•
•
.
•
•
.
• •• 5tich*in p.asloanfo woor detadtdrnleb
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG
behandeld door Mw. J. Colpa onderwerp Aanvraag wijziging verpllchtstelling Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
doorkiesnummer 06—22 174548 datum 11 september 2013
ons kenmerk JC11092013 uw kenmerk
Geachte heer, mevrouw, Met ingang van 1 juli 1967 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting de deelneming in het Pensioenfonds voor de Tandtechniek (hierna: het pensioenfonds) verplicht gesteld. Dit besluit is diverse malen gewijzigd, voor het laatst bij besluit van 27 juli 2001. De werkgevers- en werknemersorganisaties (hierna: caopartijen) in de Tandtechniek verzoeken u om de verpllchtstelling van het pensIoenfonds te wijzigen. Met deze brief informeren wij u over het verzoek van cao-partijen. Cao-partijen in de Tandtechniek Werkgeve,sorganisaties Vereniging van Laboratorium houdende Tandtechnici in Nederland; Branchevereniging Tandtechniek; Nederlandse Werkgeversvereniging in de Tandtechniek. Werknemersorganisafles FNV Bondgenoten; CNV Vakmensen; De Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening. Toelichting op de aanvraag tot wijziging verpllchtstelllng Het pensioenfonds heefi twee pensioenregelingen; een pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 en een pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949. Cao-partijen hebben In oktober 2012 besloten om, met ingang van 1januari 2013, de pensioenleeftijd van de pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949 te verhogen van 85 jaar naar 67 jaar. De pensioenleeftijd voor deelnemers geboren voor 1950 is gehandhaafd op 65 jaar. Het besluit van cao-partijen om de pensioenleeftijd voor deelnemers geboren na 1949 te verhogen naar 87 jaar, was onderdeel van een pakket aan maatregelen ter voorkoming van een verlaging van de pensioenrechten en pensioenaanspraken. postadres Postbus 3183 3502 GD Utrecht 1 bezoekadres Rijnzathe 10 3454 PV De Meern telefoon (088) 00840 10 1 e-mait
[email protected] website www.pensioentandtechniek.nl 1 tvtç 41178164
S0 1%
1
pagina 2
datum 11 september2013
ons kenmerk JC11092013
De reden om de pensioenleeftijd voor deelnemers geboren voor 1950 te handhaven op 65 jaar is dat voor deze kleine groep deelnemers (ultimo 2012: 104) één pensioenleeftijd het meest transparant Is, aangezien zij hun huidige pensioendatum bijna hebben bereikt. Daarnaast kennen deze deelnemers nog een prepensioenregeHng waarvan de opbouw en uitkering tot 65-jange Ieeftjd loopt. Wijziging werknemersbegrip Het werknemersbegrip Is, ten opzichte van de tekst van de huidige verplichtstelling, gewijzigd. Het werknemersbegrip is gerelateord aan de sociale werknemersverzekeringen. Dit heeft tot gevolg dat iemand dle tot na zijn AOW-datum doorwerkt, niet meer onder het werknemerbegrip valt (omdat diegene geen werknemer meer is in de zin van de Wfsv). Om dit te voorkomen is het werknemersbegrip uitgebreid met de volgende tekst: Tevens is werknemer degene die tot een werkgever In dienstbetrekking staat en die niet langer verzekeringsplichtig is voor de sociale werknemersverzekeringen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet, maar die dat wel was geweest wanneer de werknemer deze leeftijd nog niet zou hebben bereikte. Overzicht van bij lagen bij de aanvraag tot wijziging van de verpllchtstelllng • Tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werklngssfeer van de verplichtstelling na wijziging; • Formulier representativiteitsgegevens met als peildatum 1 januari 2013; Uw brief van 8juli 2013 waarin u concludeert dat het pensioenfonds afdoende heeft aangetoond dat het • georganiseerde bedrijfsleven, dat voortzetting van de verplichtstelling wenst, een belangrijke meerderheid van de In de bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt; De actuariële en bedrijfstechnlsche nota 2013. In deze abtn zijn de veranderingen in de pensioenregelingen • •
verwerkt (pagina 24 en 28); Een scan van een door het bestuur van het pensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de wijziging van de reglementen van het pensioenfonds per 1januari2013.
Effect van de wijziging op de doorsneepremie en op de kostendekkende premie Voor het effect van de wijziging op de doorsneepremie en op de kostendekkende premie verwijzen wij u naar pagina 35 en 36 van de abtn 2013.
pagina 3
datum 11 september2013
ons kenmerk JC11092013
Tot slot Voor vragen kunt u contact opnemen met Joan Colpa, bestuursadviseur, op telefoonnummer 06-22 174548 op per e-mail: ioan.cplpaachmea.nl WIJ verzoeken u om ons de ontvangst van de aanvraag per e-mail te bevestigen. U kunt hiervoor het bovenstaande e-mailadres gebruiken.
narpdeestuan de Stichtina oensioenfonds voor de Tandtechniek,
mw. ars. J. Colpa Bestuursadviseur Syntrus Achmea Pensioenbeheer
Verplichtstelling van de deelneming in het Pensioenfonds voor de Tandtechniek
De deelneming in de Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek is verplicht gesteld voor de werknemers vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 20-jarige leeftijd wordt bereikt. Voor werknemers die geboren zijn voor 1januari1950 is de deelneming verplicht gesteld tot de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Voor werknemers die geboren zijn na 31 december 1949 is de deelneming verplicht gesteld tot de eerste dag van de maand, waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt. De verplichtstelling geldt niet voor de directeur van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hierbij wordt verstaan onder: 1.
werknemer: degene die tot een werkgever als hierna bedoeld in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen. Tevens is werknemer degene die tot een werkgever in dienstbetrekking staat en die niet langer verzekeringsplichtig is voor de sociale werknemersverzekeringen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet, maar die dat wel was geweest wanneer de werknemer deze leeftijd nog niet zou hebben bereikt. Niet als werknemer wordt beschouwd degene die niet belast is met het vervaardigen of repareren van tandtechnische werkstukken én werkzaam is bij een werkgever, waarbij de bedrijfsactiviteiten zich in hoofdzaak uitstrekken tot andere activiteiten dan het vervaardigen of repareren van tandtechnische werkstukken;
2.
werkgever: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die tandtechnische werkstukken doet vervaardigen of repareren. Onder tandtechnische werkstukken wordt verstaan alle werkstukken bestemd voor regulering, vervanging of herstel van gebitselementen, zoals bijvoorbeeld kronen, bruggen, (frame)protheses en regulatie-apparatuur.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een aanvraag om verplichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven.
INHOUD 1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkgeversgegevens o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers o Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens werkzame personen o Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame pers o n en o Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werking ssfee r
2
TOELICHTING
• • • • •
Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie U itvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 1 van 2
1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing mcl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing mcl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer).
•
•
De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: • • • • •
reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit
Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2van 2
Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 12
WE RKG EVERSGEGEVENS
1
Direct aan het bpf gebonden werkgevers
Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf’?
1
371
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
1 2
01-01-2013
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling
Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf?
1
858
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
1
01-01-2013
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ‘0’ is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
1
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 van 12
Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) Voor het toetsen van de representativiteit hebben wij op basis van de ledenlijsten van de 3 werkgeversverenigingen in de tandtechniek (NWVT, de BTT en de VLHT) bepaald welke werkgevers en hoeveel werkgevers er georganiseerd zijn. Voor de bepaling van het totaal aantal werkgevers is gebruik gemaakt van het administratiebestand van het pensioenfonds (opgave van 01-01-2013).
LI
Er is Geef • • •
gebruik gemaakt van meerdere bestanden. onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van ‘matching’ van de bestanden (ad. 1)
De bestanden van de werkgeversorganisaties en van de pensioenadministratie zijn één op één gematched. Er zijn geen dubbeltellingen. Wel is het mogelijk dat er werkgevers zijn die bij nader inzien wel gematched zouden moeten zijn. Dit zou het reoresentativiteitscijfer naar boven kunnen bijstellen.
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer, Geef een beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) N.v.t.
Onderzoek
El
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: • de gehanteerde methodiek (ad. 1) • het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) • de respons (ad. 1) • de representativiteit van de steekproef (ad. 1) • eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) • toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
1
N.v.t.
Extra rjolatie
El
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen gextrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2)
Pagina5 van 2
de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
• • •
N.v.t.
Peildatum
IZ
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
1
N.v.t.
1
Overici
El
Overige opmerkingen N.v.t.
Pagina 6 San 12
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
2 Direct aan het bpf gebonden werknemers
3
Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)?
1
2299
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is?
1
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. 01-01-2013
4
Werknemers gebonden door de verplichtstelling
Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers) ?
1
3.658
In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft?
1
n.v.t.
Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn.
1
01-01-2013
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ‘D’ is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u 2
Een werknemer velt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 12
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden Voor het geef een • de • de • de • de
uitgevoerde onderzoek, beschrijving van: gebruikte bronnen (ad. 2) bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
Voor het toetsen van de representativiteit hebben wij op basis van de ledenlijsten van de 3 werkgeversverenigingen in de tandtechniek (NWVT, de BTT en de VLHT) bepaald hoeveel werknemers er georganiseerd zijn. Voor de bepaling van het totaal aantal werknemers is gebruik gemaakt van het administratiebestand van het pensioenfonds (opgave van 01-01-2013).
LI
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van matching van bestanden (ad. 1) De bestanden van de werkgeversorganisaties en van de pensioenadministratie zijn één op één gematched. Er zijn geen dubbeltellingen. Wel is het mogelijk dat er werkgevers zijn die bij nader inzien wel gematched zouden moeten zijn. Dit zou het representativiteitscijfer naar boven kunnen bijstellen.
L
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
1
n.v.t.
Onderzoek
LI
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: • de gehanteerde methodiek (ad. 1) • het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1)
Pagina8van 2
de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1
• • • • n.v.t.
Extraolatie Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) • • de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
1
n.v.t.
Peildatum
L
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
1
N.v.t.
Overici
L
Overige opmerkingen
1
n.v.t.
TOELICHTING
2
De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd populatieonderzoek steekproefonderzoek extrapolatie
1.
De a. b. c.
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek
Pagina9van 12
a. uitgevoerde correcties 3.
De wijze van meting a. aard van de gegevens
4.
De a. b. c. d.
5.
De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
ad 1
relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling uitgesloten werkzame personen vrijwillige aansluiting vrijgestelden deelnameleeftijd
Gehanteerde onderzoeksmethode
Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: • Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. • Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. • De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). • De respons van de steekproef. • De representativiteit van het steekproefonderzoek. • Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; • Het gebruik van aanvullende informatie. • De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. • Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van niet responderende bedrijven op nul te schatten.
Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http://cao.szw.nl, onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2
Gebruikte bronnen
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: • Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. • Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is
Pagina lOvan 12
voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens.
•
•
ad3
Wijze van meting
Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte’s of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: • De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers 6f stroomcijfers zijn. • De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. • Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. ad 4
Relatie tot de werkingsfeer
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: • Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. • De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. • In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. • Bestanden dienen —indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad 5
Actualiteit van de cijfers
Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens Pagina II van 12
geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven. Aandachtspunten: • De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). • Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken, Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website http://cao.szw.nl. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). • De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben.
Pagina 12 van 12
Actuariële en Bedrjfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Versienummer 1.0 Datum
Juni 2013
Inhoudsopgave 1 Verantwoording
5
2 Organisatie
6
2.1 2.2 2.3
Organisatiestructuur Doelstelling Organisatie van het fonds 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7
2.4 2.5
Bestuur Bestuurlijke commissies Geschillencommissie Deelnemersraad Verantwoordingsorgaan Visitatiecommissie Compliance Officer
Certificering Uitbesteding
6 6 7 7 8 9 9 10 11 11
12 12
3 Goed Pensioenfondsbestuur
14
Verantwoord ondernemen Beheerssysteem bestuur Deskundigheid Opleiding Vergoedingsregeling Evaluatiebeleid Integriteit Klachten en geschillen Communicatie
14 14 15 16 16 16 16 16 17
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
4 DePensioenregeling 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Verplichtstelling Aansluiting van werkgevers bij het pensioenfonds Vrijstelling van verplichte deelname Verkrijgen deelnemerschap Vrijwillige voortzetting Hoofdlijnen van het uitvoeringsreglement
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
18 18 18 19 19 20 20
2 1 66
4.7
Kenmerken van de pensioenregeling
32
5 Financiële Opzet 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Voorziening pensioenverplichtingen Beleid flexibiliserings- en afkoopfactoren De reserves Financiering Vereist eigen vermogen
6 Vermogensbeheer 6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Strategisch beleggingsbeleid De uitvoering van het vermogensbeheer Strategische allocatie 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 6.4.5 6.4.6 6.4.7 6.4.8 6.4.9 6.4.10 6.4.11 6.4.12 6.4.13 6.4.14 6.4.15 6.4.16
6.5 6.6 6.7
6.8
24
Normportefeuille en bandbreedtes Rebalancing Intern/extern verdeling Dynamische asset allocatie Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Alternatieve categorieën Liquiditeiten Afdekken valuta risico Derivaten Risicobeheersing Securities lending Verantwoord beleggen Brokers en tegenpartijen Benchmark
Resultaatsevaluatie Mandaat vermogensbeheer Waarderingsgrondslagen algemeen
32 34 35 36 37
43 43 43 43 44 45 45 46 46 46 49 49 50 50 50 51 52 52 52 53 54
54 54 55
6.7.1 Vastgoedbeleggingen 6.7.2 Aandelen 6.7.3 Vastrentende waarden 6.7.4 Derivaten 6.7.5 Overige beleggingen
55 55 56 56 56
Liquiditeitsanalyse
56
Actuariële en Bedrijtstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
3 / 66
7 Sturingsmiddelen 7.1 7.2 7.3 7.4
Het premiebeleid Het toeslagenbeleid Het beleggingsbeleid Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
58 58 58 59 59
8 Risicobeheersing
60
9 Herstelplan
61
lOCrisisplan
62
IlOndertekening
63
Bijlagen
65
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
4 1 66
1
Verantwoording
Naam
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Aard fonds
Bedrijfstakpensioenfonds
Vestigingsplaats (statutair)
Utrecht
Kamer van Koophandel
41178164
-
inschrijvingsnummer
De Nederlandsche Bank relatienummer -
42469
Actuariële en bedrijfstechnische nota De Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) beschrijft de wijze waarop het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet (PW) en paragraaf 9 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (FTK). De abtn geeft inzicht in functioneren van het pensioenfonds als geheel en kan als bedrijfsplan worden opgevat dat door het bestuur ten uitvoer wordt gebracht. In deze nota wordt de organisatiestructuur en het interne beheersingssysteem van het fonds, de inhoud van de pensioenregeling, de financiële opzet, het vermogensbeheer en de financiële sturingsmiddelen beschreven. De beschrijvingen die deze abtn bevat zijn zodanig dat De Nederlandsche Bank (DNB) op basis van deze abtn tot een oordeel kan komen over de wijze waarop wordt voldaan aan het bij en krachtens de Pensioenwet bepaalde. Het fonds legt iedere wijziging in de abtn binnen twee weken na de vaststelling van die wijziging voor aan DNB. Deze abtn is door het bestuur vastgesteld op 11juni 2013. Deze abtn geldt met ingang van 1 januari 2013 en vervangt alle voorgaande nota’s.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
5 1 66
2
Organisatie
2.1 Organisatiestructuur Beleggingsadviescommissie Verantwoordingsorgaan DVO Commissie
Bestuur Visitatiecommissie
Communicatie commissie Compliance Officer Adviescommissie bezwaar schriften vrijstellingsbesluiten
Certificerend Accountant
Geschillencommissie
Certificerend Actuaris
Deelnemersraad
]
Syntrus Achmea
Syntrus Achmea Pensioenbeheer
Syntrus Achmea Vermogensbeheer
Syntrus Achmea Real Estate & Finance
2.2 Doelstelling Het fonds heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun nagelaten betrekkingen te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden, overeenkomstig het bepaalde in de statuten en reglementen van het fonds. Het bestuur bepaalt het beleid en draagt zorg voor handhaving en uitvoering van de statuten en reglementen. Bij de uitvoering van de pensioenregeling wordt het bestuur terzijde gestaan door een externe administrateur, vermogensbeheerders, accountant en actuaris. De administrateur en vermogensbeheerders functioneren onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
6 1 66
2.3 Organisatie van het fonds 2.3.1
Bestuur
Het bestuur van het fonds is belast met de bepaling van het beleid van het fonds, alsmede met de zorg voor de uitvoering van de statuten en de reglementen. Het dagelijks beleid van het fonds wordt bepaald door ten minste twee personen uit het bestuur. De uitvoering van het dagelijks beleid is opgedragen aan de administrateur. Het bestuur is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersverenigingen. Het bestuur bestaat uit acht leden die worden benoemd door het bestuur, van wie vier op voordracht van de werkgeversverenigingen, te weten: twee door de Vereniging van Laboratoriumhoudende Tandtechnici in Nederland; één door de Branchevereniging Tandtechniek; één door de Nederlandse Werkgeversvereniging Tandtechniek;
• • •
en vier op voordracht van de werknemersverenigingen, te weten: • • •
twee door de FNV Bondgenoten; één door de CNV Vakmensen; één door De Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening.
Voor ieder bestuurslid die door de vereniging, die dit lid heeft voorgedragen, een plaatsvervanger voorgedragen en door het bestuur benoemd. De plaatsvervanger treedt alleen op als bestuurslid bij ontstentenis of belet van het lid als wiens plaatsvervanger hij is benoemd.
Het bestuur kiest uit zijn midden een werkgeversvoorzitter en een werknemersvoorzitter. De functies van voorzitter en secretaris worden om beurten, telkens voor de tijd van twee jaar, door de werkgeversvoorzitter respectievelijk werknemersvoorzitter vervuld. Het bestuur heeft de volgende bevoegdheden: • • • • •
Het vaststellen en/of wijzigen van de statuten en pensioenreglement; Het vaststellen en/of wijzigen van het uitvoeringsreglement; Het vaststellen en/of wijzigen van uitvoeringsbesluiten; Het sluiten van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen Het mandateren van zijn bevoegdheden om besluiten te nemen dan wel (rechts)handelingen te verrichten aan de administrateur;
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
7 1 66
T
•
•
Het mandateren van zijn bevoegdheden tot het aangaan van overeenkomsten in het kader van het vermogensbeheer en het vastgoedbeheer (daaronder begrepen het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen) aan de administrateur; Het benoemen van de externe certificerend accountant en de externe certificerend actuaris.
Het bestuur stelt zich bij het uitoefenen van zijn taak onafhankelijk op en handelt uitsluitend ten behoeve van de belangen van de (gewezen) deelnemers, de (gewezen) partners en de aangesloten werkgevers. Het bestuurswerk is gescheiden van het cao-overleg. Het bestuur inventariseert jaarlijks de (neven)functies van de bestuurs- en commissieleden. Hierover wordt gerapporteerd in het jaarverslag van het fonds. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds. Het bestuur heeft in de statuten vastgelegd langs welke procedure bestuursleden kunnen worden benoemd, geschorst of ontslagen. Het bestuur vergadert minimaal vier keer per jaar. Daarnaast vergadert het bestuur ten minste eenmaal per jaar met het verantwoordingsorgaan en tweemaal per jaar met de deelnemersraad van het fonds.
2.3.2
Bestuurlijke commissies
Het bestuur heeft vier bestuurlijke commissies ingesteld. De taak van deze commissies is het voorbereiden van onderwerpen waar het bestuur een besluit over moet nemen. De commissies kunnen tijdens de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en de consequenties van te nemen beslissingen. De leden van de bestuurlijke commissies worden hierin bijgestaan door deskundigen van de uitvoerder. Het bestuur heeft de volgende bestuurlijke commissies ingesteld. Beleggingsadviescommissie De beleggingsadviescommissie (BAC) bestaat uit drie leden: twee leden van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde). De leden worden benoemd door het bestuur. De BAC wordt ondersteund door specialisten van Syntrus Achmea Vermogensbeheer en Syntrus Achmea Real Estate & Finance. De BAC heeft een adviserende bevoegdheid. De BAC adviseert en ondersteunt het bestuur van het fonds inzake het beleggingsbeleid en de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven. Commissie dienstverlening De commissie dienstverlening (DVO) bestaat uit twee leden van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde. De leden worden benoemd door het bestuur. De commissie DVO heeft als taak de dienstverlening van de uitvoeringsorganisatie (Syntrus Achmea Pensioenbeheer) te beoordelen en de kwaliteit van die dienstverlening te toetsen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
8 1 66
: •
Communicatiecommissie De communicatiecommissie bestaat uit twee leden, beide van werkgeverszijde. De leden worden benoemd door het bestuur. De communicatiecommissie heeft als taak het bestuur te adviseren over alle communicatieaangelegenheden van het fonds Adviescommissie bezwaarschriften De adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten bestaat uit een voorzitter en twee leden die door het bestuur, voor een periode van vier jaar, worden benoemd. De voorzitter maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van het bestuur. De adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten adviseert het bestuur bij nemen van een beslissing over een door een belanghebbende ingediend bezwaar tegen een vrijstellingsbesluit van het bestuur. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de adviescommissie zijn verder uitgewerkt in een reglement.
2.3.3
Geschillencommissie
De geschillencommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Het bestuur benoemt telkens voor vier jaar de voorzitter en de beide overige leden van de geschillencommissie. Het lid namens de werkgevers wordt voorgedragen door de werkgeversverenigingen (Vereniging van Laboratoriumhoudende Tandtechnici in Nederland, Branchevereniging Tandtechniek, Nederlandse Werkgeversvereniging Tandtechniek). Het lid namens werknemers wordt voorgedragen door de werknemersverenigingen (FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening). Tot voorzitter kan niet worden benoemd een persoon die werkgever of werknemer is in de tandtechniek. Een persoon die lid is van het bestuur, de deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan of het intern toezicht kan niet worden benoemd tot lid van de commissie. De geschillencommissie adviseert het bestuur over geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of werkgevers en het fonds inzake besluiten van het bestuur. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de geschillencommissie zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en verder uitgewerkt in een reglement.
2.3.4
Deelnemersraad
De deelnemersraad bestaat statutair uit acht leden. Van de acht zetels zijn er zes bezet; er zijn twee vacatures.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
9 1 66
‘4
-
VS
De leden worden benoemd door de werknemersverenigingen (FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening) en door verenigingen van pensioengerechtigden. De deelnemersraad adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de deelnemersraad zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en verder uitgewerkt in een reglement. Het bestuur stelt de deelnemersraad in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het bestuur tot: • • • • • • • • •
het nemen van maatregelen van algemene strekking; wijziging van de statuten en reglementen van het fonds; vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota en een korteen langetermijnherstelplan; vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid, dan wel het verlenen van toeslagen; gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; liquidatie van het fonds; het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; het terugstorten van premie of geven van premiekorting.
2.3.5
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit drie leden. Een lid vertegenwoordigt de deelnemers, een lid vertegenwoordigt de pensioengerechtigden en een lid vertegenwoordigt de werkgevers. De leden die de deelnemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigen worden benoemd door de werknemersverenigingen (FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening). Het lid dat de aangesloten werkgevers vertegenwoordigt wordt benoemd door de werkgeversverenigingen (Vereniging van Laboratoriumhoudende Tandtechnici in Nederland, Branchevereniging Tandtechniek, Nederlandse Werkgeversvereniging Tandtechniek). Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Principes voor goed fondsbestuur. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid en over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan baseert zijn oordeel op het jaarverslag van het fonds, de jaarrekening, de bevindingen van het intern toezicht en overige informatie. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het handelen van het bestuur in een bepaald boekjaar wordt samen met de reactie van het bestuur op dat oordeel in het jaarverslag over het betreffende boekjaar opgenomen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
10 166
.1
Naast de bevoegdheid een oordeel te vellen, heeft het verantwoordingsorgaan ook nog het recht om advies uit te brengen ten aanzien van: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden: • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en verder uitgewerkt in een reglement.
2.3.6
Visitatiecommissie
Het intern toezicht is vormgegeven via een visitatiecommissie. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke, deskundige personen. De visitatiecommissie heeft als opdracht om eens per drie jaar het functioneren van (het bestuur van) het fonds kritisch te bezien. De leden zijn op geen enkele wijze betrokken bij het functioneren van het fonds. De leden worden benoemd door het bestuur, nadat het verantwoordingsorgaan advies over de beoogde samenstelling heeft uitgebracht. De leden van de visitatiecommissie dienen te beschikken over meerjarige bestuurlijke ervaring en dienen in staat te zijn het functioneren van het bestuur te beoordelen. De visitatiecommissie dient een onafhankelijk oordeel te velen over het functioneren van het bestuur als zodanig. In die beoordeling dienen de volgende zaken te worden betrokken: • • •
het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures, bestuursprocessen en de checks and balances binnen het fonds; het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn.
De visitatiecommissie rapporteert na afronding van de visitatie aan het bestuur. De rapportage wordt opgenomen in het jaarverslag. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de visitatiecommissie zijn vastgelegd in de statuten en verder uitgewerkt in een reglement.
2.3.7
Compliance Officer
Voor het bestuur geldt een gedragscode. Deze code omvat een aantal geciragsregels, dat moet waarborgen dat de (schijn van) vermenging van zakelijke en privébelangen wordt voorkomen. De gedragsregels hebben betrekking op de geheimhoudingsplicht en het voorkomen van conflicten tussen het
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
11166
belang van het fonds en privébelangen en op het voorkomen van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het fonds voor privédoeleinden. De bestuursleden ondertekenen ieder jaar de gedragscode. De compliancewerkzaamheden in het kader van de gedragsode worden uitgevoerd door bureau Cijf’rs. Als Compliance Officer is de heer B.M. Peters, verbonden aan het Nederlands Compliance Instituut aangesteld.
2.4 Certificering Het boekjaar van het fonds loopt gelijk met het kalenderjaar. Het fonds stuurt de voorgeschreven verslagstaten voor 1 juli aan DNB. Het fonds zorgt voor een onafhankelijke controle van de verslagstaten. Actuaris De certificerend actuaris toetst jaarlijks de fondsmiddelen en beoordeelt de vermogenspositie van het fonds. Op basis hiervan geeft de certificerend actuaris een actuariële verklaring af en een toelichtend en verklarend rapport. De certificerend actuaris waarmerkt de actuariële verslagstaten voor DNB. Het bestuur heeft de heer ir. drs.G. Veluwenkamp AAG, verbonden aan Towers Watson BV., aangesteld als extern certificerend actuaris. Als waarborg voor de onafhankelijkheid verricht de extern certificerend actuaris geen advieswerkzaamheden voor het fonds. Het bestuur maakt voor de actuariële advieswerkzaamheden gebruik van Syntrus Achmea Vermogensbeheer. De adviserend actuaris van Syntrus Achmea Vermogensbeheer adviseert het bestuur bij de interpretatie van het periodieke ALM-onderzoek (als basis voor het beleggingsbeleid) als bij het (te voeren) premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. Accountant Het bestuur heeft een externe accountant belast met de jaarlijkse controle van de jaarrekening van het fonds en de certificering van de boekhoudkundige verslagstaten voor DNB. De accountant doet verslag van zijn bevindingen door middel van een accountantsrapport aan het bestuur en een controleverklaring. Thans fungeert de heer drs. H.C. van der Rijst RA, verbonden aan PricewaterhouseCoopers, als certificerend accountant.
2.5 Uitbesteding Pensioen- en vermogensbeheer Het bestuur heeft de pensioenadministratie, het bestuurssecretariaat en het vermogensbeheer uitbesteed aan Syntrus Achmea. Het bestuur heeft Syntrus Achmea gemandateerd voor de hieraan verbonden werkzaamheden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
12 1 66
Syntrus Achmea bestaat uit drie rechtspersonen: Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. voert de deelnemers- en aansprakenadministratie uit, de uitkeringsadministratie, de financiële administratie, actuariële werkzaamheden en actuariële berekeningen, juridische werkzaamheden en secretariële werkzaamheden. Het vermogensbeheer wordt verzorgd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Syntrus Achmea Vermogensbeheer is verantwoordelijk voor de beleggingen in aandelen, vastrentende waarden, liquiditeiten, alternatieve beleggingen (bestaande uit private equity en grondstoffen). De adviserend actuaris en het advies over Asset Liability Management (ALM) zijn ondergebracht bij Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Syntrus Achmea Real Estate & Finance is verantwoordelijk voor de beleggingen in direct vastgoed. Syntrus Achmea heeft voor de uitvoering van de pensioenregeling een fondsmanager benoemd. Deze manager legt verantwoording af aan het bestuur over de uitvoering. Voor het vermogensbeheer heeft Syntrus Achmea accountmanagers benoemd. Deze managers leggen verantwoording af aan het bestuur over de uitvoering van het vermogensbeheer en de behaalde resultaten.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
13166
3 Goed Pensioenfondsbestuur 3.1 Verantwoord ondernemen De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft in 2005 principes opgesteld voor een goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance). Deze principes zijn op 1januari 2007 in de Pensioenwet (P verankerd. Het bestuur van het fonds onderschrijft de geldende principes en leeft deze na. Het bestuur heeft een transparantiedocument opgesteld waarin de gemaakte keuzes en het beleid voor goed pensioenfondsbestuur zijn vastgelegd.
3.2 Beheerssysteem bestuur Het fonds en Syntrus Achmea hebben de afspraken betreffende uitbesteding vastgelegd in een beheerovereenkomst. Bij deze vier-partijenovereenkomst zijn het fonds en de genoemde bedrijfsonderdelen van Syntrus Achmea partij. Deze overeenkomst is gesloten per 8 november 2004 en voor de duur van zeven jaar en wordt daarna telkens stilzwijgend verlengd, tenzij een van de partijen de overeenkomst opzegt. De opzegtermijn bedraagt 12 maanden. De pensioenbeheerovereenkomst liep tot 31 december 2012. Het bestuur heeft op 13 december 2011 deze overeenkomst opgezegd. Op 1januari 2013 hebben het fonds en Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. hun afspraken over uitbesteding vastgelegd in een nieuwe beheerovereenkomst. De opzegtermijn voor Vermogensbeheer en Vastgoedbeheer bedraagt vijf jaar. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege op 31 december 2014. Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van het fonds. De administrateur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de daadwerkelijke uitvoering van de pensioenregeling Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverlenings overeenkomsten (DVO’s) voor pensioenbeheer en voor vermogensbeheer en vastgoedbeheer. Alle overeenkomsten voorzien in een procedure om de bestaande dienstverlening aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. In overleg tussen het bestuur en de administrateur worden daarover afspraken gemaakt en contractueel vastgelegd. Het bestuur van het fonds toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de daartoe in de overeenkomsten vastgelegde afspraken. Syntrus Achmea Pensioenbeheer rapporteert daartoe ieder kwartaal over de nakoming van de gemaakte afspraken door middel van een DVO-rapportage. Het bestuur kan de werkzaamheden van de pensioenadministrateur bijsturen aan de hand van deze rapportage. De vermogens- en
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
14166
vastgoedbeheerders rapporteren aan en informeren het bestuur door middel van (standaard) kwartaalrapportages omtrent de ontwikkelingen in de beleggings- en vastgoedportefeuille. De uitbestede bedrijfsprocessen zijn vastgelegd in procesbeschrijvingen en werkinstructies. Per proces is een matrix met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden opgesteld. Handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering vindt plaats via controles door de Interne Accountantsdienst (Quality Assurance) van Syntrus Achmea. In het kader van een integere bedrijfsvoering geldt voor de medewerkers van Syntrus Achmea een gedragscode, die voldoet aan de daartoe in of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen. Voor de medewerkers van Syntrus Achmea Vermogensbeheer geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe in of krachtens de Wet op het financieel toezicht gestelde eisen. Naast de gedragscodes zijn maatregelen genomen ter voorkoming van fraude. In de lOT-procedures zijn beveiligingen ingebouwd en in alle processen zijn functiescheidingen aangebracht met betrekking tot het vaststellen, controleren en accorderen. In het kader van het procesmodel dat ten grondslag ligt aan de DVO’s, zijn de uitbestede processen systematisch geanalyseerd en zijn per proces beheersingsmaatregelen getroffen. Aan verbetering van de bedrijfsprocessen wordt voortdurend gewerkt. De in de DVO’s opgenomen processen worden via interne kwaliteitscontroles systematisch geanalyseerd en geoptimaliseerd. Op basis van een vooraf afgesproken methode wordt van de belangrijkste primaire processen en vooral op overdrachtsmomenten een risicoanalyse gemaakt. De uitkomsten van de risicoanalyse worden vastgelegd in een risico-control-matrix, waarin alle onderzochte primaire processen zijn opgenomen. De in de risico-control-matrix opgenomen interne controle maatregelen worden opgenomen in de controle kalender. Van de geconstateerde bevindingen, risicoanalyses en controles, wordt door de externe accountant een beschrijving opgenomen in het accountantsverslag, dat bestemd is voor het bestuur. Het bestuur beoordeelt de uitbesteding van diensten ook via de ISAE-3402-rapport van Syntrus Achmea. Dit rapport beschrijft wat de beheersdoelstellingen en —maatregelen zijn en of deze in de praktijk ook functioneren.
3.3 Deskundigheid Het bestuur heeft een plan opgesteld om ervoor te zorgen dat de deskundigheid binnen het bestuur gewaarborgd is en blijft en dat het bestuur als collectief over de door DNB vereiste deskundigheid beschikt. Het bestuur hanteert hierbij het vierogenprincipe: per onderwerp moeten ten minste twee bestuursleden voldoende deskundig zijn. Het bestuur heeft, naar aanleiding van de inwerktreding van de ‘Beleidsregel deskundigheid 201 1” het bestaande deskundigheidsplan uitgebreid met competenties. De deskundigheid en de competenties waarover het bestuur moet beschikken worden bepaald aan de hand van het profiel van het fonds. Dit algemene profiel wordt gebruikt voor het opstellen van een functieprofiel van individuele bestuursleden. De door de werkgevers- en werknemersverenigingen voorgedragen kandidaten voor een bestuursfunctie worden getoetst aan dit functieprofiel. Het deskundigheidsplan wordt jaarlijks vastgesteld.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
15 1 66
3.4 Opleiding Het bestuur heeft met de hulp van een kennisreflector een meting gedaan van de eigen deskundigheid. Ieder jaar volgt het bestuur twee of drie dagen opleiding om de kennis op peil te houden. Ook nieuwe bestuurleden bepalen met een kennisreflector hun deskundigheid. Er is budget voor het volgen van cursussen als dit noodzakelijk is om extra kennis op te doen.
3.5 Vergoedingsregeling Het bestuur heeft een vergoedingsregeling voor bestuurs- en commissieleden, leden van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. De vergoedingen worden gebaseerd op de norm voor SER-vergaderingen.
3.6 Evaluatiebeleid Het bestuur evalueert ieder jaar het eigen functioneren. Doel van de zelfevaluatie is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/of te verbeteren. Deze evaluatie vindt plaats onder begeleiding van een extern adviseur.
3.7 Integriteit Het fonds heeft een gedragscode ingesteld, ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het fonds en de privébelangen van betrokkenen alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het fonds voor privédoeleinden.
3.8 Klachten en geschillen Het fonds heeft een klachten- en geschillenregeling. De klachtenregeling betreft klachten van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden over de uitvoering van de pensioenregeling. Klachten worden door de administrateur behandeld. Indien de klager zich niet met de inhoud van de beslissing kan verenigen, kan de klager in beroep gaan bij het bestuur van het fonds. De geschillenregeling voorziet in de behandeling van geschillen tussen (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden het fonds. Van een geschil is sprake als een
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota -Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
16 1 66
belanghebbende zich niet kan verenigen met een inhoudelijk (uitsluitend) jegens hem genomen besluit van het bestuur. Deze behandeling vindt plaats door de geschillencommissie.
3.9 Communicatie Het fonds heeft een communicatiebeleidspian opgesteld. Voor iedere doelgroep zijn corn municatiedoelstellingen geformuleerd met betrekking tot houding, kennis en gedrag. Een samenvatting van het communicatiebeleidspian is op de website van het fonds gepubliceerd. De communicatiedoelstellingen uit het beleidsplan worden jaarlijks via een jaarplan met een begroting concreet ingevuld en door het bestuur vastgesteld. De basis van dit plan is de communicatie die verplicht is volgens de Pensioenwet.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota -Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
17 1 66
4 De Pensioenregeling 4.1 Verplichtstelling* De deelneming in de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek is verplicht gesteld voor de werknemers vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 20-jarige leeftijd wordt bereikt tot de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. De verplichtstelling geldt niet voor de directeur van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hierbij wordt verstaan onder: Werknemer: degene die tot een werkgever als hierna bedoeld in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen. Niet als werknemer wordt beschouwd degene die niet belast is met het vervaardigen of repareren van tandtechnische werkstukken én werkzaam is bij een werkgever, waarbij de bedrijfsactiviteiten zich in hoofdzaak uitstrekken tot andere activiteiten dan het vervaardigen of repareren van tandtechnische werkstukken. Werkgever: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die tandtechnische werkstukken doet vervaardigen of repareren. Onder tandtechnische werkstukken wordt verstaan alle werkstukken bestemd voor regulering, vervanging of herstel van gebitselementen, zoals bijvoorbeeld kronen, bruggen, (frame)protheses en regulatie apparatuur.
4.2 Aansluiting van werkgevers bij het pensioenfonds Volgens de statuten van het fonds wordt verstaan onder aangesloten werkgever: 1. 2.
de werkgever bij wie een of meer werknemers in dienst zijn, die vallen onder de verplichtstelling krachtens de wet; de werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt, met wie het fonds een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten.
Het fonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij het fonds wil aansluiten, indien:
Wijziging van de verplichtstelling wordt medio 2013 aangevraagd
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
181 66
de loonontwikkeling bij deze werkgever ten minste gelijk is aan die volgens de CAO voor de Tandtechniek en de werkgever premie afdraagt aan de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Tandtechniek; er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het fonds valt; of dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het fonds viel.
1.
2. 3.
De vrijwillige aansluiting wordt neergelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de vrijwillig aan te sluiten werkgever. De inhoud van deze uitvoeringsovereenkomst komt overeen met die van het uitvoeringsreglement.
4.3 Vrijstelling van verplichte deelname Een werkgever kan voor zijn werknemers, of voor een deel van zijn werknemers, bij het fonds een verzoek indienen om vrijstelling van de verplichte deelneming in het fonds. Bij het beslissen over het verzoek is het fonds gebonden aan het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Het fonds kan aan het verlenen van vrijstelling voorschriften verbinden. Vrijstelling kan worden verleend in verband met een bestaande pensioenvoorziening, in verband met concernvorming, in verband met eigen CAO, in verband met onvoldoende beleggingsrendement of om andere redenen. De werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan vrijstelling verkrijgen van premiebetaling aan het fonds. De vrijgestelde, gemoedsbezwaarde werkgever is een spaarbijdrage aan het fonds verschuldigd. De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, vrijstelling verlenen van de verplichtstelling. De vrijgestelde werknemer betaalt dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn als hij geen vrijstelling had, aan het fonds in de vorm van spaarbijdragen.
4.4 Verkrijgen deelnemerschap Volgens de statuten van het fonds wordt onder deelnemer verstaan: 1. 2. 3.
de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van de verplichtstelling krachtens artikel 3 van de wet; de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van een tussen zijn werkgever en het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst; de gewezen werknemer indien en zolang zijn deelnemerschap overeenkomstig het pensioenreglement wordt voortgezet.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
19 166
4.5 Vrijwillige voortzetting Het bestuur is bevoegd aan individuele deelnemers toe te staan de deelname aan de pensioenregeling voort te zetten na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten werkgever. Vrijwillige voortzetting wordt slechts toegestaan als de deelnemer voldoet aan de door het bestuur gestelde voorwaarden en voor de duur van drie jaar.
4.6 Hoofdlijnen van het uitvoeringsreglement De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in het uitvoeringsreglement zoals bedoeld in artikel 23 lid 2, sub b en artikel 25 van de Pensioenwet en bevat bepalingen die betrekking hebben op de verhouding tussen een verplicht aangesloten werkgever en het fonds. Met werkgevers die op basis van een vrijwillige aansluiting de pensioenovereenkomst hebben ondergebracht bij het fonds wordt eens separate uitvoeringsovereenkomst gesloten. De inhoud van deze uitvoeringsovereenkomst komt overeen met die van het uitvoeringsreglement. Premievaststelling, premiebetaling en niet nakomen premieverplichtingen De premie wordt door het bestuur, na overleg met Cao-partijen, vastgesteld en zonodig gewijzigd. Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de verplichte pensioenregeling. Deze premie is een doorsneepremie uitgedrukt in een percentage van (een gedeelte van) het pensioengevend loon van de deelnemer. De doorsneepremie is voor alle deelnemers gelijk. De premie is door de werkgever verschuldigd. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden. Voor de deelnemers die geboren zijn voor 1950, is de premie vastgesteld op: • 16% van de pensioengrondslag. Hiervan kan de werkgever 3,45% op het loon van de deelnemer inhouden; • 8,5% van het pensioengevend loon. Hiervan kan de werkgever 4,25% op het loon van de deelnemer inhouden. Voor de deelnemers die geboren zijn na 1949, is de premie vastgesteld op: • 23,50% van de pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen, partnerpensioen en ANW-pensioen. Hiervan kan de werkgever 7,76% op het loon van de deelnemer inhouden; • 3,50% van de pensioengrondslag voor de inkoop als bedoeld in artikel 48, lid 4 van het pensioenreglement 2013 voor deelnemers geboren na 1949. Hiervan kan de werkgever 1,16% op het loon van de deelnemer inhouden.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
20 1 66
-_
Indien het prepensioen al dan niet gedeeltelijk aangesloten werkgever al dan niet gedeeltelijk verschuldigd. —
—
—
—
is ingegaan en de dienstbetrekking wordt bij een voortgezet, is de premie voor het prepensioen niet meer
Geen premie is verschuldigd over de periode waarover de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, die is ingetreden voor januari 2011. De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie. Een wijziging van de premie wordt doorgevoerd met ingang van de eerste januari van een kalenderjaar. Indien de kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde premie, treedt het fonds tijdig in overleg met Caopartijen. Als de premie hoger is vastgesteld dan de kostendekkende premie, kan het fonds het surplus benutten voor extra buffervorming voor herstel, of als kapitaaldekkingsopslag voor toekomstige toeslagverlening of voor andere doelen als omschreven in deze nota. Als de kostendekkende premie hoger is dan voor Cao-partijen acceptabel is, kunnen Cao-partijen de pensioenovereenkomst aanpassen in die zin dat de hoogte van de op te bouwen aanspraken in de toekomst naar beneden wordt bijgesteld. Premieheffing vindt plaats op voorschotbasis; aan de hand van de definitieve loonopgaven van het voorgaande kalenderjaar wordt de premie voor het lopende jaar geschat. De premie wordt in vier kwartaaltermijnen in rekening gebracht. Binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar vindt aan de hand van de jaaropgaven definitieve afrekening over dat jaar plaats. Bij overschrijding van de betalingstermijn kan het fonds de wettelijke rente en vergoeding van andere kosten vorderen. Als een werkgever met de betaling in gebreke blijft maakt het fonds gebruik van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen. Zo kan het fonds een dwangbevel uitbrengen, beslag laten leggen op goederen van de werkgever, het faillissement van de werkgever aanvragen of de bestuurders van de werkgever aansprakelijk stellen. Ook is het fonds bevoegd om als uiterste middel de actieve deelnemers in dienst van een werkgever te informeren over een betalingsachterstand van die werkgever. Informatie De werkgever is verplicht alle deelnemers bij het fonds aan te melden en de gegevens volledig, juist en tijdig te verstrekken. Een werkgever moet het fonds inzage verlenen in zijn administratie voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de pensioenregeling. Indien een werkgever geen of onjuiste gegevens verstrekt voor de voorschotnota of de definitieve afrekening, is het fonds bevoegd deze naar beste weten zelf vast te stellen. Het fonds kan dan ook een boete opleggen. Het fonds zorgt ervoor dat de deelnemers over de pensioenregeling worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 21 van de Pensioenwet. Aanpassing van het pensioenreglement aan de pensioenovereenkomst Cao-partijen informeren het fonds over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst op hoofdlijnen. Het fonds heeft de bevoegdheid om de details uit te werken. Het fonds past binnen drie maanden na wijziging
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
21! 66
van de pensioenovereenkomst het pensioenreglement aan. Indien wetgeving of de toezichthouder dit vereist, en de deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging, is het fonds bevoegd om zonder voorafgaande afstemming met Caopartijen het pensioenreglement te wijzigen. Na elke wijziging van het pensioenreglement legt het fonds het pensioenreglement voor aan de Cao-partijen. Toeslagverlening Het bestuur beslist jaarlijks of en in hoeverre een toeslag op pensioenaanspraken en pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden kan worden toegekend. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds toereikend zijn voor een toeslag, wordt deze toegekend. De
toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten is voorwaardelijk. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling Bij onderdekking respectievelijk een reservetekort volgt het fonds de daarop betrekking hebbende procedures zoals voorgeschreven in de Pensioenwet. Het fonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie indien ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften in de Pensioenwet betreffende
toereikende technische voorzieningen (artikel 126 Pensioenwet), het vereist eigen vermogen (artikel 132 Pensioenwet), de dekking door waarden (artikel 133 Pensioenwet) en de voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig het vastgestelde toeslagbeleid van het fonds. Van de wettelijke mogelijkheid van terugstorting maakt het fonds geen gebruik. Vrijwillige voortzetting Bij beëindiging van de verplichte deelneming heeft de inactieve deelnemer de mogelijkheid de deelneming op bepaalde voorwaarden vrijwillig voort te zetten. De voorwaarden zijn vastgelegd in het pensioenreglement. De volledige pensioenpremie is verschuldigd door de inactieve deelnemer zelf, tenzij
aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan en de premie geheel of gedeeltelijk voor rekening van het fonds komt. Vrijstelling
In het uitvoeringsreglement worden de voorwaarden aangegeven waaronder een werkgever voor zijn werknemers vrijstelling kan worden verleend van de verplichte deelneming in het fonds; het betreft de wettelijke voorwaarden van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Gemoedsbezwaarde werkgever De werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering kan een verzoek indienen tegen premiebetaling. Een vrijstelling kan worden verleend voor vijf jaar.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
22 1 66
_____
Klachten en geschillen De voor de werkgever geldende klachten- en geschillenprocedure is beschreven.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
23 1 66
4.7 Kenmerken van de pensioenregeling De pensioenregeling voor deelnemers die geboren zijn na 1949 luidt met ingang van 1januari 2013 in hoofdlijnen als volgt: Regeling
Uitkeringsovereenkomst (middelloon);
Toetredingsleeftijd ouderdomspensioen
20 jaar;
Pensioenleeftijd ouderdomspensioen
67 Jaar;
Pensioengevend loon
Het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen met uitzondering van: a. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; b. het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; c. de uitkering van levenslooptegoeg.
Pensioengrondslag
Het pensioengevend loon verminderd met de franchise;
Franchise voor de basisregeling
€ 10.940 in 2013. De franchise wordt in beginsel jaarlijks geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de lonen in de CAO voor de Tandtechniek;
Opbouwpercentage ouderdomspensioen
19% van de pensioengrondslag;
Ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioengrondslagen (inclusief eventueel verleende toeslagen) vermenigvuldigd met het opbouwpercentage;
Opbouwpercentage partnerpensioen
133% van de pensioengrondslag;
Partnerpensioen
Het partnerpensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioengrondslagen (inclusief eventueel
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
24 1 66
verleende toeslagen) vermenigvuldigd met het opbouwpercentage; Wezenpensioen
Voor ieder kind (met een maximum van vijf kinderen) 20% van het partnerpensioen;
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het zogenaamde WAD-gat (verschil tussen loondervings- en vervolguitkering). Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend;
ANW-pensioen
Een nabestaande, die geboren is in of na 1950 én die geen ongehuwd of een niet als partner geregistreerd kind onder de 18 heeft en niet ten minste 45% arbeidsongeschikt is, ontvangt een ANW-pensioen van € 7.200 (bedrag per 1 april 2013). De nabestaande van een overleden parttimer krijgt een uitkering naar rato van het parttime percentage;
Premievrijstelling
Bij arbeidsongeschiktheid (WIA) van 35% of meer wordt de pensioenopbouw premievrij geheel of gedeeltelijk voortgezet; bij een arbeidsongeschiktheid: tussen tussen tussen tussen tussen
-
-
-
-
-
80% 65% 55% 45% 35%
en en en en en
100% een opbouw van 100%; 80% een opbouw van 72,5%; 65% een opbouw van 60%; 55% een opbouw van 50%; 45% een opbouw van 40%;
Bij recht op een WAD-uitkering, bij een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet; bij een arbeidsongeschiktheid: -
-
-
-
-
-
-
tussen 80% tussen 65% tussen 55% tussen 45% tussen 35% tussen 25% tussen 15%
en en en en en en en
100% een opbouw van 100%; 80% een opbouw van 72,5%; 65% een opbouw van 60%; 55% een opbouw van 50%; 45% een opbouw van 40%; 35% een opbouw van 30%; 25% een opbouw van 20%;
Het fonds heeft de ambitie om jaarlijks pensioenrechten en pensioenaanspraken aan te passen aan de prijsinfiatie
Toeslagen
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
25 t 66
—
—
(CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid). Voor deze voorwaardelijke toeslag wordt geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De voorwaardelijke toeslag wordt gefinancierd uit het beleggingsrendement. Uitruilmogelijkheden
Op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te ruilen in een hoger ouderdomspensioen; Bij einde deelneming en op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht een deel van zijn ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen geeft een verhoging van het partnerpensioen met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met een percentage. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de uitruildatum. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het na de uitruil resterende ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan of de hoogte hiervan laten variëren;
Overgangsmaatregel
Voor deelnemers die zijn geboren in de periode 1950 tot en met 1985 en onafgebroken deelnemer en werknemer waren vanaf 31 december 2005 geldt een aanvullende overgangsmaatregel. Onder voorwaarden wordt een verhoging van de aanspraak ouderdomspensioen over verleden diensttijd toegekend, tot aan het niveau van de fiscale regelgeving. De inkoop vindt tijdsevenredig plaats tot en met 31-12-2020 of tot de eerder gelegen pensioneringsdatum.
T/m 2012 opgebouwde pensioenaanspraken
De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen blijven per die datum vastgesteld overeenkomstig het pensioenreglement zoals dat op 31 december 2012 van kracht was, op voorwaarde dat het ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
26 1 66
Uitstelmogelijkheden
De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen later te laten ingaan dan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is uiterlijk mogelijk tot het bereiken van de 67-jarige leeftijd. De (gewezen) deelnemer kan de ingang van het ouderdomspensioen na het bereiken van de 65-jarige leeftijd alleen uitstellen als en zolang in dienstbetrekking wordt doorgewerkt.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
27 1 66
1
De pensioenregeling voor deelnemers die geboren zijn voor 1950 luidt met ingang van 1 januari 2013 in hoofdlijnen als volgt: Regeling
Uitkeringsovereenkomst (middelloon);
Toetredingsleeftijd prepensioen
20 jaar;
Toetredingsleeftijd ouderdomspensioen
20 jaar;
Pensioenleeftijd prepensioen
60 jaar;
Pensioenleeftijd ouderdomspensioen
65 jaar;
Pensioengevend loon
Het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen met uitzondering van: a. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen: b. het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. c. het loon dat betrekking heeft op de periode vanaf de eerste dag van de maand waarop de 65-jarige leeftijd wordt bereikt; d. de uitkering van levenslooptegoed.
Pensioengrondslag
Het pensioengevend loon verminderd met de franchise;
Franchise voor de basisregeling
€ 15.468 in 2013. De franchise wordt in beginsel jaarlijks geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de lonen in de CAO voor de Tandtechniek;
Opbouwpercentage prepensioen
225% van het pensioengevend loon;
Opbouwpercentage ouderdomspensioen
2,00% van de pensioengrondsiag;
Prepensioen
Het prepensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioengevende lonen (inclusief eventueel verleende toeslagen) vermenigvuldigd met het opbouwpercentage;
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
28 1 66
Ouderd omspensioen
Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioengrondsiagen (inclusief eventueel verleende toeslagen) vermenigvuldigd met het opbouwpercentage;
Opbouwpercentage partnerpensioen
1,4% van de pensioengrondslag;
Partnerpensioen
Het partnerpensioen is gelijk aan de som van de jaarlijks vastgestelde pensioengrondsiagen (inclusief eventueel verleende toeslagen) vermenigvuldigd met het opbouwpercentag e;
Wezen pensioen
Voor ieder kind (met een maximum van vijf kinderen) 20% van het partnerpensioen;
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het zogenaamde WAD-gat (verschil tussen loondervings- en vervolguitkering). Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend;
ANW-pensioen
Een nabestaande, die geboren is in of na 1950 én die geen ongehuwd of een niet als partner geregistreerd kind onder de 18 heeft en niet ten minste 45% arbeidsongeschikt is, ontvangt een ANW-pensioen van € 7200 (bedrag per 1 april 2013). De nabestaande van een overleden parttimer krijgt een uitkering naar rato van het parttime percentage;
Premievrijstelling
Bij arbeidsongeschiktheid (WIA) van 35% of meer wordt de pensioenopbouw premievrij geheel of gedeeltelijk voortgezet; bij een arbeidsongeschiktheid: -
-
-
-
-
tussen tussen tussen tussen tussen
80% 65% 55% 45% 35%
en en en en en
100% een opbouw van 100%; 80% een opbouw van 72,5%; 65% een opbouw van 60%; 55% een opbouw van 50%; 45% een opbouw van 40%;
Bij recht op een WAD-uitkering, bij een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet; bij een arbeidsongeschiktheid: -
-
tussen 80% en 100% een opbouw van 100%; tussen 65% en 80% een opbouw van 72,5%;
Actuariëe en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
29 1 66
-
-
-
-
-
tussen tussen tussen tussen tussen
55% 45% 35% 25% 15%
en en en en en
65% 55% 45% 35% 25%
een een een een een
opbouw opbouw opbouw opbouw opbouw
van van van van van
60%; 50%; 40%; 30%; 20%;
Toeslagen
Het fonds heeft de ambitie om jaarlijks pensioenrechten en pensioenaanspraken aan te passen aan de prijsinfiatie (CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid). Voor deze voorwaardelijke toeslag wordt geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De voorwaardelijke toeslag wordt gefinancierd uit het beleggingsrendement.
Uitruilmogelijkheden
De (gewezen) deelnemer kan zijn prepensioen eerder (of later) laten ingaan, echter nooit eerder dan 55 jaar; De (gewezen) deelnemer kan op pensioneringsdatum zijn ouderdomspensioen uitruilen in een hoger prepensioen en andersom; Op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te ruilen in een hoger ouderdomspensioen; Bij einde deelneming en op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht een deel van zijn ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen geeft een verhoging van het parinerpensioen met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met een percentage. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de uitruildatum. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het na de uitruil resterende ouderdomspensioen.De (gewezen) deelnemer kan in plaats van op de pensioneringsdatum ook op de pensioendatum zijn parinerpensioen geheel of gedeeltelijk uitruilen in een hoger ouderdomspensioen; De (gewezen) deelnemer heeft niet de mogelijkheid zijn ouderdomspensioen te vervroegen;
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
30 1 66
Voorwaardelijke aanvullingen
Voor deelnemers, die zowel op 31 december 2000 als op 1 januari 2001 deelnemer waren, gelden de volgende overgangsmaatregelen; een extra toekenning van 5 opbouwjaren om het gemis aan opbouw ouderdomspensioen en partnerpensioen tussen 60 en 65 te compenseren en een compensatie voor het gemis aan opbouwjaren prepensioen. De rechten uit hoofde van de overgangsregeling worden voorwaardelijk toegekend. De deelnemer kan alleen wanneer hij op het moment van pensioneren nog actief is, aanspraak maken op deze overgangsmaatregelen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
31! 66
5 Financiële Opzet Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn volledig verzekerd in eigen beheer. Het pensioenfonds heeft dus geen herverzekeringscontract gesloten.
5.1 Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichting wordt gesteld op de contante waarde van de reglementair tot de balansdatum verworven pensioenaanspraken waarin begrepen de contante waarde van de toegekende toeslagen op deze pensioenaanspraken. Bij de waardering van de pensioenaanspraken wordt van de volgende grondslagen uitgegaan: Interest
Nominale rentetermijnstructuur (zero-coupon), zoals door De Nederlandsche Bank maandelijks op haar website wordt gepubliceerd.
Sterfte
AG Prognosetafel 2012-2062, waarbij de sterftekansen worden gecorrigeerd voor de ervaringssterfte van het fonds (zie de volgende tabel). Deze ervaringssterfte wordt periodiek 2-jaarlijks geëvalueerd. Dit heeft laatstelijk plaatsgevonden per ultimo 2012.
wezenpensioen
De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan nabestaandenpensioen; bij de vaststelling van de lasten ter zake van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 21-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen.
Leeftijdsverschil
De leeftijd van de vrouwelijke resp. mannelijke partner van de deelnemer is 3 jaar lager resp. hoger gesteld dan die van de deelnemer.
Partnerfrequentie
Voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor nog niet ingegane nabestaandenpensioenen wordt een partnerfrequentie volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990 gehanteerd, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met 65.Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Na de pensionering neemt de gehuwdheid af met de sterfte van de partner.
Premievrijstelling invaliditeit
Voor (gewezen) deelnemers wordt 95% van de contante waarde van de toekomstige opbouw gereserveerd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
32 1 66
Reservering van dit pensioen vindt plaats op basis van
Arbeidsongeschiktheidspensioen
rentedekking. Opslag voor toekomstige kosten
Voor de dekking van toekomstige excassokosten wordt de netto voorziening verhoogd met 2%.
Afronding leeftijden
De leeftijden op de balansdatum zijn vastgesteld door het balansjaar te verminderen met het geboortejaar en bij het verschil 0,5 op te tellen.
Voorziening niet opgevraagd pensioen Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert, wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Taridtechniek -
33 1 66
TABEL
Leeftijd 0-20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
Ervaringssterfte factoren hoofdverzekerde man vrouw 0,349 0,386 0,413 0,381 0,414 0,439 0,465 0,447 0,480 0,492 0,518 0,513 0,546 0,545 0,579 0,571 0,612 0,597 0,624 0,645 0,677 0,650 0,677 0,665 0,677 0,680 0,696 0,677 0,677 0,711 0,677 0,726 0,741 0,677 0,677 0,756 0,771 0,677 0,677 0,786 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,677 0.802 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,677 0,802 0,677 0,802 0,802 0,677 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,677 0,802 0,802 0,677 0,802 0,677 0,677 0,802
medeverzekerde man vrouw 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80
Leeftijd 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 e.v.
hoofclverzekerde man vrouw 0,802 0,681 0,802 0,684 0,802 0,687 0,802 0,690 0,802 0,693 0,802 0,697 0,802 0,700 0,802 0,703 0,802 0,706 0,802 0,709 0,802 0,736 0,802 0,763 0,802 0,790 0,802 0,818 0,802 0,845 0,802 0,872 0,802 0,899 0,802 0,926 0,802 0,953 0,802 0,980 0,821 0,980 0,841 0,980 0,861 0,980 0,881 0,980 0,901 0,980 0,921 0,980 0.940 0,980 0,960 0,980 0,980 0,980 1,000 0,980 1,000 0,982 1,000 0,984 1,000 0,986 1,000 0,988 1,000 0,990 1,000 0,992 1,000 0,994 1,000 0,996 1,000 0,998 1,000 1,000 1,000 1,000
medeverzekerde man vrouw 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,80 0,90 0,81 0,91 0,82 0,91 0,82 0,92 0.83 0,92 0,84 0,92 0,85 0,93 0,86 0,93 0,86 0,94 0,87 0,94 0,88 0,94 0,89 0,95 0,90 0,95 0,90 0,96 0,91 0,96 0,92 0,96 0,93 0,97 0,94 0,97 0,94 0,98 0,95 0,98 0,96 0,98 0,97 0,99 0,98 0,99 0,98 1,00 0,99 1,00 1,00 1,00 1,00
5.2 Beleid flexibiliserings- en afkoopfactoren Met ingang van 1januari 2012 worden de flexibiliserings- en afkoopfactoren vastgesteld: .
op basis van de geldende actuariële grondslagen van het fonds;
Actuariële en Bedrijtstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
34 1 66
op basis van een constante rente, afgeleid uit het gemiddelde van de maandelijkse rentestanden (juli tlm juni); gebruikmakend van de rente bij looptijd 25 jaar; met wegingsfactoren voor sekseneutraliteit, waarbij uitgegaan wordt van de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers.
• • •
Zolang de actuariële grondslagen niet wijzigingen staan de flexibiliserings- en afkoopfactoren voor onbepaalde tijd vast. De rente wordt jaarlijks in juli getoetst. Bij een verandering van het renteniveau met meer dan 0,5%-punt kan het bestuur besluiten de factoren aan te passen.
5.3 De reserves Het • • •
pensioenfonds kent de volgende reserves De Gebonden reserve; De Aop-reserve; De Beleidsreserve.
De Gebonden reserve wordt vastgesteld op de hoogte van de wettelijk vereiste reserves. De Gebonden reserves dient om toekomstige beleggings en actuariële tegenvallers op te kunnen vangen. Aan de Aop-reserve wordt jaarlijks het resultaat op de arbeidsongeschiktheidspensioenregeling toegevoegd of onttrokken. De Aop-reserve is specifiek bedoeld om tegenvallers in de toekenning van arbeidsongeschiktheidspensioen op te kunnen vangen. De Beleidsreserve is een sluitpost, waaraan uit het resultaat wordt toegevoegd of onttrokken nadat de Gebonden reserve en de Aop-reserve op het juiste niveau zijn gebracht. De Beleidsreserve kan onder andere eventueel worden gebruikt om toekomstige toeslagen te financieren en de pensioenregeling te verbeteren. Het bestuur heeft over de (toekomstige) aanwending van deze reserves nog geen beslissing genomen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
35 1 66
5.4 Financiering De pensioenregeling wordt gefinancierd door een doorsneepremie. Voor deelnemers geboren voor 1950 zijn de volgende premies van toepassing: • Basisregeling (OP/NP/ANW) : 16,0% van de pensioengrondslag • Prepensioen, mcl. overgangsmaatregelen : 8,5% van het pensioengevend loon Voor deelnemers geboren na 1949 zijn de premies voor 2013 als volgt vastgesteld: • Basisregeling (OP/NP/AN’ : 23,5% van de pensioengrondsiag • VPL-regeling (inkoop verleden diensttijd) : 3,5% van de pensioengrondsiag De premie voor de regeling van de deelnemers, die zijn geboren voor 1950, is gelijk aan de premie in het boekjaar van 2005. Dit was het laatste jaar dat de oude regeling voor alle deelnemers van toepassing was. Met ingang van 2006 is deze regeling alleen nog van toepassing voor de deelnemers, die zijn geboren voor 1950. De premie voor de basisregeling van de deelnemers, die zijn geboren na 1949, is per 1januari 2013 als volgt opgebouwd: • De actuariële kosten voor de jaarlijkse inkoop op basis van de grondslagen excl. premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid 13,00% • Opslag voor premievrijstelling 0,25% • Kosten voor de uitvoering 1,50% • Solvabiliteitsopslag (17% van de kosten inkoop) 2,25% • Marge 6,50% Totaal
23,50%
De actuariële kosten voor de jaarinkoop zijn gebaseerd op een verwacht rendement van 4%. De solvabiliteitsopslag is gedempt. De premie voor de VPL-regeling is geheel bestemd voor de directe inkoop van inhaalpensioen en is kostendekkend. De premie voor de deelnemers, die zijn geboren voor 1950, is niet kostendekkend en de premie voor de deelnemers, geboren na 1949 zal meer dan kostendekkend zijn. De reden hiervan is dat de actuariële kosten van de deelnemers, die geboren zijn voor 1950, hoger zal zijn door hun relatief hoge leeftijd. Voor de deelnemers, geboren na 1949 geldt juist dat hun leeftijd relatief laag is, waardoor de kostendekkende premie voor deze groep lager is dan de premie, ad 23,5%.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
36 1 66
De premie voor de basisregeling is echter zodanig vastgesteld dat deze kostendekkend is als op termijn alle deelnemers onder de nieuwe, per 1januari 2013 ingevoerde, regeling vallen.
De procedure voor het vaststellen van de jaarlijkse premiestelling is als volgt: De premie is in beginsel gelijk aan 22% plus een eventuele herstelopslag als lange termijnherstel niet haalbaar is; Jaarlijks wordt getoetst of deze premie nog kostendekkend is op de gedempte premiemethodiek; lngeval het pensioenfonds in onderdekking verkeert, zal tevens worden getoetst of deze premie bijdraagt aan herstel tot 105%. Omdat op het moment van premiestelling de situatie aan het einde van het jaar nog niet bekend is, wordt eind september als ijkmoment gebruikt voor de financiële positie en de rentestand; Als de premie niet bijdraagt aan herstel tot 105%, wordt in eerste instantie onderzocht of een premieverhoging mogelijk is. Als de premie niet voldoende kan worden verhoogd, wordt mogelijk overgegaan tot versobering van de regeling.
• • •
•
5.5 Vereist eigen vermogen Het fondsvermogen is in het vervolg gedefinieerd als de som van de voorziening pensioenverplichtingen en de reserves, zoals beschreven in paragraaf 5.1 en 5.3. Minimum vereist eigen vermogen Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) bedraagt 4,3% van de technische voorzieningen en wordt jaarlijks vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen. Het MVEV wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico’s en door beheerslasten en risico’s die voortkomen uit de pensioenregeling, waaronder nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze componenten komen als volgt terug in de berekening van het MVEV: -
-
Beleggingsrisico
4% van het niet-herverzekerde gedeelte van de voorziening pensioenverplichtingen, met een minimum van 4% van 85% van de voorziening pensioenverplichtingen.
Beheerslasten
Deze component is alleen van toepassing als het fonds geen beleggingsrisico heeft.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
37 1 66
4
411
-
-
Risico van vooroverlijden
0,3% van het niet-herverzekerde gedeelte van het risicokapitaal bij overlijden, met een minimum van 03% van 50% van het risicokapitaal bij overlijden. Het risicokapitaal is gedefinieerd als de contante waarde van de coming service van het direct ingaand nabestaanden pensioen.
Risico van arbeidsongeschiktheid
18% van de in het vorige boekjaar geboekte/verdiende premies inclusief poliskosten (voor zover deze premies inclusief poliskosten niet meer bedragen dan € 50 miljoen) plus 16% van deze premies inclusief kosten voor zover deze meer bedragen dan € 50 miljoen. De uitkomst hiervan wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen schades die voor eigen rekening komen (dus na aftrek van het herverzekerde deel) en de bruto schaden in de voorlaatste drie boekjaren. Dit verhoudingsgetal is minimaal 50%. Deze uitkomst wordt vervolgens vermenigvuldigd met de verhouding tussen de TV voor te betalen schaden die voor eigen rekening komen (dus na aftrek van het herverzekerde deel) aan het einde van het boekjaar en dezelfde TV aan het einde van het vorige boekjaar. Dit verhoudingsgetal is maximaal 100%.
Indien het fondsvermogen lager is dan de som van de technische voorzieningen en het MVEV, bestaat er een situatie van onderdekking. Indien de situatie van onderdekking ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Bij onderdekking beschrijft het bestuur in een korte termijn herstelplan de maatregelen die genomen moeten worden om in drie jaar uit de situatie van onderdekking te komen. Na goedkeuring door DNB wordt het korte termijn herstelplan uitgevoerd.
Vereist eigen vermogen Het bestuur van het pensioenfonds streeft ernaar om het aanwezige fondsvermogen minimaal gelijk te laten zijn aan het Vereiste Eigen Vermogen (VEV). Het VEV is het vermogen dat hoort bij een evenwichtssituatie van het pensioenfonds. In de evenwichtssituatie heeft het vermogen een zodanige omvang dat met de wettelijke vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst. Het bestuur heeft besloten dat het VEV wordt vastgesteld conform het standaardmodel van DNB, met daaraan toegevoegd een component voor actief beheer (zogenaamde Si 0). Deze component voor actief Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
38 1 66
-
beheer wordt berekend conform het document van Minister Kamp, “Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen’ d.d. juni 2011. In het standaard model worden nu de volgende risicofactoren onderscheiden:
-
Renterisico (S ) 1
Het renterisico wordt bepaald aan de hand van het voor het pensioenfonds in termen van netto verlies meest negatieve scenario van een rentestijging c.q. rentedaling op basis van de rentefactoren opgenomen in artikel 1 van bijlage 3 van het document Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling van 19 december 2006.
Risico zakelijke waarden (S ) 2
Het aandelen- en vastgoedrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in:
-
• aandelen ontwikkelde markten en indirect vastgoed met 25%; • aandelen opkomende markten met 35%; • niet-beursgenoteerde aandelen met 30%; en • direct vastgoed met 15% Bij de bepaling van het totale risico zakelijke waarden wordt rekening gehouden met een correlatie tussen de diverse categorieën van 075. Hiertoe wordt de volgende formule gehanteerd: **
2
-
-
S*SS
Valutarisico (S ) 3
Het valutarisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro met 20%.
) 4 Grondstoffen risico (S
Het grondstoffenrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen met 30%.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
39 1 66
-
-
-
-
-
-
Kredietrisico (S ) 5
Het kredietrisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een stijging van de gemiddelde creditspread van de krecJietgevoelige beleggingen van het fonds van 40%.
Verzekeringstechnisch risico (S ) 6
Het verzekeringstechnisch risico wordt bepaald volgens een door DNB voorgesteld model. Hierin worden drie risicofactoren betrokken die verband houden met sterfte te weten procesrisico, TSO en NSA. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De risicofactoren TSO en NSA houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen.
Liquiditeitsrisico (S ) 7
Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op 0 gesteld.
Concentratierisico (S ) 8
Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op 0 gesteld.
Operationeel risico (S ) 9
Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op 0 gesteld.
Actief beheer risico (S)
Het actief beheer risico wordt bepaald voor de categorie beursgenoteerde aandelen (volwassen markten en opkomende markten) op basis van de volgende formule:
10
=
—(waarde
*
(_1(1
c)* TEbC)— TERbC)
Waarbij:
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
40 1 66
-S
Waardeb: de waarde van de beleggingscategorie; —
a): de inverse normale verdeling, bij 97,5% zekerheid is deze factor gelijk aan -1,96;
TEbC:
Ex-ante Tracking Error van de beleggingscategorie (op basis van de gekozen strategie);
TERbC:
Total Expense Ratio van de beleggingscategorie; de TER geeft de totaal in rekening gebrachte kosten aan van het beleggingsfonds (exclusief transactiekosten).
De effecten Si tot en met SlO worden gecombineerd tot het VEV aan de hand van onderstaande formule: VEV
gs2
+522+2*0,50*51*52+532+542 +S 2 5
2 +5+5 + 592 +S2 6 +S
NB: In bovenstaande formule geeft de waarde 0,50 de correlatie weer tussen de effecten van het renterisico en het zakelijke waarden risico. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties gelijk aan nul gezet. Op deze wijze is diversificatie tussen verschillende risicofactoren, dat wil zeggen de verwachting dat niet alle risico’s gelijktijdig optreden, meegenomen in de formule.
Indien het fondsvermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, is er sprake van een reservetekort en beschrijft het bestuur in een lange termijn herstelplan de maatregelen die moeten worden genomen om wel aan de normen van het gewenste vermogen te voldoen. Hierbij wordt in principe een maximale termijn van vijftien jaar voor een situatie van een reservetekort gehanteerd. Na goedkeuring door DNB wordt het lange termijn herstelplan uitgevoerd. Uitwerking per 31 december 2012 Het vereist eigen vermogen, zoals hiervoor gedefinieerd, is per eind december 2012—op de strategische beleggingsmix als volgt opgebouwd: —
in€1.000
%vanTV
) 1 Renterisico (S
67.347
9,8%
) 2 Risico zakelijke waarden (S
61 .840
9,0%
) 3 Valutarisico (S
14.387
2,1%
4.836
0,7%
) 4 Grondstoffen risico (S
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
41! 66
Kredietrisico (S ) 5
12.919
1,9%
Verzekeringstechnisch risico (S ) 6
21.422
3,1%
Liquiditeitsrisico (S ) 7
0
0%
Concentratierisico (S ) 8
0
0%
Operationeel risico (S ) 9
0
0%
+
13.368
1,9%
-1-
79.674
11,6%
116.445
16,9%
Actief beheer risico (S ) 10
Diversificatievoordeel
Vereist eigen vermogen
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
42166
6 Vermogensbeheer 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het beleggingsbeleid beschreven. Het beleggingsbeleid bestaat enerzijds uit de strategische afweging tussen rendement en risico die resulteert in de keuze van de vermogenscategorieën, de omvang van die categorieën en het beperken van financiële risico’s. Anderzijds bestaat het beleggingsbeleid uit het beheer van het vermogen binnen iedere vermogenscategorie en uitvoering van het risicobeleid. Dit vindt plaats binnen richtlijnen die met de uitvoerder zijn afgesproken
6.2 Strategisch beleggingsbeleid De regelgeving van het FTK maakt de economische risico’s (verbonden aan aandelen, valuta, rente, etc) die in pensioenfondsen aanwezig zijn expliciet en vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau het pensioenfonds kan of wil accepteren. Vervolgens wordt dat risico zo ingezet dat het rendement van het vermogen wordt gemaximeerd. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor dit strategische belegging- en risicobeleid. Daarmee wordt aansluiting tussen het beleggingsbeleid, de pensioenverplichtingen en de overige sturingsmiddelen bereikt. De basis hiervoor is de ALM studie die periodiek door het pensioenfonds wordt uitgevoerd. Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van de risico’s die het pensioenfonds wenst te accepteren, de jaarlijks vast te stellen normportefeuille, bandbreedtes en de beleggingsrichtlijnen. Het bestuur wordt hierbij geadviseerd door Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management.
6.3 De uitvoering van het vermogensbeheer Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door Syntrus Achmea Strategisch Pensioenmanagement, Syntrus Achmea Vermogensbeheer en Syntrus Achmea Vastgoedbeheer. Syntrus Achmea Vermogensbeheer is verantwoordelijk voor de beleggingen in aandelen, vastrentende waarden, liquiditeiten en alternatieve beleggingen bestaande uit private equity en grondstoffen. Syntrus Achmea Vastgoedbeheer is verantwoordelijk voor de beleggingen in direct vastgoed. Elke beleggingsbeslissing wordt in principe bekeken door 4 ogen, ook in de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Er vindt veelvuldig overleg tussen direct leidinggevenden en (senior) portefeuillebeheerders plaats. Een gedeelte van de beleggingen wordt niet door Syntrus Achmea Vermogensbeheer gedaan maar is opgedragen aan externe beheerders. Deze uitvoerders worden gemonitord door Syntrus Achmea Strategisch Pensioenmanagement (SPM). Deze externe beheerders zijn:
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
43 1 66
BlackRock, voor de beleggingscategorieën aandelen Europa, Verenigde Staten, Japan en opkomende markten. Fidelity, voor de beleggingscategorie aandelen Azië Pacific ex. Japan. Morgan Stanley, voor de beleggingscategorie grondstoffen. Pictet, voor de beleggingscategorie obligaties opkomende markten. Syntrus Achmea Strategisch Pensioenmanagement (SPM) is als fiduciair verantwoordelijk voor adviseren over de totale beleggingsportefeuille en beleggingstechnische onderwerpen, het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan bestuur en beleggingsadviescommissie. Het Pensioenfonds heeft de uitvoering van het beleggingsbeleid uitbesteed aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. (‘SAVB”). SAVB is verantwoordelijk voor de beleggingen in aandelen, vastrentende waarden en liquiditeiten. Een gedeelte van de beleggingen wordt niet in eigen beheer gedaan maar is opgedragen aan externe vermogensbeheerders. Deze uitvoerders worden geselecteerd en gemonitoord door SPM (in bijlage 2 wordt het selectie en monitoringproces van externe vermogensbeheerders beschreven).
6.4 Strategische allocatie De strategische allocatie is de verdeling van het vermogen over beleggingscategorieën, waarbij op langere termijn optimalisatie van het rendement wordt verwacht. Randvoorwaarde is dat de pensioenverplichtingen nagekomen kunnen worden en het risico aanvaardbaar is. Om deze reden vindt spreiding over beleggingscategorieën plaats en worden minimum en maximum wegingen gehanteerd voor de beleggingscategorieën. In de beleggingsportefeuille, waarin zowel zakelijke waarden als vastrentende waarden voorkomen, wordt de voorkeur gegeven aan het nastreven van extra rendement via zakelijke waarden, omdat de beloning voor het gelopen risico veelal hoog is. Eveneens uit dat oogpunt wordt er gewerkt met een solide vastrentende beleggingsportefeuille. De beleggingsbeslissing over de strategische allocatie en de minimum en maximum wegingen geldt in principe voor een periode van 3 jaar. Afhankelijk van de marktomstandigheden en de beleggingsvisie kiest de vermogensbeheerder de uiteindelijke vermogensallocatie binnen de afgesproken bandbreedtes om de beleggingsresultaten op korte termijn te optimaliseren. Dit wordt een actief beleggingsbeleid genoemd.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
44 1 66
6.4.1
Normportefeuille en bandbreedtes
Voor 2013 is de volgende normportefeuille vastgesteld:
11.00% 6.50% 1 .00% 1 .00% 1 .00% 20 .50%
1-Apr-13 midden 11.00% 7.00% 1 .00% 1 .00% 1 .00% 21 .00%
banctreedte (+1-) 5,00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00%
Staateobligaties cum Niet-Staatsobligatieseuro Olobal High Yield Obligaties Opkomende merkten HC Obligaties Opkomende markten LC Hypotheken Totaal
30.50% 21.00% 3.50% 2.00% 0.00% 2.00% 59.00%
28.00% 21.00% 3.50% 2.00% 3.00% 2.00% 59.50%
5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00%
Direct Va&çped Nededa-id Totaal
15.00% 15.00%
15.00% 15.00%
5.00% 5.00%
Otrig Pri’ate Equity Grondstoffen Portetejille mn thema’s Totaal
0.50% 1 .00% 2.00% 1 .00% 4.50%
0.50% 1 .00% 2.00% 0.00% 3.50%
3.00% 3.00% 3.00% 3.00% 3.00%
Liquiditeiten Totaal
1 .00% 1 .00%
1 .00% 1 .00%
5.00% 5.00%
100.0%
100.0%
tukig
Noirqortdeuille Aandelen Europa Aandelen Vererigde Staten Aandelen Japan Aandelen Azië Padflc ex Japan Aandelen Opkomende ma-kien [iiaai
Tolaal portdeuille
Gedurende het jaar jn de barxtreedtesrmdom beIegjingcotegorieën symmetriach, aarbij eeen negatieve gechten zijntcegestam.
In verband met een lage liquiditeit in de beleggingscategorieën Direct Vastgoed, Hypotheken, Portefeuille van Thema’s en Private Equity kunnen deze categorieën op de korte termijn onder- en/of overwegingen vertonen. Deze worden bij de liquide beleggingscategorieën gecompenseerd. De bandbreedte van de liquide beleggingscategorieën zijn exclusief de invulling die noodzakelijk is als gevolg van de allocatie naar illiquide beleggingscategorieën. De bandbreedte bij de liquide beleggingscategorieën wordt daarom niet door illiquide categorieën ‘benut’.
6.4.2
Rebalancing
De benchmark wordt op jaarbasis gerebalanced. Gedurende het jaar is er sprake van een zwevende benchmark (floating benchmark). Dit wil zeggen dat de benchmarkgewichten veranderen als gevolg van marktbewegingen en dat de bandbreedte meebeweegt. De eerstvolgende rebalancing datum is 1 april
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
-
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
45 1 66
-4
2013. Mocht in de periode voor de rebalancing datum de volatiliteit op de markten scherp oplopen en/of de omvang van de rebalancing te omvangrijk worden, dan komt Syntrus Achmea met een alternatief rebalancing voorstel. Cash Allocatie Posities kunnen ingenomen worden met fysieke beleggingen of met derivaten. Debetstanden zijn alleen toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard.
6.4.3
Intern/extern verdeling
In onderstaande tabel staat de vastgestelde verdeling tussen het aandelenvermogen dat beheerd wordt door Syntrus Achmea (intern) en wat door externe vermogensbeheerders wordt beheerd (extern). Verdeling Intern 1 Edern bdiea aandelen
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
Intern 0% Variabel 0% 0% Variabel
Aë Padfic ex Japan Eurcpa Japan Opkomente Markten Verenigde Staten
6.4.4
64cm 100% Vahakel 100% 100% Vatiabsi
Dynamische asset allocatie
Afwijkingen van de floating benchmark gewichten zijn toegestaan op de benchmark categorieën. De ruimte voor afwijkingen is gelijk aan +/- 2,0% ten opzichte van de floating benchmark gewichten waarbij onderwegingen niet mogen leiden tot een negatieve weging. Voor afwijkingen groter dan 2,0% wordt eerst een advies uitgebracht. De bandbreedte is uitgedrukt als percentage van het totaal beleggingen (totaal beheerd vermogen exclusief overlay portefeuille). Posities kunnen zowel door middel van fysieke beleggingen als door middel van derivaten ingenomen worden. Debetstanden zijn enkel toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard.
6.4.5
Vastrentende waarden
Binnen de categorie vastrentende waarden worden de volgende beleggingen onderscheiden: Vastraitaide waarden Staatsmbligaties eLro Niet-Statobligaties euro Olobal High Yield Obligaties Opkomende mariden HC Obligaties Opkomende matkten LC Hpothaten Totaal
huidig
rieuw
51.7% 35.6% 5.9%
471% 35.3% 5.9%
3.4% 0.0%
3.4% 5.0%
3.4% 100.0%
3.4% 100.0%
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
46 / 66
De beleggingen in GlobaI High Yield vinden plaats via participaties in de Syntrus Achmea Global High Yield Pool. De beleggingen in Obligaties Opkomende markten (HC en LC) worden beheerd door externe managers die geselecteerd worden door de Beheerder. De beleggingen in Hypotheken worden beheerd door Syntrus Achmea Real Estate & Finance. De beleggingen in Staatsobligaties euro en Niet Staatsobligaties euro worden beheerd door de Vermogendsbeheerder. Binnen de lnvestment Grade obligaties portefeuille (Staatsobligaties euro en Niet-staatsobligaties euro) gelden de volgende richtlijnen: Benchmark •
Staatsobligaties: lboxx EUR sovereign customized index met 75% kernlanden en 25% overige landen.
•
Niet-Staatsobligaties: iBoxx EUR non-sovereign index.
•
Rebalancing frequentie: kwartaalbasis
•
Een nadere specificatie van de customized index is te vinden in de benchmark tabel.
Algemeen
Restricties Kredietwaardigheid •
Bij het gebruik van ratingrestricties wordt uitgegaan van de Syntrus Composite rating (gemiddelde beschikbare rating van Moody’s, S&P en Fitch).
•
Bij een passieve overschrijding van een ratinglimiet heeft de beheerder 6 maanden de tijd om de portefeuille terug in lijn te brengen met de afspraken.
•
Onderhandse leningen en ander schuldpapier zonder rating zijn toegestaan mits een investment grade rating bestaat voor soortgelijk schuidpapier van dezelfde debiteur of indien naar het oordeel van de beheerder de kwaliteit hiermee overeenstemt.
Duratie •
De modified duration van de portefeuille mag maximaal 2 punten afwijken van de benchmark.
Overigen •
Securities lending van obligaties is niet toegestaan.
•
Syntrus Achmea zal geen gebruik maken van Goldman Sachs als broker noch als tegenpartij.
Actuanële en Bedrijfstechniscfle Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
47 1 66
Derivaten •
Met behulp van afgeleide instrumenten mogen long en short posities worden ingenomen.
•
Eventuele valuta exposure zal naar inzicht van de portefeuillemanager al dan niet afgedekt worden.
•
Toegestane derivaten zijn: (opties op) futures, EX Forwards, Credit Default Swaps, Rente swaps en inflatie Swaps.
Risicobudget •
De nagestreefde jaarlijkse ex ante tracking error bedraagt 1%.
•
De jaarlijkse ex ante tracking error bedraagt maximaal 2%.
Staat Beleggingsuniversum •
Het beleggingsuniversum bestaat in beginsel uit alle issuers welke binnen de benchmarkdefinitie vallen.
•
Buiten de benchmark mag tevens belegd worden in staatsleningen van: Noorwegen, Zwitserland, Denemarken, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Australië, Nieuw Zeeland, Verenigde Staten, Canada, Japan en Singapore.
•
Voor staatsobligaties en afgeleide instrumenten buiten de benchmark geldt dat deze gedenomineerd dienen te zijn in de officiele valuta van het betreffende land of in EUR.
Restricties Absolute limieten •
De maximumweging per land is maximaal 3% van het belegd vermogen in staatsobligaties.
•
De totale positie van issuers buiten de benchmark bedraagt maximaal 10% van de totale staatsportefeuille.
Kredietwaardigheid •
Alle staatsobligaties hebben een minimale composite rating van BBB-.
•
Alle staatsobligaties van issuers buiten de benchmark hebben een minimale composite rating van AA-.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
48 1 66
Niet-Staat Belecgincjsuniversum Het beleggingsuniversum bestaat in beginsel uit alle issuers welke binnen de benchmarkdefinitie vallen.
•
Restricties Kredietwaardigheid •
De ratingrestricties die voor niet-staatsobligaties euro gelden staan in onderstaande tabel.
Restricties Niet-staatsobligaties euro Kredietwaardigheid (op basis van Syntrus Achmea Composite rating) AA.A A BBB BB
6.4.6
Bandbreedte ten opzichte van Benchmark verdeling (procentpunten) +1-75% +/-7.0% +/-6.5% +I-50%
+1-5.0%
Maximum Debiteur
Maximum Lening
20.00% 10.00% 5.00% 3.00% 0.75°/,
10.00% 7.50% 5.00%
3.00% 0.75%
Aandelen
Binnen de categorie aandelen worden de volgende beleggingen onderscheiden: Aandelen Aandelen Eurcça
huidig 53.7%
leuw 52.4%
Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Aië Pacific ex Japan
31 .7% 4.9% 4.9%
33.3% 4.6% 4.6%
Aandelen Opkctnerde markten
4.9% 100.0%
4.6% 100.0%
ITOTML
Voor efficiënte aansturing van de portefeuille kan gebruik worden gemaakt van index beleggingen (en/of ETFs) en beleggingspools. Shortposities zijn niet toegestaan.
6.4.7
Vastgoed
De beleggingen in Vastgoed worden beheerd door Syntrus Achmea Vastgoed.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
49 1 66
.7::
6.4.8
Alternatieve categorieën
Binnen de categorie Alternatieve beleggingen worden de volgende beleggingen onderscheiden:
Privete Equity
huidig 11 .1% 22.2%
Grondstoffen
44.4%
Overig
22.2% 100.0%
Portefeuille van tlema’s
1 Totaal
reuw
14.3% 28.6% 57.1% 0.0% 100.0%
Met betrekking tot de beleggingen in grondstoffen geldt het volgende: Grondstoffen Er wordt belegd in de categorie Grondstoffen met de volgende kenmerken; •
Benchmark:
•
Actief! Passief verhouding: Overgangssituatie van 60% actief, 40% passief, naar 100% actief.
S&P GS commodity index
Passieve notes worden op afloopdatum naar actief doorgerold. •
Actieve Strategie(ën):
6.4.9
aangepaste index compositie, aangepaste doorrol
Liquiditeiten
Liquiditeiten worden voor zover mogelijk aangehouden via participaties in de Syntrus Achmea Geidmarkt Pool.
6.4.10
Afdekken valuta risico
Strategie: De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën Global High Yield, Obligaties Opkomende Markten hard currency (obligaties in USD en EUR) en Private Equity worden volledig (100%) afgedekt naar Euro’s. Voor het beheersen van het valutarisico van de overige beleggingen buiten vastrentende waarden wordt gebruik gemaakt van een strategie met de volgende kenmerken: •
Valuta:
•
Hedge ratio: Basis:
•
USD, GBP, CHF, JPY 75% valutarisico benchmark
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
50 1 66
Uitvoering: De uitvoering van de hierboven beschreven strategie gebeurt op basis van de volgende criteria: Inputs voor valutahedge berekeningen Omvang vermogen: portefeulilestanden o Bepaling valuta omvang per categorie: onderliggende benchmark o Frequentie aansturing: maandbasis Elke maand bepaalt de Vermogensbeheerder opnieuw de posities inclusief eventuele cash allocatie
•
• •
stromen o
Elke maand vindt bijsturing plaats naar de hedge ratio
Omdat bijsturing maandelijks plaatsvindt, zijn er intra maand over- / onderwegingen ten opzichte van de hedge ratio mogelijk door marktbewegingen. .
6.4.11 Derivaten Derivaten kunnen gebruikt worden voor verschillende doeleinden. Voor beleggingsbeleid door interne managers kunnen de volgende derivaten worden gebruikt. Dynamische Asset Allocatie Forwards Futures Optie instrumenten Swap instrumenten
Ja
Aandelen Ja
Vastrentende waarden Ja Ja Ja
Treasury & BalansMngt Ja
ja
Voor beleggingsbeleid uitgevoerd door externe partijen mogen de volgende derivaten worden gebruikt.
Foiwards Futures Optie instrumenten Swap instrumenten
• • • •
High Yield Ja Ja Ja Ja
Private Equity Commodities Ja Ja
Emerging Market Debt Ja Ja Ja Ja
voor de efficiënte sturing van de vastrentende portefeuilles worden (opties op) futures en credit default swaps gebruikt; voor de efficiënte sturing van de aandelenportefeuilles worden futures gebruikt; voor de afdekking van het valutarisico worden valutatermijncontracten en swaps gebruikt; voor Dynamische Asset Allocatie worden futures gebruikt;
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
51! 66
• •
voor de afdekking van het renterisico worden renteswaps gebruikt; voor gebruik van derivaten binnen de beleggingspools wordt verwezen naar de richtlijnen van de betreffende pools.
6.4.12 Risicobeheersing Actief risicobeheer Voor de liquide beleggingscategorieën geldt een ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van: Aandelen Maximaal 4% Vastrentende waarden Maximaal 2% Totale portefeuille Maximaal 3%
6.4.13 Securities lending Securities lending is niet toegestaan voor de intern beheerde producten. Dit laat onverlet het feit dat momenteel voor enkele bestaande externe beheerde beleggingsproducten (bijvoorbeeld index beleggingen, behalve in de VS) wel gebruik wordt gemaakt van securities lending.
6.4.14 Verantwoord beleggen Het fonds heeft er voor gekozen om een verantwoord beleggingsbeleid toe te passen. Dit beleid bestaat uit engagement (aangaan van dialoog met ondernemingen), corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en tot slot het uitsluiten van producenten van controversiële wapens. De lijst van uitgesloten ondernemingen wordt elk halfjaar opnieuw vastgesteld. De uitsluitingen zijn van toepassing op de (intern beheerde) aandelen portefeuilles en de (intern beheerde) vastrentende waarden portefeuilles. Indien het gewicht van de uitgesloten ondernemingen in de benchmark (MSCI Europe of MSCI USA) groter is dan 300 bp, dan zal de benchmark worden aangepast. Wanneer de impact van ondernemingen die worden uitgesloten in verband met controversiële wapens meer dan 3% van de duratiecontributie van credits in de vastrentende waarden benchmark bedraagt wordt de benchmark aangepast. Bij (de uitbesteding van) het vermogensbeheer wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 34 PW en dient de vermogensbeheerder zich te houden aan toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder het op 1 januari 2013 in de Wft verankerde verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie welke verbod zal worden gehandhaafd door de AFM.
Lijst met ondernemingen die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie (deze kan van tijd tot tijd worden gewijzigd): • Aerotech • Alliant Techsystems
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
52 1 66
• •
Aryt Industries Ashot Ashkelon
•
Hanwha Corporation
• •
Kaman Corp. Lockheecl Martin Corp.
• •
Norinco Poongsan Corporation
• •
Singapore Technologies Splav State Research
•
Textron
6.4.15 Brokers en tegenpartijen Syntrus Achmea zal als uitvoerder van het BPF voor de Tandtechniek geen gebruik maken van Goidman Sachs als broker noch als tegenpartij.
Actuariële en Bedrijfstecflnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
53 1 66
6.4.16 Benchmark De portefeuille wordt vergeleken met de volgende benchmark: flLiii ene normporulllI 2o1
Ii tlI2 AalcIelel AaIcle#I AaIdeI3I Aaicle9I Aaldelel
Ei Djx3 Veieilj.le S32i Japal Pacit ex Japal cxcIne icle mark6 1
ITotaal Stro%c4lcrt)eeeir
NStxc43IrJat3eeeiro GbbalHJh cletI OblJatiee Opkcftieldle nal1/leI MC ObIatIex0pKcerieIrie mai1/leI LC Ffv12tbeeI
ITotaal 0160
tltilrl NeclerOld
ITotaal OceTej P lExate Ccli l GIoIcletYlEI PorElE 11112 eau tieloar
[totaal Ltjekll6lleI
Totaal
11170% 650% 1120% 11)0% 100% 2050%
0lAgr-l3 II 50% 71)2% 11)3% 1170% 1170% 21132%
3050%
231)2%
M1321 MEeDI 1.11321 05221 01321
Eirope USA Jpal PaDl1D Free exJcçal 01 alle rcjlIp MaI9e
37% l5o 4Sc6erei Ge miaIAI MatillUer 29% lBotrSC6erelJI Fralc.eAiFAxtIrll)ee 9% IEoxx5xeereI NeerhIc1x All Ma6 rttc 2% lEx uelel Aix9H All Ma Lee 1% Ibo1xSoeerell FliLxicl iMatiiLlee 4 1% lxSouerejI lreOIclAllMatlllUer 7% IE rox 522werelJI Spali All MatillEer 3% Ibrox EEleelI Ee lirn All MatirlEe 11% 16022 Scerek1I 1131/Al Matirtie: lLcxx lol-twee 1ji Eau olnerlaI CII Lylci G13al Not-fl.atcLaI HIJI Yle El lIrles JPM EMDlGbalDlxeellEeclEiroIerijeci JP II G51-Bne ejig tae Gbtxxl O1.erxh%cl CaripDel9 Ei i. i ulecJedx 6arcbz ‘:-)lolcIx tro SecI Caec’ç 11dec 4ear
2100% 350% 200% 000% 2120% 5900%
211712% 3±12% 2132% 33)3% 2512% 5J%
1500% 1500%
1550% 1502%
050% 1120% 200% 1120% 1250%
0±13% 1132% 2132% 0512% 3±12%
Eirixo lweeC dleodlb re ïle + 1% 05311 13Olkl S&P GSCGInmodl1t’lIc9x NTE
100% 1120%
11713% 1132%
Elli El
T12al 1000% 1000% IaIclIaJllgatlglIcllrIai eidt 111112312 alle ludIIe :11 op 11306 251 To131 Fleti ie. El aaIclele Illdlte wordle
0021P0 Nedlerflid
eeTeodIekleudet Ie IeIeçJd TeetTFl)
6.5 Resultaatsevaluatie Elk • • •
kwartaal wordt in een rapportage voor het bestuur het volgende vastgelegd: De behaalde rendementen in het kwartaal en vanaf de vorige jaarultimo per beleggingscategorie; Een toelichting op het rendement, het gevoerde beleid en de risicometing; Een overzicht van de aan- en verkopen (desgewenst);
6.6 Mandaat vermogensbeheer De vermogensbeheerder beheert de gelden van het pensioenfonds volgens een van te voren vastgesteld mandaat. Dit mandaat geeft aan wat de vermogensbeheerder wel en niet mag, maar ook hoeveel van de gelden van het pensioenfonds belegd mogen zijn in de verschillende assetcategorieën. In het geval dat dit Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
54 1 66
mandaat wordt gebroken (breach of mandate), dan zal het vermogensbeheer bij constatering hiervan kijken wat er is gebeurd. Als er daadwerkelijk sprake is van een overschrijding van het mandaat, dan stelt de vermogensbeheerder het bestuur van het pensioenfonds daarvan op de hoogte. Als hier een negatieve financiële schade voor het pensioenfonds uitkomt, dan compenseert de vermogensbeheerder dit. Is de overschrijding in het voordeel van het pensioenfonds, dan is dit gewin automatisch voor het pensioenfonds.
6.7 Waarderingsgrondslagen algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (Iook-through benadering).
6.7.1
Vastgoedbeleggingen
Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Niet-beursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het fonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds.
6.7.2
Aandelen
Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
55 166
J 3 6.7.3
Vastrentende waarden
Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. De marktwaarde is de per balansdatum geldende beurskoers, onder toevoeging van opgelopen rente. Leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Deposito’s en vorderingen op banken worden gewaardeerd op nominale waarde.
6.7.4
Derivaten
Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen.
6.7.5
Overige beleggingen
Beleggingen in commodities zijn veelal niet-beursgenoteerde derivatencontracten. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor de gehanteerde waarderingsmodellen. Niet beursgenoteerde belangen in infrastructuur beleggingen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen, de overige onderliggende activa en de onderliggende verplichtingen. Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen nominale waarde gewaardeerd.
6.8 Liquiditeitsanalyse Er zal in 2013 wederom een beoordeling plaatsvinden of de huidige portefeuille met de bijbehorende richtlijnen voldoende liquiditeit bieden om het liquiditeitsrisico te beheersen. In de eerste volgende herziening van de abtn zal het beleid ten aanzien van de liquiditeitsanalyse worden toegevoegd. Om vast te kunnen stellen of het liquiditeitsrisico voor het pensioenfonds acceptabel is zal het pensioenfonds jaarlijks controleren of het bestand is tegen een forse rente- en valuta schok. De schokken gebeuren in dat scenario
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
56 / 66
-
in één dag omdat er dan geen tijd is om posities te liquideren. Daarvoor wordt het volgende stressscenario in de liquiditeitsanalyse opgenomen: • •
Plotselinge renteschok van 200 basispunten in één dag. Plotselinge valutaschok van 30% in één dag.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
57 1 66
•
•
7 Sturingsmiddelen Het bestuur heeft in principe de volgende sturingsmiddelen: • • •
het premiebeleid; het toeslagenbeleid; het beleggingsbeleid.
Tevens kan het fonds de CAO-commissie adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft; als laatste middel kan het fonds de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen.
7.1 Het premiebeleid De premie is in principe voor onbepaalde tijd vastgesteld. Het bestuur heeft niet, zoals bij het toeslagenbeleid, een staffel vastgesteld, die als leidraad kan dienen voor de vaststelling van de premie. Jaarlijks beoordeelt het bestuur of de premie kostendekkend is en voldoet aan de wettelijke voorschriften. Het bestuur kan slechts na overleg en toestemming met sociale partners de premie aanpassen. Feitelijk betekent dit dat het bestuur geen zelfstandig premiebeleid kan voeren.
7.2 Het toeslagen beleid De hoogte van de toeslag vergt een jaarlijks bestuursbesluit. Het bestuur hanteert een dekkingsgraadstaffel, die als leidraad bij dit besluit fungeert. Het toeslagenbeleid is gekoppeld aan variant Dl van de toeslagmatrix. Het bestuur streeft er naar om de opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers jaarlijks aan te passen op basis van de ontwikkeling van het CBS-consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens, afgeleid. Voor deze voorwaardelijke toeslagen is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Het bestuur hanteert als leidraad de volgende toeslagenstaffel: • bij een dekkingsgraad lager dan het maximum van 110% en de FTK vereiste dekkingsgraad: geen toeslag; • bij een dekkingsgraad hoger dan het maximum van 110% en de FTK vereiste dekkingsgraad: volledige toeslag, voor zover de dekkingsgraad na toeslagverlening niet onder genoemd maximum komt; • bij een dekkingsgraad die 20%-punt of meer boven het maximum van 110% en de FTK vereiste dekkingsgraad ligt, kan inhaaltoeslag volgen.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
58 1 66
Deze toeslagenstaffel is opgesteld conform de voorwaarden uit het Septemberpakket 2012. “Stijging van de levensverwachting Indien de levensverwachting toeneemt, wordt dit verwerkt in de technische voorzieningen die hierdoor stijgen. In geval van reservetekort of een dekkingstekort wordt de stijging van de levensverwachting aldus direct verwerkt in het herstelpad en zal indien nodig extra korten noodzakelijk maken. Het pad naar volledige indexatie wordt hierdoor vertraagd, zodat de gestegen levensverwachting in mindering wordt gebracht op de (toekomstige) indexatie. Spreiding over meerdere jaren is hierbij mogelijk. In geval het eigen vermogen groter is dan het vereist eigen vermogen, worden indexaties gekort zodanig dat de gestegen levensverwachting geheel ten laste van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden is gebracht. Spreiding over meerdere jaren is hierbij mogelijk. Bovenstaande tekst is opgesteld conform de voorwaarden uit het Septemberpakket 2012.”
7.3 Het beleggingsbeleid In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op het beleggingsbeleid.
7.4 Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten Het uitgangspunt van het bestuur is dat het verminderen van de al opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten alleen in zeer uitzonderlijke situaties zal worden doorgevoerd. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: • de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; • het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van actieve deelnemers, inactieve deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
59 1 66
8 Risicobeheersing Het bestuur heeft in kaart gebracht welke risico’s inherent zijn aan de activiteiten van het fonds. In de opgestelde risicomatrix wordt weergegeven hoe de gedefinieerde risico’s beheerst worden, en voor welke risico’s beheersingsprocessen ontwikkeld moeten worden. Uit het onderzoek zijn geen acute risico’s naar boven gekomen waarvoor meteen maatregelen getroffen moesten worden. De risico’s worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Op het gebied van Vermogensbeheer zijn door het bestuur al maatregelen genomen om risico’s af te dekken c.q. te beheersen (zie hoofdstuk 6 van deze abtn).
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
60 1 66
9 Herstelplan Naar de stand van 31 december 2008 was het aanwezig vermogen lager dan het minimum vereist eigen vermogen zoals beschreven in paragraaf 5.4. Er bestond derhalve zowel een situatie van onderdekking als van reservetekort. Om zowel uit de situatie van onderdekking als van reservetekort te geraken, heeft het fonds in maart 2009 een herstelplan bij DNB ingediend. De deelnemersraad heeft positief over het herstelplan geadviseerd. Per brief en beschikking van 22 juli 2009 heeft DNB goedkeuring aan het ingediende herstelplan verleend. Per einde 2012 is het herstelplan nog van kracht.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
611 66
10
Crisisplan
Het crisisplan bevat een beschrijving van maatregelen die het bestuur van het fonds op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Naar mening van het bestuur is sprake van een crisissituatie indien het niet mogelijk is om zonder aanvullende maatregelen aan de wettelijke korte of lange hersteltermijn te voldoen. Het bestuur heeft voor deze situatie een crisisplan vastgesteld (meest recente versie dateert van juni 2013), waarin wordt aangegeven hoe het bestuur ten tijde van een crisis zal handelen. Het crisisplan is opgenomen als bijlage bij deze abtn.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
62 1 66
11
Ondèrtekening
Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek heeft deze abtn vastgesteld.
H. Hofstee
P.C.M. Duijndam
Voorzitter
Secretaris
Datum: 11juni2013
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
63 1 66
Het fonds beschikt over de onderstaande documenten. Voor zover deze niet via de website van het fonds www.pensioentandtechniek.nl beschikbaar zijn, kunnen deze documenten worden opgevraagd bij het bestuurssecretariaat.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Beleggingsnota Communicatiejaarplan en- beleidsplan Crisisplan Deskundigheidspian Gedragscode Jaarverslag Opleidingsplan Pensioenreglement Reglementen: -
-
-
-
-
Geschillencommissie Verantwoordingsorgaan Deelnemersraad Visitatiecommissie Beleggingsadviescommissie
Risico-inventarisatie Statuten Transparantiedocument Uitvoeringsreglement Verplichtstellingsbeschikking
Actuariële en Bedrijfstechnsche Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
64 t 66
•
•
•.
:
•-
•-:_
-
Bijlagen
:
Verklaring van beleggingsbeginselen Selectie- en Monitoringproces externe vermogensbeheerders
-
-
•
Financieel Crisisplan
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
65 1 66
Selectie- en monitoring proces externe vermogensbeheerders Het • • •
selectie- en monitoring proces van vermogensbeheerders heeft de volgende uitgangspunten: Maatwerk dat kosten efficiënt wordt geïmplementeerd; Solide selectie en monitoring proces; Transparant: verantwoording afleggen over gemaakte keuzes.
Het proces kent 6 stappen:
1. Doelstelling In de portefeuilleconstructie wordt het door ALM ingegeven risicobudget verfijnd tot de strategische portefeuille. De strategische portefeuille wordt opgebouwd uit de bèta-allocatie en het actieve risico budget. Gegeven dit risico budget wordt een op maat gesneden portefeuille van vermogensbeheerders voorgesteld.
2. Sourcing Via verschillende bronnen wordt inzicht verkregen in het universum van beschikbare vermogensbeheerders: • Eigen netwerk: meer dan 100 meetings met potentiële vermogensbeheerders per jaar; • Databases: eVestments voor aandelen en vastrentende waarden; • Gespecialiseerde consultants: Russell, Mercer en Towers Watson.
3. Screening Aan de hand van het selectieproces wordt het universum gefilterd naar de researchlijst. In deze fase ligt de nadruk op kwantitatieve screening: • Performance en Risico meting over een lange periode en onder verschillende marktomstandigheden; • Performance en risico attributie; • Stijlconsistentie over een lange periode; • Assets under Management in verhouding tot het product.
4. Fundamentele analyse Alle vermogensbeheerders op de researchlijst ontvangen een uitgebreide vragenlijst (RfP). Op basis van deze informatie wordt een analyse gemaakt van alle vermogensbeheerders. In deze fase ligt de nadruk op kwalitatieve analyse: • Organisatie en Team (waaronder het beloningsbeleid); • Beleggingsfilosofie, portefeuilleconstructie, besluitvormingsproces; • Research; • Risicomanagement
De kwantitatieve analyse uit stap 3 wordt gecombineerd met de kwalitatieve analyse en leidt tot een score per vermogensbeheerders (1 matig tlm 5 uitstekend) op elk van de boven genoemde onderdelen. Op basis van deze scores wordt een lijst van vermogensbeheerders samengesteld die aan een grondig due diligence onderzoek worden onderworpen: de short list
5. Due diligence: keuze De vermogensbeheerders op de short list worden op locatie bezocht voor een due diligence onderzoek. Met verschillende afdelingen worden gesprekken gevoerd. De analyses richten zich voornamelijk op consistentie met de antwoorden uit de RfP en tussen de verschillende afdelingen. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan het risico management. Op basis van alle beschikbare informatie wordt een definitieve vermogensbeheerder(s) keuze voorgesteld. Alle stappen van dit proces worden vastgelegd.
6. Monitoring vermogensbeheerders Continue diepgaande monitoring van vermogensbeheerders is noodzakelijk om tijdig de portefeuille bij te kunnen sturen. Concreet kan dit betekenen dat het risico budget anders wordt verdeeld over de vermogensbeheerders of dat een vermogensbeheerder wordt vervangen: Tijdens de monitoring beoordelen we vermogensbeheerders aan de hand van dezelfde kwantitatieve en kwalitatieve criteria als in het selectieproces. Het monitoring proces ziet er als volgt uit: • Dagelijkse toegang tot alle portefeuilleholdings en performance meting (ex post); • Maandelijkse analyse portefeuillekarakteristieken en in depth performance en risico analyses (ex post); • Op kwartaalbasis een review met de manager: on site en bij SAVB (ex post en deels ex ante); • Jaarlijks: één keer per jaar voert een derde persoon uit het team Manager Selectie een review uit. Deze derde maakt een eigen analyse, inclusief peergroup-analyse, over deze manager. Opvallende zaken in de monitoring worden direct uitgezocht en besproken, indien noodzakelijk wordt ingegrepen. Voor de kwantitatieve monitoring wordt gebruik gemaakt van uitgebreide performance en portfolio analyse aan de hand van alle onderliggende holdings in de beleggingsportefeuilles van de managers. Hiervoor worden twee systemen gebruikt: • Factset: geeft onder andere inzicht in de historische performance, grootste portefeuilleholdings, sectorpositionering, fundamentele portefeuillekarakteristieken en tracking error bijdrages. Daarnaast kunnen ad-hoc rapportages en portefeuille analyses gemaakt worden;
•
Style Research: wordt gebruikt voor diepgaande style analyses, zowel op snapshot basis als door de tijd. Hiermee wordt gemonitored of vermogensbeheerders consistent vasthouden aan het beleggingsproces en stijl.
Indien ongewenste risico’s in de portefeuille worden gesignaleerd, worden maatregelen genomen om de portefeuille te beschermen. Afhankelijk van urgentie en de mate waarin ongewenste risico’s zich manifesteren in de portefeuille wordt ingegrepen. In urgente gevallen zal de externe vermogensbeheerders direct van de portefeuille worden gehaald en worden alle risico’s in de portefeuille geneutraliseerd.
Financieel crisisplan 2013
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Inhoudsopgave Inleiding
4
Uitgangspunten
7
Inventarisatie crisismaatregelen
11
Selectie
21
Prioritering
23
Afronding
25
Syntrus Achmea is een handelsnaam van Syntrus Achmea Pensioenbeheer NV. gevestigd te Amsterdam kvk 33254107 1 Syntrus Achmea Verrnogensboheer BV. gevestigd te Tilburg kak 180595371 Syntrus Achmea Vastgoed BV. gevestigd te Amsterdam kvk 33306313 1
Financieel crisisplan 2013 Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek -
3 / 30
01
Inleiding
Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek (in het vervolg aangeduid als Tandtechniek) beschrijft in dit rapport het financieel crisisplan, Dit inleidende hoofdstuk gaat in op de procedure die het bestuur heeft gevolgd om tot een crisisplan te komen. 01.1
Wat is een crisisplan?
Dit crisisplan bevat een beschrijving van maatregelen die het bestuur van Tandtechniek op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Het bestuur van Tandtechniek is met het plan voorbereid op mindere tijden.
Verschil tussen crisisplan en herstelplan Een herstelplan is uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad, en wordt opgesteld indien er sprake is van reservetekort en/of dekkingstekort. Een crisisplan is ook gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad, maar is meer omvattend. Een crisisplan beschrijft alle mogelijke te nemen maatregelen in geval van een crisis en wordt (idealiter) opgesteld nog voordat zich een crisis voordoet.
Dit crisisplan geeft aan: •
In welke situaties of bij welke grenswaarden het bestuur van Tandtechniek maatregelen neemt;
•
Wat de aard van die maatregelen is;
•
Hoe zij concreet en materiële vorm krijgen (besluitvormingsproces en informatieproces);
•
En hoe de maatregelen worden uitgevoerd.
Bij het opstellen van het plan heeft het bestuur zeer nadrukkelijk aandacht besteed aan een evenwichtige belangenafweging van alle betrokkenen voor de situatie dat maatregelen moeten worden genomen. Negen vragen In dit crisisplan beantwoordt het bestuurde negen vragen uit de “Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van De Nederlandsche Bank (DNB): 1.
Wanneer is er sprake van een crisis?
2.
Bij welke dekkingsgraad kan Tandtechniek er zonder korten niet meer uitkomen?
3.
Welke maatregelen staan ter beschikking?
4.
Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen?
5.
Wat is het financiële effect van de maatregelen?
6.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
7.
Hoe en wanneer wordt met de belanghebbenden gecommuniceerd in een crisissituatie?
8.
Hoe werkt het besluitvormingsproces?
9.
Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven?
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
4 / 30
Gevolgde procedure om te komen tot een crisisplan
01.2
Het bestuur van Tandtechniek heeft in 2011 vier stappen gevolgd om tot dit crisisplan te komen: •
Stap 1: Inventarisatie.
•
Stap 2: Selectie.
•
Stap 3: Prioritering.
•
Stap 4: Afronding.
Stap
i:
Inventarisatie
In de eerste stap heeft het bestuur van Tandtechniek een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd. Aan het einde van deze stap had het bestuur de volgende informatie: •
Definities van mogelijke crisissituaties.
•
Inzicht in de omstandigheden waarin een crisissituatie zich zou kunnen voordoen.
•
Analyse van de dekkingsgraad waarbij herstel naar de MVEV niet meer mogelijk is zonder te korten.
•
Een overzicht van mogelijke crisismaatregelen voor Tandtechniek.
•
Het financiële effect van mogelijke crisismaatregelen.
•
De effecten op de verschillende belanghebbenden van crisismaatregelen.
•
De wettelijke eisen waar Tandtechniek minimaal aan moet voldoen.
•
Een overzicht van de formele besluitvormingsprocessen bij het nemen van crisismaatregelen.
Stap
2:
Selectie
In de tweede stap heeft het bestuur van Tandtechniek een selectie gemaakt uit alle mogelijke crisismaatregelen die volgden uit de eerste stap. Het bestuur heeft in de selectie rekening gehouden met de financiële effectiviteit, evenwichtige belangenafweging en realistische inzet van de crisismaatregelen.
Stap : Prioritering Het doorlopen van stap 1 en 2 heeft ondermeer geleid tot een lijst van maatregelen die denkbaar en haalbaar zijn om in te zetten. Vervolgens heeft het bestuur benoemd onder welke voorwaarde een bepaalde maatregel wordt in gezet.
Stap : Afronding Na het doorlopen van stap 1 tot en met 3 heeft het bestuur van Tandtechniek het daadwerkelijke plan geformuleerd. Het bestuur beoogt met het plan inhoud te geven aan de te hanteren ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen consultatie- informatie- en besluitvormingsprocessen. Het bestuur neemt het crisisplan op in een bijlage van de ABTN van het fonds.
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds
VOOC
de Tandtechniek
5 / 30
01.3
Het benoemen van de belangenafweging
Het bestuur van Tandtechniek benadrukt dat evenwichtige belangenafweging bij de te nemen crisismaatregelen voorop staat. Hieraan geeft het bestuur invulling door de lasten van de crïsismaatregelen zo evenwichtig mogelijk te verdelen over actieven, slapers, gepensioneerden en werkgevers. Daarnaast houdt het bestuur rekening in de verdeling van de lasten tussen jongeren en ouderen én hoge en lage inkomens.
01.4
Jaarlijkse toetsing
Ieder jaar zal het bestuur van Tandtechniek het financieel crisisplan toetsen en eventueel aanpassen aan de hand van de dan geldende situatie. Toetsing zal tegelijkertijd plaatsvinden met de jaarlijkse actualisatie van de ABTN.
1
Onder gepensioneerden verstaan we in deze rapportage alle personen die een uitkering ontvangen van het fonds, dus zowel
ouderdomspensioen, partnerpensioen, prepensioen als wezenpensioen.
6 / 30
Financieel crisisplan
2013— Stichting
Pensioenfonds voor de Tandtecluiiek
02
Uitgangspunten
Dit hoofdstuk geeft de uitgangspunten weer van de berekeningen zoals gepresenteerd in de volgende hoofdstukken. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de financiële positie van Tandtechniek, de kritische dekkingsgraad en de definitie van een crisis.
02.1
Aannames
Uitgangspunten voor bepaling van de effectiviteit van een maatregel is de financiële positie eind 2012. De dekkingsgraad
is per ultimo 2012 geschat op afgerond
874%.
In
de prognoses
is gerekend
met de
rentetermijnstructuur (RTS) zoals DNB eind 2012 heeft gepubliceerd en met de daaruit afgeleide forwardcurves. Voor het rendement hanteert het bestuur de aanname van 5,6% per jaar. Dit is conform de aanname uit de evaluatie van het herstelplan. De grondslagen voor de technische voorziening zijn zoals beschreven in de ABTN. Dit geldt ook voor het gevoerde beleid voor premiestelling, beleggingen en toeslagen. De effectiviteit van de maatregelen geeft een indicatie van de effectiviteit. Elke crisis staat op zich en de effectiviteit en herstelkracht van maatregelen is afhankelijk van de omstandigheden waarin het fonds zicht bevindt op het moment van de crisissituatie.
02.2
Herstelplan
Op dit moment verkeert het fonds in een dekkingstekort en is een herstelplan van kracht. De volgende tabel geeft het dekkingsgraadsjabloon per ultimo 2012 weer.
Tabel 02.1 Dekkingsgraadsjabloon
Herstelplan Jaar
DG primo
2013
% 87,4%
Premie Ml Lnt 0,6%
2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027
99,3% 110,1% 115,7% 118,8% 121,5% 123,8% 125,9% 127,9% 129,7% 131,5% 133,2% 134,9% 136,8% 138,8%
0,1% 0,1% 0,0% 0,0% 0,0% 0,1% 0,1% 0,0% 0,0% 0,0% -0,1% 0,0% 0,0% -0,1%
Financieel crisisplan
A DG (oorzaken voor mutaties van dekkingsgraad) RentetermijnOverUitkering Indexering structuur rendement M4 M5 M2 M3 pt Ant %-D1iunt 4ent 0,0% 6,6% 0,0% 4,9% 0,1% 0,3% 0,4% 0,6% 0,7% 0,8% 1,0% 1,0% 1,2% 1,3% 1,4% 1,6% 1,7% 1,9%
5,2% 0,0% -2,3% -2,4% -2,4% -2,4% -2,5% -2,6% -2,6% -2,6% -2,7% -2,6% -2,7% -2,8%
0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
2013— Stichting Pensioenfonds voor de Tandteclusiek
5,3% 5,2% 5,0% 4,5% 4,1% 3,8% 3,5% 3,3% 3,2% 3,0% 3,0% 3,1% 3,1% 3,1%
Overig DG ultimo M6 t%-Dtnt______ % -0,2% 99,3% 0,1% 0,0% 0,0% 0,0% -0,1% -0,2% -0,1% 0,1% 0,0% 0,0% 0,1% -0,2% -0,1% 0,0%
110,1% 115,7% 118,8% 121,5% 123,8% 125,9% 127,9% 129,7% 131,5% 133,2% 134,9% 136,8% 138,8% 140,9%
7 / 30
Op basis van het dekkingsgraadsjabloon wordt herstel binnen de wettelijke termijnen gehaald, met het doorvoeren van een kortingsmaatregel van 7% per 1 april 2013. De voorgenomen korting voor 2014 bedraagt 5%. In onderstaande grafiek staat de verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad grafisch weergegeven.
Grafiek 02.1 Herstelplan
Evaluatie herstelplan
—Dekkingsgraad —Dekkingsgraad HP 2008 —Minimum DG —Vereiste DG 150,0%
--—-——--—
140,0%
.—
.-.
-__---.-
110,0%
100,0%
-
-
Dekkna%ad 2013 90,0%
80,0% 2012 .
-
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
Ultimo jaar NB. Dekkingsgraad HP 2008: geeft de ontwikkeling van de dekkingsgraad uit het herstelplan als ingediend per ultimo 2008.
02.3
Kritische dekkingsgraad
De zogenaamde kritische dekkingsgraad (de dekkingsgraad waarbij herstel zonder korten nog net mogelijk is) is mede afhankelijk van de stand van de lange rente. de korte rente en het te verwachten rendement. Het saldo van het verwacht rendement en de korte rente is het overrendement. De volgende tabel geeft de kritische dekkingsgraden bij verschillende standen van de lange rente en het overrendement.
8 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Tabel 02.2 Kritische dekkingsgraad
Lange rente Overrendement 1% 2% 3% 4% *
1
1%
2%
3%
4%
5%
*
102,5% 99,5% 96,7% 94,0%
100,2% 97,4% 94,8% 92,1%
98,9% 96,1% 93,5% 90,8%
98,0% 95,3% 92,7% 90,1%
102,8% 99,8% 97,0%
Bij deze combinatie van lange rente en overrendement is geen herstel mogelijk
Als de lange rente 3% is en het overrendement 3% (bijvoorbeeld bij een rendement van 4,5% en een korte rente van 1,5%), kan bij het huidige beleid binnen drie jaar nog hersteld worden vanaf een dekkingsgraad van 94,8% zonder inzet van noodmaatregelen zoals korten. Als er geen kritische dekkingsgraad is vermeld bij een stand van de rente en het overrendement, dan betekent het dat er geen herstel mogelijk is zonder maatregelen. De dekkingsgraad zal dan verder wegzakken onder de minimaal vereiste dekkingsgraad.
Uitgaande van de huidige herstelkracht van het fonds kan per dekkingsgraad bepaald worden wat de verwachte dekkingsgraad na 3 jaar zal zijn. Na 3 jaar herstel moet de dekkingsgraad ten minste gelijk aan de minimaal vereiste dekkingsgraad van 105%. Indien er geen andere maatregelen zijn, zal er gekort moeten worden. De volgende tabel toont
bij
verschillende
dekkingsgraden
de
verwachte
dekkingsgraad
na
3 jaar
en
het
te
verwachten
kortingspercentage.
Tabel 02.3 Per dekkingsgraad het verwachte kortingspercentage
Dekkingsgraad
Verwacht dekkingsgraad na 3 jaar
Kortingspercentage
90% 85% 80% 75% 70%
105% 99% 94% 88% 82%
0% 6% 11% 17% 23%
Voor een indicatie van de kans op het terechtkomen in een crisissituatie (dat wil zeggen dat de dekkingsgraad zakt tot onder de kritische dekkingsgraad) én een indicatie van de kans op korten en de hoogte van de korting verwijzen we naar de meest recente ALM-studie uit 2010 en de Continuïteitsanalyse uit 2009.
02.4
Definitie crisis
De doelstelling van Tandtechniek staat verwoord in de statuten:
Het fonds heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun nagelaten betrekkingen te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden.
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor dc Tandtecimiek
9 / 30
Het fonds tracht dit doel te bereiken door: a). premies te innen bij de aangesloten werkgevers, deze gelden te beleggen en te beheren en daaruit uitkeringen toe te kennen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid, een en ander overeenkomstig de regels gesteld in het uitvoeringsreglement dan wel het pensioenreglement; b). andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevorderlijk kunnen zijn.
Gezonde economische situatie In geval van een gezonde economische situatie zal de dekkingsgraad hoger zijn dan het vereist vermogen. Als dit niet het geval is, is er meestal voldoende potentieel aanwezig om de dekkingsgraad boven het vereist vermogen te doen uitstijgen. In deze situatie vindt het bestuur dat er geen sprake is van een crisis. Financiële crisis Het bestuur van Tandtechniek vindt dat er sprake is van een crisissituatie indien het niet mogelijk is om zonder aanvullende maatregelen aan de wettelijke korte of lange hersteltermijn te voldoen. Dit is het moment waarop het crisisplan in werking treedt.
10 / 30
Financieel crisisplan 2Ol3- Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechnick
03
Inventarisatie crisismaatregelen
Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie die het bestuur van Tandtechniek heeft gemaakt van alle mogelijke maatregelen. In 2010 is voor de laatste keer premie geheven voor de pensioenregeling 2001’, daarom heeft een aantal van de besproken crisismaatregelen in dit hoofdstuk alleen betrekking op de “pensioenregeling 2013”. Het betreft hier in het bijzonder de maatregelen besproken bij: •
premie verhogen en
•
versoberen van de regeling.
Juridisch kader
03.1
Het fonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Tevens kan het fonds het Cao-secretariaat adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft en kan het fonds als laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen.
Beleggingsbeleid aanpassen
03.2
Doel van het beleggingsbeleid is het nakomen van de nominale verplichtingen, ofwel het voorkomen van onderdekking en korten van aanspraken, en tevens het realiseren van de toeslagambitie. In geval van een financiële crisis kan het bestuur het beleggingsbeleid aanpassen. De oorzaken en gevolgen van een crisis op de beleggingen kunnen op voorhand zeer divers zijn.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake het beleggingsbeleid ligt bij het bestuur.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Allen
Effectiviteit maatregel op financiële positie •
Afhankelijk van maatregel
Lagere toeslagen
03.3
Het bestuur streeft er naar om de opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers jaarlijks aan te passen aan de hand van het CBS-consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens, afgeleid. Voorwaarde voor het verlenen van de toeslag is een financieel gezonde positie. Daarom hanteert Tandtechniek de volgende staffel:
o
bij een dekkingsgraad lager dan het maximum van 110% en de vereiste dekkingsgraad: geen toeslag
o
bij een dekkingsgraad hoger dan het maximum van 110% en de vereiste dekkingsgraad plus 10%: volledige toeslag, voor zover de dekkingsgraad na toeslag niet onder genoemd maximum komt.
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Taiidtechniek
11 / 30
o
Bij een dekkingsgraad die meer dan 20%-punt of meer boven het maximum van 110% en de vereiste dekkingsgraad ligt, kan inhaaltoeslag volgen.
Voor de toeslag is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald (variant Dl van de toeslagenmatrix).
In geval van een crisis kan het toeslaginstrument worden benut. Het achterwege laten van toeslagverlening heeft in potentie een groot positief effect op de ontwikkeling van de financiële positie. Door de vormgeving van de staffel is dit echter alleen van toepassing als de financiële positie gezond is te noemen. Bij een dekkingsgraad onder het vereist niveau vindt immers geen toeslagverlening plaats. Het besluit tot het niet verlenen van een toeslag raakt actieven, slapers en gepensioneerden in hun koopkracht.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake toeslagverlening ligt bij het bestuur op grond van: •
Pensioenreglement Tandtechniek deelnemers geboren voor 1950: artikel 34
•
Pensioenreglement Tandtechniek deelnemers geboren na 1949; artikel 33
•
Uitvoeringsreglement; artikel: 14
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven.
•
Slapers.
•
Gepensioneerden.
Effectiviteit maatregel op financiële positie •
Laag indien er sprake is van een relatief slechte financiële positie.
•
Hoog als de financiële positie gezond is.
Het toeslaginstrument wordt in de huidige financiële situatie al volledig benut om herstel op korte en lange termijn te bereiken. Op dit moment is er alleen op lange termijn zicht op toeslag. Omdat het toeslaginstrument al volledig wordt ingezet, is het niet mogelijk om hier met een beleidswijziging het herstel verder te bespoedigen.
De volgende tabel geeft inzicht in de koopkracht bij verschillende inflatiepercentages na 15 jaar.
12 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Tabel 03.1 Koopkracht na 15 jaar
0%
1%
2%
3%
Met jaarlijkse toeslag AOW na 15 jaar (wel indexatie) Gemiddeld pensioen na 15 jaar Totaal pensioeninkomen
9.651 10.500 20.151
11.204 12.190 23.394
12.988 14.132 27.120
15.035 16.359 31.394
Zonder jaarlijkse toeslag AOW na 15 jaar (wel indexatie) Gemiddeld pensioen na 15 jaar Totaal pensioeninkomen
9.651 10.500 20.151
11.204 10.500 21.704
12.988 10.500 23.488
15.035 10.500 25.535
100% 100%
86% 93%
74% 87%
64% 81%
Inflatie per jaar
Resterende koopkracht pensioen (zonder AOW) na 15 jaar Resterende koopkracht totaal pensioeninkomen na 15 jaar
Uitgaande van een gemiddelde ouderdomspensioenuitkering van € 10.500,
-
en een AOW uitkering voor gehuwden,
kan voor verschillende aannames van de inflatie het totale inkomen na pensionering worden afgelezen in de tabel. Eerst met een jaarlijkse toeslag door Tandtechniek daarna zonder. Als Tandtechniek 15 jaar lang niet kan indexeren, dan zien we bij een inflatie van 2% per jaar dat een gemiddelde pensioengerechtigde’ 74% van zijn koopkracht behoudt gemeten naar alleen pensioen, en 87% van zijn koopkracht behoudt gemeten naar totaal pensioeninkomen.
Premie verhogen
03.4
De gehele pensioenregeling wordt gefinancierd door een reglementaire doorsneepremie van 25,5% van de pensioengrondslag.
Dit
is
voor
ouderdomspensioen,
nabestaandenpensioen
en
ANW-pensioen.
Voor
het
arbeidsongeschiktheidspensioen is geen premie verschuldigd. Door een verhoging van de premie kan de herstelkracht van het fonds toenemen. Jaarlijks besluit het bestuur of deze premie voldoet aan de wet- en regelgeving rond de kostendekkende premie. Sociale partners hebben de mogelijkheid de regeling aan te passen als de premie niet voldoet aan deze wet- en regelgeving.
Juridisch kader De premie voor de uitvoering van de verplichte pensioenregeling wordt door het bestuur, na overleg met de werkgevers- en werknemersverenigingen vastgesteld en zo nodig gewijzigd.
Groepen die door deze maatregel kunnen worden geraakt
•
Werkgevers.
•
Actieven.
Effectiviteit maatregel op herstel
•
Gemiddeld (zie tabel).
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
13 /30
Tabel 03.2 Premieverhoging
Premieverhoging in % DG DG DG DC
effect effect effect effect
na na na na
1 jaar 3jaar 5jaar 15 jaar
5%
10%
15%
20%
0,1% 0,3% 0,6% 2,2%
0,2% 0,7% 1,2% 3,8%
0,3% 10% 1,9% 5,0%
0,4% 1,4% 2,5% 6,2%
Als de premie wordt verhoogd met 10%, (dat wil zeggen de premie wordt ongeveer 24,2%), dan is de dekkingsgraad na drie jaar 0,7%-punt hoger. Het premie-instrument is de enige maatregel waarbij ook werkgevers aan het herstel van het fonds bijdragen (in de vorm van een premieverhoging). De premie moet wettelijk gezien kostendekkend zijn. Gegeven een evenwichtige belangenbehartiging moet de premie daarnaast bijdragen aan herstel in een situatie van onderdekking. Dit laatste is per ultimo 2012 het geval.
Versoberen van de regeling
03.5
De pensioenregeling kan (tijdelijk) worden versoberd tijdens een crisisperiode. Tandtechniek onderscheidt de volgende mogelijkheden:
•
Verlaging opbouwpercentage.
•
Verlaging pensioengrondslag door verhoging franchise.
•
Verlaging pensioengrondslag door maximering van het pensioengevend loon.
•
Nabestaandenpensioen op risicobasis.
•
Verlaging overgangsmaatregel
•
Verhoging van de pensioenleeftijd.
Deze paragraaf beschrijft deze 6 mogelijkheden om de regeling te versoberen.
Verlaging opbouwpercentage Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen bedraagt in 2013
1,9% van de pensioengrondslag.
Het
opbouwpercentage voor partnerpensioen bedraagt in 2012 1,33% van de pensioengrondslag. Voor ieder kind bedraagt het wezenpensioen 20% van het te bereiken partnerpensioen.
Door het opbouwpercentage te verlagen ontstaat een besparing in de toekomst en zal de dekkingsgraad stijgen. Het verlagen van het opbouwpercentage treft vooral de relatief hogere inkomens.
14 / 30
Financieel crisisplan 2O13—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van het opbouwpercentage ligt bij sociale partners op grond van: •
Uitvoeringsreglement: artikel 13, lid 4.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven (relatief gezien, vooral de hogere inkomens aangezien zij na pensionering een groter deel tweede pijler pensioen hebben naast hun AOW uitkering).
Effectiviteit maatregel op herstel Laag (zie onderstaande tabel).
•
Tabel 03.3 Verlaging opbouwpercentage bij een gelijkblijvende premie
Verlagen van opbouwpercentage ( 1,9%)
1,80%
1,70%
1,60%
1,50%
DG DG DG DG
0,0% 0,3% 0,5% 2,3%
0,1% 0,7% 1,1% 3,8%
0,2% 1,0% 1,7% 5,3%
0,3% 1,3% 2,3% 6,8%
effect effect effect effect
na na na na
1 jaar 3jaar 5 jaar 15 jaar
Als het opbouwpercentage wordt verlaagd van 1,9% naar 1,7%, dan is de dekkingsgraad na drie jaar 0,7%-punt hoger.
Verlaging pensioengrondslag door verhogingfranchise Tandtechniek kent een franchise van € 10.940,
-
(per 1januari 2013) in de regeling. Verhoging van de franchise zou
de pensioengrondslag kunnen verlagen waardoor er minder pensioen wordt opgebouwd. Invoering van een hogere franchise treft de actieven met lagere inkomens harder dan de actieven met hogere inkomens.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van de pensioengrondslag door verhoging van de franchise ligt bij sociale partners op grond van: •
Uitvoeringsreglement: artikel 13, lid 4.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven.
Verhoging van de franchise beïnvloedt de solidariteit tussen hoge en lage inkomens. De lagere inkomens worden meer getroffen dan de hogere inkomens. Dit is te zien in de voorbeelden in de volgende tabel.
Financieel erisisplan 2Oi.3-Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
15 / 30
Tabel 03.4 Verandering solidariteit door verhogen franchise
Inkomen
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
€ 60.000
1,9% opbouw per jaar in euro’s Huidige franchise € 10.940 Verhoging franchise met€ 1.000 Verhoging franchise met € 2.000
€ 172 € 153 € 134
€ 362 € 343 € 324
€ 552 € 533 € 514
€ 742 € 723 € 704
€ 932 € 913 € 894
Relatieve verlaging opbouw Huidige franchise € 10.940 Verhoging franchise met € 1.000 Verhoging franchise met € 2.000
0% -11% -22%
0% -5% -10%
0% -3% -7%
0% -3% -5%
0% -2% -4%
Als de franchise wordt verhoogd met € 1.000,
-
bouwt een deelnemer met een salaris van € 20.000,
ongeveer 11% minder pensioen op. Daarentegen zal een deelnemer met een salaris van € 50.000,
-
-
jaarlijks
ongeveer 3%
minder opbouwen.
Verhoging van de franchise leidt tot lagere opbouw en daardoor ook tot een lagere feitelijke premie. En daarmee is de effectiviteit van de maatregel zeer gering.
Effectiviteit maatregel op herstel Laag.
Verlaging pensioengrondsiag door maximering salaris Tandtechniek kent geen maximale pensioengrondslag in de regeling. Maximering van het pensioengevend salaris zal de pensioengrondslag kunnen verlagen, waardoor er minder pensioen wordt opgebouwd. Maximering van het pensioengevend salaris treft enkel de actieven met een pensioengrondslag hoger dan het maximum.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van de pensioengrondslag door maximering van het salaris ligt bij sociale partners, omdat dit een aanpassing van de pensioenovereenkomst betreft.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt Actieven met een pensioengrondslag groter dan het maximum.
Invoering van een maximum beïnvloedt de solidariteit tussen hoge en lage inkomens. Alleen actieven met een inkomen dat groter is dan het maximum worden getroffen. Dit is te zien in de voorbeelden in de volgende tabel.
16 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Tabel 03.5 Verandering solidariteit door invoering van een maximum salaris
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
€ 60.000
1,9% opbouw per jaar in euro’s Geen maximering Maximering op € 45.000 (salaris) Maximering op € 40.000 (salaris)
€ 172 € 172 € 172
€ 362 € 362 € 362
€ 552 € 552 € 552
€ 742 € 647 € 552
€ 932 € 647 € 552
Relatieve verlaciina oobouw Geen maximering Maximering op € 45.000 (salaris) Maximering op € 40.000 (salaris)
0% 0% 0%
0% 0% 0%
0% 0% 0%
0% -13% -26%
0% -31% -41%
Inkomen
Als een maximum salaris wordt ingevoerd van € 40.000,
-
dan heeft een deelnemer met een salaris van € 60.000,
-
per
jaar 41% minder pensioenopbouw. Invoering van een maximum salaris leidt tot een lagere pensioenopbouw en daarmee ook tot een lagere feitelijke premie. De effectiviteit van de maatregel is zeer gering.
Effectiviteit maatregel op herstel •
Laag
Nabestaandenpensioen op risico basis Tandtechniek kent een nabestaandenpensioen dat wordt gefinancierd op opbouwbasis. Dit betekent dat er gespaard wordt voor nabestaandenpensioen en dat ook slapers en gepensioneerden nog recht hebben op het opgebouwde nabestaandenpensioen. Op pensioneringsdatum bestaat het recht om het opgebouwde partnerpensioen om te ruilen in ouderdomspensioen of het ouderdomspensioen gedeeltelijk om te ruilen in partnerpensioen.
Financiering van het nabestaandenpensioen op risicobasis zou een versobering van de regeling betekenen. Alleen actieve deelnemers hebben dan nog recht op een verzekerd nabestaandenpensioen. Als ze de sector verlaten of met ouderdomspensioen gaan, is er geen sprake van opgebouwde rechten.
Een nabestaandenpensioen op risicobasis leidt tot een lagere feitelijke premie.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake een nabestaandenpensioen op risicobasis ligt bij sociale partners op grond van: •
Uitvoeringsreglement: artikel 13, lid 4.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven.
Financieel crisisplan
2013— Stichting
Pensioenfonds voor de Tandtechniek
17 / 30
Effectiviteit maatregel op herstel Laag.
Verlaging van overgangsinaatvegelen Voor actieve deelnemers die zijn geboren in de periode 1950 tot en met 1985 en onafgebroken deelnemer en werknemers waren vanaf 31 december 2005 geldt een overgangsmaatregel. Onder voorwaarden wordt een verhoging van de aanspraak ouderdomspensioen over verleden diensttijd toegekend, tot aan het niveau van de fiscale regelgeving. Deze in te kopen aanspraak is gemaximeerd zodat de waarde van het totaal van de aanspraken die van de oude regeling niet overstijgt. De inkoop vindt tijdsevenredig plaats tot en met 31 december 2010 of tot de eerder gelegen pensioneringsdatum. Dit betekent dat de inzet van deze maatregel op korte termijn slechts een beperkt effect heeft.
Als u overweegt om deze maatregel in te zetten, dan adviseren we dit eerst juridisch te laten toetsen.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verlaging van de overgangsmaatregel ligt bij de sociale partners op grond van: •
Uitvoeringsreglement: artikel 13, lid 4.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven, die aan de voorwaarden voldoen
Effectiviteit maatregel op herstel •
Laag.
Verhoging van de ouderdomspensioen leeftijd De ouderdomspensioenleeftijd is op dit moment 67 jaar. Het verhogen van deze leeftijd is onderwerp van discussie door de hogere levensverwachtingen en de betaalbaarheid van de AOW. Als de opgebouwde aanspraken ongemoeid blijven, zal de pensioenleeftijd langzaam omhoog opschuiven. Het heeft op korte termijn een gering effect op de financiële positie.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake de verhoging van de ouderdomsleeftijd ligt bij sociale partners op grond van: •
Uitvoeringsreglement: artikel 13, lid 4.
Groepen die door deze maatregel worden geraakt •
Actieven.
Effectiviteit maatregel op herstel •
18 / 30
Gemiddeld.
Financieel crisisplan 2rn3—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Uitkeringen en aanspraken korten
03.6
Een pensioenfonds kan de uitkeringen en aanspraken uitsluitend korten als het niet mogelijk is om binnen de hersteltermijn uit een situatie van onderdekking te komen en als alle andere maatregelen zijn ingezet om het herstel te bespoedigen. Het korten van de uitkeringen en aanspraken is dus een uiterste noodmaatregel en kan alleen ingezet worden om het benodigde noodzakelijke herstel te bereiken.
Het is mogelijk om verschillende kortingspercentages te hanteren voor verschillende groepen. Onderscheid kan gemaakt worden naar pensioensoorten en belanghebbenden. Het is belangrijk om een goede belangenafweging te maken. Hierin moeten de al genomen maatregelen en hun effect op herstel worden meegenomen. Opgemerkt wordt dat bij differentiatie van de kortingspercentages de groepen een verschillend deel van de technische voorziening voor hun rekening nemen. De verdeling van de technische voorziening naar (oud-)deelnemers was per eind 2011 gelijk aan: •
Actieven
50%.
•
Slapers
25%.
•
Gepensioneerden
25%.
Het korten van uitkeringen en aanspraken is een effectief middel. Bij een uniforme korting van 10%, stijgt de dekkingsgraad meteen na korting met 10%. Bij gedifferentieerde korting is het effect op de dekkingsgraad afhankelijk van de verdeling van de technische voorziening over de groepen.
Juridisch kader De beslissingsbevoegdheid inzake het korten van uitkeringen en aanspraken ligt bij het bestuur op grond van: •
PensioenreglementTandtechniek deelnemers geboren voor 1950: artikel 7
•
Pensioenreglement Tandtechniek deelnemers geboren na 1949 artikel 7
•
Uitvoeringsreglement: artikel 17
Groepen die door deze maatregel kunnen worden geraakt •
Actieven.
•
Slapers.
•
Gepensioneerden.
Effectiviteit maatregel op herstel •
03.7
Hoog.
Samenvatting
De volgende tabel geeft een overzicht van de mogelijke maatregelen. De laatste kolom geeft per maatregel aan waar de beslissingsbevoegdheid ligt.
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor dc Tandtechniek
19 / 30
Tabel 03.6 Samenvatting
Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere toeslagen
actieven slapers gepensioneerden
laag bij ongezonde financiële positie hoog bij gezonde financiële positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers actieven
gemiddeld
bestuur
actieven actieven actieven actieven actieven actieven
laag laag laag laag laag gemiddeld
sociale sociale sociale sociale sociale sociale
actieven slapers gepensioneerden
hoog
bestuur
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verhogen franchise 3. invoeren maximum pensioengrondslag 4. nabestaandenpensioen op risicobasis 5. verlagen overgangsmaatregel 6. verhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
20 / 30
partners partners partners partners partners partners
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
04 Selectie Dit hoofdstuk geeft de door het bestuur van Tandtechniek gemaakte keuze weer uit de mogelijke maatregelen die in de vorige stap zijn geïnventariseerd.
04.1
Beleggingsbeleid
Het bestuur zal in een crisissituatie het beleggingsbeleid aanpassen als hier aanleiding toe is.
04.2
Lagere toeslagverlening
Het bestuur heeft er voor gekozen om het toeslaginstrument te handhaven conform de huidige staffel. Dat betekent dat er bij een ongezonde financiële positie in beginsel geen toeslag wordt verleend aan de actieven, slapers en gepensioneerden. Actieven en slapers kunnen in de toekomst een lagere pensioenuitkering verwachten. Des te jonger deze actieven en slapers zijn, des te meer tijd ze hebben om hier op te anticiperen. Gepensioneerden verliezen direct koopkracht.
04.3
Verhoging premie
Het bestuur stelt de premie vast volgens de richtlijnen in de ABTN. Het bestuur moet er altijd voor zorgen dat de premie kostendekkend is. Daarnaast moet het bestuur in een situatie van onderdekking zorgen voor een premie die bijdraagt aan herstel tot het minimaal vereist eigen vermogen. In een crisissituatie kan het bestuur de herstelopslag verhogen. De werkgevers en actieven dragen dan ook bij aan herstel door het verhogen van de inkomsten.
04.4
Versobering regeling
In een crisissituatie kan het bestuur de sociale partners adviseren om de regeling tijdelijk te versoberen om zo meer ruimte te creëren voor een sneller herstel. Het bestuur kan de sociale partners adviseren om dit te doen door het opbouwpercentage tijdelijk te verlagen. Hierdoor dragen de actieven bij aan herstel uit de crisissituatie.
Het bestuur zal de sociale partners adviseren om geen gebruik te maken van de verlaging van de pensioengrondslag door verhoging van de franchise of door maximering van het pensioengevend salaris, omdat dit de onderlinge solidariteit tussen hoge en lage inkomens beïnvloedt. En daarnaast weinig effectief is.
Het bestuur zal de sociale partners daarnaast ook adviseren om de pensioenleeftijd niet tijdelijk te verhogen als hier geen aanleiding toe is in de wet- en regelgeving. De complexiteit van doorvoering in de administratie en communicatie van de gevolgen van een tijdelijke verhoging van de pensioenleeftijd is naar mening van het bestuur te groot. Dit zal onder meer leiden tot hogere uitvoeringskosten.
Om dezelfde reden zal het bestuur ook niet adviseren aan de sociale partners om het nabestaandenpensioen op risicobasis te verzekeren. Bovendien is de effectiviteit van deze maatregel laag.
Financieel crisisplan 201:3—Stichting Pensioenfonds voor dc Tandtechniek
21! 30
Het bestuur zal ook geen gebruik maken van de maatregel om de overgangsmaatregel te verlagen. Deze maatregel heeft weinig effect en is juridisch complex van aard.
04.5
Korten uitkeringen en aanspraken
Het bestuur heeft besloten dat het korten van uitkeringen en aanspraken als uiterste noodmaatregel wordt ingezet. Alvorens tot deze crisismaatregel wordt besloten zal het bestuur de hiervoor genoemde maatregelen zoveel mogelijk willen inzetten. In geval van korting van uitkeringen en aanspraken zal het bestuur bij de hoogte hiervan rekening houden met de belangen van alle deelnemers; te weten de actieven, slaper en gepensioneerden. Hierbij zal het bestuur ook de bijdrage in ogenschouw nemen die actieven al hebben geleverd in de hoogte van de premie of de versobering van de regeling en die slapers en gepensioneerden al hebben geleverd in de vorm van koopkrachtverlies door gemiste toeslagen.
De volgende tabel geeft een overzicht van de maatregelen na selectie.
Tabel 04.1 Maatregelen na selectie Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere toeslagen
actieven slapers gepensioneerden
laag bij ongezonde financiële positie hoog bij gezonde financiële positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers actieven
gemiddeld
bestuur
actieven actieven actieven actieven actieven actieven
laag laag laag laag laag gemiddeld
sociale sociale sociale sociale sociale sociale
actieven alapers gepensioneerden
hoog
bestuur
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verhogen franchise 3. invoeren maximum pensioengrondelag 1. nabestaandenpensioen op risicobasie 5. verlagen overgangcmaatregel 6. vorhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
22 / 30
partners partners partners partners partners partners
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
05
Prioritering
Het bestuur van Tandtechniek beschrijft in dit hoofdstuk de prioritering van de geselecteerde maatregelen. Ten tijde van een eventuele crisis zal het bestuur bekijken hoe de prioritering van de maatregelen zal zijn. Hieronder wordt een mogelijke prioritering beschreven.
Het bestuur streeft naar een evenwichtige belangenbehartiging van alle belanghebbenden. Bij de prioritering heeft het bestuurde volgende uitgangspunten gehanteerd in het kader van deze evenwichtige belangenbehartiging: •
Alle vier groepen belanghebbenden (actieven, slapers, gepensioneerden en werkgevers) dragen bij aan het herstel.
•
De lasten worden zo veel mogelijk gelijk verdeeld over de jongeren en ouderen binnen het fonds.
Het bestuur beseft daarbij dat de inschatting van de bijdragen van de vier groepen (actieven, slapers, gepensioneerden en werkgevers) lastig te maken is. Op totaalniveau is dit uiteraard wel te bepalen, op individueel niveau én in tijdsvolgorde is dit niet altijd goed mogelijk. Desondanks hanteert het bestuur wel het uitgangspunt dat alle vier groepen belanghebbenden bijdragen aan het herstel.
05.1
Beleggingsbeleid aanpassen
Het bestuur zal het beleggingsbeleid aanpassen als daar aanleiding toe is.
05.2
Lagere toeslagen
Als de dekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad zal er geen toeslag meer plaatsvinden. Aangezien dit al in het huidige herstelplan is verwerkt, heeft dit geen effect op het huidige herstelpad. Deze maatregel heeft door de formulering van het huidig beleid de hoogste prioriteit.
05.3
Premie verhogen
Als het toeslaginstrument is uitgewerkt, volgt mogelijk een premieverhoging. Een verhoging van de premie draagt bij aan de herstelkracht van het fonds. Als de dekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad moet de premie kostendekkend zijn. Als dit niet het geval is zal in eerste instantie worden onderzocht of dit bereikt kan worden met een verhoging van de premie.
05.4
Verlagen opbouwpercentage
Indien verdere premieverhoging niet haalbaar is,
of de premie is niet kostendekkend is,
kan
ook het
opbouwpercentage verlaagd worden.
Financieel crisisplan 2Oi3StiChtiflg Pensioenfonds voor de Tandtechniek
23 / 30
05.5
Korten van uitkeringen en aanspraken
Pas als er geen maatregelen meer resteren of bovenstaande maatregelen niet mogelijk zijn of onvoldoende resultaat op leveren, zal het bestuur overgaan tot korten van uitkeringen en aanspraken. Dit is een laatste noodmaatregel. Het bestuur kan besluiten gedifferentieerd te korten (afhankelijk van de bijdrage die de verschillende belanghebbenden al hebben gedaan), maar zal in beginsel alle belanghebbenden evenredig korten. In beginsel zal het bestuur korten aan het einde van de toegestane herstelperiode. Op dit moment verkeert het fonds in een crisissituatie en heeft het bestuur moeten besluiten een korting van 7% in 2013 door te voeren en een voorgenomen korting voor 2014 aan te kondigen. Het bestuur heeft voor deze noodmaatregel gekozen in verband met de uitzonderlijke economische omstandigheden. In 2012 heeft het bestuur zorg gedragen voor een sluitende financiële opzet van het pensioenfonds.
24 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
o6 Afronding Dit hoofdstuk geeft antwoord op de negen vragen en is feitelijk Het financieel crisisplan”. De tekst van dit hoofdstuk zal in de ABTN worden opgenomen. 06.1
Wanneer is er sprake van een crisis?
Het bestuur van Tandtechniek vindt dat er sprake is van een crisissituatie indien het niet meer mogelijk is om zonder aanvullende maatregelen aan de wettelijke hersteltermijnen te voldoen.
06.2
Bij welke dekkingsgraad kan Tandtechniek er zonder korten niet meer uitkomen?
De volgende tabel geeft de kritische dekkingsgraden bij verschillende standen van de lange rente en het overrendement.
Tabel 06.1 Kritische dekkingsgraad
Lange rente Overrendement 1% 2% 3% 4% *:
1%
2%
3%
4%
5%
*
102,5% 99,5% 96,7% 94,0%
100,2% 97,4% 94,8% 92,1%
98,9% 96,1% 93,5% 90,8%
98,0% 95,3% 92,7% 90,1%
102,8% 99,8% 97,0%
Bij deze combinatie van lange rente en overrendement is geen herstel mogelijk
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
25 / 30
06.3
Welke maatregelen staan ter beschikking?
De volgende tabel geeft alle mogelijke crisismaatregelen weer. In beginsel zullen de maatregelen tijdelijk worden ingezet.
Tabel 06.2 Beschikbare maatregelen
Maatregel
Belangengroepen
Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Beleggingsbeleid aanpassen
allen
afhankelijk van aanpassing
bestuur
Lagere toeslagen
actieven slapers gepensioneerden
laag bij ongezonde financiële positie hoog bij gezonde financiële positie
bestuur
Premie verhogen
werkgevers actieven
gemiddeld
bestuur
actieven actieven actieven actieven actieven actieven
laag laag laag laag laag gemiddeld
sociale sociale sociale sociale sociale sociale
actieven slapers gepensioneerden
hoog
bestuur
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage 2. verhogen franchise 3. invoeren maximum pensioengrondslag 4. nabestaandenpensioen op risicobasis 5. verlagen overgangsmaatregel 6. verhogen pensioenleeftijd
Korten van uitkeringen en aanspraken
06.4
partners partners partners
partners partners partners
Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen?
Het aanpassen van het beleggingsbeleid is goed mogelijk. Dit geldt ook voor het verlagen van de toeslagen voor alle deelnemers aan de pensioenregeling. Dit is immers staand beleid en volledig de bevoegdheid van het bestuur. Verhoging van de premie is afhankelijk van de omstandigheden in de branche en het draagvlak voor premieverhoging bij de sociale partners. Dit geldt eveneens voor het versoberen van de regelingen door middel van verlaging van het opbouwpercentage. Het bestuur acht versobering van de regeling door middel van verhogen van de franchise, invoering van een maximum pensioengevend salaris, het nabestaandenpensioen op risicobasis, verlagen van de overgangsmaatregel, of het verhogen van de pensioenleeftijd op tijdelijke basis, niet realistisch gezien veranderingen in de solidariteit of de complexe gevolgen voor administratie en communicatie. Het bestuur heeft tot slot de bevoegdheid om de uitkeringen en aanspraken te korten, en acht dit een realistische noodmaatregel. Zie tabel 4.1 op pagina 22.
26 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Wat is het financiële effect van de maatregelen?
06.5
Een indicatie van de effecten staat in de tabel met een overzicht van de beschikbare maatregelen. Voor een nadere indicatie wordt verwezen naar de uitkomsten in hoofdstuk 03. Alle maatregelen en financiële effecten zullen door het bestuur worden afgewogen in de maatschappelijke context op het moment van de crisis.
Het bestuur heeft besloten tot de volgende prioritering: a.
Als eerste zal het bestuur het beleggingsbeleid aan passen als hier aanleiding toe is.
b.
Vervolgens zal de toeslag worden verlaagd, volgens de staffel.
c.
Daarna kan
in overweging genomen worden om de volgende maatregelen te effectueren: (tijdelijke)
herstelpremie, versoberen van de regeling.
d.
Als de dekkingsgraad verder is weggezakt onder de minimaal vereiste dekkingsgraad en herstel binnen de wettelijke termijnen is niet meer mogelijk, ook niet na inzet van bovenstaande maatregelen, dan zal het bestuur besluiten tot korten van aanspraken en uitkeringen. Dit besluit is afhankelijk van de bijdrage die de verschillende belanghebbende al hebben gedaan.
o6.6
Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
Actieven, slapers en gepensioneerden krijgen als eerste te maken met het effect van een verslechtering van de financiële positie. Zij krijgen geen toeslagen meer. Dit beïnvloedt hun koopkracht in de loop van de tijd negatief.
Aanvullend wordt een bijdrage aan werkgevers en actieven gevraagd door de premie te verhogen. Dit beïnvloedt de koopkracht voor actieven negatief en zorgt voor een stijging van de loonkosten voor de werkgevers.
Daarna zullen de actieven bijdragen in de vorm van versobering van de regeling in de vorm van een lagere pensioenopbouw. Dit beïnvloedt hun pensioenuitkering in de toekomst.
Als het nodig is om te korten, zal het bestuur alle bovenstaande inspanningen meenemen om tot een zo eerlijk mogelijke verdeling
van
de
korting
van
aanspraken
en
uitkeringen
te
komen
tussen
de verschillende
belanghebbenden. Daarnaast zal het bestuur hierbij in overweging nemen hoe de tekorten zijn ontstaan.
06.7
Hoe en wanneer wordt met de belanghebbende gecommuniceerd in een crisissituatie?
Het is zaak om de crisis zo snel mogelijk onder controle te krijgen en de rust te bewaren. Daarbij is het van belang dat het bestuur proactief communiceert over de problemen en de maatregelen die het fonds gaat nemen om het op te lossen. Een ander aspect is het tegengaan van negatieve beeldvorming door te reageren op onjuiste beeldvorming in de media en via de website. Als er sprake is van een crisissituatie bepaalt het bestuur welke communicatiemiddelen er intern en extern worden ingezet.
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
27 / 30
Pensioenfonds Tandtechniek vindt het belangrijk dat de verschillende doelgroepen de gevolgen van de maatregelen begrijpen en inzien. Daarom wordt hier in de (bestaande) schriftelijke en/of digitale uitingen extra aandacht aan besteed. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt er extra communicatie ingezet om onrust onder de verschillende doelgroepen te voorkomen. Pensioenfonds Tandtechniek onderscheidt in de communicatie de volgende doelgroepen: Actieve deelnemers
-
Pensioengerechtigden
-
Gewezen deelnemers
-
Ex-partners van (gewezen)deelnemers
-
Werkgevers
-
Website •
Financiële in formatie via de website Een extra pagina op www.pensioentandtechniek.nl waar een kort overzicht wordt gegeven van de (voorgenomen) maatregelen van het fonds. Doelgroep(en): De pagina is algemeen en dus geschikt voor alle doelgroepen.
•
Nieuwsbericht Op
het
moment
dat
de
maatregelen
uit
het
crisisplan
worden
doorgevoerd,
wordt
er
op
www.pensioentandtechniek.nl een nieuwsbericht geplaatst. Doelgroep(en): Het nieuwsbericht is algemeen en dus geschikt voor alle doelgroepen. •
Veelgestelde vragen Op de website wordt een lijst met veelgestelde vragen gepubliceerd. Hiermee worden de basisvragen voor het Klant Contact Center afgevangen. Doelgroep(en): De lijst met veelgestelde vragen bevat vragen van alle doelgroepen.
Schriftelijke communicatie Per doelgroep wordt een brief verstuurd waarin de persoonlijke gevolgen worden benoemd. De brieven worden geschreven op het taalniveau dat past bij de doelgroep. In lijn met het beleid worden de doelgroepen in dit geval dus per brief benaderd.
brief die verzonden is aan deelnemers
•
Werkgevers: Brief (Bi-niveau) met maatregelen
•
Deelnemers: Brief (Bi -niveau) met maatregelen en gevolgen voor doelgroep
•
Pensioengerechtigden: Brief (Bi-niveau) met maatregelen en gevolgen voor doelgroep
•
Gewezen deelnemers: Brief (Bi-niveau) met maatregelen en gevolgen voor doelgroep
+
Persoonlijke communicatie •
Klant Contact Center (KCC)
In de communicatie richting doelgroepen wordt steeds de mogelijkheid geboden om te bellen met het Klant Contact Center. Het KCC wordt voorzien van informatie om deze vragen adequaat te beantwoorden. Doelgroep(en): alle doelgroepen
28 / 30
Financieel crisisplan 2013—Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
•
Bijeenkomsten
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt bekeken of bijeenkomsten ingezet worden om de financiële situatie en het crisisplan toe te lichten. Pensioenfonds Tandtechniek ziet de meerwaarde van dit communicatiemiddel: het directe, persoonlijke contact dat plaatsvindt. Het biedt de mogelijkheid om vragen te stellen, draagt bij aan het (herstel van het) vertrouwen. Communicatie-uiting
Doelgroep
Wanneer
Digitale informatie beschikbaar via de website
Alle doelgroepen
Indien DNB geen
-
-
opmerkingen heeft. Bij
financiële in formatie nieuwsbericht
nieuwe ontwikkelingen
FAQ
wordt er een
-
nieuwsbericht geplaatst.
Brief op maat (taalniveau) met uitleg over de
Actieve deelnemers,
Indien DNB geen
gevolgen
pensioengerechtigden,
opmerkingen heeft. De
gewezen deelnemers, ex-
verschillende
partners van (gewezen)
doelgroepen worden
deelnemers en
benaderd voor dat er op
werkgevers
de website gecommuniceerd wordt.
Klant Contact Center
Alle doelgroepen
Gehele jaar
Het bestuur heeft de deelnemersraad om advies gevraagd voor vaststelling van dit plan. De inhoud van dit crisisplan zal het bestuur schriftelijk delen met de sociale partners, actieven, slapers, gepensioneerden en werkgevers.
06.8
Hoe werkt het besluitvormingsproces?
Wanneer het bestuur van het fonds. een medewerker van één van de vermogensbeheerders, de beleggingsadviseur of een medewerker van Syntrus Achmea een mogelijke crisis signaleert, dan moet dit zo snel mogelijk gemeld worden bij de fondsmanager. De fondsmanager treedt in overleg met de voorzitters van het fonds. De voorzitters beoordelen de omvang van de situatie en stellen vast of er al dan niet sprake is van een crisis, Wanneer de situatie als crisissituatie bestempeld is, zijn de voorzitters verantwoordelijk voor het direct bijeenroepen van het voltallige bestuur, de fondsmanager, adviseurs van het fonds, inclusief de vermogensbeheerder en beleggingsadviseur.
Financieel crisisplan 201.3-Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
29 / 30
(
Het bestuur bepaalt op korte termijn de te nemen (nood)maatregelen als beschreven in dit plan. Door het bestuur wordt bepaald op welke wijze op advies van de commissie genomen besluiten worden doorgeleid naar de deelnemersraad ter advisering, conform
hetgeen is vastgelegd in de statuten en het reglement van de
deelnemersraad.
06.9
Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven?
Jaarlijks zal het bestuur het crisisplan als bijlage bij de ABTN evalueren en zo nodig aanpassen.
30 / 30
Financieel crisisplan 2O13Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
t
Verklaring inzake de beleggingsbeginselen
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
De Meern, juni 2013
1. inleiding Voor u ligt de Verklaring inzake de beleggingsbeginselen’ (hierna: de verklaring’). Hierin kunt u lezen wat het beleggingsbeleid is van de Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek (hierna: het pensioenfonds). Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht om een dergelijke verklaring op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Hierdoor zijn de Nederlandse pensioenfondsen voortaan verplicht de verklaring op te nemen in hun zogenaamde Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Het pensioenfonds stelt de verklaring op verzoek beschikbaar aan alle (gewezen) deelnemers en pensioen gerechtigden. Ook is de verklaring terug te vinden op de website van het fonds: www.pensioentandtechniek.nI. De verklaring is vastgesteld op 16 juni 2010 en wordt regelmatig herzien: eens in de drie jaar en bij belangrijke wijzigingen in het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 2 gaat over de pensioenregeling en de Organisatie van het pensioenfonds. In hoofdstuk 3 staan we stil bij het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 4 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid.
2. organisatie en regeling 2.1 Organisatie Het pensioenfonds voor de Tandtechniek is het pensioenfonds voor werknemers in de tandtechniek. Het doel van het pensioenfonds is pensioenrechten administreren, pensioenuitkeringen verzorgen en pensioengelden beleggen. Syntrus Achmea Pensioenbeheer voert de pensioenregeling uit. 2.2 Pensioenfondsbestuur Het bestuur van het pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn helder gescheiden: •
Een beleggingsadviescommissie van het pensioenfonds adviseert het bestuur. In de commissie zitten vertegenwoordigers van het bestuur ondersteund door specialisten van Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management (hierna: SPM). De taak van de beleggingscommissie is het voorbereiden, ondersteunen en adviseren bij het financiële management van het pensioenfonds.
•
SPM is verantwoordelijk voor het financiële pensioenmanagement en —advies. Dit houdt in: o
Advisering over beleggingstechnische zaken;
o
Beleidsondersteuning op beleggingstechnische onderwerpen;
o
Coördinatie van werkzaamheden van externe adviseurs;
o
Uitvoering van door het bestuur gedelegeerde verantwoordelijkheden zoals: 1) de pensioengelden beleggen binnen de kaders die het bestuur heeft vastgesteld en 2) externe vermogensbeheerders aanstellen.
SPM legt periodiek verantwoording af aan de Beleggingscommissie en/of het bestuur. Het pensioenfonds heeft een deelnemersraad die zich ook kan uitspreken over het beleggingsbeleid. De deelnemersraad heeft namelijk adviesrecht bij de vaststelling van de jaarrekening, ABTN en beleggingsnota. 2.3 Pensioenfonds en deelnemers Eind 2012 bestond het totale deelnemersbestand van het pensioenfonds uit 3.748 deelnemers: 5.458 gewezen deelnemers en 1.544 pensioengerechtigden. 2.4 Pensioenregeling De pensioenregeling is een zogenaamde middelloonregeling. Een deelnemer heeft recht op pensioen bij ouderdom, arbeidsongeschiktheid en voor zijn of haar nabestaanden een nabestaandenpensioen. De pensioenregeling staat uitvoerig beschreven in het pensioenreglement en de ABTN. In de ABTN staat gedetailleerde informatie over de pensioenregeling, grondslagen van het fonds en samenhang tussen premie, beleggings- en indexatiebeleid. 2.5 Medewerkers Om belangenverstrengelingen te voorkomen, hebben zowel het pensioenfondsbestuur als de directie en medewerkers van SPM een gedragscode ondertekend. De gedragscode geldt ook voor externe adviseurs, zoals vermogensbeheerders, accountants en actuarissen. Het pensioenfonds zorgt ervoor dat medewerkers tijdens het hele beleggingsproces over professionele kwaliteit en expertise beschikken.
De controle op naleving van de gedragscode door het bestuur is door het pensioenfonds uitbesteed aan een externe compliance officer. Periodiek wordt door deze compliance officer getoetst of de gedragscode wordt nageleefd.
3
3. beleggingsbeleid van het Pensioenfonds 3.1 Algemeen Het pensioenfonds ontvangt pensioenpremies om de pensioenen in de toekomst te kunnen uitkeren. Het pensioenfonds heeft verplichtingen en ambities, onder andere op het gebied van de pensioenpremie en infiatiecompensatie. Om die verplichtingen en ambities te kunnen realiseren, heeft het fonds verschillende sturingsmiddelen. Een van die middelen is het beleggingsbeleid. Om op de lange termijn voldoende middelen te hebben om aan de verplichtingen te kunnen voldoen en ambities waar te kunnen maken belegt het fonds de premies in aandelen, obligaties en andere beleggingsvormen waarover rendement wordt behaald. Zulke beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet worden gehaald. Het fonds brengt de risico’s daarom regelmatig in kaart met een zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM wordt berekend hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn kan ontwikkelen, binnen verschillende economische scenario’s, Op die manier kan het fonds de volgende inschattingen maken: hoe groot is het risico dat niet aan de verplichtingen van het fonds voldaan kan worden? En welke ruimte is er nog voor de invulling van de ambities? Ook de toezichthouder van de pensioenfondsen, De Nederlandsche Bank (DNB), speelt een belangrijke rol bij het strategisch beleggingsbeleid. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK’). Daardoor heeft risicomanagement een veel prominentere rol gekregen binnen het financiële management van een pensioenfonds. Hierbij is het van belang om de risico’s in het licht van de integrale balans te bekijken. DNB beschrijft in haar regelgeving de risico’s voor een pensioenfonds. De belangrijkste risico’s zijn renterisico, valutarisico en het risico van aandelen en onroerend goed. DNB beoordeelt regelmatig hoe hoog de risico’s zijn en of het fonds voldoende buffers heeft om tegenvallende ontwikkelingen te kunnen verwerken. Het fonds richt zich daarom ook op het beheersen van deze risico’s. Bij alle beleggingsactiviteiten gelden algemene uitgangspunten: •
het pensioenfonds hanteert het voorzichtigheidsbeginsel (het vermogen wordt op een zodanige manier belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de middelen voldoende zijn gewaarborgd);
•
het vermogen wordt belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers;
•
het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd;
•
de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversifieerd;
•
het pensioenfonds sluit in beginsel geen enkele beleggingscategorie, -techniek of-instrument uit . 1
3.2. Vaststellen van het beleggingsbeleid Het bestuur bepaalt in overleg met de beleggingsadviescommissie van het pensioenfonds, die ondersteund wordt door adviseurs, welke financiële risico’s acceptabel zijn. Het bestuur kijkt daarbij naar de ALM, regelgeving en algemene uitgangspunten. Centrale doelstelling is om het risico dat niet aan de verplichtingen kan worden voldaan (risico op onderdekking) en het risico op een reservetekort te beheersen.
1
Zie verder ook paragraaf 4.3
Daarna bepaalt het bestuur het strategisch (meerjaren) beleggingsbeleid. De belangrijkste beleggingskeuzes daarbij zijn: •
Welke vermogenscategorieën en soorten financiële instrumenten zijn acceptabel gezien de specifieke situatie van het fonds? Hoe wordt het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën verdeeld (de zogenaamde
•
normportefeuille)? •
Hoe worden de beleggingen geografisch verdeeld?
•
Wat is de ruimte om (tijdelijk) af te wijken van de strategische portefeuille?
•
Hoe zijn de financiële risico’s te beheersen, ten opzichte van het gewenste niveau (bijvoorbeeld door gebruik te maken van derivaten)
•
Voor welke beleggingstitels gelden eventuele restricties ten aanzien van de kredietwaardigheid?
•
Het te voeren valutabeleid?
Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen, in marktomstandigheden of de situatie van het fonds, kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen. 3.3 Risicobeleid Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van beleggingsrisico’s. Het pensioenfonds onderscheidt de volgende risico’s: •
Renterisico: het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het pensioenfonds negatief beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd en opbouw van de verplichtingen. Na de ALM-studie in 2011 besloot het bestuur om het renterisico op verplichtingen vooralsnog niet af te dekken.
•
Aandelen- en onroerend goed risico: dit is voornamelijk het koersrisico bij de beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt een extra rendement gehaald wat bijdraagt aan de doelstellingen van het fonds. Dit risico wordt beheerst doordat in de uitvoering wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio’s en sectoren. Met het risico dat uiteindelijk overblijft wordt rekening gehouden in de ALM studie.
•
Inflatierisico: het risico dat inflatie de waarde van de beleggingen aantast (in termen van koopkracht). Inflatie is een wezenlijk onderdeel van ALM-studies, gezien de impact van inflatie op de koopkracht van het pensioen. Hoewel binnen de regeling al rekening wordt gehouden met inflatie zal in de nabije toekomst nader worden onderzocht of er voor het infiatierisico binnen de beleggingsportefeuille verdere beheersmaatregelen nodig zijn. In de ALM-studie is het indexatiebeleid van het Pensioenfonds meegenomen.
•
Tegenpartij-Ikredietrisico: het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen. Om dit risico te beheersen wordt voor bijna de gehele beleggingsportefeuille in effecten met een investment grade” kredietwaardigheid belegd. Daarnaast worden transacties over meerdere aanbieders gespreid en wordt in sommige gevallen onderpand vereist.
•
Liquiditeitsrisico: het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd. Ook dit risico wordt beheerst doordat de uitvoerder de beleggingsportefeuille op een zodanige manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Daarom is bijvoorbeeld een groot deel van de portefeuille belegd in effecten die worden verhandeld op openbare gereguleerde markten. Ook zijn eisen gesteld aan de minimale marktkapitalisatie van effecten.
5
Valutarisico: het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico
•
is voor het pensioenfonds beperkt. Het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille is namelijk belegd in Euro’s genoteerde waarden. De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën Global High Yield, Obligaties Opkomende Markten en Private Equity, worden volledig (100%) afgedekt naar Euro’s. Daarnaast wordt het valutarisico van de belangrijkste valuta (Amerikaanse Dollar, Britse Pond, Japanse Yen en de Zwitserse Frank) voor 75% afgedekt. Operationele risico’s: het pensioenfonds beheerst operationele risico’s zoveel mogelijk door eisen te stellen
•
aan de dienstverleners van het fonds. Daarbij kan worden gedacht aan regels voor procuratie, functiescheiding, ‘chinese walis’ (fysieke scheiding tussen afdelingen), enzovoort. Syntrus Achmea Vermogensbeheer heeft een zogenaamde SAS 70-certificering gekregen, een kwaliteitswaarborg voor de procesbeheersing en de dienstverlening. 3.4 Beleggingsrichtlijnen Aansluitend op de ALM-studie wordt gebruik gemaakt van een ‘portefeuille-constructie-model, waarbij wordt onderzocht of binnen het beschikbare risicobudget het rendement-/risicoprofiel van de ALM-uitkomst kan worden verbeterd. Hieruit volgt de verdeling van het vermogen over de verschillende categorieën en regio’s. In de beleggingsrichtlijnen wordt vastgelegd binnen welke grenzen de vermogensbeheerder het vermogen dient te beheren. De beleggingsrichtlijnen voor het fonds in 2013 zijn in hoofdlijnen:
11.00% 6.50% 1 .00% 1 .00% 1 00% 20.50%
1.Apr-13 midden 11.00% 7.00% 1 .00% 1 .00% 1 .00% 21 .00%
ban±reedte (+1-) 5.00% 5.00% 5.00% 5,00% 5.00% 5.00%
Staatsobligaties cum Niet-Staetsobligies euro Global High \‘ield Obligaties Opkomende markten HC Obligaties Opkomende markten LC HWotheken Totaal
30.50% 21 .00% 3.50% 2.00% 0.00% 2.00% 59.00%
26.00% 21 .00% 3.50% 2.00% 3.00% 2.00% 59.50%
5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00% 5.00%
Direct Vastped NedeFlend
15.00% 15.00%
15.00% 15.00%
5.00% 5.00%
0.50% 1 .00% 2.00% 1.00% 4.50%
0.50% 1 .00% 2.00% 0.00% 3.50%
3.00% 3.00% 3.00% 3.00% 3.00%
1 .00% 1 00%
1 .00% 1 .00%
5.00% 5.00%
100.0%
100.0%
t1omortd’euille Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
lÎaai
Europi Yerergde Staten Japan Azië Pad fic ex Japan Opkomenc rne’kten
ITotaal O’arig Pri’,ate Equity Grondstoffen Portetctille an thema’s ITotaal Liquiditeiten Totaal Totaal pcttefeuille
liJkig
Gedurende het jaar jn de ban±reedtesrrndom beleingcatecjorieén syrnmetrich, ‘.earbij en negatieve ge\nÂchten zijntcegestaen.
6
Naast bovengenoemde verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies over de manier waarop door de Vermogensbeheerder mag worden belegd. Deze instructies kunnen variëren per categorie, regio en operationele vermogensbeheerder. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze zeggen hoe de vermogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren. Het doel van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is: de beleggingsresultaten binnen de vastgestelde grenzen optimaliseren, zodat zij op de lange termijn aan de verplichtingen en ambities van het fonds kan voldoen. 3.5 Jaarlijkse update: optimalisatie beleggingsbeleid Het pensioenfonds evalueert de beleggingsrichtlijnen tenminste jaarlijks. Ieder jaar wordt een Beleggingsnota opgesteld waarin, voor zover nodig, voorstellen worden gedaan voor aanpassing van de richtlijnen. De beleggingsadviescommissie van het pensioenfonds bereidt deze nota voor, In de nota staat ook hoe het strategisch beleggingsbeleid er het komende jaar uitziet. Daarbij wordt rekening gehouden met gewijzigde marktomstandigheden, marktverwachtingen of veranderingen in de situatie van het fonds. De beleggingsnota dient als richtlijn voor het betreffende jaar: hoe vullen we de beleggingsportefeuille in en hoe stellen we de bandbreedte per beleggingscategorie vast? Zijn de veranderingen in de situatie van het fonds of de markt aanzienlijk, dan kan het fonds besluiten om tussentijds een nieuwe ALM uit te voeren. Ook bij ingrijpende ontwikkelingen tijdens het jaar zal het fonds de beleggingsrichtlijnen opnieuw bekijken en updaten.
7
4. uitvoering 4.1 Uitbesteding beleggingsbeleid Het financiële pensioenmanagement en -advies zijn door het bestuur gedelegeerd aan Syntrus Achmea (SA) waarbij gebruik wordt gemaakt van Strategisch Pensioen Management (SPM) als fiduciair. De SPM dienstverlening houdt in dat het bestuur wordt geadviseerd en ondersteund bij beslissingen over: •
Strategie;
•
Risicobeleid / Balansmanagement;
•
Beleggingsbeleid;
•
Portefeuilleconstructie.
•
ccIte 4.:rtor,r, orc,iidaUe
LM eWe ‘
r
pportie en
roopkth
Hierbij hoort ook het beoordelen en selecteren van vermogensbeheerders. Het bestuur heeft voor die beoordeling kaders en objectieve criteria vastgesteld. Daarbij kunt u denken aan de stijl van de manager, performance, maatschappelijk verantwoord opereren, omvang en kosten. De keuze om het operationele vermogensbeheer al dan niet door een of meerdere externe vermogensbeheerders te laten uitvoeren vindt altijd plaats tegen de achtergrond van rendementsoptimalisatie binnen risico’s die aanvaardbaar worden geacht. Met het SPM beschikt het pensioenfonds over voldoende beoordelings- en controlemechanismen om uitbestedingsrisico’s te beheersen. De beleggingsadviescommissie houdt daarbij toezicht, rapporteert aan het bestuur en stuurt indien nodig bij.
4.2 Rapportage en verantwoording In opdracht van het bestuur wordt de hele beleggingsportefeuille geadministreerd en geconsolideerd door SA als uitvoerder. Die stemt in dit kader ook af met externe partijen, zoals de bewaarbanken. De bezittingen van het pensioenfonds worden op dagbasis tegen actuele waarde gewaardeerd, waarbij mogelijk de beurswaarde wordt gehanteerd. Als beleggingen niet tegen actuele waarde kunnen worden gewaardeerd, bijvoorbeeld vanwege illiquiditeit, worden deze beleggingen gewaardeerd tegen algemeen geaccepteerde waarderingsgrondslagen (aan de hand van toekomstige kasstromen, contant gemaakt tegen een bepaalde factor, waarbij rekening is gehouden met het risicoprofiel en de resterende looptijd).
8
De uitvoerder rapporteert periodiek aan het pensioenfonds, zowel schriftelijk als mondeling in de vergadering van het bestuur. In een zogenaamde DVO staat aan welke eisen de rapportages moeten voldoen. Door de rapportages kunnen het bestuur en de beleggingsadviescommissie voldoende toezicht houden en indien nodig bijsturen. 4.3 Maatschappelijk verantwoordelijk beleggen Het pensioenfonds heeft een beleid ten aanzien van verantwoord beleggen. Als uitgangspunt hanteert het pensioenfonds de principes van de UN Global Compact waarin mensenrechten, arbeidnormen milieu en anti corruptie centraal staan. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit engagement (dialoog aangaan met ondernemingen), uitsluiten van producenten van controversiële wapens en Corporate Governance (inclusief stemmen op aandeelhoudersvergaderingen). Het pensioenfonds rapporteert periodiek over de verschillende onderdelen van het verantwoord beleggen beleid.
9
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Pensioenreglement 2013 Pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949
colofon administrateur
Syntrus Achmea Pensioenbeheer Rijnzathe 10, 3454 PV Utrecht Postbus 3183, 3502 GD Utrecht Telefoon (030) 245 39 22
versie
Januari 2013 71473 012006
Inhoud Pensioenreglement
4
HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
4
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
4
Artikel 2
Deelneming
6
Artikel 3
Uitbetaling van pensioen
7
Artikel 4
Gemoedsbezwaarde werknemers
8 9
Artikel 5
Uitbetaling van spaarbedragen
Artikel 6
Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden
10
Artikel 7
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
10
Artikel 8
Klachten
11
Artikel 9
Geschillen
12
HOOFDSTUK II
VERPLICHTE PENSIOENREGELING
12
Artikel 10
Pensioenaanspraken
12
Artikel 11
Ouderdomspensioen
13
Artikel 12
Partnerpensioen
13
Artikel 13
Wezenpensioen
14
Artikel 14
Arbeidsongeschiktheidspensioen
15
Artikel 15
ANW-pensioen
16
Artikel 16
Premie
17
HOOFDSTUK III
BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW
17
Artikel 17
Opbouw van aanspraken tijdens verlof
17
Artikel 18
Premies tijdens verlof
18
Artikel 19
Risicodekking tijdens verlof
18
Artikel 20
Tussentijdse beëindiging
18
Artikel 21
Vrijwillige voortzetting
18
Artikel 22
Voortzetting bij WAO-uitkering
19
Artikel 23
Voortzetting bij WIA-uitkering
20
Artikel 24
Voortzetting bij werkloosheid
21
HOOFDSTUK IV
WAARDEOVERDRACHT
22
Artikel 25
Plicht tot waardeoverdracht
22
Artikel 26
Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht
23
Artikel 27
Collectieve waardeoverdracht
23
HOOFDSTUK V
SCHEIDING
24
Artikel 28
Bijzonder partnerpensioen
24
Artikel 29
Verevening van pensioen
25
HOOFDSTUK VI
AFKOOP
26
Artikel 30
Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
26
Artikel 31
Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
27
Artikel 32
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
27
HOOFDSTUK VII TOESLAGVERLENING
28
Artikel 33
Toeslagbeleid
28
Artikel 34
Uitvoering
28 29
HOOFDSTUK VIII HERSCHIKKEN Artikel 35
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
29
Artikel 36
Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
30
Artikel 37
Vervroegen van het ouderdomspensioen
31
pagina 2 1 45
Artikel 38
Variatie in de hoogte van het pensioen
32
HOOFDSTUK IX
INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET FONDS
33
Artikel 39
Informatie over de pensioenregeling
33
Artikel 40
Jaarlijkse pensioenopgave
33
Artikel 41
Informatie aan gewezen deelnemers
34
Artikel 42
Informatie aan gewezen partners
34
Artikel 43
Informatie aan pensioengerechtigden
34
Artikel 44
Informatie over toeslagverlening
35
Artikel 45
Informatie op verzoek
35
Artikel 46
Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
35
HOOFDSTUK X
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
36
Artikel 47
Inwerkingtreding
36
Artikel 48
Overgangsbepalingen
36
Pensioenreglement HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit pensioenreglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsomschrijvingen, opgenomen in artikel 2 van de statuten. Voorts wordt in dit pensioenreglement verstaan onder: 1.
deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer die geboren is na 31 december 1949 en die op grond van het pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds;
2.
gewezen deelnemer: de gewezen werknemer door wie op grond van het pensioenreglement geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
3.
partner: onder partner wordt verstaan: a.
de persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is gehuwd; of
b.
de ongehuwde persoon die als partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; 6f
c. 4.
de ongehuwde persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert;
gezamenlijke huishouding: van een gezamenlijke huishouding van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een ongehuwde persoon is sprake indien: a.
een notariële samenlevingsovereenkomst is aangegaan, krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging, mits tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat en er sprake is van niet meer dan één partner; én
b.
uit inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met de ongehuwde persoon op één adres woont;
5.
gewezen partner: de persoon die partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geweest;
6.
nabestaande: de persoon die op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde diens partner was;
7.
nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;
8.
partnerpensioen: een uitkering voor de (gewezen) partner wegens het overlijden van de (gewezen) deelnemer;
pagina 4 45
9.
kind: het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat, alsmede het pleeg- en stiefkind dat door hem als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed, indien en zolang: a.
de leeftijd van 21 jaar nog niet is bereikt; 5f
b.
tussen de 21-jarige en de 27-jarige leeftijd de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding;
10. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen; 11. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen; 12. aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen; 13. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is ingegaan; 14. gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan; 15. pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt; 16. pensioneringsdatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer voor het eerst een ouderdomspensioen van het fonds ontvangt; 17. deeltijdfactor: de verhouding tussen het aantal uren per week dat de werknemer arbeid verricht en de normale wekelijkse arbeidsduur in de tandtechniek, vermenigvuldigd met 100%; 18. pensioengevend loon: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen dan wel de loonbestanddelen die onderdeel uitmaken van het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: a.
uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen;
b.
het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.
19. franchise: een bedrag dat jaarlijks voor het daarop volgende kalenderjaar door het bestuur wordt vastgesteld (2013: € 10.940); De franchise wordt uitgedrukt in een uurbedrag door de jaarfranchise te delen door het aantal uren per jaar volgens de normale arbeidsduur in de CAO voor de Tandtechniek, waarbij de uurfranchise op vijf cijfers achter de komma wordt afgerond. De franchise wordt in beginsel geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de lonen in de CAO voor de Tandtechniek. 20. pensioengrondslag: het pensioengevend loon verminderd met de voor het loontijdvak overeenkomende franchise;
pagina 5 1 45
21. WIA-uitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel een WGA-uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA); 22. FVP: de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering te Amsterdam; 23. afkoopgrens: het grensbedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (2013: €451,22 per jaar).
Artikel 2 Deelneming Deelnemer Deelnemer is: a.
de werknemer die geboren is na 31 december 1949 en die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van de verplichtstelling krachtens de wet;
b.
de werknemer die geboren is na 31 december 1949 en die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van een tussen zijn werkgever en het fonds gesloten aansluitingsovereenkomst;
c.
de gewezen werknemer die geboren is na 31 december 1949, indien en zolang zijn deelnemerschap op grond van het tweede lid wordt voortgezet.
De deelneming vangt op zijn vroegst aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 20 jaar wordt. De deelneming op grond van dit pensioenreglement vangt op zijn vroegst aan op 1januari 2013. 2.
Voortzetting van de deelneming Na beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever wordt de deelneming het deelnemerschap voortgezet: a. b.
indien en zolang de deelnemer de pensioenopbouw vrijwillig voortzet; indien en zolang de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens
—
al dan niet volledige
—
arbeidsongeschiktheid, dan wel
wegens werkloosheid die in ingetreden voor 1januari 2011; c.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de pensioenopbouw wegens werkloosheid die is ingetreden voor 1januari 2011 werd voortgezet, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
d.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de werkgever krachtens artikel 7:629 BW verplicht was het loon door te betalen, welke loondoorbetalingsplicht eindigde door beëindiging van de dienstbetrekking wegens bedrijfssluiting dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
e.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op een dienstbetrekking die beëindigd werd wegens bedrijfssluiting dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
3.
Einde van de deelneming De deelneming eindigt op de dag: a.
direct voorafgaand aan de pensioneringsdatum, behoudens voor zover de dienstbetrekking met de werkgever (gedeeltelijk) wordt voortgezet;
b.
van het tussentijds, dat wil zeggen v3i3r de pensioneringsdatum, beëindigen van de dienstbetrekking met een werkgever, tenzij: -
-
aansluitend een dienstbetrekking met een aangesloten werkgever wordt aangegaan; de deelneming wordt voortgezet op grond van het tweede lid;
c.
van het tussentijds eindigen van de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b;
d.
van het eindigen van de voortzetting van de deelneming op grond van het tweede lid;
pagina 6 1 45
1
van het overlijden van de deelnemer.
e.
De deelneming eindigt uiterlijk op de pensioendatum.
Artikel 3 Uitbetaling van pensioen Aanvraag en toekenning van pensioen Pensioenen worden door het fonds toegekend en uitbetaald op schriftelijke aanvraag door of namens de pensioengerechtigde gericht aan de administrateur. Het fonds is bevoegd een pensioen uit eigen beweging toe te kennen indien de aanvraag om pensioen niet is gedaan, maar genoegzaam vaststaat dat recht op uitkering bestaat. 2.
Aanvraag herschikken De administrateur informeert de (gewezen) deelnemer op verzoek of uiterlijk zes maanden vhôr de pensioendatum over de mogelijkheden om: a.
een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen;
b.
partnerpensioen uit te ruilen in ouderdomspensioen;
c.
ouderdomspensioen te vervroegen;
d.
de hoogte van het ouderdoms-of partnerpensioen te variëren;
e.
dan wel een combinatie van deze mogelijkheden.
De (gewezen) deelnemer maakt een voorgenomen keuze als hier bedoeld, met uitzondering van een voorgenomen keuze om de hoogte van het partnerpensioen te variëren, uiterlijk vier maanden vc33r de pensioneringsdatum aan de administrateur kenbaar. De administrateur informeert de (gewezen) deelnemer over de gevolgen van de voorgenomen keuze voor wat betreft de hoogte van het pensioen. Op basis van deze informatie maakt de (gewezen) deelnemer zijn definitieve keuze uiterlijk twee maanden vôôr de pensioneringsdatum bekend aan de administrateur. Een voorgenomen keuze om de hoogte van het partnerpensioen te variëren wordt bekend gemaakt bij de ingang van het partnerpensioen. 3.
Termijnen en inhoudingen De pensioenen worden uitbetaald
—
onder aftrek van wettelijke inhoudingen
—
in maandelijkse termijnen, aan het einde van
iedere kalendermaand. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen dat een pensioen in halfjaarlijkse of driemaandelijkse termijnen wordt uitbetaald, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag. 4.
Bewijsstukken Bij de aanvraag om pensioen dienen door het fonds nodig geachte stukken en gegevens te worden verstrekt, waaruit het recht op pensioen blijkt. Indien pensioen uitbetaald wordt aan een in het buitenland wonende pensioengerechtigde. verstrekt deze het fonds periodiek een bewijs van in leven zijn om vast te stellen of het recht op pensioen nog steeds bestaat.
5.
Afkoopverbod Aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
6.
Vervallen van niet opgevraagde pensioentermijnen De uitbetaling van pensioen kan worden opgeschort indien: a.
het pensioen niet is aangevraagd dan wel de door het fonds nodig geachte stukken en gegevens niet worden verstrekt;
b.
een pensioengerechtigde op pensioen met onbekende bestemming is vertrokken;
c.
de in het buitenland wonende pensioengerechtigde het door het fonds gevraagde bewijs van in leven zijn niet periodiek inzendt.
Een pensioenuitkering waarover op grond van een van deze situaties niet is beschikt, vervalt aan het fonds na het overlijden van de pensioengerechtigde. Het bestuur kan echter besluiten, op verzoek van de wettelijke erfgenamen, de pensioenuitkeringen aan deze erfgenamen uit te betalen.
pagina7 145
Ten onrechte verstrekte pensioentermijnen
7.
Ten onrechte verstrekte pensioentermijnen worden door of namens het fonds teruggevorderd. Geen rechtop toekenning van pensioenen aan nabestaanden of kinderen
8.
Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen en/of ANW-pensioen bestaat indien de gewezen partner de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was. Geen recht op wezenpensioen bestaat indien het kind de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was.
Artikel 4 Gemoedsbezwaarde werknemers Gemoedsbezwaren De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichtstelling. 2.
De aanvraag De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplIchtingen.
3.
Indienen van de aanvraag De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt ingediend bij het fonds. Het fonds onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.
4.
Verlenen van de vrijstelling Als de verklaring naar de mening van het fonds overeenkomstig de waarheid is, verleent het fonds de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die nodig zijn in verband met de administratie van het fonds. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5.
Bewijs van vrijstelling Het fonds verstrekt een bewijs van de verleende vrijstelling. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen dat het verstrekte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, die
Vrij
toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld
plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen. 6.
Spaarbijdragen De werknemer die is vrijgesteld, betaalt dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt ook voor de werkgever die niet is vrijgesteld, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel is vrijgesteld.
7.
Omzetting in pensioenaanspraken Op basis van een verzoek van de werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de werkgever zowel de door de werknemer als de door de werkgever verschuldigde bijdragen aan het fonds. Deze bijdragen worden aangemerkt als pensioenpremies en de werknemer verkrijgt evenredige pensioenaanspraken overeenkomstig het pensioenreglement.
pagina 8 1 45
Spaarrekening
8.
De op grond van het zesde lid ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het fonds geboekt op een ten name van die werknemer staande spaarrekening. Het fonds verstrekt jaarlijks aan de werknemer met een spaarrekening, een opgave van het saldo op de spaarrekening aan het eind van het voorgaande kalenderjaar. Het spaarsaldo wordt jaarlijks per 1januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5% punt, alsmede, indiende pensioenaanspraken op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 35, met het percentage van die verhoging. Intrekken en vervallen van de vnjstelling
9.
Een vrijstelling wordt door het fonds ingetrokken: a.
op verzoek van de werknemer aan wie de vrijstelling is verleend;
b.
als naar het oordeel van het fonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
De vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 10.
Gevolgen van intrekken en vervallen van de vrijstelling Door het intrekken of het vervallen van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het spaarsaldo vervalt en wordt omgezet in evenredige pensioenaanspraken.
Artikel 5
Uitbetaling van spaarbedragen
Uitkeringen Het met ingang van 1januari 2013 gespaarde bedrag voor de vervanging van de pensioenen wordt vanaf de pensioendatum in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd gedurende 15 jaar. 2.
Overlijden vôôringang van de uitkeringen Bij het overlijden van de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen in gelijke termijnen uitgekeerd aan de partner gedurende 15 jaar. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 21 jaar, wordende spaarbedragen uitgekeerd aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 21-jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordende spaarbedragen in een bedrag ineens uitgekeerd aan de erfgenamen.
3.
Overlijden na ingang van de uitkeringen Bij het overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode Voortgezet aan de partner. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 21 jaar, geschiedt de uitkering aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 21-jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordt het nog niet uitgekeerde spaarbedrag aangewend in een bedrag ineens uitgekeerd aan de erfgenamen.
4.
Vaststelling gelijke termijnen De gelijke termijnen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden bij ingang van deze uitkeringen vastgesteld door het gespaarde bedrag te delen door de uitkeringsduur in maanden. Ingegane uitkeringen worden jaarlijks per 1januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5%punt, alsmede, indien de ingegane pensioenen op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 35, met het percentage van die verhoging.
5.
Afkoop Als bij toepassing van het eerste of tweede lid de uitkering op jaarbasis niet meer bedraagt dan de afkoopgrens, wordt het spaarsaldo eenmalig uitgekeerd aan de werknemer, de partner of de kinderen.
pagina 9 1 45
Artikel 6 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden Naleving statuten en reglementen
1.
Elke deelnemer. gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement bepaalde. Informatieverstrekking door deelnemers en andere belanghebbenden
2.
Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht aan het fonds, binnen een door het fonds gestelde termijn, alle stukken en gegevens te verstrekken die het fonds nodig acht voor de goede uitvoering van de statuten en van dit reglement. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen, is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren. Indien gedurende een jaar na bekendmaking niet gereageerd is op door het fonds geregistreerde gegevens, mag het fonds veronderstellen dat deze correct zijn en is het fonds bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren. 3.
Eindigen gezamenlijke huishouding De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde van wie de gezamenlijke huishouding is geëindigd, is verplicht de beëindiging van de gezamenlijke huishouding te melden aan het fonds, onder overlegging van een notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of door beide gewezen partners ondertekende gelijkluidende verklaringen, waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst of verklaringen door een notaris zijn gewaarmerkt.
4.
Uitsluiten van aansprakelijkheid Het fonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie.
Artikel 7 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten 1.
Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a. b.
de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c.
alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan.
2.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.
De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, aangesloten werkgevers en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
paginalOl4s
1
Artikel 8 Klachten Klachtenre ge/ing
1.
Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht kan zowel als schriftelijk als per e-mail worden ingediend. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt. 2.
Behandeling van de klacht De klacht wordt als volgt afgehandeld. De administrateur stuurt binnen twee werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht aan klager een schriftelijke ontvangstbevestiging, tenzij de klacht binnen twee werkdagen kan worden afgehandeld. De ontvangstbevestiging bevat
a.
informatie over de verwachte termijn van afhandeling en geeft aan tot wie de klager zich kan wenden bij vragen. De klacht wordt in beginsel binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst afgehandeld. Indien de klacht niet binnen
b.
deze termijn kan worden afgehandeld, deelt de administrateur dit voor het einde van die termijn schriftelijk aan klager mee, waarbij een nieuwe afhandelingstermijn wordt vermeld. Klager kan zich ter behartiging van zijn belangen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
c. d.
Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten, indien dit noodzakelijk is voor de goede afhandeling van zijn klacht.
e.
Klager heeft recht op inzage in het klachtdossier.
f.
Het oordeel over de klacht dient gebaseerd te zijn op een toereikend onderzoek en op voor klager kenbare feiten en stukken.
g.
De beslissing dient te berusten op een deugdelijke motivering en dient op alle onderdelen van de klacht in te gaan. De beslissing bevat een oordeel over de vraag of de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt voldoende zorgvuldig jegens klager is geweest.
h.
Indien na een gedegen onderzoek wordt vastgesteld dat het niet mogelijk is de ware toedracht met zodanige zekerheid te achterhalen dat daarop een oordeel gebaseerd kan worden, kan het geven van een oordeel achterwege blijven.
i.
De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld, tenzij klager heeft aangegeven daarop geen prijs te stellen.
3.
Beroep op het bestuur Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft klager het recht in beroep te gaan bij het bestuur. Dit wordt bIj de beslissing op de klacht aan klager meegedeeld. Klager kan binnen veertien dagen nadat hij over de beslissing op de klacht is geïnformeerd, schriftelijk, mondeling of per e-mail verzoeken de klacht aan het bestuur voor te leggen. Dit verzoek bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de redenen waarom naar het oordeel van klager de beslissing op de klacht niet in stand kan blijven. Het bestuur geeft een oordeel over de vraag of de beslissing op de klacht in redelijkheid genomen had kunnen worden. Klager wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het besluit van het bestuur.
4.
Beroep op de Ombudsman Pensioenen Indien het bestuur de beslissing van de administrateur bevestigt, heeft klager het recht een beroep te doen op de Ombudsman Pensioenen. Dit wordt bij de beslissing van het bestuur aan klager meegedeeld. De klacht wordt als volgt afgehandeld. a. b.
De Ombudsman neemt klachten in behandeling, die betrekking hebben op de uitvoering van dit reglement. De Ombudsman neemt een klacht niet in behandeling indien: -
klager geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de administrateur, dan wel klager, indien hij het niet eens is met de beslissing van de administrateur, niet in beroep is gegaan bij het bestuur; of
-
hem bekend is dat deze in handen van een advocaat is gesteld, aan het oordeel van de rechter is onderworpen of waarin een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan.
c.
Klachten kunnen zowel schriftelijk als mondeling aan de Ombudsman worden voorgelegd.
pagina 11 145
d.
De Ombudsman kan te allen tijde deskundigen raadplegen bij de behandeling van bij hem ingediende klachten.
e.
De Ombudsman handelt een klacht af door het geven van een schriftelijk advies dat hij uitsluitend aan klager en het bestuur ter kennis brengt. Indien het bestuur besluit het advies van de Ombudsman niet op te volgen, stelt het fonds klager daarvan schriftelijk en
f.
gemotiveerd in kennis. Het fonds verstrekt de Ombudsman een afschrift van het besluit. De Ombudsman doet daarvan mededeling aan de voorzitter van het bestuur van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen onder overlegging van het uitgebrachte advies.
Artikel 9 Geschillen 1.
Geschillencommissie Een deelnemer, gewezen deelnemer, ander aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde die een geschil heeft met het fonds inzake een besluit van het bestuur, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een besluit als bedoelt in artikel 4, kan dit geschil voorleggen aan de geschillencommissie bedoeld in artikel 25 van de statuten. De geschillencommissie brengt in een voorgelegd geschil een bindend advies uit of bevordert een schikking tussen partijen. De werkwijze van de geschillencommissie is vastgelegd in het Reglement van de geschillencommissie.
2.
Bezwaar bij vrijstelling Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorwaarden, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. Bij het nemen van een besluit op het bezwaarschrift wordt het bestuur geadviseerd door de Adviescommissie Bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten.
3.
Beroep bij vrijstelling De belanghebbende kan tegen een besluit op het bezwaarschrift beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevatten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd.
HOOFDSTUK II
VERPLICHTE PENSIOENREGELING
Artikel 10 Pensioenaanspraken 1.
Aanspraken De deelnemer heeft, indien en voor zover de daartoe verschuldigde premies, met inachtneming van het bepaalde in lid 3, aan het fonds zijn betaald, aanspraak op: a.
een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;
b.
een levenslang partnerpensioen ten behoeve van zijn partner;
c.
een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van zijn kind of kinderen;
d.
een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van zichzelf, indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; en
e. 2.
een tijdelijk ANW-pensioen ten behoeve van zijn partner.
Karakter
pagina 12 1451
De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering. 3.
Niet aan het fonds afgedragen premie Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij: a.
het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode;
b.
er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd;
c.
het premie betreft die verschuldigd is door een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, die zich niet heeft aangemeld bij het fonds én het fonds in redelijkheid niet kon weten dat de werkgever werknemers in Nederland te werk heeft gesteld; of om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn
d.
nagelaten betrekkingen toekent.
Artikel 11
Ouderdomspensioen
Uitkeringsperiode Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum, 6f
-
de eerdere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 41,
-
en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
-
2.
Hoogte ouderdomspensioen Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt vanaf 1januari 2013 voor elk opbouwjaar 1,9% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum bedraagt het jaarlijks ouderdomspensioen 1,9% van de som van de pensioengrondslagen, die vanaf 2013 tijdens de deelneming hebben gegolden.
3.
Pensioenopbouw hij ziekte Indien het loon verlaagd is in verband met ziekte, kan
—
in afwijking van het tweede lid
—
de pensioenopbouw voortgezet
worden over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold v66r en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon, tegen betaling van de volledige premie.
Artikel 12
Partnerpensioen
Uitkeringsperiode Het partnerpensioen gaat in op -
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
en eindigt op -
2.
de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
Hoogte partnerpensioen Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt vanaf 1januari 2013 voor elk opbouwjaar 1,33% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. a.
Indien een deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen op de ingangsdatum het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van overlijden tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar v66r het overlijden. Indien het loon
paginal3l45
verlaagd is in verband met ziekte en daardoor een lagere pensioengrondsiag geldt, wordt het nog op te bouwen partnerpensioen gebaseerd op de pensioengrondslag die gold voor de verlaging van het loon. Indien een gepensioneerde of een gewezen deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen op de
b.
ingangsdatum het tijdens de deelneming opgebouwde partnerpensioen. Pensioenopbouw bij ziekte
3.
Indien artikel 11, derde lid, toegepast wordt, wordt
—
in afwijking van het tweede lid
—
de pensioenopbouw ook voortgezet
over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vôôr en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon, tegen betaling van de volledige premie. 4.
Bijzonder partnerpensioen Indien een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een andere partner dan de nabestaande gehuwd is geweest, een geregistreerd partnerschap heeft gehad of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, wordt het partnerpensioen ten behoeve van zijn nabestaande verminderd met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 28.
5.
Overlijden v66r20 jaar De nabestaande van de werknemer die is overleden vôôr de 20-jarige leeftijd, heeft recht op partnerpensioen. Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt in dit geval het partnerpensioen dat opgebouwd had kunnen worden, indien de betrokken werknemer niet was overleden en hij van de 20-jarige leeftijd tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vbbr het overlijden.
6.
FVP-bijdrage Indien door het FVP in verband met het overlijden van een werkloos geworden deelnemer een bijdrage voor de inkoop van een partnerpensioen verstrekt wordt, wordt de met deze inkoopsom overeenkomende pensioengrondslag mede in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen.
7.
Overlijden tijdens onbetaald verlof Indien een deelnemer overlijdt tijdens een periode van onbetaald verlof, terwijl hij er niet voor gekozen heeft om de pensioenopbouw op grond van artikel 17 voort te zetten, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen, in afwijking van het tweede lid, onder a, het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van aanvang van het verlof tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar v66r het verlof.
8.
Geen recht op partnerpensioen Geen recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding eerst na de pensioneringsdatum is aangegaan.
Artikel 13 1.
Wezenpensioen
Uitkeringsperiode Het wezenpensioen gaat in op -
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
en eindigt op de laatste dag van de maand waarin -
-
2.
niet meer aan de omschrijving van kind wordt voldaan, bf het kind eventueel eerder overlijdt.
Hoogte van het wezenpensioen Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen, inclusief een eventueel aanvullend partnerpensioen, zonder een eventuele vermindering met het bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 12, vierde lid. Indien vôôr ingang van het wezenpensioen het partnerpensioen is vervallen op grond van artikel 29, vijfde lid, dan wel het
paginal4I45
1
partnerpensioen geheel of gedeeltelijk is vervallen op grond van artikel 36, wordt voor de vaststelling van het wezenpensioen uitgegaan van het partnerpensioen, dat gegolden zou hebben als het partnerpensioen niet vervallen zou zijn. Maximering wezenpensioen
3.
Indien en zolang het aantal kinderen dat recht heeft op wezenpensioen groter is dan vijf, wordt elk van de wezenpensioenen met eenzelfde gedeelte verlaagd, zodat het totale wezenpensioen gelijk is aan het jaarlijks partnerpensioen, bedoeld in het tweede lid. 4.
Volle wezen Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste van de maand, volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt. In dit verband wordt mede onder ouder verstaan degene die op het moment van zijn overlijden een pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde. Het wezenpensioen wordt maximaal eenmaal verdubbeld, en wel indien beide ouders overleden zijn.
5.
Overlijden v66r20 jaar Het kind van de werknemer die is overleden vôôr de 20-jarige leeftijd, heeft rechtop wezenpensioen. Voor de berekening van het jaarlijks wezenpensioen is artikel 48, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
6.
Geen rechtop wezenpensioen Geen recht op wezenpensioen bestaat indien een kind eerst na de pensioneringsdatum aan de in dit reglement gehanteerde omschrijving van kind voldoet.
Artikel 14 Arbeidsongeschiktheidspensioen 1.
Voorwaarden De deelnemer die in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) volgens een dagloon dat hoger is dan het voor betrokkene geldende wettelijk minimumloon per dag, heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de WAO.
2.
Uitkeringsperiode Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO ingaat
-
en eindigt op de laatste dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO wordt verleend, 6f
-
de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin de pensioengerechtigde overlijdt, indien hij overlijdt vôôr de
-
hiervoor bedoelde dag en er op grond van lid 6 een rechthebbende is op een overlijdensuitkering, doch uiterlijk de dag direct voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. 3.
Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer bedraagt per dag het verschil tussen enerzijds 70% van 100/1 O8ste maal het dagloon krachtens de WAO zoals dit geldt op de eerste WAO-dag en anderzijds de vervolguitkering die wordt verleend op de eerste dag waarover recht op vervolguitkering bestaat. Het hiervoor bedoelde dagloon wordt gemaximeerd op de wijze als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend, in die zin dat het percentage van 70 vervangen wordt bij een arbeidsongeschiktheid van: 15- 25% door 14 25 35% door 21 -
35-45% door 28 45 55% door 35 -
55-65% door 42 65
-
80% door 50,75
paginal5l45
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering volgens de WAO. Indien de WAO-uitkering op de in artikel 44 van de WAO genoemde wijze wordt uitbetaald, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen op overeenkomstige wijze uitbetaald. In afwijking tot het bepaalde in de eerste volzin wordt de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen van de deelnemer die 80% of meer arbeidsongeschikt is en aan wie op of na 1juli 2007 een vervolguitkering wordt toegekend, vastgesteld op de in de eerste volzin genoemde wijze, met dien verstande dat daar in plaats van 70% gelezen dient te worden 75%. Tussentijdse wijzigingen
4.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verhoogd of verlaagd met ingang van de dag waarop de vervolguitkering wordt herzien terzake van verlaging respectievelijk van toeneming van de arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt alsdan vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het derde lid. Arbeidsongeschiktheid vôôr 20 jaar
5.
Het bepaalde in dit artikel geldt eveneens voor de werknemer die aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet vô6r de 20-jarige leeftijd. 6.
Overljdensuitkering Indien de pensioengerechtigde overlijdt, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen, voor zover niet reeds uitbetaald, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald a.
aan de nabestaande, of
b.
aan de minderjarige kinderen, indien er geen nabestaande is, of
c.
aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde, indien er geen nabestaande is en geen minderjarige kinderen.
Bij toepassing van het bepaalde in dit lid bedraagt het pensioen, indien de overledene voor 80% of meer arbeidsongeschikt was, met ingang van de dag na het overlijden 100/70ste van het op de dag van overlijden geldende pensioen.
Artikel 15 ANW-pensioen 1.
Voorwaarden De nabestaande van een deelnemer heeft in aanvulling op het partnerpensioen recht op ANW-pensioen, indien hij: a.
geen ongehuwd kind danwel een niet als partner geregistreerd kind onder de 18 jaar heeft dat tot zijn huishouden behoort, en
b. 2.
niet arbeidsongeschikt is voor ten minste 45%.
Uitkeringsperiode Het ANW-pensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt, 6f
-
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt, 6f
-
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin geen ongehuwd kind onder de 18 jaar meer tot het
-
huishouden van de nabestaande behoort en eindigt op -
de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de nabestaande de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt,
ôf -
de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt, indien hij v66r de AOW-gerechtigde leeftijd komt te
overlijden. 3.
Hoogte van het ANW-pensioen Indien de overleden deelnemer laatstelijk op de normale wekelijkse arbeidsduur in de tandtechniek werkzaam was, bedraagt het jaarlijks ANW-pensioen een door het bestuur te bepalen bedrag (2013: €7.740,-). Indien hij op een minder aantal uren werkzaam was, wordt dit bedrag verlaagd op basis van de voor hem geldende
paginal6l45
1
deeltijdfactor. Het hiervoor bedoelde bedrag wordt ieder jaar per 1januari verhoogd indien en voor zover de ingegane pensioenen op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 33, met dien verstande dat dit bedrag wordt vast gesteld op het dichtstbijzijnde hogere bedrag dat een veelvoud is van twaalf euro. 4.
Overlijden vôôr2O jaar De nabestaande van de werknemer die is overleden vôôr de 20-jarige leeftijd, heeft recht op ANW-pensioen. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Premie 1.
Premievaststelling De premie voor de uitvoering van de verplichte pensioenregeling wordt door het bestuur, na overleg met de in artikel 8, eerste lid, van de statuten, genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen, vastgesteld en zonodig gewijzigd.
2
Verschuldigdheid van de premie Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de verplichte pensioenregeling. Deze premie is door de aangesloten werkgever verschuldigd. De aangesloten werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden.
3.
Premie De premie is voor het jaar 2013 vastgesteld op 27% van de pensioengrondslag. Hiervan kan de werkgever 8,92% op het loon van de deelnemer inhouden.
HOOFDSTUK III BEËINDIGING ENIOF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW Artikel 17 Opbouw van aanspraken tijdens verlof 1.
Voortzetting van pensioenopbouw tijdens verlof De deelnemer die verlof heeft opgenomen zonder behoud van loon, heeft de mogelijkheid om de pensioenopbouw over de verlofperiode geheel of gedeeltelijk tegen betaling van de volledige premie voort te zetten, indien tijdens deze periode de dienstbetrekking heeft voortgeduurd, daaronder begrepen perioden van al dan niet in deeltijd -
-:
a.
ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
b.
sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden;
c.
studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever worden gefinancierd;
d.
levensloopverlof als bedoeld in 1 9g van de Wet op de loonbelasting 1964; met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de pensioenopbouw wordt gerelateerd aan de deeltijdfactor.
2.
Pensioengrondsiag Indien de pensioenopbouw op grond van het eerste lid wordt voortgezet, geldt als pensioengrondslag het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vôôr en de pensioengrondslag die geldt vanaf het opnemen van het verlof. In afwijking van het voorgaande wordt in geval van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder d, waarbij niet tevens sprake is van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, indien en zolang tijdens de verlofperiode minder dan 70% van het laatstverdiende loon genoten wordt (levenslooploon en eventueel nog van de werkgever ontvangen loon), de pensioengrondslag gebaseerd op het feitelijk genoten loon.
pagina 17 1 45
1
Artikel 18 Premies tijdens verlof Indien een deelnemer ervoor kiest om de pensioenopbouw op grond van artikel 17 voort te zetten, vindt deze plaats indien en voor zover de in artikel 16, derde lid, bedoelde premies (zowel het werkgevers- als het werknemersdeel) aan het fonds zijn voldaan.
Artikel 19
Risicodekking tijdens verlof
Ook indien de deelnemer ervoor gekozen heeft om de pensioenopbouw over de verlofperiode niet voort te zetten, blijft het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid tijdens het verlof gedekt op basis van de pensioengrondslag die gold vôôr het opnemen van het verlof.
Artikel 20 Tussentijdse beëindiging Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt v66r de pensioneringsdatum, krijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op het opgebouwde: ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
Artikel 21 1.
Vrijwillige voortzetting
Voorwaarden Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vôôr de pensioneringsdatum, is het fonds bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer toe te staan, dat deze de pensioenopbouw vrijwillig voortzet. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: a.
het verzoek moet zijn gedaan binnen negen maanden na het einde van het deelnemerschap;
b.
de voortzetting geldt voor een periode van maximaal drie jaar;
c.
de pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van het deelnemerschap. Deze pensioengrondslag wordt ieder jaar geïndexeerd op grond van het CBS indexcijfer van de CAO-lonen, inclusief bijzonder beloningen, van de particuliere bedrijven;
d.
de premie terzake van het voortgezette deelnemerschap wordt aan het fonds voldaan op de wijze, in de termijnen en op de tijdstippen zoals door het fonds bepaald.
2.
Nadere voorwaarden Indien de deelneming eindigt vôôr de pensioneringsdatum, waarbij geen loongerelateerde uitkeringen ontvangen worden en de gewezen deelnemer niet buiten de tandtechniek in dienstbetrekking werkzaam is, gelden de volgende aanvullende voorwaarden: a.
het deelnemerschap heeft ten minste drie jaar geduurd;
b.
de pensioenregeling wordt slechts gewijzigd als de pensioenaanspraken van de deelnemer daardoor niet worden verbeterd;
c.
de vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen samenloop plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever of een andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening;
d.
de voortzetting kan niet plaatsvinden in de drie jaar vôôr de pensioendatum, tenzij degene die de pensioenregeling vrijwillig voortzet aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
3.
Beëindiging van de voortzetting De vrijwillige voortzetting eindigt: a.
door het verstrijken van de maximale periode van drie jaar;
b.
door opzegging door de deelnemer, zijn eventuele werkgever of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; paginal8l45
c.
indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip;
d.
zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen. die hetzij krachtens de wet verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in enig ander bedrijfstakpensioenfonds hetzij ingevolge een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, door het bestuur als deelnemers worden aangemerkt;
e.
op de dag direct voorafgaand aan de pensioneringsdatum;
f.
op de dag van overlijden van de deelnemer.
Artikel 22 Voortzetting bij WAO-uitkering Voortzetting van de pensioenopbouw Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAD) naar een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, maar uiterlijk tot de pensioendatum, wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
2.
Basis voor de premievrje voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover WAO uitkering wordt verleend, te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan cle teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar en waarvan de noemer gelijk is aan het in dat kalenderjaar gelegen aantal kalenderdagen vôôr de eerste dag waarover WAD-uitkering wordt verleend.
3.
Hoogte van de pensioengrondslag De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met: 20% bij een arbeidsongeschiktheid van 15-25%; 30% bij een arbeidsongeschiktheid van 25-35%; 40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%; 50% bil een arbeidsongeschiktheid van 45-55%; 60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55-65%; 72,5% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-80%; 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WAD-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
4.
Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw -
in afwijking van het tweede lid
-
gebaseerd op de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag
overeenkomend met het loon verdiend bij die werkgever in het kalenderjaar waarin de dag gelegen is waarop de WADuitkering wordt herzien, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar. Indien de WAD-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, dan wel als gevolg van afneming van de arbeidsongeschiktheid, en deze toeneming of afneming tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid leidt, wordt de premievrije pensioengrondslag aangepast met ingang van de dag waarop de WAD-uitkering wordt herzien.
pagina1945
Premie vrije voortzetting na werkloosheid
5.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer die recht heeft op een premiebijdrage van het EVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WAD-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkedng krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt. Bij toepassing van dit lid wordt de pensioengrondsiag voor bedoelde periode vastgesteld, door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover ZW-uitkering wordt verleend, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar en deze laatste pensioengrondslag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover ZW-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar. 6.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in dit artikel is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer: reeds arbeidsongeschikt in de zin van de WAD was op het tijdstip, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving. Indien de
a.
deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WAD was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WAD-uitkering tijdens de deelneming wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid; b.
niet binnen een jaar na ingang van de WAD-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel;
c.
niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het fonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt.
Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 23 Voortzetting bij WIA-uitkering Voortzetting van de pensioenopbouw Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, maar uiterlijk tot de pensioendatum wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
2.
Basis voor de premie vrije voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd in de zin van de WIA, vermeerderd met eventuele verhogingen als bedoeld in artikel 35 verleend in deze wachttijd. Indien het deelnemerschap direct voorafgaande aan de eerste dag van bedoelde wachttijd korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondslag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis.
3.
Hoogte van de pensioengrondsiag De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met: a.
40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%;
b.
50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-55%;
c.
60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55-65%;
d.
72,5% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-80%;
e.
100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan
pagina 20 1 45
het aantal kalenderdagen waarover WIA-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid
4.
Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw -
in afwijking van het tweede lid
-
gebaseerd op de pensioengrondsiag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste
dag waarop de WIA- uitkering wordt herzien. Indien het deelnemerschap bij deze aangesloten werkgever korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondslag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis. Indien de WIA-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming of afneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming of afneming leidt tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, wordt de premievrije pensioengrondslag aangepast met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering wordt herzien. Indien de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of is gedaald beneden 35%, wordt de premievrije voortzetting beëindigd met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering wordt ingetrokken. 5.
Premie vrije voortzetting na werkloosheid Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer die recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt. Bij toepassing van dit lid wordt de pensioengrondslag voor bedoelde periode vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag waarover WIA-uitkering wordt verleend.
6.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in de voorgaande leden is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer: a.
reeds arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was op het tijdstip, waarop zijn deelnemerschap laatstelijk aanving. Indien de deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WIA-uitkering tijdens het deelnemerschap wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid;
b. c.
niet binnen een jaar na ingang van de WIA-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel; niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het fonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt.
Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 24 Voortzetting bij werkloosheid Voortzetting van de pensioenopbouw Gedurende de periode waarin de deelnemer, van wie de werkloosheid is ingetreden voor 1januari 2011, recht heeft op een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW), wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: -
-
-
2.
ouderdomspensioen; partnerpensioen; en wezenpensioen.
Basis voor de premievr4ie voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover WW uitkering wordt verleend, te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar en waarvan de noemer gelijk is aan het in dat kalenderjaar gelegen aantal kalenderdagen vbbr de eerste dag waarover WW-uitkering wordt verleend.
pagina 21 1 45
3.
Hoogte van de premievrije aanspraken De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondsiag te vermenigvuldigen met het werkloosheidspercentage, waaronder verstaan wordt het percentage dat de verhouding tussen de mate van werkloosheid en het pensioengevend loon vôôr de eerste WW-dag weergeeft. Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondsiag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WW-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
4.
FVP-aanspraak Indien recht bestaat op een premiebijdrage van het FVP, geldt de premievrije voortzetting slechts in zoverre de premiebijdrage van het FVP onvoldoende is om de pensioenopbouw voort te zetten zoals aangegeven in het tweede en derde lid. Betrokkene is verplicht de premiebijdrage bij het FVP aan te vragen en het EVP de gegevens te verstrekken die het EVP nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag. Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid geldt niet, indien recht bestaat op een bijdrage van het EVP voor de inkoop van een nabestaandenpensioen.
5.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in dit artikel is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer niet binnen een jaar na ingang van de WW-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel. Indien recht bestaat op een premiebijdrage van het EVP, wordt de hiermee overeenkomende pensioenaanspraak alleen verleend, voor zover de premiebijdrage van het EVP -
die gelijk is aan de door het EVP berekende actuariële premie door het fonds is ontvangen. -
HOOFDSTUK IV
WAARDEOVERDRACHT
Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 1.
Uitgaande individuele waardeoverdracht Het fonds is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien: a.
er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in artikel 26 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
lnkomende individuele waardeoverdracht Het fonds is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.
Aanvraagtermijn De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.
pagina 22 1 45
4.
Nadere regels De artikelen 75, 76, 77, 78, 79, 85, 86, 87, 88, 91 en 92 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing.
Artikel 26
Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht
Geen plicht tot waardeoverdracht De in artikel 25 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang: de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet
a.
meer volledig door waarden worden gedekt; de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel
b.
3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn
c.
maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat. 2.
Herleving plicht tot waardeoverdracht Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn: a.
herleven in artikel 25 genoemde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende
b.
wordt de in artikel 25, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te
pensioenuitvoerder; vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het derde lid. 3.
lnformatieplicht overdragende pensioen uitvoerder Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
4.
lnformatieplicht ontvangende pensioenuitvoerder Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
Artikel 27 Collectieve waardeoverdracht 1.
Bevoegdheid Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien: a.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij het fonds, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het fonds de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij de overdragende pensioenuitvoerder, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij het fonds;
c.
de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder;
pagina 23 45
1
d.
de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming is aangesloten bij het fonds; of
e.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het fonds overeenkomstïg de gewijzigde pensioenovereenkomst.
2.
Voorwaarden Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a.
de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens het fonds kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b.
de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c.
het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.
3.
Nadere regels De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
HOOFDSTUK V
SCHEIDING
Artikel 28 Bijzonder partnerpensioen 1.
Voorwaarden De gewezen partner heeft aanspraak op bijzonder partnerpensioen indien: het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of is ontbonden na scheiding van tafel en bed,
-
het geregistreerd partnerschap is geëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd
-
partnerschap in een huwelijk; of de gezamenlijke huishouding is geëindigd, waarbij de datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding blijkt uit
-
een door de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde of de gewezen partner overgelegde notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of door beide gewezen partners ondertekende gelijkluidende verkladngen, waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst of verklaringen door een notaris zijn gewaarmerkt. 2.
Uitkeringsperiode Het bijzonder partnerpensioen gaat in op -
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
en eindigt op -
3.
de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
Hoogte van het bijzonder partnerpensioen Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van -
-
het vonnis van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, of de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
dan wel op de dag van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. In geval aanspraak op een bijzonder partnerpensioen bestaat voor twee of meer gewezen partners, wordt het bijzonder partnerpensioen voor de tweede of volgende gewezen partner verminderd met de reeds toegekende aanspraak dan wel aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
pagina 24 1 45
Afwijkende regeling
4.
Er bestaat geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen, indien de man en de vrouw bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig ïndien het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
Artikel 29
Verevening van pensioen
Pensioenverevening In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, heeft de gewezen partner overeenkomstig dit artikel recht op pensioenverevening, tenzij de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden. Op de pensioenverevening is het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding overigens onverminderd van toepassing. 2.
Recht op uitbetaling van prepensioen en ouderdomspensioen De gewezen partner heeft jegens het fonds een recht op uitbetaling van een deel van het prepensioen en het ouderdomspensioen, mits binnen twee jaar na de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van a.
de beschikking van echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed, of
b.
de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap,
het fonds is geïnformeerd door een van beide partners door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend is gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het fonds sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte partner uit. 3.
Uitbetaling Het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bedraagt de helft van het pensioen dat zou moeten worden uitbetaald indien: a.
de tot verevening verplichte partner uitsluitend gedurende de deelnemingsjaren tussen de aanvang van het huwelijk dan wel het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap zou hebben deelgenomen; en
b
hij op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap de deelneming beëindigd zou hebben.
Indien het pensioen na ingang daarvan wordt verhoogd, wordt het bedrag dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner evenredig verhoogd. Een pensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens. 4.
Afwijkende verdeling Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners, in afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, overeenkomen, dat het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bepaald wordt op een door hen te kiezen vast percentage, dan wel dat de in het derde lid, onder a, bepaalde periode gewijzigd wordt. Het door de partners overeen te komen deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, kan niet worden bepaald op een percentage dat op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap resulteert in een pensioenaanspraak gelijk aan of lager dan het in artikel 1, lid 23, bedoelde bedrag.
5.
Eigen recht op ouderdomspensioen Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij
pagina 25 1 45
1
partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners in geval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding overeenkomen, dat het tweede lid buiten toepassing blijft en dat de partner die anders een rechtop uitbetaling van ouderdomspensioen zou hebben verkregen, in de plaats van dat recht én zijn aanspraak op partnerpensioen jegens het fonds een eigen recht op ouderdomspensioen verkrijgt. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. 6.
Kosten Indien de partners omzetting van een deel van de aanspraak op prepensioen en ouderdomspensioen én de aanspraak op partnerpensioen zijn overeengekomen, zoals bedoeld in het vijfde lid, wordt een bedrag van € 115,- aan kosten in rekening gebracht. In dat geval kan tevens een gezondheidsverklaring verlangd worden.
HOOFDSTUK VI
AFKOOP
Artikel 30 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming 1.
Afkoop na einde van de deelneming Het fonds koopt op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming een aanspraak op ouderdomspensioen af,
a.
indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. De bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op parinerpensioen wordt eveneens afgekocht. b.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
c. 2.
Arbeidsongeschiktheidspensioen en ANW-gat-pensioen worden niet afgekocht.
Afkoop op de pensioneringsdatum a.
De aanspraak op ouderdomspensioen wordt op de pensioneringsdatum afgekocht, indien de pensioneringsdatum ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar en de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioendatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. De bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht.
b.
Het fonds informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de pensioneringsdatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
3.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden af indien: a.
de gewezen deelnemer of de gepensioneerde daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het ouderdomspensioen respectievelijk het prepensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
4.
Uitbetaling afkoopwaarde Het fonds stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een eventueel bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5.
Hoogte van de afkoopwaarde De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de
pagina 26 1 45
1
leeftijd van de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
Artikel 31
Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
Afkoop na overlijden Het fonds koopt een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af, indien de uitkering van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. Het fonds informeert de nabestaande over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande. 2.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen af indien: a.
de nabestaande daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3.
Uitbetaling afkoopwaarde Het fonds stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, met dien verstande dat de afkoopwaarde van het recht op wezenpensioen ter beschikking wordt gesteld aan de wees indien deze meerderjarig is. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de rechten vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4.
Hoogte van de afkoopwaarde De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. In afwijking van het voorgaande wordt, indien een af te kopen wezenpensioen een kind betreft tussen de 21 -jarige en de 27-jarige leeftijd, de afkoopwaarde van dat wezenpensioen vastgesteld door het af te kopen wezenpensioen te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de verwachte resterende studieduur van de wees tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald; de verwachte resterende studieduur wordt op ten hoogste vier jaar gesteld. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd..
Artikel 32 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 1.
Afkoop na scheiding Het fonds koopt een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens. Het fonds informeert de gewezen partner over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
2.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af indien: a.
de gewezen partner daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
pagina 27 1 45
Uitbetaling afkoopwaarde
3.
Het fonds stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4.
Hoogte van de afkoopwaarde De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraak wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
HOOFDSTUK VII
TOESLAGVERLENING
Artikel 33 Toeslagbeleid 1.
Voorwaardelijke toeslagverlening Op de pensioenrechten, pensioenaanspraken en de volgens artikelen 48, vierde lid in te kopen pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in het tweede lid genoemde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Een toeslag wordt alleen verleend voor zover de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Deze beoordeling vindt mede plaats op basis van een schriftelijk advies van de actuaris.
2.
Ambitieniveau Het bestuur streeft ernaar jaarlijks een toeslag te verlenen die maximaal gelijk is aan de stijging van het CBS consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid, over de periode van 12 maanden die eindigt drie maanden voor de toeslagverlening. De jaarlijkse toeslag wordt in beginsel verleend per 1januari.
3.
Financiering van de toeslagen Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
4.
Stijging van de levensverwachting Indien het eigen vermogen groter is dan het vereist eigen vermogen wordt een stijging van de levensverwachting geheel ten laste gebracht van toekomstige toeslagen. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen dan wel het minimaal vereist eigen vermogen, wordt het pad naar volledige toeslagverlening verder vertraagd. Het bestuur kan besluiten deze last over meerdere jaren te spreiden.
5.
Dekkingsgraad en toeslagverlening Indien de dekkingsgraad lager is dan 110%, wordt geen toeslag verleend.
6.
Voorbehoud Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Artikel 34 Uitvoering Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, wordt deze toeslag gegeven op: a.
de pensioenrechten;
pagina 28 1 45
b.
de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers;
c.
de volgens de artikelen 48, vierde lid in te kopen pensioenaanspraken
Zoals deze pensioenrechten en pensioenaanspraken bedroegen per 31 december van het voorlaatste kalenderjaar. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen en verevend prepensioen en ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. Toeslagen worden op gelijke wijze verleend op reeds eerder verleende toeslagen.
HOOFDSTUK VIII HERSCHIKKEN Artikel 35 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen 1.
Het keuzemoment De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen:
2.
a.
bij beëindiging van de deelneming; en
b.
op de pensioneringsdatum.
Standaard aanbod Het fonds biedt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.
3.
Ruilvoeten Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage in onderstaande tabel dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil.
Bij ontslag op leeftijd
Leidt een uitruil van ouderdomspensioen tot een verhoging van het partnerpensioen van
20
340%
21
339%
22
339%
23
338%
24
337%
25
336%
26
335%
27
334%
28
333%
29
332%
30
331%
31
329%
32
328%
33
327%
34
325%
35
324%
36
323%
37
321%
38
320%
39
319%
40
318%
41
317%
42
315%
43
314%
pagina 29 1 45
1
4.
44
313%
45
311%
46
310%
47
309%
48 49
308% 307%
50
307%
51
307%
52
307%
53
308%
54
308%
55
309%
56
309%
57
310%
58
311%
59
313%
60
315%
61
318%
62
320%
63
324%
64
327%
65
348%
66
353%
67
359%
Nadere voorwaarden Na uitruil als hier bedoeld bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. Na uitruil van ouderdomspensioen is de uitgeruilde aanspraak op ouderdomspensioen vervangen door de aanspraak op (de verhoging van) partnerpensioen. De in het derde lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
5.
Geen uitruil Er vindt geen uitruil van een deel van het ouderdomspensioen plaats indien: a.
dit betrekking heeft op verevend ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 29;
b.
het ouderdomspensioen op jaarbasis door de uitruil lager zou worden dan de afkoopgrens;
c.
partnerpensioen wordt uitgeruild in ouderdomspensioen.
Artikel 36
Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
Het keuzemoment De (gewezen) deelnemer heeft het recht het partnerpensioen op de pensioneringsdatum geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. 2
Toestemming partner Bij de keuze om partnerpensioen uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist, die daarmee tevens afstand doet van het partnerpensioen voor zover dit wordt uitgeruild. De (gewezen) deelnemer en de partner dienen tevens te verklaren ermee bekend te zijn, dat als gevolg van de uitruil vanaf de pensioendatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk vervalt, alsmede dat deze uitruil, toestemming en afstandsverkladng niet herroepen kunnen worden.
pagina 30 1 45
Ruilvoet
3
Indien gekozen wordt partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen, wordt het ouderdomspensioen op de ingangsdatum verhoogd met 28% van het uitgeruilde partnerpensioen. 4.
Nadere voorwaarden Door de uitruil als hier bedoeld kan het ouderdomspensioen meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Na uitruil van partnerpensioen is de oorspronkelijke aanspraak op partnerpensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van ouderdomspensioen. De in het derde lid genoemde ruilvoet geldt met ingang van 1 januari 2013 en kan jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
5
Geen uitruil Het partnerpensioen wordt niet uitgeruild, indien het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens. Het wezenpensioen en een eventueel bijzonder partnerpensioen, als bedoeld in artikel 28, kunnen niet uitgeruild worden.
Artikel 37 Vervroegen van het ouderdomspensioen Keuze om ouderdomspensioen te vervroegen De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Deze bepaling is niet van toepassing op de geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, voor zover de pensioenopbouw wordt voortgezet op grond van artikel 22 of 23. 2.
Eerder ingaand ouderdomspensioen Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de pensioendatum, wordt het herrekend tot een lager ouderdomspensioen en vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats, voor zover en zolang in dienstbetrekking in de tandtechniek wordt doorgewerkt.
3.
Ruilvoeten Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum, wordt het ouderdomspensioen in de uitkeringsperiode vôôr de pensioendatum vastgesteld door het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met het percentage in onderstaande tabel, dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioneringsdatum. Indien de pensioneringsdatum niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van de genoemde tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de pensioneringsdatum in maanden nauwkeurig.
Leeftijd op
Ruilvoet
pensioneringsdatum
4.
60
189%
61
223%
62
271%
63
343%
64
463%
66
704%
67
1427%
Nadere voorwaarden Na vervroeging van het ouderdomspensioen bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering, In de periode tussen de pensioneringsdatum en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd blijft bij de beoordeling van deze
pagina 31 1
verhouding van de uitkering maximaal buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met twee maal het bedrag bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 38 Variatie in de hoogte van het pensioen Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer bij wie het ouderdomspensioen ingaat op de pensioendatum, heeft het recht de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren. Daarbij kan eerst gedurende ten minste één en ten hoogste tien jaar een hogere uitkering en vervolgens een lagere uitkering worden genoten. De laagste uitkering is gelijk aan 75% van de hoogste uitkering. De mate van variatie wordt uiterlijk op de pensioendatum vastgesteld. 2.
Ruilvoeten Indien gekozen wordt de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren, wordt het ouderdomspensioen in de eerste uitkeringsperiode respectievelijk in de tweede uitkeringsperiode, vastgesteld door het ouderdomspensioen op de pensioendatum te vermenigvuldigen met het percentage in de tweede respectievelijk in de derde kolom van onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd aan het einde van de eerste uitkeringsperiode. Indien deze eindleeftijd niet valt in de maand waarin de in de eerste kolom genoemde leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met deze eindleeftijd in maanden nauwkeurig.
Vanaf 67 hoog tot
3.
hoog
laag
68 69
130%
98%
128%
96%
70
125%
94%
71
123%
92%
72
121%
91%
73
119%
89%
74
117%
88%
75
115%
86%
76
114%
86%
77
112%
84%
Variatie in de hoogte van het partnerpensioen De nabestaande van de (gewezen) deelnemer heeft het recht de hoogte van het partnerpensioen te variëren. Daarbij kan eerst gedurende ten minste één en ten hoogste tien jaar een hogere uitkering en vervolgens een lagere uitkering worden genoten. De laagste uitkering is gelijk aan 75% van de hoogste uitkering. De mate van variatie wordt uiterlijk op de ingangsdatum van het partnerpensioen vastgesteld. De hierbij te hanteren ruilvoet is afhankelijk van de leeftijd van de nabestaande op de ingangsdatum en de duur van de eerste uitkeringsperiode. De ruilvoet is voor mannen en vrouwen gelijk.
4.
Nadere voorwaarden Door variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen wijzigt de hoogte van het niet ingegaan partnerpensioen niet. De in het tweede lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
pagina 32 1 45
HOOFDSTUK IX Artikel 39
INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET FONDS
Informatie over de pensioenregeling
Startbrief Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming, door middel van een startbrief, over: a.
de inhoud van de basispensioenregeling;
b.
de toeslagverlening;
c.
het recht van de werknemer om bij het fonds het geldende pensioenreglement op te vragen;
d.
omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; en
e.
het recht van de werknemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
Er wordt geen startbrief verstrekt als de werknemer uiterlijk zes maanden v55r aanvang van de deelneming in dienst is getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer de hiervoor bedoelde informatie heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt. 2.
In formatie over de basispensioenregeling De informatie over de inhoud van de basispensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende: a.
de datum van aanvang van de deelneming;
b.
de pensioensoorten, waarbij aangegeven wordt of nabestaandenpensioen, al dan niet samen met ouderdomspensioen, deel uitmaakt van de basispensioenregeling;
c.
het karakter van de pensioenovereenkomst;
d.
de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld;
e.
de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering;
f.
de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn;
3.
g.
de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken;
h.
de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
i.
de informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en het fonds.
Verdere informatie In de startbrief wordt ook informatie verstrekt over: a.
het wettelijk recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
4.
b.
de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil;
c.
welke informatie op verzoek wordt verstrekt;
d.
het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
e.
de bij het fonds geldende klachtenregeling.
Wijziging pensioenreglement Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Artikel 40 Jaarlijkse pensioenopgave Jaarlijkse in formatie Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks: a.
een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b.
een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c.
informatie over toeslagverlening; en
pagina 33 1 45
een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.
d.
Te bereiken pensioenaanspraken
2.
De reglementair te bereiken pensioenaanspraken betreffen een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen. Bij deze opgave wordt ten aanzien van het nabestaandenpensioen aangegeven wat de gevolgen zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 41
Informatie aan gewezen deelnemers
Bij beëindiging van de deelneming Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming; a.
een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming:
b.
informatie over toeslagverlening;
c.
informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d.
informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
e.
informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt;
f.
informatie over het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
2.
g.
informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
h.
informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan;
i.
informatie over de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
j.
informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer een keer in de vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 42 Informatie aan gewezen partners Bij scheiding Het fonds verstrekt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer:
2.
a.
een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen:
b.
informatie over toeslagverlening;
c.
informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
d.
informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen partner een keer in de vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen: en
b.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 43 Informatie aan pensioengerechtigden Bij pensioenin gang Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a.
een opgave van zijn pensioenrecht;
b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen;
c.
informatie over toeslagverlening;
d.
informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen; en
e.
informatie over het recht partnerpensioen uit te ruilen in ouderdomspensioen.
pagina 34 1 45
1
2.
Periodiek Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: a.
een opgave van zijn pensioenrecht;
b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen; en
c.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 44 Informatie over toeslagverlening Inhoudelijk
1.
De in de artikelen 39 tot en met 43 bedoelde informatie over toeslagverlening heeft betrekking op: a.
het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b.
de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien daartoe technische voorzieningen worden gecreëerd, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening;
c.
de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en
d.
de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagbeleid is geweest.
2.
Wijziging toeslagbeleid Het fonds informeert de gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 45 1.
Informatie op verzoek
Algemene informatie Het fonds verstrekt de deelnemer. de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
2.
a.
het geldende pensioenreglement:
b.
het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c.
het uitvoeringsreglement;
d.
de verklarlng inzake beleggingsbeginselen;
e.
het korte- of langetermijnherstelplan als dat van toepassing is;
f.
informatie over de hoogte van de dekkingsgraad;
g.
informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder; en
h.
informatie over de aanstelling van een bewindvoerder.
Specifieke informatie Het fonds verstrekt de deelnemer. de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder de mogelijkheden van uitruil.
3.
Gewezen deelnemer Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
Artikel 46 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
pagina 35 t 45
HOOFDSTUK X
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 47 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1januari 2013.
Artikel 48 Overgangsbepalingen Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2012 De tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen blijven per die datum vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het pensioenreglement zoals dat van kracht was op 31 december 2012, met dien verstande dat het ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Op deze aanspraken zijn de artikelen 33 en 34 van toepassing. De pensioendatum van de tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken is de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt. De bij de tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken behorende ruilvoeten en afkoopfactoren zijn opgenomen in de bijlage bij dit pensioenreglement. 2.
Premie verschuldigd tot en met 31 december 2012 De tot en met 31 december 2012 verschuldigde premies blijven verschuldigd overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het van toepassing zijnde pensioenreglement.
3.
Arbeidsongeschiktheid vôôr 1januari2013 Indien de pensioenopbouw op 31 december 2012 door een deelnemer wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid, wordt de pensioenopbouw met ingang van 1januari 2013 voortgezet overeenkomstig de artikelen 11 tweede lid, en 12, tweede lid van dit pensioenreglement. Voor de deelnemer die reeds op 31 december 2005 deelnemer was en dat zonder onderbrekingen is gebleven, is het bepaalde in het vierde lid van toepassing vanaf het moment dat betrokkene reïntegreert in de tandtechniek en voor zover betrokkene deelnemer is geworden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b. Het overeenkomstig het zesde lid berekende inkoopbedrag wordt in dat geval pro rato aan de hand van de mate waarin betrokkene deelnemer is geworden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b tijdsevenredig ingekocht in de periode van het moment van de reïntegratie tot en met 31 december 2020, met dien verstande dat bij eerder pensioneren het nog niet ingekochte deel alsnog ingekocht wordt op de pensioneringsdatum.
4.
Inkoop over verleden diensttijd De in het eerste lid bedoelde aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen wordt onder de voorwaarden genoemd in het vijfde tot en met het achtste lid verhoogd met een tijdsevenredig in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen over een of meer perioden gelegen vbbr 1januari 2006 voor de deelnemer die: a.
geboren is in de periode 1950 tot en met 1985:
b.
zowel op 31 december 2005 als op 1januari 2006 deelnemer is in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a of b.
Indien een deelnemer als bedoeld in dit lid, overlijdt in de periode van 1januari 2006 tot en met 31 december 2020, wordt het partnerpensioen bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met het partnerpensioen over een of meer perioden gelegen vôôr 1 januari 2006, dat nog ingekocht zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van overlijden tot en met 31 december 2020 onafgebroken zou hebben deelgenomen. 5.
Financiering van de inkoop De financiering van de in het zesde lid bedoelde in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen wordt uitgesteld tot de daadwerkelijke inkoop daarvan. Deze aanspraak op ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig ingekocht in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2020, met dien verstande dat bij eerder pensioneren het nog niet ingekochte deel alsnog ingekocht wordt op de pensioneringsdatum. De inkoop vindt alleen plaats voor zover de deelneming in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a of b, onafgebroken van 1januari 2006 is voortgezet tot en met 31 december 2020 of tot de eerder
pagina
36
1
45
1
gelegen pensioneringsdatum. De tweede volzin van artikel 11 derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Op de jaarhjkse pensioenopgave, als bedoeld in artikel 44, worden vermeld de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde en ingekochte pensioenaanspraken. 6.
Inkoopbedrag De met inachtneming van het vierde en vijfde lid in te kopen aanspraak is in beginsel gelijk aan het verschil tussen enerzijds hetgeen opgebouwd is aan ouderdomspensioen over de perioden waarin vbbr 1januari 2006 werd deelgenomen en anderzijds hetgeen in die perioden op grond van de fiscale regelgeving had kunnen worden opgebouwd aan ouderdomspensioen (telkens inclusief de bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op nabestaandenpensioen). Het aldus vastgestelde bedrag wordt verminderd voor zover dit meer bedraagt dan het verschil tussen enerzijds het vervroegd ouderdomspensioen over de periode tussen de 62-jarige en de 65-jarige leeftijd en anderzijds 80% van het gemiddelde pensioengevend loon over de periode 2003 tot en met 2005. Onder vervroegd ouderdomspensioen wordt verstaan het ouderdomspensioen op 62-jarige leeftijd, dat gebaseerd is op: -
het in de periode 2001 tot en met 2005 opgebouwde prepensioen, dan wel het ouderdomspensioen dat verkregen is door uitruil van dit prepensioen; en
-
het ouderdoms- en nabestaandenpensioen dat vanaf 2006 wordt opgebouwd, voor zover dit meer bedraagt dan het ouderdoms- en nabestaandenpensioen dat opgebouwd zou worden op grond van de tot en met 31 december 2005 geldende pensioenregeling.
7.
Informatieverstrekking De in het achtste lid vervatte tekst wordt opgenomen in: a.
de eerste schriftelijke informatieverstrekking aan de deelnemer dat er aanspraken over verstreken dienstjaren met uitgestelde financiering worden toegezegd;
b.
de jaarlijkse opgave aan de deelnemer over de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde
c.
de schriftelijke informatie over de in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen die op verzoek van de deelnemer
pensioenaanspraken; wordt verstrekt. 8.
Vr(fwaringsclausule Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, heeft u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
9.
Uitstellen van het ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht de in het eerste en vierde lid bedoelde ouderdomspensioen later te laten ingaan dan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is uiterlijk mogelijk tot het bereiken van de 67-jarige leeftijd, met inachtneming van het bepaalde in lid 10. De (gewezen) deelnemer kan de ingang van het ouderdomspensioen na het bereiken van de 65-jarige leeftijd slechts uitstellen indien en zolang in dienstbetrekking wordt doorgewerkt. De gewezen deelnemer heeft de verplichting een wijziging in de omvang van de dienstbetrekking aan het fonds te melden. Bij doorwerken in deeltijd kan de ingang van het ouderdomspensioen worden uitgesteld naar rato van het resterende dienstverband.
pagina 37 1 45
10. Later ingaand ouderdomspensioen Indien het in lid 1 en 4 bedoelde ouderdomspensioen later ingaat dan op de 65-jarige leeftijd, wordt het herrekend tot een hoger ouderdomspensioen. Daartoe wordt het te herrekenen ouderdomspensioen op de gekozen ingangsdatum vermenigvuldigd met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeenkomst met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op deze ingangsdatum. Indien de ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van de in de bijlage opgenomen tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in maanden nauwkeurig. Het ouderdomspensioen kan niet langer worden uitgesteld dan tot de eerste dag van de maand waarin het op grond van lid 9 herrekende ouderdomspensioen 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon bedraagt. 11. Ingangsdatum uitkering spaarsaldo gemoedsbezwaarde werknemer Het tot en met 31 december 2012 door een gemoedsbezwaarde werknemer als bedoeld in artikel 4 gespaarde bedrag, wordt vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt gedurende 15 jaar in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd. 12. De tot en met 31 december 2012 verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten worden per 1 april 2013 verminderd met 7%.
pagina 38 1 45
Bijlage Afkoopvoeten als bedoeld in de artikelen 32, vijfde lid, 33, vierde lid, en 34, vierde lid, van het pensioenreglement •
Afkoopvoet uitgesteld
op
Afkoopvoet uitgesteld pp
Afkoopvoet ingegaan
20
4,18
0,88
30,24
21
4,30
0,91
30,08
22
4,42
0,94
29,91
23
4,54
0,97
29,74
24
4,66
1,00
29,56
25
4,79
1,03
29,38
26
4,92
1,07
29,19
27
5,06
1,10
29,00
28
5,20
1,14
28,80
29
5,34
1,17
28,60
30
5,49
1,21
28,39
31 32
5,64
1,25
28,17
5,79
1,29
27,95
33
5,95
1,33
27,72
34
6,11
1,37
27,48
35
6,29
1,38
27,25
36
6,46
1,42
27,00
37
6,64
1,46
26,75
38
6,82
1,51
26,48
39
7,00
1,55
26,21
40
7,19
1,60
25,93
41
7,39
1,65
25,65
42
7,59
1,70
25,35
43
7,80
1,75
25,05
44
8,01
1,80
24,74
45
8,17
1,98
24,36
46
8,39
2,04
24,03
47
8,62
2,10
23,69
48
8,85
2,15
23,35
49
9,09
2,21
22,99
50
9,33
2,27
22,63
51
9,59
2,33
22,26
52
9,85
2,38
21,89
53
10,12
2,44
21,50
54
10,40
2,50
21,10
55
10,69
2,53
20,71
56
10,99
2,59
20,29
57
11,29
2,65
19,87
58
11,61
2,70
19,43
59
11,94
2,76
18,99
60
12,23
2,89
18,49
61
12,58
2,93
18,03
62
12,95
2,97
17,56
63
13,33
3,01
17,07
64
13,73
3,04
16,58
65
13,96
3,26
15,89
66
14,39
3,30
15,37
67
14,84
3,32
14,84
68
0,00
1 3,34
14,30
Leeftijd
pagina 39 1 45
1
69
0,00
3,36
13,75
70
0,00
3,37
13,20
71
0,00
3,37
12,63
72
0,00
3,36
12,07
73
0,00
3,33
11,50
74
0,00
3,30
10,94
75
0,00
3,07
10,47
76
0,00
3,00
9,92
77
0,00
2,91
9,38
0,00
2,81
8,85
0,00
2,70
80
0,00
2,57
8,33 7,83
81
0,00
2,43
7,36
82
0,00
2,28
6,89
83
2,12
6,44
84
0,00 0,00
1,96
6,00
85
0,00
1,39
5,78
86
0,00
1,26
5,37
87
0,00
1,12
4,97
88
0,00
0,99
4,60
89
0,00
0,86
4,25
90
0,74
3.93
91
0,00 0,00
0,63
3,62
92
0,00
0,52
3,35
93
0,00
0,42
3,09
94
0,00
0,33
95
0,00
0,26
96
0,00
0,20
2,45
97
0,00
0,14
2,27
98
0,00
0,10
2,10
99
0,00
0,07
1,96
100
0,00
1,82
101
0,00
0,05 0,03
102
0,00
0,02
1,61
103
0,00
0,01
1,51
104
0,00
0,01
1,42
105
0,00
0,00
1,34
106
0,00
0,00
1,26
107
0,00
0,00
1,18
108
0,00
0,00
1,11
109
0,00
0,00
1,05
110
0,00
0,00
0,99
111
0,00
0,00
0,93
112
0,00
0,00
0,88
113
0,00
0,00
0,84
114
0,00
0,00
0,80
115
0,00
0,00
0,76
78 79
2,86 -
2,65
1,71
pagina 40 1 45
1
Afkoopvoeten WzP Leeftijd 0
15,90
1
15,33
2
14,75
3
14,15
4
13,54
5
12,91
6
12,26
7
11,59
8
10,91
9
10,2
10
9,47
11
8,73
12
7,96
13
7,17
14
6,36
15
5,53
16
4,67
17
3,79
18
2,88
19 20
0,99
21
0
1,95
Resterende duur
WzP
4
3,79
3
2,88
2
1,95
1
0,99
Ruilvoeten en afkoopvoeten voor de tot en met 31 december 2012 opgebouwde aanspraken Deze ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen Leeftijd
Ruilvoet
Leeftijd
Ruilvoet
Leeftijd
Ruilvoet
20
384%
36
365%
52
349%
21
384%
37
364%
53
349%
22
383%
38
362%
54
350%
23
383%
39
361%
55
351%
24
382%
40
360%
56
352%
25
380%
41
359%
57
353%
26
379%
42
357%
58
354%
27
378%
43
356%
59
357%
28
377%
44
355%
60
359%
29
375%
45
353%
61
362%
30
374%
46
352%
62
365%
31
373%
47
350%
63
369%
32
372%
48
349%
64
374%
33
370%
49
349%
65
398%
34
369%
50
349%
35
367%
51
349%
pagina 41
45
Vervroegen van het ouderdomsoensioen
Leeftijd op
Ruilvoet
pensioneringsdatum 60
291%
61
368%
62
498%
63
756% 1532%
Uitstel van het ouderdomspensioen
Leeftijd op
Ruilvoet
pensioneringsdatum 65
100%
66
107%
67
114%
Variatie in de hoogte van het pensioen
Hoog
Laag
66
131%
98%
67
128%
96%
68
126%
95%
69
123%
92%
70
121%
91%
71
120%
90%
72
118%
89%
73
116%
87%
74
115%
86%
75
113%
85%
Eindleeftijd Hoog
Afkoopvoet
Afkoopvoet
Afkoopvoet
Leeftijd
uitgesteld OP
uitgesteld PP
ingegaan OP/PP
20
4,68
0,97
30,20
21
4,81
1,00
30,03
22
4,95
1,03
29,87
23
5,08
1,07
29,69
24
5.22
1,10
29,52
25
5,37
1,14
29,33
26
5,52
1,17
29,14
27
5,67
1,21
28,95
28
5,82
1,25
28,75
29
5,98
1,29
28,54
30
6,15
1,33
28,33
31
6,31
1,37
28,11
32
6,49
1,42
27,89
33
6,66
1,46
27,66
34
6,85
1,51
27,42
35
7,02
1,59
27,15
pagina 42 1 45
1
36
7,21
1,64
26,90
37
7,40
1,69
26,64
38
7,60
1,75
26,37
39
7,81
1,80
26,10
40
8,02
1,86
25,81
41
8,23
1,91
25,52
42
8,46
1,97
25,23
43
8,68
2,03
24,92
44
8,92
2,09
24,60
45
9,07
2,35
24,19
46
9,32
2,42
23,85
47
9,56
2,49
23,50
48
9,82
2,57
23,15
49
10,08
2,64
22,78
50
10,36
2,71
22,41
51
10,63
2,78
22,04
52
10,92
2,86
21,65
53
11,22
2,93
21,25
54
11,53
3,00
20,85
55
11,72
3,32
20,31
56
12,04
3,40
19,88
57
12,38
3,48
19,43
58
12,72
3,57
18,98
59
13,08
3,64
18,53
60
13,41
3,80
18,02
61
13,79
3,87
17,54
62
14,19
3,94
17,05
63
14,62
3,99
16,55
64
15,06
4,05
16,04
65
15,56
3,84
15,56
66
3,89
15,03
67
3,93
14,50
68
3,96
13,95
69
3,98
13,40
70
4,00
12,85
71
4,01
12,28
72
4,00
11,72
73
3,98
11,15
74
3,95
10,59
75
3,30
10,33
76
3,23
9,78
77
3,15
9,25
78
3,04
8,72
79
2,92
8,21
80
2,79
7,72
81
2,64
7,24
82
2,48
6,78
83
2,32
6,33
84
2,14
5,90
pagina 43 45
1
85
1,72
5,61
86
1,56
5,21
87
1,40
4,82
88
1,24
4,46
89
1,09
4,11
90
0,94
3,80
91
0,79
3,50
92
0,66
3,24
93
0,54
3,00
94
0,42
2,79
95
0,33
2,58
96
0,25
2,39
97
0,19
2,22
98
0,13
2,06
99
0,09
1,92
100
0,06
1,79
101
0,04
1,68
102
0,03
1,58
103
0,02
1,49
104
0,01
1,40
105
0,01
1,32
106
0,00
1,24
107
0,00
1,17
108
0,00
1,10
109
0,00
1,03
110
0,00
0,98
111
0,00
0,92
112
0,00
0,87
113
0,00
0,83
114
0,00
0,79
115
0,00
0,75
Afkoopvoet wzP
Leeftijd
Resterende
Afkoopvoet WZP
0
15,90
duur
1
15,33
4
3,79
2
14,75
3
2,88
3
14,15
2
1,95
4
13,54
1
0,99
5
12,91
6
12,26
7
11,59
8
10,91
9
10,2
10
9,47
11
8,73
12
7,96
pagina 44 1 45
13
7,17
14
6,36
15
5,53
16
467
17
3,79
18
2,88
19
1,95
20
0,99
21
0
pagina 45 1 45
Stichting Pensioenfonds voor de Tandtechniek
Pensioenreglement 2013 Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950
colofon administrateur
Syntrus Achmea Pensioenbeheer Rijnzathe 10, 3454 PV Utrecht Postbus 3183, 3502 GD Utrecht Telefoon (030) 245 39 22
versie
Januari 2013 71473 012006
Inhoud 4
Pensioenreglement HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
4
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
4
Artikel 2
Deelneming
6
Artikel 3
Uitbetaling van pensioen
7
Artikel 4
Gemoedsbezwaarde werknemers
8
Artikel 5
Uitbetaling van spaarbedragen
Artikel 6
Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden
10
Artikel 7
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
10
Artikel 8
Klachten
11
Artikel 9
Geschillen
12
HOOFDSTUK II
VERPLICHTE PENSIOENREGELING
13
Artikel 10
Pensioenaanspraken
13
Artikel 11
Prepensioen
13
Artikel 12
Ouderdomspensioen
14
Artikel 13
Partnerpensioen
15
Artikel 14
Wezenpensioen
16
Artikel 15
Arbeidsongeschiktheidspensioen
17
Artikel 16
ANW-pensioen
18
Artikel 17
Premie
18
HOOFDSTUK III
BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW
19
Artikel 18
Opbouw van aanspraken tijdens verlof
19
Artikel 19
Premies tijdens verlof
19
Artikel 20
Risicodekking tijdens verlof
20
Artikel 21
Tussentijdse beëindiging
20
Artikel 22
Vrijwillige voortzetting
20
Artikel 23
Voortzetting bij WAO-uitkering
21
Artikel 24
Voortzetting bij WIA-uitkering
22
Artikel 25
Voortzetting bij werkloosheid
23
9
HOOFDSTUK IV
WAARDEOVERDRACHT
24
Artikel 26
Plicht tot waardeoverdracht
24
Artikel 27
Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht
25
Artikel 28
Collectieve waardeoverdracht
25 26
HOOFDSTUKV
SCHEIDING
Artikel 29
Bijzonder partnerpensioen
26
Artikel 30
Verevening van pensioen
27
HOOFDSTUK VI
AFKOOP
28
Artikel 31
Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
28
Artikel 32
Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
29
Artikel 33
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
29 30
HOOFDSTUK VII TOESLAGVERLENING Artikel 34
Toeslagbeleid
30
Artikel 35
Uitvoering
30 31
HOOFDSTUK VIII HERSCHIKKEN Artikel 36
Vervroegen of uitstellen van prepensioen
31
Artikel 37
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
32 pagina 2
1 42
Artikel 38
Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
33
Artikel 39
Uitruil van prepensioen in ouderdomspensioen en omgekeerd
33
Artikel 40
Variatie in de hoogte van het pensioen
35
HOOFDSTUK IX
INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET FONDS
36
Artikel 41
Informatie over de pensioenregeling
36
Artikel 42
Jaarlijkse pensioenopgave
36
Artikel 43
Informatie aan gewezen deelnemers
37
Artikel 44
Informatie aan gewezen partners
37
Artikel 45
Informatie aan pensioengerechtigden
37
Artikel 46
Informatie over toeslagverlening
38
Artikel 47
Informatie op verzoek
38
Artikel 48
Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
38
HOOFDSTUK X
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
39
Artikel 49
Inwerkingtreding
39
Artikel 50
Overgangsbepalingen
39
Pensioenreglement HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit pensioenreglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsomschrijvingen, opgenomen in artikel 2 van de statuten. Voorts wordt in dit pensioenreglement verstaan onder: 1.
deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer die geboren is voor 1januari1950 en die op grond van het pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds;
2.
gewezen deelnemer: de gewezen werknemer door wie op grond van het pensioenreglement geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
3.
partner: onder partner wordt verstaan: a. b.
de persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is gehuwd; of de ongehuwde persoon die als partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; ôf
c. 4.
de ongehuwde persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert;
gezamenlijke huishouding: van een gezamenlijke huishouding van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een ongehuwde persoon is sprake indien: a.
een notariële samenlevingsovereenkomst is aangegaan. krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging, mits tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat en er sprake is van niet meer dan één partner; én
b.
uit inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met de ongehuwde persoon op één adres woont;
5.
gewezen partner: de persoon die partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geweest;
6.
nabestaande: de persoon die op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde diens partner was;
7.
nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;
8.
partnerpensioen: een uitkering voor de (gewezen) partner wegens het overlijden van de (gewezen) deelnemer;
pagina 4 1 42
9.
kind: het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat, alsmede het pleeg- en stiefkind dat door hem als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed, indien en zolang: a.
de leeftijd van 21 jaar nog niet is bereikt; ôf
b.
tussen de 21-jarige en de 27-jarige leeftijd de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding;
10. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen; 11. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen; 12. aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen; 13. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is ingegaan; 14. gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan; 15. pensioenrichtdatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer, 60 jaar wordt; 16. pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt; 17. pensioneringsdatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer voor het eerst een prepensioen of ouderdomspensioen van het fonds ontvangt; 18. deeltijdfactor: de verhouding tussen het aantal uren per week dat de werknemer arbeid verricht en de normale wekelijkse arbeidsduur in de tandtechniek, vermenigvuldigd met 100%; 19. pensioengevend loon: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: a.
uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen;
b.
het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto:
c.
het loon dat betrekking heeft op de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt;
20. franchise: een bedrag dat jaarlijks voor het daarop volgende kalenderjaar door het bestuur wordt vastgesteld (2013: € 15.468.--). De franchise wordt uitgedrukt in een uurbedrag door de jaarfranchise te delen door het aantal uren per jaar volgens de normale arbeidsduur in de CAO voor de Tandtechniek, waarbij de uurfranchise op vijf cijfers achter de komma wordt afgerond. De franchise wordt in beginsel geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de lonen in de CAO voor de Tandtechniek. 1
pagina 5 1 42
1
21. pensioengrondslag: het pensioengevend loon verminderd met de voor het loontijdvak overeenkomende franchise; 22. WIA-uitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel een WGA-uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA); 23. FVP: de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering te Amsterdam; 24. afkoopgrens: het grensbedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (1307: €451,22 per jaar).
Artikel 2 Deelneming Deelnemer Deelnemer is: a.
de werknemer die geboren is voor 1januari1950 en die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van de verplichtstelling krachtens de wet;
b.
de werknemer die geboren is voor 1januari1950 en die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van een tussen zijn werkgever en het fonds gesloten aansluitingsovereenkomst;
c.
de gewezen werknemer die geboren is voor 1januari1950 indien en zolang zijn deelnemerschap op grond van het tweede lid wordt voortgezet.
De deelneming vangt op zijn vroegst aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 20 jaar wordt. 2.
Voortzetting van de deelneming Na beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever wordt de deelneming het deelnemerschap voortgezet: a.
indien en zolang de deelnemer de pensioenopbouw vrijwillig voortzet;
b.
indien en zolang de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens
—
al dan niet volledige
—
arbeidsongeschiktheid, dan wel
wegens werkloosheid die in ingetreden voor 1januari 2011; c.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de pensioenopbouw wegens werkloosheid die is ingetreden voor 1januari 2011 werd voortgezet, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
d.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de werkgever krachtens artikel 7:629 BW verplicht was het loon door te betalen, welke loondoorbetalingsplicht eindigde door beëindiging van de dienstbetrekking wegens bedrijfssluiting dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
e.
indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op een dienstbetrekking die beëindigd werd wegens bedrijfssluiting dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
f.
indien en zolang de pensioenopbouw wordt voortgezet tijdens de periode dat een uitkering van prepensioen wordt ontvangen.
3.
Einde van de deelneming De deelneming eindigt op de dag: a.
direct voorafgaand aan de pensioneringsdatum, behoudens voor zover de dienstbetrekking met de werkgever (gedeeltelijk) wordt voortgezet;
b.
van het tussentijds, dat wil zeggen vôôr de pensioneringsdatum, beëindigen van de dienstbetrekking met een werkgever, tenzij:
pagina 6 142
-
-
aansluitend een dienstbetrekking met een aangesloten werkgever wordt aangegaan; de deelneming wordt voortgezet op grond van het tweede lid;
c.
van het tussentijds eindigen van de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b;
d.
van het eindigen van de voortzetting van de deelneming op grond van het tweede lid;
e.
van het overlijden van de deelnemer.
De deelneming eindigt uiterlijk op de pensioendatum.
Artikel 3 Uitbetaling van pensioen Aanvraag en toekenning van pensioen Pensioenen worden door het fonds toegekend en uitbetaald op schriftelijke aanvraag door of namens de pensioengerechtigde gericht aan de administrateur. Het fonds is bevoegd een pensioen uit eigen beweging toe te kennen indien de aanvraag om pensioen niet is gedaan, maar genoegzaam vaststaat dat recht op uitkering bestaat. 2.
Aanvraag herschikken De administrateur informeert de (gewezen) deelnemer, uiterlijk zes maanden v55r de pensioenrichtdatum over de mogelijkheden om: a.
de ingang van het prepensioen te vervroegen of uitte stellen;
b.
een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen;
c.
partnerpensioen uit te ruilen in ouderdomspensioen;
d.
prepensioen en ouderdomspensioen onderling uit te ruilen;
e.
de hoogte van het ouderdoms- of partnerpensioen te variëren:
f.
dan wel een combinatie van deze mogelijkheden.
De (gewezen) deelnemer maakt een voorgenomen keuze als hier bedoeld, met uitzondering van een voorgenomen keuze om de hoogte van het partnerpensioen te variëren, uiterlijk vier maanden vt5r de pensioneringsdatum aan de administrateur kenbaar. De administrateur informeert de (gewezen) deelnemer over de gevolgen van de voorgenomen keuze voor wat betreft de hoogte van het pensioen. Op basis van deze informatie maakt de (gewezen) deelnemer zijn definitieve keuze uiterlijk twee maanden vôôr de pensioneringsdatum bekend aan de administrateur. Een voorgenomen keuze om de hoogte van het parinerpensioen te variëren wordt bekend gemaakt bij de ingang van het partnerpensioen. 3.
Termijnen en inhoudingen De pensioenen worden uitbetaald
—
onder aftrek van wettelijke inhoudingen
—
in maandelijkse termijnen, aan het einde van
iedere kalendermaand. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen dat een pensioen in halfjaarlijkse of driemaandelijkse termijnen wordt uitbetaald, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag. 4.
Bewijsstukken
Bij de aanvraag om pensioen dienen door het fonds nodig geachte stukken en gegevens te worden verstrekt, waaruit het recht op pensioen blijkt. Indien pensioen uitbetaald wordt aan een in het buitenland wonende pensioengerechtigde, verstrekt deze het fonds periodiek een bewijs van in leven zijn om vast te stellen of het recht op pensioen nog steeds bestaat. 5.
Atkoopverbod Aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
6.
Vervallen van niet opgevraagde pensioentermijnen De uitbetaling van pensioen kan worden opgeschort indien: a.
het pensioen niet is aangevraagd dan wel de door het fonds nodig geachte stukken en gegevens niet worden verstrekt;
b.
een pensioengerechtigde op pensioen met onbekende bestemming is vertrokken;
c.
de in het buitenland wonende pensioengerechtigde het door het fonds gevraagde bewijs van in leven zijn niet periodiek inzendt.
pagina 7 1 42
Een pensioenuitkering waarover op grond van een van deze situaties niet is beschikt, vervalt aan het fonds na het overlijden van de pensioengerechtigde. Het bestuur kan echter besluiten, op verzoek van de wettelijke erfgenamen, de pensioenuitkeringen aan deze erfgenamen uit te betalen. 7.
Ten onrechte verstrekte pensioentermijnen Ten onrechte verstrekte pensioentermijnen worden door of namens het fonds teruggevorderd.
8.
Geen recht op toekenning van pensioenen aan nabestaanden of kinderen Geen recht op (bijzonder) partnerpensioen en/of ANW-pensioen bestaat indien de gewezen partner de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was. Geen recht op wezenpensioen bestaat indien het kind de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig was.
Artikel 4 Gemoedsbezwaarde werknemers 1.
Gemoedsbezwaren De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichtstelling.
2.
De aanvraag De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3.
Indienen van de aanvraag De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt ingediend bij het fonds. Het fonds onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.
4.
Verlenen van de vnjstelling Als de verklaring naar de mening van het fonds overeenkomstig de waarheid is, verleent het fonds de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die nodig zijn in verband met de administratie van het fonds. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5.
Bewijs van vrijstelling Het fonds verstrekt een bewijs van de verleende vrijstelling. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen dat het verstrekte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, die
Vrij
toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld
plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen. 6.
Spaarbijdragen De werknemer die is vrijgesteld, betaalt dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt ook voor de werkgever die niet is vrijgesteld, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel is vrijgesteld.
7.
Omzetting in pensioenaanspraken Op basis van een verzoek van de werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is Vrijgesteld, betaalt de werkgever zowel de door de werknemer als de door de werkgever verschuldigde bijdragen aan het fonds. Deze
pagina 8 1 42
bijdragen worden aangemerkt als pensioenpremies en de werknemer verkrijgt evenredige pensioenaanspraken overeenkomstig het pensioenreglement. 8.
Spaarrekening De op grond van het zesde lid ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het fonds geboekt op een ten name van die werknemer staande spaarrekening. De gespaarde bedragen voor de vervanging van het prepensioen worden afzonderlijk geadministreerd. Het fonds verstrekt jaarlijks aan de werknemer met een spaarrekening, een opgave van het saldo op de spaarrekening aan het eind van het voorgaande kalenderjaar. Het spaarsaldo wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5% punt, alsmede, indien de pensioenaanspraken op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 34, met het percentage van die verhoging.
9.
In trekken en vervallen van de vrijstelling Een vrijstelling wordt door het fonds ingetrokken: a. op verzoek van de werknemer aan wie de vrijstelling is verleend; b.
als naar het oordeel van het fonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
De vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 10.
Gevolgen van intrekken en vervallen van de vrijstelling Door het intrekken of het vervallen van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het spaarsaldo vervalt en wordt omgezet in evenredige pensioenaanspraken.
Artikel 5
Uitbetaling van spaarbedragen
Uitkeringen Het gespaarde bedrag voor de vervanging van het prepensioen wordt in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd tussen de pensioenrichtdatum en de 65-jarige leeftijd. Het gespaarde bedrag voor de vervanging van de andere pensioenen wordt vanaf de 65-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd gedurende 15 jaar. 2.
Overlijden voor ingang van de uitkeringen Bij het overlijden van de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen in gelijke termijnen uitgekeerd aan de partner gedurende 15 jaar. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 21 jaar, worden de spaarbedragen uitgekeerd aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 21 -jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordende spaarbedragen in een bedrag ineens uitgekeerd aan de erfgenamen.
3.
Overlijden na ingang van de uitkeringen Bij het overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet aan de partner. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 21 jaar, geschiedt de uitkering aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 21-jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordt het nog niet uitgekeerde spaarbedrag aangewend in een bedrag ineens uitgekeerd aan de erfgenamen.
4.
Vaststelling gelijke termijnen De gelijke termijnen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden bij ingang van deze uitkeringen vastgesteld door het gespaarde bedrag te delen door de uitkeringsduur in maanden. Ingegane uitkeringen worden jaarlijks per 1januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5%punt, alsmede, indien de ingegane pensioenen op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 35, met het percentage van die verhoging.
pagina 9 1 42
5.
Afkoop Als bij toepassing van het eerste of tweede lid de uitkering op jaarbasis niet meer bedraagt dan de afkoopgrens, wordt het spaarsaldo eenmalig uitgekeerd aan de werknemer, de partner of de kinderen.
Artikel 6 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden 1.
Na/eving statuten en reg/ementen Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement bepaalde.
2.
lnformatieverstrekking door deelnemers en andere belanghebbenden Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht aan het fonds, binnen een door het fonds gestelde termijn, alle stukken en gegevens te verstrekken die het fonds nodig acht voor de goede uitvoering van de statuten en van dit reglement. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen. is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren. Indien gedurende een jaar na bekendmaking niet gereageerd is op door het fonds geregistreerde gegevens, mag het fonds veronderstellen dat deze correct ziin en is het fonds bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren.
3.
Eind/gen gezamenlijke huishouding De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde van wie de gezamenlijke huishouding is geëindigd, is verplicht de beëindiging van de gezamenlijke huishouding te melden aan het fonds, onder overlegging van een notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of door beide gewezen partners ondertekende gelijkluidende verklaringen, waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst of verklaringen door een notaris zijn gewaarmerkt.
4.
Uitsluiten van aansprakelijkheid Het fonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie.
Artikel 7 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten 1.
Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a.
de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b.
het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereIst eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c.
alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan.
2.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3.
De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, aangesloten werkgevers en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
4.
De tot en met 31 december 2012 verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten worden per 1 april 2013 verminderd met 7%.
paginalOI42
ArtkeI 8 Klachten 1.
Klachtenrege/ing Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht kan zowel als schriftelijk als per e-mail worden ingediend. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt.
2.
Behandeling van de klacht De klacht wordt als volgt afgehandeld. a.
De administrateur stuurt binnen twee werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht aan klager een schriftelijke ontvangstbevestiging, tenzij de klacht binnen twee werkdagen kan worden afgehandeld. De ontvangstbevestiging bevat informatie over de verwachte termijn van afhandeling en geeft aan tot wie de klager zich kan wenden bij vragen.
b.
De klacht wordt in beginsel binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst afgehandeld. Indien de klacht niet binnen deze termijn kan worden afgehandeld, deelt de administrateur dit vôôr het einde van die termijn schriftelijk aan klager mee, waarbij een nieuwe afhandelingstermijn wordt vermeld.
c.
Klager kan zich ter behartiging van zijn belangen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
d.
Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten, indien dit noodzakelijk is voor de goede afhandeling van zijn klacht.
e.
Klager heeft recht op inzage in het klachtdossier. Het oordeel over de klacht dient gebaseerd te zijn op een toereikend onderzoek en op voor klager kenbare feiten en
f.
stukken. g.
De beslissing dient te berusten op een deugdelijke motivering en dient op alle onderdelen van de klacht in te gaan. De beslissing bevat een oordeel over de vraag of de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt voldoende zorgvuldig jegens klager is geweest.
h.
Indien na een gedegen onderzoek wordt vastgesteld dat het niet mogelijk is de ware toedracht met zodanige zekerheid te achterhalen dat daarop een oordeel gebaseerd kan worden, kan het geven van een oordeel achterwege blijven. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld, tenzij klager heeft aangegeven daarop geen prijs te
i.
stellen. 3.
Beroep op het bestuur Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft klager het recht in beroep te gaan bij het bestuur. Dit wordt bij de beslissing op de klacht aan klager meegedeeld. Klager kan binnen veertien dagen nadat hij over de beslissing op de klacht is geïnformeerd, schriftelijk, mondeling of per e-mail verzoeken de klacht aan het bestuur voor te leggen. Dit verzoek bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de redenen waarom naar het oordeel van klager de beslissing op de klacht niet in stand kan blijven. Het bestuur geeft een oordeel over de vraag of de beslissing op de klacht in redelijkheid genomen had kunnen worden. Klager wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het besluit van het bestuur.
4.
Beroep op de Ombudsman Pensioenen Indien het bestuurde beslissing van de administrateur bevestigt, heeft klager het recht een beroep te doen op de Ombudsman Pensioenen. Dit wordt bij de beslissing van het bestuur aan klager meegedeeld. De klacht wordt als volgt afgehandeld. a. b.
De Ombudsman neemt klachten in behandeling, die betrekking hebben op de uitvoering van dit reglement. De Ombudsman neemt een klacht niet in behandeling indien: -
klager geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de administrateur, dan wel klager, indien hij het niet eens is met de beslissing van de administrateur, niet in beroep is gegaan bij het bestuur; of
-
hem bekend is dat deze in handen van een advocaat is gesteld, aan het oordeel van de rechter is onderworpen of waarin een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan.
c.
Klachten kunnen zowel schriftelijk als mondeling aan de Ombudsman worden voorgelegd.
pagina 11 142
1
d.
De Ombudsman kan te allen tijde deskundigen raadplegen bij de behandeling van bij hem ingediende klachten.
e.
De Ombudsman handelt een klacht af door het geven van een schriftelijk advies dat hij uitsluitend aan klager en het bestuur ter kennis brengt.
f.
Indien het bestuur besluit het advies van de Ombudsman niet op te volgen, stelt het fonds klager daarvan schriftelijk en gemotiveerd in kennis. Het fonds verstrekt de Ombudsman een afschrift van het besluit. De Ombudsman doet daarvan mededeling aan de voorzitter van het bestuur van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen onder overlegging van het uitgebrachte advies.
Artikel 9 Geschillen 1.
Geschillencommissie Een deelnemer, gewezen deelnemer, ander aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde die een geschil heeft met het fonds inzake een besluit van het bestuur, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een besluit als bedoeld in artikel 4, kan dit geschil voorleggen aan de geschillencommissie bedoeld in artikel 25 van de statuten. De geschillencommissie brengt in een voorgelegd geschil een bindend advies uit of bevordert een schikking tussen partijen. De werkwijze van de geschillencommissie is vastgelegd in het Reglement van de geschillencommissie.
2.
Bezwaar bij vrijstelling Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorwaarden, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. Bij het nemen van een besluit op het bezwaarschrift wordt het bestuur geadviseerd door de Adviescommissie Bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten.
3.
Beroep bij vrijstelling De belanghebbende kan tegen een besluit op het bezwaarschrift beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevatten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd.
pagina 12 1 42
HOOFDSTUK II
VERPLICHTE PENSIOENREGELING
Artikel 10 Pensioenaanspraken 1.
Aanspraken De deelnemer heeft, indien en voor zover de daartoe verschuldigde premies, met inachtneming van het bepaalde in lid 3, aan het fonds zijn betaald, aanspraak op: a.
een tijdelijk prepensioen ten behoeve van zichzelf;
b.
een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;
c.
een levenslang partnerpensioen ten behoeve van zijn partner;
d.
een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van zijn kind of kinderen;
e.
een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van zichzelf, indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; en een tijdelijk ANW-pensioen ten behoeve van zijn partner.
f. 2.
Karakter De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
3.
Niet aan het fonds afgedragen premie Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij: a.
het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode;
b.
er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd;
c.
het premie betreft die verschuldigd is door een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, die zich niet heeft aangemeld bij het fonds én het fonds in redelijkheid niet kon weten dat de werkgever werknemers in Nederland te werk heeft gesteld; of
d.
om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
Artikel 11 Prepensioen Uitkeringsperiode Het prepensioen gaat in op de pensioenrichtdatum, 6f
-
-
-
de eerdere of latere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, 6f de dag waarop de dienstbetrekking eindigt tussen de pensioenrichtdatum en de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat, tenzij aansluitend een dienstbetrekking wordt aangegaan met een werkgever, die al dan niet de tandtechniek uitoefent,
en eindigt op -
-
de dag direct voorafgaand aan de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat, 6f de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt, indien hij overlijdt vôôr het ingaan van het ouderdomspensioen.
2.
Hoogte van het prepensioen Het jaarlijks prepensioen bedraagt voor elk opbouwjaar 2,25% van het pensioengevend loon over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum bedraagt het jaarlijks prepensioen 2,25% van de som van de pensioengevende lonen, die tijdens het
paginal3i42
deelnemerschap hebben gegolden. Het aanvullend prepensioen dat opgebouwd is in de periode 2001 tot en met 2003 overeenkomstig het pensioenreglement zoals dat in die periode luidde, blijft behouden voor de betrokken deelnemers. Voorwaardelijke aanvulling
3.
Het bestuur is bevoegd, voor zover de middelen van het fonds dit toelaten, na ingewonnen advies van de actuaris, de werknemer die geboren is voor 1950, zowel op 31 december 2000 als op 1januari 2001 deelnemer was én onafgebroken deelnemer is gebleven, vanaf de pensioenrichtdatum in aanmerking te brengen voor een voorwaardelijke aanvulling op het prepensioen. De deelneming wordt geacht onafgebroken te zijn bij een onderbreking van maximaal zes maanden, dan wel bij een onderbreking wegens werkloosheid indien en zolang de deelnemer recht heeft op een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, die eventueel onderbroken is door een uitkering krachtens de Ziektewet. Het bestuur besluit jaarlijks, te beginnen in het jaar 2003, of de werknemers die in het daarna gelegen kalenderjaar de pensioenrichtdatum bereiken, in aanmerking komen voor de aanvulling. De aanvulling wordt verstrekt indien en zolang een uitkering van prepensioen wordt ontvangen. 4.
Hoogte van de voorwaardelijke aanvulling De voorwaardelijke aanvulling wordt eenmalig vastgesteld door toepassing van de volgende formule: gemiste prepensioen opbouwperiode maal prepensioen over laatste periode. Hierbij wordt verstaan onder: a.
gemiste prepensioenopbouwperiode: de periode gelegen tussen de 20-jarige leeftijd en 1januari2001, afgerond in gehele kalendermaanden;
b.
prepensioen over laatste periode: het gemiddeld op jaarbasis herleide prepensioen dat opgebouwd zou zijn over de jaren 1998 tot en met 2000 indiende prepensioenregeling op 1januari1998 was ingevoerd. Dit prepensioen wordt ieder jaar per 1januari verhoogd indien en voor zover de pensioenaanspraken van de deelnemers op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 34.
Indien de betrokken werknemer op de ingangsdatum van het prepensioen de dienstbetrekking omzet in een gedeeltelijke dienstbetrekking én in verband daarmee het prepensioen gedeeltelijk ingaat naar rato van het beëindigde deel van de dienstbetrekking, wordt op de aanvulling in mindering gebracht het loon uit het voortgezette deel van de dienstbetrekking. Indien naderhand het uitgestelde prepensioen ingaat als gevolg van het eindigen van de dienstbetrekking, wordt alsnog de volledige aanvulling verstrekt. Indien sprake is van samenloop van een uitkering van prepensioen met inkomen uit een dienstbetrekking, zal de aanvulling worden gekort voor zover de aanvulling, het prepensioen en het inkomen uit de dienstbetrekking tezamen meer bedragen dan 130% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Indien sprake is van samenloop van een uitkering van prepensioen met een WAO- respectievelijk WIA-uitkering, zal de aanvulling worden gekort voor zover de aanvulling, het prepensioen, de WAO- respectievelijk WIA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen tezamen meer bedragen dan 80% van het laatstelijk geldende WAO- respectievelijk WIA-dagloon. 5.
Geen aanspraak Over perioden van voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of vervroegd uittreden, bestaat geen aanspraak op (aanvullend) prepensioen.
6.
Beperking aanspraak Het aanvullend prepensioen van degene die op de pensioenrichtdatum nog geen 10 jaren deelnemer zal zijn geweest, wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden gelegen tussen de aanvang van het deelnemerschap en de pensioenrichtdatum en de noemer 120 is.
Artikel 12 Ouderdomspensioen 1.
Uitkeringsperiode Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
pagina 14 1
2.
Hoogte ouderdomspensioen Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt vanaf 2001 voor elk opbouwjaar 2% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum bedraagt het jaarlijks ouderdomspensioen 2% van de som van de pensioengrondslagen, die vanaf 2001 tijdens de deelneming hebben gegolden, eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 50, eerste lid. Het aanvullend ouderdomspensioen, dat opgebouwd is in de periode 2001 tot en met 2003 overeenkomstig het pensioenreglement zoals dat in die periode luidde, blijft behouden voor de betrokken deelnemers.
3.
Voorwaardelijk ouderdomspensioen De werknemer die zowel op 31 december 2000 als op 1januari 2001 deelnemer was én onafgebroken deelnemer is gebleven, komt vanaf de 60-jarige leeftijd in aanmerking voor een voortgezette opbouw van het ouderdomspensioen indien en zolang een uitkering van prepensioen wordt ontvangen. De tweede volzin van artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De voortgezette pensioenopbouw wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van de pensioenopbouw. De pensioengrondslag zal worden gewijzigd indien en voor zover het prepensioen wordt verhoogd op grond van artikel 34 dan wel de franchise wordt gewijzigd.
4.
Pensioenopbouw bi] ziekte Indien het loon verlaagd is in verband met ziekte, kan
—
in afwijking van het tweede lid
—
de pensioenopbouw voortgezet
worden over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vbbr en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon, tegen betaling van de volledige premie.
Artikel 13
Partnerpensioen
Uitkeringsperiode Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt. 2.
Hoogte partnerpensioen Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt vanaf 2001 voor elk opbouwjaar 1,4% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. a.
Indien een deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen op de ingangsdatum het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van overlijden tot de pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vbér het overlijden. Indien het loon verlaagd is in verband met ziekte en daardoor een lagere pensioengrondslag geldt, wordt het te berekenen partnerpensioen tussen de overlijdensdatum en de pensioenrichtdatum gebaseerd op de pensioengrondslag die gold véâr de verlaging van het loon.
b.
Indien een gepensioneerde of een gewezen deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen op de ingangsdatum het tijdens de deelneming opgebouwde partnerpensioen.
3.
Voorwaardelijk nabestaandenpensioen De nabestaande van de werknemer die zowel op 31 december 2000 als op 1januari 2001 deelnemer was én onafgebroken deelnemer is gebleven, komt vanaf de 60-jarige leeftijd in aanmerking voor een voortgezette opbouw van het nabestaandenpensioen indien en zolang een uitkering van prepensioen wordt ontvangen. De tweede volzin van artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De voortgezette pensioenopbouw wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van de pensioenopbouw. De pensioengrondslag zal worden gewijzigd indien en voor zover het prepensioen wordt verhoogd op grond van artikel 34 dan wel de franchise wordt gewijzigd.
paginal5l42
Pensioenopbouw bij ziekte
4.
Indien artikel 12, vierde lid, toegepast wordt. wordt
—
in afwijking van het tweede lid
—
de pensioenopbouw ook voortgezet
over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold v66r en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon, tegen betaling van de volledige premie. 5.
Bijzonder partnerpensioen Indien een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een andere partner dan de nabestaande gehuwd is geweest, een geregistreerd partnerschap heeft gehad of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, wordt het partnerpensioen ten behoeve van zijn nabestaande verminderd met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 29. FVP-bijdrage
6.
Indien door het EVP in verband met het overlijden van een werkloos geworden deelnemer een bijdrage voor de inkoop van een partnerpensioen verstrekt wordt, wordt de met deze inkoopsom overeenkomende pensioengrondslag mede in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen. 7.
Overlijden tijdens onbetaald verlof Indien een deelnemer overlijdt tijdens een periode van onbetaald verlof, terwijl hij er niet voor gekozen heeft om de pensioenopbouw op grond van artikel 18 voort te zetten, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen, in afwijking van het tweede lid, onder a, het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van aanvang van het verlof tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vôôr het verlof.
8.
Geen recht op partnerpensioen Geen recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding eerst na de pensioneringsdatum is aangegaan.
Artikel 14
Wezenpensioen
Uitkeringsperiode Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
-
en eindigt op de laatste dag van de maand waarin niet meer aan de omschrijving van kind wordt voldaan, ôf
-
-
2.
het kind eventueel eerder overlijdt.
Hoogte van het wezenpensioen Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen, inclusief een eventueel aanvullend partnerpensioen, zonder een eventuele vermindering met het bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 13, zevende lid. Indien vbôr ingang van het wezenpensioen het partnerpensioen is vervallen op grond van artikel 30, vijfde lid, dan wel het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk is vervallen op grond van artikel 38, wordt voor de vaststelling van het wezenpensioen uitgegaan van het partnerpensioen, dat gegolden zou hebben als het partnerpensioen niet vervallen zou zijn.
3.
Maximering wezenpensioen Indien en zolang het aantal kinderen dat recht heeft op wezenpensioen groter is dan vijf, wordt elk van de wezenpensioenen met eenzelfde gedeelte verlaagd, zodat het totale wezenpensioen gelijk is aan het jaarlijks partnerpensioen, bedoeld in het tweede lid.
4.
Volle wezen Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste van de maand, volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt. In dit verband wordt mede onder ouder verstaan degene die op het moment van zijn overlijden een pleeg- of stiefkind als
paginal6l42
1
eigen kind onderhield en opvoedde. Het wezenpensioen wordt maximaal eenmaal verdubbeld, en wel indien beide ouders overleden zijn. Geen recht op wezenpensioen
5.
Geen recht op wezenpensioen bestaat indien een kind eerst na de pensioneringsdatum aan de in dit reglement gehanteerde omschrijving van kind voldoet.
Artikel 15 Arbeidsongeschiktheidspensioen Voorwaarden De deelnemer die in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAD) volgens een dagloon dat hoger is dan het voor betrokkene geldende wettelijk minimumloon per dag, heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de WAD. 2.
Uitkeringsperiode Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAD ingaat
-
en eindigt op de laatste dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAD wordt verleend, ôf
-
de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin de pensioengerechtigde overlijdt, indien hij overlijdt vôhr de
-
hiervoor bedoelde dag en er op grond van lid 6 een rechthebbende is op een overlijdensuitkering. doch uiterlijk de dag direct voorafgaand aan de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat. 3.
Hoogte van het arbeid.songeschiktheidspensioen Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer bedraagt per dag het verschil tussen enerzijds 70% van 100/lO8ste maal het dagloon krachtens de WAD zoals dit geldt op de eerste WAD-dag en anderzijds de vervolguitkering die wordt verleend op de eerste dag waarover recht op vervolguitkering bestaat. Het hiervoor bedoelde dagloon wordt gemaximeerd op de wijze als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend, in die zin dat het percentage van 70 vervangen wordt bij een arbeidsongeschiktheid van: 15- 25% door 14 25
-
35% door 21
35 45% door 28 -
45-55%door35 55-65%door42 65 80% door 50,75 -
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering volgens de WAD. Indien de WAD-uitkering op de in artikel 44 van de WAD genoemde wijze wordt uitbetaald, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen op overeenkomstige wijze uitbetaald. In afwijking tot het bepaalde in de eerste volzin wordt de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen van de deelnemer die 80% of meer arbeidsongeschikt is en aan wie op of na 1juli 2007 een vervolguitkering wordt toegekend, vastgesteld op de in de eerste volzin genoemde wijze, met dien verstande dat daar in plaats van 70% gelezen dient te worden 75%. 4.
Tussentijdse wijzigingen Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verhoogd of verlaagd met ingang van de dag waarop de vervolguitkering wordt herzien terzake van verlaging respectievelijk van toeneming van de arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt alsdan vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het derde lid.
paginal7l42
1
Overijjdensuitkering
5.
Indien de pensioengerechtigde overlijdt, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen, voor zover niet reeds uitbetaald, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald a.
aan de nabestaande, of
b.
aan de minderjarige kinderen, indien er geen nabestaande is, of
c.
aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde, indien er geen nabestaande is en geen minderjarige kinderen.
Bij toepassing van het bepaalde in dit lid bedraagt het pensioen, indien de overledene voor 80% of meer arbeidsongeschikt was, met ingang van de dag na het overlijden 100/70ste van het op de dag van overlijden geldende pensioen. 6.
Samenloop met prepensioen Indien sprake is van samenloop van een arbeidsongeschiktheidspensioen en een prepensioen, zal het arbeidsongeschiktheidspensioen worden gekort, voor zover beide pensioenen tezamen meer bedragen dan 70% van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, wordt de korting naar evenredigheid toegepast.
Artikel 16 ANW-pensioen 1.
Voorwaarden De nabestaande van een deelnemer heeft in aanvulling op het partnerpensioen recht op ANW-pensioen, indien hij geboren is in of na 1950én: geen ongehuwd kind dan wel een niet als partner geregistreerd kind onder de 18 jaar heeft dat tot zijn huishouden
a.
behoort, en niet arbeidsongeschikt is voor ten minste 45%.
b. 2.
Uitkeringsperiode Het ANW-pensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt, 6f
-
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt, 6f
-
de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin geen ongehuwd kind onder de 18 jaar meer tot het
-
huishouden van de nabestaande behoort en eindigt op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de nabestaande de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt,
-
6f -
de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt, indien hij vôôr de AOW-gerechtigde leeftijd komt te
overlijden. 3.
Hoogte van het ANW-pensioen Indien de overleden deelnemer laatstelijk op de normale wekelijkse arbeidsduur in de tandtechniek werkzaam was, bedraagt het jaarlijks ANW-pensioen een door het bestuur te bepalen bedrag (2013: € 7.740-). Indien hij op een minder aantal uren werkzaam was, wordt dit bedrag verlaagd op basis van de voor hem geldende deeltijdfactor. Het hiervoor bedoelde bedrag wordt ieder jaar per 1 januari verhoogd indien en voor zover de ingegane pensioenen op 1januari van dat jaar worden verhoogd op grond van artikel 34, met dien verstande dat dit bedrag wordt vast gesteld op het dichtstbijzijnde hogere bedrag dat een veelvoud is van twaalf euro.
Artikel 17
Premie
Premievaststelling De premie voor de uitvoering van de verplichte pensioenregeling wordt door het bestuur, na overleg met de in artikel 8, eerste lid, van de statuten, genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen, vastgesteld en zonodig gewijzigd.
paginal8l42
Verschuldigdheid van de premie
2
Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de verplichte pensioenregeling. Deze premie is door de aangesloten werkgever verschuldigd. De aangesloten werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden. Premie
3
De premie is vastgesteld op:
4.
a.
16% van de pensioengrondslag. Hiervan kan de werkgever 3,45% op het loon van de deelnemer inhouden;
b.
8,5% van het pensioengevend loon. Hiervan kan de werkgever 4,25% op het loon van de deelnemer inhouden.
Premie na ingang prepensioen Indien het prepensioen al dan niet gedeeltelijk
—
—
al dan niet gedeeltelijk
—
is ingegaan en de dienstbetrekking wordt bij een aangesloten werkgever
—
voortgezet, is de in het derde lid, onder b bedoelde premie niet meer verschuldigd. Geen premie is
verschuldigd over de periode waarover de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.
HOOFDSTUK III BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW Artikel 18 Opbouw van aanspraken tijdens verlof 1.
Voortzetting van pensioenopbouw tijdens verlof De deelnemer die verlof heeft opgenomen zonder behoud van loon, heeft de mogelijkheid om de pensioenopbouw over de verlofperiode geheel of gedeeltelijk tegen betaling van de volledige premie voort te zetten, indien tijdens deze periode de dienstbetrekking heeft voortgeduurd, daaronder begrepen perioden van al dan niet in deeltijd -
-
a.
ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
b.
sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden;
c.
studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever worden gefinancierd;
d.
levensloopverlof als bedoeld in 19g van de Wet op de loonbelasting 1964; met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de pensioenopbouw wordt gerelateerd aan de deeltijdfactor.
2.
Pensioengrondslag Indien de pensioenopbouw op grond van het eerste lid wordt voortgezet, geldt als pensioengrondslag het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vôôr en de pensioengrondslag die geldt vanaf het opnemen van het verlof. In afwijking van het voorgaande wordt in geval van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder d, waarbij niet tevens sprake is van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, indien en zolang tijdens de verlofperiode minder dan 70% van het laatstverdiende loon genoten wordt (levenslooploon en eventueel nog van de werkgever ontvangen loon), de pensioengrondslag gebaseerd op het feitelijk genoten loon.
Artikel 19
Premies tijdens verlof
Indien een deelnemer ervoor kiest om de pensioenopbouw op grond van artikel 18 voort te zetten, vindt deze plaats indien en voor zover de in artikel 17, derde lid, bedoelde premies (zowel het werkgevers- als het werknemersdeel) aan het fonds zijn voldaan.
pagina 19 1 42
Artikel 20
Risicodekking tijdens verlof
Ook indien de deelnemer ervoor gekozen heeft om de pensioenopbouw over de verlofperiode niet voort te zetten, blijft het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid tijdens het verlof gedekt op basis van de pensioengrondslag die gold vftôr het opnemen van het verlof.
Artikel 21
Tussentijdse beëindiging
Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vn5r de pensioneringsdatum, krijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op het opgebouwde: prepensioen;
-
ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
Artikel 22 Vrijwillige voortzetting 1.
Voorwaarden Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vôftr de pensioneringsdatum, is het fonds bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer toe te staan, dat deze de pensioenopbouw vrijwillig voortzet. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: a.
het verzoek moet zijn gedaan binnen negen maanden na het einde van het deelnemerschap;
b.
de voortzetting geldt voor een periode van maximaal drie jaar;
c.
de pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van het deelnemerschap. Deze pensioengrondslag wordt ieder jaar geïndexeerd op grond van het CBS indexcijfer van de CAO-lonen, inclusief bijzonder beloningen, van de particuliere bedrijven;
d.
de premie ter zake van het voortgezette deelnemerschap wordt aan het fonds voldaan op de wijze, in de termijnen en op de tijdstippen zoals door het fonds bepaald.
2.
Nadere voorwaarden Indien de deelneming eindigt vôôr de pensioneringsdatum, waarbij geen loongerelateerde uitkeringen ontvangen worden en de gewezen deelnemer niet buiten de tandtechniek in dienstbetrekking werkzaam is, gelden de volgende aanvullende voorwaarden: a.
het deelnemerschap heeft ten minste drie jaar geduurd;
b.
de pensioenregeling wordt slechts gewijzigd als de pensioenaanspraken van de deelnemer daardoor niet worden verbeterd;
c.
de vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen samenloop plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever of een andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening;
d.
de voortzetting kan niet plaatsvinden in de drie jaar v55r de pensioendatum, tenzij degene die de pensioenregeling vrijwillig voortzet aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
3.
Beëindiging van de voortzetting De vrijwillige voortzetting eindigt: a.
door het verstrijken van de maximale periode van drie jaar;
b.
door opzegging door de deelnemer, zijn eventuele werkgever of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c.
indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip;
d.
zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in enig ander bedrijfstakpensioenfonds hetzij ingevolge een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, door het bestuur als deelnemers worden aangemerkt;
e.
op de dag direct voorafgaand aan de pensioneringsdatum;
pagina 20 1 42
op de dag van overlijden van de deelnemer.
f.
Artikel 23 Voortzetting bij WAO-uitkering Voortzetting van de pensioenopbouw
1.
Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAD) naar een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, maar uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt, wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
2.
Basis voor de premievrje voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondsiag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover WADuitkering wordt verleend, te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar en waarvan de noemer gelijk is aan het in dat kalenderjaar gelegen aantal kalenderdagen vôôr de eerste dag waarover WAD-uitkering wordt verleend.
3.
Hoogte van de pensioengrondslay De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met: 20% bij een arbeidsongeschiktheid van 15-25%; 30% bij een arbeidsongeschiktheid van 25-35%; 40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%; 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-55%; 60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55-65%; 72,5% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-80%; 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondsiag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WAD-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
4.
Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw -
in afwijking van het tweede lid
-
gebaseerd op de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag
overeenkomend met het loon verdiend bij die werkgever in het kalenderjaar waarin de dag gelegen is waarop de WADuitkering wordt herzien, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar. Indien de WAD-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, dan wel als gevolg van afneming van de arbeidsongeschiktheid, en deze toeneming of afneming tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid leidt, wordt de premievrije pensioengrondsiag aangepast met ingang van de dag waarop de WAD-uitkering wordt herzien. 5.
Premievnje voortzetting na werkloosheid Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer die recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WAD-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt.
pagina 21 1 42
Bij toepassing van dit lid wordt de pensioengrondslag voor bedoelde periode vastgesteld, door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover ZW-uitkering wordt verleend, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar en deze laatste pensioengrondslag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover ZW-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar. 6.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in dit artikel is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer: reeds arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was op het tijdstip, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving. Indien de
a.
deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WAO-uitkering tijdens de deelneming wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid: b.
niet binnen een jaar na ingang van de WAO-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel; niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het
c.
fonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt. Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 24 Voortzetting bij WIA-uitkering Voortzetting van de pensioenopbouw Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, maar uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt, wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: ouderdomspensioen;
-
partnerpensioen; en
-
wezenpensioen.
-
2.
Basis voor de premievrje voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondsiag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd in de zin van de WIA, vermeerderd met eventuele verhogingen als bedoeld in artikel 35 verleend in deze wachttijd. Indien het deelnemerschap direct voorafgaande aan de eerste dag van bedoelde wachttijd korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondslag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis.
3.
Hoogte van de pensioengrondslag De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met: a.
40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%;
b.
50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-55%;
c.
60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55-65%:
d.
72,5% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-80%:
e.
100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WIA-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
pagina 22 1 42
1
Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid
4.
Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een aangesloten werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw -
in afwijking van het tweede lid
-
gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste
dag waarop de WIA- uitkering wordt herzien. Indien het deelnemerschap bij deze aangesloten werkgever korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondsiag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis. Indien de WIA-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming of afneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming of afneming leidt tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, wordt de premievlije pensioengrondslag aangepast met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering wordt herzien. Indien de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of is gedaald beneden 35%, wordt de premievrije voortzetting beëindigd met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering wordt ingetrokken. Premie vnïe voortzetting na werkloosheid
5.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer die recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt. Bij toepassing van dit lid wordt de pensioengrondslag voor bedoelde periode vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag waarover WIA-uitkering wordt verleend. 6.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in de voorgaande leden is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer: a.
reeds arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was op het tijdstip, waarop zijn deelnemerschap laatstelijk aanving. Indien de deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WIA-uitkering tijdens het deelnemerschap wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid;
b.
niet binnen een jaar na ingang van de WIA-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel;
c.
niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het fonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt.
Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 25 Voortzetting bij werkloosheid Voortzetting van de pensioenopbouw Gedurende de periode waarin de deelnemer, van wie de werkloosheid is ingetreden voor 1januari 2011, recht heeft op een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW), wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het fonds verschuldigd is, voor: -
-
-
2.
ouderdomspensioen; partnerpensioen; en wezenpensioen.
Basis voor de premievrje voortzetting De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover WWuitkering wordt verleend, te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar en waarvan de noemer gelijk is aan het in dat kalenderjaar gelegen aantal kalenderdagen vb6r de eerste dag waarover WW-uitkering wordt verleend.
3.
Hoogte van de premie vrije aanspraken De pensioengrondsiag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met het werkloosheidspercentage, waaronder verstaan wordt het
pagina 23 1 42
percentage dat de verhouding tussen de mate van werkloosheid en het pensioengevend loon vôôr de eerste WW-dag weergeeft. Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WW-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar. 4.
FVP-aanspraak Indien recht bestaat op een premiebijdrage van het FVP, geldt de premievrije voortzetting slechts in zoverre de premiebijdrage van het FVP onvoldoende is om de pensioenopbouw voort te zetten zoals aangegeven in het tweede en derde lid. Betrokkene is verplicht de premiebijdrage bij het FVP aan te vragen en het FVP de gegevens te verstrekken die het FVP nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag. Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid geldt niet, indien recht bestaat op een bijdrage van het FVP voor de inkoop van een nabestaandenpensioen.
5.
Nadere voorwaarden Het bepaalde in dit artikel is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer niet binnen een jaar na ingang van de WW-uitkering aan het fonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel. Indien recht bestaat op een premiebijdrage van het FVP, wordt de hiermee overeenkomende pensioenaanspraak alleen verleend, voor zover de premiebijdrage van het FVP -
die gelijk is aan de door het FVP berekende actuariële premie door het fonds is ontvangen. -
HOOFDSTUK IV
WAARDEOVERDRACHT
Artikel 26 Plicht tot waardeoverdracht 1.
Uitgaande individuele waardeoverdracht Het fonds is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien: a.
er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b.
die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in artikel 27 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2.
Ingaande individuele waardeoverdracht Het fonds is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3.
Aanvraagtermijn De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.
4.
Nadere regels De artikelen 75, 76, 77, 78, 79, 85, 86, 87, 88, 91 en 92 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing.
pagina 24 1 42
Artikel 27 Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht 1.
Geen plicht tot waardeoverdracht De in artikel 26 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang: de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet
a.
meer volledig door waarden worden gedekt; b.
de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel
c.
de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn
3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat. 2.
Herleving plicht tot waardeoverdracht Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn: a.
herleven in artikel 26 genoemde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende
b.
wordt de in artikel 26, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te
pensioenuitvoerder; vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het derde lid. 3.
Informatieplicht overdragende pen.sioen uitvoerder Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
4.
Informatieplicht ontvangende pensioenuitvoerder Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
Artikel 28 Collectieve waardeoverdracht Bevoegdheid Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien: a.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij het fonds, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het fonds de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij de overdragende pensioenuitvoerder, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij het fonds;
c.
de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de ovememende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder;
d.
de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming is aangesloten bij het fonds: of
pagina 25 1 42
1
e.
de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het fonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomst.
2.
Voorwaarden Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens het
a.
fonds kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd; de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en
b.
vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder
c.
uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd. 3.
Nadere regels De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
HOOFDSTUK V
SCHEIDING
Artikel 29 Bijzonder partnerpensioen 1.
Voorwaarden De gewezen partner heeft aanspraak op bijzonder partnerpensioen indien: het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of is ontbonden na scheiding van tafel en bed,
-
het geregistreerd partnerschap is geëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd
-
partnerschap in een huwelijk; of de gezamenlijke huishouding is geëindigd, waarbij de datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding blijkt uit
-
een door de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde of de gewezen partner overgelegde notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of door beide gewezen partners ondertekende gelijkluidende verklaringen, waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst of verklaringen door een notaris zijn gewaarmerkt. 2.
Uitkeringsperiode Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
3.
Hoogte van het bijzonder partnerpensioen Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van -
-
het vonnis van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, of de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
dan wel op de dag van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. In geval aanspraak op een bijzonder partnerpensioen bestaat voor twee of meer gewezen partners, wordt het bijzonder partnerpensioen voor de tweede of volgende gewezen partner verminderd met de reeds toegekende aanspraak dan wel aanspraken op bijzonder partnerpensioen. 4.
Afwijkende regeling Er bestaat geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen, indien de man en de vrouw bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze
pagina 26 42
voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
Artikel 30 Verevening van pensioen 1.
Pensioenverevening In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, heeft de gewezen partner overeenkomstig dit artikel recht op pensioenverevening, tenzij de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden. Op de pensioenverevening is het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding overigens onverminderd van toepassing.
2.
Rechtop uitbetaling van prepensioen en ouderdomspensioen De gewezen partner heeft jegens het fonds een recht op uitbetaling van een deel van het prepensioen en het ouderdomspensioen, mits binnen twee jaar na de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van a.
de beschikking van echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed, of
b.
de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de
ontbinding van het geregistreerd partnerschap, het fonds is geïnformeerd door een van beide partners door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend is gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het fonds sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte partner uit. 3.
Uitbetaling Het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de ex-partner, bedraagt de helft van het pensioen dat zou moeten worden uitbetaald indien: a.
de tot verevening verplichte partner uitsluitend gedurende de deelnemingsjaren tussen de aanvang van het huwelijk dan wel het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap zou hebben deelgenomen; en
b.
hij op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap de deelneming beëindigd zou
hebben. Indien het pensioen na ingang daarvan wordt verhoogd, wordt het bedrag dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner evenredig verhoogd. Een pensioen wordt niet verevend. indien op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, gelijk aan of lager is dan de afloopgrens. 4.
Afwijkende verdeling Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners, in afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, overeenkomen, dat het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bepaald wordt op een door hen te kiezen vast percentage, dan wel dat de in het derde lid, onder a, bepaalde periode gewijzigd wordt. Het door de partners overeen te komen deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, kan niet worden bepaald op een percentage dat op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap resulteert in een pensioenaanspraak gelijk aan of lager dan het in artikel 1, lid 24, bedoelde bedrag.
5.
Eigen recht op prepensioen en ouderdomspensioen Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners in geval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding overeenkomen, dat het tweede lid buiten toepassing blijft en dat de partner die anders een recht op uitbetaling van prepensioen en ouderdomspensioen zou hebben verkregen, in de plaats van dat recht én zijn aanspraak op partnerpensioen jegens het fonds een eigen recht op prepensioen en ouderdomspensioen
pagina 27 1 42
1
verkrijgt. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. 6.
Kosten Indien de partners omzetting van een deel van de aanspraak op prepensioen en ouderdomspensioen én de aanspraak op partnerpensioen zijn overeengekomen, zoals bedoeld in het vijfde lid, wordt een bedrag van € 115,- aan kosten in rekening gebracht. In dat geval kan tevens een gezondheidsverklaring verlangd worden.
HOOFDSTUK VI Artikel 31
AFKOOP
Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
Afkoop na einde van de deelneming Het fonds koopt op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming een aanspraak op ouderdomspensioen af,
a.
indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. De bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht. b.
Indien op basis van de premievrije aanspraak op prepensioen, de uitkering van het prepensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens, wordt deze aanspraak eveneens afgekocht.
c.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
d. 2.
Arbeidsongeschiktheidspensioen en ANW-gat-pensioen worden niet afgekocht.
Afkoop op de pensioneringsdatum a.
De aanspraak op ouderdomspensioen wordt op de pensioneringsdatum afgekocht, indien de pensioneringsdatum ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar en de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioendatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. De bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht.
b.
De aanspraak op prepensioen wordt op de pensioneringsdatum afgekocht, indien de pensioenrichtdatum ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar en de uitkering van het prepensioen op de pensioenrichtdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens.
c.
Het fonds informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de pensioneringsdatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
3.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden af indien: a.
de gewezen deelnemer of de gepensioneerde daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het ouderdomspensioen respectievelijk het prepensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
4.
Uitbetaling afkoopwaarde Het fonds stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een eventueel bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5.
Hoogte van de afkoopwaarde
n.nin. 9R 1 A
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
Artikel 32 Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang 1.
Afkoop na overlijden Het fonds koopt een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af, indien de uitkering van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. Het fonds informeert de nabestaande over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.
2.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen af indien: a.
de nabestaande daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3.
Uitbetaling afkoopwaarde Het fonds stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, met dien verstande dat de afkoopwaarde van het recht op wezenpensioen ter beschikking wordt gesteld aan de wees indien deze meerderjarig is. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de rechten vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4.
Hoogte van de afkoopwaarde De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. In afwijking van het voorgaande wordt, indien een af te kopen wezenpensioen een kind betreft tussen de 21-jarige en de 27-jarige leeftijd, de afkoopwaarde van dat wezenpensioen vastgesteld door het af te kopen wezenpensioen te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de verwachte resterende studieduur van de wees tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald; de verwachte resterende studieduur wordt op ten hoogste vier jaar gesteld. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd..
Artikel 33 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding Afkoop na scheiding Het fonds koopt een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens. Het fonds informeert de gewezen partner over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner. 2.
Afkoop met instemming Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af indien: a.
de gewezen partner daarmee instemt; en
b.
de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
Uitbetaling afkoopwaarde
3.
Het fonds stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen. Hoogte van de afkoopwaarde
4.
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraak wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
HOOFDSTUK VII
TOESLAGVERLENING
Artikel 34 Toeslagbeleid 1.
Voorwaardelijke toeslagverlening Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de in het tweede lid genoemde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Een toeslag wordt alleen verleend voor zover de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Deze beoordeling vindt mede plaats op basis van een schriftelijk advies van de actuaris.
2.
Ambitieniveau Het bestuur streeft ernaar jaarlijks een toeslag te verlenen die maximaal gelijk is aan de stijging van het CBS consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid, over de periode van 12 maanden die eindigt drie maanden voor de toeslagverlening. De jaarlijkse toeslag wordt in beginsel verleend per 1januari.
3.
Financiering van de toeslagen Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
4.
Stijging van de levensverwachting Indien het eigen vermogen groter is dan het vereist eigen vermogen wordt een stijging van de levensverwachting geheel ten laste gebracht van toekomstige toeslagen. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen dan wel het minimaal vereist eigen vermogen, wordt het pad naar volledige toeslagverlening verder vertraagd. Het bestuur kan besluiten deze last over meerdere jaren te spreiden.
5.
Dekkingsgraad en toeslagverlening Indiende dekkingsgraad lager is dan 110%, wordt geen toeslag verleend.
6.
Voorbehoud Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Artikel 35 Uitvoering Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, wordt deze toeslag gegeven op: a.
de pensioenrechten; en
b.
de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers 2flIA
zoals deze pensioenrechten en pensioenaanspraken bedroegen per 31 december van het voorlaatste kalenderjaar. Aanspraken op bijzonder parinerpensioen en verevend prepensioen en ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. Toeslagen worden op gelijke wijze verleend op reeds eerder verleende toeslagen.
HOOFDSTUK VIII HERSCHIKKEN Artikel 36 Vervroegen of uitstellen van prepensioen 1
Keuze om de ingangsdatum te bepalen De (gewezen) deelnemer heeft het recht het prepensioen eerder of later te laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd. De (gewezen) deelnemer kan de ingang van het prepensioen na de pensioenrichtdatum slechts uitstellen indien en zolang in dienstbetrekking wordt doorgewerkt. De gewezen deelnemer heeft de verplichting een wijziging in de omvang van de dienstbetrekking aan het fonds te melden. Bij doorwerken in deeltijd kan de ingang van het prepensioen worden uitgesteld naar rato van het resterende dienstverband. Indien het prepensioen gedeeltelijk ingaat, is het bepaalde in dit artikel naar evenredigheid van toepassing op het ingegane prepensioen.
2
Eerder ingaand prepensioen Indien het prepensioen eerder ingaat dan op de pensioenrichtdatum, wordt het herrekend tot een lager prepensioen en vindt: geen verdere opbouw van prepensioen meer plaats;
-
-
verdere opbouw van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen plaats, voor zover en zolang in dienstbetrekking in de tandtechniek wordt doorgewerkt.
3
Later ingaand prepensioen Indien het prepensioen later ingaat dan op de pensioenrichtdatum, wordt het herrekend tot een hoger prepensioen en vindt verdere opbouw van prepensioen, ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats tot de pensioneringsdatum, indien en zolang in dienstbetrekking in de tandtechniek wordt doorgewerkt. Er vindt echter geen verdere opbouw van prepensioen meer plaats zodra het prepensioen als gevolg van het uitstel gelijk is aan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon.
4
Ruilvo eten Indien gekozen wordt het prepensioen eerder of later dan op de pensioenrichtdatum te laten ingaan, wordt op de gekozen ingangsdatum van het prepensioen het te herrekenen prepensioen vermenigvuldigd met het percentage in onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op deze ingangsdatum. Indien de ingangsdatum van het prepensioen niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de ingangsdatum van het prepensioen in maanden nauwkeurig.
Ingangsleeftijd
Ruilvoet
Prepensioen 55
46%
56
52%
57
59%
58
69%
59
82%
60
100%
61
127%
62
172%
63
263%
64
535%
n.in II
1 A9
Nadere voorwaarden
5
Door de herrekening als hier bedoeld kan het prepensioen niet meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Een eventueel restant wordt uitgeruild in een hoger ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 39, tenzij de rechthebbende ervoor gekozen heeft het prepensioen te laten ingaan zodra het als gevolg van het uitstel de hiervoor bedoelde grens van 100% bereikt. Na ingang van het herrekende prepensioen is de oorspronkelijke aanspraak op prepensioen vervangen door de aanspraak op prepensioen na herrekening. De in het vierde lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
Artikel 37
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
Het keuzemoment De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen:
2.
a.
bij beëindiging van de deelneming; en
b.
op de pensioneringsdatum.
Standaard aanbod Het fonds biedt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.
3.
Ruilvoeten Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage in onderstaande tabel dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil.
4.
Leeftijd
Ruilvoet
Leeftijd
Ruilvoet
Leeftijd
Ruilvoet
20
384%
36
365%
52
349%
21
384%
37
364%
53
349%
22
383%
38
362%
54
350%
23
383%
39
361%
55
351%
24
382%
40
360%
56
352%
25
380%
41
359%
57
353%
26
379%
42
357%
58
354%
27
378%
43
356%
59
357%
28
377%
44
355%
60
359%
29
375%
45
353%
61
362%
30
374%
46
352%
62
365%
31
373%
47
350%
63
369%
32
372%
48
349%
64
374%
33
370%
49
349%
65
398%
34
369%
50
349%
35
367%
51
349%
Nadere voorwaarden Na uitruil als hier bedoeld bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. Na uitruil van ouderdomspensioen is de uitgeruilde aanspraak op ouderdomspensioen vervangen door de aanspraak op (de verhoging van) partnerpensioen. De in het derde lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd. naaina 32 1 42
Geen uitruil
5.
Er vindt geen uitwil van een deel van het ouderdomspensioen plaats indien: a.
dit betrekking heeft op verevend ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 30;
b.
het ouderdomspensioen op jaarbasis door de uitruil lager zou worden dan de afkoopgrens;
c.
partnerpensioen wordt uitgeruild in ouderdomspensioen.
Artikel 38 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen Het keuzemoment De (gewezen) deelnemer heeft het recht het partnerpensioen op de pensioneringsdatum geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer heeft tevens het recht het partnerpensioen op de pensioendatum geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. Toestemming partner
2
Bij de keuze om partnerpensioen uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist, die daarmee tevens afstand doet van het partnerpensioen voor zover dit wordt uitgeruild. De (gewezen) deelnemer en de partner dienen tevens te verklaren ermee bekend te zijn, dat als gevolg van de uitruil vanaf de pensioendatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk vervalt, alsmede dat deze uitruil, toestemming en afstandsverklaling niet herroepen kunnen worden. 3
Ruilvoet Indien gekozen wordt partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen, wordt het ouderdomspensioen op de ingangsdatum verhoogd met 25% van het uitgeruilde partnerpensioen.
4.
Nadere voorwaarden Door de uitruil als hier bedoeld kan het ouderdomspensioen meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Na uitruil van partnerpensioen is de oorspronkelijke aanspraak op partnerpensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van ouderdomspensioen. De in het derde lid genoemde ruilvoet geldt met ingang van 1 januari 2013 en kan jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
5
Geen uitruil Het partnerpensioen wordt niet uitgeruild, indien het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens. Het wezenpensioen en een eventueel bijzonder partnerpensioen, als bedoeld in artikel 29, kunnen niet uitgeruild worden.
Artikel 39
Uitruil van prepensioen in ouderdomspensioen en omgekeerd
Keuze om prepensioen en ouderdomspensioen uit te ruilen De (gewezen) deelnemer heeft het recht: -
-
2.
niet ingegaan prepensioen op de pensioneringsdatum uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen; ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum uit te ruilen in een hoger prepensioen.
Uitruil van prepensioen in ouderdomspensioen Indien gekozen wordt een deel van het prepensioen (of het gehele prepensioen) uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen, wordt het ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag, dat vastgesteld wordt door het te herrekenen deel van het prepensioen te vermenigvuldigen met het percentage in onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil. Indien de datum van de uitruil niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de datum van de uitruil in maanden nauwkeurig.
naaina 33 1 42
Leeftijd op
Ruilvoet
Datum_uitruil 55
73%
56
65%
57
57%
58
49%
59
42%
60
34%
61
27%
62
20%
63
13%
64
7%
Indien prepensioen uitgeruild wordt in een hoger ouderdomspensioen, wordt het ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag, dat vastgesteld wordt door het prepensioen te vermenigvuldigen met 34%. 3.
Uitruil van ouderdomspensioen in prepensioen Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger prepensioen, wordt het prepensioen verhoogd met een bedrag, dat vastgesteld wordt door het te herrekenen deel van het ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met het percentage in onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de ingangsdatum van het prepensioen. Indien de ingangsdatum van het prepensioen niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de ingangsdatum van het prepensioen in maanden nauwkeurig.
Ingangsleeftijd
Ruilvoet
Prepensioen
4.
55
136%
56
153%
57
175%
58
202%
59
239%
60
291%
61
368%
62
498%
63
756%
64
1532%
Nadere voorwaarden Door de uitruil als hier bedoeld kan het prepensioen niet meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon maar het ouderdomspensioen wel. Na uitruil van prepensioen dan wel ouderdomspensioen is de uitgeruilde aanspraak op prepensioen dan wel ouderdomspensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van ouderdomspensioen respectievelijk prepensioen. De in het tweede en derde lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari door het bestuur worden gewijzigd.
nInin
1
Artikel 40 Variatie in de hoogte van het pensioen Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren. Daarbij kan eerst gedurende ten minste één en ten hoogste tien jaar een hogere uitkerïng en vervolgens een lagere uitkering worden genoten. De laagste uitkering is gelijk aan 75% van de hoogste uitkering. De mate van variatie wordt uiterlijk op de pensioendatum vastgesteld. 2.
Ruilvo eten Indien gekozen wordt de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren, wordt het ouderdomspensioen in de eerste uitkeringsperiode respectievelijk in de tweede uitkeringsperiode, vastgesteld door het ouderdomspensioen op de pensioendatum te vermenigvuldigen met het percentage in de tweede respectievelijk in de derde kolom van onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd aan het einde van de eerste uitkeringsperiode. Indien deze eindleeftijd niet valt in de maand waarin de in de eerste kolom genoemde leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met deze eindleeftijd in maanden nauwkeurig.
Hoog
Laag
66
131%
98%
67
128%
96%
68
126%
95%
69
123%
92%
70
121%
91%
71
120%
90%
72
118%
89%
73
116%
87%
74
115%
86%
75
113%
85%
Eindleeftijd Hoog
3.
Variatie in de hoogte van het partnerpensioen De nabestaande van de (gewezen) deelnemer heeft het recht de hoogte van het partnerpensioen te variëren. Daarbij kan eerst gedurende ten minste één en ten hoogste tien jaar een hogere uitkering en vervolgens een lagere uitkering worden genoten. De laagste uitkering is gelijk aan 75% van de hoogste uitkering. De mate van variatie wordt uiterlijk op de ingangsdatum van het partnerpensioen vastgesteld. De hierbij te hanteren ruilvoet is afhankelijk van de leeftijd van de nabestaande op de ingangsdatum en de duur van de eerste uitkeringsperiode. De ruilvoet is voor mannen en vrouwen gelijk.
4.
Nadere voorwaarden Door variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen wijzigt de hoogte van het niet ingegaan partnerpensioen niet. De in het tweede lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1januari 2013 en kunnen jaarlijks per 1januari dor het bestuur worden gewijzigd.
naaina
3S 1 42
HOOFDSTUK IX Artikel 41 1.
INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET FONDS
Informatie over de pensioenregeling
Startbrief Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming, door middel van een startbrief, over: a.
de inhoud van de basispensioenregeling;
b.
de toeslagverlening;
c.
het recht van de werknemer om bij het fonds het geldende pensioenreglement op te vragen;
d.
omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; en
e.
het recht van de werknemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
Er wordt geen startbrief verstrekt als de werknemer uiterlijk zes maanden v5r aanvang van de deelneming in dienst is getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer de hiervoor bedoelde informatie heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt. 2.
In formatie over de basispensioenregeling De informatie over de inhoud van de basispensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende: a.
de datum van aanvang van de deelneming;
b.
de pensioensoorten, waarbij aangegeven wordt of nabestaandenpensioen, al dan niet samen met ouderdomspensioen, deel uitmaakt van de basispensioenregeling;
c.
het karakter van de pensioenovereenkomst;
d.
de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld;
e.
de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering;
f.
de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn;
3.
g.
de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken;
h.
de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
i.
de informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en het fonds.
Verdere informatie In de startbrief wordt ook informatie verstrekt over: a.
het wettelijk recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
4.
b.
de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil;
c.
welke informatie op verzoek wordt verstrekt;
d.
het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
e.
de bij het fonds geldende klachtenregeling.
Wijziging pensioenreglement Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Artikel 42 Jaarlijkse pensioenopgave Jaarlijkse informatie Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks: a.
een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b.
een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c.
informatie over toeslagverlening; en nriina 3 1 42
een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.
d. 2.
Te bereiken pensioenaanspraken De reglementair te bereiken pensioenaanspraken betreffen een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen. Bij deze opgave wordt ten aanzien van het nabestaandenpensioen aangegeven wat de gevolgen zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 43 Informatie aan gewezen deelnemers Bij beëindiging van de deelneming Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming; a.
een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming:
b.
informatie over toeslagverlening;
c.
informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d.
informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
e.
informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt;
f.
informatie over het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
2.
g.
informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
h.
informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan;
i.
informatie over de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
j.
informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer een keer in de vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 44 Informatie aan gewezen partners 1.
Bij scheiding Het fonds verstrekt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer:
2.
a.
een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b.
informatie over toeslagverlening;
c.
informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
d.
informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen partner een keer in de vijf jaar: a.
een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; en
b.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 45 Informatie aan pensioengerechtigden Bij pensioeningang Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a.
een opgave van zijn pensioenrecht;
b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen;
c.
informatie over toeslagverlening;
d.
informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen; en
e.
informatie over het recht partnerpensioen uit te ruilen in ouderdomspensioen.
naaina 37 1 42
1
Periodiek
2.
Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: een opgave van zijn pensioenrecht; a. b.
een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen; en
c.
informatie over toeslagverlening.
Artikel 46 Informatie over toeslagverlening Inhoudelijk
1.
De in de artikelen 41 tot en met 45 bedoelde informatie over toeslagverlening heeft betrekking op: het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening; a. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien daartoe technische voorzieningen worden b. gecreëerd, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening; de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagvedening; en de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het
c. d.
gepresenteerde toeslagbeleid is geweest. Wijziging toeslagbeleid Het fonds informeert de gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
2.
Artikel 47
Informatie op verzoek
Algemene informatie
1.
Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: het geldende pensioenreglement; a. b.
het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c.
het uitvoeringsreglement;
d.
de verklaring inzake beleggingsbeginselen; het korte- of langetermijnherstelplan als dat van toepassing is;
e. g.
informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder; en
h.
informatie over de aanstelling van een bewindvoerder.
t.
2.
Specifieke informatie Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder de mogelijkheden van uitruil.
3.
Gewezen deelnemer Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
Artikel 48 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
pagina 38 j 42
HOOFDSTUK X Artikel 49
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1januari 2001 en is laatstelijk gewijzigd per 1januari 2013.
Artikel 50 Overgangsbepalingen 1.
Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2000 De tot en met 31 december 2000 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen blijven per die datum vastgesteld overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het van toepassing zijnde pensioenreglement. Op deze aanspraken zijn de artikelen 33 en 34 van toepassing.
2.
Premie verschuldigd tot en met 31 december 2000 De tot en met 31 december 2000 verschuldigde premies blijven verschuldigd overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het van toepassing zijnde pensioenreglement.
3.
Overgangsregeling prepensioen, ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen Indien een vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk 11 van het uitvoeringsreglement wordt ingetrokken, zijnde overgangsregelingen als bedoeld in de artikelen 11, derde lid, 12, derde lid, en 13, derde lid, slechts van toepassing, indien de vrijstelling ingetrokken is vôbr 1januari 2000, tenzij de betrokken werkgever een door het bestuur te bepalen koopsom betaalt.
pagina 39 1 42
Bijlage Afkoopvoeten als bedoeld in de artikelen 31 vijfde lid, 32, vierde lid, en 33, vierde lid, van het pensioenreglenient Afkoopvoet
Afkoopvoet
Afkoopvoet
Leeftijd
uitgesteld OP
uitgesteld PP
ingegaan OP/PP
20
4,68
0,97
30,20
21
4,81
100
30,03
22
4,95
1,03
29,87
23
5,08
1,07
29,69
24
5,22
1,10
29,52
25
5,37
1,14
29,33
26
5,52
1,17
29,14
27
5,67
1,21
28,95
28
5,82
1,25
28,75
29
5,98
1,29
28,54
30
6,15
1,33
28,33
31
6,31
1,37
28,11
32
6,49
1,42
2789
33
6,66
1,46
27,66
34
6,85
1,51
27,42
35
7,02
1,59
27,15
36
721
1,64
26,90
37
7,40
1,69
26,64
38
7,60
1,75
26,37
39
7,81
1,80
26,10
40
8,02
1,86
25,81
41
8,23
1,91
25,52
42
8,46
1,97
25,23
43
8,68
2,03
24,92
44
8,92
2,09
24,60
45
9,07
2,35
24,19
46
9.32
2,42
23,85
47
9,56
2,49
23,50
48
9,82
2,57
23,15
49
10,08
2,64
22,78
50
10,36
2,71
22,41
51
10,63
2,78
22,04
52
10,92
2,86
21,65
53
11,22
2,93
21,25
54
11,53
3,00
20,85
55
11,72
3,32
20,31
56
12,04
3,40
19,88
57
12,38
3,48
19,43
58
12,72
3,57
18,98
59
13,08
3,64
18,53
60
13,41
3,80
18,02
61
13,79
3,87
17,54
62
14,19
3,94
17,05
63
14,62
3,99
16,55
pagina 40 1 42
1
64
15,06
4,05
16,04
65
15,56
3,84
15,56
66
3,89
15,03
67
3,93
14,50
68
3,96
13,95
69
3,98
13,40
70
4,00
12,85
71
4,01
12,28
72
4,00
11,72
73
3,98
11,15
74
3,95
10,59
75
3,30
10,33
76
3,23
9,78
77
3,15
9,25
78
3,04
8,72
79
2,92
8,21
80
2,79
7,72
81
2,64
7,24
82
2,48
6,78
83
2,32
6,33
84
2,14
5,90
85
1,72
5,61
86
1,56
5,21
87
1,40
4,82
88
1,24
4,46
89
1,09
4,11
90
0,94
3,80
91
0,79
3,50
92
0,66
3,24
93
0,54
3,00
94
0,42
2,79
95
0,33
2,58
96
0,25
2,39
97
0,19
2,22
98
0,13
2,06
99
0,09
1,92
100
0,06
1,79
101
0,04
1,68
102
0,03
1,58
103
0,02
1,49
104
0,01
1,40
105
0,01
1,32
106
0,00
1,24
107
0,00
1,17
108
0.00
1,10
109
0,00
1,03
110
0,00
0,98
111
0,00
0,92
pagina 41 1 42
1
112
0,00
0,87
113
0,00
0,83
114
0,00
0,79
115
0,00
0,75
Resterende
WZP
Leeftijd
WZP
0
15,90
duur
1
15,33
4
3,79
2
14,75
3
2,88
3
14,15
2
1,95
4
13,54
1
0,99
5
12,91
6
12,26
7
11,59
8
10,91
9
10,2
10
9.47
11
8,73
12
7,96
13
7,17
14
6,36
15
5,53
16
4,67
17
3,79
18
2,88
19
1,95
20
0,99
21
0
pagina 42 1 42