Aan ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t.a.v. staatssecretaris H. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag
Den Haag, 2 mei 2005 Betreft: RWI advies, ‘Omdat iedereen nodig is’ Ref.: LCR/050111/JL/ER
Geachte heer van Hoof, De Landelijke Cliëntenraad heeft kennis genomen van het advies van de Raad voor Werk en Inkomen, ‘Omdat iedereen nodig is’ Voorstellen voor een aanpak van de problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De Raad voor Werk en Inkomen heeft bij de totstandkoming van zijn advies verzuimd de LCR om advies te vragen. Daarvoor heeft de RWI zijn welgemeende excuses aangeboden. De LCR heeft de excuses aanvaard waarbij tevens is afgesproken dat dit niet in de toekomst zal worden vermeden 1
Algemeen
In het advies van de RWI worden een aantal knelpunten geschetst in het gemeentelijk reïntegratie-instrumentarium. 1 ‘Reïntegratiebeleid is overwegend aanbod gericht en houdt te weinig rekening met (het benutten van) scholingsmogelijkheden en baanopeningen bij werkgevers’. 2 In het kader van de wenselijkheid dat het gemeentelijke reïntegratiebeleid zich sterk richt op ‘reguliere arbeid’, wordt geconstateerd dat voor bepaalde groepen bijstandsgerechtigden de mogelijkheden voor participatie in reguliere arbeid gering zijn. De financieringssystematiek van de Wet werk en bijstand leidt er toe dat gemeenten terughoudend zijn met de inzet van uitkeringen voor maatschappelijke participatie of loon. 3 Een duaal leerwerktraject voor veel werkzoekenden wellicht het meest kansrijke instroominstrument is. Er is echter een tekort aan stage- of leerwerkplaatsen. 4 De selectie van kandidaten voor bepaalde instrumenten niet goed verloopt, als gevolg van de nog te geringe kennis van de uitkeringsgerechtigden in het bestand. 5 Gemeenten ervaren het als een knelpunt dat het premie-instrument niet flexibel kan worden ingezet. De LCR herkent de geschetste knelpunten en heeft daar ook al diverse keren aandacht voor gevraagd. In de ogen van de LCR kan dit advies worden beschouwd als een fundamentele kritiek op de huidige gang van zaken in het kader van de reïntegratie.
De gemeente kent zijn uitkeringsgerechtigden onvoldoende, kent de arbeidsmarkt onvoldoende waardoor de reïntegratietrajecten ongericht zijn. De LCR is op hoofdlijnen ingenomen met het advies van de RWI. De LCR vindt reïntegratie van groot belang. Werkzoekenden hebben ook behoefte aan ondersteuning bij het vinden van werk. Dit blijkt ondermeer uit de signalen die de LCR krijgt en uit het recent gepubliceerde ketenklanten onderzoek1. Dat maakt het des te dringender dat de aanpak van reïntegratie verbeterd. De adviezen van de RWI kunnen leiden tot belangrijke en noodzakelijke verbeteringen in het reïntegratiebeleid. Ook onderschrijft de LCR de signalering van de RWI dat voor een deel van de bijstandspopulatie het vinden van een baan op de reguliere arbeidsmarkt een bijna onbereikbaar ideaal is, het voorstel voor participatiebanen wordt door de LCR dan ook van harte ondersteund. 2
Ladders naar participatie
De LCR heeft vraagtekens bij de Ladderbenadering. De 4 omschreven treden lijken wel erg veel op de huidige ter discussie staande fase indeling. In het verleden heeft de RWI een aantal harde noten gekraakt over de fase indeling van ‘werklozen'. Zij noemde de praktijk van de fase indeling klantonvriendelijk, te licht voor zwaarwegende besluiten, stigmatiserend en demotiverend. De LCR vindt de Ladderbenadering een te grofmazig instrument voor het in beeld krijgen van de mogelijk- en onmogelijkheden van de cliënt en het bepalen welke instrumenten noodzakelijk zijn. Ook de per trede beschreven instrumenten vinden wij te grofmazig. Het verbaast de LCR dat bij trede 4 arbeidstoeleiding het instrument (bij)scholing ontbreekt. Dit bevreemd omdat er een aanzienlijk aantal cliënten zijn die in staat zijn om reguliere arbeid te verrichten maar van wie de opleiding/werkkwalificaties niet helemaal up-to-date zijn voor de aansluiting met de arbeidsmarkt. Met een korte gerichte bijscholing zijn deze mensen snel bemiddelbaar. Ook heeft de LCR zorg over de diverse manieren waarop de Ladder in gemeenten wordt gebruikt. Zo wordt in het advies geschreven: “In sommige gemeenten fungeert de ladder als leidraad voor consulenten bij het vormgeven van het reïntegratietraject van de individuele cliënt. Met behulp van de Ladder wordt bepaald welke instrumenten beschikbaar zijn en welke instrumenten voor een bepaalde doelgroep (kunnen) worden ingezet.” Het op deze wijze gebruiken van de ‘ladder’ doorbreekt het aanbod gericht werken niet. In feite wordt met deze wijze gebruiken van de ‘ladder’ het aanbod gericht werken versterkt. De LCR wil hierbij nogmaals nadrukkelijk aandacht vragen voor de rol en de positie van de cliënt. Eén van de doelstelling van de Wet SUWI is: de cliënt centraal. De LCR constateert dat deze doelstelling nog steeds niet is gehaald. Er wordt voor en over de cliënt gedacht maar niet met de cliënt. Cliënten worden nog altijd in trajecten gestopt zonder dat zij enige inbreng hebben gehad over de in te zetten producten en het werk waarna moet worden toegeleid. De LCR pleit voor het in overleg met de cliënt kiezen van toekomstig werk en de inj te zetten instrumenten bij de weg hierna toe. Als in het kader van sociale activering het instrument vrijwilligerswerk noodzakelijk wordt geacht dient de keuze van het type vrijwilligers werk met de cliënt te worden gemaakt. Waarbij de LCR wil aantekenen dat mantelzorg ook een vorm van vrijwilligers werk is. De RWI is een groot voorstander van de inzet van reïntegratie middelen waarbij de vraag – de vacature of toekomstige vacature – het vertrekpunt is. De LCR wil hierbij aantekenen dat de interesse van de cliënt voor de vacature of de toekomstige vacature, de vraag van de cliënt, even belangrijk is. De keuze voor een bepaald type werk dient in nauw overleg met de cliënt tot stand te komen. De LCR vindt dit onvoldoende terug in het advies van de Raad van Werk en Inkomen. Er is onvoldoende oog voor de vraag en het eigen initiatief van de cliënt.
1
Orbis, 7 april 2005; De klant in de keten, Ketensamenwerking SUWI-partners vanuit klantenperspectief. In opdracht van het Algemeen Keten Overleg (CWI-Divosa-UWV-VNG). Zie www.landelijkeclientenraad.nl.
2
De LCR pleit ervoor dat de beslissing over een traject een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing wordt. Waarbij een cliënt ook bezwaar en beroep zou moeten kunnen maken tegen de inhoud van zijn traject. De LCR mist in het advies instrumenten om de cliënt inzicht te geven in zijn mogelijkheden binnen het gegeven van de plaatselijke arbeidsmarkt. Al vaker heeft de LCR gepleit voor een oriëntatiefase in het kader van reïntegratie. Een fase voorafgaand aan het feitelijke reïntegratietraject waarin de cliënt de lokale arbeidsmarkt en zijn mogelijkheden kan verkennen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de volgende instrumenten: assessment en snuffelstages. Een oriëntatie fase is in het bijzonder noodzakelijk voor mensen die niet kunnen terugkeren naar hun ‘oude beroep’ en mensen die al langdurig buiten het arbeidsproces staan. Oriëntatie van de cliënt op eigen mogelijkheden en de lokale arbeidsmarkt wordt gemist in het advies van de RWI. De intake bij het CWI biedt daartoe onvoldoende mogelijkheden. Het CWI heeft hiervoor slechts 4 uur beschikbaar, waarvan 2 uur opgaan aan de uitkeringsintake. 3
Premies
De LCR constateert met vreugde dat zijn standpunt over werk moet lonen door de RWI wordt gedeeld. Het gebruik van de premieregeling en de regeling vrijlating van inkomsten uit werk kunnen daartoe bijdragen. De LCR ondersteunt dan ook van harte het advies van de RWI om de gemeente meer beleidsvrijheid te geven bij het premie– en vrijlatinginstrument. De LCR is net als de RWI van mening dat deze instrumenten door de huidige regelgeving ongewenste beperkingen kennen. De LCR pleit net als de RWI voor het vaker kunnen geven van een premie. Daar waar er geen limiet is opgelegd aan het aantal sancties dat een gemeente per jaar kan geven zou dit ook niet moeten gelden voor het aantal premies dat per jaar kan worden verstrekt. De LCR roept in herinnering dat wij al eerder hebben gepleit voor een vrijlatingregeling die langer dan 6 maanden kan worden toegepast. Hierbij hebben wij de volgende argumenten genoemd: • Het belang dat mensen contact houden met de arbeidsmarkt; • Werk moet lonen ook voor mensen die op grond van hun arbeidshandicap of zorgtaken slechts in deeltijd kunnen werken. Op deze wijze is de vrijlating een instrument dat twee doelen dient: enerzijds is het een stimulans om aan het werk te gaan, anderzijds is het een instrument voor armoede bestrijding. 4
Participatiebanen
De LCR is met de RWI van mening dat niet iedereen in staat is om op de reguliere arbeidsmarkt te werken. De LCR onderschrijft dan ook het voorstel van de RWI voor het mogelijk maken van zogenaamde ‘participatiebanen’. Voor de LCR geldt ook hier dat werk moet lonen. Dat betekent dat tenminste tegen het minimumloon moet worden gewerkt en de beloning meer moet bedragen dan de uitkering. Tevens dient er voor te worden gewaakt dat de participatiebanen niet leiden tot verdringing van reguliere arbeid en/of Wsw-banen. Ook moet het beschikbaar stellen van deze banen zorgvuldig gebeuren. In dit kader betreurt de LCR dat het opstellen van een reïntegratieadvies door het CWI komt te vervallen. Tot slot is de LCR van mening dat het besluit tot het wel of niet mogen gaan werken in een participatiebaan voor bezwaar en beroep vatbaar is.
3
5
Meer ruimte voor leerwerkplekken,
De LCR is een groot voorstander van leerwerk trajecten met als doel het behalen van start- of vakkwalificatie en het verkrijgen van duurzame arbeid. De LCR onderschrijft daarbij de amendering van de RWI dat leren van vakgerichte vaardigheden voldoende moet kunnen zijn omdat niet iedereen in staat is binnen de gestelde termijn van twee jaar het formele start kwalificatieniveau te halen. De mogelijkheden van de cliënt en de arbeidsmarkt moeten leidend zijn bij het vormgeven van het leerwerktraject. Loon of uitkering Werk moet lonen. In dit kader vindt de LCR dat werken onder het minimumloon geen optie is, ook niet tijdens een leer werk traject. De inzet van het instrument loonkostensubsidie kan er voor zorgen dat het loon van de werknemer niet onder het minimumloon komt en dat de kosten van de werkgever worden verlaagd. De LCR heeft in de brochure een stevige basis biedt zekerheid, beleidsaanbevelingen vanuit cliëntenperspectief 2, reeds aangegeven dat werken met behoud van uitkering aan strikte voorwaarden moet worden gebonden. Citaat: “Werken met behoud van uitkering kan alleen een fase zijn in het traject richting betaald werk. Waarbij het volgende dient te gelden dat: 1. werken met behoud van uitkering goed wordt begeleid en onderdeel is van een afgesproken traject dat uitmondt in een reguliere vaste duurzame baan ; 2. werken met behoud van uitkering slechts gedurende een maximale termijn van 3 maanden is toegestaan; 3. bij werken met behoud van uitkering een onkostenvergoeding van toepassing is.” Het advies van de RWI komt nauw overeen met dit standpunt van de LCR. De RWI schetst twee mogelijkheden om ‘werk moet lonen’ ook tijdens werken met behoud van uitkering te realiseren. a. Het maandelijks verstrekken van een premie. Daartoe dient het advies van de RWI te worden overgenomen dat de regelgeving m.b.t. de premieregeling moet worden aangepast. b. De werkgever een vergoeding aan de werknemer verschaft tijdens de periode van werken met behoud van uitkering, waarbij de gemeente de vrijlatingsregeling toepast. De LCR kan zich van harte vinden in deze voorstellen. Beschikbaarheid leerwerkplekken De LCR heeft zorg of het aantal noodzakelijke leerwerkplekken ook werkelijk te vinden is, daar waar de RWI constateert dat er reeds een tekort is van 8000 stageplaatsen/leerwerkplekken voor mbo leerlingen. De RWI stelt in dit kader voor om extra leerwerkplekken te creëren in (sectorale) paraktijkcentra en simulatiebedrijven. Hierbij wil de LCR een aantal kanttekeningen plaatsen. • De leerwerkplekken in deze centra en bedrijven dienen aansluiting te bieden op de lokale arbeidsmarkt en dus uitzicht te bieden op een duurzame baan; • De leerwerkplekken dienen erkent te worden door de branche zodat de te volgen scholing ook daadwerkelijk kan worden gevolgd (BBL-opleiding kunnen slechts worden gevolgd indien er sprake is van erkende leerwerkplek); • Ook bij werken in een praktijkcentrum of simulatiebedrijf moet werken lonen. 4
Tegemoetkoming bij specifieke risico’s – no-riskpolis
De LCR is van mening dat iedere maatregel die werkgevers er toe kan overhalen om mensen met een zwakke arbeidsmarkt positie in dienst te nemen moet worden genomen. 2
Kaderbrief over de verordeningen die de gemeenteraad moet opstellen ingevolge de Wet werk en bijstand, Landelijke Cliëntenraad en Sociale Alliantie september 2003
4
Het voorstel voor risicodekking in verband met loondoorbetaling bij ziekte gedurende de looptijd van een BBL-traject en vrijstelling Pemba-lasten bij arbeidsongeschiktheid voor een werkgever die een jongere onder de 23 jaar zonder startkwalificatie voor twee jaar in dienst neemt, is zo’n maatregel. De LCR onderschrijft de adviezen van de RWI inzake de voorwaarden bij toepassing van dit voorstel en de voorstellen voor monitoring en evaluatie. De LCR wil u van harte adviseren de adviezen van de RWI met de kanttekeningen van de LCR over te nemen. Met vriendelijke groet,
J.P. Laurier Voorzitter
5