Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA ‘s-GRAVENHAGE
Uw brief
Ons kenmerk
--
A&G/W&B/2003/67725
Onderwerp
Datum
Stand van zaken OPS-beleid
30 september 2003
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
In 1998 heeft mijn ambtsvoorganger een beleid in gang gezet ter preventie van het organisch psychosyndroom (OPS), een ernstige aandoening van het zenuwstelsel die veroorzaakt wordt door (langdurige) beroepsmatige blootstelling aan vluchtige organische stoffen, zoals oplosmiddelen. Vele duizenden werknemers in een groot aantal sectoren en branches worden dagelijks aan dergelijke stoffen blootgesteld1. Navolgend informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de implementatie en uitvoering van dit beleid. De reden daarvoor is drieledig. In de eerste plaats heeft mijn ambtsvoorganger indertijd aan uw Kamer toegezegd periodiek te zullen rapporteren over de voortgang in het beleid. In de tweede plaats is er recentelijk een monitorstudie afgerond naar de stand van zaken van het werken met de eerder genoemde stoffen in bedrijven (zie bijlage bij deze brief). En in de derde plaats heb ik tijdens het AO op 28 mei 2003 (stuknummer 21 50131, nummer 21) toegezegd de Kamer nader te zullen informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de totstandkoming van de voorgenomen Europese verfrichtlijn. Historie Per brief van 28 augustus 1997 (Kamerstukken II 1996-1997, 25.000-XV, nr. 67) heeft Staatssecretaris De Grave, mede op aansporing van de vakbeweging en de OPSpatiëntenvereniging, uw Kamer zijn beleidsvoornemens aangeboden ter preventie van OPS. Daarbij werd en wordt primair ingezet op bronbeleid. Daartoe werd een wettelijke vervangingsplicht geïntroduceerd, die voorziet in vervanging van producten die rijk zijn aan Vluchtige Organische Stoffen (VOS) door VOS-arme c.q. VOS-vrije producten. De beoogde vervangingsplicht zou het eerst worden ingevoerd in sectoren waar werknemers het grootste OPS1
Door de Arbeidsinspectie is in een onderzoek in 2001 onder 843 bedrijven met in totaal 45.000 werknemers vastgesteld dat circa 40 % van de werknemers in deze bedrijven direct of indirect aan deze stoffen worden blootgesteld.
A&G/W&B/2003/67725
2
risico lopen, zoals de binnenschildersector, en successievelijk in andere risicosectoren. Op een later tijdstip heeft de Kamer genoemde voornemens nog aangescherpt, waardoor meer sectoren onder de vervangingsplicht zouden gaan vallen. Per brief van 7 september 1999 (Kamerstukken 1998-1999, 25720, nr. 13) heeft Staatssecretaris Hoogervorst de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het beleid. In de periode 1999 tot heden heeft dit ministerie verder gewerkt aan de uitvoering van de indertijd door de Kamer breed gesteunde beleidsvoornemens. Beleid succesvol Het tot nu toe gevoerde beleid kan zonder meer als succesvol worden beschouwd. Zo is een vervangingsplicht doorgevoerd in de vier sectoren waar werknemers het grootste risico lopen om OPS te krijgen. De Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat de nieuwe regels goed worden nageleefd. Momenteel wordt gewerkt aan de verdere uitbouw van de vervangingsplicht naar andere prioritaire sectoren. Daarbij doen zich de nodige knelpunten voor. Die hangen samen met de enorme verscheidenheid aan VOS-houdende producten die in betreffende sectoren en branches worden toegepast. Dit belemmert de opstelling van wettelijke vervangingsregels aanzienlijk. Om deze reden wordt ook ingezet op een aanpak van de problematiek door middel van het maken van convenantsafspraken (i.c. de arboconvenanten). Een dergelijke benadering biedt, veel meer dan rigide en gedetailleerde wettelijke regels, de mogelijkheid voor een flexibele aanpak, gericht op maatwerk. Navolgend ga ik nader op alle genoemde zaken uitvoerig in. Stand van zaken vervangingsregelgeving De op de Arbeidsomstandighedenwet gebaseerde vervangingsregelgeving is vastgelegd in het Arbeidsomstandighedenbesluit (sinds 1999). In de op dat besluit gebaseerde Arbeidsomstandighedenregeling worden sectoren en werkzaamheden aangewezen waarvoor de vervangingsplicht geldt. Inmiddels is een regeling van kracht geworden voor het binnenschilderwerk (2000), het verlijmen van tapijt- en parket (2000), de grafische branche (2001) en de autoschadeherstelsector (2001). Voor beide laatst genoemde sectoren worden aanvullend beleidsregels opgesteld waarin beheersmaatregelen zijn vastgelegd voor situaties waar vervanging nog niet mogelijk is. Een ontwerpregeling voor de timmerindustrie is in voorbereiding en recentelijk ter notificering aan de Europese Commissie van de EU aangeboden. Deze regeling kan naar verwachting per 1/1/04 van kracht worden. De genoemde sectoren komen voor op de indertijd opgestelde lijst van prioritaire sectoren (Kamerstukken 1998-1999, 25720, nr. 13). Ook als prioritair aangemerkte sectoren waarvoor het opstellen van een vervangingsregeling indertijd is voorgenomen zijn de houten meubelindustrie, de metaalnijverheid en de scheepsbouw. Onderzoek heeft al uitgewezen dat het in genoemde sectoren, vanwege de grote diversiteit aan toegepaste (VOS-houdende) producten, om een zeer complexe vervangingsproblematiek gaat. Het is om deze reden onzeker of in al deze sectoren een brede wettelijke vervangingsplicht gerealiseerd kan worden. Voor wat betreft de scheepsbouw komt er in elk geval een vervangingsregeling voor het schilderen in binnenruimtes, dit vanwege de gezondheidsrisico’s die het uitvoeren van dergelijk werk met zich meebrengt. Bovendien ligt daar een duidelijke parallel met de vigerende vervangingsregeling voor schilderwerk in woningen en gebouwen. In de meubelbranche zijn al voorbereidingen gaande om tot een vervangingsplicht te komen, als
A&G/W&B/2003/67725
3
onderdeel van het afgesloten convenant. In de metaalbranche zal de opstelling van een vervangingsplicht naar verwachting zeer aanzienlijke technische problemen met zich meebrengen. Inzet blijft evenwel om voor de situaties waarin sprake is van een serieuze blootstelling aan VOS tot adequate beheersing van de blootstelling te komen. De wijze waarop dit vorm zal worden gegeven is nog niet vastgesteld. Wat betreft de indertijd ook als prioritair aangemerkte verfindustrie, en de leer-, lederwaren- en schoenindustrie meld ik u dat voor de verfindustrie een vervangingsregeling niet passend wordt geacht, omdat het gebruik van oplosmiddelen kernactiviteit is bij de productie van verven. Wel zijn convenantsafspraken gemaakt (zie verderop). In de leerindustrie is onderzoek uitgevoerd naar de vervangingsmogelijkheden. Op dit moment is nog niet duidelijk of een vervangingsplicht haalbaar is in deze sector. Zo niet dan geldt ook hier de noodzaak voor de branche om in convenants- of vergelijkbaar kader aan adequate beheersing van blootstelling te werken. Generieke vervanging versus maatwerk Het opstellen van vervangingsregelgeving is een complexe en tijdrovende aangelegenheid. Dit hangt samen met de grote variëteit aan VOS-bevattende producten die op de markt zijn en de vele en diverse situaties waarin deze worden toegepast. Allereerst moet worden nagegaan of er voor een bepaalde toepassing vervangende VOS-arme c.q. –vrije producten beschikbaar zijn. Vervolgens moet worden vastgesteld of er al dan niet technische en/of economische belemmeringen zijn die het wettelijk vastleggen van vervanging in de weg kunnen staan. Wat het aspect beschikbaarheid betreft heeft de praktijk geleerd dat er belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Gaandeweg komen voor steeds meer toepassingen en situaties VOSarme, c.q. VOS-vrije alternatieven beschikbaar. Desondanks zijn er nog heel wat situaties waarin dit nog niet het geval is. De afgelopen jaren zijn grenzen in zicht gekomen van hetgeen met een generieke vervangingsplicht voor een sector nog geregeld kan worden, met name voor bedrijfstakken waarin sprake is van een zeer grote diversiteit aan toepassingen van VOS-houdende producten. Gebleken is dat een aanpak via de arboconvenanten voor dit type bedrijfstakken duidelijk meerwaarde biedt. Een dergelijke benadering is veel flexibeler dan die van een gedetailleerde wettelijke regeling, en geeft bij uitstek de mogelijkheid voor een maatwerkaanpak. Arboconvenanten Om in hiervoor genoemde complexe situaties toch stappen voorwaarts richting een adequate beheersing van de blootstelling te kunnen zetten is, naast het spoor van de wettelijke vervangingsplicht, het spoor van de arboconvenanten ingezet. Dit spoor kenmerkt zich door een door sociale partners gedragen maatwerkaanpak per branche, waarbij een breed instrumentarium gericht op vermindering van VOS-blootstelling kan worden ingezet. In de arboconvenanten ligt de nadruk op de doorvoering en verdere ontwikkeling van de huidige stand van de techniek van de verschillende onderwerpen. Vervanging van VOS-rijke producten door producten die minder VOS bevatten kan, voorzover (al) mogelijk, vanzelfsprekend ook onderdeel vormen van de afspraken in het kader van het arboconvenant. Inmiddels zijn in acht arboconvenanten2 met uiteenlopende branches afspraken gemaakt over het terugdringen van de
2
Grafimedia, papier- en kartonindustrie, houten meubelindustrie, industriële reiniging, verf- en drukinktindustrie, wonenbranche, schoonmaaksector, afbouwsector.
A&G/W&B/2003/67725
4
blootstelling aan VOS, en is in drie intentieverklaringen3 het voornemen geuit tot dergelijke afspraken te komen. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van de arboconvenanten ten aanzien van de vermindering van de blootstelling aan VOS variëren aanzienlijk per bedrijfstak, ingegeven door de ernst van de blootstellingsproblematiek, de aard van de bedrijfstak en de technische en financieel-economische mogelijkheden. In drie convenanten4 wordt met verdergaande afspraken voortgeborduurd op de aldaar ingevoerde vervangingsplicht. In de overige sectoren betreft het nieuwe, op maat gesneden afspraken ter reductie van schadelijke blootstelling aan VOS. Zo is in het convenant met de verfindustrie door convenantpartners overeengekomen dat zoveel mogelijk door de sector zelf aan te wijzen structurele beheersmaatregelen zullen worden ingezet gericht op een blootstelling die maximaal 50% bedraagt van de wettelijke grenswaarden voor de betreffende VOS. Als onderdeel van het maatregelenpakket wordt ingezet op de vervanging van VOS-rijke reinigingsmiddelen. In het arboconvenant met de meubelindustrie is afgesproken dat bedrijven met een daarvoor ontwikkeld instrument zelf nagaan in welke situaties VOS-rijke producten kunnen worden vervangen. In het voorgenomen arboconvenant met de mobiliteitsbranche worden voor de carosseriebouw afspraken voorzien over de omschakeling naar VOS-arme producten, naast concrete blootstellingreducerende maatregelen. Naar verwachting zal in 2007 een evaluatie van de arboconvenanten plaatsvinden. Aanpak middels het VASt-traject Recentelijk heb ik u per brief (Kamerstukken 2002-2003, 25883, nr. 17) geïnformeerd over de start van het Programma Versterking Arbobeleid Stoffen (VASt). Met het programma VASt wil ik het bedrijfsleven stimuleren en faciliteren bij de adequate beheersing van de blootstelling aan stoffen. Ook dit programma biedt uitstekende mogelijkheden om de risico’s van VOS-blootstelling in branches en ketens (verder) aan te pakken en te beheersen. Aanscherping getalsmatige normering Op 28 oktober 2002 heeft de SER een advies uitgebracht over aanscherping van de normering (de zogeheten Maximale Aanvaarde Concentraties (MAC-waarden) voor stoffen in de lucht op de werkplek) voor organische oplosmiddelen, ter betere bescherming van werknemers bij blootstelling aan kortdurende hoge concentraties aan oplosmiddelen (zogenoemde piekblootstellingen), zoals die bijvoorbeeld bij schoonmaakwerkzaamheden kunnen optreden. Eerder had de Gezondheidsraad geadviseerd een dergelijke aanscherping door te voeren. In haar advies terzake beval de SER aan om voor twintig organische oplosmiddelen een bestuurlijke grenswaarde als TGG 15 minuten -Tijd Gewogen Gemiddelde concentratie over 15 minuten (een maat voor kortdurende blootstelling)- in te voeren. Ik zal dit advies volgen. Binnenkort zullen de betreffende nieuwe MAC-waarden van kracht worden. Mogelijkheden voor alternatieve instrumentatie Vanwege de hiervoor aangeduide complexiteit van het opstellen van vervangingsregelgeving is de afgelopen jaren gezocht naar een ander meer generiek toepasbaar instrument om het gebruik en daarmee de blootstelling aan VOS terug te dringen. Daarbij gaat het om een (uit Scandinavië afkomstige) aanpak via de zogeheten OAR (“Occupational Air Requirement”). Het OAR-getal van een product geeft de mate van ventilatie 3 4
Mobiliteitsector, metaalectro en metaalnijverheid, leer-, lederwaren- en schoenindustrie. Afbouwsector, , wonenbranche en grafimedia sector.
A&G/W&B/2003/67725
5
aan die nodig is om (in betreffende ruimte) een blootstellingsniveau te bereiken beneden de vigerende grenswaarde(n) van betreffende samenstellende stof(fen). Uitgaande van afwezigheid van beschermende beheersmaatregelen duidt een hoog OAR-getal op een hoog blootstellingsrisico, en een laag OAR-getal op een laag risico.Van ieder willekeurig product kan deze OAR worden berekend, en verschaft zodoende herkenbare informatie over het blootstellingsrisico bij onbeschermde verwerking ervan. In het OAR-getal zijn o.a. gegevens over de samenstelling van het product en de grenswaarden van de samenstellende stoffen verdisconteerd. Op grond van de ervaringen met deze aanpak in de Scandinavische landen is een verkenning uitgevoerd naar de bruikbaarheid van deze systematiek. Dit spoor kan op generieke wijze bijdragen aan de vermindering van de blootstelling aan VOS in sectoren. Dit is het geval wanneer afgesproken wordt om alleen nog maar producten te gebruiken met een bepaalde (lage) OAR. Maar alvorens dit te kunnen gaan doen moeten nog de nodige problemen worden opgelost. Zo zal het toepassingsgebied voor een OAR-aanpak dit jaar (verder) worden verkend in samenwerking met producenten en gebruikers van VOS-bevattende producten. Ook dient de wijze waarop de OAR (door fabrikanten van producten) wordt berekend met de nodige kwaliteitsgaranties te zijn omgeven. Ik stel mij voor dat implementatie van de OAR-systematiek via een geleidelijke weg geschiedt. Zo kan in eerste instantie rangschikking van producten naar OAR-getal behulpzaam zijn om werkgevers een verantwoorde productkeuze te doen maken. Bij gebleken bruikbaarheid en acceptatie kunnen voor toepassingen van producten bovengrenzen aan betreffende OAR-waarden worden gesteld. Of deze bovengrenzen in de regelgeving zullen worden opgenomen is op dit moment nog onduidelijk. Vooralsnog denk ik aan vrijwillige afspraken hierover in lopende en komende arboconvenants- en VASt-trajecten. Hoe dan ook is voor de verdere ontwikkeling van de OAR-aanpak de medewerking van het veld (producenten en gebruikers) cruciaal. Zo zal in overleg met de fabrikanten van zowel verfproducten als van oplosmiddelen worden bezien op welke wijze de eerder genoemde kwesties kunnen worden opgelost en langs welke weg het instrument verder kan worden ontwikkeld en geoperationaliseerd. Ik verwacht in 2004 een eerste aanzet van deze operationalisering te kunnen verwezenlijken. Implementatie van het beleid De afgelopen jaren heeft de Arbeidsinspectie twee monitoronderzoeken en twee inspectieprojecten uitgevoerd. Het eerste monitorproject is eind 1996 uitgevoerd. Bij brief van 26 van maart 1997 (ARBO/AMIL/97/00727) is uw Kamer over de resultaten geïnformeerd. Het tweede monitorproject (een herhalingsonderzoek) is eind 2001 uitgevoerd. De resultaten zijn begin dit jaar beschikbaar gekomen. Hieruit blijkt o.a. dat het percentage (van de bijna 800 bezochte) bedrijven dat VOS-bevattende producten gebruikt en over een RIE beschikt is toegenomen van 31% (1996) naar 91% (2001). Verder is de bekendheid met de gevaren van blootstelling aan VOS binnen bedrijven met 10% vergroot tot 93%. Tenslotte blijkt dat, voor autoschadeherstelbedrijven en voor schildersbedrijven, het aantal bedrijven dat met vervanging bezig is, is verdubbeld (van resp. 41% naar 80%, en van 31% naar 63%). Hierbij dient te worden aangetekend dat de vervangingsplicht voor schilderwerk alleen geldt voor het binnenwerk. Het onderszoeksrapport is bij deze brief gevoegd. Het eind 2001 uitgevoerde inspectieproject in de bouwnijverheid (“Vinger aan de pols”) liet zien dat de toen een jaar van kracht zijnde vervangingsplicht in 90% van de situaties dat er in
A&G/W&B/2003/67725
6
binnenruimten werd geschilderd werd nageleefd. Het in de tweede helft van 2001 uitgevoerde inspectieproject in offsetdrukkerijen en autoschadeherstelbedrijven laat zien (brief met bijlage, TK 2002-2003, szw0300310) dat de vervangingsplicht op dat moment door resp. 87% en 95% van de geïnspecteerde bedrijven wordt nageleefd. Mede omdat er aanwijzingen zijn dat de motivatie voor vervanging lijkt te zijn afgenomen bij de binnenschilders en parketleggers, bereidt de Arbeidsinspectie een nieuw inspectieproject ten aanzien van deze sectoren voor. Daarbij zal met name geïnspecteerd worden op de naleving van de vervangingsverplichting voor oplosmiddelhoudende producten. Aangezien binnenschilderwerk vooral in de wintermaanden plaatsvindt, zal het project in de periode van eind 2003 tot maart 2004 worden uitgevoerd. Herhaling van de inspecties bij de grafische industrie en de autoschadeherstelbranche wordt niet voor 2004 voorzien, omdat deze sectoren in het kader van de arboconvenanten deze problematiek voortvarend oppakken. Diagnostiek en aantallen OPS-patiënten De diagnostiek met betrekking tot het OPS is complex en wordt uitgevoerd door een tweetal multidisciplinair samengestelde solventteams, respectievelijk in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam (i.c. het Nederlands Centrum voor Beroepsziekte, het NCvB), en in het Medisch Spectrum Twente in Enschede. Dit werk wordt gesubsidieerd door het College voor zorgverzekeringen. In de jaren 1999, 2000 en 2001 is, in onderzoek door de solventteams, bij respectievelijk 97, 45 en 43 van de onderzochte patiënten de diagnose OPS als gevolg van blootstelling aan oplosmiddelen gesteld. Het overgrote deel hierin wordt gevormd door schilders. Daarna komen drukkers en woningstoffeerders. Daarbij betrof het in meerderheid personen die langdurig (vele jaren) aan organische oplosmiddelen blootgesteld zijn geweest, in het werk en/of privé. Het NCvB tekent aan dat (na een inhaalslag in 1999), het aantal jaarlijks gediagnosticeerde OPS-patiënten thans stabiel is. Het ligt in de lijn der verwachting dat, in lijn met de ontwikkelingen in de Scandinavische landen waar al eerder regelgeving ter preventie van OPS van kracht werd, verdere daling als gevolg van het gevoerde beleid de komende jaren zichtbaar zal worden. Al met al is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat het aantal OPS-slachtoffers kleiner is dan aanvankelijk werd aangenomen. Overigens moet bij de NCvB-cijfers wel bedacht worden dat het hier om personen gaat die zich in een vergevorderd OPS-stadium bevinden. Praktijk heeft geleerd dat al veel eerder OPS-symptomen kunnen worden en zijn waargenomen die nog niet tot uitval geleid hebben. Werkgevers in risicobedrijfstakken zijn hier in toenemende mate alert op en nemen in voorkomende gevallen tijdig(er) preventieve maatregelen. Het feit dat de gevolgen van blootstelling niet altijd leiden tot (een ernstige vorm van) OPS, betekent mijn inziens niet dat daarmee de noodzaak tot adequaat preventiebeleid vervalt. Internationale aspecten De aandacht voor het Organisch Psychosyndroom in de EU-lidstaten wisselt sterk. Al veel langer dan in Nederland kennen de Scandinavische landen een strikt preventiebeleid. Dergelijke regels bestaan ook in Oostenrijk. Andere EU-lidstaten kennen dergelijke regels niet. De reden hiervan is niet duidelijk. Het feit dat de ziekteverschijnselen weinig specifiek zijn kan een rol spelen. Verschijnselen behorende bij de aandoening OPS kunnen ook een andere oorzaak hebben dan blootstelling aan organische oplosmiddelen, en OPS-gevallen kunnen op die manier onopgemerkt blijven. Voorts ontbreekt een internationaal gedragen diagnoseprotocol.
A&G/W&B/2003/67725
7
Van Nederlandse zijde is de nodige energie gestoken in EU-agendering van het OPS-probleem. Dat heeft in 1999 geleid tot de organisatie in Delft van een internationale conferentie over dit onderwerp, met deelname uit de Scandinavische landen, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Oostenrijk en de Beneluxlanden. Geconcludeerd werd onder andere dat er dringend behoefte is aan meer informatie over blootstellingen, maatregelen, en met name ook aan een gevalideerd diagnoseprotocol. In september 2003 werd door het NCvB in Amsterdam een vervolgconferentie georganiseerd, met als doel om een internationaal gedragen diagnoseprotocol op te stellen. Inmiddels heeft de Europese Commissie, mede op aansporing van het Nederlandse Ministerie van VROM, het initiatief genomen om door middel van een Richtlijn voor de interne markt tot normering van oplosmiddelengehaltes in verf te komen. Primaire insteek daarbij was de bescherming van het milieu. In het recent bij de Raad ingediende voorstel voor een verfrichtlijn zijn bovengrenzen voor oplosmiddelengehaltes in decoratieve verven opgenomen. De grenzen zijn echter aanzienlijk minder strikt dan de in Nederland vigerende normering op grond van de Arbowet (de vervangingsregelgeving). Dit heeft al tot scherpe reacties vanuit uw Kamer (zie het AO van 28 mei 2003) geleid. U heeft er bij mij op aangedrongen om in het lopende EU-traject krachtig in te zetten op behoud van de strikte Nederlandse regels. Ik heb in het Algemeen Overleg van 28 mei 2003 toegezegd om mij, met alle mij daarbij ten dienste staande middelen, te zullen inzetten voor het behoud van de vigerende arboregels. Daarbij heb ik eveneens aangegeven dat er serieuze juridische knelpunten zijn. Het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie is namelijk ter harmonisering van productvoorschriften bedoeld, en heeft als zodanig een grondslag die het de lidstaten niet mogelijk maakt scherpere productvoorschriften door te voeren dan de richtlijn aangeeft. Nederland en andere lidstaten hebben bij de lopende behandeling van het richtlijnvoorstel in de Raadwerkgroep Milieu aandacht gevraagd voor de arboproblematiek. Nederland heeft getracht te verzekeren dat de bestaande en nog toekomstige vervangingsregelingen, naast het richtlijnvoorstel dat niet op arbeidsbescherming ziet, kunnen blijven bestaan. In bespreking is nu een bepaling die tegemoet zou kunnen komen aan de door Nederland en andere lidstaten opgebrachte bezwaren. Het Italiaanse Voorzitterschap stelt zich voor op de Milieuraad van 27 oktober 2003 een gemeenschappelijk standpunt te bereiken. Volgende rapportage Zoals ik heb aangegeven is er sprake van verschillende lopende trajecten en ontwikkelingen. Voor wat betreft het nationale spoor kunt u een volgende rapportage medio 2005 tegemoet zien. Over de EU-ontwikkelingen m.b.t. de verfrichtlijn betreft zal ik u eind 2003 opnieuw informeren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)