r^^ t
•
•
• •
-.\..
."
ó^
„Aan Hare Moeder gegeven" REDE UITGESPROKEN DEN 5 DEN JUNI 1909 IN DE WILLEMSKERK TE 's-GRAVENHAGE BIJ GELEGENHEID DER DOOPSBEDIENING VAN HARE KONINKLIJKE HOOGHEID JULIANA, LOUISE, EMMA, MARIE, WILHELMINA, PRINSES DER NEDERLANDEN, DOOR Dr. J. H. GERRETSEN, WAARNEMEND HOFPREDIKER. sa sa
5 TWEEDE DRUK.
NIJMEGEN.
— Fmm H. TEN HOET. — 1909.
• t
ifi,
„Aan Hare Moeder gegeven" REDE UITGESPROKEN DEN 5 DEN JUNI 1909 IN DE WILLEMSKERK GELEGENHEID
TE 's-GRAVENHAGE
BIJ
DER DOOPSBEDIENING VAN
HARE KONINKLIJKE H O O G H E I D JULIANA, LOUISE, EMMA, MARIE, WILHELMINA, PRINSES DER NEDERLANDEN, DOOR Dr. J. H. GERRETSEN, WAARNEMEND HOFPREDIKER.
sa
sa
TWEEDE DRUK.
NIJMEGEN.
— FIRMA H. TEN HOET. — 1909.
1
-i
Gezang 2 : 1 . (Gezongen door de Koninklijke Zangvereeniging Excelsior.) Den hoogen God alleen zij eer! Elk kniel' voor Hem aanbiddend neer! Elk moet Hem dank bewijzen! Ja Hem, die ons zoo eindloos goed Verzorgt en in gevaar behoedt, Moet al het schepsel prijzen. Heft aan, heft aan! roemt Zijn gena'! Hij sloeg ons mededoogend ga, Hij schonk ons Zijn bescherming. Zingt dan den hoogen God ter eer! Aanbidt Hem! buigt u dankend neer! Looft God! looft Zijn ontferming!
*
In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen. Vóór alle dingen een woord van hartelijk welkom aan U allen, die op dit oogenblik in het huis Gods aanwezig zijt, om deel te nemen aan, of getuige te zijn van den doop van Prinses Juliana. Een woord van welkom allereerst en allermeest aan U, vorstelijke Ouders, die zoo innig dankbaar zijt, dat heden de dag is aangebroken, waarop Uw kind het teeken van den heiligen Doop zal ontvangen. Voor veel dankt Gij God, niet het minst hiervoor, dat Hij ook met Uw kind het Verbond der Genade wil oprichten. Welkom Gij, Koningin-Moeder, wier blijdschap bijna niet te onderscheiden is van de blijdschap, die het hart van Uw eigen kind vervult. Uw kind,.. dat zijt Gij. Het kind van Uw kind is Uw kind. Deze dag is voor U bijkans even groot, als toen in ditzelfde kerkgebouw Koningin Wilhelmina door U ten doop werd gehouden.
8
Ook U Groothertogin-Moeder onzen eerbiedigen groet; wij verheugen ons dat wij de Moeder van onzen Prins heden in ons midden mogen zien. Well
om als peten of
bloedverwanten aan deze plechtigheid deel te nemen. Welkom gij allen, aanzienlijken en geringen, die het voorrecht hebt, getuigen te zijn van den doop van ons geliefd Vorstenkind. Het is een groot oogenblik, dat ons hier samenbrengt. Prinses Juliana zal worden gedoopt! Het lijkt overbodig het te zeggen en toch is het dit niet, dat wij geen oogenblik vergeten mogen, dat de doop, ik bedoel de eigenlijk gezegde doopsbediening, thans hoofdzaak is. Wij zouden eigenlijk kunnen volstaan met te doopen, d.i. met den driemaal Heiligen Naam Gods over het kind uit te roepen. Doch om dit te kunnen doen, moeten wij zijn voorbereid. Wij moeten ons helder bewust zijn van hetgeen er met den doop geschiedt. Is dit het geval, dan zullen wij niet alleen aanschouwers van, maar ook medewerkers aan deze heilige handeling kunnen wezen. Vandaar dat wij aan de eigenlijk gezegde doopsbediening een woord van inleidingen voorbereiding
9
vooraf willen laten gaan.
Een andere bedoeling
heeft, althans voor mij, de prediking van hedenmiddag niet. Doch ook dit woord zal niet voorbereiden of inleiden, tenzij dan dat de Almachtige het gebruiken en er Zijnen zegen aan verbinden wil. Dien zegen zullen wij daarom vóór alle dingen van den Allerhoogste met elkander afsmeeken. Vereenigen wij ons in gemeenschappelijk gebed! GEBED. Het woord, waarbij ik nu een enkel oogenblik uwe aandacht ga bepalen, vindt gij opgeteekend in Luc. Vir. I50, waar wij aldus lezen: „En Hij (nl. Jezus) gaf hem aan zijne moeder". Stemmen wij ons tot de overdenking van dit woord door met elkander aan te heffen uit
Psalm 103 : 1, 2. Loof, loof den Heer, mijn ziel! met alle krachten, Verhef Zijn' naam, zoo groot, zoo heilig t'achten. Och of nu al, wat in mij is, Hem preez'! Loof, loof, mijn ziel! den Hoorder der gebeden, Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden, Vergeet ze niet, 't is God, die z'u bewees!
10 Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven, Hoe veel het zij, genadig wil vergeven, Uw krankheên kent en liefderijk geneest, Die van 't verderf uw leven wil verschoonen, Met goedheid en barmhartigheên u kronen, Die in den nood uw redder is geweest.
Ons tekstwoord is ontleend aan de bekende geschiedenis van den jongeling van Naïn. Bij het vlek Naïn gekomen, ontmoet Jezus een lijkstoet. De eenige zoon van een weduw^e wordt naar zijn laatste rustplaats uitgedragen. Als Jezus dit ziet, wordt Hij met innerlijke ontferming over de arme moeder bewogen. Hij treedt toe en raakt de baar aan. Als vanzelf staan de dragers stil. Dan richt Jezus zich tot den doode en zegt tot hem: „Jongeling, ik zeg u, sta op." En de doode gehoorzaamt aan het woord des Heeren, zit overeind en begint te spreken. En dan, zoo lezen wij, geeft Jezus den jongeling aan zijne moeder. Schijnbaar heeft deze geschiedenis met de plechtigheid, welke ons op dit oogenblik hier samenbrengt, niets te maken. Toch is dit slechts schijn. Inderdaad is er wel
11 verband tusschen den doop en deze opwekking van den jongeling van Naïn. Immers is de doop in den diepsten grond niet anders dan een begrafenis. Bij de wijze, waarop in onze kerken de doop wordt bediend, blijft deze waarheid geheel verborgen. Wij besprenkelen het kind met water. Deze besprenkeling herinnert in geen enkel opzicht aan een begrafenis. Doch wij weten, dat de doopsbediening in de oudchristelijke kerk anders plaats vond dan bij ons. Daar werd de doopeling ondergedompeld in het water. Deze onderdompeling was, zooals Paulus ons leert in het zesde hoofdstuk van den brief aan de Romeinen, niet anders dan een begrafenis. De doopeling werd met Christus in Zijnen dood begraven, opdat hij, gelijk hij met Christus begraven was, ook wederom met Hem in nieuwigheid des levens zou worden opgewekt. Aangrijpende waarheid, diepzinnige gedachte! Zij is onder ons bijkans te loor gegaan. Doch in ons kostelijk
doopformulier
wordt zij niet vergeten.
Gedurig wordt ze daar genoemd. „Van een ondergang en besprenging met water" wordt daar gesproken. „Door den doop worden wij," zoo heet het daar
12 verder, „in de gemeenschap van des Heeren dood en van Zijne wederopstanding ingelijfd." En in het gebed, dat aan de eigenlijk gezegde doopsbediening voorafgaat, smeeken wij, dat de kinderen, die gedoopt zullen worden, met Christus in Zijnen dood mogen worden begraven en met Hem mogen opstaan in een nieuw leven. Oude en diepe tonen worden hier vernomen. Aan vergeten waarheid wordt hier herinnerd. De doop is niet alleen een besprenging, maar ook een ondergang, een begrafenis. Wij zijn hedenmiddag opgegaan naar het huis des gebeds, om Prinses Juliana te doopen, dat wil naar ons Formulier zeggen, wij zijn opgegaan, om Prinses Juliana te begraven. Maar dan begraven met Christus in Zijnen dood, opdat zij, met Hem begraven, ook met Hem moge worde opgewekt tot een nieuw leven. Wanneer wij den doop aldus beschouwen, zal wel niemand kunnen of willen ontkennen, dat er nauw verband bestaat tusschen de geschiedenis in haar geheel, waaraan ons tekstwoord is ontleend, en de plechtigheid, welke ons hier samenbrengt.
13 Nog inniger daarmede verbonden is evenwel ons tekstwoord zelf. „En Jezus gaf hem aan zijne moeder", zoo staat er. Ligt in deze woorden niet opgesloten, dat het kind, omdat het door Christus aan den dood is ontrukt, nu Zijn eigendom is geworden, dat Hij er over beschikken kan en dat Hij het nu aan zijne moeder terugschenkt? Inderdaad zoo is het. Door de opwekking uit den dood is het kind des Heeren geworden. Gelijk het eenmaal het leven van zijne moeder, zoo heeft het nu het leven van Christus ontvangen, en is nu des Heeren eigendom geworden. En juist aan deze waarheid, dat onze kinderen des Heeren zijn, komt ons de doop herinneren. In de vragen, welke aan de Ouders vóór de eigenlijk gezegde doopsbediening worden gedaan, komt ook dit voor, „of zij niet gelooven, dat hunne kinderen in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten van Zijne gemeente behooren gedoopt te wezen?" Over dat „in Christus geheiligd" is veel geredetwist. Ik voor mij meen, dat wij reden hebben, te veronderstellen, dat er dit mede bedoeld wordt, dat onze kinderen des Heeren eigendom zijn en alzoo
14 Gode toebehooren. Door Hem, omdat Hij voor onze zonden gestorven is, zijn zij Godes, niettegenstaande alle gebrek en alle verkeerdheid, die hun aankleven. In dit „geheiligd zijn" ligt een van de grondbeginselen der Reformatie verborgen. De Reformatie heeft
met grooten nadruk de waarheid op den
voorgrond gebracht, dat wij, zooals wij zijn, met al onze zonden, met al onze tekortkomingen den Heer toebehooren. Nergens bijkans hooren wij dezen Reformatorischen toon zuiverder en dieper weerklinken dan in den bekenden eersten Zondag van den Heidelberger Catechismus, waar deze op de vraag, welke onze eenige troost is in leven en in sterven, antwoordt, „dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en in sterven, niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle geweld des Boozen verlost heeft." Wie deze waarheid prijs geeft, schendt het fundamenteele leerstuk der Kerkhervorming. En inderdaad wij kunnen ze niet missen.
Wij
willen ze niet missen. Zij is onze eenige troost. Zij geeft een vast uitgangspunt aan ons leven. Deze waarheid geeft ons grond onder onze voeten. Nu
15 hebben wij een bodem, waarop wij staan kunnen, een fundament, waarop wij bouwen kunnen. Wie ze kent en erkent, wordt rustig en een wonderlijk gevoel van veiligheid doorstroomt zijne ziel. En het is deze waarheid, die ons door den doop wordt bezegeld en bekrachtigd. Met den doop komt Christus tot ons en verzekert ons, dat Hij niet onze Heiland wezen wil, maar is. Ook met het oog op onze kinderen is deze waarheid van groote beteekenis. Allerlei gevaren omringen onze kinderen. Met groote bezorgdheid kunnen wij hen er menigmaal op aanzien. Daar is zooveel, dat hen deren, dat hun schaden kan. Niet het minst geldt dit van kinderen van Vorsten in onze dagen. Wij leven in een boozen tijd. En ik kan mij zoo voorstellen, dat Gij, Ouders, met heimelijke vreeze dikwijls aan de toekomst van Uw kind hebt gedacht. Doch alle vreeze wijkt, indien Gij bedenkt, wat de doop U zegt, dat ook dit kind des Heeren eigendom is. Beschouwt Uw kind aldus. Niemand kan aan Uw kind raken of het deren, ja geen haar van haar hoofd kan worden gekrenkt zonder den wil van Uwen hemelschen Vader, die ook met dit kind in Christus een verbond der genade opricht, het tot
16 Zijn kind en erfgenaam aanneemt, en alle kwaad van haar weren of te haren beste keeren zal. Een sterke hand is over Uw kind uitgebreid. Uw kind is des Heeren! „En Jezus gaf hem aan zijne moeder." De moeder van den jongeling van Naïn ontving het kind levend uit de hand des Heeren terug. Zij had Hem voor een wijle het kind overgegeven. Hij had er voor een oogenblik beschikking over gehad. Nimmer heeft zij het betreurd, dat zij het in des Heeren hand gesteld had, Zoo moet ook Gij, vorstelijk Ouderenpaar, Uw kind in de hand des Heeren stellen, om het dan, door Hem gezegend en begenadigd, wederom van Hem terug te ontvangen. Doopen is een kind aan den Heer geven. Bij den doop vindt er een onzichtbare, maar daarom niet minder waarachtige uitwisseling plaats. Straks zult Gij, geëerbiedigde
Koningin, Uw
kind in de armen nemen en er mede voor des Heeren aangezicht treden. Dan legt Gij Uw kind in Zijne armen, om het wederom van Hem terug te ontvangen, maar rijker dan Gij het Hem gegeven hebt. Het lust mij niet te bepalen of uit te rekenen,
17 welken zegen de Heer met den doop aan de kinderen schenken wil, maar dit staat voor mij vast, dat, als die doop geen ijdele, gedachtelooze plechtigheid is, maar als hij welbewust geschiedt, als men zijn kind voor een oogenblik wezenlijk aan den Heer geeft, men het anders terug ontvangen zal, dan men het Hem heeft geschonken. Doop is geen ijdele ceremonie. Bij lederen doop, die waarlijk
dien naam verdient,
gebeurt iets,
iets zeer feeders, zeer heiligs. Jezus neemt het kind in Zijn armen. Hij omhelst het, kust het. Hij zegent het en geeft het aldus aan zijne ouders weder. En als Gij Uw kind aldus van Hem hebt terug ontvangen, zal het U zijn, als zijt Ge in Uw bezit bevestigd en bezit Gij het meer dan ooit te voren. Doop is tot bevestiging, doop is, gelijk ieder sacrament, om vast te maken, om te bezegelen. Zoo zij ook deze doop ter bevestiging, zeker allereerst van Gods trouw en van Gods genade aan U en aan Uw kind, maar ook van Uw bezit. Keert straks terug naar Uw paleis met de zekerheid, ik heb mijn Kind bij vernieuwing van Hem ontvangen. Hij heeft het mij in mijn armen gelegd. „En Jezus gaf hem aan zijne moeder." Nog eenmaal keeren wij terug tot dit woord. De
18 Heer geeft U het kind, dat is, Hij vertrouwt het U toe. Hij heeft Uw l
19 zeggen, wat Gij doen moet met Uw Kind, dat toch weer Zijn Kind is. Zoo zult Gij een goede Moeder zijn. Zoo zult Gij het heerlijkst en gewichtigst werk kunnen volbrengen, dat er op de wereld is, dat eener moeder. Van de moeder hangt het voornamelijk af, wat een volk zal zijn. In de handen der moeder heeft God voor een goed deel het wereldbestuur gelegd. Wat zou onze Prins Willem zijn geweest, indien hij geen Juliana van Stolberg tot moeder had gehad? Het leven van den Prins had een achtergrond: zijn moeder. Zonder Juliana van Stolberg, geen Prins, zonder Prins geen vrijheidsoorlog, geen Nederland. Op dezen oogenblik groeten wij U met eerbied, edele Juliana, doorluchte Moeder van geheel het geslacht van Oranje-Nassau, Moeder van Nederland. Ave, ave pia anima! En nu, mijn inleidingswoord spoedt ten einde. Wij zijn voorbereid voor het werk der eigenlijk gezegde doopsbediening. Ten slotte herinner ik U, vorstelijke Ouders, aan een woord uit een Catechismus der Gereformeerde Gemeente te Londen, moederkerk van onze kerk. Daarin wordt gevraagd: „Wat aanmerkt gij meer in uwen doop?" En het antwoord luidt: „Dat ik mijn
20
gansche leven naarstigheid doen moet om de beélde des doods begravinge en verrijsenisse Christi in al mijn handelingen uit te drukken." Kostelijk antwoord! De doop vermaant en verplicht, de verborgenheid van het sterven en verrijzen van Christus in ons leven uit te drukken! Wij sterven alle dagen. Wij dragen in ons de dooding des Heeren Jezus. Maar deze dooding is openbaring des levens, omdat wij het weten, dat wij, indien wij „één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, wij het ook zullen zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding." Dit leven, dat, zooals ons doopformulier zegt, niet anders is dan één gestadig sterven, wordt door Christus tot één gestadig leven. Want leven is het laatste woord van het Evangelie. Leven en nog eens leven, leven, dat alleen den naam van leven verdient. Maar dan leven uit den dood. Een ander leven is er niet. De doop zegt het ons. De doop verzekert ons, dat God het alzoo maken wil met ons en onze kinderen. Deze doop zegge het U, vorstelijk Ouderenpaar, dat God het alzoo maken wil en zal ook met Uw kind, onze Prinses Juliana. Amen.
21
Gezang 13 : 2, 6. Eens wordt de sterkste rots vergruisd, En 't hoogst gebergt stort in, Maar Mijn genaverbond met u, Oprechten! wanicelt niet. Ellt leez' dit als het woord van God, En neem 't geloovig aan: Want eeuwig en onwankelbaar Is, wat Jehova spreekt. (Gedurende dit gezang werd de Prinses het kerkgebouw binnengebracht.)
Hierop volgde de voorlezing van het doopformulier en de doopsbediening, waarop het Koninklijk Kind door alle aanwezigen werd toegezongen:
Psalm 134 : 3. Dat 's Heeren zegen op U daal', Zijn gunst uit Sion U bestraal'! Hij schiep 't heelal. Zijn Naam ter eer. Looft, looft dan aller heeren Heer.
il/
22
DANKZEGGING. Psalm 105 : 24. Die gunst heeft God Zijn volle bewezen, Opdat het altoos Hem zou vreezen, Zijn wet betrachten, en voortaan Volstandig op Zijn wegen gaan. Men roem' dan d'Oppermajesteit Om zooveel gunst in eeuwigheid I
Lofzang. Lof zij den Heer, den almachtigen Koning der eere! Dat aarde en hemel den lof Zijner glorie vermeere! Meng in 't geklank, Ziel, uw aanbiddenden dank; Zinge al wat ademt den Heerel Lof zij den Heere, die werelden dacht, en zij waren, Die al de dropplen geteld heeft der golvende baren; Die met zijn staf Heerscht van uw wieg tot uw graf! Psalmzinge uw hart met de snaren! (Gezongen, terwijl de Vorstelijke personen het kerkgebouw verlieten, door de Koninklijke Zangvereeniging Excelsior.)
, ^ - " T T T n Htrvell tot Weu.„
^^