevel woning te verlaten Ernstige gebreken woning op basis van technisch verslag (IVA wonen, gemeente, woonwinkel LOGO) Overbewoond verklaarde woning Niet aangepast aan gezinssamenstelling en/of fysieke gesteldheid verklaarde woning zonder bevel woning te verlaten Niet aangepast aan gezinssamenstelling (normen Vlaamse huursubsidie) Huurprijs Te betalen huurprijs is hoger dan 50% actueel besteedbaar inkomen Te betalen huurprijs is meer dan 35% en minder dan 50% van het besteedbaar inkomen Zelfstandig moeten wonen in kader decreet Bijzondere Jeugdbijstand Geen van deze of onbekend Totaal
Aantal op wachtlijst
20 17 17 17
156 671 369 755
11 17
188 586
14
353
17
50
20
104
14
114
11
134
20 17
9 773
14
622
14 11
1422 1961
17
17 3527 11811
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
4.3
Dak- en thuislozen bij SVK
De SVK hebben geen aanbod specifiek voor daklozen, maar door hun toewijzingssysteem komen beduidend veel dak- en thuislozen in hun woningen terecht. Volgens de cijfers van 2009 komt bijna 30% van de nieuwe huurders uit de dak- of thuisloosheid. Het VOB rekent hiervoor vier groepen onder de dak- en thuislozen namelijk: geen huisvesting of opvang, verblijf in een instelling, verblijf in een noodwoning of verblijf bij kennissen (zie tabel 17). Ze omschrijven de doelgroep dus minder ruim dan de ETHOS-typologie die we in deze studie voorstellen. Als we ook de andere ETHOS-categorieën zouden meten (zoals
62
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
campingbewoners of personen wier woning onbewoonbaar werd verklaard, zie tabel 2), zou het aandeel dak- en thuislozen nog vergroten. De percentages dak- en thuislozen verschillen sterk tussen de provincies. Volgens het VOB kan dit deels te verklaren zijn door een hoger aandeel dak- en thuislozen in de grootsteden (vooral Antwerpen en Gent). Het grote aantal toewijzingen aan daklozen in Limburg, is volgens hen mogelijks een gevolg van de samenwerking met CAW.
Vlaanderen
Limburg
Antwerpen
N
%
%
N
%
N
%
N
%
N
%
3
0.7
8 3.4
1
0.7
4
1.4
18
5.6
34
2.4
Verblijf in instelling
24
5.9
28 11.8
4
2.8
9
3.2
59 18.2
124
8.9
Verblijf in noodwoning
37
9.0
24 10.1 12
8.5 13
4.6
12
98
7.0
Verblijf bij kennissen
45
11.0
38 16.0
6.4 22
7.8
46 14.2
160 11.5
Totaal 109
26.6
98 41.4 26 18.4 48 17.0
135 41.7
416 29.8
Geen huisvesting of opvang
N
Vl- Brabant
W-Vlaanderen
O- Vlaanderen
Tabel 17. Aantal toegewezen SVK-woningen en percentages ten opzichte van het totaal aantal toewijzingen in 2009.
9
3.7
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
De SVK en het VOB merken op dat de inschrijving (en toewijzing) van daklozen geremd wordt, omdat het niet overal even evident is om via het OCMW een referentieadres te pakken te krijgen. Sinds 2008 (kaderbesluit sociale huur) dient een woningzoekende ingeschreven te zijn in het bevolkingsregister vooraleer hij/zij kan worden ingeschreven op de wachtlijst van een sociale verhuurder (of een woning toegewezen krijgen). Is een dakloze administratief geschrapt, dan kan hij sinds begin 2008 niet meer terecht bij het SVK. Eenmaal ingeschreven op de wachtlijst, maakt deze doelgroep door het puntensysteem een grote kans op een toewijzing. Het kaderbesluit sociale huur heeft nog een ander gevolg voor de doelgroep. Voor 2008 kon het SVK in samenwerking met andere diensten doelgroepenprojecten opstarten en zo woningen vrijhouden voor bepaalde groepen. Het kaderbesluit sociale huur legt sinds begin 2008 dit initiatief bij de gemeente. De gemeente kan in overleg met de huisvestingsactoren en de welzijnssector een doelgroepenproject opstarten, mits dit wordt goedgekeurd door de bevoegde Vlaamse administratie. In onze interviews met experten horen we dat deze nieuwe procedure de drempel verhoogt voor het opstarten van doelgroepprojecten. SVK kan sinds het kaderbesluit ook geen projecten meer opstarten voor mensen die niet voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden (zie p 55). Zo moesten de SVK enkele projecten voor ‘huisvesting van asielzoekers met begeleiding’ stopzetten.
63
Hoofdstuk 3
Het SVK-team bestaat meestal uit een coördinator, huurbegeleiders, administratief medewerkers en vaak ook een technisch medewerker. Gekoppeld aan sociale tewerkstelling hebben sommige SVK een technisch team dat instaat voor klussen in de woningen. Startende huurders en huurders waarbij betaal- of woonproblemen opduiken, krijgen een intensievere begeleiding. Door hun grote verantwoordelijkheid ten aanzien van de eigenaars volgen de huurbegeleiders de betalingen en de toestand op de voet op. De Vlaamse regering heeft binnen het kaderbesluit sociale huur een invulling gegeven van de begeleidingstaken die van iedere sociale verhuurder wordt verwacht. Van SVK verwacht de Vlaamse regering net iets meer dan van de SHM. Zo moeten de SVK ook bijzondere aandacht besteden aan de individuele begeleiding en ondersteuning van de huurders, met het oog op het verbeteren van hun woon- en leefomstandigheden en het bevorderen van hun zelfredzaamheid. SVK werken binnen een ‘rechten en een plichten-verhaal’. De eigenaar én de huurder hebben hun rechten (huurwet, tegemoetkomingen, …) en hun plichten. De huurder dient bijvoorbeeld de woning te onderhouden en de huur te betalen. Bij problemen kan hij beroep doen op de SVK-begeleiding, of wordt hij door die begeleiding hierop aangesproken. Samen zetten ze de nodige stappen, opdat de huurder zijn woonrecht kan blijven behouden. De SVK moeten met de huurinkomsten de huur aan de eigenaar betalen, en mede daarom volgen de huurbegeleiders de betalingen en de toestand van de woning op de voet op. Bovendien blijft het SVK tov de eigenaar verantwoordelijk voor alle huurdersverplichtingen. Gezien kwetsbare huurders in de SVK-woningen terecht komen, blijkt de huurbegeleiding niet altijd een eenvoudige opdracht. Meer en meer worden de huurbegeleiders geconfronteerd met huurders die met problemen te kampen hebben. En aangezien 48% van de SVK-huurders het moet redden met een inkomen gelijk aan het leefloon, hoeft dit niemand te verbazen. In 2009 moesten de SVK 116 huurders (2,6% van het totaal aantal huurders) via het vredegerecht uit huis zetten. In 111 gevallen vormde huurachterstand, al dan niet in combinatie met een slecht onderhoud van de woning, de belangrijkste oorzaak (SVK-Vooruitgangsrapport, 2009). Bij betalingsproblemen werken de begeleiders samen met het OCMW, of verwijzen ze de huurder door naar het OCMW. Toch geven de SVK in hun vooruitgangsrapport van 2009 aan dat ze het vaak moeilijk hebben om andere organisaties te vinden die de huurder mee willen opvolgen. Dit is zeker het geval voor de steeds groter wordende groep huurders met psychische problemen. Volgens het VOB is er momenteel weinig of geen mogelijkheid tot samenwerking met psychiatrische centra. Dit is volgens de SVK echter broodnodig omdat de huurbegeleiders vaak niet de gepaste expertise hebben om deze doelgroep goed te begeleiden.
64
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
5
Straathoekwerk
Straathoekwerk is een laagdrempelige, professionele werkvorm waarbij het respect voor de vragen, behoeften, waarden en de eigen verantwoordelijkheid van de doelgroep de norm is (VLASTROV, 2010). Het zijn straathoekwerkers van diverse organisaties en uit verschillende sectoren die deze werkvorm toepassen. De projecten van deze straathoekwerkers zijn gericht op mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden of dreigen erin terecht te komen. Ze benaderen de gasten actief, positief en integraal. Maar de straathoekwerkers hebben ook een structurele opdracht: ze behartigen de belangen van de doelgroep en signaleren problemen en werkpunten aan het beleid. Een aantal straathoekwerkers worden gefinancierd via preventiebudgetten van de federale overheid. De steden en gemeenten die voldoende scoren op de veiligheidsparameters ontvangen een preventiebudget van het Vast Secretariaat voor Preventiebeleid (VSP) van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. Grootsteden kunnen bovendien via het Federaal Grootstedenbeleid (FGB) een budget krijgen voor preventie. Eenmaal de steden een budget ontvangen voor preventie, kiezen ze zelf hoe ze dit preventiebudget besteden. Willen ze met een deel van dit geld straathoekwerk betalen, dan kiest de stad welke organisatie deze taak zal opnemen. Tabel 19 toont dat dit soms gebeurt door de stad zelf (bv. Oostende), soms door het CAW (bv. CAW Metropool) of een andere vzw (bv. vzw Freeclinic). Sommige gemeenten zoals Roeselare betalen straathoekwerk uit eigen middelen. Een enkel OCMW doet hetzelfde, met name het OCMW van Kortrijk. De meeste straathoekwerkprojecten zijn territoriaal, slechts enkele richten zich specifiek tot een bepaalde doelgroep. Zo richt vzw Centra voor Alcohol en andere Drugproblemen (vzw CAD) zich op gebruikers en heeft het CAW De Terp een boysproject dat vooral aandacht heeft voor jongens in de prostitutie. Ondanks de verschillen in financiering en uitvoerende organisatie is de methodische aanpak van de straathoekwerkers dezelfde. Dit komt onder andere door de gemeenschappelijke koepel. Het straathoekwerk krijgt in Vlaanderen ondersteuning vanuit de koepel VLASTROV en per provincie is er een ankerpunt. Via VLASTROV verloopt ook de registratie door de straathoekwerkers op uniforme wijze. Enerzijds registreren de straathoekwerkers (anoniem) individuele gegevens over de gasten zoals informatie over de gezinssituatie, hun financiële situatie en de leefdomeinen waaraan de gasten willen werken. Omdat kwantitatieve gegevens geen volwaardig beeld opleveren, schrijven de straathoekwerkers anderzijds ook straatverhalen. Deze verhalen vormen de basis voor werkbesprekingen en voor het signaleren van problemen en werkpunten aan het beleid. Straathoekwerkers hebben een belangrijke taak in het behartigen van de belangen van de doelgroep en het signaleren van problemen en werkpunten aan het beleid. Dit doen ze op lokaal, provinciaal en Vlaams niveau.
65
Hoofdstuk 3
Tabel 18. Overzicht van het aantal Vlaamse straathoekwerkers naar financiering en uitvoerende dienst. Aantal straathoekwerkers
Provincie
Stad/gemeente
W- Vlaanderen
Oostende Middelkerke Kortrijk Roeselare Aalst
6 1 2 1 1
Gent
17
Lokeren
1
Sint- Niklaas Antwerpen Antwerpen Antwerpen Boom Mechelen Lier Turnhout Genk Neerpelt/Hamont-Achel Beringen Houthalen/Helchteren Ham Maasmechelen Genk Tongeren Hasselt Houthalen Heusen-Zolder
3 11 5 3 1 4 2 1 3 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1
O- Vlaanderen
Antwerpen
Limburg
Financiering
Uitvoerende dienst
VSP VSP OCMW Gemeente VSP VSP (12), FGB (4), gemeente (1) Gemeente en projectsubsidie VSP FGB VSP FGB VSP VSP VSP VSP VSP Gemeente VSP VSP Gemeente Gemeente VSP VSP VSP VSP VSP
Stadsdienst Stadsdienst OCMW Stadsdienst Stadsdienst Stadsdienst Jeugdhuis Stadsdienst CAW Metropool VZW Freeclinic CAW De Terp Stadsdienst Stadsdienst Stadsdienst CAW De Kempen VZW LiSS VZW LiSS VZW LiSS Stadsdienst Stadsdienst Stadsdienst VZW CAD VZW CAD VZW CAD VZW CAD VZW CAD
73 Vlaanderen Noot: VSP = Vast Secretariaat voor Preventiebeleid FGB = Federaal Grootstedenbeleid Bron: Gegevens van VLASTROV
6
Samenlevingsopbouw
Samenlevingsopbouw is een sector die maatschappelijk kwetsbare groepen organiseert. De medewerkers pakken samen met de bewoners gemeenschappelijke problemen aan, problemen die te maken hebben met de grondrechten of met de leefbaarheid van de buurt (Desmet, Baert, Bouverne-De Bie, & Verbeke, 2008). Dit doen ze in projecten die focussen op de sociale en/of fysieke leefbaarheid met als doel een grotere participatie en integratie van kwetsbare groepen in het maatschappelijk gebeuren. De fysieke leefbaarheid
66
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
heeft betrekking op de materiële aspecten van de woon- en leefomgeving (bv. de inrichting van straten en pleinen, de groenvoorziening). De sociale leefbaarheid gaat over het leefklimaat in brede zin (bv. het samenleven in buurten en wijken, de sociale voorzieningen). Ze trachten voor de problemen die ze tegenkomen een structurele oplossing te formuleren en werken hiervoor samen met allerlei instanties: diensten van de stad, de SHM, het Algemeen Welzijnswerk, verenigingen waar armen het woord nemen en talrijke sociale en andere organisaties. In Vlaanderen zijn er acht Regionale Instituten voor Samenlevingsopbouw (RISO): één per provincie en één in de grote steden Antwerpen, Brussel en Gent. Deze RISO zijn erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap 29. Op basis van de in de regio voorkomende problemen, kiezen de acht RISO autonoom aan welke problemen ze eerst aandacht zullen besteden. Hierbij krijgen ze ondersteuning van Samenlevingsopbouw Vlaanderen door middel van vorming, onderzoek en documentatie. Ze werken op projectmatige basis. In de RISO zijn het de opbouwwerkers en buurtwerkers die met de bewoners aan de slag gaan. Het opbouwwerk is projectmatig en wil zorgen voor een grotere participatie en integratie van kwetsbare groepen in het maatschappelijke gebeuren. De projecten starten ze op in achtergestelde buurten. Door samen te werken met de bewoners gaan ze creatieve oplossingen zoeken, gericht op verandering en vernieuwing. De hoofdthema’s van de projecten zijn: grondrechten rond wonen, armoede en sociale uitsluiting, lokaal sociaal beleid, onderwijs, maatschappelijke dienstverlening, nutsvoorzieningen, arbeid en inkomen. De overige projecten zitten op het spoor ‘leefbaarheid in aandachtsgebieden’. Hun projecten richten zich vooral op kwetsbare groepen. Maar naar dak- en thuislozen toe richt Samenlevingsopbouw zich vooral tot de groep die de ETHOS-typologie (zie p 21) tot mensen in instabiele en ontoereikende huisvesting rekent:
Mensen die uit hun huis worden gezet (n°9) Mensen in tijdelijke/niet conventionele woningen (n°11): camper/ caravan (n°11.1) niet conventionele woonruimte (n°11.2) tijdelijke aard (n°11.3) Mensen in ongeschikte huisvesting (n°12)
Op basis van de lokale problematiek start Samenlevingsopbouw een project op voor een bepaalde doelgroep. Voorbeelden van recente projecten naar mensen in ontoereikende huisvesting zijn:
29
Decreet van 26 juni 1991 betreffende het maatschappelijk opbouwwerk van de Vlaamse Gemeenschap
67
Hoofdstuk 3
Kamerwonen in Geel Geel heeft een traditie van studentenkamers. De laatste jaren wonen in deze kamers steeds minder studenten maar meer en meer mensen die op de reguliere markt geen betaalbare huisvesting meer vinden. Deze kamers zijn vaak van bedenkelijke kwaliteit. Om iets aan de problematiek te doen, keurde Geel in 2009 een kamerreglement goed. Dit nieuwe reglement komt met een begeleidingsplan: de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw begeleiden de mensen die een andere woonst moeten zoeken. Maar naast deze begeleiding zetten ze ook lokale woonactoren rond de tafel om de onderliggende woonproblematiek aan te kaarten.
Postbuslogeurs in Genk In de tijd van de koolmijnen ontstonden in Genk veel kamerwoningen. Momenteel verblijven vooral kwetsbare mensen in deze kamers. Sommigen onder hen zijn ‘postbuslogeurs’, ze domiciliëren zich op een kamer zonder er daadwerkelijk te verblijven. RIMO Limburg ging na waarom mensen een postbusadres kiezen. Vaak schuilt hier een schuldenproblematiek achter en willen de bewoners hun partner beschermen tegen deurwaarders. Dit alles schreef RIMO Limburg neer en met dit rapport stapten ze vervolgens naar het beleid (Remans, 2009).
Sociaal buitenwonen in Vlaams-Brabant Sommige mensen wonen om financiële, sociale of gezondheidsredenen op een camping. De opbouwwerkers van RISO Vlaams-Brabant gaan er met de bewoners aan de slag om het sociaal buitenwonen een plaats te geven binnen een ruimtelijk, sociaal en woonbeleid.
Naast het projectmatig opbouwwerk houden de RISO met buurtwerk in een ‘vaste wijk’ de vinger aan de pols. Vanuit een buurthuis organiseren ze de buurt en ondernemen ze acties om de buurt leefbaar, mooi en veilig te maken. Naast Samenlevingsopbouw zijn er ook andere instanties die een buurthuis uitbaten. Ze bieden er vaak hetzelfde aan: een gezellige plaats om te zitten en iets te drinken en een aanbod aan (vormende) activiteiten. Een buurthuis van Samenlevingsopbouw voegt hieraan een belangrijk aspect toe. Het gaat namelijk ook werken rond problemen die zich voordoen in de buurt. Aangezien buurthuizen specifiek gericht zijn op de ‘buurt’ zijn hier, afhankelijk van de specifieke locatie, ook dak- en thuislozen tot de bezoekers te rekenen. Voor de registratie maakt Samenlevingsopbouw gebruik van het web-based registratiesysteem Match Box. Dit systeem bevat de informatie die nodig is om boordtabellen aan de overheid door te geven. Hierin is plaats voor kwantitatieve indicatoren (bv. aantal betrokken bewoners, aantal betrokken oplossingsinstanties) en kwalitatieve indicatoren (bv. hoeveel verandering opgemerkt). De gebruikte indicatoren zijn afhankelijk van de werkdoelen die per project worden bepaald.
68
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
7
Conclusie
In dit hoofdstuk gaven we een overzicht van de hulp die de betrokken organisaties aanbieden aan dak- en thuislozen. Deze doelgroep kan in Vlaanderen een beroep doen op huisvesting, ambulante hulp, residentiële opvang en er zijn projecten die de belangen van de groep behartigen en vertegenwoordigen. De aangeboden hulp zal echter sterk afhangen van de grootte van de organisatie en de gemaakte beleidskeuzes. Zo zal het aanbod van een groot OCMW veel uitgebreider en gevarieerder zijn dan een OCMW in een gemeente die slechts 10.000 inwoners telt. Dit overzicht leidt tot een aantal conclusies. In de eerste plaats kunnen we een beperkte capaciteit voor nacht- en winteropvang vaststellen. Ten tweede blijkt dat de OCMW spreken van een minimaal scenario bij de preventie van gerechtelijke uithuiszetting. Ze erkennen dat een meer doorgedreven aanpak nodig is, maar hiervoor beschikken ze niet over voldoende middelen. Ten derde stellen we ook een afname vast van het aantal daklozen dat via een SVK een huurwoning vindt. Een mogelijke verklaring hiervoor is het moeilijk verkrijgen van een referentieadres bij de OCMW. Ten vierde stellen we vast dat de lokale toewijzingsreglementen slechts beperkt in aantal zijn en bovendien nauwelijks gericht zijn op dak- en thuislozen. Ten vijfde stellen we een discrepantie vast tussen de OCMW-bevraging SOS-huisvesting en het onderzoek van Tratsaert met betrekking tot het lokale aanbod van noodwoningen. Ten zesde blijkt dat de crisishulp aan volwassenen nood heeft aan een verdere visie-ontwikkeling en positionering. Ten zevende blijkt het aanbod van preventieve woonbegeleiding relatief beperkt. De beschrijving van het aanbod in dit hoofdstuk is afgestemd op elke specifieke organisatie, gebaseerd op hun specifieke geschiedenis en gebruik makend van hun eigen terminologie. Om tot een overzicht te komen van het Vlaamse aanbod moeten we een stap verder zetten dan het louter beschrijven van het huidige aanbod. En dit zonder te vallen over gelijke termen voor verschillende hulp, of verschillende termen voor gelijkaardige hulp. Daarom kiezen we ervoor om het aanbod weer te geven in hulpverleningsmodules, een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening, die een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Zo kunnen diverse organisaties eenzelfde module aanbieden. In het volgende hoofdstuk gaan we hierop dieper in.
69
70
Hoofdstuk 4 Modules en instrumenten
Dit hoofdstuk beschrijft het huidig aanbod in termen van hulpverleningsmodules en instrumenten. Dit hoofdstuk geeft eerst een definitie van modules en instrumenten. Daarna stellen we het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen voor aan de hand van intersectorale modules en instrumenten. Dit hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de intersectorale dialoogdag die als doel had bij OCMW- en CAW-medewerkers de modules en instrumenten te toetsen.
1
Definities Definitie module 30
1.1
Om het aanbod voor dak- en thuislozen in Vlaanderen in kaart te brengen, moeten we te weten komen welke organisatie welke hulp aanbiedt. Een eerste manier om zicht te krijgen op het aanbod is door de hulp te omschrijven in hulpverleningsmodules. Een module is een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening, die een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Dus een samenhangend en afzonderlijk inzetbaar ‘pakket’ van hulpverlening met bijhorende acties (IJH handleiding voor voorzieningen, 2006).
Voor het opstellen van de modules halen we inspiratie bij het Nederlandse kennis- en onderzoeksinstituut MOVISIE. Zij stelden een handleiding op voor de ontwikkeling van modules. De modules bestaan telkens uit:
Naam module Korte beschrijving Toelichting Specifieke acties De acties waaruit het hulpverleningspakket bestaat. Deze (combinatie van) acties motiveren het bestaan van een aparte module.
Werken met modules vergroot de transparantie, niet enkel binnen een organisatie maar ook tussen de organisaties onderling. Het dwingt een organisatie tot nadenken over haar aanbod en zo, ook naar de buitenwereld toe, tot verduidelijking van de inhoud van haar hulpverlening. Dit kan de samenwerking tussen organisaties in hetzelfde werkveld ten
30
Meer informatie over de ontwikkeling van modules is te vinden op www.movisie.nl.
71
Hoofdstuk 4
goede komen. Cliënten en andere hulpverleners weten zo wat ze van de hulp mogen verwachten. Zo kan een organisatie bijvoorbeeld de module ‘preventie van uithuiszetting’ aanbieden. In de module beschrijft ze de hulp die ze geeft en somt ze op welke specifieke acties hieronder vallen. Modules zijn geen regels, maar bieden een methodisch kader waarbinnen een hulpverlener zelf beslist welke acties hij onderneemt en welke acties nodig zijn gezien het profiel van de cliënt en zijn vraag. Deze keuze blijft natuurlijk afhankelijk van de individuele krachten en behoeften van de cliënt. Modules dagen organisaties ook uit om zich te positioneren: we doen dit wél of we doen dit niet. Welke hulp een organisatie aanbiedt is natuurlijk vaak een beleidskeuze, afhankelijk van beschikbare budgetten. Het is dus uiteindelijk niet de eindverantwoordelijkheid van de medewerkers als ze bepaalde modules niet aanbieden. In dat opzicht bieden modules ook een kans voor sociaal werkers, teamcoördinatoren en leidinggevenden om meer beleidsaandacht te eisen voor bijvoorbeeld het probleem van uithuiszettingen.
1.2
Definitie instrument
Lokale besturen hebben de mogelijkheid om naast modules ook enkele instrumenten aan te bieden. De deelnemende OCMW benadrukken om een onderscheid te maken tussen een module en een instrument. Een instrument is wettelijk geregeld gereedschap waarvan een organisatie gebruik kan maken in haar hulpverlening.
Een voorbeeld van een instrument is de installatiepremie. OCMW kunnen deze premie aanbieden aan daklozen die een woning hebben gevonden. Meer nog, wie voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de premie heeft er recht op. Tegelijkertijd benadrukken de deelnemende OCMW dat een instrument nooit als een afzonderlijke maatregel kan ingezet worden. Een instrument maakt altijd deel uit van een proces van hulpverlening. Instrumenten bestaan telkens uit: Naam instrument Korte beschrijving Toelichting Voorwaarden De voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om voor een bepaald instrument in aanmerking te komen. Wetgeving De wettelijke basis (wet/besluit/decreet) van het instrument Specifieke acties De acties die bij het instrument horen. Dit gaat meestal over het invullen van formulieren en/of het uitbetalen van premies.
72
Modules en instrumenten
2
Sectorale modules voor dak- en thuislozen
De verschillende sectoren die in dit onderzoek betrokken zijn, hebben niet dezelfde ervaring met modules. Voor de CAW zijn modules niet vreemd. Ze gebruiken ze sinds 2008 om hun begeleidingsaanbod te beschrijven. Zo ontwikkelde deze sector voor de thuislozenzorg de volgende modules:
Preventieve woonbegeleiding Begeleid zelfstandig wonen Begeleid wonen Zorgwonen Integrale residentiële begeleiding m.b.t. thuisloosheid Integrale begeleiding in het kader van studio-opvang Integrale residentiële begeleiding van jongvolwassenen Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld op een geheim adres Individuele begeleiding van kinderen van ouder(s) in een opvangsituatie Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van mensenhandel
Bij de aanvang van dit project bestonden er enkel modules voor de kernfunctie ‘begeleiding’. Voor de kernfunctie ‘onthaal’ is dit niet het geval. Voor de dak- en thuislozen zijn er drie specifieke werkvormen die onder de kernfunctie onthaal ressorteren: inloopcentrum, crisishulp en nachtopvang. Deze modules werden wel enkele jaren geleden in het kader van een Antwerps project uitgeschreven, maar werden nog niet getoetst bij de hele sector. Deze voorlopige versies legden we voor aan een focusgroep met CAWmedewerkers die verantwoordelijk zijn of betrokken zijn bij deze werkvormen. Voor de modules inloopcentrum en nachtopvang kwam de focusgroep snel tot consensus. Het onderwerp crisis, waaronder zowel crisisinterventie als crisisopvang valt, heeft in de sector nog tijd nodig. In de focusgroep bestond er nog geen consensus over wat er precies onder crisishulpverlening kan worden verstaan en hoe dit in modules kan worden gevat. In tegenstelling tot de CAW hebben de OCMW weinig of geen ervaring met modules. In dit onderzoek komen we tot een modulering van de hulp- en dienstverlening die het OCMW aanbiedt aan dak- en thuislozen. Dit deden we door in twee focusgroepen met OCMW-medewerkers de CAW-modules als vertrekpunt en als inspiratiebron te nemen. De leden van de focusgroep bestudeerden deze modules en keken wat voor de OCMW bruikbaar is, waar aanpassingen nodig zijn en welke nieuwe modules ontwikkeld moeten worden. De OCMW-focusgroepen kiezen ervoor om naast de hulpverleningmodules ook instrumenten op te nemen die het OCMW ter beschikking heeft om tegemoet te komen aan de noden van daklozen. Zo kwamen we tot deze OCMW-modules: Straathoekwerk Shelter
73
Hoofdstuk 4
3
Vindplaatsgericht werken Transitwoning Pensionwonen Preventie gerechtelijke uithuiszetting Preventieve uithuiszetting Woonbegeleiding Huurderbegeleiding Noodwoning
Intersectorale modules voor dak- en thuislozen
De analyse van de focusgroepen met OCMW- en CAW-vertegenwoordigers leert dat het aanbod van de organisaties deels overlappingen vertoont. Zo hebben de OCMW een aanbod van woningen met begeleiding (transitwoningen) dat nogal wat gelijkenissen vertoont met het begeleid wonen van de CAW. Vaak is echter de terminologie verschillend. Dit zorgt voor nogal wat spraakverwarring. Om dubbelzinnige termen te vermijden kiezen we in dit onderzoek voor intersectorale modules. Naast de modules voor OCMW en CAW ontwikkelden we enkele bijkomende modules. Dit deden we op basis van gesprekken met experten uit de overige sectoren: Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, VLASTROV, Vlaams Overleg Bewonersbelangen en Samenlevingsopbouw Vlaanderen. We legden de experten ook een eerste ontwerp van de modules voor waarna feedback en verfijning mogelijk was. Hieronder bespreken we de intersectorale modules en lichten kort toe hoe ze tot stand zijn gekomen. De tabel geeft aan welke sectorale modules, die eerder in het kader van het project werden ontwikkeld of gevalideerd, ressorteren onder de ontwikkelde intersectorale modules. Tabel 19. Overzicht van intersectorale en overeenstemmende sectorale modules voor dak- en thuislozen.
Intersectorale modules
Sectorale modules
Straathoekwerk
Straathoekwerk
CAW, Stad, OCMW
Nachtopvang
Nachtopvang Shelter
CAW OCMW
Mobiel en ambulant onthaal
Vindplaatsgericht werken Onthaal Dakloze Druggebruikers (ODD team)
OCMW CAW Metropool
Dagcentrum
Inloopcentra Buurtcentra
CAW Samenlevingsopbouw
Crisisopvang
Crisisopvang
CAW
Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld
Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld op een geheim adres*
CAW
74
Modules en instrumenten
Residentiële begeleiding
Integrale residentiële begeleiding m.b.t thuisloosheid* CAW Integrale begeleiding in kader van studio-opvang* CAW Integrale residentiële begeleiding van CAW jongvolwassenen*
Zorgwonen
Zorgwonen* Pensionwonen
CAW OCMW Gent
Begeleid Wonen
Begeleid Wonen* Begeleid Zelfstandig Wonen* Transitwoning
CAW CAW OCMW
Preventie van gerechtelijke uithuiszetting
Preventie gerechtelijke uithuiszetting
OCMW
Preventie van uithuiszetting
Preventieve woonbegeleiding* Preventie uithuiszetting
CAW OCMW
Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting
Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting
Samenlevingsopbouw
Ambulante woonbegeleiding
Begeleid Wonen * Begeleid Zelfstand Wonen* Woonbegeleiding
CAW CAW OCMW
Huurbegeleiding
Huurbegeleiding
OCMW, Gemeente, SVK, SHM
Woonst zoeken
Woonclub
CAW+ Samenlevingsopbouw
Noodwoning
Noodwoning
OCMW, gemeente
* bestaande CAW module
Tabel 20. Overzicht van instrumenten voor dak- en thuislozen.
Instrumenten Installatiepremie
OCMW
Vlaamse huursubsidie
Vlaamse overheid
Huurwaarborg
OCMW
Huurtoelage
OCMW
Referentieadres
OCMW
GPMI voor daklozen
OCMW
Versnelde toewijzing voor daklozen
OCMW + SHM
Dringende hulp door de OCMW-voorzitter
OCMW
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
Gemeente+OCMW+SHM+SVK+CAW
3.1 3.1.1
Straathoekwerk Oorsprong van de module
Sommige CAW, steden en één OCMW (Kortrijk) hebben straathoekwerkers in dienst. Omdat straathoekwerk een aparte werkvorm is, verdient het een eigen module. We
75
Hoofdstuk 4
ontwikkelden een nieuwe module en stelden deze voor aan de Vlaamse koepel van straathoekwerkers VLASTROV. Zij legden vervolgens de module ter goedkeuring voor aan de provinciale ankerpunten. 3.1.2
Inhoud van de module
STRAATHOEKWERK Het actief opzoeken van mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden in hun eigen milieu.
Toelichting Straathoekwerk zoekt ansluiting bij mensen die zich in een kwestbare positie bevinden of hierin dreigen terecht te komen. Ze zoeken deze mensen actief op in hun eigen milieu en benaderen de persoon op een positieve en onbevooroordeelde manier. Specifieke acties • Aanwezig en beschikbaar zijn in het milieu • Contact leggen met de gasten • Het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de gasten • Het bevorderen van de communicatie tussen de gasten en hun omgeving • Het emancipatorisch proces van de gasten stimuleren zodat ze meer verantwoordelijkheden opnemen en zo meer en beter gebruik maken van het aanbod van maatschappelijke instellingen • Het bouwen aan een samenwerking met organisaties en voorzieningen zodat er een betere en positievere aansluiting en betrokkenheid ontstaat tussen de doelgroepen en de voorzieningen • Het behartigen van de belangen van de doelgroep
3.2 3.2.1
Nachtopvang Oorsprong van de module
Aangezien de CAW de nachtopvang onder de kernfunctie ‘onthaal’ rekenen was voor deze werkvorm nog geen module beschikbaar. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk beschikte wel over een voorlopige module uit een Antwerps project. Deze module legden we voor aan de tweede CAW-focusgroep, bestaande uit medewerkers van nachtopvangcentra. Op basis van de resultaten uit deze focusgroep kwam de aangepaste versie tot stand. Deze module geldt ook voor de OCMW want enkele zij hebben een aanbod onder de naam ‘shelter’ waar mensen een of enkele nachten terecht kunnen.
76
Modules en instrumenten
In het instrument zullen organisaties kunnen verduidelijken voor hoeveel nachten men in de nachtopvang terecht kan en aan welke voorwaarden men moet voldoen. 3.2.2
Inhoud van de module
NACHTOPVANG Het aanbieden van een nachtelijke opvangplaats en bed bad brood.
Toelichting Het aanbieden van een veilige en gezonde overnachting aan (chronisch) thuislozen. Het recht op een bed garanderen zodat niemand tegen zijn wil de nacht op straat moet doorbrengen. Voor voorziening is laagdrempelig en is niet beschikbaar tijdens de dag. De verblijfsduur is kort, van één nacht tot enkele (opeenvolgende) nachten. Specifieke acties • Inschrijving, kort opnamegesprek • Toewijzen van een gezonde en hygiënische slaapplaats (bed) • Materiële dienstverlening: was- en douche gelegenheid, tandenpoets- en scheergerief (bad) • Refterfunctie: soep, brood, koffie, mogelijkheid om eigen voeding op te warmen (brood) • Recreatie en mogelijkheid tot lotgenotencontact • Beperkt toezicht ’s nachts • Zorgen dat iedereen ’s morgens het centrum verlaat • Toeleiding naar de hulpverlening als de bezoeker hierom vraagt
3.3 3.3.1
Mobiel en ambulant onthaal Oorsprong van de module
Zowel OCMW als CAW heeft een aanbod om mensen toe te leiden naar de hulpverlening. Dit onthaal kan ambulant zijn maar ook mobiel waarbij hulpverleners mensen actief opzoeken. Ze zoeken mensen op bekende vindplaatsen: caritatieve organisaties of plaatsen in de stad waar mensen geregeld samenkomen. Deze module kan gericht zijn op dak- en thuislozen of op een specifieke groep. Zo heeft CAW Metropool een team dat instaat voor het Onthaal van Dakloze Druggebruikers (ODD-team). Het OCMW van Gent biedt deze module aan door bij de bewoners van nachtopvang plus of Huize Triest hun hulpverlening te gaan voorstellen. Op het eerste zicht lijkt dit aanbod op straathoekwerk. De benadering kan vaak gelijkaardig zijn: mensen in hun milieu benaderen, aansluiting zoeken en proberen vertrouwen op te
77
Hoofdstuk 4
bouwen. Het grote verschil is echter het doel van de module: voor mobiel en ambulant onthaal is het doel om mensen naar de hulpverlening te leiden. Daar waar dit voor straathoekwerk een mogelijk gevolg kan zijn maar zeker niet hoeft te zijn. Dit laatste wordt sterk benadrukt door de straathoekwerkers zelf. 3.3.2
Inhoud van de module
MOBIEL EN AMBULANT ONTHAAL Potentiële cliënten actief toeleiden naar de hulpverlening.
Toelichting Het doel van deze module is om dak- en thuislozen toe te leiden naar de hulpverlening. Het onthaal kan zich richten tot alle dak- en thuislozen of tot een welbepaalde groep (vb. dakloze alcohol- of druggebruikers). Ofwel meldt de dak- of thuisloze zich zelf aan op de dienst, ofwel zoeken de hulpverleners mensen actief op in organisaties (vb. nachtopvang, caritatieve organisaties) of op bekende vindplaatsen. Het onthaal kan ook op maat en op vraag van andere partijen zoals straathoekwerk, andere sociale organisaties, tot bezorgde burgers. Specifieke acties • De potentiële cliënten actief opzoeken • Vertrouwen opbouwen en aansluiting zoeken bij de cliënt • Het aanbod van de hulpverlenende organisaties voorstellen • De potentiële cliënten begeleiden in het nemen van eerste concrete stappen naar de hulpverlening
3.4 3.4.1
Dagcentrum Oorsprong van de module
Evenals voor nachtopvang bestond voor het inloopcentrum van de CAW nog geen module. We legden een voorlopige module voor aan de tweede CAW-focusgroep en op basis hiervan kwamen we tot deze inhoud. Maar ook andere organisaties hebben een soortgelijk aanbod waar mensen tijdens de dag terecht kunnen voor een betaalbare koffie en een babbel. We denken dan in de eerste plaats aan buurtcentra of buurthuizen in sommige steden. Daarom kiezen we voor de meer algemene benaming ‘dagcentrum’. Het aanbod dat in de centra aanwezig is zal verschillen. Daarom biedt het instrument de mogelijkheid om dit aan te vinken. Bijvoorbeeld: is er mogelijkheid om te douchen? Kan men er zijn kleren wassen? Is er internet aanwezig?
78
Modules en instrumenten
3.4.2
Inhoud van de module
DAGCENTRUM Een dagcentrum waar plaats is voor ontmoeting en waar bepaalde diensten (vb. koffie, maaltijden) verkrijgbaar zijn aan betaalbare prijzen.
Toelichting Zeer laagdrempelige opvang voor tijdens de dag. Openingsuren en aanbod (drank, maaltijden, douchegelegenheid, wasgelegenheid, telefoon,… ) zijn afhankelijk van centrum tot centrum. Specifieke acties • Ontspanningsmogelijkheden aanbieden • Lotgenotencontact en ontmoeting • Ondersteunen: een luisterend oor en erkenning geven • Informatie, advies, voorlichting • Informatieve en vormende activiteiten • Vraagverduidelijking en toeleiding naar de hulpverlening op vraag van de bezoeker Aanbod • Verwarmde zitruimte • Maaltijden verkrijgbaar • Douchegelegenheid • Mogelijkheid tot gebruik wasmachine • Mogelijkheid om bagage te bewaren • Mogelijkheid tot gebruik telefoon • Computers met internet beschikbaar
3.5 3.5.1
Crisisopvang Oorsprong van de module
De CAW rekenen crisishulpverlening onder onthaal. Ook voor dit type hulpverlening was geen module beschikbaar. Tijdens de tweede focusgroep met CAW-medewerkers legden we ook dit onderwerp op tafel. Maar hier blijkt de sector ietwat terughoudender om voor een algemene module te kiezen. Voor de CAW is het nog niet duidelijk wat een crisissituatie nu exact kan inhouden en welke hulp meest aangewezen is. In de sector start het SAW in 2010 met een project om dit uit te klaren. We kiezen ervoor een module voor crisisopvang op te stellen. Voor crisisinterventie aan dak- en thuislozen is er al de module mobiele en ambulante begeleiding. Voor de overige hulpverlening wachten we op de resultaten van het project van het SAW.
79
Hoofdstuk 4
3.5.2
Inhoud van de module
CRISISOPVANG Het bieden van een tijdelijk verblijf en begeleiding aan personen in een acute of bedreigende crisissituatie.
Toelichting Tijdelijke opvang van personen in een acute of bedreigende crisissituatie. Het hoofddoel van de hulpverlening is het wegnemen van de crisis en het op weg helpen naar een gepaste woonsituatie. In de voorziening is 24/7 aanwezigheid van begeleiding (of vrijwilligers). Specifieke acties • Bieden van eerste opvang in een veilige omgeving: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Cliënten laten ventileren en stoom afblazen • Het bieden van een rustperiode in een minimaal gestructureerde omgeving • Vraagverduidelijking en probleemdetectie • Strategiebepaling • Begeleiden bij het zoeken naar een gepaste woonsituatie • Indien nodig doorverwijzen (zowel ambulant als residentieel)
3.6
Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld
3.6.1
Oorsprong van de module
Deze module bestond reeds bij de CAW. We nemen de inhoud over. 3.6.2
Inhoud van de module
RESIDENTIËLE BEGELEIDING VAN SLACHTOFFERS VAN PARTNERGEWELD Integrale begeleiding van vrouwen en kinderen op een geheim adres in een leefgroepcontext, met specifieke acties die focussen op de problematiek van partnergeweld.
Toelichting Het bieden van tijdelijk verblijf gekoppeld aan begeleiding. De voorziening is veilig en gevestigd op een geheim adres. Het leefgroepwerk omvat hulpverlenende en competentiebevorderende activiteiten waarin men met en van elkaar leert. Cruciaal in een integrale begeleiding is dat er tegelijkertijd aan meerdere problemen
80
Modules en instrumenten
op meerdere levensdomeinen gewerkt wordt en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. Specifieke acties • Bieden van eerste opvang in een veilige omgeving: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Aanbieden van een rustperiode in een minimaal gestructureerde omgeving • (Her)opbouw sociaal netwerk met specifieke aandacht voor veiligheid in geval van terugkeer naar partner • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie waarbij leren van assertieve vaardigheden belangrijk is • Opvoedingsondersteunende activiteiten • Informele leeractiviteiten gericht op het met en van elkaar leren • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • Begeleiden bij het zoeken naar een gepaste woonsituatie
3.7
Residentiële begeleiding
3.7.1
Oorsprong van de module
De CAW bieden residentiële opvang waar men gedurende een korte tijd kan wonen en begeleiding krijgt. Men krijgt er een kamer of studio aangeboden en er is begeleiding aanwezig. In de CAW-modules bestaan voor deze woonvorm verschillende modules:
Integrale residentiële begeleiding m.b.t. thuisloosheid Integrale begeleiding in het kader van studio-opvang Integrale residentiële begeleiding van jongvolwassenen
We kiezen ervoor om deze drie CAW-modules tot één enkele module terug te brengen aangezien de specifieke begeleidingsacties zeer gelijklopend zijn. De specifieke doelgroep (naar geslacht en leeftijd) en het type woonst (kamer of studio) zullen de centra kunnen aanduiden in het instrument.
81
Hoofdstuk 4
3.7.2
Inhoud van de module
RESIDENTIËLE BEGELEIDING Het bieden van tijdelijke woonst in een voorziening met aanwezigheid van begeleiding.
Toelichting Het bieden van een kamer of studio in een voorziening waar een begeleider (of vrijwilliger) aanwezig is. Er is individuele begeleiding op meerdere levensdomeinen en bovendien op de samenhang tussen die problemen. De begeleiding kan beperkt zijn in tijd (enkele maanden) maar is ook mogelijk voor langere termijn (enkele jaren). Specifieke acties • Aanbieden van verblijf: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Informele leeractiviteiten gericht op het met en van elkaar leren • Opvoedingsondersteunende activiteiten, in het geval van vergezellende kinderen • Het delen van ervaringen met elkaar, elkaar steunen (leefgroepbegeleiding) • Aanbieden minimaal gestructureerde omgeving
3.8 3.8.1
Zorgwonen Oorsprong van de module
Zowel de CAW als enkele OCMW bieden oudere dak- en thuislozen woonst aan, samen met verzorging. We nemen de CAW-module grotendeels over. 3.8.2
Inhoud van de module
ZORGWONEN Woonbegeleiding voor oudere en/of zorgbehoevende thuislozen in samenwerking met thuiszorgdiensten.
82
Modules en instrumenten
Toelichting Woonst met begeleiding voor oudere en /of zorgbehoevende thuislozen in samenwerking met thuiszorgdiensten. De begeleiding kan beperkt (enkele maanden) of onbeperkt zijn in tijd. Specifieke acties • Via samenwerking met de thuiszorg en de samenwerkingsinitiatieven in de thuiszorg (SIT) voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren • Verpleegkundige handelingen (bv. wondverzorging, ziekenverzorging, palliatieve zorg, toedienen en verstrekken medicijnen) • De coördinatie van de zorg voor de cliënt • Bieden van huishoudelijke hulp • Toezicht op het dagelijks functioneren • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie
3.9 3.9.1
Begeleid wonen Oorsprong van de module
Zowel de CAW als de OCMW hebben een aanbod waarbij mensen een woonst krijgen en begeleid worden op meerdere levensdomeinen. De CAW gebruiken hiervoor de benaming ‘Begeleid wonen’, de OCMW noemen dit ‘transitwoningen’. We kiezen voor een gemeenschappelijke module omdat de acties van de hulpverleners vaak gelijklopend zijn. Uit de intersectorale dialoogdag bleek wel dat de intensiteit van de begeleiding sterk verschilt. Bij de CAW ligt de caseload meestal tussen 10 en 15 begeleidingen per VTE. De OCMW-medewerkers nemen de begeleidingen er vaak bij hun reguliere begeleiding bij. De hulpverleners zullen de caseload kunnen verduidelijken in het instrument. Het instrument biedt tevens de mogelijkheid om te preciseren over welke doelgroep het gaat. Zo maken we eenvoudig het onderscheid tussen woonst met begeleiding voor volwassenen (zoals begeleid wonen) en een aanbod specifiek voor jongeren (zoals begeleid zelfstandig wonen).
83
Hoofdstuk 4
3.9.2
Inhoud van de module
BEGELEID WONEN De cliënt huurt een woonst van OCMW/CAW en krijgt woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties in de woonsituatie.
Toelichting De cliënt huurt een woonst (kamer/studio/individuele woning) van OCMW of CAW en krijgt hierbij begeleiding gericht op het verwerven van de competenties om zelfstandig te wonen. In tegenstelling tot de woonvoorziening is deze begeleiding ambulant en minder intensief. De begeleiding is integraal en heeft als doel de zelfredzaamheid te optimaliseren en de competenties te vergroten om zelfstandig te wonen. Er wordt gewerkt aan meerdere levensdomeinen tegelijkertijd en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. De ondersteuning beoogt preventie van herval en/of heropnames in een residentiële voorziening. De begeleiding start op op vraag van of in samenspraak met de cliënt. Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Hulp bij administratie • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetplanning en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Via samenwerking voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren
3.10 3.10.1
Preventie van gerechtelijke uithuiszetting Oorsprong van de module
De OCMW kregen van de overheid een specifieke taak voor hun optreden bij een uithuiszetting. Deze module gaat over die taak. We stelden deze nieuwe module op in samenwerking met de focusgroep van OCMW-medewerkers.
84
Modules en instrumenten
3.10.2
Inhoud van de module
PREVENTIE VAN GERECHTELIJKE UITHUISZETTING Begeleiding met specifieke acties met oog op het voorkomen van gerechtelijke uithuiszetting.
Toelichting Het bieden van begeleiding om een gerechtelijke uithuiszetting te vermijden. De procedure tot uithuiszetting is gestart. Het betreft hier bemoeizorg of aanklampend werken, waarbij de cliënt niet noodzakelijk op eigen initiatief naar de hulpverlening stapt. Specifieke acties • Huurder schriftelijk contacteren en uitnodigen • Huisbezoek bij de huurder (1 bezoek) • Huisbezoeken bij de huurder door aanklampend werken (minimaal 3 pogingen) • Bemiddelen met de huisbaas om de procedure stop te zetten • Aanmoedigen huurder om naar de zitting te gaan en indien nodig de huurder hierbij begeleiden • Rechtendetectie en sociaal onderzoek naar de inkomenssituatie en de mogelijkheid van aanvullende financiële steun • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetbegeleiding en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Inschrijven bij SHM/SVK en aanvragen versnelde toewijzing • Doorverwijzen naar een noodwoning of een andere opvangplaats
3.11 3.11.1
Preventie van uithuiszetting Oorsprong van de module
Er bestond reeds een CAW-module genaamd ‘preventieve woonbegeleiding’. We vulden deze module aan met enkele acties die de OCMW bij de uithuiszetting op zich nemen, zoals budgetbegeleiding of -beheer. We passen ook de benaming van de module aan naar ‘preventie van uithuiszetting’. Afhankelijk van de beschikbare budgetten kan de intensiteit en de inhoud van de begeleiding verschillen vertonen. In het instrument wordt de mogelijkheid geboden om te preciseren welke acties de voorziening meestal op zich neemt. Het verschil met de preventie van gerechtelijke uithuiszetting is dat er nog geen gerechtelijke procedure is opgestart.
85
Hoofdstuk 4
3.11.2
Inhoud van de module
PREVENTIE VAN UITHUISZETTING Woonbegeleiding met specifieke acties met oog op het voorkomen van uithuiszetting.
Toelichting Het bieden van begeleiding m.b.t. die aspecten die met het behouden van woonst te maken hebben. Het betreft hier een soort bemoeizorg, waarbij de cliënt niet op eigen initiatief naar hulpverlening stapt. de begeleiding wordt gecontacteerd op vraag van huisbaar, gemeente, SVK, SHM,… Er is nog geen procedure tot gerechtelijke uithuiszetting gestart. Specifieke acties • De cliënt wordt gecontacteerd op vraag van huisbaas, gemeente, SVK, SHM,… • Huisbezoeken door aanklampend werken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden extra financiële steun • Budgetbegeleiding en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Belangen behartigen tav en sensibiliseren van andere diensten (vooroordelen over, imago van de huurders..) • Communicatie met huisbaas conform afspraken omgaan met cliëntinfo binnen het welzijnswerk • Voor andere aspecten dan deze die met wonen te maken hebben wordt doorverwezen en samengewerkt (toeleiding)
3.12 3.12.1
Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting Oorsprong van de module
Mensen in ontoereikende huisvesting doen (nog) geen beroep op een specifiek aanbod van dak- en thuislozen. Samenlevingsopbouw heeft wel enkele projecten naar deze groep toe (zie p 66). Deze projecten hebben als doel de groepen te versterken en lokale besturen en andere organisaties te betrekken bij het streven naar het oplossen of verbeteren van de situatie. Deze projecten kunnen uitmonden in een permanent hulpverleningsaanbod.
86
Modules en instrumenten
3.12.2
Inhoud van de module
BEGELEIDEN VAN MENSEN IN ONTOEREIKENDE HUISVESTING Het ondersteunen en versterken van mensen die leven in ontoereikende huisvesting en hen integreren in het maatschappelijk gebeuren.
Toelichting Het ondersteunen en begeleiden van maatschappelijk kwetsbare groepen om hen te versterken en een stem te geven. De ondersteuning is niet individueel maar zicht zich tot een groep van mensen. De doelgroep woont in een van volgende woningen: • • • • • •
Camping Woonwagen Ongeschikte woning volgens Vlaamse wooncode Onbewoonbare woning volgens Vlaamse wooncode Overbevolkte woning volgens Vlaamse wooncode Woning met bevel tot uithuiszetting
(Decreet van 15 juli 1997 betreffende de Vlaamse Wooncode) Specifieke acties • Bevragen van de bewoners • Organiseren van participatie • Bevorderen van de (maatschappelijke) emancipatie van de bewoners • Geven van vorming en educatie • Samenwerken met het lokale woonbeleid voor structurele oplossingen • Werken aan perceptie en positieve beeldvorming van de doelgroep
3.13 3.13.1
Ambulante woonbegeleiding Oorsprong van de module
Bij ambulante woonbegeleiding huurt de cliënt geen woning van een OCMW of CAW maar van een privé- of sociale verhuurder. De acties die we in de module opnemen, zijn bij de verschillende sectoren gelijkaardig, maar de caseload kan (sterk) verschillen. Deze verschillen kunnen worden geëxpliciteerd in dit instrument.
87
Hoofdstuk 4
3.13.2
Inhoud van de module
AMBULANTE WOONBEGELEIDING Woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties, gericht op het handhaven van de huidige woonsituatie.
Toelichting De cliënt huurt een woonst bij een privé of sociale verhuurder (SHM of SVK) of is eigenaar. De ambulante woonbegeleiding is gericht op het verwerven van de competenties om zelfstandig te wonen. De begeleiding is integraal en heeft als doel de zelfredzaamheid te optimaliseren en de competenties te vergroten om zelfstandig te wonen. Er wordt gewerkt aan meerdere levensdomeinen tegelijkertijd en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. De woonbegeleiding start op, op vraag van de cliënt zelf, een privé of sociale verhuurder of een andere hulpverleningsinstantie. Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Hulp bij administratie • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetplanning en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Via samenwerking voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren • Acties gericht op het vermijden van uithuiszetting
3.14 3.14.1
Huurbegeleiding Oorsprong van de module
Enkele organisaties begeleiden huurders niet bij het wonen maar uitsluitend bij het huren. Zo hebben SVK huurbegeleiders die deze specifieke acties op zich nemen. Afhankelijk van SHM tot SHM zullen ook zij huurbegeleiding aanbieden.
88
Modules en instrumenten
3.14.2
Inhoud van de module
HUURBEGELEIDING Het begeleiden van de huurder bij aspecten gerelateerd aan het huren van een woning.
Toelichting Het bieden van begeleiding, gericht op het tijdig betalen van de huur en het zorg dragen voor de woning. In tegenstelling tot ambulante woonbegeleiding is in deze module enkel aandacht naar aspecten gerelateerd aan huren. Is meer begeleiding nodig, dan verwijzen ze door naar de welzijnszorg. Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteuning bieden bij de administratie die bij een woonst komt (vb. aanvragen mindering onroerende voorheffing en huursubsidie) • Toezicht houden op de betaling van de huur • Toezicht houden op het onderhoud van de woning • Opvolgen van huurders met huurachterstallen • Signaleren van huurachterstand bij OCMW/CAW • Doorverwijzen en/of toeleiden naar meer gespecialiseerde welzijnsactoren of anderen • Acties gericht op het vermijden van uithuiszetting
3.15
Woonst zoeken
3.15.1
Oorsprong van de module
Mensen begeleiden bij het zoeken naar woonst is ook een nieuwe module. We ontwikkelden deze module op basis van het aanbod ‘woonclub’ dat Samenlevingsopbouw en CAW in Kortrijk samen uitvoeren. Deze module is momenteel vrij nieuw. 3.15.2
Inhoud van de module
WOONST ZOEKEN Mensen ondersteunen bij het vinden van een woning.
Toelichting Het bieden van informatie, advies en begeleiding aan mensen die op zoek zijn naar een woonst op de private of sociale huurmarkt.
89
Hoofdstuk 4
Specifieke acties • Rechtendetectie en sociaal onderzoek naar de inkomenssituatie en de mogelijkheid van aanvullende financiële steun • Hulp bij administratie voor inschrijving bij een SHM of SVK • Informatie geven over beschikbare woningen • Actief mee op zoek gaan naar beschikbare woonst • Voorbereiden van gesprekken met immo-kantoren of verhuurders • Indien nodig de kandidaat huurder begeleiden naar de gesprekken met immokantoren of verhuurders • Begeleiden bij voorbereiding verhuis
3.16
Noodwoning
3.16.1
Oorsprong van de module
Met de benaming ‘noodwoning’ van deze nieuwe module bedoelen we woonst zonder begeleiding. Die noodwoningen kunnen deel uitmaken van het aanbod van gemeenten en OCMW. 3.16.2
Inhoud van de module
NOODWONING Individuele woonvorm waarin bewoners zelfstandig kunnen wonen voor een vooraf bepaalde termijn.
Toelichting Een noodwoning is een tijdelijke woonst voor mensen die bedreigd worden met dakloosheid maar die voldoende stabiliteit hebben om onmiddellijk door te stromen naar een permanente woonst als zich een gelegenheid aandient. De korte verblijfsduur van enkele maanden kan indien nodig voor een korte periode worden verlengd. Specifieke acties • Aanbieden van woonst
90
Modules en instrumenten
4
Instrumenten voor dak- en thuislozen
De instrumenten zijn grotendeels een aanbod van OCMW. Zoals we in Hoofdstuk 3 beschreven, is het gebruik van deze instrumenten vaak afhankelijk van het OCMW en van het oordeel van de maatschappelijke werker. 4.1
Installatiepremie
INSTALLATIEPREMIE Installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen die een woning hebben gevonden, om hen toe te laten om zich in de woonst te installeren.
Toelichting De installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen die een woning hebben gevonden, om hen toe te laten zich in de woonst te installeren. De installatiepremie is een geldsom die in staat moet stellen de woning te betrekken en in te richten. Concreet kan men het geld gebruiken om meubels te kopen (bed, tafel, koelkast, enz.) of aansluitingen te betalen (gas, elektriciteit, enz.). Voorwaarden • Persoon was dakloze of gelijkgesteld. • De dakloze heeft een woning gevonden die als hoofdverblijfplaats moet dienen. • Persoon moet recht hebben op een van de volgende: - een leefloon - een vervangingsinkomen ten laste van de sociale zekerheid of een uitkering ten laste van het stelsel van sociale bijstand - inkomen anders dan uit sociale zekerheid lager of gelijk aan leefloon +10% waar hij/zij recht zou op hebben indien leefloongerechtigd • De cliënt heeft nog nooit een installatiepremie ontvangen. • tenzij deze voor 01/01/1997 werd verleend Wetgeving Organieke wet van 8 juli 1976 (verruimd door wet van 23 augustus 2004) Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (RMI wet) Specifieke acties • Nagaan of alle toekenningvoorwaarden vervuld zijn • Het betalen van de premie aan de cliënt
91
Hoofdstuk 4
4.2
Vlaamse huursubsidie
VLAAMSE HUURSUBSIDIE Tegemoetkoming in de huurprijs voor mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste woning.
Toelichting Tegemoetkoming in de huurprijs voor mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste. Ook wie verhuist naar een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Huurders die voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontvingen of een verhoging van het leefloon via het OCMW, komen rechtstreeks in aanmerking voor de Vlaamse huursubsidie. De huursubsidie wordt berekend op basis van het inkomen. Ze wordt maximaal gedurende negen jaar uitbetaald en neemt af in de loop van die periode. Voorwaarden Voldoen aan: • • •
de inkomensvoorwaarden de eigendomsvoorwaarden voorwaarden voor de verlaten woning: - een onbewoonbaar of overbewoond verklaarde woning - een ongeschikt verklaarde woning (met bepaald puntenaantal bij de berekening) - een te kleine woning waar de huurder minstens 12 maand ingeschreven was - een camping die de huurder sinds 1 januari 2001 als hoofdverblijfplaats had - een onroerend goed dat niet hoofdzakelijk voor huisvesting dient (vb hangar, loods) en dat veiligheids- en gezondheidsrisico's vertoont die in een procesverbaal van de Vlaamse Wooninspectie zijn opgenomen • voorwaarden voor de nieuwe woning: - een privéwoonst die wel aan de normen van de Vlaamse Wooncode voldoet. - een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Wie voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontving of een verhoging van het leefloon komt rechtstreeks in aanmerking Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders Specifieke acties • Invullen aanvraagformulier
92
Modules en instrumenten
4.3
Huurwaarborg
HUURWAARBORG Een OCMW kan tussenkomen bij de betaling van een huurwaarborg.
Toelichting Bij het betrekken van een woning kan een verhuurder een huurwaarborg vragen als garantie wanneer de huurder zijn verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet nakomt. Indien de huurder zijn verplichtingen niet nakomt kan de verhuurder de huurwaarborg gebruiken om zich schadeloos te stellen. Elk OCMW kan vrij kiezen of het tussenkomt bij de betaling van een huurwaarborg. Als de huurwaarborg in geld geeist wordt, kan het OCMW de huurwaarborg (voor maximum 2 maanden huur) rechtstreets voorschieten of dit doen via een bankgarantie. Wordt er geen waarborg in geld geeist, dan kan het OCMW borg staan door middel van een borgbrief (voor maximum 3 maanden huur). Het OCMW is vrij te vragen het verleende bedrag van de huurwaarborg terug te betalen. Alles hangt af van de persoonlijke situatie van de cliënt. Voorwaarden • De huurder woont op het Belgisch grondgebied en is behoeftig (oordeel OCMW) • Het toekennen van steun in vorm van een huurwaarborg is noodzakelijk Wetgeving Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (B.S., 8 mei 2007) Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op een huurwaarborg.
4.4
Huurtoelage
HUURTOELAGE Een OCMW kan tussenkomen bij de betaling van de huur.
Toelichting Elk OCMW kan vrij kiezen of het tussenkomt bij de betaling van een huurtoelage. OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand recht heeft op een huurtoelage. Afhankelijk van het inkomen van de bewoners en de huurprijs bepaalt het OCMW de maandelijkse bijdrage is. ze bepalen ook voor hoe lang ze de toelage betalen.
93
Hoofdstuk 4
Voorwaarden • Het OCMW bepaalt of het toekennen van steun in vorm van een huurtoelage noodzakelijk is Wetgeving Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op een huurtoelage. • Het OCMW kiest de maandelijkse bijdrage en de duur dat deze bijdrage wordt betaald.
4.5
Referentieadres
REFERENTIEADRES Het adres van het OCMW opgeven als wettelijke verblijfplaats van de dakloze.
Toelichting Het adres van het OCMW opgeven als wettelijke verblijfplaats van de dakloze. Dit is nodig om sommige rechten te verwerven zoals kinderbijslag en werkloosheidsuitkering of om zich in te schrijven voor een sociale huurwoning. Voorwaarden • Dakloos zijn volgens de definitie van het OCMW. • Niet ingeschreven zijn in het rijksregister. Wetgeving Wet van 24 januari 1997 houdende wijziging van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters Specifieke acties • Het OCMW vraagt de inschrijving van de dakloze aan op het adres van het OCMW via de gebruikelijke procedure (via raad OCMW of dienst bevolking van stad/gemeente). • Indien iemand nog een inschrijving heeft op een adres waar hij niet meer woont, dan vraagt het OCMW de schrapping op dit adres aan. • Het OCMW bewaart de post van de dakloze.
94
Modules en instrumenten
4.6
GPMI voor daklozen
GPMI VOOR DAKLOZEN Wederzijds engagement van OCMW en dakloze worden vastgelegd in een contract tussen OCMW en dakloze.
Toelichting Geindividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie is een wederzijds engagement van OCMW en dakloze vastgelegd in een contract. Dit GPMI contract is uitgewerkt in functie van de vaardigheden, verwachtigen en behoeften van de betrokken persoon. Voorwaarden Zowel dakloze als OCMW houdt zich aan de wederzijdse engagementen Wetgeving Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie Specifieke acties • OCMW brengt de dakloze op de hoogte van de inhoud, draagwijdte en gevolgen van een GPMI contract • OCMW werkt samen met de dakloze een GPMI uit op maat van zijn mogelijkheden en beperkingen • OCMW brengt de persoon op de hoogte van zijn recht om gehoord te worden • Minstens eenmaal per trimester het contract evalueren samen met de dakloze. Vrijstelling GPMI is mogelijk om billijkheidsredenen (oa. Psychiatrische problematiek, zware verslavingsproblematiek,…) • De dakloze krijgt het leefloon van een alleenstaande
4.7
Versnelde toewijzing voor daklozen
VERSNELDE TOEWIJZING VOOR DAKLOZEN Het OCMW kan aan de SHM vragen om de dakloze een woning versneld toe te wijzen.
Toelichting Een OCMW kan aan de SHM vragen een woning versneld toe te wijzen bij bijzondere omstandigheden van sociale aard. Dakloosheid is zo een bijzondere omstandigheid. De SHM kan als voorwaarde het aanbieden van begeleidende maatregelen vragen door het OCMW of door andere welzijnsactoren op initiatief van het OCMW. Deze begeleiding kan woonbegeleiding inhouden maar evenzeer het financieel borg staan
95
Hoofdstuk 4
voor de cliënt. Weigert de cliënt of het OCMW de begeleiding, dan kan de SHM de aanvraag weigeren. Dit kunnen ze ook doen als ze al voor 4% van hun cliënten deze afwijkingsmogelijkheid toepasten. Voorwaarden Persoon is dakloze volgens de OCMW definitie Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode Specifieke acties • Het OCMW doet bij de huisvestingsmaatschappij een aanvraag tot versnelde toewijzing door middel van een aanvraagbrief. • Het OCMW en de SHM komen overeen over mogelijk bijkomstige begeleidende maatregelen van het OCMW of een partner van het OCMW
4.8
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR DAKLOZEN De gemeente houdt door middel van een lokaal toewijzingsreglement sociale woningen vrij voor daklozen.
Toelichting De gemeente kan een lokaal toewijzingsreglement indienen om sociale woningen vrij te houden. Zo kunnen ze woningen vrijhouden rond drie domeinen: • • •
de lokale binding van de kandidaat-huurder woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen als men wil werken aan de verstoorde of bedreigde leefbaarheid in bepaalde wijken of complexen.
Een doelgroepenplan moet informatie bevatten over de doelgroep, de lokale woningmarkt en de specifieke noden, eventuele omkadering en concrete uitvoering. Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
96
Modules en instrumenten
Specifieke acties • De gemeente stelt in samenspraak met lokale welzijns- en huisvestingsactoren een lokaal toewijzingsreglement op. Hierbij is aandacht voor daklozen als specifieke doelgroep. • Dit lokaal toewijzingsreglement dienen ze voor goedkeuring in bij het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO).
4.9
Dringende hulp door de OCMW-voorzitter
DRINGENDE HULP DOOR DE OCMW-VOORZITTER De voorzitter van het OCMW kan een dakloze dringende hulp toekennen.
Toelichting De voorzitter van het OCMW kan in dringende gevallen hulp toekennen aan een dakloze die bij het OCMW aanklopt. Hij moet dit doen binnen de grenzen van het huishoudelijk reglement bepaald door de OCMW-raad. De hulpverlening zal bestaan uit opvang of uit financiële hulp. De voorzitter dient zijn beslissing ter bekrachtiging voor te leggen op de eerstvolgende vergadering van het bestuursorgaan. Wetgeving Decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de OCMW (Art 58) Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op dringende hulp. • De OCMW-voorzitter bepaalt samen met de hulpverlening of de dakloze hulp krijgt en uit wat deze hulp bestaat.
5
Validering: intersectorale dialoogdag voor OCMW en CAW
Om de modules bij een grotere groep van OCMW en CAW af te toetsen en te valideren, organiseerden we op 24 juni 2010 een intersectorale dialoogdag. De deelnemers gaven aan dat dit de eerste maal is dat OCMW- en CAW-medewerkers op Vlaams niveau samenkwamen om over hun aanbod te spreken. We stelden die dag dan ook scherp op de modules waar het CAW-aanbod het OCMW-aanbod raakt.
97
Hoofdstuk 4
5.1
Methode
De VVSG en het SAW nodigden geïnteresseerden uit hun respectieve sectoren uit. In totaal mochten we 41 deelnemers verwelkomen: 18 CAW-medewerkers, 15 OCMWmedewerkers, een medewerker van een stadsdienst, een vertegenwoordiger van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2 vertegenwoordigers van de VVSG, 2 geïnteresseerden vanuit de overheid en 2 onderzoekers. Zowel kleine als grote centra uit alle hoeken van Vlaanderen waren vertegenwoordigd. De onderzoekers startten de dialoogdag met een presentatie van het project en de reeds ondernomen stappen. Vervolgens werd van gedachten gewisseld in vijf kleinere groepjes. We zorgden voor een zo groot mogelijke diversiteit aan deelnemers, zowel op basis van het type organisatie als op basis van hun locatie. Elk groepje had een gespreksleider en een verslaggever. De groepen hadden drie overlegmomenten: twee in de voormiddag en één in de namiddag. Om dit overleg in goede banen te leiden, kregen ze van de onderzoekers een leidraad met vragen. In de eerste plaats werd van gedachten gewisseld over de overlappingen en hiaten in hun huidig aanbod. Een tweede onderwerp was ‘woonst met begeleiding’. Voor de CAW gaat dit over begeleid (zelfstandig) wonen. De OCMW vatten dit onder de term ‘transitwoningen’. Het doel van deze sessie was uit te spitten welke begeleiding de bewoners krijgen bij de woonst. Is deze begeleiding gelijklopend binnen en tussen de sectoren? En wat is de intensiteit en de duur van het aanbod? Een derde onderwerp was woonbegeleiding en uithuiszetting. Uit welke acties bestaat dit aanbod? En wat is de intensiteit en de duur van de begeleiding? Na deze drie sessies brachten we de deelnemers opnieuw samen in een grote groep en stelden afgevaardigden uit elk groepje hun conclusies, aandachtspunten en aanbevelingen voor. Hieronder bespreken we enkele algemene punten en vervolgens de specifieke resultaten uit de overlegmomenten. 5.2 5.2.1
Resultaten Algemeen
Aanzienlijke verschillen tussen regio’s De thuislozenzorg van CAW en OCMW loopt voor Vlaanderen sterk uiteen. Ook de stedelijke of landelijke context drukt zijn stempel op de aangeboden hulp. Het zijn vooral de steden die een specifiek aanbod voorzien zoals nachtopvang en dagcentra. Bijkomende verschillen zijn het gevolg van eigen prioriteiten of keuzes op lokaal niveau. Zo kiezen ze al dan niet om in noodwoningen te voorzien of om geld te investeren in de preventie van uithuiszetting. Maar niet enkel het hulpverleningsaanbod van de organisaties verschilt,
98
Modules en instrumenten
maar bijvoorbeeld ook de samenwerking tussen de welzijnsvoorzieningen onderling en met de huisvestingsactoren. In sommige regio’s is een lokaal netwerk sterk uitgebouwd, andere regio’s geven aan dat ze eigenlijk weinig contacten onderhouden. Onwennigheid van OCMW ten opzichte van modules De CAW hebben de laatste jaren ervaring opgedaan met het formuleren van hun hulpverleningsaanbod in modules. Bij de OCMW was dit nog niet het geval. Voor de OCMW-medewerkers was de dialoogdag dan ook een eerste kennismaking met modules. Er heerste een zekere vrees voor ‘normering’ van de hulpverlening en voor bedreiging van de autonomie van de OCMW. Een aanbod in modules zou volgens de deelnemers afbreuk kunnen doen aan de zorg op maat die ze willen bieden. OCMW-hulp is juridisch afdwingbaar, CAW-hulp niet Volgens de deelnemers kunnen de organisaties niet allemaal even vrij hun hulp aanbieden. De CAW hebben als niet gouvernementele organisatie meer speelruimte. Ze kunnen cliënten weigeren en tevens specifieke eisen stellen in ruil voor begeleiding. OCMW heeft als openbare dienst die vrijheid niet. Cliënten kunnen bij de arbeidsrechtbank beroep aantekenen tegen een OCMW-beslissing. Wanneer ze ook financiële steun geven, heeft de hulpverlening een andere dimensie dan bij de CAW het geval is. De dynamiek van de woonladder Enkele missen de dynamiek van de woonladder. Deze ladder stelt verschillende woonvormen voor op trappen gaande van buiten slapen tot zelfstandig wonen (zie p24). Zo kan een cliënt een trede opklimmen maar ook afdalen. Om hieraan tegemoet te komen, geven we de intersectorale modules weer in de volgorde zoals de woonladder doet. Ontbrekende instrumenten Op vraag van de deelnemers aan de intersectorale dag voegden we twee instrumenten toe: de Vlaamse huursubsidie en het lokaal toewijzingsreglement. 5.2.2
Woonst met begeleiding
Gelijklopende acties De acties die CAW bij begeleid wonen en OCMW bij transitwoningen aanbieden blijken uit de gespreksgroepjes zeer gelijklopend. Het is vooral de intensiteit van begeleiding die verschilt. De medewerkers van begeleid wonen van de CAW hebben een caseload van 1015. De begeleiders van het ene CAW hebben 10-12 cliënten terwijl dit bij een ander CAW eerder 12-15 cliënten zijn. Maatschappelijke werkers van het OCMW nemen de begeleiding vaak bovenop hun vaste aantal gewone begeleidingen. Zo is de begeleiding van het OCMW vaak minder intens.
99
Hoofdstuk 4
Enkele deelnemers geven de huidige trend aan om meer individuele woningen aan te bieden in plaats van kamers in collectieve woningen. Waar een begeleider vroeger slechts op 1 of 2 plaatsen moest zijn voor zijn begeleiding, moet hij nu afstanden tussen de woningen afleggen, wat ten koste gaat van de duur van de begeleidingen of van het mogelijke aantal begeleidingen. Zo kort mogelijk, zo lang als nodig De duur van de begeleiding vinden de OCMW- en CAW-medewerkers moeilijk te bepalen. Velen drukken dit uit met ‘zo kort mogelijk, zo lang als nodig’. De begeleidingsduur is wel afhankelijk van het lokale aanbod (bv. Langere tijd in transitwoning dan voorzien) en de doorstroommogelijkheden. 5.2.3
Ambulante woonbegeleiding en uithuiszetting
In opkomst De gesprekgroepjes geven aan dat woonbegeleiding en preventie van (gerechtelijke) uithuiszetting nodig en nuttig is. In de meeste regio’s zijn deze begeleidingen dan ook in opkomst. Intensiteit afhankelijk van beschikbare budgetten Helaas blijkt de intensiteit van de begeleiding vaak zeer afhankelijk van de beschikbare budgetten. De medewerkers van de OCMW geven toe dat de acties die ze ondernemen op het gebied van preventie van (gerechtelijke) uithuiszetting vaak veel beperkter zijn dan ze zouden willen. De reden hiervoor is dat er wegens gebrek aan middelen geen mogelijkheid is om intenser op te treden. Bij het OCMW zullen de acties ook afhangen van het feit of de cliënt al dan niet reeds gekend is. Kort op de bal spelen De alarmerende partijen moeten nauwer samenwerken tijdens de hulpverlening. De SHM en het SVK moeten het welzijnswerk sneller op de hoogte brengen van een betalingsachterstand zodat de uithuiszetting alsnog kan vermeden worden. De OCMW geven ook aan dat ze in het geval van gerechtelijke uithuiszetting te laat op de hoogte worden gebracht. Enkele geven aan dat goede afspraken met de griffier van het vredegerecht voor tijdswinst kan zorgen. Rol van de vrederechter moet duidelijker De rol van de vrederechter is voor velen niet erg duidelijk. Er is nood aan overleg en verduidelijking over zijn taak. CAW geven ook aan dat een begeleiding op vraag van de vrederechter vaak veel moeizamer verloopt. De cliënten aanvaarden de begeleiding om een uithuiszetting te vermijden, maar zijn vaak niet gemotiveerd.
100
Modules en instrumenten
6
Conclusie
In dit hoofdstuk stellen we het aanbod van de Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen voor in de vorm van intersectorale modules en instrumenten. De hulp zo voorstellen zal de duidelijkheid tussen de organisaties sterk vergroten: we verduidelijken de inhoud van enkele termen en geven aan uit welke acties de hulpverlening kan bestaan. De inhoud van enkele modules waar de OCMW- en CAW-hulpverlening elkaar raakt, toetsten we af in een intersectorale dialoogdag met deelnemers uit beide sectoren. In volgend hoofdstuk tonen we aan hoe deze modules de basis zullen vormen van een instrument om het aanbod van de voorzieningen in kaart te brengen.
101
102
Hoofdstuk 5 De creatie van een databank
Voor een goed zicht op de Vlaamse spelers bij thuisloosheid en hun aanbod, moeten we gegevens inzamelen. Deze gegevens komen terecht in een databank voor diensten voor dak- en thuislozen. Het geeft een zicht op wie welke hulp aanbiedt. Zo komen de overlappingen en de hiaten in beeld en kan de overheid en de voorzieningen de hulp beter op elkaar afstemmen. Dit biedt dus een meerwaarde, zowel op lokaal als op Vlaams niveau. Dit onderzoek zet de eerste stap naar de creatie van een databank van diensten voor dak- en thuislozen: het ontwerpen van een instrument om de Vlaamse organisaties te bevragen die hulp verlenen aan dak- en thuislozen. Hiervoor baseren we ons op de Europese MPHASIS-studies 31. We overlopen in dit hoofdstuk de acht richtlijnen die de MPHASIS-studies vooropstellen bij de creatie van een databank. Dit project voert de eerste twee richtlijnen uit. Aangezien de hierop volgende fasen niet zijn opgenomen in de onderzoeksopdracht, geven we voor de overige zes richtlijnen suggesties en aanbevelingen.
1
De Europese richtlijnen
Op Europees niveau is de laatste jaren heel wat onderzoek verricht. Zo is veel geschreven in het kader van de MPHASIS-studies, gefinancierd door de Europese Commissie. In een MPHASIS-studie van 2008 pleiten de auteurs voor de verbetering van de informatiebasis over thuisloosheid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau (Edgar, 2008). Ze schrijven richtlijnen uit voor het ontwikkelen van een databank en geven een overzicht van kernvariabelen die in ieder geval moeten worden geregistreerd. Als we in Europa op dezelfde manier gegevens inzamelen, maken we de data vergelijkbaar voor het delen van informatie en goede praktijken. We kiezen ervoor om in Vlaanderen deze Europese richtlijnen te volgen. We stellen in dit rapport acht fasen voor bij de creatie van een databank gebaseerd op de Europese richtlijnen uit de MPHASIS-studies. In deze studie behandelen we enkel de eerste twee fasen en geven we suggesties voor de uitvoering van de overige zes fasen.
31
Mutual Progress on Homelessness through Advancing and Strengthening Information Systems
103
Hoofdstuk 5
2 2.1
Acht fasen bij de creatie van een databank Fase 1 - Ontwerp het instrument
De eerste twee fasen bij de creatie van een databank lopen vrij gelijktijdig. We kiezen welke variabelen we opvragen en kijken tegelijkertijd na welke van deze variabelen de organisaties al registreren. Het doel hiervan is dat het instrument zo weinig mogelijk extra registratie noodzakelijk maakt. Het MPHASIS-project onderscheidt in de variabelen drie niveaus. Variabelen van het eerste niveau zijn de kernvariabelen. Dit zijn de variabelen die onmisbaar zijn in de beoogde databank. Het gaat om gegevens van de organisatie, cliëntgegevens en gegevens over de dienstverlening (zie tabel 22). Tabel 21. Variabelen op niveau 1, 2 en 3 in een databank van dak- en thuislozenorganisaties. Niveau 1 variabelen (kernvariabelen) Gegevens organisatie Naam organisatie Contactgegevens (adres, telefoon, e-mail) Verwijsadres en gegevens Soort organisatie Gegevens cliënt Doelgroep en klantengroep (geslacht, leeftijd, …) Voorzien gebied Gegevens dienstverlening Doel/intentie van de dienstverlening Toegangscriteria Verblijfsduur Geboden steun Openingstijden/personeelsbezetting Soort accommodatie Aantal slaapplaatsen Toegang tot accommodatie voor bewoners Bezetting of gebruik Niveau 2 variabelen Verdere details over accommodatie bv. frequentie lege plaatsen, huisregels enz.* Kostprijs Toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers en tolken Hoe de dienst bereiken* Aantal VTE, aantal vrijwilligers Niveau 3 variabelen Financiering Informatie over de hulpverleners bv. kwalificaties, training* Kwaliteits- en benchmarkgegevens van de dienst* Uitkomsten dienstverlening* *Niet opgenomen variabelen Bron: MPHASIS (2007)
104
De creatie van een databank
In het instrument nemen we in ieder geval deze kernvariabelen op. Doordat we het aanbod beschrijven in modules, hebben we al heel wat informatie. Daarom is het niet nodig om sommige informatie dubbel op te vragen zoals geboden steun, en doel/intentie van de dienstverlening. Naast de kernvariabelen voegen we enkele optionele variabelen uit niveau 2 en niveau 3 toe. Van niveau 2 kiezen we voor de volgende variabelen: prijs, toegankelijkheid en aantal voltijds equivalenten (VTE). In het derde niveau nemen we ook de financiering op. De financierende instantie voert namelijk niet altijd het aanbod uit. Door dit na te gaan kan duidelijk worden wie wat voorziet en of die instantie zelf uitvoert of uitbesteedt. Die ondersteuning kan zich op drie terreinen afspelen: personeel, infrastructuur of financieel. Omdat financiële ondersteuning wellicht het vaakst voorkomt, lijkt ons dit voor het opzet van dit onderzoek voorlopig voldoende. Om ruimte te laten voor verschillen tussen en binnen voorzieningen, kiezen we ervoor, op vraag van de voorzieningen, om de specifieke acties te kunnen aanduiden in het instrument zelf. Wanneer een voorziening een module registreert, kunnen ze meteen aanduiden welke acties ze wel en niet opnemen. Zo kunnen meerdere organisaties aan preventie van uithuiszetting doen. De ene organisatie doet dit door persoonlijk langs te gaan, terwijl collega’s ervoor kiezen om de huurder telefonisch te contacteren. Naast de specifieke acties maakt het instrument het mogelijk om verdere informatie te vermelden, bijvoorbeeld de doelgroep of de duur van het aanbod. Zo bekomt elke deelwerking haar eigen fiche. Hierdoor weten cliënten en/of hulpverleners die de modules lezen, in een oogopslag wat de hulpverlener doet, voor wie, aan welke voorwaarden en voor hoelang. 2.2
Fase 2 - Beoordeel alle bestaande databanken op basis van de (kern)variabelen
Deze fase verloopt tegelijkertijd met het ontwerpen van het instrument. Want bij de keuze van de variabelen kunnen we het best nakijken wat de betrokken organisaties en lokale, regionale en nationale overheden al bijhouden aan gegevens. Deze tweede fase zal vooral van belang zijn bij het in kaart brengen van de vraag. Dan is het noodzakelijk om voortdurend gegevens van de doelgroep te registreren zoals demografische kenmerken, kenmerken huishouden, reden dakloosheid, enz. Om het aanbod in kaart te brengen is geen permanente registratie nodig. Organisaties kunnen het instrument invullen door te kijken naar hun aanbod en moeten maximaal in hun documenten opdiepen hoeveel VTE er werken of wie hun aanbod financiert. Dit zal vooral in de eerste bevraging wat tijd vergen, in de jaren die volgen moeten de organisaties enkel de gegevens nakijken en actualiseren. De registratie van het aanbod kan op jaarlijkse basis gebeuren. Van de betrokken organisaties heeft enkel het CAW met haar Tellus-registratiesysteem een cijfermatig zicht op haar dienstverlening. Ze maken jaarlijks gegevens over hun vraag en aanbod over in boordtabellen aan de Vlaamse overheid. Daarnaast beschikt de Vlaamse
105
Hoofdstuk 5
overheid ook gegevens over de gesubsidieerde capaciteit van het algemeen welzijnswerk. Het OCMW beschikt niet over een uniform registratiesysteem. Er worden wel administratieve gegevens verzameld in het kader van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid, maar de ontsluiting op cliëntniveau is vandaag nog onvoldoende. Net omdat de huidige informatie onvoldoende is, werd dit project opgestart. Voor de OCMW is het van groot belang dat waar het instrument kan gelinkt worden aan de KSZ, dit ook effectief gebeurt.
2.3
Fase 3 - Kies de vorm van het instrument
Als het instrument inhoudelijk op punt staat, is het tijd om de vorm ervan te bepalen. Hiervoor kunnen we kiezen tussen een schriftelijk of een elektronisch instrument. Een elektronische vragenlijst kan een Word (of Access, of Excel)-document of een web-based instrument zijn. Gezien het grote aantal betrokken organisaties en de verwachte levensduur van de databank, lijkt enkel het web-based instrument een duurzame en de minst tijdsintensieve oplossing. Dit is echter niet de goedkoopste oplossing. Maar deze keuze vereenvoudigt het invullen voor de verschillende diensten en kan onmiddellijk sommige fouten detecteren zodat het de tijd bespaart die anders besteedt wordt aan nazicht, terugsturen, enz. Naast de vorm van het instrument moeten we ook de vorm van de mogelijke antwoorden bepalen. Bij sommige vragen moet de organisatie kiezen uit vooraf bepaalde antwoordcategorieën, bij andere vragen is vrije tekst mogelijk. De antwoordcategorieën krijgen ook een code om de data-analyse te vereenvoudigen. 2.4
Fase 4 - Bepaal de betrokken diensten
Wanneer het instrument af is, kan het verzonden of elektronisch ingevuld worden. Dan moeten we beslissen wie de gegevens zal invullen en wie de coördinatie hiervan op zich neemt. Er bestaan verschillende mogelijkheden. Een eerste optie is dat alle voorzieningen zelf hun aanbod beschrijven in het instrument. Dit betekent dat heel wat voorzieningen gesensibiliseerd moeten worden en ook moeten leren werken met het nieuwe instrument. Bovendien moet er dan bij de technische uitwerking van het instrument vermeden worden dat dubbeltellingen mogelijk zijn. Deze dubbeltellingen kunnen optreden wanneer zowel de financierende als de uitvoerende diensten een aanbod beschrijven. Bijvoorbeeld een CAW voert de module preventie van uithuiszetting uit maar doet dit met middelen van het OCMW. Een tweede optie is dat één actor verantwoordelijk is voor de verzameling van de info in zijn gemeente of regio. Dit zou het lokale bestuur kunnen zijn dat een regie- en coördinatiefunctie heeft in het kader van het lokaal sociaal beleid en het lokale woonbeleid. In het kader van het lokaal sociaal beleid dient elk lokaal bestuur een omgevingsanalyse uit te voeren. Gezien de ervaring met beleidsplanning en het betrekken van lokale actoren hierbij hebben de lokale besturen een zicht op dit aanbod. Uit de focusgroepen kwam wel
106
De creatie van een databank
het signaal dat de Diensten Wonen van de lokale overheden veel minder vertrouwd zijn met de thuislozenproblematiek. Een andere optie is de eindverantwoordelijkheid van de dataverzameling bij de centrumsteden leggen. Dit is op dit moment het geval in Nederland waar de Nederlandse centrumsteden de informatie verzamelen en overmaken aan het Trimbos Instituut dat vervolgens de Monitor Maatschappelijke Opvang opmaakt. Het inschakelen van de centrumsteden sluit ook aan bij de filosofie van het decreet op de zorgregio’s dat ervan uitgaat dat meer specialistische hulpverlening op een hoger niveau georganiseerd wordt. Het nadeel is wel dat de centrumsteden op dit moment niet altijd ervaring hebben met een dergelijke coördinatiefunctie en dat de omliggende gemeenten dit niet altijd aanvaarden. 2.5
Fase 5 - Voer het onderzoek uit
Stuur de vragenlijst rond en volg de terugzending op, of nodig de betrokkenen uit om de online vragenlijst aan te vullen 2.6
Fase 6 - Gebruik/verspreiding van de databank
Wanneer het instrument is ingevuld, komt de beslissing voor wie en hoe de databank ter beschikking wordt gesteld. Wie zal inzage krijgen in de databank? De overheidsinstanties, de betrokken diensten en/of het brede publiek? Enkele landen hebben een online database beschikbaar. Zo startte de Britse organisatie Homeless Link voor Groot-Brittannië 32 en Noord-Ierland 33 een website waar men diensten voor dak- en thuislozen kan zoeken, van noodopvang tot specialistische diensten. In Nederland werkt de Federatie Opvang aan een online atlas. Deze atlas krijgt bovendien de extra toepassing Meldpunt Open Plaatsen (MOP). Dit instrument bestaat al 13 jaar en biedt aan de organisaties de mogelijkheid om hun eigen open plaatsen kenbaar te maken en om open plaatsen bij andere organisaties op te vragen. Dit MOP zal een gesloten deel uitmaken van de atlas zodat enkel dienstverleners er toegang krijgen. Voor een evaluatie van het online MOP verwijzen we naar het rapport van Clarijs en Zuiderent-Jerak (2008). Vooral het eerste ontwerp van de databank zal veel tijd vragen. De jaren die volgen zullen de aanpassingen minder tijd vergen. De online versie kan enkel beschikbaar zijn om te lezen, online te printen of online een kopie te bestellen. Een goede online vragenlijst is alvast vrij eenvoudig om te vormen tot online documenten die tevens printbaar zijn.
32
www.homelessuk.org
33
www.homelessni.org
107
Hoofdstuk 5
Naast publicatie van de databank dienen de gegevens ook om de overheden en deelnemende organisaties te informeren. Analyseer de data en maak deze bekend. 2.7
Fase 7 - Bijwerken van gegevens
Het is nodig om de gegevens jaarlijks bij te werken. Het aanbod van een dienst kan immers veranderen of nieuwe diensten kunnen ontstaan. 2.8
Fase 8 - Evaluatie van de databank
Af en toe is het nodig om de databank te evalueren. Zijn de modules nog up-to-date? Moeten we modules toevoegen of schrappen? Zijn de variabelen in het instrument nog goed? Of zijn er door de jaren heen enkele overbodig gebleken? Of moeten er nieuwe variabelen worden toegevoegd? Zijn alle diensten nog even relevant? Zijn er andere diensten die we willen bevragen, bijvoorbeeld de caritatieve organisaties?
3
Geschatte duur voor de creatie van een databank
De MPHASIS-studie maakt een kostenraming voor de creatie van een databank. Hiervoor baseren de onderzoekers zich op het aantal organisaties dat wordt bevraagd. Uit hun raming blijkt de creatie van een databank betaalbaar, zeker als de opstart achter de rug is. We geven in tabel 23 een overzicht van hun schattingen in tijd en personeel.
Tabel 22. Benodigde tijd voor het opstarten en updaten van een databank voor diensten voor dak- en thuislozen (MPHASIS, 2008). Tijd nodig voor opstart
Tijd nodig voor jaarlijkse update
50 diensten
4-5 weken
2 weken
500 diensten
4 maanden
5 weken
2500 diensten
56 weken
5 maanden
Wanneer we kijken naar de betrokken organisaties in dit onderzoek (26 CAW, 308 OCMW, enz.), komt de schatting van 500 diensten waarschijnlijk het meest in de buurt. Wat voor de opstart neerkomt op één VTE gedurende 4 maanden. Afhankelijk van de vorm die de overheid kiest voor het instrument en voor de databank komen hier wellicht nog extra kosten bij. Voor een online bevraging komt er een extra uitgave bij voor het ontwerpen en uittesten van het instrument. Voor de constructie van een online databank schat MPHASIS dat er 6 à 8 maanden tijd nodig is Voor een databank in boekvorm gaan twee maanden extra tijd naar het (voorbereidend) drukwerk.
108
Hoofdstuk 6 Signalen vanuit het werkveld
In dit zesde hoofdstuk schetsen we enkele beschouwingen voor een Vlaams dak- en thuislozenbeleid. We baseren ons hiervoor op de gesprekken die we in de loop van dit onderzoek voerden met medewerkers uit verschillende hoeken van de Vlaamse dak- en thuislozensector. In die gesprekken werd er gewezen op een aantal aandachtspunten voor de toekomst. We werpen ook een blik op het aanbod in andere Europese landen en geven enkele voorbeelden van goede binnen en buitenlandse praktijken die hierop een antwoord bieden.
Nood aan preventieve acties Een eerste aandachtspunt is de nood aan meer aandacht voor preventieve acties om thuisloosheid te voorkomen. Deze acties zorgen ervoor dat mensen niet uit huis worden gezet en dat ze na een periode in een instelling niet op straat terecht komen. Preventie van (gerechtelijke) uithuiszetting Op dit moment hebben we in Vlaanderen geen zicht op het aantal uithuiszettingen. Volgens een schatting van VVSG zou het om 60 uithuiszettingen per dag gaan. Dit is een erg omvangrijke groep die het risico loopt om langere tijd thuisloos te worden. Momenteel is er te weinig geweten over deze doelgroep. Er is onderzoek nodig zodat we een zicht krijgen op wie deze mensen zijn en hoe ze in deze situatie terecht komen. Ook over de effectiviteit van de hulpverleningsmethodieken is momenteel nog meer duidelijkheid nodig. Gezien het groot aantal uithuiszettingen is hier nog heel wat vooruitgang te maken. Er zijn goede afspraken nodig tussen de verhuurders en de welzijnsdiensten. Voor privéverhuurders moet duidelijk zijn waar en hoe snel ze terecht kunnen met klachten over huurders die niet betalen of overlast veroorzaken. Met sociale verhuurders kunnen samenwerkingsafspraken een plaats krijgen in een protocol. Een goede praktijk zien we bij een aantal OCMW waar ze een LAC wonen hebben. De Lokale Adviescommissie bestaat uit welzijns- en huisvestingsactoren. Heeft een huurder een achterstal of veroorzaakt hij overlast, dan komen de betrokken partijen samen en nodigen ze ook de huurder uit. Hier leggen ze de zaak voor en krijgt de huurder een ultimatum. Meestal komt dit voor de huurder neer op een keuze tussen het aanvaarden van begeleiding of de uithuiszetting.
109
Hoofdstuk 6
Een ander aandachtspunt is het beter methodisch uitwerken van de aanpak van een dreigende uithuiszetting. Belangrijk hierbij is de rol die de sociale huisvestingsactoren hierin spelen. In de focusgroepen werd gesteld dat zij al een signaal dienen te geven bij één maand huurachterstand zodat de OCMW en/of CAW zo kort mogelijk op de bal kunnen spelen. Opvolgen van mensen die vrijkomen uit instellingen Mensen die een instelling (gevangenis, zorginstelling, jeugdzorg) verlaten zijn vaak een risicocategorie voor dakloosheid. In de focusgroepen met de OCMW en CAW geven de deelnemers aan dat de samenwerking met deze instellingen vaak onbestaande of onvoldoende is. Om de instroom in de dak- en thuislozenzorg te beperken moeten mensen die instellingen verlaten beter worden opgevolgd. Een eerste belangrijke instelling zijn de gevangenissen. Aangezien de meeste aanhoudingen onverwacht komen en de vrijlatingen vaak even onverwacht, is het voor gevangenen niet eenvoudig om hun woonst te regelen. In België is huisvesting hebben enkel bij straffen langer dan drie jaar een cruciale voorwaarde om vrij te komen. Bij straffen tussen een en drie jaar dient de directeur na te gaan of de betrokkene in zijn materiële behoeften kan voorzien. En voor straffen van minder dan een jaar worden gedetineerden zonder meer vrijgelaten. De Europese landen kijken verschillend aan tegen het ‘opvangen van ex- gedetineerden’. In sommige landen proberen ze zo goed mogelijk mensen na hun detentie op te vangen in opvangcentra. Andere landen willen deze stap in de thuisloosheid omzeilen en zorgen dat iemand terecht kan in een langetermijnwoonst (Lescrauwaet, 2010). In België is het aanbod voor ex- gedetineerden momenteel vooral gericht op kortetermijnopvang door de CAW. Maar ook de mogelijkheid om een langetermijnoplossing aan te bieden moet worden bestudeerd. Bijvoorbeeld een woning van SVK of SHM met of zonder woonbegeleiding van OCMW of CAW. Deze samenwerkingsvorm zou een plaats kunnen krijgen in het lokale toewijzingsreglement van de gemeente. Hiernaast moet ook worden bekeken welke rol het justitieel welzijnswerk kan opnemen in de nazorg. Een goede praktijk zien we in Nederland. Met het Plan van Aanpak wil men de dakloosheid in Nederland drastisch verminderen. Voor de gedetineerden is er het programma Zorg na detentie. Elke gedetineerde krijgt 8 weken voor invrijheidstelling een sociaal werker toegewezen. Deze hulpverlener regelt praktische zaken zoals huisvesting, zoekt samen met de gemeente waar de cliënt zal wonen. Hij communiceert ook met de cliëntmanager die de nazorg op zich zal nemen.
Ten tweede zijn er nog twee sectoren: de bijzondere jeugdzorg en de zorg voor personen met een handicap. Jongeren hebben na enkele jaren jeugdzorg vaak een afkeer van hulpverlening. Ze willen op 18 jaar niets meer met de welzijnszorg te maken hebben en willen op eigen houtje aan hun volwassen leven beginnen. De overgang van de aanklampende jeugdhulp naar de vrijwillige volwassenenhulp is niet vanzelfsprekend, zeker niet voor jongeren die te trots zijn om toe te geven dat ze het zelf niet redden (Goris,
110
Signalen vanuit het werkveld
2008). Begeleid (zelfstandig) wonen blijken een betere basis te bieden. Betere contacten tussen de jeugdzorg en OCMW/CAW-hulpverlening zijn nodig om deze overgang vloeiender te maken. De CAW in de focusgroepen geven aan dat er weinig contacten zijn met de jeugdhulp. Naar hun mening zijn de medewerkers van de jeugdzorg vaak ook slecht op de hoogte van de hulp in het algemene welzijnswerk. In Leuven is er een overlegstructuur tussen het OCMW, het CAW en de voorzieningen binnen de bijzondere jeugdzorg om aan deze knelpunten tegemoet te komen. Andere landen die specifiek inzetten op jongeren verhelpen dit met educatieve programma’s bij scholen en instellingen (Schotland) of breiden hun aanbod begeleid wonen uit (Finland) (Lescrauwaet, 2010).
Nood aan een meer gediversifieerd aanbod We kunnen ons afvragen of het Vlaamse aanbod wel voldoende aansluit bij de noden van dak- en thuislozen. Waarom verkiezen mensen soms de straat boven het aanbod van de welzijnsdiensten? Er zijn mensen die liever op straat slapen bij hun honden, dan hun dieren te moeten achterlaten terwijl zij in de nachtopvang verblijven. Anderen slapen liever op straat, waar ze kunnen drinken, dan in de nachtopvang waar alcohol niet toegelaten is. Nog anderen slapen liever op straat dan in een nachtopvang waar ze met anderen op de kamer moeten slapen. In Engeland hebben ze in hun laagdrempelig aanbod ook ‘wet’ hotels en dagcentra. In deze nacht- en dagopvangcentra mogen de bezoekers gecontroleerd drinken. Drinken toelaten houdt mensen van straat en verlaagt tegelijkertijd de drempel naar de hulpverlening. De politie en outreach diensten geven er aan dat door de dagcentra het drinken op de straat afneemt (Crane & Warnes, 2003). In Noorwegen gelden sinds enkele jaren kwaliteitsvereisten voor opvangcentra 34. Enkele voorbeelden van deze vereisten zijn: de mogelijkheid bieden om te koken en om kleren te wassen; een hygiënische badkamer; eenmaal per week propere lakens; het recht op privacy garanderen.
Als mensen de straat verkiezen boven het huidige aanbod, dan stelt zich de vraag of het huidige aanbod wel toereikend is. Op straat overleven is noch voor de persoon zelf, noch voor de omgeving een goede oplossing. Vaak veroorzaken de betrokkenen overlast en een gevoel van onveiligheid in de buurt, wat niet enkel onaangenaam is voor de buurtbewoners maar bovendien kosten meebrengt voor politie en justitie. Als Vlaanderen daadwerkelijk thuisloosheid wil voorkomen en de doorstroom naar permanente huisvesting verbeteren, wil aanpakken zoals ook andere Europese landen doen, dan moet het aanbod van nachtopvang worden uitgebreid en gediversifieerd. De cijfers uit hoofdstuk 2 tonen aan dat er qua nacht- en winteropvang nog heel wat vooruitgang kan worden geboekt. Naast de
34
Circular U/5-2003 http://odin.dep.no/asd/norsk/dok/andre_dok/rundskriv/044041-250007/dok-bn.html
111
Hoofdstuk 6
laagdrempeligheid stelt zich nog een tweede uitdaging, voornamelijk de spreiding van dit aanbod. Lokale besturen vrezen dat de aanwezigheid van nachtopvang thuislozen uit andere steden of gemeenten aantrekt. Coördinatie en spreiding van dit type van aanbod is dus nodig op Vlaams niveau. Ook is de hulpverlening aan specifieke doelgroepen relatief beperkt. Zo vinden mensen die ‘onaangepast woongedrag’ vertonen, moeilijk een aangepast aanbod. Andere Europese landen tonen aan dat alternatieve oplossingen haalbaar en effectief zijn. Zo zijn er de uit Denemarken overgewaaide ‘Skaeve Huse’, wooneenheden voor mensen wier onaangepaste wooncultuur een serieuze last is voor buurtbewoners. Nederland startte enkele jaren geleden ook met enkele Skaeve Huse-projecten. In Amsterdam startte het project als samenwerking tussen welzijnsdiensten en huisvestingsmaatschappijen. De doelgroep is mensen met een psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met een verslaving, wat in hun voorgaande woonsituatie voor ernstige overlast zorgde. Als de reguliere woonmarkt en het hulpaanbod (bijvoorbeeld bemoeizorg) niet lukt, kunnen ze terecht bij Skaeve Huse. Daar krijgen ze elk hun eigen woongelegenheid (vaak een container) en huismeesters houden dagelijks een oogje in het zeil en zorgen ervoor dat het terrein er veilig en proper bij ligt. Evaluaties tonen aan dat de bewoners blij zijn in hun nieuwe woonvorm waar ze kunnen leven zonder de druk om zich te moeten aanpassen aan de omgeving (van den Handel, 2009).
Dak- en thuislozen met een psychiatrische problematiek kunnen in Vlaanderen niet terugvallen op een sterk uitgebouwd residentieel en ambulant aanbod. Hiervoor moet een samenwerking worden uitgebouwd met de psychiatrie (zie verder). Ook voor dak- en thuislozen met een verslaving is het Vlaamse thuislozenaanbod relatief beperkt. Opvangcentra kunnen de toegang weigeren aan mensen met een verslaving of wijzen ze de deur nadat ze de regels hebben overtreden. Doordat deze mensen vragen om een specifieke hulpverlening is er nood aan een aanbod op de grijze zone tussen welzijns- en verslavingszorg. Op beide terreinen zouden nieuwe experimenten in het leven geroepen kunnen worden.
Nood aan langetermijnoplossingen Te veel opvangcentra zoals nachtopvang en crisisopvang doen dienst als ‘wachtkamer’. Mensen verblijven er omdat de private huurmarkt te duur is, omdat de wachtlijsten voor sociale woningen te lang zijn of omdat men moet wachten om in een woonst met begeleiding terecht te kunnen. En doordat de wachtkamer vol zit, stropt ook de instroom. De sociale huurmarkt blijft in Vlaanderen eerder beperkt. Het absolute aantal SHMwoningen neemt weliswaar toe, maar toch blijft hun aantal al jaren steken op 5,4% van het totale aantal huishoudens (NAPIncl). Sinds een tiental jaren kunnen we hier het aanbod van de SVK bijtellen. Momenteel zijn zij goed voor 4.900 extra woningen. Het vergroten van de sociale woonmarkt moet een prioriteit zijn voor de Vlaamse overheid. Want dure en
112
Signalen vanuit het werkveld
weinig kwaliteitsvolle woningen vergroten de instroom in de dak- en thuislozenzorg én vertragen de uitstroom. We sluiten ons aan bij de doelstellingen van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010 dat pleit voor een uitbreiding van de verschillende vormen van sociaal wonen, van het aanbod van de SVK, van de verbetering van de betaalbaarheid van het sociaal wonen en van de verruiming van het systeem van huursubsidies. We zien de laatste jaren bij enkele Europese landen (bv. Duitsland, Finland, Nederland) een zekere trend om af te stappen van de kortdurende opvang en in te zetten op langetermijnoplossingen. Een interessante aanpak is Housing First: ‘Eerst het huis dan de hulp’. Deze aanpak gaat in tegen de meer courante benadering om iemand eerst ‘woonklaar’ te maken. Vaak komt dit laatste neer op: verslaving onder controle krijgen en werk of een andere dagbesteding hebben. Housing First draait deze logica resoluut om. Het geeft de mensen een huis, en de rust die dit teweeg brengt kan zorgen voor ruimte om met andere zaken aan de slag te gaan. We halen hier enkele Europese voorbeelden aan. Meer informatie over deze rapporten is te vinden op www.feantsa.org. Amsterdam startte enkele jaren geleden met deze Housing First-aanpak voor hun Discuswoningen. De bewoners moeten voldoen aan twee vereisten: geen overlast veroorzaken en op tijd de huur betalen. Verder krijgen ze eenmaal per week bezoek van een hulpverlener van het Discus-team. Dit team bestaat uit woonbegeleiders en psychiatrische verpleegkundigen en is permanent beschikbaar. Naast praktische hulp richt de focus zich bij hun bezoeken op het gedrag en de vaardigheden in plaats van op de stoornissen. De hulpverleners stimuleren de cliënten om hun persoonlijke drive en ambitie te vinden. De woningen liggen verspreid over de stad. Bij de selectie van de woonst houden de medewerkers rekening met de kenmerken van de cliënt. Zo plaatsen ze geen lawaaierige cliënt in een oud en slecht geïsoleerd huis. Komen er klachten van buren, dan krijgt de bewoner drie maanden de tijd om zijn gedrag te verbeteren. Indien er geen verbetering is, dan is er de mogelijkheid om aan huisruil te doen of moet de cliënt zijn woning teruggeven. Op dit moment huisvest Discus 69 mensen. De uitval is klein en 53 cliënten leiden een ‘gewoon’ leven. Acht personen moesten hun woning teruggeven en acht anderen wisselden van woonst. Een eerste evaluatie van dit Discus-project is gepland voor eind 2010 (Demaerschalk & Hermans, 2010). Finland wil langetermijndakloosheid tegen 2011 halveren en tegen 2015 afschaffen. Hiervoor stappen ze af van tijdelijke opvanginitiatieven. Want in deze residentiële opvang blijven bewoners zitten met het etiket ‘dakloze’ wat noch rehabilitatie stimuleert, noch zelfstandig leven promoot. Finland kiest ervoor om in te zetten op gesubsidieerde Housing First woningen. Voor een deel van de doelgroep komt deze woonvorm samen met een intensievere begeleiding of zorg. De komende jaren zullen ze in Finland het aantal Housing First woningen sterk opvoeren en stelselmatig de residentiële opvang afbouwen.
Op het vlak van de behandeling blijkt deze Housing First-aanpak, voor mensen met een combinatie van psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek, even doeltreffend als gedwongen afkicken. Volgens een vergelijkende studie is er na 48 maanden geen significant verschil in gebruik tussen de resultaten in Treatment First en die in de Housing First-categorie (Padgett, Gulcur, & Tsemberis, 2006).
113
Hoofdstuk 6
Nood aan (traject)begeleiding In onze veeleisende maatschappij moeten mensen velerlei dingen regelen. Dit is niet voor iedereen even vanzelfsprekend. Sommige mensen verdrinken in hun papierwerk of geraken er maar niet wijs uit hoe ze nu best hun huishouden regelen. Een goed advies of een helpende hand komt dan goed van pas. We horen al enkele jaren dat het aanbod van begeleid wonen en ambulante woonbegeleiding moet dringend uitgebreid worden (vb. Van Regenmortel, 2006). Maar niet enkel de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de begeleidingen is belangrijk. Maar waarvoor willen de mensen hulp? En hoe zien ze deze hulp? Op deze vragen probeerden Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen en de vzw ’t Hope (een welzijnsschakel en vereniging waar armen het woord nemen) enkele jaren geleden een antwoord te vinden. In het project ‘Over de Zulle’ gingen ze na wat de mensen verwachten van woonbegeleiding. Bij enkele zaken willen de mensen ‘praktische’ hulp: bij het zoeken naar een woning, bij papierwerk, bij financiële zaken en bij huishoudelijke taken. In de Woonclub in Kortrijk biedt CAW Stimulans samen met Samenlevingsopbouw WestVlaanderen de module ‘Woonst zoeken’ aan. Dit is een initiatief voor mensen die hulp kunnen gebruiken bij het vinden van een huurwoning. De begeleiding helpt bij het aanvragen van premies waarop huurders mogelijks recht hebben. Ze geven informatie, advies en steun op maat van de cliënt en zijn vraag. Zo helpen ze bijvoorbeeld bij het voorbereiden van gesprekken met verhuurders en verhuurkantoren. Ze gaan ook actief met de mensen op zoek naar woonst. Hiervoor werken ze met een buddysysteem met vrijwilligers.
Maar ze willen ook hulp bij enkele sociale aspecten van het wonen: woonbemiddeling in het geval van een conflict met de verhuurder, of hulp bij het creëren van een sociaal netwerk. Maar ook over de wijze van begeleiding hebben ze een duidelijke mening. Het liefst hebben ze een persoonlijke begeleider, iemand die hen opvolgt en waar ze te allen tijde bij terechtkunnen. Zo lopen ze minder verloren in de wirwar van organisaties waarmee ze te maken hebben. Daarnaast wijzen ze op hoe belangrijk een goede communicatie is met de begeleider. Een woonbegeleider moet voor hen tijd maken om te luisteren en duidelijk en eerlijk communiceren. De bewoners verwachten een gelijkwaardige relatie. Een begeleider is iemand die je informatie en advies geeft maar de verantwoordelijkheid bij de bewoners zelf laat zonder met het vingertje te wijzen, zodat er plaats is voor wederzijds vertrouwen. Ze willen een begeleider die naast hen staat en die tijd heeft voor informele contacten: samen koken of eens een tentoonstelling bezoeken. De meesten vinden ook participatie heel belangrijk zoals inzicht krijgen in hun dossier en ergens terechtkunnen met hun klachten. Liefst is de begeleiding ook gratis en is de begeleider onafhankelijk van een specifieke organisatie. Een interessante piste vinden we terug in Amsterdam, waar elke dakloze een vaste hulpverlener heeft die als casemanager optreedt, aanspreekpunt is voor de dakloze en voor de andere instanties en de voortgang van het hulpverleningsplan bewaakt.
114
Signalen vanuit het werkveld
Amsterdam stelt voor elke dakloze een trajectplan op. Dit is een individuele route uit de dakloosheid met een structurele oplossing als richtpunt. Ze kiezen de meest geschikte vorm van opvang voor de cliënt en schakelen de nodige hulpverlening in. Om de cliënt zo goed mogelijk te begeleiden en tevens ook uitval zoveel mogelijk te vermijden, stellen ze ook een trajectbegeleider aan die het trajectplan opvolgt. Deze trajectbegeleider is een hulpverlener van de organisatie die de meeste zorg levert (of zal leveren) aan de cliënt. Hij is het centrale aanspreekpunt en treedt ook op als casemanager (Demaerschalk & Hermans, 2010).
Meer ontschotting en intersectorale samenwerking Met psychiatrie Dak- en thuislozen met een psychiatrische problematiek vormen een kwetsbare groep die bovendien groter wordt. En omdat een psychiatrische problematiek de thuisloosheid zowel in de hand werkt als bestendigt, is een goede samenwerking tussen sectoren hier onontbeerlijk. De welzijnszorg is een eerste sector waarmee samenwerking noodzakelijk is. De praktijk toont echter aan dat er tussen die twee sectoren nog veel schotten bestaan (Van Regenmortel e.a, 2006). De samenwerking kan zich vooreerst uiten in een residentieel aanbod voor dak- en thuislozen met een psychiatrische problematiek. In Amsterdam huisvest het Martien Schaaperhuis 35 60 dak- en thuislozen met een psychiatrische problematiek. In trainingshuis krijgen de bewoners vaardigheden aangeleerd op het vlak van wonen, werken of (geestelijke) gezondheid. De drie verdiepingen van het gebouw verschillen in woonvorm en de mate van begeleiding die de cliënten ontvangen van de 16 medewerkers. Het huis heeft ook een aantal appartementen met een aparte hoofdingang voor zelfstandig wonen. Op de begane grond bieden enkele sociale ondernemers de mogelijkheid om te werken. Daarnaast herbergt het gebouw een eigen restaurant, waar cliënten goedkoop (en goed!) kunnen eten. De medewerkers en bewoners van het Martien Schaperhuis investeren sterk in de relaties met de omwonende gezinnen. Zo verkopen de bewoners kerstbomen in de buurt of helpen ze een buur wel eens bij een verhuis of bij het verzorgen van zijn tuin. En op de Open Huis dag mogen de buurtbewoners een kijkje komen nemen wat er zich achter de muren van het Martien Schaaperhuis afspeelt (Demaerschalk & Hermans, 2010).
Naast een residentieel aanbod moet er ook ambulante samenwerking zijn. Deze ambulante zorg kan een vrijwillig aanbod zijn zoals de psychiatrische thuiszorg. Maar soms is een meer assertieve aanpak nodig om enkele zorgwekkende zorgmijders te treffen. In Gent startte in 2007 het therapeutische project Azis 36 om zorgwekkende zorgmijders met een complexe en langdurige psychiatrische problematiek op te volgen. Tijdens een multilateraal overleg (met partners waaronder CAW Artevelde, CGG Eclips, wijkgezondheidscentra, psychiatrische centra, politie, enz.) leggen ze de situatie van een hulpbehoevende persoon voor en zoeken ze uit hoe en wie het best toenadering zoekt.
35
http://www.martienschaaperhuis.nl/
36
Assertieve Zorg In de Samenleving. Meer info op www.azis.be
115
Hoofdstuk 6
Door de recente hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg op het federale niveau (het befaamde artikel 107) zijn er mogelijks nieuwe pistes om zulke samenwerking te versterken. In onze gesprekken met experten horen we dat ook de huisvestingsactoren vragende partij zijn voor een samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg. Ook zij krijgen meer en meer te maken met huurders met deze problematiek. Een dergelijke huurder kan een echte last zijn voor de overige (vaak ook al kwetsbare) huurders. De huurbegeleiders zijn niet opgeleid om deze mensen gepast te benaderen en weten vaak niet waar naartoe met hun vragen. Net hier zijn gepaste acties noodzakelijk om een uithuiszetting te vermijden. Met (sociale) verhuurders Meer en meer mensen kunnen een helpende hand gebruiken bij zelfstandig wonen. Maar de welzijnsdiensten beschikt niet over woningen voor lange duur en de sociale verhuurders zijn geen welzijnswerkers. Om mensen toch de stabiliteit van wonen voor lange duur te kunnen aanbieden, moeten beide sectoren samenwerken. Ze moeten op zoek gaan naar een gemeenschappelijke taal want uit de gesprekken met beide sectoren blijkt dat ze elkaar soms moeilijk verstaan. De enige manier om deze taal te ontwikkelen is door samen te gaan zitten en elkaars verwachtingen duidelijk te stellen. In welke gevallen kan een versnelde toewijzing? En welke begeleiding moet hiermee gepaard gaan? Kunnen de sociale huisvestingsactoren ook een beroep doen op hulp van de welzijnsdiensten wanneer ze problemen opmerken? In de samenwerking verdient de wijze van communiceren een belangrijke plaats. Vooral de vertrouwelijkheid van cliëntinfo blijkt vaak een heikel punt. Hulpverleners hanteren een deontologie die de communicatie met de huisvestingsactoren wel eens bemoeilijkt. Maar aangezien bij beiden het belang van de cliënt op de voorgrond staat, is hier zeker een mogelijkheid tot het bereiken van een compromis. Het lokaal toewijzingsreglement opstellen kan de basis zijn om dit compromis op punt te stellen. Een andere mogelijkheid tot samenwerking is het verhuren van woningen buiten het sociaal huurstelsel. Want de SHM bouwen niet enkel nieuwe woningen, ze renoveren ook hun bestaande woningen. Deze renovaties bieden een mogelijkheid tot samenwerking met de welzijnszorg. Want als een heel woonblok aan vernieuwing toe is, zullen de maatschappijen vaak woningen vrijhouden tot het moment van verbouwen om niet mensen na enkele maanden (of jaren) terug op straat te moeten zetten. Deze vrije woningen kunnen ze niettemin tijdelijk verhuren aan welzijnsinstanties. Dan kan het CAW of het OCMW deze woningen buiten het sociaal huurstelsel en voor korte termijn onderverhuren. Momenteel kan dit slechts voor 1% van het patrimonium van de SHM.
116
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen
Dit rapport verheldert het specifieke aanbod van vijf sectoren, met name de OCMW, de CAW, het Straathoekwerk, de Samenlevingsopbouw, de sociale huisvestingsmaatschappijen en de sociale verhuurkantoren binnen het domein van de thuislozenzorg. We beschrijven dit aanbod in intersectorale modules en ontwikkelen een instrument om het aanbod in de toekomst te monitoren. Hierbij volgen we de Europese richtlijnen. We maken gebruik van de ETHOS 37-typologie voor de definitie van dak- en thuislozen en de richtlijnen uit de MPHASIS 38-studies voor de ontwikkeling van het instrument. Deze MHAPSIS-studies stellen ook de variabelen voor die cruciaal zijn voor een databank van diensten voor dak- en thuislozen. De variabelen betreffende de inhoud van de hulp formuleren we aan de hand van modules en instrumenten. Zo krijgen we een zicht op wie welke hulp aanbiedt en wat ze hier inhoudelijk mee bedoelen.
Betrokkenheid van de vier sectoren in het onderzoeksproces Essentieel in onze aanpak is dat we de sectoren zo veel mogelijk betrokken bij de ontwikkeling van de modules. De CAW hebben al ervaring met de modulering van hun aanbod, maar deden dit enkel voor de kernfunctie ‘begeleiding’. Samen met vertegenwoordigers van de CAW en het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk formuleren we de volgende modules voor het onthaal: nachtopvang en inloopcentrum. Voor de crisishulpverlening beschrijven we enkel crisisopvang in een module. Voor de verdere uitwerking van de crisishulpverlening (zoals crisisbegeleiding en crisisinterventie) wachten we op de visieontwikkeling die de sector momenteel uitvoert. We organiseerden twee focusgroepen met OCMW-deelnemers en legden hen de CAWmodules voor. Waar nodig werden deze bestaande modules aangepast en we ontwikkelden enkele nieuwe modules. De OCMW vonden het belangrijk om naast de modules ook enkele instrumenten te beschrijven. Het verschil tussen beide is dat een module een geheel van hulpverleningsacties betreft. Instrumenten zijn wettelijke opdrachten van het OCMW die deel uitmaken van hulpverlening
37
ETHOS: European Typology on Homelessness and housing exclusion
38
MPHASIS: Mutual Progress on Homelessness Through Advancing and Strengthening Information Systems
117
Hoofdstuk 7
De ontwikkeling van intersectorale modules In de focusgroepen met OCMW- en CAW- medewerkers blijken de termen die de organisaties gebruiken niet altijd even eenduidig. Soms dekt eenzelfde term een andere lading en een andere keer hebben verschillende termen een gelijkaardige inhoud. Om dubbelzinnigheid te vermijden kiezen we voor intersectorale modules. De CAW- en OCMW-medewerkers nodigden we uit op een intersectorale dag om de modules voor te stellen en de overlappingen en hiaten in hun aanbod te bespreken. Voor de sectoren Samenlevingsopbouw, Straathoekwerk, de sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren stelden we nieuwe modules op. Hiervoor gingen we te rade bij enkele experten en vertegenwoordigers van de betrokken actoren (Vlastrov, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Vlaams Overleg Bewonersbelangen). Deze acties leiden tot de volgende intersectorale modules:
Straathoekwerk Nachtopvang Mobiel en ambulant onthaal Dagcentrum Crisisopvang Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld Residentiële begeleiding Zorgwonen Begeleid wonen Preventie van gerechtelijke uithuiszetting Preventie van uithuiszetting Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting Ambulante woonbegeleiding Huurbegeleiding Woonst zoeken Noodwoning
en de volgende instrumenten: Installatiepremie Vlaamse huursubsidie Huurwaarborg Huurtoelage Referentieadres GPMI voor daklozen Versnelde toewijzing voor daklozen
118
Conclusies en aanbevelingen
Dringende hulp door de OCMW-voorzitter Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
Praktisch gebruik van het instrument De organisaties kiezen in het instrument welke modules ze aanbieden. Op vraag van OCMW en CAW laten we in het instrument de mogelijkheid om aan te vinken welke acties ze hierbij ondernemen. Zo kunnen meerdere organisaties de module ‘preventie van gerechtelijke uithuiszetting’ opnemen. De ene zal dit doen door schriftelijk contact op te nemen met de huurder, de andere zal bij de huurder langsgaan en aanklampend werken. Door deze acties te bevragen, brengen we ook de aanbodverschillen in beeld. Naast de inhoud van de hulpverlening peilen we in het instrument tevens naar praktische aspecten van de dienstverlening zoals de capaciteit van het aanbod, de kostprijs en de financiering. De testfase van het instrument zal uitwijzen waar verdere aanpassingen nodig zijn. Vooraleer met het instrument aan de slag te gaan, moeten nog enkele beslissingen worden genomen. Een eerste beslissing betreft de vorm van het instrument. De meest duurzame en minst tijdsintensieve oplossing is kiezen voor een online instrument. Dit vereenvoudigt de verwerking van de gegevens en vergemakkelijkt de constructie van een elektronische databank, die zowel voor hulpverleners als voor cliënten beschikbaar is. Een tweede beslissing betreft het bepalen wie de verantwoordelijkheid op zich zal nemen. Het rapport schetst een aantal opties. Zo kan elke organisatie zelf gevraagd worden om het instrument in te vullen. Een andere optie is dat het lokale bestuur als regisseur van het lokaal sociaal beleid en het lokaal woonbeleid de gegevens verzamelt van alle actoren en organisaties die binnen hun territorium een specifiek aanbod voorzien. Een derde optie is dat de centrumsteden op regionaal niveau deze informatie verzamelen. Deze laatste optie is enerzijds interessant, omdat dan heel wat minder actoren gevormd moeten worden in het gebruik van het instrument. Anderzijds is het niet de gewoonte in Vlaanderen dat de centrumsteden dit soort taken opnemen voor de regio waarin zij zich bevinden. Essentieel is dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het creëren van een draagvlak voor deze bijkomende registratie. Dit kan door aan de betrokken actoren te tonen wat de meerwaarde van het instrument voor hen inhoudt. De praktijkwerkers wijzen erop dat het draagvlak vergroot als zij zelf ook gebruik kunnen maken van het instrument om het aanbod in hun eigen regio beter te leren kennen. In ieder geval is een testfase meer dan aangewezen. Op die manier kan op kleinere schaal het nieuwe instrument uitgeprobeerd worden. We raden aan om dit te doen in een centrumstad en in een meer landelijke regio. De databank geeft een zicht op het aanbod voor dak- en thuislozen in Vlaanderen. Dit is echter onvolledig want we richten ons enkel op het aanbod van de betrokken organisaties. Andere hulp aan dak- en thuislozen blijft hierdoor buiten beeld. We denken in de eerste
119
Hoofdstuk 7
plaats aan bepaalde hulpverleningsvormen in de geestelijke gezondheidszorg (o.a. psychiatrische thuiszorg) en de verslavingszorg (o.a. Medisch Sociaal Opvangcentrum) of aan hulp door caritatieve organisaties (bv. voedselbedeling of sociaal restaurant). De crisishulpverlening komt nog onvoldoende in beeld. Momenteel belichten we met de module crisisopvang enkel het residentiële aanbod. Voor modules over het ambulante gedeelte (bv. crisisinterventie of begeleiding) is het wachten op de verdere visieontwikkeling rond crisishulp bij CAW. Momenteel blijft zo een deel van de crisishulp onbelicht zoals de crisisbegeleiding van het Bijstandsteam van CAW Artevelde. Zij bieden een kortdurende begeleiding aan dak- en thuislozen in een crisissituatie. Maar ook OCMW biedt crisishulp, zowel met als zonder de tussenkomst van de OCMW-voorzitter voor de dringende hulpverlening. Dit onderstreept, net zoals bij crisishulp aan jongeren, het belang van een intersectorale afstemming.
Het huidig aanbod is onvoldoende? Dit project richt zich enkel op het huidige aanbod. In de focusgroepen werd snel duidelijk dat het huidige aanbod zeker geen ideaal aanbod is. De ontoereikendheid van het Vlaamse aanbod valt op door gebruik te maken van de ruime ETHOS-typologie. Als we het aanbod van de organisaties plaatsen naast de ETHOS-categorieën, zien we welke groepen momenteel uit de boot vallen, bijvoorbeeld mensen die binnenkort uit een instelling komen (n°6). Zowel CAW- als OCMW-medewerkers zien deze mensen op termijn de dak- en thuislozenzorg binnensluipen. Maar momenteel wordt er weinig gedaan om deze instroom te voorkomen. OCMW- en CAW-medewerkers benadrukken de nood aan een nationaal of Vlaams plan om dak- en thuisloosheid aan te pakken. Een plan met een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid, een visie en gemeenschappelijke doelen, zodat de diverse organisaties op lokaal niveau in dezelfde richting kunnen werken. Een instrument dat een zicht geeft op het Vlaamse aanbod is hiervoor een eerste en noodzakelijke stap. Maar om te weten of het aanbod voldoende aansluit bij de grootte en de noden van de doelgroep moet ook de vraagzijde in kaart gebracht worden. Pas als we weten wie de dak- en thuislozen zijn en welke weg ze afleggen naar thuisloosheid, kunnen we het aanbod goed afstemmen op de vraag. Dit zal ook nodig zijn om de effectiviteit van acties te monitoren. Op basis van dit onderzoek willen we op een aantal vaststellingen wijzen met betrekking tot het huidig aanbod. In de eerste plaats blijkt dat de toegankelijkheid van de sociale huisvesting vast en zeker nog verbeterd kan worden. We sluiten ons aan bij de doelstellingen van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010 dat pleit voor een uitbreiding van de verschillende vormen van sociaal wonen, van het aanbod van de SVK, van de verbetering van de betaalbaarheid van het sociaal wonen en van de verruiming van
120
Conclusies en aanbevelingen
het systeem van huursubsidies. Slechts 29 gemeenten hadden op het moment van de bevraging een lokaal toewijzingsreglement. Slechts 2 gemeenten benoemen hierin expliciet de doelgroep dak- en thuislozen. Een tweede vaststelling betreft het beperkte aanbod van nachtopvang. De lokale besturen zijn op dit moment verantwoordelijk voor de organisatie ervan. Er is nood aan coördinatie op een hoger niveau om te vermijden dat gemeenten deze verantwoordelijkheid op elkaar afschuiven. Eenzelfde opmerking kan gemaakt worden voor de nachtopvang. Een derde vaststelling betreft de toepassing van de OCMWinstrumenten. Ook al zijn deze wettelijk geregeld, toch laat de toekenning ervan soms ruimte voor interpretatie. En de gevolgen van die beslissingen zijn niet te onderschatten. Wanneer een OCMW een referentieadres weigert, blokkeert dit ook een inschrijving bij een SHM of een SVK. Op die manier wordt de uitstroom uit de thuisloosheid afgeremd. Een vierde vaststelling betreft het voorkomen van een gerechtelijke uithuiszetting. De OCMW erkennen dat ze op dit terrein nog heel wat meer zouden willen doen, maar ze beschikken hiervoor momenteel niet over de middelen. Ook zouden ze sneller op de hoogte moeten worden gebracht van de beslissing van de vrederechter. Op dit moment hebben we geen zicht op het effectieve aantal uithuiszettingen per dag. De VVSG schat dit op 60 per dag. Er is nood aan onderzoek om een beter zicht te krijgen op deze groep en op effectieve methodieken om dit te vermijden. Een vijfde vaststelling betreft het belang van een versterkte samenwerking tussen de huisvestings- en welzijnsactoren, vooral met betrekking tot het vermijden van uithuiszettingen. Zo zouden zij de OCMW en/of CAW sneller op de hoogte kunnen brengen van huurachterstand of van bewoners met ernstige psychiatrische problemen waarmee te geconfronteerd worden. Een Vlaams plan stimuleert ook de samenwerking tussen de verschillende organisaties en leidt tot een betere afstemming. In de eerste plaats kan dit op Vlaams niveau. We merken de nood hieraan tijdens de intersectorale dag waar OCMW- en CAW-medewerkers voor de eerste maal samen zaten om over hun aanbod naar thuislozen te spreken. De organisaties weten op lokaal niveau meestal wel waar de anderen mee bezig zijn, maar er is nood om dit ook op Vlaams niveau te doen. Een samenwerking tussen de welzijnsactoren onderling maar evenzeer met andere partijen zoals sociale verhuurders en Samenlevingsopbouw. Hier ligt een kans bij de lokale woonraden in de gemeenten. In de focusgroepen met OCMW-medewerkers horen we dat in deze woonraden momenteel erg weinig aandacht is voor het welzijnsaspect. De sectoren wonen en welzijn hebben dus ook op het lokale niveau nood aan een betere afstemming, zoals dit nu ook recentelijk gebeurt op Vlaams niveau. Op veel plaatsen starten er initiatieven die anderen kunnen inspireren. Een Vlaams plan moet de uitwisseling van deze goede praktijken en initiatieven aanmoedigen. Er is ook ruimte nodig om oplossingen uit te proberen. En het lijkt dat voor deze experimenteerruimte in Vlaanderen de eerste steen is gelegd. In juni 2010 keurde de Vlaamse regering namelijk de conceptnota ‘Samenwerking wonen-welzijn’ goed. Deze nota belooft alvast dat deze ruimte tot experiment in 2011 zal worden benut. Dit is ook nodig aangezien Vlaanderen, in vergelijking met een aantal andere Europese landen, over
121
Hoofdstuk 7
weinig alternatieve woonvormen beschikt. Opvallend is wel dat er in de nota geen sprake is van een evaluatie van de experimenten die worden opgestart. We pleiten dan ook voor een duidelijke verankering van een evaluatie van deze experimenten. In de buitenlandse voorbeelden valt op dat de landen een onafhankelijke wetenschappelijke partner bij de hand nemen om deze evaluaties uit te voeren. Deze partner neemt vaak een tweevoudige taak op zich. De eerste taak is het monitoren van het huidig aanbod. Een voorbeeld hiervan vinden we in Nederland waar het Trimbos Instituut jaarlijks de Monitor Maatschappelijke Opvang opmaakt. Een tweede taak is het evalueren van de werking van het huidige aanbod. We weten op dit moment relatief weinig over de volgende vragen: Wat zijn de resultaten van het huidig aanbod? Waar doen zich onbedoelde of zelfs perverse effecten voor? Hoe evalueren de dak- en thuislozen het aanbod zelf? Welke methodieken en interventies leveren betere resultaten op?
122
Bibliografie Bral, L., Doyen, G., Schelfaut, H., Tubex, S., & Vanderhasselt, A. (2009). Stadsmonitor 2008. Een monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden. Brussel: Vlaamse Overheid. Clarijs, M., & Zuiderent-Jerak, T. (2008). Onbedoeld verhullende transparantie? Een evaluatie van het online Meldpunt Open Plaatsen van de Federatie Opvang. Amersfoort: Federatie Opvang. Rapport. Crane, M., & Warnes, A. (2003). Wet day centres in the United Kingdom: a research report and manual. Report: Sheffield Institute for Studies on Ageing. De Bolle, G., Poesmans, E., & Verbeeck, L. (2009). SOS huisvesting. Modellen en tips voor de organisatie van tijdelijke huisvesting door het OCMW. Brussel: VVSG en Uitgeverij Politeia. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L., Casman, M., Dierckx, D., & Vranken, J. (2009). Onderzoek naar de OCMW- hulpverlening aan dak- en thuislozen. Onderzoek in opdracht van de POD Maatschappelijke Integratie. De Decker, P. (2003). Homelessness. Belgium national report 2003 statistical update. Brussels: Report for the European Observatory of homelessness. Demaerschalk, E., & Hermans, K. (2010). Bestrijding van thuisloosheid. Lessen uit Amsterdam. POW Alert, 36 (3). Desmet, A., Baert, H., Bouverne-de Bie, M., & Verbeke, L., (2008). Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Brugge: Die Keure. Edgar, B., Illsley, B., Busch-Geertsema, V., Harrison, M., & Watson, P. (2008). Richtlijn voor verbetering van de informatiebasis over dakloosheid op een regionaal, nationaal en Europees niveau. Dundee: University of Dundee. Edgar, B. (2009). European review of statistics on homelessness. European observatory on homelessness. Brussel: FEANTSA. European Observatory on Homelessness (2005). Fourth review of statistics on homelessness in Europe. Brussel: FEANTSA. FEANTSA (2008). The role of housing in pathways into and out of homelessness. Brussels: FEANTSA. Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2008-2010. POD Maatschappelijke Integratie.
123
Bibliografie
Frazer, H., & Marlier, E. (2009). Homelessness and housing exclusion across EU Member States. Analysis and suggestions on the way forward by the EU Network of independent experts on social inclusion. European Commission. Report. Goris, R. (2008). Ze zijn jong en kunnen het leven niet aan. Jongvolwassenen op de dool. Welliswaar (84). Dossier thuisloos. Integrale Jeugdhulp modulering. (2006). Handleiding voor voorzieningen. Met bijkomende instructies voor sectorale administraties. Brussel: Vlaamse Overheid. Lescrauwaet, D. (2010). Thuisloosheid kan beëindigd worden. Een overzicht van de Europese strategieën bij het bestrijden en voorkomen van thuisloosheid. Berchem: Dossier Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Lievens, J., Roes, T., Stevens, E., & Wittevrongel, G. (1981). Krisiscentra en Krisisinterventie in Vlaanderen. Modeverschijnsel of symptoom van een kankerende hulpverlening. Gent: Nationale vereniging voor geestelijke gezondheidszorg. Maas, M. & Planije, M. (2010). Monitor plan van aanpak maatschappelijke opvang. Rapportage 2009: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Utrecht: Trimbos Instituut. Noom, M., Roorda-Honee, J., & Heydendael, P. (2003). Thuisloosheid bij jongeren en volwassenen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Padgett, D., Gulcur, L., & Tsemberis, S. (2006). Housing First services for people who are homeless with co-occuring serious mental illness and substance abuse. Research on social work, 16 (1). Planije, M., Maas, M., & Been, W. (2010). Monitor Stedelijk Kompas 2009. Plan van aanpak maatschappelijke opvang in 39 centrumgemeenten. Utrecht: Trimbos Instituut. Remans, M. (2009). Postbuslogeurs. Onderzoek naar de motieven van adreshuurders in Genk. RIMO Limburg. Rapport. Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen (2007). Over de Zulle. Woonbegeleiding. Geven van een stem aan kansengroepen binnen het woonbeleid van de stad Roeselare. Roeselare: Werkdocument ’t Hope en Samenlevingsopbouw West- Vlaanderen. Sannen, L., & Van Regenmortel, T. (2009). Lokaal sociaal beleid: de intenties onder de loep. Beleidsplananalyse 2008-2014. Leuven: HIVA. Stoele, M. & Singelenberg, J. (2006). De Delftse woonladder. Naar een sluitende keten in het souterrain van de woningemarkt. Rotterdam: SEV.
124
Strategisch rapport inzake sociale bescherming en insluiting 2008-2010. België SVK- vooruitgangsrapport. (2009). Een uitgave van het Vlaamse Overleg Bewonersbelangen Vzw. Berchem Tratsaert, K. (2009). Lokaal woonbeleid in Vlaanderen: Tien jaar na de Vlaamse wooncode de kinderschoenen ontgroeid? Steunpunt Ruimte en Wonen: rapport. van de Lindt, S. (2000) Bemoei je ermee; leidraad voor assertieve psychiatrische hulp aan zorgmijders. Assen: Van Gorcum. van den Handel, C. (2009). Evaluatie skaeve huse Houthaven Amsterdam. Rotterdam: SEV. Van Menxel, G., Lescrauwaet, D., & Parys, I. (2003). Verbinding Verbroken, Thuisloosheid en Algemeen welzijnswerk in Vlaanderen. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Van Regenmortel, T., Demeyer, B., Vandenbempt, K, & Van Damme, B. (2006). Zonder (t)huis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit. Leuven: Lannoo Campus. Vettenburg, N., Walgrave, L. , Van Kerckvoorde, J. (1984). Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid. Antwerpen/Arnhem: Kluwer/Gouda Quint. VLASTROV (2010). We make the road by walking. Over straathoekwerk en structureel werken. Berchem: VLASTROV en Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. VVSG (2004). Gerechtelijke uithuiszetting: Naar een maximale preventie. Probleemanalyse en beleidssuggesties vanuit de werkgroep ‘gerechtelijke uithuiszetting’ van de Afdeling OCMW’s van VVSG. Niet gepubliceerd Rapport VVSG. Watson, B., Illsley, B., Busch-Geertsema, V., Harrison, M., & Watson, P. (2008). Richtlijn voor Verbetering van de Informatiebasis over Dakloosheid op een Regionaal, Nationaal en Europees niveau. MPHASIS.
125
126
Bijlage 1 Lijsten met deelnemers Deelnemers 1e OCMW focusgroep (23 maart 2010) Veerle Bogaert Nathalie Debast Geert De Bolle Daisy De Grauwe Hilde De Wilde Willem Gobeyn Christine Maegh Veerle Van Landeghem Koen Hermans Evelien Demaerschalk
OCMW Geraardsbergen VVSG OCMW Kortrijk OCMW Gent OCMW Hasselt Stad Gent OCMW Antwerpen OCMW Sint-Gillis-Waas LUCAS LUCAS
Deelnemers 2e OCMW focusgroep (20 april 2010) Ann Baudonck Veerle Bogaert Nathalie Debast Hilde De Wilde Christine Maegh Veerle Van Landeghem Koen Hermans Evelien Demaerschalk
OCMW Gent OCMW Geraardsbergen VVSG OCMW Hasselt OCMW Antwerpen OCMW Sint-Gillis-Waas LUCAS LUCAS
127
Bijlage 1
Deelnemers 1e CAW focusgroep (19 maart 2010) Wim Delabie Aafje Dewacker Martine Goossens Johan Huygen Danny Lescrauwaet Lifa Ouald Chaib Lieve Polfliet Natalie Van Assche Marc Wynants Koen Hermans Evelien Demaerschalk
CAW Piramide CAW Metropool CAW Regio Dendermonde CAW Sonar Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Steunpunt Algemeen Welzijnswerk CAW Leuven CAW Stimulans CAW De Kempen Lucas Lucas
Deelnemers 2e CAW focusgroep (28 april 2010) Simonne Auman Dirk Bamelis Jos Bortels Phil Daniels Danny Lescrauwaet Karel Vandesteene Jo Vanmechelen Linda Verreckt Tom Vandooren Nele Standaert Lieve Polfliet Gerard Van Menxel Lifa Ouald Chaib Koen Hermans Evelien Demaerschalk
128
CAW Artevelde CAW Artevelde CAW De Kempen CAW Metropool Steunpunt CAW Artevelde CAW Vilvoorde CAW De Kempen CAW Midden West-Vlaanderen CAW Piramide CAW Leuven Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Lucas Lucas
Deelnemers intersectorale dialoogdag met OCMW- en CAW-medewerkers (24 juni 2010) Simonne Auman Leen Baeke Fleur Baerten Ann Baudonck Caroline Beyers Veerle Bogaert Jos Bortels Joost Bronselaer Chantal Cailloux Andree De Bruycker Hilde De Wilde Nathalie Debast Luc Dekyvere Katrien Delrue Evelien Demaerschalk Elke Fordyn Monique Gauquie Jan Gilissen Martine Goossens Hilde Havermaet Koen Hermans Erna Jeanty Riet Knoops Danny Lescrauwaet Christine Maegh Nathalie Maertens Frank Maes Johan Neijens Lifa Ouald Chaib Ann Pelgroms Erna Poesmans Lieve Polfliet Piet Steensens Rita Stroobants Bart Styl Heidi Supply Veerle Van Landeghem Johan Vandamme Lavrans Vandommele
CAW Artevelde CAW Visserij Oostende OCMW Gent Departement WVG, afdeling welzijn en samenleving OCMW Geraardsbergen CAW De Kempen Kenniscentrum WVG OCMW Mechelen OCMW Ronse OCMW Hasselt VVSG CAW Stimulans CAW Regio Brugge LUCAS OCMW Eeklo CAW Metropool CAW 't Verschil CAW Regio Dendermonde OCMW Lier LUCAS CAW Waasland CAW Metropool Steunpunt Algemeen Welzijnswerk OCMW Antwerpen OCMW Gent CAW Piramide CAW 't Verschil Steunpunt Algemeen Welzijnswerk OCMW Beringen OCMW Hasselt CAW Leuven CAW De Terp OCMW Dendermonde OCMW Gent CAW De Papaver OCMW Sint-Gillis-Waas CAW Midden West- Vlaanderen CAW Regio Aalst
129
Bijlage 1
Lut Verbeeck Nicole Verbrugge Lucien Verschoren Piet Vanschuylenbergh
130
OCMW Puurs CAW & Jeugdzorg Middenkust OCMW Putte VVSG
Interviews met experten Mark Clarijs Nathalie Debast Gerd De Keyser Cis Dewaele Danny Lescrauwaet Swa Silkens Klaas Poppe Dominique Van Hollebeeke Tine Van Regenmortel
Federatie Opvang (Nederland) Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) Vlaams Straathoekwerk Overleg (Vlastrov) Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (SAW) Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) Samenlevingsopbouw Vlaanderen Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen Hoger Instituut voor Arbeid (HIVA)
131
132
Bijlage 2 Instrument voor het bevragen van Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen
133
Organisatie CAW Artevelde
Naam:
Modules
Straathoekwerk Nachtopvang Nachtopvang tijdens winter Mobiel en ambulant onthaal
Dagcentrum Crisisopvang Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld Residentiële begeleiding
Zorgwonen Begeleid wonen Preventie van gerechtelijke uithuiszetting Preventie van uithuiszetting Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting Ambulante woonbegeleiding Huurbegeleiding
Woonstzoeken Noodwoning
1
Instrumenten
Installatiepremie Vlaamse huursubsidie
Huurwaarborg Huurtoelage
Referentieadres GPMI voor daklozen Versnelde toewijzing voor daklozen Dringende hulp (door de OCMW-voorzitter)
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
2
STRAATHOEKWERK Naam deelwerking:
Straathoekwerk
Contactgegevens Adres Telefoon Email Buurt waar werkzaam Doelgroep
Niet bepaald Specifiek jongeren Specifiek alcohol- of druggebruik
Specifiek daklozen Specifiek prostitutie Aanbod Zie module Werking Personeelsbezetting Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE
Eigen middelen
Vast Secretariaat voor Preventiebeleid (VSP) Federaal Grootstedenbeleid (FGB)
3
NACHTOPVANG Vb. Nachtopvang CAW, Shelter OCMW
Nachtopvang
Naam deelwerking: Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Leeftijd
Jongeren (18-25j) Volwassenen (25-60j)
Ouderen (60+) Geslacht
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels
Alleenstaande met kind(eren)
Koppels met kinderen In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
4
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Toegang Mensen kunnen er terecht van Maximum aantal nachten Ja
Maximum is
u tot
nachten per
Nee Huisdieren toegelaten Nee
Ja Rolstoeltoegankelijk
Nee
Ja Prijs €
per nacht
Aanbod Zie module Capaciteit Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Werking Personeelsbezetting VTE Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
Gemeente OCMW CAW Provincie
5
u
NACHTOPVANG TIJDENS WINTER Vb. Winteropvang door CAW
Naam deelwerking: Contactgegevens Adres Telefoon Email
Winteropvang
Deze opvang
is een uitbreiding van de nachtopvang is een extra aanbod Doelgroep Leeftijd
Jongeren (18-25j) Volwassenen (25-60j)
Ouderen (60+) Geslacht
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels
Alleenstaande met kind(eren)
Koppels met kinderen
6
In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek Toegang Hoe aanmelden Mensen kunnen er terecht van Maximum aantal nachten Ja
Maximum is
u tot
nachten per
Nee Huisdieren toegelaten Nee
Ja Rolstoeltoegankelijk
Nee
Ja Prijs €
per nacht
Aanbod Zie module Capaciteit Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Aantal bedden in slaapzaal/grote ruimte Werking Personeelsbezetting VTE Uitvoering in samenwerking met … Financiering door 7
u
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Gemeente OCMW CAW
Provincie
8
MOBIEL EN AMBULANT ONTHAAL Naam deelwerking: Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Inclusiecriteria Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
Toegang
Onthaal op de dienst zelf Mobiel onthaal in andere organisaties of bekende vindplaatsen Organisaties waar werkzaam: Buurt waar werkzaam: Werking Personeelsbezetting in VTE Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
Gemeente
OCMW CAW Provincie
9
DAGCENTRUM Naam deelwerking:
Inloopcentrum
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek Toegang Openingsuren
u tot
u
Aanbod Zie module Werking Personeelsbezetting (eigen organisatie) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE
Gemeente OCMW CAW
Provincie
10
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
CRISISOPVANG Vb. Crisisopvang CAW
Naam deelwerking:
KOC Leuven
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Leeftijd
Jongeren (18-25j) Volwassenen (25-60j)
Ouderen (60+) Geslacht
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels
Alleenstaande met kind(eren)
Koppels met kinderen In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
11
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Toegang Aanmelding
Persoonlijk Via volgende verwijzer: Huisdieren toegelaten
Ja
Nee
Rolstoeltoegankelijk
Ja
Nee
Maximum duur verblijf Prijs €
per dag voor volwassenen per dag voor kinderen
Aanbod Capaciteit Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente
OCMW CAW Provincie
12
RESIDENTIELE BEGELEIDING VAN SLACHTOFFERS VAN PARTNERGEWELD Vb. Vluchthuis CAW
Naam deelwerking:
Vrouwenopvangcentrum
Contactgegevens Adres Telefoon Email In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
Toegang Aanmelding
Persoonlijk Via volgende verwijzer: Huisdieren toegelaten
Ja
Nee
Rolstoeltoegankelijk
Ja Maximum duur verblijf Prijs €
Nee
per dag voor volwassenen per dag voor kinderen
Aanbod Zie module Capaciteit 13
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
14
RESIDENTIELE BEGELEIDING Vb. mannenopvang, vrouwenopvang
Naam deelwerking:
Vrouwenopvangcentrum
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Leeftijd
Jongeren (18-25j) Volwassenen (25-60j)
Ouderen (60+) Geslacht
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels
Alleenstaande met kind(eren)
Koppels met kinderen In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
15
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Toegang Aanmelding
Persoonlijk Via volgende verwijzer: Huisdieren toegelaten
Ja
Nee
Rolstoeltoegankelijk
Ja Maximum duur verblijf Prijs €
Nee
per dag voor volwassenen per dag voor kinderen
Aanbod Zie module Capaciteit Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Aantal studio’s (eigen keuken+sanitair) Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
16
ZORGWONEN Vb. pensionwonen OCMW, zorgwonen CAW Naam deelwerking:
Vrouwenopvangcentrum
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Leeftijd Vanaf Geslacht
jaar
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek Toegang Aanmelding
Persoonlijk Via volgende verwijzer: Huisdieren toegelaten
Ja
Nee
17
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Rolstoeltoegankelijk
Ja
Nee
Maximum duur verblijf
Ja
Maximum duur
Nee Prijs €
per maand
Aanbod Zie module Capaciteit Aantal eenpersoonskamers Aantal tweepersoonskamers Aantal driepersoonskamers Aantal vierpersoonskamers Aantal > vier persoonskamers Aantal studio’s (eigen keuken+sanitair) Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (case load) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW
CAW Provincie
18
BEGELEID WONEN Vb Begeleid (Zelfstandig) wonen CAW, Transitwoning OCMW Naam deelwerking:
Begeleid Wonen
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep Leeftijd
Jongeren (18-25j) Volwassenen (25-60j)
Ouderen (60+) Geslacht
Mannen Vrouwen Gezinssituatie
Alleenstaande Koppels
Alleenstaande met kind(eren)
Koppels met kinderen In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
19
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Toegang Aanmelding
Persoonlijk Via volgende verwijzer: Huisdieren toegelaten
Ja
Nee
Rolstoeltoegankelijk
Ja
Nee
Maximum duur verblijf
Ja
Maximum duur
Nee Prijs €
per maand
Aanbod Aantal collectieve woningen Totaal aantal kamers in deze woningen Aantal studio’s (eenkamerflat met eigen keuken+sanitair) Aantal appartementen Aantal individuele woningen Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
20
PREVENTIE VAN GERECHTELIJKE UITHUISZETTING Naam deelwerking:
Dienst wonen OCMW
Contactgegevens Adres Telefoon Email Aanbod Zie module Samenwerking
Concrete samenwerkingsafspraken met SHM Concrete samenwerkingsafspraken met SVK Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
21
PREVENTIE VAN UITHUISZETTING Naam deelwerking: Contactgegevens Adres Telefoon Email Aanbod Zie module Samenwerking
Concrete samenwerkingsafspraken met SHM Concrete samenwerkingsafspraken met SVK Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente
OCMW CAW Provincie
22
BEGELEIDEN VAN MENSEN IN ONTOEREIKENDE HUISVESTING Vb projecten samenlevingsopbouw
Naam project of deelwerking: Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep
Campingbewoners Woonwagenbewoners
Kamerbewoners Mensenineenongeschikteofonbewoonbarewoning
Mensen in een woning met bevel tot uithuiszetting Aanbod Zie module Werking Duur project tot Personeelsbezetting VTE Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
Gemeente OCMW
CAW Provincie
23
AMBULANTE WOONBEGELEIDING Vb. Woonbegeleiding OCMW, woonbegeleiding CAW
Naam deelwerking:
Woonbegeleiding OCMW
Contactgegevens Adres Telefoon Email Aanbod Zie module Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW
CAW Provincie
24
HUURBEGELEIDING Vb. Huurbegeleiding SVK, SHM, OCMW
Naam deelwerking:
Woonbegeleiding OCMW
Contactgegevens Adres Telefoon Aanbod Zie module Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
25
WOONST ZOEKEN Vb. Woonclub Samenlevingsopbouw en CAW
Naam deelwerking:
Woonclub
Contactgegevens Adres Telefoon Email Aanbod Zie module Werking Personeelsbezetting Aantal begeleidingen per VTE (caseload) Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
VTE per VTE
Gemeente OCMW CAW Provincie
26
NOODWONING Vb. noodwoningen gemeente, noodwoningen OCMW
Contactgegevens Adres Telefoon Email Doelgroep
E nkelbijonbew oonbaarofongeschiktverklaringen In- en exclusiecriteria Als noch inclusie noch exclusie dan is toelating afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt
Inclusiecriterium (dit is onze doelgroep) Chronische daklozen Vluchtelingen Slachtoffers van mensenhandel Op penitentiair verlof Drugsproblematiek Alcoholproblematiek Psychiatrische problematiek
Aanbod Aantal woningen zonder slaapkamer (studio) Aantal woningen met 1 slaapkamer Aantal woningen met 2 slaapkamers Aantal woningen met 3 slaapkamers Aantal woningen met >3 slaapkamers Totaal aantal woningen Aantal rolstoeltoegankelijke woningen Huisdieren toegelaten
Ja Maximum duur verblijf Prijs €
Nee
maanden per maand
Werking 27
Exclusiecriterium (deze mensen weigeren we)
Uitvoering in samenwerking met … Financiering door
Gemeente
OCMW CAW Provincie
28
INSTRUMENTEN Contactgegevens Adres Telefoon Email Installatiepremies Aantal toekenningen per jaar
Vlaamse huursubsidie Aantal toekenningen per jaar
Huurwaarborg Aantal huurwaarborgen gegeven per jaar
Huurtoelage Aantal huurtoelagen per jaar Totaal bedrag huurtoelagen per jaar
Referentieadres Aantal toekenningen per jaar
GPMI voor daklozen Aantal toekenningen per jaar
Versnelde toewijzing voor daklozen Aantal toekenningen door per jaar
29
Dringende hulp (door OCMW-voorzitter) Aantal personen dat in kader van dringende hulp opvang kreeg Aantal personen dat in kader van dringende hulp financiële hulp kreeg
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen Aantal plaatsen in lokaal toewijzingsreglement vrijgehouden voor daklozen Aantal toekenningen van vrije plaatsen aan daklozen
30