Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 4007
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA ‘s-GRAVENHAGE
Uw brief
Ons kenmerk
19 juni 2001 nr.2000112330/ vragen
IZ/BSB/2001/44327
Onderwerp
Datum
Kamervragen van de leden Arib, Bussemaker 12 juli 2001 en Middel
./.
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de antwoorden op de vragen van de leden Arib, Bussemaker en Middel (allen PvdA) over de handel in jonge voetballers.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(W.A. Vermeend)
2
Beantwoording Kamervragen van de leden Arib, Bussemaker en Middel (allen PvdA) inzake handel in jonge voetballers. Datum 19 juni 2001 Kenmerk 2000112330 Vraag 1: Bent u op de hoogte van het rapport ‘Scoren met kinderen’ van Terres des Hommes? Antwoord 1: Ja. Voor de totstandkoming van het rapport is mede gesproken met medewerkers van het Ministerie van SZW, Buitenlandse Zaken en Justitie. Vraag 2: Deelt u de mening dat het handelen in jonge voetballers in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat door Nederland is geratificeerd? Zo ja, welke maatregelen gaat u ondernemen om conform het verdrag kinderen hier tegen te beschermen en op welke termijn? Antwoord 2: Ja, deze mening deel ik maar ik ben van mening dat hiervan in de Nederlandse situatie geen sprake is. Het VN-verdrag inzake de rechten van het kind verplicht ertoe maatregelen te nemen "ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland" (art.11), en maatregelen ter bescherming van kinderen "tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind", o.m. door het vaststellen van een minimumleeftijd voor toelating tot betaald werk en een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden (art.32). Nederland voldoet hieraan en heeft deze maatregelen in de wetgeving vastgelegd (zie Vreemdelingenwet, Wet arbeid vreemdelingen, Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). De Wet arbeid vreemdelingen biedt bescherming aan jeugdige voetballers van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) door de bepaling (art. 9 sub d) dat in beginsel geen tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven ten behoeve van de tewerkstelling van vreemdelingen die jonger zijn dan 18 jaar. In Nederland zijn derhalve - met uitzondering van drie zeer talentvolle spelers voor wie de werkgever een tewerkstellingsvergunning heeft ontvangen toen zij nog 17 waren - geen tewerkstellingsvergunningen voor jeugdige voetballers afgegeven. Op de naleving van deze bepaling ziet de Arbeidsinspectie (AI) toe. Recent heeft de AI nog een onderzoek ingesteld naar illegale tewerkstelling van (jeugdige) voetballers. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting eind augustus bekend zijn. Op jeugdige voetballers van binnen de EER is de Arbeidstijdenwet van toepassing. Ook op de naleving van deze wet heeft de AI toezicht.
3
Vraag 3: Deelt u de mening dat het werven van jonge voetballers in strijd is met het ILOverdrag 182 over het bestrijden van de ergste vormen van kinderarbeid? Antwoord 3: Het ILO-verdrag 182 bevat geen bepalingen die zich verzetten tegen "het werven van jonge voetballers" als zodanig. Wel houdt dit verdrag in dat maatregelen moeten worden genomen teneinde werk door jeugdige te verbieden "which, by its nature or the circumstances in which it is carried out, is likely to harm the health, safety or morals of children" (artt.1 en 3, onder d). Verder verbiedt het verdrag "all forms of slavery or practices similar to slavery, such as the sale and trafficking of children, debt bondage and serfdom and forced or compulsory labour" (artt. 1 en 3, onder a). De toelichting bij de goedkeuringswet m.b.t. ILO-verdrag 182 merkt hierover op: "Slavernij en slavenhandel komen in Nederland feitelijk niet meer voor, en zijn ook verboden op grond van diverse bepalingen van titel XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid) van Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht". Volgens het Nederlands arbeidsrecht is het geoorloofd dat met een jeugdige voetballer een leerovereenkomst of een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, mits dit niet verhindert dat aan de leerplicht wordt voldaan, en mits geen sprake is van overmatige arbeidstijden (beide geregeld in de Arbeidstijdenwet) of zware of riskante arbeid (geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet). Vraag 4: Welke stappen op Europees en mondiaal niveau gaat de Nederlandse regering zetten om de internationale handel in jonge voetballers tegen te gaan? Op welke wijze wordt het beleid interdepartementaal afgestemd? Antwoord 4: Zoals ik reeds aangaf tijdens het AO van 30 mei 2001 zal ik de kwestie van internationale handel in jonge voetballers aankaarten in EU-verband. Tijdens mijn verblijf op 13 juni j.l. in Geneve heb ik deze kwestie aangekaart bij de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Voor het EU-gebied heeft de FIFA het zgn. "transferakkoord" gesloten met de Europese Commissie, waaruit voortvloeit dat jeugdige voetballers van buiten de EU slechts zullen mogen worden opgesteld indien het gezin van de jeugdige meeverhuist naar het land van tewerkstelling, en met voetballers die EU-onderdaan zijn slechts indien door de voetbalclub "suitable arangements" worden gewaarborgd in het vlak van "sporting training en academic education. Vraag 5: Op welke termijn zijn de uitkomsten van het onderzoek naar de rekrutering van jonge voetballers en de bevindingen van de ambtelijke werkgroep naar de ethische aspecten hiervan te verwachten? Wordt het onderzoek naar rekrutering ook uitgebreid naar andere vormen van kinderhandel? Zo nee, waarom niet?
4
Antwoord 5: Een ambtelijke werkgroep heeft op verzoek van de Minister van Justitie in kaart gebracht of de Nederlandse regelgeving voor transfer van jeugdig talent van buiten de Europese Unie/Europese Economische Ruimte (EU/EER) voldoende is en Nederland nog meer op dit terrein zou moeten en kunnen doen. Ik verwacht dat u op korte termijn van de bevindingen van de werkgroep op de hoogte wordt gesteld. Voor het antwoord op het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7. Vraag 6: Beschikt u over de gegevens dat Amsterdam een belangrijke doorvoerstad voor kinderhandel is, zoals het ILO-rapport ‘Global Report -Stopping Forced Labour’ stelt? Welke andere stappen (naast het bovengenoemde onderzoek) zet u in interdepartementaal verband om handel en arbeid van kinderen nationaal en internationaal te bestrijden? Antwoord 6: In het Global Report wordt melding gemaakt van Amsterdam als een van de doorvoersteden voor mensenhandel. Helaas wordt niet vermeld op basis waarvan deze melding wordt gemaakt. De gegevens waarop deze uitspraak is gebaseerd zijn bij ons niet bekend. Op 1 april 2000 is de nationaal rapporteur mensenhandel aangesteld. De taak van de nationaal rapporteur is jaarlijks rapport uit te brengen over de aard en omvang van mensenhandel, de mechanismes die bij mensenhandel een rol spelen, alsmede over de ontwikkelingen op dit terrein en de effecten van het ter zake gevoerde beleid. De rapportage mondt, voor zover mogelijk, uit in aanbevelingen en adviezen die zich kunnen richten tot centrale en lokale overheden, andere bestuursorganen (Nederlandse inbreng in) internationale organisaties en tot non-gouvernementele organisaties. Voor het onderzoeksterrein van de rapporteur is aansluiting gezocht bij art. 250a Wetboek van Strafrecht (Sr.): het verhandelen (in actieve of faciliterende zin) van personen over de grens teneinde iemand in de prostitutie te brengen, maar ook het door middel van dwang of misleiding brengen en houden van mensen in de prostitutie, het brengen en houden van minderjarigen in de prostitutie, alsmede het voordeel trekken uit bovengenoemde omstandigheden. Vraag 7: Deelt u de mening dat kinderen die slachtoffer zijn van mensenroof, namelijk dat ze verhandeld worden voor onder meer drugshandel, wapenhandel, tewerkstelling in restaurants maar ook ten behoeve van voetbalclubs, onder dezelfde definitie moeten vallen als mensenhandel? Zo nee, waarom niet? Antwoord 7: Het is denkbaar dat personen, waaronder kinderen, die slachtoffer zijn van mensenroof, eveneens slachtoffer zijn van mensenhandel. Mensenhandel was als zodanig strafbaar gesteld in artikel 250 ter Sr. Thans is de strafbaarstelling van mensenhandel opgegaan in artikel 250a Sr, waarin uitbuiting van personen ten behoeve van de prostitutie is strafbaar gesteld. In het wetsvoorstel inzake partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving wordt artikel 250a Sr uitgebreid tot andere vormen van seksuele dienstverlening (Kamerstukken II 2000/01, 27 745). Uitvoering van het VN protocol inzake mensenhandel en van het in voorbereiding zijnde EU Kaderbesluit inzake mensenhandel zal leiden tot een verdergaande uitbreiding van
5
het delict mensenhandel tot andere vormen van uitbuiting: gedwongen arbeid of diensten, slavernij of daarop gelijkende praktijken, onderworpenheid of de verwijdering van organen.