Stichting InnovatieNetwerk Voeding en Voedselintegriteit i.o. p/a Postbus 8130 6700 EW Wageningen
Wageningen, april 2003
Ten Geleide Voor u ligt een Nederlandstalige versie van de oorspronkelijke Engelstalige versie van het Bsik Business Plan “Knowledge Project Food & Food Integrity”. De Engelstalige versie werd ingediend bij Senter in het kader van de Bsik-regeling voor kennisconsortia. Deze regeling is in het leven geroepen om medefinanciering van de uitvoering van voor onze Nederlandse samenleving relevante kennisprojecten, gericht op de versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur (KIS) mogelijk te maken. Leidraad voor de uitvoering is een PPS (Privaat Publieke-Samenwerking) constructie, waarbij wordt gestreefd naar een innige samenwerking tussen alle partijen in de samenleving: KIS, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en niet in de laatste plaats (hoewel vaak op indirecte wijze) de overheid. De uitvoering van de regeling is mogelijk door het inzetten van (een deel van) de baten, die de Nederlandse Staat via derden int uit de exploitatie van de Nederlandse aardgasvoorraden, dit via de Interdepartementale Commissie voor Economische Structuurversterking (ICES). Deze versie is opgewaardeerd ten opzichte van de Engelstalige versie, door de beantwoording en verwerking van een aantal door Senter gaandeweg het beoordelingsproces gestelde vragen over dit Business Plan. Het betreft echter slechts geringe aanpassingen. In het bijzonder gaat het om de hoofdstukken 6 en 9. Dit project heeft als doelstelling kennis te ontwikkelen op het gebied van voeding en voedsel. Deze kennisontwikkeling focust zich op de rol van de consument of de rol van de burger. Het gaat dus niet meer alleen over technologie. De uitdaging voor de opstellers was om tot vormen van integratie van bèta- en gammaonderzoek te komen, een integratie die vervolgens weer moet leiden tot integrale concepten met inter- en transdisciplinaire samenwerking. En wanneer het over de consument of de burger gaat, dan is het niet meer dan vanzelfsprekend dat diezelfde consument of burger ook wordt geïnformeerd over de nieuwe ontwikkelingen. Of over de mogelijkheid er ook zelf een rol in te kunnen spelen. Dat is de reden waarom wij deze vorm van het Business Plan toegankelijk hebben willen maken voor een breder publiek. Voor deze aanpak is nadrukkelijk gekozen. Er zijn immers zo veel aspecten, die ten aanzien van ons dagelijks eten een rol spelen, of zouden moeten spelen. En dat heeft niet in het minst betrekking op het onderzoek, dat wordt uitgevoerd of uitgevoerd gaat worden. Zeker wanneer het betrekking heeft op het ontwerpen van ons dagelijks voedsel en het voedsel van de toekomst. Eten doen wij immers elke dag, en dat zal vermoedelijk nog lang zo blijven. En de manier waarop wij (allemaal) met ons eten of de grondstoffen daarvan omgaan, wordt steeds belangrijker. Over dat onderwerp verschijnen dagelijks meer rapporten, notities, brandbrieven en krantenartikelen. De grote uitdaging zal op termijn zijn om de consument c.q. burger op een meer bewuste wijze met het dagelijks eten te doen omgaan, maar ook om meer inzicht te krijgen in de gewenste effecten, die ervoor kunnen zorgen dat er een optimale en gebalanceerde gezondheidssituatie gaat ontstaan zowel tot nut van de burger als voor het bedrijf dat de gewenste producten aanbiedt. Vanuit de producent ligt er dan de uitdaging om voor de consument/burger een basis van vertrouwen te scheppen aangaande alle aspecten die met ons eten van alledag en dat van de toekomst te maken hebben. Daarin past ook de noodzaak tot innoveren, enerzijds gericht op een verbetering van technologische ontwikkelingen in termen van functionaliteit, maar anderzijds ook gericht op het bewust en op integere wijze omgaan met de roep van de burger om beleving en fun. Vanuit de kennisinfrastructuur lig er de uitdaging om in coherentie met de wensen en verwachtingen binnen de maatschappij tot vernieuwing Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
i
te komen en niet diezelfde maatschappij voor onvoldongen feiten te stellen of zaken op te dringen die de maatschappij (nog) niet wenselijk acht. Wanneer dat allemaal kan worden bereikt, is de stap naar een integere manier waarop we met ons voedsel (kunnen) omgaan voor een belangrijk deel gezet. Daarin past communicatie. Alle potentiële deelnemers in dit veld van onderzoek, maar ook zij die daar elke dag rechtstreeks mee te maken hebben, en daartoe behoort zeker ook de consument, hebben er recht op te vernemen welke ontwikkelingen zich op het gebied van ons voedsel afspelen. En het is precies dit onderwerp, communicatie en beeldvorming, en alle daaraan gerelateerde onderwerpen op het gebied van voedsel, die dan ook de kern van dit voorstel vormen. De inhoudelijke doelstelling van het project is erop gericht om door de geïntegreerde inzet van ß- en y-kennis en kunde op de gebieden consumentengedrag c.q. consumentenpsychologie, voedings- en voedseltechnologie, communicatie en institutionele organisatie te stimuleren, dat de consument kan beschikken over een integere voedingssituatie en –omgeving, samengevat onder de noemer voedselintegriteit. Uitgangspunt is echter dat een situatie van voedselintegriteit alleen bereikt kan worden als de consument zich niet alleen in woord, maar ook in daad bereid toont om voedingsmiddelen te kopen en te consumeren, die niet alleen in persoonlijke of egoïstische motivaties voorzien, maar ook in maatschappelijke of altruïstische. Hiertoe wordt een bekend model uit de psychologie (MAO) gehanteerd, dat er vanuit gaat dat gedrag zich alleen kan manifesteren als er sprake is van motivaties, kennis, consumentengedrag, dan wel consumentenpsychologie, speelt een belangrijke rol in het identificeren en begrijpen van deze motivaties. Communicatie en institutionele organisatie spelen een belangrijke rol in het overbrengen en implementeren van kennis en vaardigheden. Technologie en communicatie vormen weer belangrijke hulpmiddelen om eventuele barrières naar integer gedrag te slechten. Het programma richt zich in het bijzonder op de volgende drie belangrijke pijlers van integere voedselconsumptie: 1. het waar nodig herstellen en op andere plaatsen verder versterken van het consumentenvertrouwen ten aanzien van de verschillende aspecten van voeding, voedsel en voedseltechnologie; 2. het stimuleren van een gezond voedingsgedrag; 3. het stimuleren van maatschappelijk verantwoorde consumptie zonder dat consumenten daarvoor concessies hoeven te doen. Wij hopen dat u inspiratie opdoet uit dit voorstel. Een mooi resultaat van dit voorstel zou zijn, wanneer het gedachtegoed nu al diverse partijen binnen de voedselketen zou aansporen tot acties die de doelstellingen van dit project dichterbij gaan brengen. U weet zich gesteund door een groot deel van ons bedrijfsleven en van onze Kennis- infrastructuur op het gebied van voeding. Natuurlijk hopen wij echter nog meer dat de overheid er ook van overtuigd zal zijn, dat dit onderwerp voor ons allemaal van groot belang is en dat de overheid vervolgens bereid zal zijn in onze gezondheid te investeren. Drs. F.J.M. Tummers Prof.dr.ir. J.C.M. van Trijp Dr. H.J. Huizing
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
ii
Inhoudsopgave Ten geleide
i
1. Samenvatting
1
2. Achtergrond 2.1. Over vertrouwen in ons eten 2.2. Inbedding in activiteiten van consortiumdeelnemers 2.3. Strategische context en doelen
5 5 7 7
3. Probleemstelling, doelen en kernvragen van het programma 3.1. Probleemanalyse 3.2. Doelstelling en kernvragen 3.3. Strategische lijnen van het kennisproject
9 9 11 12
4. Fundamenteel en toegepast onderzoek van voedselintegriteit 15 4.1. Inleiding 15 4.2. Toepassingsbereik 15 4.3. Belangrijkste onderzoeksdoelstellingen 16 4.3.1. Introductie 16 4.3.2. Het versterken en herstellen van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel, voedselvoorziening en voedseltechnologie en van diens vertrouwen daarin 17 4.3.3. De volksgezondheid is één van de meest urgente problemen in de voedselconsumptiepatronen 18 4.3.4. Sociaal verantwoorde consumptie zonder dat de consument moet inleveren 19 4.4. Onderzoeksprogramma 20 4.4.1. Deelnemers en onderzoeksgebieden 20 4.4.2. Consumentengedrag en marketing 21 4.4.3. Informatieverwerking, risicobeleving, consumentenvertrouwen 24 4.4.4. Voedselontwerp en ontwikkeling van nieuwe innovatieconcepten 26 4.4.5. Gezondheid en voedselveiligheid 27 4.4.6. Dynamiek voedselsysteem 28 4.5. Wetenschappelijke methodiek 31 4.6. Alternatieven 31 4.7. Specifieke eisen 31 4.7.1. Integratie van volledige cyclus 31 4.7.2. Integratie tussen kennisgebieden 32 4.8. Aansluiting bij Europese onderzoeksprogramma’s 33 4.9. Aansluiting bij andere internationale onderzoeksprogramma’s 33 5. Economische en maatschappelijke relevantie 5.1. De betekenis van V&VI 5.2. Uitdagingen voor het programma V&VI 5.3. Legitimatie van Bsik-bijdrage 5.4. Alternatieven 5.5. Economisch-maatschappelijke resultaten 5.6. Verduurzaming en verankering
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
35 35 35 36 36 37 38
6. Aanpak, werkwijze en uitvoering 6.1. Overzicht van deelprojecten en activiteiten 6.2. Geplande activiteiten en het tijdpad 6.3. Mijlpalen 6.4. Risico’s
39 39 42 44 44
7. Samenwerking tussen partijen 7.1. De partijen achter V&VI 7.1.1. Samenstelling 7.1.2. Functies en rollen 7.1.3. Openheid en flexibiliteit 7.2. Bestuurlijke omgeving en aansturing van het programma 7.2.1. Uitgangspunten 7.2.2. De inbedding van V&VI 7.2.3. Bestuurlijke en personele uitwerking 7.3. De inrichting van de uitvoeringsorganisatie 7.3.1. Sturing van het KEP op grond van inhoud en kosten 7.3.2. Sturing van het GP op inhoud en kosten 7.4. Vorm en inhoud van samenwerking 7.5. Beschikbaarheid van onderzoekers 7.6. Afspraken IPR
47 47 47 47 48 48 48 48 49 50 52 55 56 56 57
8. Kennisoverdracht en kennis-verspreiding 8.1. Kennisdiffusie en kennisoverdracht 8.2. Activiteiten kennisdiffusie 8.3. Doorstroming naar toepassingen 8.4. Alternatieven 8.5. Indicatoren
59 59 59 59 60 60
9. Financiering 9.1. Projectbegroting 9.2. Bsik bijdrage 9.3. Financieringsaccumulatie 9.4. Alternatieven 9.5. Indicatoren
63 63 64 65 65 65
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Wetenschappelijke directeuren Kenniscentra Literatuurlijsten van de representanten van de kenniscentra Portfolio met initiële projectideeën Verbinding met Europese onderzoeksprogramma’s
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
67 81 137 209
1. Samenvatting Achtergrond en probleemanalyse In september 2001 zijn 11 ‘Expressions of Interest’ ingediend voor de ICES/KIS-3-investeringsimpuls. Zij hadden als gemeenschappelijk kenmerk dat ze te maken hadden met ‘voedsel’. Deze Expressions of Interest zijn ontstaan als ideeën en plannen vanuit afzonderlijke instituten en organisaties in de kennisinfrastructuur. Het formuleren van het beleidszwaartepunt ‘Voeding & Voedselintegriteit’ voor ICES/KIS-3 bood een goed aanknopingspunt om voor dit onderwerp een gemeenschappelijk en integraal programma op te zetten en de geconstateerde lacunes aan te vullen. De indieners van het Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit (V&VI) zijn de uitdaging aangegaan om de complexe kennisvragen rond voedselintegriteit te beantwoorden. V&VI vormt een brede en unieke combinatie van zeven kennisinstellingen. Als kernpunten van de huidige problematiek rond voedselintegriteit worden de volgende zaken beschouwd: • ‘integriteit’ is een dynamisch, individueel en situationeel bepaald begrip. Er is onvoldoende (fundamentele) kennis om het begrip hanteerbaar te maken voor beleidsdoelen of als aanknopingspunt voor het bedrijfsleven; • het verbeteren van de integriteit van voedsel vraagt om een benadering die rekening houdt met de kenmerken van het voedselsysteem; • de vraagstelling is interdisciplinair en vraagt om samenwerking tussen uiteenlopende disciplines in een nog niet eerder zo opgezette kenniscombinatie. Doelstelling en aanpak De doelstelling van het Kennisproject V&VI is het ontwikkelen van fundamentele en toegepaste kennis en instrumenten die bijdragen aan het verbeteren van de voedselintegriteit en het centraal stellen van voedselintegriteit in het keuzeproces van consumenten ten aanzien van hun consumptie en voedingpatroon. Deze doelstelling is geoperationaliseerd naar drie subdoelstellingen: 1. het versterken (en waar nodig herstellen) van het vertrouwen van consumenten in en hun betrokkenheid ten aanzien van voedsel als product, voedseltechnologie en het systeem van voedselproductie; 2. het bevorderen van bewuste en geïnformeerde keuzes voor gezond voedsel door consumenten; 3. verantwoorde consumptie zonder dat consumenten concessies hoeven te doen. De aanpak wordt gekenmerkt door: • de uitvoering in de vorm van projecten waarin fundamenteel kennis wordt (door)ontwikkeld en groepen van kennisafnemers tegelijkertijd toepasbare kennis verwerven; • kennisontwikkeling over de gehele cyclus, van fundamenteel onderzoek en het ontwikkelen van een portefeuille met technologieën en concepten die voedsel integerder maken, tot het leveren van een proof of principle voor nieuwe integriteitsconcepten; • activiteiten met betrekking tot kennisdiffusie, waartoe een set concrete deliverables is gedefinieerd. Innovativiteit V&VI onderscheidt zich van andere onderzoeksprojecten op dit gebied omdat het: • alle onderzoeksgebieden combineert die relevant zijn voor ‘voedselintegriteit’, rekening houdt met het ambitieuze karakter van dit begrip en het fundamentele onderzoek steeds integreert vanuit het werkelijk gedrag van consumenten;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
1
• de gehele cyclus omvat, van fundamenteel onderzoek van de verschillende facetten van voedselintegriteit, tot het ontwikkelen en uittesten van nieuwe innovatieconcepten en interventiemogelijkheden; • de problematiek van voedselintegriteit beschouwt op systeemniveau en daarom bewust investeert in het integreren van bèta- en gammawetenschappen. Opbrengsten In het kort zijn een aantal van de directe opbrengsten van V&VI als volgt te benoemen: • het voorkomen dan wel verminderen van schade die ontstaat door expliciet falen van de bewaking van voedselveiligheid, leidend tot besmetting van voedsel, epidemieën, importbeperkingen en andere directe economische schade; • de gezondheid van de bevolking is deels gerelateerd aan het consumptiepatroon van consumenten, zowel op de korte termijn (contaminaties, verantwoord thuis eten bereiden) als op de lange termijn (alleen al de indirecte kosten van zwaarlijvigheid bedragen in Nederland 1,5 miljard euro per jaar). Voedselgerelateerde ziekten en aandoeningen zoals obesitas, ondervoeding, allergeniciteit en hart- en vaatziekten veroorzaken direct en indirect grote economische schade en leiden voor veel mensen tot een verminderde kwaliteit van leven; • bedrijven of innovaties worden geaccepteerd door het voedselsysteem. Dit heeft enerzijds te maken met het (internationale) wettelijke kader dat bepaalt wat wel of een reductie van de verliezen die voortvloeien uit de grote onzekerheid voor niet mag, maar ook met de flexibiliteit om in (internationale) markten het assortiment optimaal te laten aansluiten op wat consumenten willen; • in termen van innovatie is ‘integriteit’ een drijvende kracht voor een veel gevarieerder en veel meer op groeps- en individueel niveau gedifferentieerd assortiment. Dit biedt veel ruimte voor (nieuwe) bedrijven op de (internationale) markt om daarop in te spelen met een productassortiment en een dienstverlening die de consument als ‘integer’ ervaart en waarvoor hij een hogere prijs wil betalen, omdat hij de toegevoegde waarde inziet (gezonder, duurzaam geproduceerd, betrouwbaardere informatie); • het Kennisproject V&VI bundelt twee Nederlandse erkende sterke onderzoeksgebieden (agrofood en volksgezondheid) op een vraaggerichte wijze en combineert deze met een vraagstuk dat bij uitstek het dagelijks leven en de gezondheid van iedere Nederlander raakt: gezond, lekker, veilig en betrouwbaar eten en drinken. De deelnemende partijen hebben in de aanloop naar dit plan aangetoond hoe zij de grenzen tussen disciplines kunnen wegnemen. Samen met het complementaire Kennisproject Transitie naar Duurzame Landbouw vormt V&VI een krachtige en hoogwaardige impuls voor zowel de kennisinfrastructuur als voor een sector die van oudsher één van de internationale economische troeven van Nederland is. Feiten, namen en cijfers Indiener Stichting InnovatieNetwerk Voeding & Voedselintegriteit i.o. (Stichting IVVI). Combinatie van onderzoeksgebieden, onderzoekers en kennisinstellingen: Gebied Consumentengedrag & Marketing Informatieverwerking, risicobeleving, consumentenvertrouwen Voedselontwerp en ontwikkeling van nieuwe innovatieconcepten Gezondheid, voedselveiligheid en voedselanalyse
Onderzoekers Prof.dr. W.F. van Raaij Prof.dr. J.C.M. van Trijp Prof.dr. J. van der Pligt
Kennisinstelling Universiteit van Tilburg Universiteit Wageningen Universiteit van Amsterdam
Prof.dr. A.G.J. Voragen Dr. H.S.M. de Vries
Universiteit Wageningen Universiteit Wageningen/ATO Universiteit van Maastricht Universiteit van Maastricht TNO Voeding
Prof.dr. W.H. M. Saris Prof.dr. R.J. Brummer Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
2
Dynamiek van voedselsystemen
Prof.dr. R.E. Smits Dr. E.H.M. Moors Dr. A. Tukker
Universiteit van Utrecht Universiteit van Utrecht TNO STB
Wetenschappelijk programmaleider: Prof. Dr. J.C.M. van Trijp, Universiteit Wageningen Actief bijdragende organisaties Ahold Heinz Aviko HZPC CSM KnowledgePlaza Centraal Brouwerij Kantoor Metaflex DSM Food Specialties Noord Oost Nederland B.V. Dumeco Numico Easyfood Plukon FCDF Smilde Genetwister Sonsbeek Software Greenery SVS Holland Haust Unilever Heineken Wessanen Stuurgroep Voorbereiding V&VI Drs. R.P.J. Bol (Ministerie LNV) Prof.dr.ir. P. Folstar (Nationaal Regieorgaan Genomics) Dr. H.J. Huizing (InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster) Drs. K. de Jonge (Consumentenbond) B.J. Krouwel (Rabobank Nederland) Ir. J.F. de Leeuw (Voedsel en Warenautoriteit) Dr. B. Sangster (Unilever plc) Prof.dr.ir. W.H.M. Saris (Universiteit Maastricht) Drs. Y.E.C. van der Sluys (Voedingscentrum) Dr. N.J. Snoeij (TNO Voeding) Drs. F.J.M. Tummers (VAI, voorzitter) Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen (Wageningen Universiteit) J. van der Veen (Productschap Tuinbouw) Prof.dr.ir. L.C. Zachariasse (LEI). Budget in de periode 2004-2007 Het Kennisproject V&VI heeft een totaalbudget van 41.650 k€ Uitvoering onderzoeksprogramma en projecten: 40.817 k€ Overdracht en diffusie van kennis en competenties: 833 k€. Gevraagde ICES/KIS-bijdrage: Voor de periode 2004-2008 wordt een totale ICES/KIS-bijdrage van 20.825 k€ gevraagd.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
3
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
4
2. Achtergrond 2.1. Over vertrouwen in ons eten In maart 2002 zond de minister van Economische Zaken een brief aan de Tweede Kamer over de voortgang van de derde ICES/KIS-investeringsimpuls. Daarin staat een lijst met beleidszwaartepunten die de overheid voor de komende jaren als prioriteit beschouwt met betrekking tot het beantwoorden van onopgeloste kennisvragen. Eén van deze prioriteiten is ‘Voeding & Voedselintegriteit’. Het kabinet heeft haar beleid op het gebied van voeding en voedselintegriteit bepaald in de beleidsnota's Voedselveiligheid (LNV/VWS), Positie van de consument (EZ) en NMP-4 (VROM). De opgave is het (groeiende) wantrouwen aan te pakken dat burgers hebben met betrekking tot de veiligheid van hun voedsel. Bedrijven dragen hierin een grote verantwoordelijkheid richting klanten/burgers (maatschappelijk verantwoord ondernemen). Het betreft hier niet alleen voedselproducerende bedrijven, maar ook andere sectoren (zoals de gezondheids-, horeca-, transport-, ICT- en reclamesectoren en de logistieke sector). Het blijkt dat burgers vaak niet zijn opgewassen tegen informatiestromen over voedsel.” [brief EZ, cursivering door auteurs van dit plan]. Met de helderheid van de formulering “wantrouwen aanpakken” is een krachtige samenvatting gegeven van 11 voorstellen die in september 2001 waren ingediend als ‘Expressions of Interest’ voor de ICES/KIS 3-investeringsimpuls. Zij hadden als gemeenschappelijk kenmerk dat ze te maken hadden met ‘voedsel’. Deze Expressions of Interest zijn ontstaan als ideeën en plannen vanuit afzonderlijke instituten en organisaties in de kennisinfrastructuur. Uitgangspunten en aanpak voor V&VI De uitgangspunten en aanpak zoals gezamenlijk geformuleerd door de indieners van de onderliggende Expressions of Interest (25 februari 2002): Uitgangspunten • De vraag van de consument naar gezond, veilig, betrouwbaar en lekker voedsel; • de noodzaak van duurzame en maatschappelijk verantwoorde productie en distributie van voedingsmiddelen. Aanpak Een kennisprogramma ontwikkelen dat start bij de vraag naar kennis, op zodanige wijze dat: • nieuwe innovatieve kenniscombinaties ontstaan; • zowel benutting van kennissterkten als de benodigde ontwikkeling van nieuwe kennis (kennislacunes) goed zichtbaar worden; • in het programma ß- en y-kennis gecombineerd worden. Inmiddels waren de indieners van deze Expressions of Interest ook onderling tot de conclusie gekomen dat elke Expression of Interest (EoI) een rechtstreeks antwoord vormde op een deelaspect, maar dat het onderwerp ‘vertrouwen’ in zijn volle omvang niet aan de orde werd gesteld. Er werd vervolgens een analyse uitgevoerd van de onderliggende wensen en idealen in de Expressions of Interest. Dat gaf o.a. de volgende uitkomsten: • het bedrijfsleven wenste voorzien te worden van de kennis, technologie en mensen om sneller, beter en innovatiever te werken aan ‘veilig’ voedsel; • de consument was vooral iemand die begrepen wordt en vernieuwingen accepteert. Haar veronderstelde behoefte aan informatie zou worden gestild door informatieKennisproject Voeding & Voedselintegriteit
5
en kennisbanken, maar de wijze waarop de consument met die informatie en kennis ‘in zijn hoofd’ omgaat was geen onderwerp van onderzoek. Van differentiatie naar doelgroepen (ouderen, allochtonen, sporters) was vrijwel geen sprake; • de rol van de overheid leek beperkt tot die van deelnemer aan informatie- en kennisuitwisseling met de andere partijen in het voedselsysteem en die van gebruiker van controlesystemen. Verder moest zij een aantal institutionele belemmeringen wegnemen en wet- en regelgeving aanpassen; • impliciet bleven de ‘oude’ rolverdelingen tussen bijvoorbeeld overheid, NVA en voorlichtende instanties gehandhaafd. De steeds overheersender rol van Europese regelgeving bleef onderbelicht; • er was in de EoI’s nauwelijks expliciet sprake van kennis om beleidsvragen op te lossen of tot beleidsvernieuwing te komen. Het formuleren van het beleidszwaartepunt ‘Voeding & Voedselintegriteit’ bood een goed aanknopingspunt om voor dit onderwerp een gemeenschappelijk en integraal programma op te zetten en de geconstateerde lacunes aan te vullen. Als voorbereiding op het Kennisproject V&VI is in de periode mei-juli 2002 een uitgebreide enquête gehouden. Daarin is een grote en gevarieerde groep, bestaande uit overheden, bedrijven, non-profit organisaties, maatschappelijke organisaties en onafhankelijke deskundigen, gevraagd wat zij als de ‘ideale’ situatie rond voedselveiligheid respectievelijke voedselintegriteit beschouwen, wat hun definitie van ‘integriteit’ is en welke kennis- en onderzoeksvragen zij graag beantwoord zouden zien, steeds uitgaande van het perspectief van hun eigen organisatie. De ideaalbeelden die daaruit ontstonden zijn geaggregeerd en teruggekoppeld naar de geïnterviewden, op basis waarvan in grote lijnen door alle partijen een ideaalbeeld kon worden geformuleerd (zie §3.1). Tegelijkertijd is een lijst van enige tientallen in de praktijk van het voedselsysteem relevante kennis- en onderzoeksvragen ontstaan, die zijn geaggregeerd naar ca. 30 generieke kennis- en onderzoeksvragen. Deze vormden de basis voor het proces waarin kennisinstellingen zijn gezocht (binnen en buiten de kring van de oorspronkelijke indieners van Expressions of Interest), die als collectief deze verzameling van vragen zouden kunnen beantwoorden (zie §4.4.1). Deze lijst van vragen is de basis geweest voor het opstellen van de projectenportefeuille van V&VI (Bijlage A). Naast deze enquêteronde zijn in een latere fase van de voorbereiding nog twee workshops met het bedrijfsleven georganiseerd en zijn er bilaterale gesprekken gevoerd met afzonderlijke kennisafnemers. Met deze aanpak is volledig invulling gegeven aan het uitgangspunt om tot het Kennisproject te komen. Het Kennisproject V&VI is hiermee de uitdaging aangegaan om de complexe kennisvragen rond voedselintegriteit te analyseren en te beantwoorden. Het project vormt een brede en unieke combinatie van zeven kennisinstellingen. Op basis van een analyse van de achterliggende kennisvragen is een opzet gekozen die leidt tot het vermogen om voortdurend nieuwe kenniscombinaties te vormen, waarmee op nieuwe kennisvragen kan worden geanticipeerd en waarmee deze aan de orde kunnen worden gesteld. Zoals later uit de probleemanalyse (§3.1) en de programmering (§4.3) zal blijken, is in de aanloop van dit Kennisproject al een proces op gang gekomen waarmee deze kennisinstellingen, ondanks hun disciplinaire geaardheid, een gezamenlijke probleemanalyse konden maken en een multidisciplinaire aanpak konden vinden. Daarmee is de betekenis van dit project voor het versterken van de kennisinfrastructuur nu al duidelijk gemaakt.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
6
2.2. Inbedding in activiteiten van consortiumdeelnemers De uitvoering van het Kennisproject sluit nauw aan bij de activiteiten van de consortiumdeelnemers. De belangrijkste deelnemers zijn de overheid, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Kort samengevat gaat het om het volgende: • voor de overheid past de uitvoering van het Kennisproject in het geheel van activiteiten om een impuls geven aan de versterking van de kennisinfrastructuur, door middel van het versterken van nieuwe interactie tussen kennisinstellingen en kennisafnemers en het stimuleren van multidisciplinair onderzoek; • voor kennisinstellingen (universiteiten, onderwijsinstellingen) behoren twee essentiële activiteiten van dit kennisproject tot hun kernactiviteiten: het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis door middel van het opleiden van studenten en Aio’s; • ve organisaties voor toegepast wetenschappelijk onderzoek hebben als kernactiviteit het overbruggen van de afstand tussen fundamenteel onderzoek en de ontwikkeling van daarop gebaseerde toepassingen; • voor bedrijven en andere (non-profit) kennisafnemers geldt dat zij door deelname aan dit project precompetitieve kennis verwerven, goed kunnen profiteren van R&Dinvesteringen en hun netwerk in de kennisinfrastructuur kunnen vergroten. Dit past in de reguliere (R&D-)activiteiten met betrekking tot het ontwikkelen van kennis/competenties en het verbreden van het netwerk, en in bredere zin bij alle activiteiten met betrekking tot het versterken van de concurrentiepositie door middel van collectieve investering in het vertrouwen in voedsel; • voor maatschappelijke organisaties biedt het Kennisproject een mogelijkheid voor actieve inbreng met betrekking tot discussies op onder andere het gebied van voedselveiligheid, consumentenbelangen, gezondheid en milieu, patiëntenbelangen, duurzaamheid en dierwelzijn; • aanvrager is de Stichting InnovatieNetwerk Voeding & Voedselintegriteit. Deze onafhankelijke organisatie is daartoe speciaal in 2003 opgericht. Samen met een ander Kennisproject, het programma ‘Transitie Duurzame Landbouw’, vormt dit Kennisproject een belangrijke en vernieuwende bijdrage aan het stimuleren en vernieuwen van de agribusiness.
2.3. Strategische context en doelen De strategische context van het Kennisproject V&VI wordt bepaald door de relatie tussen de doelen, de werkwijze en de opbrengsten van het project1 en de strategische belangen en doelen van de deelnemers in het consortium. In algemene zin is dit als volgt samen te vatten: • voor de overheid past de uitvoering van het Kennisproject in het geheel van beleidsdoelen ten aanzien van de economische concurrentiekracht van de voedselsector, de duurzaamheid en de gezondheidszorg. Deze doelen zijn inhoudelijk verwoord in de beleidsnota's Voedselveiligheid (LNV/VWS), Positie van de consument (EZ) en NMP-4 (VROM) en, met betrekking tot de dynamiek van de kennisinfrastructuur, in de nota Verkenning Economische Structuur; • voor kennisinstellingen (met name universiteiten) is het Kennisproject van belang vanwege de integrale benadering vanuit niet eerder samenwerkende disciplines en de sterke nadruk op bèta-gamma-interactie. Het is daarmee een experiment voor het aangaan van vraaggerichte nieuwe samenwerkingsverbanden in de kennisinfrastructuur. V&VI sluit aan bij de strategie en speerpunten van de deelnemende 1
‘Opbrengsten’ hebben betrekking op zowel fundamentele/toepasbare kennis, instrumenten en innovatieconcepten als het opbouwen van netwerken en het versterken van kennisinfrastructuur.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
7
•
•
• •
kennisinstellingen. Het biedt daarnaast een bijzondere kans om vanuit deze bestaande sterkten een in internationaal opzicht unieke interdiscipline te ontwikkelen op een terrein dat de komende jaren in de westerse wereld een grote maatschappelijke en economische betekenis krijgt; voor organisaties voor toegepast wetenschappelijk onderzoek, zoals TNO en DLO, versterkt het Kennisproject de positie op het raakvlak van kennisontwikkeling en de toepassing op het kennisdomein van agrofood, gezondheid en de ondersteunende disciplines; voor bedrijven en andere (non-profit) kennisafnemers komen kennis, methodieken en een in de praktijk getoetst instrumentarium beschikbaar uit een vraaggerichte bundeling van kennisgebieden die zonder investeringen in V&VI niet tot stand zou komen. Directe voordelen zijn minder mislukte marktintroducties, een ‘juiste’ introductie van nieuwe producten/technologieën en de flexibiliteit om in (internationale) markten het assortiment optimaal te laten aansluiten op wat consumenten zoeken. In termen van innovatie is ‘integriteit’ in zijn vele vormen een drijvende kracht achter een veel gevarieerder en veel meer op groepsniveau en individueel niveau gedifferentieerd assortiment. Een assortiment dat de consument als ‘integer’ ervaart en waarvoor hij een hogere prijs wil betalen, omdat hij de toegevoegde waarde inziet (gezondheid, duurzaam geproduceerd, lekker, het is wat het belooft te zijn). Tenslotte is van belang dat bedrijven minder directe en indirecte schade oplopen (door vernietiging, gederfde inkomsten, importbeperkingen); voor maatschappelijke organisaties is het Kennisproject van belang als een methode om inspraak te krijgen in de discussie over integriteit in zijn verschillende vormen, om de ‘achterban’ hierover te informeren en om deze hier actief bij te betrekken; boven het niveau van de doelen van afzonderlijke partijen ligt er ook een gezamenlijk belang op systeemniveau2. Door als systeem (door preventie, controle) beter te reageren op (dreigende) crises en risico’s, ontstaan minder verstoringen (epidemieën, contaminaties) en als dat toch gebeurt, blijven deze beperkter in tijd en plaats. Dat resulteert in een toegenomen vertrouwen van consumenten in het systeem als geheel en een versterkt vermogen van het voedselsysteem om als collectief van verschillende partijen tot een grotere voedselintegriteit te komen en te leren hoe men met elkaar tot optimale samenwerking kan komen. In dat opzicht is de aanloopperiode van dit Kennisproject (zie §2.1) al een stap geweest op weg naar de integratie van wetenschappelijke disciplines. Zij stemt overeen met de kennisvragen van allerlei soorten partijen in het voedselsysteem, een stap die nu al op het conto van de ICES/KIS-investeringsimpuls kan worden geschreven.
2
‘Voedselsysteem’ wordt hier opgevat als het geheel van partijen (consumenten, verwerkende industrie, winkels, producenten, kennisinstellingen, NGO’s en iedereen die vanuit zijn of haar beroep met ‘voeding’ bezig is), fysieke stromen (gehele keten: teelt, grondstoffen, halfproducten, voedingsmiddelen, reststromen), instituties (overheden, instanties, wet- en regelgeving, contracten, toezichthouders), transacties die tussen de partijen plaatsvinden (koop, samenwerking, advies) en de financiële stromen, kennisstromen en informatiestromen die met deze transacties gepaard gaan. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
8
3. Probleemstelling, doelen en ker nvragen van het programma 3.1. Probleemanalyse In het proces dat heeft geleid tot dit businessplan hebben de deelnemers vastgesteld dat in het complexe en wereldwijde systeem waarin voedsel wordt geproduceerd en geconsumeerd de afgelopen jaren een aantal paradoxen is ontstaan: • ons voedsel is veiliger dan ooit in de geschiedenis van de mensheid - maar de overtuiging dat voedsel onbetrouwbaar is, kwam nog nooit zo prominent naar voren in de media; • met geavanceerde meetmethoden kunnen steeds lagere concentraties van bestanddelen in voedsel worden gemeten - maar naarmate de gevoeligheid stijgt wordt de relatie tussen metingen, normen en beleid steeds complexer; • er wordt massaal informatie verzameld over het gedrag van consumenten – maar deze houden zich niet meer aan conventionele vaste marktsegmenten en kiezen al naar gelang de stemming en situatie wat en waar iets wordt geconsumeerd; • berichten over nieuwe contaminaties gaan razendsnel rond in de media – maar voordat de consument kan opzoeken wat een afkorting als MPA betekent, wordt deze gerustgesteld met de mededeling dat “de hoeveelheden zo klein zijn dat ze geen gevaar voor de gezondheid opleveren”; • de portefeuille van technologieën om voedingsmiddelen te produceren is groter en vernuftiger dan ooit - maar consumenten en reclamemakers geloven in een wereld waar voedsel ambachtelijk wordt bereid door lachende koks met witte mutsen; • er is een overweldigend aanbod van ‘gezonde producten’ – maar dat wordt nauwelijks benut door die consumenten, die dat het meeste nodig hebben; • met supplementen en functional foods kunnen we ons voedsel precies zo samenstellen als we willen - maar we hebben nog nauwelijks een idee over wat voor individuele consumenten gezond is en welke claims hard gemaakt kunnen worden; • bedrijven en overheid putten zich uit in het verschaffen van informatie over voeding - maar consumenten vertrouwen het meest op informatie van milieuorganisaties, of zij negeren alle informatie; • er is eten genoeg (vorig jaar waren er 1.100.000.000 aardbewoners met obesitas, voor het eerst méér dan het aantal mensen met honger) – maar in Nederlandse verpleegtehuizen is 30-40% van de ouderen ondervoed. Een eerste resultaat van het kennisnetwerk dat zich thans vormt rond het onderwerp ‘voedselintegriteit’ is het gezamenlijke inzicht dat ‘integriteit’ geen stabiel en waardevrij begrip is – en dat beïnvloedt alle disciplines die zich met voedselintegriteit bezighouden. Of iets ‘integer’ is hangt af van de samenstelling van ons eten, de wijze waarop het gemaakt is, wie het gemaakt heeft en de verzameling waarden die voor elke individuele consument een rol speelt. Niet alleen spelen bij de consument overwegingen op de lange en korte termijn een rol, maar ook lopen egoïstische en altruïstische afwegingen door elkaar heen. ‘Vertrouwen’ in ons voedsel is de afgeleide van al deze factoren, individueel beïnvloed door levensstijl/ervaringen en gevoed door een stortvloed van (tegenstrijdige) informatie uit allerlei bronnen. Daar komt nog bij dat ‘vertrouwen’ in voedsel afhankelijk is van de voorafgaande informatie. Het duurt lang om het op te bouwen - en het is snel verdwenen bij een crisis. Maar anderzijds kunnen consumenten murw raken van veel ‘slecht nieuws’. In dat geval maakt een volgend negatief bericht geen enkele indruk meer. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
9
Voor de onverschillige consument kan bijna alles integer zijn; voor de kritische en goed geïnformeerde consument kunnen uiteenlopende aspecten als ontbrekende vitamines, additieven, kans op allergie of een niet-duurzame productiewijze even zoveel redenen zijn om iets niet te kopen. In deze veelheid van paradoxen en opvattingen kan niemand exact beschrijven wat ‘integer voedsel’ is. Dit heeft geleid tot de volgende conclusies: • ‘vertrouwen’ is niet objectief, maar wordt dynamisch, historisch en individueel bepaald door de consument. Dit is een breed bereik dat loopt vanaf objectief vast te stellen kenmerken (zoals ‘vrij van microbiële contaminatie’) tot aan zeer subjecieve (‘smaakt lekker’) en normatieve (‘duurzaam geproduceerd’) kenmerken. In het geheel van kennisontwikkeling en -toepassing moet deze notie centraal staan; • vertrouwen in eten is een uitdaging die alleen op systeemniveau kan worden benaderd. Innovaties en ingrepen werken op elkaar in. Onhaalbare wetgeving, keurmerken, invoering van controversiële technologieën en een ‘onjuiste’ informatieverstrekking werken elk afzonderlijk niet en kunnen zelfs een averechts effect op het vertrouwen hebben. De informatiebron over voeding is sterk bepalend voor de geloofwaardigheid van schijnbaar ‘objectieve’ informatie; • ‘technologie’ is hier even onmisbaar als kennis vanuit de gammadisciplines. Het gaat om de integratie van beide. Het is de kwaliteit van de portefeuille van technologische mogelijkheden die bepaalt hoe veilig en gezond voedsel kán zijn; het is de kwaliteit van de ingezette gammakennis die bepaalt in welke mate dat bij de consument leidt tot vertrouwen in eten. De wijze waarop alle partijen met elkaar het voedselsysteem vormgeven bepaalt of dat vertrouwen algemeen gevoeld wordt als voldoende objectief en stabiel. Deze probleemanalyse is niet compleet zonder ook in te gaan op de vraag waarom een brede investering in het ontwikkelen van kennis over voedselintegriteit juist nu nodig is. De sense of urgency voor het Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit zit hem in de explosieve toename in de afgelopen twee decennia van technologische mogelijkheden, mondiale stromen van grondstoffen en eindproducten, variatie in eetgedrag en de schaalgrootte van productieprocessen. Verder spelen een rol: de opkomst van nutriceuticals, toenemende kwetsbaarheid voor epidemieën van dierziekten, de rol van de massamedia, de afnemende kennis bij consumenten over eten, zorgen over accumulatie van voedselbestanddelen en de steeds grotere rol van internationale wet- en regelgeving rond voedselveiligheid. Gedeeld ideaalbeeld van voedselintegriteit Op basis van een uitgebreide vragenronde bij overheden, bedrijven, non-profit organisaties, maatschappelijke organisaties en onafhankelijke deskundigen is een ‘ideaalbeeld’ opgesteld dat in grote lijnen door deze partijen wordt onderschreven: • in het voedselsysteem is sprake van mechanismen, spelregels en relaties die gezamenlijk het voedselsysteem op adaptieve, flexibele, economisch krachtige en maatschappelijke wijze inbedden en ingebed houden; • de vele ‘natuurlijke’ belangentegenstellingen tussen de partijen worden herkend en gerespecteerd. Er zijn gedeelde ambities met betrekking tot de vragen welke kant het op moet gaan met het voedselsysteem, welke kansen er liggen en welke belemmeringen overwonnen moeten worden. De partijen kunnen overweg met multidimensionele vraagstukken waarin verschillende soorten waarden en belangen tegen elkaar afgewogen moeten worden om tot een optimale oplossing te komen; • kennis en informatie over voeding, productie en risico’s zijn in een gedeelde en voldoende objectieve vorm beschikbaar. Er zijn hulpmiddelen beschikbaar om toekomstverkenningen en scenario’s gezamenlijk te verkennen, deze te beoordelen en implementatietrajecten gezamenlijk te ontwerpen;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
10
• het voedselsysteem benut ervaringen met systeeminnovatie en transities van elders en maakt de kennis, ervaringen en inzichten toegankelijk, binnen en buiten het voedselsysteem; • het voedselsysteem is stimulerend en inspirerend voor het ontstaan van nieuwe ondernemingen, bevordert groei en innovatie van bestaande bedrijven en primaire producenten en trekt buitenlandse bedrijven en onderzoekers aan. Het Nederlandse voedselsysteem wordt internationaal als toonaangevend beschouwd vanwege haar kennis, organisatie en concrete resultaten. De rolverdeling, methoden, interventies en afspraken die vroeger afdoende waren om de integriteit van ons eten voldoende te bewaken en te garanderen lopen tegen hun grenzen aan. Zij kunnen de gevolgen van de autonoom voortgaande technologische en maatschappelijke ontwikkelingen niet meer bijhouden. De recente crises zijn in deze visie geen vermijdbare ongelukkige voorvallen – zij laten zien wat er fout gaat als een decennia oude werkwijze moet worden ingezet om de integriteit van voedsel in een grootschalig, gevarieerd, snel evoluerend en mondiaal systeem te waarborgen, dan wel om adequaat te reageren bij (dreigende) crises. Naarmate het voedselsysteem intensiever en grootschaliger wordt, zal de impact van crises ook evenredig groter worden. Er is daarom een omslag nodig in de manier waarop onze samenleving met integriteit en risico’s omgaat, nieuwe technologieën inzet en informatie toegankelijk maakt. Duidelijk is dat géén van de partijen in het systeem op eigen houtje de integriteit kan verbeteren en dat acties van afzonderlijke partijen op elkaar inwerken. Betere meetmethoden en nieuwe procestechnologieën beïnvloeden het beleid en de publieke opinie; de keuze van grondstoffen door producenten werkt door in de gezondheid van de bevolking (allergenen); ‘voorlichting’ door overheid en NGO’s verandert voorkeuren van consumenten en daarmee weer de concurrentieverhoudingen tussen bedrijven; en intelligente verpakkingen geven consumenten de mogelijkheid om zelf de kwaliteit van hun eten te bepalen – en dat kan leiden tot heel andere strategieën voor kwaliteitsbewaking. Samengevat zijn de belangrijkste punten van de probleemanalyse als volgt: • ‘integriteit’ is een dynamisch, individueel en situationeel bepaald begrip dat nog onvoldoende wordt begrepen om het hanteerbaar te kunnen maken voor beleidsdoelen of als aanknopingspunt voor het bedrijfsleven; • het verbeteren van de integriteit van voedsel (het ‘wegnemen van wantrouwen’) vraagt om een benadering die rekening houdt met de kenmerken van het voedselsysteem; • de vraagstelling is interdisciplinair en vraagt om samenwerking tussen uiteenlopende disciplines in een nog niet eerder zo opgezette kenniscombinatie; • de druk van (internationale en Europese) ontwikkelingen binnen en buiten het voedselsysteem wordt zo groot dat doorgaan op de oude wijze tot een voortgaande reeks incidenten en crises zal leiden waarvan de gevolgen steeds groter worden.
3.2. Doelstelling en ker nvragen De algemene doelstelling van het Kennisproject V&VI is het ontwikkelen van fundamentele en toegepaste kennis en instrumenten die bijdragen aan a) het verbeteren van de voedselintegriteit en b) het centraal stellen van voedselintegriteit in het keuzeproces van consumenten ten aanzien van hun consumptie en voedingspatroon. Deze doelstelling is geoperationaliseerd door middel van drie subdoelstellingen:
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
11
• het versterken (en waar nodig herstellen) van het vertrouwen in en de betrokkenheid van consumenten ten aanzien van voedsel als product, voedseltechnologie en het systeem van voedselproductie; • het bevorderen van bewuste en geïnformeerde keuzes voor gezond voedsel door consumenten; • verantwoorde consumptie zonder dat consumenten concessies hoeven te doen. Voor de kennisafnemers (consumenten, bedrijfsleven, overheden, NGO’s) is van belang op welke wijze de ontwikkelde kennis en instrumenten kunnen bijdragen aan de algemene doelstelling. Dat gebeurt door innovaties en interventies en heeft betrekking op de gehele cyclus, van fundamenteel begrip over de betekenis van ‘integriteit’ en het beschikken over een portefeuille van technologieën om voedsel (in meerdere betekenissen) meer integer te maken, tot aan methoden die de verwachtingen en percepties van consumenten analyseren/verklaren en het leveren van een proof of principle voor nieuwe integriteitsconcepten.
3.3. Strategische lijnen van het kennisproject Vooruitlopend op §4 en §8 is het goed om te weten dat de integrale benadering van ‘vertrouwen in voedsel’ doorwerkt in de opzet van het programma. Op basis van de analyse genoemd in §3.1 concludeerden de indieners dat een te veel op technologie gerichte benadering, die bovendien de verschillende betrokken actoren onvoldoende bij het proces betrekt of die uitsluitend in oude rolpatronen denkt, niet tot het gewenste resultaat zal leiden. Het antwoord in de opzet van het programma is dan ook een integratie tussen technologische kennis, gedragswetenschappelijke kennis en systeemkennis. Dit geldt voor zowel de ontwikkeling van fundamentele kennis (§4) als de wijze waarop die kennis wordt verspreid (§8). Succesvolle interventies om het vertrouwen in voedsel te vergroten vragen om samenwerking tussen veel verschillende disciplines, bijvoorbeeld op het gebied van ontwikkeling van een nieuwe functional food met geclaimde positieve effecten op het vetmetabolisme: • welke perceptie heeft de consument van gezondheid en de mate waarin deze kan worden beïnvloed? • hoe kan men specifieke doelgroepen (zoals ‘de onverschilligen’) informeren en betrekken? • hoe kunnen voor zulke groepen voedingsmiddelen op maat worden ontworpen en gefabriceerd? • hoe moet de kwaliteit en veiligheid van deze voedingsmiddelen worden bewaakt? • hoe kunnen positieve effecten op gezondheid worden aangetoond? • welke belemmeringen bestaan op systeemniveau voor een effectieve marktintroductie? De ontwikkeling van (toegepaste en fundamentele) kennis en afgeleide producten zoals instrumenten, strategieën en dergelijke is gestructureerd volgens de in §3.2 genoemde drie subdoelstellingen. Bij elk daarvan zijn steeds drie ‘aangrijpingspunten’ te onderscheiden, die verschillen in de wijze waarop het doel wordt bereikt. Deze zijn, conform de uitgangspunten voor dit kennisproject, geformuleerd rondom de consument: • motivatie: dit levert de fundamentele kennis voor het succesvol ontwerpen van ‘interventies’ die de motivatie en bereidheid van consumenten vergroten om te kiezen voor gezond en verantwoord voedsel en die het vertrouwen van consumenten in voedsel en voedselproductie (en de informatie daarover) vergroten; Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
12
• vermogen: Kennis over de wijze waarop het vermogen van consumenten (in de zin van kennis en vaardigheden) wordt versterkt om gezonde en verantwoorde keuzes met betrekking tot voeding te maken; • gelegenheid: Kennis over de gedragskenmerken van consumenten (objectief, normatief en situationeel bepaald) en de incentives en barrières die de keuze van consumenten voor gezond en verantwoord voedsel kunnen stimuleren resp. belemmeren. De drie subdoelstellingen zijn met opzet niet disciplinair afgebakend. Zij vragen om inzet en combinatie van concepten en methoden uit verschillende ‘conventionele’ wetenschappelijke disciplines. Zo kunnen kennisinstellingen en organisaties voor toegepast onderzoek samenwerken op het gebied van één van deze drie onderzoeksonderwerpen, daarbij tot inter- en transdisciplinaire samenwerking komen en tegelijkertijd de kennis van hun eigen wetenschappelijke thuisbasis versterken. Dit onderwerp wordt verder uitgewerkt in §4. Ook de inmiddels meer dan 30 concrete projecten die op stapel staan en in overleg met kennisafnemers zijn gedefinieerd worden gegroepeerd (figuur 1). Hiermee wordt bereikt dat grenzen tussen bestaande disciplines verder worden overstegen. Zo ontstaat een breed kennisnetwerk waarin de deelnemende onderzoeksgroepen niet afzonderlijk werken aan ‘eigen’ projecten, maar dat steeds gezamenlijk doen, zich richtend op vraagstellingen die door kennisafnemers (bedrijven, overheden) als relevant zijn benoemd.
Figuur 1 Voorbeeld van relatie tussen doelstelling, projecten en wetenschappelijke gebieden
Consumentengedrag
Vergroten van consumentenkeuze voor gezond voedsel
Voedselveiligheid Voedselontwerp Marketing Dynamiek voedselsysteem
Onderzoeksproject
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
13
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
14
4. Fundamenteel en toegepast onderzoek van voedselintegriteit 4.1. Inleiding De algemene doelstelling van het onderzoeksprogramma is het stimuleren en realiseren van publieke ambities en bedrijfsambities om de integriteit van de voedselkeuze van de consument te vergroten. Integriteit in dit onderzoeksprogramma staat voor een eerlijke (billijke) en duurzame benadering van voedselproductie, voedseltechnologie en voedselmarketing, waarbij rekening gehouden wordt met zowel het referentiekader van de consument als voldoening, gezondheid en welzijn. Het programma heeft betrekking op die consumentengedragingen die latere in plaats van directe voldoening schenken (zoals het geval is bij smaak, plezier en gemak). Het gaat hierbij om resultaten op de lange termijn (bijvoorbeeld gezondheid en veiligheid), morele verplichtingen (bijvoorbeeld het tegengaan van kinderarbeid bij de productie van voedsel), sociale/altruïstische motivaties (bijvoorbeeld compensatie voor boeren in de derde wereld) en milieuoverwegingen (met betrekking tot product- en procestechnologie). Dit programma heeft echter geen betrekking op milieutechnische duurzaamheid gezien vanuit het perspectief van duurzame primaire landbouwproductie. Het laatste kan worden bereikt via synergie met het onderzoeksprogramma ‘Transitie naar duurzame landbouw’. De benadering borduurt voort op het idee van sociaal verantwoorde consumptie van eerlijke, gezonde, veilige en duurzame voedselproducten met een optimale intrinsieke productkwaliteit. Hiervoor creëert het onderzoeksprogramma de instrumenten, kennis en infrastructuur die de consument stimuleren op een wijze die consistent is met de genoemde oriëntatie. Dit vindt plaats via een combinatie van pull- (het vergroten van de motivatie/bereidwilligheid en het vermogen van de consument) en pushstrategieën (het bieden van technologische opties en kansen op het gebied van maatschappij, marketing, wetgeving, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De benadering van dit programma is innovatief, omdat het: • alle onderzoeksgebieden combineert die relevant zijn voor de notie van ‘voedselintegriteit’ en deze onderzoeksgebieden integreert door zich te richten op het eigenlijke gedrag van de consument en activiteiten/interventieroutes die dit gedrag beïnvloeden; • de volledige cyclus dekt, van fundamenteel begrip van consumentengedrag en waarnemingen tot het leveren van een proof of principle van nieuwe concepten op het gebied van voedselintegriteit, met inbegrip van prototypen; • het eigenlijke consumentengedrag als uitgangspunt neemt en gericht is op het ontwikkelen van een proof of principle voor nieuwe soorten innovatieconcepten en interventieroutes om het gedrag van de consument te beïnvloeden.
4 . 2 . To e p a s s i n g s b e r e i k De kennisontwikkeling c.q. toepassingsmogelijkheden van kennis ontwikkeld in V&VI (fundamenteel, maar ook in de vorm van gereedschappen, methoden, beleidsinstrumenten en dergelijke) kunnen als volgt worden afgebakend:
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
15
• activiteiten: het gaat om de gehele keten van activiteiten (behalve de primaire productie, tenzij het gaat om productinformatie) rond verwerking, bewerking, verpakking en distributie tot en met de consumptie en retourstromen van producten; • markt: de ontwikkelde concepten zijn toepasbaar op alle afzetmarkten; projecten vinden plaats in Nederlandse afzetmarkten; • kennisinfrastructuur: het gaat om versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur, waarbij beperkte samenwerking met buitenlandse kennisinstellingen mogelijk is; • bedrijven: deelname aan het Kennisproject is primair voor Nederlandse bedrijven, ongeacht de sector waarin zij actief zijn; • duurzaamheid wordt breed opgevat: het gaat niet alleen om gezondheid en veiligheid, maar ook om duurzaamheid in sociale, economische en ecologische zin. Duurzaamheid omvat dus o.a. dierenwelzijn, milieuaspecten en ethische aspecten van de productie, distributie en consumptie van voedsel; • in het programma vindt fundamentele kennisontwikkeling plaats in wisselwerking met projecten waarin de implementatie van nieuwe concepten wordt beproefd en begeleid om op precompetitieve basis een proof of principle te leveren. • schaalgrootte: zowel de bevolking als geheel (volksgezondheid, preventie), specifieke doelgroepen en de individuele consument (dieet op maat).
4.3. Belangrijkste onderzoeksdoelstellingen
4.3.1. Introductie Het onderzoeksprogramma concentreert zich op drie hoofddoelstellingen, die het probeert te bereiken via een combinatie van diverse ‘interventieroutes’ (dat wil zeggen product- en procesontwikkeling, communicatie, leveringssystemen, nieuwe technologie, wetgeving, organisatie van de keten, enzovoort): • het versterken en herstellen van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel, voedselvoorziening en voedseltechnologie en van diens vertrouwen daarin; • het uitbreiden van de keuzemogelijkheden die de consument heeft voor gezond voedsel; • sociaal verantwoordelijke consumptie zonder dat er moet worden ingeleverd (het dusdanig garanderen van integer voedsel dat de consument zo min mogelijk hoeft in te leveren). Om de onderzoeksinspanningen van het gehele programma te structureren, hebben we het onderzoek van de hierboven vermelde hoofddoelstellingen onder drie noemers verdeeld: • motivatie: Onderzoek onder deze noemer heeft betrekking op de wetenschappelijke basis van kennis waarmee op succesvolle wijze interventies kunnen worden ontworpen die de motivatie en bereidwilligheid van consumenten vergroten om gezonde en verantwoordelijke voedselkeuzes te maken en die vertrouwen kweken in (informatie over) voedsel en voedselvoorziening. Deze interventies zijn gericht op het veranderen van de percepties, voorkeuren en keuzes van mensen, of in elk geval hun motivatie of bereidwilligheid in dat opzicht. Deze veranderingen moeten natuurlijk worden ondersteund door wetenschappelijke kennis. Helaas leiden motivatie en bereidwilligheid niet altijd tot gedragsveranderingen en continuering van nieuwe gedragspatronen. Het is een noodzakelijke maar (vaak) niet toereikende voorwaarde; • vermogen: Om gedragsveranderingen te bewerkstelligen moeten mensen tevens het vermogen (dat wil zeggen: kennis en vaardigheden) hebben om gezonde, Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
16
verantwoorde voedselkeuzes te maken. Elementen die dit vermogen vergroten, zijn onder andere informatievoorziening die zorgt voor het genereren van een adequaat niveau van kennis, zelfwerkzaamheid (dat wil zeggen het vermogen om motivatie in actie te vertalen) en beslissingsondersteunende systemen waarmee diverse agenten logische besluiten kunnen nemen, hulp bij het behouden of kweken van gezonde en verantwoorde voedselkeuzes en publiekelijk vertrouwen in de diverse agenten; • gelegenheid: Menselijk gedrag wordt ook bepaald door situationele factoren en toelevering. De consument moet voor een betaalbare prijs toegang krijgen tot verantwoord voedsel. Onder deze noemer onderzoeken we een aantal situationele barrières en potentiële situationele drijfveren die gezonde en verantwoorde voedselkeuzes kweken. De volgende alinea's geven een gedetailleerdere beschrijving van de drie belangrijkste onderzoeksdoelstellingen volgend op de aspecten motivatie, vermogen en gelegenheid. 4.3.2.
Het versterken en herstellen van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel , voedselvoorziening en voedseltechnologie en van diens vertrouwen daarin De voedselvoorziening van vandaag de dag heeft te maken met een hoog niveau van sensorische kwaliteit, variëteit en gemak. Hoewel het meeste voedsel objectief gezien een hoog niveau van integriteit heeft bereikt, is er sprake van een interessante en problematische paradox, namelijk dat dit voedsel heeft gezorgd voor een substantiële mate van scepticisme bij de consument. Dit is deels te wijten aan hogere consumentenverwachtingen en meer motivaties ten aanzien van nog hogere niveaus van veiligheid, gezondheid en verantwoordelijkheid. Deels heeft het ook te maken met een zekere mate van consumentenvervreemding ten aanzien van voedsel, voedselproductie, voedseltechnologie en voedselmarketing. Hoewel voedsel objectief gezien nooit veiliger is geweest dan nu, zijn de zorgen en het gekoesterde wantrouwen van de consument ten opzichte van voedsel groter dan ooit. Het programma ontwikkelt de volgende benaderingen die de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel en voedselvoorziening en/of diens vertrouwen daarin moeten versterken en herstellen. Beïnvloeding van motivatie en bereidwilligheid van de consument: • het versterken van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel, voedselvoorziening en voedseltechnologie; • het ontwikkelen van bij de consument gestaafde communicatiestrategieën die (dimensies van) consumentenvertrouwen en geloofwaardigheid ten aanzien van voedsel, voedseltechnologie en voedselvoorziening kweken; • het begrijpen van en omgaan met emoties en sentimenten die het vertrouwen van en de geloofwaardigheid bij de consument kunnen vergroten; • het vergroten van de publieke acceptatie van voedselinnovatie met een onzekere verdeling van risico's en voordelen. Beïnvloeding van het vermogen van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • ontwikkeling van transparante keteninformatiesystemen met interactievegepersonaliseerde raakvlakken met de consument, zowel op het gebied van preventie (bijvoorbeeld hygiëne) en curatief gedrag; • het ontwikkelen van proactieve communicatiestrategieën voor integriteit in voedselketens; • het ontwikkelen van communicatiestrategieën om doelmatig om te gaan met angst voor voedsel;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
17
• transparante bedrijfs- en overheidsstrategieën en effectieve institutionele omgevingen voor crisismanagement en crisis-PR; • management van bedrijfsreputatie bij voedselbedrijven en –instituten. Beïnvloeding van de gelegenheid van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • het creëren van verbeterde kwaliteits-/risicobeheersingssystemen in voedselketens; • het creëren van door de consument gedreven publieke advies- en certificeringsbenaderingen; • het creëren van voor de consument relevante beloningssystemen voor voedselconsumptie die gekenmerkt wordt door morele integriteit; • het creëren van beloningssystemen die meer ruimte scheppen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (zelfregulering); • het creëren van transparante traceersystemen; • het creëren van systemen voor zelfregulering, aansprakelijkheid en boetes die op de consument zijn afgestemd. 4.3.3.
De volksgezondheid is één van de meest urgente problemen in de voedselconsumptiepatronen Het uitbreiden van de keuzemogelijkheden die de consument heeft voor gezond voedsel van vandaag de dag, met betrekking tot zowel de kosten van volksgezondheid als marketingkansen voor bedrijven. Hoewel het aantal voedingsproblemen met betrekking tot de volksgezondheid aanzienlijk is, legt dit programma vooral nadruk op het opkomende probleem van obesitas, gerelateerde gezondheidsproblemen bij kinderen/adolescenten en ondervoeding bij een toenemend deel van de ouderen. Een vergroot bewustzijn van de positieve resultaten die een gezonde levensstijl op de lange termijn met zich brengt (met inbegrip van een gezond dieet) zal ook worden onderzocht. Het programma ontwikkelt de volgende lijnen van beïnvloeding en gevolgen/impact: Beïnvloeding van motivatie en/of bereidwilligheid van de consument • het vergroten en versterken van de motivatie van de consument om gezond voedsel te consumeren; • het voor wat betreft de motivatie relevanter maken van reformvoedsel bij consumenten, door het bewustzijn van de consument voor fysieke/fysiologische gevolgen van voedselconsumptie te vergroten; • strategieën om het langetermijnperspectief van gezondheid ten opzichte van urgente motivaties zoals smaak en gemak (dat wil zeggen merit- en demeritgoederen) te vergroten; • formuleringen en formaten met betrekking tot gezondheid die aantrekkingskracht uitoefenen op de consument; • versterkingen in het ontwerp van reformvoedsel inbouwen die onmiddellijk voldoening schenken; • het persoonlijk relevanter maken van reformvoedsel bij de consument als individu (dat wil zeggen persoonlijke resultatenmeting, controle en advies over voedselconsumptie (bijvoorbeeld op basis van allergie), op persoonlijke behoeften afgestemde voedselproducten en supplementen, enzovoort); • verkoopstrategieën voor reformvoedsel op basis van begrippen als plezier, smaak en/of gemak. Beïnvloeding van het vermogen van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • educatieve consumentenprogramma's over gezondheid om vaardigheden op het gebied van gezonde voedselbereiding en de kennis van de consument over de gezondheidseffecten van voedselconsumptie te vergroten;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
18
• het door de consument beter laten herkennen van gezonde producten (bijvoorbeeld productlabels); • de consument voorlichten via terugkoppelingssystemen met betrekking tot de gezondheid van voedsel; • het creëren van betrouwbare en geloofwaardige kennis over de relatie tussen voedselingrediënten en gezondheid; • het regelen van belanghebbenden en (nieuwe) tussenpersonen in gezondheidsvoorlichting (dat wil zeggen scholen, journalisten, radio-/TVprogramma's, sponsoring van media/programma's, consumentenorganisaties); • beslissingsondersteunende systemen voor de consument om gezonde keuzes te maken, op basis van persoonlijke controle en persoonlijk advies. Beïnvloeding van de gelegenheid van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • het creëren van infrastructuur voor onderzoeken om de beschikbaarheid van gezond voedsel zowel kwantitatief als kwalitatief te vergroten via snelle en grootschalige controle van ingrediënten; • het waarborgen van de verkrijgbaarheid van gezond voedsel waarbij de consument zo weinig mogelijk hoeft in te leveren op het gebied van gemak en smaak; • het vergroten van de sociale waarde en acceptatie van reformvoedsel en gezonde consumptie; • het verbeteren van zelfregulering en zelfregulerende wetgeving met betrekking tot reformvoedsel; • het vinden van methoden om reformvoedsel betaalbaarder te maken (dat wil zeggen het prijzen van voedsel); • het vergroten van de verkrijgbaarheid van gezond voedsel buitenshuis (dat wil zeggen onderweg en in de keukens van instellingen). 4.3.4.
Sociaal verantwoorde consumptie zonder dat de consument moet inleveren Bij het eigenlijke gedrag op het gebied van voedselkeuze woedt er een strijd tussen motivaties en urgentere motivaties van smaak, plezier en gemak die onmiddellijke in plaats van latere voldoening schenken. Deze motivaties werken tevens op elkaar in. Dit is een belangrijke barrière voor integere voedselconsumptie, niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. De toevoeging “zonder dat de consument moet inleveren” impliceert dat institutionele verbeteringen in de voedselketen en verbeteringen in voedseltechnologie kunnen worden bereikt zonder directe betrokkenheid van de consument, ook al worden deze veranderingen bewerkstelligd vanuit het consumentenperspectief van voldoening, gezondheid en welzijn. Het onderzoeksprogramma ontwikkelt de volgende lijnen van beïnvloeding en impact: Beïnvloeding van motivatie en bereidwilligheid van de consument: • het doorgronden van steun vanuit de consument, waardering en het relatieve belang van aspecten van sociaal verantwoorde consumptie; • strategieën om motivaties met betrekking tot integriteit te versterken ten opzichte van urgentere motivaties; • het gevoel tegengaan dat smaak, plezier en gemak niet in lijn liggen met motivaties gerelateerd aan integriteit; • strategieën om voedselintegriteit op emotionele, intrinsieke en sociale basis te verkopen; • strategieën voor communicatie, levensstijl en positionering met toegevoegde waarde van integer voedsel in Nederland en wereldwijd.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
19
Beïnvloeding van het vermogen van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • het ontwikkelen van duidelijke (zelfregulerende) wetgeving voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO omvat eerlijke (billijke) prijzen voor alle belanghebbenden, adequate werkomstandigheden en milieu-invloeden van activiteiten op internationale schaal; • het voorlichten van de consument over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, het voedsel dat zij produceren, en sociaal verantwoorde consumptie; • gevolgen van informatie van een onafhankelijk agentschap (‘een derde partij’) voor voedselcertificering en informatie; • het verschaffen van inzicht in sociaal verantwoorde consumptie, binnens- of buitenshuis (met inbegrip van restaurants, ziekenhuizen, kantines, enzovoort), • het vergroten van onze kennis over de invloed van verwerkingstechnologieën op de waardering van (hoogwaardig) voedsel, transparant voor bedrijven; • voor- en achterwaartse informatievoorziening en samenwerking in voedselketens om voedselintegriteit te verbeteren. Beïnvloeding van de gelegenheid van de consument om in lijn met de motivatie te reageren: • het garanderen van verkrijgbaarheid en betaalbaarheid (dat wil zeggen de prijs) van integer voedsel zonder in te leveren op smaak, plezier en gemak, ondersteund door de ontwikkeling van een zekere mate van proof of principle (voedselcomponenten of volledige maaltijden); • het verbeteren van de levering door ontwerpplannen voor integer voedsel af te leveren die gebaseerd zijn op intrinsieke productkwaliteit en keteneigenschappen; • het leveren van een portfolio van (milde) nieuwe verwerkingstechnologieën die de voedselintegriteit verbeteren; • het ontwerpen van marketingstrategieën die gebaseerd zijn op voedselintegriteit (met inbegrip van image building); • het leveren van informatiesystemen die bedrijven (onder andere het MKB) helpen bij het evalueren en voorspellen van de aan integriteit gerelateerde invloed op intrinsieke productkwaliteit; • het verbeteren van de verkrijgbaarheid van integer voedsel voor consumptie buitenshuis (dat wil zeggen onderweg en in keukens van instellingen); • het ontwikkelen van demonstratiefaciliteiten voor het klaarmaken van integer voedsel die leiden tot interactie tussen leveranciers en eindgebruikers (diverse doelgroepen, ook kinderen).
4.4. Onderzoeksprogramma
4.4.1. Deelnemers en onderzoeksgebieden De bestaande sterkten in de Nederlandse Kennisinfrastructuur die in V&VI samenwerken zijn de volgende onderzoeksgebieden (deels reeds geclusterd rond bestaande samenwerking).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
20
Cluster
Onderzoeksgebieden
Onderzoekers
Consumentengedrag & marketing Informatieverwerking, risicobeleving, consumentenvertrouwen
Consumentengedrag en marketing De wijze waarop mensen met informatie omgaan en risico’s dan wel de betrouwbaarheid van informatie beoordelen Voedselontwerp en Het ontwerpen van voedsel ontwikkeling van en productieprocessen en nieuwe het ontwikkelen van innovatieconcepten innovatieconcepten voor voedsel Gezondheid, Volksgezondheid, humaan voedselveiligheid en metabolisme en de voedselanalyse samenstelling van voedsel m.b.t. gezondheidsaspecten Dynamiek van Gedrag van het voedselsystemen voedselsysteem en de processen en actoren daarin op systeemniveau
Prof.dr. W.F. van Raaij Prof.dr. J.C.M. van Trijp Prof.dr. J. van der Pligt
Kennisinstelling UvT WUR UvA
Prof.dr. A.G.J. Voragen Dr. H.S.M. de Vries
WUR WUR/ATO
Prof.dr. W.H. M. Saris Prof.dr. R.J. Brummer Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel Prof.dr. R.E. Smits Dr. E.H.M. Moors Dr. A. Tukker
UvM UvM TNO Voeding UU UU TNO STB
De bijdrage van elk van deze clusters aan het programma en de koppeling met de kennisopbouw binnen deze sterkten wordt beschreven in §4.4.2 t/m §4.4.6. De koppeling tussen de clusters wordt gerealiseerd binnen specifieke onderzoeksprojecten die in de loop van het programma in nauw overleg tussen de participanten (kennisinstellingen en deelnemende bedrijven) interactief worden vastgesteld. De participanten werken hierin samen onder leiding van de bovengenoemde scientific directors. In Bijlage A wordt een overzicht gegeven van de projectportfolio van initiële projectideeën (‘voorbeeldprojecten’), die in overleg met de deelnemende bedrijven verder verfijnd, geselecteerd en aangevuld zullen worden. Per project zijn in detail de concrete deliverables en wetenschappelijke bijdragen benoemd. De kwalificaties van de betrokken onderzoekers, hun ervaring en hun inbedding in de kennisinfrastructuur zijn beschreven in Bijlage B. 4.4.2. Consumentengedrag en marketing Voedselproductie en -distributie is gericht op voedselvoorziening aan de consument. De consument is het uiteindelijke doel van de voedselketen. Maar kennen we de consument voldoende om te weten hoe hij/zij zich gedraagt en wat hij/zij wil? Bestaat er consistentie tussen de attitude, de opvattingen en het gedrag van consumenten? En bestaat ‘de’ consument eigenlijk wel? In welke mate is de markt gefragmenteerd? De kennisopbouw in deze discipline is in zeven groepen te verdelen: (A) interactieve consumentenparticipatie bij voedingsontwikkelingen, (B) consumentenperceptie en -vertrouwen in voedsel en voeding, (C) consumentenbetrokkenheid bij voedsel en voeding, (D) compromissen en consumptiedilemma’s, (E) de individuele consument: innovatie in doelgroepanalyse en bereik, (F) communicatie met de integere/morele kant van de consument, (G) verfijnde onderzoeksmethodologie om consumenten te doorgronden en (H) sensorische eigenschappen in relatie tot voeding en voedselintegriteit. Bij deze hoofdgroepen worden relevante onderzoeksvragen geformuleerd ten aanzien van consument en voeding. A. Interactieve consumentenparticipatie bij voedingsontwikkelingen Doel is om vanuit een (gamma-)theoretische basis tastbare ‘proof of principleconcepten’ en strategieën te ontwikkelen voor effectieve en efficiënte vormen van actieve consumentenparticipatie op basis van experimenteel onderzoek en waar mogelijk interventiestudies. Enkele relevante kennisvragen zijn:
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
21
1. hoe kan aan actieve consumentenparticipatie met betrekking tot voeding en voedselintegriteit het beste vorm en inhoud worden gegeven? Welke theoretische basis en evidentie ligt hieraan te grondslag? 2. welke consumenten zijn het meest geneigd actief te participeren in nieuwe ontwikkelingen? 3. welke communicatie-, motivatie- en innovatiestrategieën zijn er om consumenten sterker en in grotere getale bij nieuwe ontwikkelingen te betrekken? 4. hoe kan interactiviteit effectief en efficiënt (‘failing forward through experimentation’) ingebouwd worden in productinnovatiemodellen (bijvoorbeeld ontwikkeling van nieuwe producten waarbij sprake is van interactiviteit met de consument) en hoe kan moderne technologie (bijvoorbeeld virtueel ontwerp) daarbij behulpzaam zijn? B. Consumentenperceptie van en consumentenvertrouwen in voedsel en voeding Doel is om vanuit een (gamma-)theoretische basis tastbare ‘proof of principle-concepten’ te ontwikkelen voor de voorlichting en de versterking van consumentenvertrouwen in voedsel en voeding. Enkele relevante kennisvragen zijn: 1. welke categoriseringen en (mis)percepties bestaan er bij consumenten ten aanzien van voeding? Hoe zijn deze categoriseringen en (mis)percepties gekoppeld aan ervaringen, verwachtingen, mate van betrokkenheid, emoties en waarden? 2. invloed van gedrag op (zelf)perceptie: in welke mate en op welke wijze rationaliseren consumenten hun voedingsgedrag en passen ze hun percepties aan bij hun gedrag (rationalisatie, dissonantiereductie). 3. hoe beleven consumenten hun ‘subjectieve’ gezondheid? Waar leggen ze de grens tussen ‘ziek’ en ‘gezond’? En welke rol speelt voeding hierbij? 4. hoe kijken consumenten aan tegen functionele voeding zoals cholesterolverlagende margarine en in welke mate treedt hierbij ‘zelfmedicatie’ op? C. Consumentenbetrokkenheid bij voedsel en voeding Doel is het verkrijgen van kennis over de factor ‘betrokkenheid bij voeding’ als belangrijke determinant of covariaat bij het interpreteren en verklaren van het consumentengedrag. Enkele relevante kennisvragen zijn: 1. welke verschillen bestaan er tussen hoog en laag betrokkenen in hun benefits en waarden m.b.t. voeding? Wat is het relatieve belang van gemakkelijke verkrijgbaarheid, gezondheid, veiligheid, gemak (convenience, kant-en-klaar) en de status van voedingsmiddelen? 2. hoog productbetrokkenen besteden meer aandacht aan voeding en informatie over voeding. Welke verschillen bestaan er tussen hoog en laag betrokkenen in voedings- en voedselkennis, attitude, mediagebruik, neiging tot nadenken over voeding en voedingsgedrag? 3. welke sociaal-demografische kenmerken karakteriseren hoog en laag betrokkenen? Denk hierbij aan opleiding, geslacht, leeftijd en etnische herkomst (segmentatie)? 4. welke effecten heeft betrokkenheid op verwerking van reclame- en voorlichtingsboodschappen (inhoud van de boodschap, zoals argumenten versus tekens, en media- en bronkenmerken)? D. Compromissen en consumptiedilemma’s Doel is om vanuit de gammawetenschappen specifieke hypothesen te ontwikkelen, te testen hoe consumenten met deze afwegingen en dilemma’s omgaan, de hypotheses te vertalen in concrete aanbevelingen voor conceptontwikkeling in voedsel en voeding en de concepten en hypothesen vervolgens te testen bij consumenten. Kennisvragen zijn: 1. welke afwegingen en individuele/sociale dilemma’s spelen een rol bij consumentenkeuze van voedsel en voeding? 2. wat is de inhoud van motivaties, wat zijn de overlappingen en onverenigbaarheden en wat is hun relatief belang?
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
22
3. wat is het tijdsperspectief (de tijdsvoorkeur) van consumenten in relatie tot de keuze van voedingsmiddelen? Enerzijds afweging van een hedonistische motivatie op de korte termijn (impulsaankopen) en anderzijds een gezondheidsmotivatie op de lange termijn. E. De individuele consument: innovatie in doelgroepanalyse en -bereik Doel is de ontwikkeling vanuit alfa- en gammawetenschappen van innovatieve concepten, het uittesten hiervan voor doelgroepanalyse (‘segmentatie’) en de levering van afgestemde voedsel en voeding. Hierbij zal niet uitgegaan worden van traditionele stabiele bases (zoals sociaal-demografische variabelen), maar veeleer vanuit situationele en andere vergankelijke levensstijlfactoren (interceptie i.p.v. stabiele klantgroepen). Vanuit de segmentatietheorie zullen concepten ontwikkeld worden (bijv. automaten en verkoopmachines) waarmee in de vergankelijke en veranderende behoeften voor voedsel en voeding voorzien kan worden. Kennisvragen: 1. observatie van individueel voedingsgedrag thuis en in andere situaties: bereiding van maaltijden en eten/drinken in de kantine en onderweg. Vergelijking van deze observaties met zelfrapportages van gedrag; 2. welke levensstijlelementen staan in verband met voeding? Denk hierbij aan waarden zoals materialisme, egocentrisme, duurzaamheid, milieubewustheid en gezondheid/ conditie. Denk hierbij ook aan gedragingen, zoals uitgaan, recreatie, winkelen, hobby’s en andere vormen van tijdbesteding; 3. gedragsinterventies m.b.t. gezonde voeding bij specifieke groepen, zoals allochtone jongeren en jongeren uit lage sociale klassen. F. Communicatie met de integere/morele kant van de consument Doel is geschikte en gevalideerde communicatiestrategieën te ontwikkelen die de consumentenvraag naar integere voedingsmiddelen kunnen stimuleren: 1. wat zijn voor de consument aansprekende logo’s, keurmerken en andere herkenningstekens om voedselintegriteit te communiceren? 2. wat zijn voor de consument aansprekende beweringen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en duurzaamheid? 3. segmentatie van consumenten naar mediagebruik, vooral gedrukte media, televisie en Internet. Is het mediagebruik overwegend passief (delivery media) of actief (actief zoekgedrag met betrekking van retrieval media)? Voorbeelden van segmentatievariabelen zijn: betrokkenheid, opleiding en leeftijd; 4. vergelijking en optimalisatie van mediacombinaties (simultaan en sequentieel) in termen van bereik, contactfrequentie en effectiviteit (verandering van kennis, attitude en gedrag bij de doelgroep). G. Verfijnde onderzoeksmethodologie om consumenten te doorgronden Doel is om te komen tot een instrumentarium met gevalideerde, innovatieve onderzoeksmethoden die een gedetailleerder en diepgaander inzicht kunnen verschaffen in het consumentengedrag ten aanzien van voedsel en voeding. Kennisvragen: 1. wat zijn de beperkingen van bestaande mainstream-onderzoeksmethodologie voor het taakveld voeding en voedselintegriteit? 2. welke methoden uit belendende vak- en wetenschapsgebieden bieden potentie om aan deze beperkingen tegemoet te komen? 3. wat is de validiteit van bestaande en nieuwe onderzoeksmethoden in het taakveld voeding en voedselintegriteit? 4. in welke mate kan impliciet leren (onbewust leren) een goede aanvulling bieden op expliciete (bewuste) processen van leren en kunnen hiermee impliciete barrières in de acceptatie van gezonde en integere voeding worden opgespoord?
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
23
H. Sensorische eigenschappen in relatie tot voeding en voedselintegriteit 1. hoe kunnen sensorische eigenschappen van voedsel worden geobjectiveerd en welke relatie bestaat er voor de consument tussen smaakbeleving en andere waarden van voedsel (‘gezond kan niet lekker zijn’)? 2. hoe kunnen sensorische eigenschappen geoptimaliseerd worden in relatie tot objectieve productkwaliteit en (emotionele) consumentenbeleving? 4.4.3.
Informatieverwerking, risicobeleving, consumentenvertrouwen In de kennisontwikkeling op dit gebied staat centraal het verkrijgen van inzicht in de informatieverwerkingsprocessen met betrekking tot voedselintegriteit en -veiligheid bij verschillende relevante actoren (producent, winkel, consument, overheid, NGO’s). Zoals bij de andere thema’s het geval is, wordt de keten van voedselproductie en consumptie geanalyseerd vanuit het perspectief van het eindpunt van de keten: de consument. Het doel is het vaststellen van de belangrijkste voorwaarden voor het continueren dan wel ontstaan van met name het consumentenvertrouwen. Uitgangspunt is dat het noodzakelijk is de informatievoorziening over voeding, en dan met name de productiewijze, en de samenstelling/distributie zo optimaal mogelijk in te richten. Dit zal moeten leiden tot een verbetering van de traceerbaarheid en transparantie van informatie over de relevante processen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de concurrentiegevoeligheid van de informatie én de informatiebehoefte van de consument en andere spelers. Een eerste stap is dus het vaststellen van de informatiebehoefte van de meest relevante actoren. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de effecten van zowel de aard als de omvang van de informatie op in ieder geval de meningsvorming en het gedrag van de consument. Regulerende instanties en winkels zijn voor de hand liggende secundaire doelgroepen waarvoor deze aspecten kunnen worden vastgesteld. In deze context is het tevens relevant om in te gaan op bestaande subjectieve inschattingen van de informatiebehoefte van de consument en de wijze waarop deze met informatie omgaat, via andere actoren. Resultaten van dit onderzoek moeten een antwoord geven op hoe de informatievoorziening over de productie, samenstelling en distributie het beste kan worden vormgegeven en de mate waarin differentiatie in informatievoorziening voor de verschillende betrokken actoren mogelijk en/of wenselijk is. De belangrijkste onderdelen van informatie over voedselintegriteit en -veiligheid betreffen de baten van een voedselproduct en de perceptie en acceptatie van de risico’s die men associeert met een voedselproduct. De baten betreffen aspecten als smaak, prijs, kwaliteit-prijsverhouding, gemak en gezondheidseffecten. De mogelijke risico’s betreffen zowel risico’s op de korte en lange termijn voor zowel de gezondheid als het milieu. Het onderzoek richt zich met name op de rol van risicocommunicatie en de rol daarin van de waargenomen betrouwbaarheid van de informatiebron. De communicatie van risico’s is de laatste jaren in toenemende mate onderzocht, mede als gevolg van de toename van wetenschappelijke kennis over risico’s. Deze toename van kennis is het gevolg van ontwikkelingen op het gebied van risicoanalysetechnieken en meer epidemiologisch onderzoek naar de effecten van voedingsgewoonten en leefstijl. Gebrekkige of onjuiste informatie over risico’s kan leiden tot de non-acceptatie van risico’s en wantrouwen van de risico-informatiebron. Informatie van een (al dan niet terecht) gewantrouwde informatiebron zal in de regel weinig invloed hebben op bestaande meningen en voorkeuren. De waargenomen betrouwbaarheid van de informatiebron bepaalt tevens in belangrijke mate de geloofwaardigheid van claims betreffende de positieve invloed van voedselproducten op de gezondheid. De rol die de perceptie van de genoemde baten en risico’s bij de totstandkoming van attitudes en gedrag speelt zal worden bepaald. De belangrijke rol van de perceptie van
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
24
risico’s binnen dit thema brengt met zich mee dat ook aandacht zal worden besteed aan de determinanten van de acceptatie van risico’s. Ervaringen van de afgelopen jaren laten zien dat gebrekkige communicatie over risico’s een significante invloed kan hebben op de acceptatie van de betreffende riskante activiteiten en/of producten. Dit is eerder aangetoond in onderzoek naar technologische risico’s. Ook recentelijk vastgestelde aanzienlijke verschillen binnen de EU in de acceptatie van nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van voedsel zijn te relateren aan risicocommunicatie en (gebrek aan) vertrouwen in de relevante actoren. Het project beoogt de perceptie en acceptatie van de relevante risico’s in kaart te brengen en moet leiden tot aanwijzingen over hoe de diverse risico’s gecommuniceerd moeten worden. Aanwijzingen over de invloed van de vorm, omvang en inhoud van informatie die behulpzaam zou moeten zijn bij risico-batenanalyses die ten grondslag liggen aan consumentengedrag staan dus centraal in dit thema; de waargenomen betrouwbaarheid van de informatiebron speelt hierbij een belangrijke rol. A: Onderzoek naar informatieverwerking Hoe wordt met informatie omgegaan over de voordelen en risico’s van de productie, samenstelling en distributie van voedsel door verschillende relevante actoren (met nadruk op de consument). Centraal in het onderzoek staan recentelijk geïntroduceerde en te verwachten technologische ontwikkelingen (genetisch gemodificeerd voedsel, ‘functioneel voedsel’). Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan het onderwerp ‘biologisch voedsel’. B: Accuratesse van de perceptie van voedselgerelateerde risico’s door leken De invloed van verschillende vormen van informatie (bijvoorbeeld numerieke versus verbale informatie over risico’s), de invloed van abstracte versus concrete informatie over risico’s, alsmede de invloed van kennis en ervaring worden onderzocht. C: Determinanten van de acceptatie van risico’s Hierbij ligt de nadruk op zowel cognitieve als emotionelere, affectievere factoren. Ook morele/ethische aspecten komen aan bod. Cognitieve factoren betreffen de beheersbaarheid van de risico’s, de vrijwilligheid van de blootstelling aan het risico en de aard en omvang van de gevolgen. De kans dat de gevolgen zich daadwerkelijk voordoen speelt veelal een bescheiden rol. Emotionele factoren betreffen met name de rol van angst en bezorgdheid. Morele risico’s betreffen onder meer de mogelijke negatieve gevolgen voor het welzijn van dieren, de situatie in de derde wereld en de mogelijke gevolgen voor volgende generaties. Kortom, deze laatste groep van risico’s betreft de billijkheid van de risico-batenverhouding voor verschillende groepen en/of generaties. Bij het onderzoek naar de acceptatie van risico’s zal de plaats van bovengenoemde determinanten in gangbare associatieve consumentennetwerken en de relatieve invloed op de acceptatie van (voedselgerelateerde) risico’s worden vastgesteld. D: Rol van risicocommunicatie bij de acceptatie van risico’s Hierbij zal worden ingegaan op zowel korte- als langetermijnrisico’s en zowel milieuals gezondheidsrisico’s. Optimale en niet-optimale aspecten van vorm, inhoud en omvang van risico-informatie zullen in kaart worden gebracht. E: Rol van de bron van informatie Wat is de rol van de waargenomen betrouwbaarheid van de informatiebron bij de interpretatie en wat zijn de gevolgen van de informatie voor meningen, voorkeur en gedrag? Ook de omgekeerde vraag met betrekking tot de invloed van vorm en inhoud van risico-informatie alsmede de consistentie daarvan met betrekking tot de subjectieve inschatting van de betrouwbaarheid van de informatiebron zal worden onderzocht. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
25
F: Informeren over baten De communicatieve aspecten, zoals genoemd onder (D), alsmede de rol van waargenomen betrouwbaarheid, zoals genoemd onder (E), worden eveneens onderzocht in verband met het verstrekken van informatie over de baten (bijvoorbeeld de positieve effecten op de gezondheid) van voedselproducten. Het subprogramma resulteert in handleidingen c.q. protocollen betreffende de verstrekking van risico-informatie aan en risicogerelateerde communicatie met consumenten. Dit protocol dient nadere informatie te verschaffen over a) de vorm, omvang, inhoud en interactiviteit van informatie en communicatie over de risico’s van voedselproducten en b) de verwachte invloed daarvan op attitude, voorkeur en gedrag. 4.4.4.
Vo e d s e l o n t w e r p e n o n t w i k k e l i n g va n n i e u w e innovatieconcepten Het doel van dit onderdeel is het vormgeven van voedsel met doelmatige intrinsieke kwaliteit op basis van het gedrag van consumenten én de steeds grotere differentiatie van voorkeuren en eisen van burgers. Specifieker, het optimaliseren van de integriteitsattributen van een steeds gevarieerder voedselpakket: de veiligheid van het product en flexibele processen, de kwaliteit en de gezondheidseffecten van het voedselpakket én de milieubelasting hiervan (zie figuur). Op het gebied van voedselconsumptie en -productie zijn dilemma’s ontstaan, zoals: levensstijl versus gezondheid: wat is de invloed van veranderende voedselproducten en eetmomenten op de balans in gezonde voedselcomponenten? Is er bijvoorbeeld een relatie tussen het consumeren van gemaksvoedsel en de sterke stijging in het aantal zwaarlijvige mensen (> 1.1 miljard wereldwijd, waaronder een substantieel aantal kinderen)? Is ‘lekker’ zonder complicaties nog wel (product- procestechnologisch) te realiseren? 1. levensstijl versus veiligheid: vallen belanghebbenden steeds terug op vertrouwde en veilige bereidingsmethoden (die 100% veiligheid in de gehele voedselvoorzieningsketen garanderen) om aan de wensen van consumenten te voldoen? Hoe veilig zijn deze eigenlijk (zie de recente aandacht voor acrylamide dat in verhoogde mate is aangetroffen in gefrituurde producten)? Zijn hierdoor innovaties op het gebied van milde (voedselveilige) bereidingsmethoden - die gezondheidsbevorderende ingrediënten, smaak- en geurstoffen beter behouden - op de achtergrond gedrongen? 2. levensstijl versus duurzaamheid: heeft de steeds grotere diversiteit aan gemaksproducten (via retail of foodservice) en eetmomenten (thuis en buitenshuis) geleid tot een hogere milieubelasting (afvalproductie bij de bron, uitval, verpakkingsmateriaal, (in)efficiënte logistiek, energie- en watergebruik)? Welke acceptatiegraad kan gehaald/verwacht worden voor producten op basis van biologische grondstoffen en van welke productattributen hangt dit af (wel of niet te combineren met gemaksvoeding of algemener verwerkte producten)? Achter deze drie dilemma’s ligt een aantal generieke vragen, zoals: • hoe kan consumentengedrag vertaald worden in de vormgeving van voedsel met intrinsiek gezonde, veilige, gewenste en duurzame attributen om een betere sturingsbalans in de keten te verkrijgen? • welke functies (efficiëntie, diversiteit, transparantie, enzovoort) hebben nieuwe (te ontwikkelen) intelligente virtuele en fysieke vormgevingsmethoden en waar hangt acceptatie van nieuwe methoden door consumenten (vooral burgers) vanaf? • hoe kan integriteit technologisch worden gerealiseerd door innovatieve product-, proces- en verpakkingstechnologie (bijv. verduurzaming door nieuwe conserveringstechnieken en verpakkingsmethoden, innovatieve nano-microschaalscheidingssystemen, enzovoort)?
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
26
Om bovenstaande dilemma’s en kennisvragen aan de orde te stellen wordt een kennisportefeuille ontwikkeld op het gebied van de vormgeving van voedsel met doelmatige intrinsieke kwaliteit. Doelmatigheid wordt bepaald door factoren als de gepercipieerde variatie, smaak en geur, gezondheidswaarde, veiligheid (microbieel, toxiciteit) en duurzame (hier in de betekenis van milieubelasting in de gehele voedselketen), ethische en cultuurspecifieke aspecten (gedeeltelijk ook in het Kennisproject Transitie naar Duurzame Landbouw). Het werkveld binnen dit thema omvat de vertaling van die factoren in productattributen, i.c. een ontwerpinstrument. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de wijze waarop deze attributen gerealiseerd kunnen worden, i.c. de ontwikkeling van generieke Proof of Principles (POP’s, zowel voor producten als processen). Veranderende productattributen vragen namelijk steeds om nieuwe grondstoffen, te ontwikkelen hygiënische, energie- en waterzuinige procesmogelijkheden, innovatieve verpakkingsconcepten, kennisontwikkeling over kwaliteitsbehoud van met name samengestelde voedselpakketten in (nieuwe) afzetketens en valorisatie van rest- en nevenstromen. Voorgaande vraagt om nieuwe benodigde kennis op de volgende grensvlakken: • consumentenwetenschappen, waaronder ook perceptie (psychologie) gekoppeld aan product- en proceskennis (levensmiddelentechnologie, biochemie) en supply chain management; • sensoriek gekoppeld aan fysica/biochemie betreffende stabiliteit en functionaliteit van de voedselmatrix; • (microbiële) veiligheid gekoppeld aan product- en procestechnologie; • milieukunde gekoppeld aan productieprocessen (zero-loss door slim productontwerp) en logistiek. Naast deze grensoverschrijdende kennis zijn ook nieuwe geïntegreerde kennis en methodologie nodig op het gebied van complexe systemen (mathematica, informatica) en vormgeving (ICT). 4.4.5. Gezondheid en voedselveiligheid Voeding is de belangrijkste exogene invloedsfactor voor de gezondheid. Naast directe veiligheid van voedsel heeft deze factor vooral te maken met de keuze van voeding, vaak in samenhang met andere levensstijlfactoren (zoals lichamelijke activiteit) en de gezondheid van het individu op de lange termijn. Daarnaast is er de individuele gevoeligheid voor gezondheidsrisico’s, in het bijzonder chronische welvaartsziekten en voedingsgedrag als onderdeel van een bepaalde levensstijl. Dit kennisgebied richt zich op het ontwikkelen van infrastructuur en kennis om deze positieve en negatieve aspecten van voedsel binnen een gegeven voedselpatroon in kaart te brengen, zowel op specifiek doelgroepniveau (zoals ouderen en kinderen) als voor het individu, om vervolgens op basis van deze kennis en infrastructuur te komen tot het optimaliseren van voedsel en voeding, met behoud van de waarden zoals de consument die aan zijn voedsel geeft. Daarnaast richt dit kennisgebied zich op voedselveiligheid als zodanig: de ontwikkeling en toepassing van kennis omtrent de samenstelling en productie van voedingsmiddelen, waarbij wordt zorggedragen voor de afwezigheid van contaminanten en de aanwezigheid van gewenste voedingscomponenten. Ten aanzien van allergenen kan gekeken worden naar afwezigheid, dan wel een juiste indicatie bij aanwezigheid van allergenen. Dit vraagt om een goede communicatie, afstemming van onderzoek en gebruik en analyse van data vanuit β- en γ-onderzoek. Dit alles wordt samengebracht in een beslissingsondersteunend systeem. De kennisopbouw vindt hier plaats op de volgende gebieden: • inzicht in de vraag van de consument/burger naar veilige en gezonde voeding;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
27
• inzicht in de vraag van de industrie naar nieuwe concepten en technologieën die bijdragen aan veilige, efficiënte en gezonde productie en distributie van voedsel en • de vraag van overheid en industrie naar objectieve informatie omtrent; risicobeoordeling in de productieketen, risicobeoordeling t.a.v. de volksgezondheid, individuele risicobeoordeling door consument/burger en vertaling van deze kennis in beleid/acties. Dit zal gerealiseerd worden door onderzoek naar: • diagnostiek en sturingsmethoden in de gehele productieketen t.a.v. microbiologie, toxicologie, voedselkwaliteit en grondstofkwaliteit voor veilig en gezond voedsel; • diagnostiek en methoden ten aanzien van attituden, perceptie en gedrag van consument/burger met betrekking tot veilig en gezond voedsel; • koppeling vanuit β- en γ-onderzoek van consumentenkennis aan diagnostiek met betrekking tot veiligheid en gezondheid van voedingsmiddelen met behulp van een beslissingsondersteunend systeem; • strategieën voor herkenbare verpakkingsconcepten en kwaliteitslabels; • strategieën ten aanzien van voedselallergie; • Innovatieve controletechnieken (bijv. high throughput screening) voor nieuwe functionele ingrediënten in voedingsmiddelen; • nieuwe benaderingen voor geïndividualiseerd voedingsadvies op basis van inzichten verkregen uit (nutri-)genomics. 4.4.6. Dynamiek voedselsysteem Innovatieconcepten die worden ontwikkeld moeten altijd gerealiseerd worden binnen het gehele voedingssysteem. Als men niet weet aan te sluiten bij voor consument en bedrijven dominante beweegredenen zal dit ‘ideaal ontworpen’ voedsel slechts toepassing vinden in nichemarkten. Op dit gebied wordt kennis opgebouwd vanuit het macro- en mesoperspectief, op basis waarvan institutionele arrangementen, overheden, bedrijven en intermediairs kunnen komen tot brede toepassing van innovaties die voedsel feitelijk én in de beleving van de consument veilig, gezond, en duurzaam maken. Dit laat zich vertalen in aanbevelingen voor de volgende groepen: • Overheid: toe te passen instrumentmixen (regelgeving, keurmerken, informatievoorziening, organisatie netwerken, stimuleringsregelingen, etc.). • Intermediairs/tolken: verandering van rol, behoefte aan nieuwe typen intermediairs, etc. • Bedrijfsleven: strategische en organisatorische opties voor ingrepen in de voedselketen die positief bijdragen aan de markt voor veilig, gezond, duurzaam en lekker voedsel. Voor de theoretische benadering is de kerngedachte dat het rendement in zowel maatschappelijk als economisch opzicht (investering in kennisontwikkeling) tot op grote hoogte wordt bepaald door de manier waarop deze kennisproductie is ingebed in economie en samenleving. In relatie tot de doelstelling leidt dit tot de volgende onderzoekslijnen: A. verkenning/analyse van het voedselinnovatiesysteem; B. bestuur en instrumenten: nieuwe rollen voor overheden en intermediairs; C. heroriëntatie van ketens: nieuwe kansen voor bedrijven. De relatie tussen de thema’s is als volgt: de verkenning/analyse levert inzicht in de huidige structuur en de ontwikkeling van het voedselinnovatiesysteem. Gegeven de doelstelling van het realiseren van een systeem dat veilig, gezond, duurzaam en smaakvol voedsel moet leveren geeft dit aanknopingspunten voor de rol die overheden/intermediairs (ii) en bedrijven (iii) daarbij kunnen spelen. A: Verkenning/analyse van het voedselinnovatiesysteem
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
28
In dit thema wordt een model ontwikkeld dat inzicht geeft in de innovatiedynamiek in het huidige (en toekomstige) voedingssysteem en de bestaande institutionele arrangementen. Hierbij worden ook empirische studies betrokken van innovatiedynamiek in een aantal gevallen waarin incrementele dan wel radicale innovaties in het voedingssysteem hebben plaatsgevonden (bijv. slow->fast food, ontwikkeling van nutriceuticals, het project Novel Protein Food). Op explorerende wijze wordt zo getracht a) patronen in het voedselinnovatieproces en b) factoren die specificeren onder welke condities deze processen plaatsvinden te ontdekken. Daarnaast wordt er gekeken welke normatieve eisen in de toekomst aan het systeem worden gesteld en wordt er teruggeredeneerd om te kijken via welke ontwikkelingspaden dit doel zou kunnen worden bereikt (backcasting). Dit leidt voor de drie beoogde doelgroepen (overheid, intermediairs, bedrijfsleven) tot inzicht in: • ‘Nationaal innovatiesysteem’ van het Nederlandse voedselsysteem (fysieke stromen, kennisstromen, financiële stromen, stromen van ‘pakketjes van eisen’ (d.w.z. macht over afnemers/toeleveranciers), sleutelactoren, etc.); • autonome trends in verandering van bestaand institutioneel casco (nationaal en internationaal) en invloed op drijvende krachten binnen het voedselinnovatiesysteem; • overige trends en normatief gewenste doelen waaraan voedselketens op termijn (zouden) moeten voldoen (bijv. veilig, integer, duurzaam, smaakvol, gemakkelijk). Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan verschil in probleemopvatting en interpretatie rond deze thema’s bij de verschillende relevante actorgroepen (burger/consument, overheid, bedrijfsleven) – vergelijk box 2; • Mogelijke road maps en ontwikkelingspaden voor organisatorische/technische innovaties waarmee aan deze normatief gewenste doelen kan worden voldaan. B: Bestuur en instrumenten: nieuwe rollen voor overheden en intermediairs a) Overheden als leveranciers van randvoorwaarden Naast de meer procesmatig georiënteerde rol van intermediairs bij het aansturen van innovatie zal de overheid een meer ‘sturende’ rol op zich kunnen nemen, althans op de terreinen waarvoor zij voldoende legitimiteit krijgt van de overige actoren. Deze lijn richt zich op het genereren van inzicht in: • optimale beleidsmixen die op zodanige wijze kunnen ingrijpen bij innovatieprocessen dat normatief gewenste eindplaatjes worden behaald (duurzaamheid, voedselveiligheid, gezondheid, enzovoort). Concreet kan het daarbij gaan om regelgeving, keurmerken, normstelling, maar ook om innovatieprogramma’s, etc.; • vertaling van deze beleidsmixen in aanbevelingen voor concrete institutionele arrangementen die effectief en efficiënt kunnen verzekeren dat het normatieve doel van een ‘ideaal voedselsysteem’ gehaald wordt (dan wel verzekeren dat de ontwikkelingsrichting (en niet een vast einddoel) normatief gezien de goede kant op gaat. b) Intermediairs als facilitator voor innovatieprocessen Structurele en inhoudelijke veranderingen in het innovatiesysteem hebben consequenties voor de doelstellingen en de manier waarop verschillende actoren in het innovatiesysteem interveniëren. Dat geldt voor het type interventie (beleidsconcept), de verdeling van interventieopties over actoren (publiek-privaat, producentgebruiker, enzovoort), niveaus (bijvoorbeeld regionaal, nationaal en internationaal beleid) en het type instrumenten dat de actoren ter beschikking staat. Recent onderzoek toont aan dat ontwikkelingen in innovatiesystemen leiden tot de opkomst van wat wel ‘systemic instruments’ genoemd worden. Deze instrumenten richten zich niet zozeer op het faciliteren van innovatie binnen een organisatie of tussen een kennisinstelling en een bedrijf, maar op het faciliteren van innovatieprocessen binnen clusters en/of ketens van bedrijven, gebruikersorganisaties en kennisinstellingen. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
29
De ontwikkeling van dit type instrumenten bevindt zich nog in een pril stadium en dient nader onderzocht te worden. Het onderzoek richt zich op het verschaffen van inzicht/antwoorden op de volgende vragen: • hoe bevorderen deze instrumenten leren en experimenteren? • is hun impact structureel? • in hoeverre zijn zij contextafhankelijk? • op welke wijze kunnen zij effectief geëvalueerd worden? c) Intermediairs in andere rollen Een specifieke rol in het voedselinnovatiesysteem is waarschijnlijk al te voorzien op het gebied van voorlichting richting de consument. Met de verandering van eetpatronen en de opkomst van nieuwe typen voedingsmiddelen (o.a. functional foods) ziet men dat de bestaande voorlichtingskanalen hiaten beginnen te vertonen. De medische wereld ziet voorlichting over functional foods te weinig als gezondheidszorg en de traditionele voedingsvoorlichters zien het te weinig als voedingsvoorlichting. Ook de systeemanalyse en het onderzoek in de overige lijnen zal waarschijnlijk leiden tot het inzicht dat andere hiaten bestaan. In deze onderzoekslijn zal inzicht worden verkregen ten aanzien van de vraag: • welke overige intermediairs noodzakelijk zijn in een goed functionerend voedselinnovatiesysteem; • welke rollen en taken zij kunnen vervullen. C: Heroriëntatie van ketens: nieuwe kansen voor bedrijven Uit de verkenning zal naar voren komen dat er in de toekomst andere eisen aan het voedsel(innovatie)systeem worden gesteld dan nu. Door bijvoorbeeld trends als vergrijzing, verdergaande mobilisatie van de arbeidsplaats en een verdere druk op de voor bereiding beschikbare tijd zullen de ketens van voedselteelt, -bewerking en consumptie in belangrijke mate anders worden vormgegeven. Dat er in de toekomst een verdergaande vraag naar gemaksvoeding zal ontstaan lijkt bijna onontkoombaar. Mensen eten steeds meer buiten de deur. Binnen deze herinrichtende ketens moeten de eisen van veilig, gezond, duurzaam en smaakvol voedsel worden waargemaakt, terwijl de autonome ontwikkeling in ieder geval op het gebied van gezondheid tegengesteld is. Dit richt zich op het ontwikkelen van inzichten en instrumenten voor de volgende zaken: 1. managementinstrumenten en bedrijfsconcepten die bedrijven kunnen gebruiken om het ideaal van veilig, gezond en lekker voedsel te realiseren. Het ontwikkelen van methoden voor co-design in de keten speelt hierbij een centrale rol; 2. analyse hoe daarbij gebruik gemaakt kan worden van bestaande trends en veranderingen en hoe daarbij andere, tot nog toe minder voor de hand liggende actoren kunnen worden ingezet (horeca, verzekeringsinstanties, etc.); 3. praktijktesten en -analyses in een aantal voorbeeldketens. Hierbij kan men denken aan het ontwikkelen van concepten als: • de gezonde bedrijfskantine; • gezond en duurzaam fastfood; • de duurzame en gezonde lunch voor de scholier; • lekker voedsel voor senioren die niet meer voor zichzelf kunnen/willen koken. De vervolgen zijn : • ontwikkeling van een analysekader waarmee in het bijzonder de institutionele arrangementen binnen het voedingsinnovatiesysteem in kaart kunnen worden gebracht; • set van aanbevelingen aangaande nieuwe bestuursmodi, instrumentmixen en nieuwe bedrijfsconcepten om aan de eisen van het toekomstige voedingsinnovatiesysteem te kunnen blijven voldoen, bezien vanuit het institutionele kader, de voedselketen en de betrokken bedrijven;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
30
• empirische studies ten aanzien van nieuwe ketenarrangementen in relatie tot de rol van institutionele arrangementen in het voedingsinnovatiesysteem, voor elk van de drie genoemde dimensies (veilig, duurzaam en gezond), daarbij gebruik makend van het analysekader (de eerste deliverable). Voorbeeld voor de dimensie ‘gezond’: de schoolkantine van de toekomst.
4.5. Wetenschappelijke methodiek Het Kennisproject maakt gebruikt van een groot aantal onderzoeksmethoden. In het algemeen gaat het om: • onderzoek naar de dimensies van ‘integriteit’, doelgroepanalyse, segmentaties; • theoretisch onderzoek naar ‘gedrag’ van verschillende actoren t.a.v. verschillende aspecten van voedselintegriteit; • theoretisch onderzoek naar de rol van (vormen van) informatie bij voedselintegriteit; • praktijkonderzoek naar gedrag, percepties en motivaties van actoren; • ontwikkelen en toetsen van productontwerp en -innovatiemodellen, ontwerpinstrumenten en interventie- en implementatiestrategieën voor voedselproducten; • ontwikkelen en toetsen van analysemodellen en verklarende modellen op individueel niveau, ketenniveau en systeemniveau; • ontwikkelen en toetsen van strategieën, methoden, beleidsinstrumenten, richtlijnen e.d. voor interventies; het informeren en actief betrekken van (doelgroepen van) consumenten en andere actoren; • empirische studies en praktijkobservaties; • scenario’s, trendanalyses en road maps; • ontwikkelen van innovatieconcepten en het leveren van een proof of principle. Per specifiek project is aangegeven (Bijlage A) welke methodieken worden gebruikt.
4.6. Alternatieven In het Kennisproject zijn geen alternatieve methoden van kennisontwikkeling overwogen. Het Kennisproject kent een breed scala aan methoden. Waar nodig worden additionele methoden ingezet.
4.7. Specifieke eisen Gelet op de doelstellingen en strategie van dit Kennisproject (§3.2, §3.3) en de aanpak van de wetenschappelijke ontwikkeling (§4.3, §4.4) zijn als specifieke eisen bij de ontwikkeling van fundamentele kennis twee typen van integratie onderkend: integratie van de gehele cyclus van kennisontwikkeling en integratie van de kennisgebieden. 4.7.1. Integratie van volledige cyclus Het onderzoeksprogramma wordt gekenmerkt door een tendens naar actie en interventie. Dit houdt in dat (clusters) projecten worden ontworpen om de volgende aaneenschakeling volledig te kunnen dekken: 1. fundamenteel begrip/fundamentele modellering van een probleem; 2. markt-/gedragsanalyse van het probleem; Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
31
3. 4. 5. 6. 7. 8.
lokalisering van het aangrijpingspunt van de actie; fundamenteel begrip van de technologische opties; fundamenteel begrip van de infrastructurele context; ontwikkeling van juiste responsen (zowel technologisch als marketingtechnisch); ontwikkeling van de juiste wettelijke en organisatorische context; proof of principle-analyse om de voorgestelde oplossing te valideren;
Als gevolg hiervan bestaat het onderzoeksprogramma in zijn geheel uit een groot aantal specifieke projecten (Bijlage A) die divers van aard kunnen zijn. Hieronder vallen: • fundamentele analyse van wetenschappelijke principes achter (aspecten van) consumentengedrag ten aanzien van keuzes, met inbegrip van de gevolgen van communicatie en ‘segmentatie’; • praktische manifestaties in (drijvende krachten achter en barrières die worden opgeworpen door) consumentengedrag; • actieonderzoek om consumenteninzicht, marktinzicht en technologisch inzicht naar interventie te vertalen; • fundamenteel onderzoek naar nieuwe technologische opties; • sociaal-politieke en regulatorische analyse van de infrastructurele context; • toepassingsgericht onderzoek naar de optimale levering van voedselintegriteit; • geïntegreerde projecten (bijvoorbeeld voor een totaaloplossing en/of een specifieke doelgroep) die de diverse stappen in het leveringsproces integreren en een proof of principle geven. 4.7.2. Integratie tussen kennisgebieden Integratie van kennisgebieden is, anders geformuleerd, de opgave om een ‘common language’ op te bouwen. Daarmee gewapend kunnen de verschillende disciplines gezamenlijk gebruik maken van de noodzakelijke definities, concepten, methoden en modellen. De combinatie van betrokken disciplines is in deze breedte uniek – en tegelijkertijd noodzakelijk om de vele facetten van ‘voedselintegriteit’ te kunnen integreren. Deze ‘common language’ is nodig om tot integratie van de wetenschappelijke gebieden te komen. Integriteit kan worden vertaald in een aantal dimensies (gezond, veilig, duurzaam geproduceerd, ‘eerlijke’ fabrikant, dierenwelzijn, etc.), zodat de verschillende eisen en wensen ten aanzien van voedselintegriteit van alle actoren in het voedselsysteem in één taal kunnen worden uitgedrukt.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
32
Figuur 2: Behoefte aan gemeenschappelijke taal tussen onderzoeksgebieden
Gezondheid
Dynamiek voedselsysteem
Consumentengedrag
Voedselveiligheid
Marketing
Voedselanalyse
Algemeen raamwerk voor concepten, definities, modellen en methoden
Risicobeleving Informatieverwerking
Innovatieconcepten
Consumentenvertrouwen
Voedselontwerp
4 . 8 . A a n s l u i t i n g b i j E u ro p e s e o n d e r z o e k s p ro g ra m m a ’s V&VI past in het 6e kaderprogramma FP6 vanwege de algemene doelstelling, alle doelstellingen met betrekking tot kennisontwikkeling en de combinatie van methoden en concepten die gericht zijn op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de agrifoodbranche en het stimuleren van internationale concurrentiekracht [Europese Commissie, 2002]. De V&VI-onderzoeksprogramma's passen direct en volledig in de thematische prioriteit voedselkwaliteit en veiligheid van FP6 en deels in de thematische prioriteit levenswetenschappen van FP6.
4.9. Aansluiting bij andere internationale o n d e r z o e k s p ro g ra m m a ’s Zie Bijlage B voor meer informatie over de onderzoeksactiviteiten van onderzoeksgroepen die deelnemen aan V&VI.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
33
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
34
5. Economische en maatschappelijke relevantie 5.1. De betekenis van V&VI In de strategische context en doelstellingen (§2.2, §3.1) is reeds het belang aangegeven om integraal en op meerdere niveaus het vraagstuk van voedselintegriteit aan te pakken. Allereerst wordt herhaald dat de noodzaak van een benadering zoals in dit Kennisproject wordt voorgesteld snel groter wordt. De explosieve groei van technologische mogelijkheden om voedsel te ontwerpen/produceren en de intensivering van fysieke stromen en informatiestromen hebben een steeds grotere afstand gecreëerd ten opzichte van het vermogen van de consument om te begrijpen of hij zijn voedsel (nog) kan vertrouwen. Die afstand 855geldt ook voor de huidige wijze waarop nu in het voedselsysteem met wetten, controles en toezicht, voorlichting, keurmerken en andere middelen wordt getracht dit vertrouwen te handhaven en de wijze waarop proactief en reactief wordt omgegaan met (de kans op) incidenten en crises. De komende jaren zal deze afstand groter en groter worden als het gehele vraagstuk niet op systeemniveau en collectief met meerdere partijen wordt aangepakt. De fundamentele kennislacunes liggen deels binnen de afzonderlijke disciplines die in dit Kennisproject zijn verenigd (variërend van procestechnologie tot systeemkunde en van consumentengedrag tot analysemethoden). Maar nog belangrijker is de vraag hoe deze disciplines in samenhang tot nieuwe inzichten kunnen komen en deze inzichten kunnen vertalen in een aantal kennisproducten die voor de verschillende actoren (met name overheid en bedrijfsleven) direct bruikbaar zijn. Alleen zo kan dit Kennisproject nieuwe maatschappelijke concepten ontwikkelen voor voedselintegriteit en alle partijen daarbij betrokken en gemotiveerd houden. De uitvoering van projecten is daarbij essentieel om de verbinding tussen kennisontwikkeling en de dagelijkse realiteit van het voedselsysteem in stand te houden. In lijn met de filosofie van ICES/KIS 3 tenslotte is een essentiële betekenis van dit Kennisproject dat in de kennisinfrastructuren contacten worden gelegd en relaties worden opgebouwd tussen kennisinstellingen en kennisafnemers. Daarin ervaren zij werkenderwijs op welke wijze en met welke partijen vragen op het gebied van voedselintegriteit kunnen worden gedefinieerd en beantwoord.
5.2. Uitdagingen voor het programma V&VI Gegeven de probleemanalyse (§3.1), de doelstellingen (§3.2) en de gekozen aanpak (§4) zijn de belangrijke uitdagingen voor V&VI: • wetenschappelijk (zie ook §4.7): de opgave om een ‘common language’ op te bouwen. Daarmee gewapend kunnen de verschillende disciplines gezamenlijk gebruik maken van de noodzakelijke definities, concepten, methoden en modellen. De combinatie van betrokken disciplines is in deze breedte uniek – en tegelijkertijd noodzakelijk om de vele facetten van ‘voedselintegriteit’ te kunnen integreren. Deze ‘common language’ is nodig om tot integratie van de wetenschappelijke gebieden te komen. De tweede uitdaging is om de gehele cyclus te kunnen omvatten, van fundamentele kennisontwikkeling tot en met het leveren van een proof of principle van nieuwe integriteitsconcepten;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
35
• maatschappelijk-economisch: de opgave om (door integratie van kennis en door consequent vanuit de positie, percepties en het werkelijke gedrag van consumenten te werken) nieuwe concepten voor voedselintegriteit te ontwikkelen die op systeemniveau succes hebben. Om deze uitdaging zo goed mogelijk aan te gaan is de inventarisatie van kennis- en onderzoeksvragen van de verschillende typen kennisafnemers (§2.1) als uitgangspunt genomen, wordt de consument consequent als aangrijpingspunt beschouwd (motivatie, vermogen, gelegenheid; § 4.3.1) en zijn tenslotte kwaliteit en maatschappelijke relevantie belangrijke criteria voor de programmering van V&VI (§7).
5 . 3 . L e g i t i m a t i e v a n B s i k- b i j d ra g e De ICES/KIS-investeringsimpuls is bedoeld voor een wezenlijk nieuwe aanpak waarbij ook een verandering in de kennisinfrastructuur zelf wordt nagestreefd. Hierbij gaat het met name om samenwerking en interactie tussen kennisinstellingen en kennisafnemers, het vormen van hoogwaardige netwerken en het ontwikkelen van kennis die inspeelt op kennisvragen in onze samenleving op de lange termijn. Dit proces komt niet tot stand vanuit één van de partijen, omdat voor elk daarvan de risico’s te groot zijn en de ‘afstand’ tot andere partijen, bijvoorbeeld als het gaat om het vormen van nieuwe relaties in de kennisinfrastructuur zoals tussen de bèta- en gammawetenschappen, te groot is om daarin te investeren. Dit ontbreken van ‘spontane’ netwerkvorming is een bekende imperfectie van innovatiesystemen en legitimeert om deze reden een meefinanciering vanuit de overheid. Er is in het bestaande beleidsinstrumentarium geen andere mogelijkheid om dit type projecten een impuls te geven. Het Kennisproject past wat betreft doelstellingen en activiteiten (het opbouwen van nieuwe netwerken in de kennisinfrastructuur en het in de praktijk ontwikkelen van nieuwe maatschappelijke concepten rond voedselintegriteit) in het hart van de doelstellingen van de ICES/KIS 3-investeringsimpuls. In §3.1 is al genoemd dat de beoogde doelen niet alleen met technologische middelen zijn te bereiken. Met name de relatie met en de koppeling aan institutionele veranderingen en de grote kennislacunes over hoe consumenten eigenlijk omgaan met integriteit geven aan dat binnen de standaard looptijd van vier jaar onvoldoende resultaat kan worden verwacht om de doelstellingen van het Kennisproject volledig te bereiken. Dit geldt des te meer omdat in het Kennisproject voor het eerst op deze schaal en met deze ambitie een integratie tussen een aantal voorheen gescheiden disciplines wordt nagestreefd. De ervaring leert dat in deze situatie het opbouwen van duurzame relaties en een historie van concrete samenwerking in projecten veel tijd vraagt. Dit zijn de redenen waarom ontheffing wordt gevraagd conform artikel 9, lid 2 van de AMvB.
5.4. Alternatieven Er zijn twee alternatieven denkbaar voor de uitvoering van dit Kennisproject: • Alternatief 1: overlaten aan marktwerking. De versterking van de kennisinfrastructuur die nodig is om tot een betere voedselintegriteit te komen kan in principe worden overgelaten aan de marktwerking. Het is echter erg onwaarschijnlijk dat zonder een gebundelde inspanning in ICES/KIS-verband de marktpartijen gezamenlijk en in precompetitieve zin zullen investeren in een programma als V&VI. Deze wezenlijke stap op weg naar kennisintegratie zou in dit alternatief nauwelijks van de grond komen en niet op systeemniveau worden ingezet. • Alternatief 2: spontane samenwerking in de kennisinfrastructuur. De versterking van de kennisinfrastructuur zou ook gestalte kunnen krijgen door de ‘spontane’ Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
36
vorming van verbindingen tussen kennisinstellingen. De bestaande kennisinfrastructuur heeft zich echter nog te sterk georganiseerd in afzonderlijke clusters. De praktijk leert dat met name de integratie tussen bèta- en gammawetenschappen moeizaam verloopt en dat zonder de richtinggevende vraag vanuit de praktijk de ontwikkelde kennis weinig waarde heeft voor kennisafnemers. De noodzakelijke koppeling tussen fundamenteel onderzoek en de praktijk zou dan niet of veel te langzaam tot stand komen.
5.5. Economisch-maatschappelijke resultaten De opbrengsten van kennis die wordt gegenereerd in dit Kennisproject zijn als volgt kort te benoemen: • het voorkomen c.q. verminderen van schade die ontstaat door expliciet falen van de bewaking van voedselveiligheid, leidend tot besmetting van voedsel, epidemieën, importbeperkingen en andere directe economische schade. Daaronder wordt ook verstaan het voorkomen van schade door onjuiste of overdreven berichten over schadelijke bestanddelen in voeding (wat leidt tot gemiste verkopen en imagoschade voor afzonderlijke bedrijven of sectoren). De directe en indirecte schade van zulke calamiteiten loopt uiteen van enkele miljoenen tot honderden miljoenen euro’s per keer. Een andere latente schadepost is de grote onzekerheid voor bedrijven over de vraag of innovaties worden geaccepteerd door het voedselsysteem. Dit heeft niet alleen te maken met het (internationale) wettelijke kader dat bepaalt wat wel of niet mag (en wat een bedrijf kan claimen, bijv. t.a.v. effecten op de gezondheid), maar ook met de flexibiliteit om in (internationale) markten het assortiment optimaal te laten aansluiten op wat consumenten willen. Meer dan 75% van de introductie van nieuwe producten mislukt. De uitdaging is hier om de ‘precisie’ van nieuwe marktintroducties te verbeteren en zo de efficiëntie van marketingkosten en het rendement op R&D-investeringen te verhogen; • in termen van innovatie is ‘integriteit’ in zijn vele vormen een drijvende kracht voor een veel gevarieerder en veel meer op groepsniveau en individueel niveau gedifferentieerd assortiment. Er is veel ruimte voor (nieuwe) bedrijven om hierop in te spelen met een productassortiment en dienstverlening die de consument als ‘integer’ ervaart en waarvoor hij een hogere prijs wil betalen, omdat hij de toegevoegde waarde inziet (gezonder, duurzaam geproduceerd, betrouwbaardere informatie); • de gezondheid van de bevolking is deels gerelateerd aan het consumptiepatroon van consumenten, zowel op de korte termijn (contaminaties, verantwoord thuis eten bereiden) als op de lange termijn. Bij dat laatste gaat het om voedselgerelateerde ziekten en aandoeningen zoals obesitas, ondervoeding, allergeniciteit, suikerziekte en hart- en vaatziekten. Deze veroorzaken direct en indirect een grote economische schade, enerzijds door de verminderde kwaliteit van leven en het uitvallen van economische en maatschappelijke activiteiten van patiënten, anderzijds omdat deze aandoeningen door hun langdurige karakter en kosten van behandeling relatief zwaar drukken op het budget van de gezondheidszorg. De directe schade van obesitas in Nederland (van de volwassen mannen en vrouwen hier heeft 35% overgewicht, waarvan 10%-punten obesitas) is recentelijk op 0,5 miljard euro per jaar geschat; de indirecte schade (vooral door arbeidsverzuim) is 3 maal zo hoog geschat, op 1,5 miljard euro. Reeds bij een reductie van 5% wordt hier een aanzienlijke economische en maatschappelijke winst geboekt (een effect dat lang doorwerkt, gezien het feit dat mensen op steeds jongere leeftijd te zwaar worden); • financieel-economische analyses voorspellen een internationaal toenemende behoefte aan het waarborgen van ‘kwaliteit’ in de brede zin van het woord, in alle schakels van de productieketens. De totale toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie in deze sector is ca. 33 miljard euro per jaar. Ongeveer 75% Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
37
van de agrarische productie wordt geëxporteerd, waarvan 60%-punten binnen de Europese Unie. De totale waarde van de productie van het Nederlandse agroindustriële bedrijfsleven wordt geschat op ca. 50 miljard euro per jaar. Voedsel dat door de (internationale)consument als ‘integer’ wordt herkend en gewaardeerd kan een sterke kwaliteitsimpuls geven aan de combinatie van de Nederlandse primaire sector en het agro-industriële bedrijfsleven. Al bij een verbetering van 10% (door brede toepassing van innovatieconcepten m.b.t. integriteit) wordt in deze sector een aanzienlijke verbetering van de concurrentiepositie van Nederland bereikt, door grotere export c.q. verminderde import van buitenlandse producten. Er wordt tenslotte nogmaals benadrukt dat de meerwaarde van V&VI vooral ligt in de gezamenlijke aanpak door meerdere partijen en dat de beoogde resultaten daarom het beste worden bereikt als elk van de partijen daar vanuit zijn of haar specifieke positie aan bijdraagt: • overheid: via beleid en instrumentmixen (regelgeving, keurmerken, informatievoorziening, organisatienetwerken, stimuleringsregelingen, etc.); • intermediairs en tolken: via het initiëren van innovatie en informatie-uitwisseling en het faciliteren van innovaties en systeemveranderingen; • bedrijfsleven: via nieuwe strategische en organisatorische opties, implementatie van innovatieconcepten voor interventies en innovaties van voeding en voedselproductie.
5 . 6 . Ve rd u u r z a m i n g e n v e ra n k e r i n g In de periode ná 2007 wordt toegewerkt naar een situatie waarin: • ICES/KIS-subsidiëring niet langer nodig is; • de verdere kennisontwikkeling rond het begrip ‘voedselintegriteit’ voldoende is verankerd bij de deelnemende kennisinstellingen; • de partijen in het voedselsysteem de waarde van fundamenteel onderzoek op dit gebied hebben ervaren en voor verdere ontwikkeling van fundamentele en toegepaste kennis de weg binnen de kennisinfrastructuur kennen; • de kennisinstellingen via de gezamenlijke uitvoering van onderzoeksprojecten een breed netwerk op het gebied van voedselintegriteit hebben ontwikkeld en elkaars sterkten daarin kennen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
38
6. Aanpak , werkwijze en uitvoering 6.1. Overzicht van deelprojecten en activiteiten In hoofdstukken 4, 7 en 8 worden alle activiteiten binnen het Kennisproject apart beschreven in overeenstemming met de gewenste opmaak van het Bsikprojectformulier. Tot deze activiteiten behoren de kennisontwikkeling, de kennisoverdracht, het programma management en activiteiten zoals de ontwikkeling van innovatieconcepten, - gereedschappen en methoden. Deze paragraaf geeft een generiek beeld van het uitrollen van de diverse activiteiten in de tijd. Maar eerst wordt de nadruk gelegd op een beschrijving van het belang van de kennisinfrastructuur en van de innovatieconcepten. De kennisinfrastructuur (KIS) De kennisinfrastructuur moet de ruimte en de inspiratie verlenen voor het onderzoek dat dient te leiden tot een verbetering van voedselintegriteit, en dat voedselintegriteit een centrale plaats zal geven in het keuzepatroon van de consument in relatie tot hun consumptiegedrag en voedingssituatie. Alle activiteiten binnen het kennisproject vinden plaats binnen de context van een verdere uitbouw en versterking van de infrastructuur. Om dit doel te kunnen bereiken zijn de volgende elementen cruciaal: • een dynamische en flexibele onderzoeksagenda die zowel een hoge wetenschappelijke kwaliteit als een hoge relevantie van het onderzoek ten behoeve van het bedrijfsleven en andere deelnemende organisaties garandeert. Dit wordt bereikt volgens een proces dat wordt beschreven in paragraaf 7.3; • een combinatie van kleine synergistische exploratieve onderzoeksprojecten (KEP projecten) en grote onderzoeksprojecten (GP projecten). Via deze aanpak worden nieuwe ideeën onderzocht in de KEP projecten (bij voorbeeld nieuwe interventiestrategieën of marketing concepten), terwijl onderzoek naar de wijze waarop zo’n idee kan worden geïmplementeerd en gerealiseerd (proof of principle) wordt uitgevoerd in de grotere GP projecten. De eigenschappen van deze twee typen projecten worden uitvoeriger besproken in paragraaf 7.3; • een zodanige structurering van het onderzoeksprogramma dat het aantal partijen dat deelneemt aan het programma gedurende de uitvoering van het programma verder kan toenemen. Dit vormt een belangrijke voorwaarde voor het welslagen van het kennisproject. Via deze benadering zal het kennisproject zich voortdurend bewegen naar de meest optimale situatie van de zich ontwikkelende onderzoeksagenda. De basis voor de coherentie die noodzakelijk is om de doelstelling van het kennisproject zoals beschreven in paragraaf 3 te kunnen bereiken, ligt besloten in de onderliggende onderzoeksfilosofie zoals beschreven in paragraaf 4, maar evenzeer in de op te bouwen intensieve interactie tussen de onderzoekers en de bedrijven bij het in eerste instantie definiëren en in een later stadium continu bijstellen van de onderzoeksagenda. In de periode vanaf mei 2002 vond daarvoor al een intensief proces plaats met een groot aantal kennisinstituten, bedrijven en een Stuurgroep. Gaandeweg dit proces ontwikkelde zich de constructieve interactie en samenwerking tussen beta en gamma onderzoekers die zo essentieel is voor de realisatie van de doelstellingen van het
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
39
programma. Eén van de resultaten van dit proces is een eerste pakket van mogelijke projecten. Deze projecten: • zijn indicatief voor het type onderzoek dat in het programma wordt voorzien; • vormen een basis voor de onderzoeksagenda waarmee het programma zal starten op het moment dat de overheid besluit tot toekenning en financiële ondersteuning. • vormen een basis voor het voorziene onderzoeksbudget (paragraaf 9); • vormen de basis waarop de diverse partijen zich hebben gecommitteerd met het onderzoeksprogramma. In de komende maanden/jaren zal het onderzoeksprogramma verder worden ontwikkeld en geactualiseerd. Besluitvorming over projecten die zullen worden uitgevoerd worden door de deelnemers, vindt plaats als beschreven in paragrafen 7.3.1 and 7.3.2. Innovatieconcepten Innovatieconcepten vormen de schakel tussen het interdisciplinaire fundamentele onderzoek en de toepassing van innovatieve strategieën, en vormen daarmee een belangrijk gereedschap en een belangrijke methodiek in onze samenleving. Innovatieconcepten overbruggen de afstand tussen het fundamentele onderzoek en de toepassing ervan. Zij focussen het onderzoek op doelstellingen zoals gezien door de actoren in het voedselsysteem. Zij worden geselecteerd op zeker-gestelde integratie tussen beta- and gamma disciplines. In generieke zin worden de innovatieconcepten geconceptualiseerd en ontwikkeld in de relatief kleine KEP-projecten (zie paragraaf 7.3). Zij vormen de bouwstenen voor potentiële toepassingen die worden getest in de precompetitieve omgeving van de grotere GP-projecten. Om deze reden is het aantal innovatieconcepten dat wordt ontwikkeld en het aantal dat zich verder doorzet in GPprojecten die naar implementatie gaan samen een belangrijke indicator voor het succes van het kennisproject (paragraaf 6.3). Aan het begin van het programma, werden 10 voorbeelden van innovatieconcepten (zie kader) en een “Toolbox” gedefinieerd. Uiteraard zullen in de uitvoeringsfase nieuwe concepten worden toegevoegd. Voedsel op maat voor specifieke consumentengroepen Dit concept stelt zich tot doel strategieën te ontwerpen, die van belang zijn voor de introductie en toelevering van op maat ontwikkelde voeding ten behoeve van specifieke doelgroepen, zoals ouderen, babies, sporters, et cetera. Methoden worden ontwikkeld waarmee de specifieke medische en fysiologische behoeften van dergelijke groepen in kaart kunnen worden gebracht. Het uiteindelijke doel is het ontwerpen van voedsel op maat waarbij rekening wordt gehouden met alle sensorische, psychologische en gedragsaspecten en met de ontwikkeling van daarvoor benodigde op maat toegesneden communicatie en marketing strategieën. Hiervoor is verder nodig een aantal nieuwe voedsel verwerkingstechnologieën en strategieën voor implementatie van deze nieuwe ontwikkelingen in efficiënte “food supply chains”. Consumenten als actief participerende voedselontwerpers Dit concept heeft als doel wegen te vinden waarlangs de consument actief als deelnemer kan worden betrokken in het gehele proces van het ontwerp van voeding en voedsel en het aansturen en beheersen van innovatie op voedingsgebied, met inbegrip van het gebruik van nieuwe technologieën (levensmiddelentechnologie, maar ook onderzoek in de sfeer van “virtual reality” en sociale psychologie), creatief ontwerpen en detectie van vroege signalen binnen veranderende markten. Omgaan met dilemma’s en “trade-offs” ten aanzien van behoeften van de consument op het terrein van voedselinnovaties Dit concept heeft als doel nieuwe strategieën en methoden te ontwikkelen om het gedrag van consumenten te definiëren en te begrijpen, als het gaat om de dilemma’s ten aanzien van hun keuzes, ook in relatie tot effecten van andere houdingen (zoals egoïsme versus altruïsme) en de relatie tussen dergelijke dilemma’s en nieuwe types van producten en procesinnovaties. Dit houdt evenzeer in de ontwikkeling van nieuwe methoden van consumentenonderzoek zoals ´priming´ en “discourse analysis”.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
40
Voedsel voor mij en de mijnen: maatwerk in de voedselvoorziening Hier staat de ontwikkeling van generieke strategieën voor individualisering van voedsel, de voedselproductie en de voedselvoorziening centraal. Het vraagt om een beter begrip van consumentenbehoeften, definiëren van marktsegmenten, adverteren en communiceren op maat en de ontwikkeling van logistieke- en toeleveringssystemen op maat (met inbegrip van de ontwikkeling van nieuwe ondernemingsmodellen) met een hoofdrol die wordt weggelegd voor intensieve informatie-uitwisseling tussen consumenten en de “food supply chain”. Betrokken en maatschappelijk verantwoord ondernemen Om de afstand van het bedrijfsleven tot de consument niet tot maatschappelijk ongewenste proporties te doen uitgroeien wordt voorgesteld modellen te ontwikkelen waarmee een gemeenschappelijk gevoel wordt ontwikkeld voor de noodzaak tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in relatie tot voedsel, voedselproductie en maatschappelijke aspecten rond voeding en voedsel met inbegrip van (nieuwe) vormen van voedselverwerking en gerelateerde technologieën (zoals Technologisch Aspecten onderzoek). Ook gaat het om de interactie van deze onderwerpen met zaken als duurzaamheid en globalisering en om het zoeken naar manieren waarmee de consument kan gaan participeren in de ontwikkeling van strategieën richting maatschappelijk verantwoord ondernemen van bedrijven en voorafgaand aan, dan wel volgend daarop, het ontwikkelen van interactieve communicatiestrategieën op dit terrein. Transparantie en Consumenten Informatie Systemen Dit onderwerp richt zich op het ontwikkelen van strategieën en modellen om informatie over voedsel en voedselintegriteit transparant en toegankelijk te maken voor consumenten. Dit heeft ondermeer te maken met het helder maken van de rol en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen en het goed in kaart brengen van de gewenste vorm van en de gewenste wijze van beschikbaarstelling van de informatie. Via deze benadering zal ook kennis ter beschikking komen over het effect van zulke informatie op de consument en zijn perceptie daarop, op versterkende factoren in de informatievoorziening, traceerbaarheid en juridische aspecten van informatie en de effecten van informatie op “food supply chains”. Aantrekkelijke en geloofwaardige gezonde voeding Voor een beter begrip van de relaties en interacties tussen wetgeving en claims op het gebied van de gezondheid van voedsel is het noodzakelijk begrip op te bouwen over de behoeften van de consument en zijn percepties ten aanzien van de relatie tussen gezondheid en voeding (preventief en curatief), effecten van gezondheidsclaims op het keuzepatroon van de consument (is het aantrekkelijk, is het overtuigend?) en de relatie met publieke gezondheidsaspecten. Dit zal resulteren in een aantal integrale modellen voor communicatie over gezondheid en het ontwerp van gezond voedsel voor en met alle betrokken partijen. Virtueel ontwerpen: de nieuwe media en het ontwerpen van voedsel De ontwikkelingen binnen de ICT maken het mogelijk nader onderzoek te doen naar toepassing van verbeterde virtuele ontwerpmethoden vanuit het perspectief van de consument. Het behelst de rol van nieuwe media en nieuwe virtuele ontwerpmethoden. Hiermee wordt inzicht verschaft in de mogelijkheden, de voor- en nadelen en de kosten van virtuele ontwerpmethoden en de interactie daarvan met bestaande marktonderzoeksmethoden, de houding van consumenten ten opzichte van virtueel ontwerpen en het gebruik van interactieve virtuele technieken in de directe communicatie met consumenten. Informatie en opleiding voor de toekomst Centraal staat hier wat consumenten nu al weten (of niet-weten) over voeding en voedsel en hoe zij denken over toekomstige ontwikkelingen hierin en in de voedselconsumptie specifiek en in het algemeen. Nieuwe onderzoeksmethoden zijn noodzakelijk om percepties en barrières van de consument te begrijpen (“anticipatory consumer research”) en communicatie strategieën te ontwikkelen waarmee zij kunnen worden geïnformeerd over potentiële ontwikkelingen via bij voorbeeld het ontwikkelen van consensus modellen tussen alle actoren in plaats van een aanpak via “technology push”. Ook speelt hierbij de ontwikkeling van werkwijzen om het niveau van kennis over voedsel in de maatschappij te vergroten. Maak de procesgang rondom voeding en voedsel weer een plezierige, opwindende en uitdagende bezigheid Dit is een aanpak die er op gericht is om voeding en voedsel in relatie te brengen met de “belevings economie”. Er is onderzoek nodig naar een beter begrip van de “trade-off” van de consument die ergens ligt tussen “serieus” (gezond, duurzaam) en “plezier” (lekker, opwindend, uitdagend). Dit kan resulteren in modellen en concepten die het mogelijk maken om de meer serieuze aspecten van voeding en voedsel meer in termen van “fun” voor het voetlicht te brengen of te marketen of beter te doen sporen met de wensen van specifieke levensstijlen van de consument. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
41
De innovatie “Toolbox” is er op gericht om methoden te vinden waarmee de resultaten van het kennisproject (incl. de innovatieconcepten) op zo’n manier kunnen worden geïmplementeerd, dat een maximaal effect kan worden bereikt in termen van versterking van de voedingssector, vergroting van de voedselintegriteit en herstel van het consumentenvertrouwen in het dagelijks voedsel. Het “toolbox” idee betreft: • onderzoek naar en testen van manieren waarop de resultaten van het project op de best mogelijke wijze toegankelijk worden gemaakt; • het ontwikkelen van een gereedschapskist met concepten, methoden en hulpmiddelen die nu en in de toekomst gebruikt gaan worden; • een organisatorische opzet om deze concepten, methoden en hulpmiddelen te managen en het gebruik ervan te bevorderen; • een mechanisme om de “toolbox” daadwerkelijk te implementeren en de inhoud en toepasbaarheid verder te ontwikkelen.
6.2. Geplande activiteiten en het tijdpad Eind 2003: • selectie van de eerste tranche KEP-projecten3 volgens het proces beschreven in paragraaf 7.3.1. ; • selectie van de eerste tranche GP-projecten volgens het proces beschreven in paragraaf 7.3.2.; • kennisdiffusie: inventariseren geschikte communicatiekanalen (paragraaf 8.2.); • methoden en tools: verdere verkenning van behoefte bedrijfsleven; • samenwerking: verkennen mogelijkheden tot concrete samenwerking met andere Kennisprojecten die dan hun eigen plannen voor 2004-2008 geconcretiseerd hebben; • uitvoeringsorganisatie: inrichten organisatie, organisatorische inbedding, instellen Internationale Wetenschappelijke Adviesraad en Industriële Adviesraad (paragraaf 7.3.), opstellen jaarplan 2004, update kennisagenda. Gedurende 2004: • KEP-projecten: start uitvoering van KEP-projecten; selectie van tweede tranche KEPprojecten startend in 2005; • GP-projecten: start uitvoering van GP-projecten; selectie van tweede tranche GPprojecten; startend in 2005; • kennisdiffusie: opzetten website, opstart communicatie-activiteiten, opzetten innovatienetwerken; • innovatieconcepten: start ontwikkelen innovatieconcepten; • methoden en tools: start ontwikkeling methoden en tools; continue verkenning van behoefte vs. beschikbare methoden en tools; • samenwerking: start samenwerkingsprojecten met andere Kennisprojecten; • uitvoeringsorganisatie: operationeel; start ondersteuning, monitoring en evaluaties), opstellen jaarplan 2005, update onderzoeks- en kennisagenda. Gedurende 2005:
3
Het precieze aantal KEP- of GP-projecten kan in deze fase nog niet worden gegeven. Het is afhankelijk van de inhoud van de projecten portfolio (zie bijlage A), de uitkomst van het proces waarin de industriële deelnemers bepalen welke projecten zullen worden uitgevoerd en het totale aantal aan harde commitments (zie paragraaf 9.1.). Later zal ook de interrelatie tussen de KEP en GP projecten de keuzes kunnen beïnvloeden. Een eerste inschatting geeft aan dat een 22-tal KEP en 9-tal GP projecten kan worden uitgevoerd in de periode van 2004-2007, maar deze aantallen (en ook de verhouding tussen KEP en GP projecten) kunnen gaan afwijken in de loop van het programma (zie paragraaf 6.1.).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
42
• KEP-projecten: uitvoering van lopende KEP-projecten; start uitvoering van nieuwe KEP-projecten; selectie van derde tranche KEP-projecten startend in 2006; • GP-projecten: uitvoering van lopende GP-projecten; start uitvoering van nieuwe GPprojecten; selectie van derde tranche GP-projecten startend in 2006; • kennisdiffusie: website geheel operationeel, update website, uitvoering communicatie-activiteiten, uitgave van het “Groot Lekker, Gezond en Integer Kookboek”, innovatienetwerken operationeel, activiteiten om ontwikkelde innovatieconcepten, methoden en tools breed bekend te maken en actief toepassers te vinden; • innovatieconcepten: ontwikkelen (nieuwe) innovatieconcepten, proof-of-principle projecten; • methoden en tools: verdergaande ontwikkeling methoden en tools; continue verkenning van behoefte vs. beschikbare methoden en tools; • samenwerking: uitvoering samenwerkingsprojecten met andere Kennisprojecten, start van nieuwe samenwerkingsprojecten; • uitvoeringsorganisatie: ondersteuning, monitoring en evaluaties), opstellen jaarplan 2006, update kennisagenda. Gedurende 2006: • KEP-projecten: uitvoering van lopende KEP-projecten; start uitvoering van nieuwe KEP-projecten; selectie van vierde KEP-projecten startend in 2007; • GP-projecten: uitvoering van lopende GP-projecten; start uitvoering van nieuwe GPprojecten; selectie van vierde tranche GP-projecten startend in 2007; • kennisdiffusie: update website, verdergaande uitvoering communicatie-activiteiten, uitbreiding innovatienetwerken, activiteiten om ontwikkelde innovatieconcepten, methoden en tools breed bekend te maken en actief toepassers te vinden, nieuwe netwerken opbouwen rond innovatieconcepten; • innovatieconcepten: ontwikkelen (nieuwe) innovatieconcepten, proof-of-principle projecten; • methoden en tools: verdergaande ontwikkeling methoden en tools; continue verkenning van behoefte vs. beschikbare methoden en tools; • samenwerking: uitvoering samenwerkingsprojecten met andere Kennisprojecten, start van nieuwe samenwerkingsprojecten; • uitvoeringsorganisatie: ondersteuning, monitoring en evaluaties), opstellen jaarplan 2007, update kennisagenda. Gedurende 2007: • KEP-projecten: uitvoering en afronding van lopende KEP-projecten; • GP-projecten: uitvoering en afronding van lopende GP-projecten; • kennisdiffusie: website geheel operationeel, update website, uitvoering communicatie-activiteiten, verbreding innovatienetwerken, activiteiten om ontwikkelde innovatieconcepten, methoden en tools breed bekend te maken en actief toepassers te vinden, netwerken uitbreiden rond innovatieconcepten; • innovatieconcepten: ontwikkelen (nieuwe) innovatieconcepten, proof-of-principle projecten; • methoden en tools: verdergaande ontwikkeling methoden en tools; continue verkenning van behoefte versus beschikbare methoden en tools; overdracht in verband met verduurzaming en verankering; • samenwerking: uitvoering en afronding van samenwerkingsprojecten met andere Kennisprojecten; • uitvoeringsorganisatie: ondersteuning, monitoring en evaluaties, voorbereiding verduurzaming ná looptijd), opstellen plan verduurzaming, update kennisagenda. Begin 2008:
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
43
• afronding c.q. overdracht waar noodzakelijk of mogelijk van activiteiten (KEPprojecten, GP-projecten); • GP-projecten: uitvoering en afronding van lopende GP-projecten; • overdacht van het geheel van kennisdiffusie- en netwerkactiviteiten; • innovatieconcepten: zijn dan inmiddels ´geadopteerd´ door het bedrijfsleven; • waar mogelijk overdracht van verdere ontwikkeling van methoden en tools; • samenwerking: afronding lopende projecten en verkennen van mogelijkheden om buiten ICES/KIS-verband tussen de nieuw gevormde netwerken samen te werken; • uitvoeringsorganisatie: activiteiten met betrekking tot afronding, overdracht en verduurzaming, verankering kennisagenda.
6.3. Mijlpalen Met paragraaf 6.2. is aangegeven wat de belangrijkste mijlpalen zijn voor V&VI. Voor V&VI gelden als mijlpalen: • inrichting van uitvoeringsorganisatie gereed, website operationeel (begin 2004); • definiëring, financiering en start van KEP-projecten (jaarlijks); • definiëring, financiering en start van GP-projecten (jaarlijks); • ontwikkeling en toepassing van innovatieconcepten (continu voortschrijdend); • ontwikkeling en toepassing van methoden en tools (continu voortschrijdend); • samenwerkingsprojecten (continu voortschrijdend); • updates jaarplannen en kennisagenda (jaarlijks); • mijlpalen met betrekking tot kennisdiffusie (zie §8.5), zoals onder andere inpassing van ´voedselintegriteit´ in onderwijscurricula (WO/HBO), het houden van bijeenkomsten en symposia, belangrijke publicaties e.d. (continu). Samen met de indicatoren voor kennisoverdracht (zie paragraaf 8.5. voor een volledig overzicht) en de indicatoren voor de financiële situatie (zie paragraaf 9.4.) zullen deze indicatoren continu worden gevolgd ten behoeve van het project management en evaluatie processen. Zij zullen ook worden gebruikt voor het in kaart brengen van de resultaten ten behoeve van de gedetailleerde jaarlijkse planningscyclus.
6 . 4 . R i s i c o ’s De voornaamste risico’s van het kennisproject zijn: • een “gesloten” programma. Gezien de dynamiek op het terrein van voedselintegriteit en het grote maatschappelijke belang en impact van het programma, dient het programma een uiterst open structuur en werkwijze te hanteren, zowel ingegeven door de inhoud als door de deelnemers en uitvoerders. Het risico wordt beperkt omdat nieuwe deelnemers (zowel bedrijven, kennisinstellingen als andere organisaties) vrij zijn om op elk moment in te stappen en daarmee de projectenportfolio te beïnvloeden en van de resultaten van het project te profiteren. De jaarlijkse cyclus van de updating van de portfolio en het selectieproces van nieuwe projecten (paragraaf 7.3.) garandeert dat het programma erg snel kan reageren op nieuwe ontwikkelingen en situaties; • geïsoleerde kennisontwikkeling. Het uitgangspunt van het programma is dat het vraaggestuurd is en dat het qua opzet zowel inter- als transdisciplinair is vormgegeven (paragraaf 2.1.). Om dit te kunnen realiseren, worden nieuwe innovatieve kenniscombinaties gecreëerd, die altijd worden opgezet op basis van een analyse van een maatschappelijke vraagstelling. Het risico dat er een te smalle kennisbasis ontstaat, wordt geminimaliseerd door een proces van zorgvuldige voorbereiding en selectie van KEP en GP projecten (paragraaf 7.3.), de intrinsieke en Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
44
belangrijke rol van GP projecten bij de overdracht en implementatie van nieuwe innovatieconcepten en de jaarlijkse bijstelling van de onderzoeksagenda. Samen zullen deze instrumenten goed bijdragen aan een kennistraject dat goed in de pas loopt met de algemene doelstellingen van het programma en de strategische doelen van alle deelnemende partijen. • onvoldoende ondersteuning van private partijen. Dit fenomeen wordt zichtbaar als een substantieel tekort in financiële bijdrage. Hoewel een significant aantal partijen zich al heeft aangediend als geïnteresseerden voor het kennis project door middel van het ondertekenen van samenwerkingsovereenkomsten en intentieverklaringen, is dit geen garantie dat zij ook daadwerkelijk hun bijdragen zullen leveren aan de opbouw van het totale voorgestelde budget van 35 M€ (paragraaf 9.2.). Echter, de statuur van de deelnemers aan het programma zowel in inhoudelijke als in financiële zin is zondermeer goed te noemen; zij hebben bovendien de beschikking over goed inhoudelijk en financieel projectmanagement en zijn van oudsher in staat hun co-financiering te realiseren. Hiermee wordt aan een belangrijke voorwaarde van het Bsik-programma voldaan: het leveren van een adequate eigen bijdrage.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
45
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
46
7. Samenwerking tussen partijen 7.1. De partijen achter V&VI
7.1.1. Samenstelling In §2.2 is aangegeven dat de partijen achter V&VI bestaan uit de universiteiten, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties. Een overzicht van de individuele deelnemers en hun financiële betrokkenheid bij het programma wordt in de onderstaande tabel gegeven. Onderzoeksinstellingen WUR UvA KUB UU Universiteit van Maastricht TNO-Voeding TNO-STB Bedrijfsleven Unilever Heineken Nutreco Productschap Tuinbouw Ahold Coberco CSM Haust Numico Coca Cola Campina Sara Lee Greenery ZLTO Maatschappelijke organisaties Consumentenbond Overheden LNV VWA Status per 15 januari 2003.
Contactpersoon Voragen Van der Pligt Van Raay Smits Saris Van den Hondel Tukker
Financiële betrokkenheid als kennisinstelling als kennisinstelling als kennisinstelling als kennisinstelling als kennisinstelling als kennisinstelling als kennisinstelling
Maat Haitink Den Hartog Van der Veen Schmid Buck Olieman Timmer De Jong Van Hooijdonk Six Constandse Van Oosten
financiert in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding in beraad in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding in beraad in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding
Cohen
geen
De Jong De Wit
via ICES/KIS via ICES/KIS
7.1.2. Functies en rollen De partijen hebben elk een functie en rol in V&VI, die voortvloeien uit hun natuurlijke rollen. • De kennisinstellingen leveren de kennisbasis van waaruit de onderzoeksprojecten binnen V&VI worden opgezet. Zij leveren de onderzoekscapaciteit (infrastructuur, voorzieningen en mensen) en zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de kennisontwikkeling. • De bedrijven zijn medebepalend voor de inhoud van het onderzoek en dragen daar financieel aan bij.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
47
• De maatschappelijke organisaties leveren een permanente kritische toets ten aanzien van de betekenis van het onderzoek voor de maatschappelijke bewegingen en ontwikkelingen die zij representeren. • De overheid is één van de grootste vragers van kennis en in die zin sterk medebepalend voor de onderzoeksagenda. Via ICES/KIS is het tevens de grootste financier van het programma. 7.1.3. Openheid en flexibiliteit De wijze waarop de functie en rollen van de partijen zijn ingevuld maakt een hoge mate van openheid en flexibiliteit mogelijk. Dit uit zich onder andere op de volgende wijze: • Het programma V&VI staat geheel open voor nieuwe deelnemers. • Door de inhoud van het programma V&VI niet vooraf voor vier jaar vast te leggen kunnen voortdurend nieuwe projecten worden gestart die aansluiten bij de actuele stand van de wetenschap en uitgaan van de meest actuele vraag van bedrijven en overheden. • Het mechanisme van checks & balances in de opbouw van de projectenportefeuille maakt direct ingrijpen mogelijk als projecten niet langer voldoen aan criteria van wetenschappelijke kwaliteit en/of maatschappelijk-economische relevantie.
7.2. Bestuurlijke omgeving en aansturing van het programma
7.2.1. Uitgangspunten Hoewel het programma V&VI geen deel uitmaakt van het thema Systeeminnovaties, is het vanwege de aard van de innovatie in de kennisinfrastructuur resp. de noodzaak om de problematiek van voedselintegriteit op systeemniveau te benaderen wel degelijk systeeminnovatief van aard: • het programma wordt gaandeweg ingevuld en heeft mede daardoor een sterk nonlineair karakter; • door de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, op programmaniveau en binnen individuele projecten, ontstaan tussen de kennisinstellingen onderling en tussen kennisinstellingen en bedrijven nieuwe relaties; • de focus op de samenwerking tussen de bèta- en gammadisciplines leidt tot geheel nieuwe onderzoekslijnen en inzichten. De uitvoering van dit type programma’s vereist een organisatie die een actieve rol speelt in het creëren, inspireren en bewaken van de voorwaarden waaronder en de omgeving waarbinnen zo'n programma een succes kan worden. Een dergelijke organisatie levert de expertise waarmee en de institutionele setting waarbinnen kan worden voldaan aan de voorwaarden voor succes. Die voorwaarden zijn bepaald door de: 1. inrichting en het management van de kernprocessen; 2. kwaliteiten van de directeur van het programma; 3. omgeving waarbinnen de directeur opereert; 4. ondersteuning van de directeur; 5. controle van het programma. 7.2.2. De inbedding van V&VI De Stichting IVVI zal een nauwe relatie onderhouden met InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster (kortweg Innovatienetwerk), een organisatie die a) over de cultuur en competenties beschikt om een groot deel van de bovengenoemde voorwaarden zo in te vullen dat succes een grote kans krijgt, b) tevens over de
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
48
expertise beschikt om programma's als V&VI lateraal en indirect te initiëren, te stimuleren en te faciliteren en c) bovendien zelf actief is op dit gebied is het. Het programma V&VI wordt daarom zo in verbinding gebracht met InnovatieNetwerk dat: • een intensieve interactie ontstaat tussen de reguliere werkzaamheden van de Stichting IVVI en InnovatieNetwerk, die erin resulteert dat beide maximaal kunnen profiteren van elkaars expertise/netwerken/activiteiten en waarin men elkaar inspireert, onder andere met betrekking tot het zoeken van nieuwe wegen naar het doel van V&VI, dan wel nieuwe of ondersteunende activiteiten van InnovatieNetwerk. In de hiervoor genoemde termen van ‘voorwaarden voor succes’ levert InnovatieNetwerk het netwerk en de ondersteuning voor het programma V&VI; • de financiële stromen van het programma V&VI in relatie tot ICES/KIS duidelijk zijn gescheiden van het reguliere werk van het InnovatieNetwerk, zowel qua besteding als qua aansturing; • de uitvoeringsstructuur van de Stichting IVVI volstrekte duidelijkheid en eenduidigheid biedt ten aanzien van de programmaverantwoordelijkheid. 7.2.3. Bestuurlijke en personele uitwerking Ondertussen is een Stichting “InnovatieNetwerk Voeding & Voedselintegriteit” opgericht (kortweg Stichting IVVI) voor de uitvoering van V&VI. Het bestuur van de stichting is benoemd door het bestuur van InnovatieNetwerk en bestaat voorlopig uit een voorzitter, maar zal worden uitgebreid met vertegenwoordigers van achtereenvolgens de kennisinstellingen, de bedrijven, de maatschappelijke organisaties en LNV/VWS. De stichting IVVI en daarmee ook de uitvoering van V&VI worden ondergebracht in het huis van InnovatieNetwerk. Daarmee wordt bereikt dat de uitvoering van het programma kan plaatsvinden vanuit de intellectuele en spirituele omgeving (kortweg de cultuur) die nodig is om in voortdurend veranderende omstandigheden de optimale koers te bepalen en daarbij de juiste projecten en partners te vinden die nodig zijn om het beoogde doel te bereiken. De primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma ligt bij de directeur van het programma die daarvoor in dienst treedt bij de stichting IVVI. De directeur legt inhoudelijk verantwoording af aan het bestuur van de stichting. De directeur heeft nauw contact met het InnovatieNetwerk en krijgt daarvan inhoudelijke ondersteuning. InnovatieNetwerk levert ook de procesmatige logistieke en financieel-administratieve ondersteuning om projecten goed op te zetten en uit te voeren, en de resultaten daarvan over te dragen (zie §8). Er vindt regelmatig afstemmingsoverleg plaats tussen de directeur van V&VI en de directeur van het InnovatieNetwerk. Als personeel moet worden aangetrokken, komt dit (tijdelijk en op detacheringbasis) in dienst van de Stichting IVVI of worden personele unies gevormd met medewerkers van InnovatieNetwerk of andere organisaties, zoals bijvoorbeeld COKON.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
49
Eén en ander is hieronder schematisch weergegeven:
Bestuur InnovatieNetwerk Bestuur van IVVI
Directeur Inhoudelijke interactie met InnovatieNetwerk
Procesmatige, logistieke en financieel-economische ondersteuning
Financieel-
Internationale Wetenschappelijke Adviesraad
Secretariaat
administratief
Projectleiders
7.3. De inrichting van de uitvoeringsorganisatie Het rechter deel van het schema hierboven geeft de hoofdlijnen van de uitvoeringsorganisatie van V&VI weer. Op de volgende bladzijde is dit in iets meer detail uitgewerkt.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
50
Bestuur IVVI
Directeur
Ondersteunende diensten
Internationale Wetenschappelijke Adviesraad
Secretaresse, financieeladministratief medewerker
Projectleiders (KEP)
Projectleiders (GP)
Hoogst verantwoordelijke voor V&VI is het bestuur van de Stichting IVVI. Het bestuur is ambassadeur van het kennisproject, stelt op voorstel van de directie de strategische kaders vast, bewaakt op hoofdlijnen de (financiële en inhoudelijke) voortgang en waakt over het functioneren van de directeur. Voor grote koersveranderingen overlegt het bestuur van V&VI met het bestuur van InnovatieNetwerk, om zodoende voortdurend een optimale synergie tussen de andere activiteiten van InnovatieNetwerk en V&VI te bewerkstelligen. De spil in de organisatie is de directeur. Hij is het operationele boegbeeld en geeft nationaal en internationaal gezag aan het programma. Hij geeft het onderzoeksprogramma inhoudelijk vorm, is de eindverantwoordelijke voor de wetenschappelijke resultaten en is vanaf het begin actief betrokken bij het opstellen en uitwerken van de onderzoeksagenda. Hij overlegt met de projectleiders over nieuwe voorstellen en de voortgang en kwaliteit van het onderzoek. Hij brengt structuur aan in de organisatie, brengt de checks & balances aan en bewaakt deze. De directeur is verantwoordelijk voor het opbouwen en behouden van het draagvlak bij deelnemende bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. Hij draagt zorg voor een toereikende en stabiele financieringsbasis. De directeur rapporteert aan het bestuur van de Stichting IVVI. De directeur heeft een secretaresse en een financieel-administratief medewerker. Om de wetenschappelijke relevantie van het onderzoek in internationale context te bewaken, wordt de directeur bijgestaan door een Internationale Wetenschappelijke Adviesraad (IWA), die bestaat uit internationaal erkende topmensen op het gebied van V&VI. Het programma V&VI wordt ondersteund door een aantal mensen die de ondersteunende diensten verlenen die nodig zijn om het programma efficiënt en effectief te laten verlopen, volgens de eisen van ICES/KIS en de deelnemende partijen in het programma. Deze mensen komen tijdelijk in dienst van de Stichting IVVI of worden vanuit personele unies met InnovatieNetwerk of andere organisaties ingezet.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
51
De directeur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de resultaten en draagt zorg voor de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het V&VI-kennisproject en de interne en externe kennisoverdracht. Twee typen projecten Het programma V&VI kent twee typen projecten: de kleine exploratieve projecten (KEP) en de grote (traditionelere) projecten (GP). Deze typen projecten hebben de volgende kenmerken: KEP • klein van omvang (maximaal € 100.000 per jaar per project); • bèta + gamma; • echt vernieuwend onderzoek; • pre-competitief (eis van ICES/KIS); • versterkend voor KIS; • projecten die bedrijven nooit op eigen houtje uitvoeren; • nieuwe combinatie van kennisinstellingen; • project draagt bij aan programmadoelen en uitgangspunten; • participatie van bedrijven op basis van lidmaatschapsmodel (zie § 7.3.1.). GP • groot van omvang (> € 500.000 voor het totale project); • bèta + gamma ; • pre-competitief ; • wordt gewenst door consortia van bedrijven en onderzoeksinstellingen; • project draagt bij aan programmadoelen en uitgangspunten; • participatie van bedrijven op basis van garantstelling (zie § 7.3.2.). In de volgende twee alinea’s wordt voor de twee typen projecten aangegeven hoe deze worden aangestuurd en georganiseerd. 7.3.1. Sturing van het KEP op grond van inhoud en kosten KEP heeft de structuur van een vereniging. In principe betekent dit dat de volgende regels worden gehanteerd voor deelname aan KEP: • bedrijven kunnen deelnemen op basis van een jaarlijks lidmaatschap; • ieder lid betaald jaarlijks een bedrag (€ 50.000 voor volwaardige leden, €25.000 voor niet-volwaardige leden) waarvoor hij/zij een aantal stemmen krijgt (50 voor volwaardige leden, 25 voor niet-volwaardige leden); • ieder lid kan bij stemmingen al zijn stemmen inzetten; • bij prioritering van projecten binnen KEP kan ieder lid zijn stemmen verdelen over de verschillende projecten. In principe worden de projecten uitgevoerd die de meeste stemmen krijgen. De directeur kan (bijv. ter wille van de balans of samenhang in de portefeuille) besluiten af te wijken van de door de stemming verkregen prioritering; • Alle leden hebben recht op alle resultaten van alle projecten. Door deze opzet wordt het mogelijk: 1. de onderzoeksagenda voor KEP voortdurend te vernieuwen, op zodanige wijze dat de wetenschappelijke kwaliteit op hoog niveau gewaarborgd wordt en de relevantie van het onderzoek voor de bedrijven permanent verzekerd is; 2. om voor de bedrijven een waarde aan onderzoek te realiseren die een veelvoud is van de eigen bijdrage aan het KEP; 3. ondersteuning bij bedrijven en onderzoekers op te bouwen waarmee KEP na een aanloopfase een stabiele basis voor voortdurende financiering kan bereiken;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
52
4. KEP open te houden, dat wil zeggen toegankelijk voor partijen die pas later willen of kunnen toetreden; 5. eigendom en exploitatie van kennis uit het KEP te scheiden; 6. van begin af aan een transparant systeem te hebben/onderhouden voor de toewijzing, administratie en afrekening van kosten. Deze punten worden hieronder kort uitgewerkt. Ad 1: Beheer van de onderzoeksagenda In onderstaand schema is aangegeven hoe de onderzoeksagenda voor KEP tot stand komt en wie daarin welke verantwoordelijkheden heeft.
Bestuur V&VI -Bewaakt proces - Controleert voortgang - Bewaakt en beheert financiën
Directeur Is verantwoordelijk voor:
Industriële Adviesraad
Vaststellen kaders voor nieuwe projecten
bepaalt relevantie voor afnemers
Genereren nieuwe projecten
advies financiering projecten bewaakt voortgang op basis relevantie voor afnemers
Internationale Wetenschappelijke Adviesraad
Balans kwaliteit en relevantie
- stelt wetenschappelijk niveau van projecten vanst
Ondersteuning bij k i f Totale procesgang
- bewaakt wetenschappelijke kwaliteit
Uitgangspunten hierin zijn dat de wetenschappelijke kwaliteit van KEP het beste kan worden bewaakt door de onafhankelijke Internationale Wetenschappelijke Adviesraad en dat de relevantie het beste kan worden bepaald door de kennisafnemers. De betrokken projectleiders, maar ook leden van de IAR, kunnen nieuwe voorstellen inbrengen. De bedrijven die bijdragen aan KEP hebben zitting in de Industriële Advies Raad (IAR). Deze wijze van beheer van de onderzoeksagenda ontleent zijn kracht aan het feit dat de directeur voortdurend twee partijen tevreden moet stellen: de onderzoekers die uitdagend onderzoek willen doen en de gebruikers die de resultaten van dat onderzoek willen gebruiken voor bedrijfsinterne ontwikkelingen. Als de directeur zijn werk goed doet, blijven de onderzoekers toponderzoek en de bedrijven fondsen leveren. Ad 2 en 3: Vermenigvuldigingsfactor KEP wordt gefinancierd door een aantal partijen. Iedere partij betaalt per jaar een relatief klein bedrag en krijgt daarvoor de kennis uit alle projecten terug. Het totaal aan fondsen voor het programma (de bijdragen van de bedrijven, de ICES/KIS-bijdragen en de bijdragen van kennisinstellingen) wordt toegewezen volgens het proces dat hiervoor is beschreven. Uiteindelijk bepaalt de IAR voor welke van de voorgestelde en op wetenschappelijk gehalte getoetste projecten geld beschikbaar wordt gesteld. De IAR doet dat door de projecten te prioriteren op basis van de gepercipieerde relevantie van de resultaten. Het prioriteren van projecten vindt plaats in halfjaarlijkse bijeenkomsten van de IAR, waarin ook de voortgang van de lopende projecten wordt Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
53
beoordeeld. Het is wenselijk dat het aantal gepresenteerde projecten altijd hoger is dan het aantal projecten dat gehonoreerd kan worden. Het is bovendien noodzakelijk dat de wijze van prioriteren van de projecten zo wordt gekozen dat: • elk goedgekeurd project op het verlanglijstje van tenminste twee bedrijven voorkomt; • elk bedrijf tenminste twee voorkeursprojecten gehonoreerd ziet en de totale kosten van deze twee (of meer) projecten hoger zijn dan de bijdrage van dat bedrijf; • duidelijk is dat een goedgekeurd project een meerwaarde oplevert met betrekking tot de resultaten van het totale KEP. Met deze wijze van prioriteren wordt bereikt dat de bedrijven een direct belang hebben bij de kwaliteit en de efficiëntheid waarmee een project wordt uitgevoerd. Hoe efficiënter de uitvoering, des te meer geld er is voor andere projecten en des te hoger de factor waarmee de bijdrage van de bedrijven wordt vermenigvuldigd. Bedrijven tekenen bij KEP dus via hun bijdrage in op een portefeuille van projecten en niet op individuele projecten. Het is de opdracht voor de directeur om een zodanige portefeuille van projecten te (laten) genereren dat de leden van het IAR ook daadwerkelijk zien dat hun bijdrage aan het onderzoek in veelvoud terugkomt in de vorm van kennis die voor hen relevant is. Ad 4: Openheid programma Alle onderzoekers die een unieke bijdrage kunnen leveren aan het uitvoeren van de onderzoeksagenda kunnen deelnemen in het onderzoek en iedere branche die bereid is om de jaarlijkse bijdrage te betalen kan deelnemen aan het programma. Ad 5: Eigendom en exploitatie van de resultaten Gegeven het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat het eigendom van de resultaten van het onderzoek in het publieke domein ligt. Sommige van die resultaten kunnen echter van zo'n belang zijn dat het noodzakelijk is deze te beschermen, zodat het mogelijk wordt revenuen te genereren uit de exploitatie van die resultaten. Als dat zich voordoet, gelden de regels die zijn vastgesteld in de overeenkomst tussen de bedrijven en de stichting IVVI met betrekking tot KEP. Die regels passen vanzelfsprekend binnen het kader dat daarvoor door ICES/KIS is gegeven. Ad 6: Financieel beheer Het bestuur van Stichting IVVI is uiteindelijk verantwoordelijk voor het financiële beheer van KEP. Voor een goed financieel beheer is vereist dat alle projecten die worden uitgevoerd vooraf door het bestuur moeten worden geautoriseerd. Een goed financieel beheer wordt mogelijk via het volgende mechanisme: • tijdens de halfjaarlijkse bijeenkomsten van de IAR rapporteren de onderzoekers over de voortgang van de projecten en de besteding van de middelen daarvoor. Op basis daarvan beslist de IAR projecten voort te zetten, te stoppen, of bij te stellen; • de registratie van de voortgang van de projecten en de daarvoor bestede tijd en middelen moet door de onderzoekers zelf verricht worden. Daartoe verplicht de directeur de individuele onderzoekers wekelijks te registreren hoeveel uren zij aan hun project hebben besteed en welke overige kosten ze hebben gemaakt. Het overzicht van de besteding dat aan de hand daarvan kan worden opgemaakt (door een financieel administrateur) vormt de basis voor de halfjaarlijkse rapportage aan de IAR en andere rapportages (bijvoorbeeld aan ICES/KIS); • de halfjaarlijkse controles door de IAR stellen bedrijven in de gelegenheid goed zicht te houden op de voortgang van de projecten en de besteding van de middelen. Omdat de efficiëntheid waarmee elk individueel project binnen de portefeuille medebepalend is voor het aantal projecten dat kan worden gefinancierd, zullen de bedrijven niet alleen letten op de projecten die voor henzelf van belang zijn, maar ook op de wijze waarop de overige projecten worden uitgevoerd; Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
54
Door inhoud en kosten op projectniveau aan elkaar te koppelen worden de primaire gegevens gegenereerd waarmee sturing van de projecten (en daarmee van het KEPdeel van het programma) mogelijk wordt. Bij niet-lineaire programma's, zoals het V&VI-programma, is dit type microsturing en controle essentieel om te weten waar het programma staat, welke koers wordt gevolgd en hoe die koers kan worden aangepast bij veranderende externe omstandigheden. 7.3.2. Sturing van het GP op inhoud en kosten Het GP is een verzameling van projecten die tot stand zijn gekomen in overleg tussen twee of meer kennisinstellingen met twee of meer bedrijven. In principe betekent dit dat de volgende regels worden gehanteerd voor deelname aan GP: • bedrijven kunnen deelnemen aan de formulering van de inhoud van projecten op basis van een jaarlijks garantstelling van € 100.000; • de bedrijven die met de kennisinstellingen overeenstemming bereiken over de inhoud van een project betalen tezamen tenminste 25 % van de totale projectkosten. • 10% Van de kosten van een groot project wordt gestort ten behoeve van KEP (bij projecten boven € 1 miljoen is dat 5%). De projectleider van het grote project is de stemgerechtigd vertegenwoordiger in de IAR; • een project waar bedrijven en kennisinstellingen het over eens zijn wordt voorgelegd aan een internationale wetenschappelijke adviesraad die onafhankelijk oordeelt over de wetenschappelijke voordelen van het onderzoek. Mede op basis van dat oordeel besluit de directeur of hij het project ter goedkeuring voorlegt aan het bestuur; • alle partijen binnen V&VI hebben recht op alle resultaten van alle projecten. Door deze opzet wordt het mogelijk: 1. continu nieuwe grote projecten te formuleren en ten uitvoer te leggen; 2. voor bedrijven een waarde aan onderzoek binnen die projecten te realiseren die een veelvoud is van de eigen bijdrage aan het onderzoek; 3. V&VI open te houden, dat wil zeggen toegankelijk voor partijen die pas later willen of kunnen toetreden; 4. eigendom en exploitatie van kennis uit GP te scheiden; 5. een intensieve interactie tussen KEP en GP te creëren; 6. van begin af aan een transparant systeem te hebben/onderhouden voor de toewijzing, administratie en afrekening van kosten. Deze punten worden hieronder kort uitgewerkt. Ad 1: Formuleren van nieuwe projecten Het initiatief hiervoor kan genomen worden door bedrijven en kennisinstellingen. Het onderzoeksproject moet passen binnen de hoofdlijnen voor het programma zoals die door het bestuur van de Stichting IVVI worden vastgesteld. De directeur ziet, mede door het inroepen van hulp van de Internationale Wetenschappelijke Advies Raad, toe op de kwaliteit en de synergie met andere projecten. Ad 2: Vermenigvuldigingsfactor Uitgangspunt is dat de bedrijven ten minste 25 % van de kosten voor hun rekening nemen, de kennisinstellingen eveneens 25% en ICES/KIS 50%. De vermenigvuldigingsfactor voor de bedrijven is dan een factor vier van de eigen bijdrage.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
55
Ad 3: Open V&VI Elk bedrijf dat later wil toetreden om mee te doen aan een nieuw project kan dat doen door zich garant te stellen voor € 100.000 per jaar. Deelname aan reeds lopende projecten is mogelijk, mits daarover met de deelnemers overeenstemming wordt bereikt . Ad 4: Eigendom van kennis Identiek aan KEP. Ad 5: Verplichte afdracht KEP Omdat KEP en GP dezelfde programmadoelen nastreven, is er een natuurlijke basis voor synergie tussen beide. Vanuit die basis zal er daadwerkelijk synergie ontstaan, omdat de projectleider van een groot project lid is van de IAR en zo een direct zicht heeft op de ontwikkelingen binnen KEP. Bovendien kan hij zijn stemmen inzetten op projecten die voor het grote project van belang zijn. Daarnaast kan KEP gaan functioneren als kiem voor GP en kan GP gaan fungeren als bron voor exploratieve vragen die binnen KEP kunnen worden opgepakt. Ad 6: Financieel beheer Net als bij KEP zijn inhoud en kosten op projectniveau aan elkaar gekoppeld. Wat bij KEP is gezegd over het genereren van primaire gegevens voor sturing en controle van de projecten geldt dus ook hier. Wat bij KEP over de registratie van de voortgang en de daaraan bestede tijd en middelen is gezegd, geldt ook voor GP. Door het bestuur van de stichting IVVI worden halfjaarlijks evaluaties georganiseerd waarin door de projectleider aan het bestuur en de deelnemende bedrijven over de voortgang van de projecten en de besteding van de middelen wordt gerapporteerd. De halfjaarlijkse evaluaties bieden bedrijven de kans om goed zicht te houden op de voortgang van het project en de besteding van de middelen. Op basis van die evaluaties, aangevuld met een oordeel van de Internationale Wetenschappelijke Advies Raad over de wetenschappelijke kwaliteit van het resultaat, besluit het bestuur over het voortzetten, bijstellen of stoppen van een project.
7 . 4 . Vo r m e n i n h o u d v a n s a m e n w e r k i n g Het programma V&VI is zo opgezet dat het aantal partijen tijdens het programma kan toenemen. Voor het succes van het programma is dat zelfs een vereiste. Tegelijkertijd is het zeker dat gedurende de rit één of meer partijen zullen afhaken. De vorm van de samenwerking is daarom zo gekozen dat het voor partijen zo aantrekkelijk mogelijk is om te participeren (denk aan de hoge vermenigvuldigingsfactor voor eigen geld) en dat als partijen afhaken, dit niet leidt tot ontwrichting van het programma (denk aan het lidmaatschap van KEP). Inhoudelijk is de samenwerking gericht op het bereiken van het doel van V&VI. Dat is medebepalend voor de keuze van de participanten.
7.5. Beschikbaarheid van onderzoekers Het programma V&VI heeft de ambitie om een middel te zijn dat voorop loopt bij het vertalen van ‘voedselintegriteit’ naar een aantal dimensies (gezond, veilig, duurzaam geproduceerd, ‘eerlijke’ fabrikant, dierenwelzijn, etc.), op zodanige wijze dat de verschillende eisen en wensen t.a.v. voedselintegriteit van alle actoren in het voedselsysteem in één taal kunnen worden uitgedrukt en geoperationaliseerd. Dat vereist een deelname van een voldoende aantal goede wetenschappelijke onderzoekers en een intensieve interactie van hen met mensen uit de praktijk. De bij Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
56
dit Kennisproject betrokken onderzoeksleiders zien geen problemen met het aantrekken van onderzoekers van voldoende kwaliteit.
7.6. Afspraken I PR Alle kennis die wordt gegenereerd binnen het programma V&VI is eigendom van de deelnemende partijen volgens een nader te bepalen verdeelsleutel. Dit geldt evenzeer voor eventuele patenten die resulteren uit vindingen die worden geconcipieerd of voor het eerst feitelijk als onderdeel van het onderzoek in het kader van V&VI in praktijk worden gebracht. Afspraken over wie de kosten van de aanvraag en het onderhoud van het patent draagt en op welke wijze partijen al dan niet royaltyvrije of exclusieve licenties krijgen worden vastgelegd in een overeenkomst die de partijen in overleg met de Stichting IVVI sluit voor participatie aan het programma. Deze afspraken zullen passen binnen de voorwaarden die ICS/KIS dienaangaande heeft gesteld.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
57
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
58
8. Kennisoverdracht en kennisverspreiding 8.1. Kennisdiffusie en kennis overdracht De kennisoverdracht in V&VI is erop gericht om de ontwikkelde kennis over te brengen op kennisgebruikers, zoals overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit gebeurt deels door en binnen de uitvoering van projecten, deels via deliverables die als resultaat van het Kennisproject ontstaan en deels in de vorm van algemene overdracht van kennis en informatie uit organisaties die niet direct deelnemen aan V&VI-projecten, maar daar als partij in het voedselsysteem wel belang bij (kunnen) hebben.
8.2. Activiteiten kennisdiffusie Het op gang komen van V&VI resulteert in het opzetten en uitvoeren van een groot aantal projecten tussen kennisinstellingen en bedrijven. Naast de kennisdiffusie direct naar projectdeelnemers (zie §8.3), moeten de resultaten van V&VI ook breder en verder verspreid worden. Dit gebeurt via de volgende activiteiten: • een elektronische nieuwsbrief, bedoeld om partijen in het voedselsysteem en andere doelgroepen op de hoogte te houden van actuele ontwikkelingen, plannen en resultaten van het Kennisproject; • een website die informatie over V&VI, projecten, projectdeelnemers en resultaten toegankelijk maakt voor de deelnemers zelf, maar ook voor bedrijven in binnen- en buitenland die interesse hebben in V&VI; • het inschakelen van de media richting de consument om het maatschappelijk belang van V&VI te kunnen aangeven en om de doelstellingen en resultaten van V&VI via de media te kunnen propageren; • een gezamenlijk project in 2005, in de vorm van de uitgave van een ‘Groot Lekker, Gezond en Integer Kookboek’ dat recepten, achtergronden, ervaringen en ‘voorlichting’ op smakelijke wijze combineert; • daarnaast organiseert V&VI thematische bijeenkomsten over thematische onderwerpen, bijv. om specifieke doelgroepen (zoals startende bedrijven of horeca) te informeren, of om implementatie-ervaringen tussen bedrijven uit te wisselen; • het ontwikkelen van informatienetwerken (zie §4.4.5) over voedselproductie, voedselveiligheid, consumentengedrag, voedselgewoonten, voedingsstatus en gezondheid; • deze activiteiten worden primair uitgevoerd door of onder regie van de ondersteunende organisatie in het Innovatienetwerk (zie §7).
8.3. Doorstroming naar toepassingen De deliverables die tijdens de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek resp. de projecten ontstaan, vormen het scharnierpunt om kennis te doen ‘doorstromen’ naar toepassingen. V&VI heeft als belangrijkste voor kennisafnemers bruikbare deliverables: 1. interventiestrategieën die de integriteit van de voedselconsumptie van de consument verhogen via de processen die gedefinieerd zijn onder (1). Voorbeelden Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
59
2.
3.
4.
5. 6. 7. 8.
9.
zijn communicatiestrategieën die vertrouwen versterken/herstellen, een definitie van optimalere beweringen met betrekking tot de gezondheid, enzovoort; proof of principle-projecten die aangeven dat en hoe deze interventiestrategieën werken, teneinde de integriteit van het eigenlijke consumentengedrag ten aanzien van voedselkeuze te vergroten (door bijvoorbeeld te laten zien dat de communicatiestrategieën die het vertrouwen moeten vergroten, in de praktijk blijken te werken); nieuwe product- en procestechnologieën die bijdragen tot de vergroting van de integriteit van het consumentengedrag ten aanzien van voedselkeuze (bijvoorbeeld milde conserveringstechnieken en innovatieve controletechnieken voor nieuwe functionele ingrediënten); proof of principle-projecten die aangeven dat en hoe deze technologische opties het consumentengedrag ten aanzien van voedselkeuze vergroten (door bijvoorbeeld te laten zien dat milde conserveringstechnieken de integriteit van voedselconsumptie in de praktijk stimuleren); nieuwe leveringssystemen voor producten en communicatie die de betrokkenheid, het vertrouwen en de integriteit van voedselconsumptiegedrag versterken (bijvoorbeeld gepersonaliseerde informatie over voedselsysteemparameters); proof of principle met betrekking tot het feit dat en de wijze waarop deze leveringssystemen de integriteit van voedselconsumptie in de praktijk vergroten; analysen en modellen van voedselsysteemkenmerken die de integriteit van voedselconsumptie door de consument versterken of verzwakken (bijvoorbeeld ketenregelingen, regulatorische constellaties, enzovoort); interventiestrategieën gericht op de optimalisering van systeemkenmerken, teneinde de integriteit van voedselconsumptie door de consument te vergroten (bijvoorbeeld de wijze waarop de wetgeving met betrekking tot beweringen over de gezondheid idealiter moet worden georganiseerd); proof of principle met betrekking tot het feit dat en de wijze waarop deze geoptimaliseerde systemen de integriteit van voedselconsumptie door de consument vergroten.
In de looptijd van het Kennisproject wordt onderzocht wanneer en op welke wijze fundamentele kennis, concepten, modellen en onderzoeksmethodieken kunnen worden ingezet in het reguliere WO (via de betrokken kennisinstellingen en onderzoekers), in de vorm van afzonderlijke curriculumonderdelen of geïntegreerd in andere onderwijsvormen, en welke mogelijkheden er bestaan om ook HBOinstellingen in te schakelen.
8.4. Alternatieven In dit Kennisproject wordt gebruikgemaakt van een breed scala aan methoden voor het actief overdragen van kennis en competenties (§8.2), variërend van nieuwsbrieven en publicaties tot verschillende vormen van werksessies, bijeenkomsten en opleidingen. Er zijn bij de huidige inzichten geen verdere alternatieven voor kennisdiffusie vereist.
8.5. Indicatoren Als belangrijkste indicatoren voor de voortgang en omvang van de kennisoverdrachtactiviteiten worden gehanteerd: • aantal ontwikkelde resp. toegepaste innovatieconcepten;
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
60
• aantal curricula (WO/HBO) waarin voedselintegriteit een plaats heeft, het aantal WO/HBO-studenten dat hiermee in aanraking komt en het aantal stages/onderzoeken; • aantal bijeenkomsten, symposia e.d. dat V&VI organiseert; • aantal ‘optredens’ van V&VI-deelnemers in door anderen georganiseerde bijeenkomsten en symposia; • aantal V&VI-publicaties in voor de doelgroepen toegankelijke media; • aantal bezoekers en informatieverzoeken op de V&VI-website.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
61
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
62
9. Financiering 9.1. Projectbegroting Vanwege het dynamische programma van de onderzoeksagenda, het feit dat KEP en GP projecten onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd en de open structuur van het consortium dat het kennis project Voeding & Voedselintegriteit uitvoert, kan de financiering van het kennis project niet vier jaar vooruit worden gepland. Dit is dan ook de reden waarom zekergestelde commitments voor het totale budget van 35 M€ niet beschikbaar zijn. Er wordt echter op vertrouwd dat de noodzakelijke financiering zal worden verkregen in de loop van het programma. Dit vertrouwen komt voort uit recente ervaringen met de opbouw van (financieel) commitment vanuit het bedrijfsleven en van kennisinstellingen, en de bewezen ervaring van de deelnemers in het consortium om fondsen voor innovatieve projecten te kunnen vergaren. Tegelijkertijd is het niet mogelijk of wenselijk, vanwege de noodzaak tot het opzetten van een goede procesgang die dient te leiden naar de gewenste dynamische en flexibele onderzoeksagenda waarin een hoog wetenschappelijk niveau is gepaard aan een duidelijke industriële relevantie (zie paragraaf 6.1.), bepaalde posten reeds op voorhand op dit moment aan bepaalde individuele deelnemers toe te wijzen. Evenmin kan deelname van enige individuele partij als cruciaal worden aangemerkt binnen de kaders van deel e van het subsidie aanvrage formulier. Voor de bepaling van het budget van het beoogde programma, werden de volgende aannames geformuleerd: • er wordt een totaal van 22 KEP projecten uitgevoerd. Gemiddeld is het totale budget gekoppeld aan een KEP project ongeveer € 400.000. Het budget kent de volgende gemiddelde opbouw: 61% loonkosten, 21,5% opslag voor algemene kosten, 2,5% verbruiksgoederen en 15% kosten specifiek ten behoeve van machines en apparatuur; • er wordt een 9-tal GP projecten voorzien. Gemiddeld betreft het totale budget voor een GP project ongeveer € 2.900.00. De gemiddelde opbouw van een GP project bestaat uit: 58% loonkosten, 19,5 % opslag voor algemene kosten, 3,5% ten behoeve van verbruiksgoederen en 19% voor machines en apparatuur; • kosten ten behoeve van de verspreiding van kennis (voorzover al niet direct opgenomen in KEP en GP projecten) en IPR (Intellectual Property Right) worden bepaald op € 700.000 in totaal; • de kosten gemoeid met de algemene uitvoering van het programma worden voorzien op € 2.300.000 (6,6% van het totale programma budget). Dit bedrag bestaat voor 80% uit directe loonkosten en voor 20% uit opslag voor algemen kosten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van het beoogde programma (alle kosten afgerond, de BTW wordt in dit overzicht niet meegenomen).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
63
Totaal budget over de projectperiode in mEURO personeel overhead materialen machines
totaal
KEP GP Programma management Kennisoverdracht en IPR
5.4 13.5 1.8
1.9 4.5 0.5
0.2 0.8
1.3 4.4
8.8 23.2 2.3 0.7
totaal
20.7
6.9
1.0
5.7
35.0
Zoals al eerder werd aangegeven, wordt er van uitgegaan dat de commitments van private instellingen de bepalende factor zijn bij de start van nieuwe KEP en GP projecten. De jaarbudgetten hangen derhalve volledig af van de inschatting van de bijdragen van het bedrijfsleven. Deze inschatting wordt hieronder gegeven. Uitgegaan wordt van een bijdrage van de private ondernemingen van 25% van de totale projectkosten. Verwachte toename van de industriele bijdrage en de relatie tot de jaarbudgetten 2004
2005
2006
2007
totaal
1.5 17 17 6.0
2.15 25 42 8.6
2.45 28 70 9.8
2.65 30 100 10.6
8.75 100 100 35.0
Industriele bijdrage aan KEP en GP projecten (mEURO) Industriele bijdrage (%) Cumulatie van de industriele bijdrage (mEURO) Jaarlijkse budgetten (mEURO)
9.2. Bsik bijdrage Het uitgangsmodel voor medefinanciering van het programma is dat het bedrijfsleven voor 25% participeert in de projectkosten (“out of pocket” dan wel “in kind”) en dat kennisinstellingen eveneens voor 25% participeren in de kosten (“in kind”). Voor de resterende 50% is een Bsik bijdrage noodzakelijk. Aannemende dat de bijdragen van kennisinstellingen en instituten die toegepast onderzoek uitvoeren gelijke trend houdt met de industriële bijdrage, kan de gevraagde Bsik bijdrage worden afgeleid uit de totale projectbegroting (paragraag 9.1.) en de percentuele toename in de deelname (paragraaf 9.1.) (kleine afwijkingen tussen de tabellen worden veroorzaakt door afrondingen). De volgende tabel geeft een overzicht van het totale voorziene budget per jaar en per categorie. Gedurende de looptijd van het programma, wordt verwacht dat het jaarlijkse budget zal toenemen omdat wordt voorzien dat de bijdrage / het aantal van deelnemende bedrijven gedurende de loop van het programma zal toenemen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
64
Ta be l 9. Fina ncie e l pla n ove r de proje ctpe riode in kEURO jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
loonkosten opslag voor algemene kosten kosten van machines en apparatuur kosten van materialen en hulpmiddelen kosten voor communicatie en IPR
3.518 1.172 952 170 119
5.198 1.732 1.400 250 175
5.828 1.942 1.568 280 196
6.233 2.077 1.680 300 210
subtota le n
5.931
8.755
9.814
10.500
tota a l BTW (19% ) gra nd tota a l
20.777 6.923 5.600 1.000 700
35.000 6.650 41.650
9.3. Financieringsaccumulatie Behoudens de bedragen opgevoerd uit de eerste geldstroom van universiteiten, wordt geen accumulatie van subsidies voorzien.
9.4. Alternatieven Waar mogelijk wordt voor de (mede)financiering van programma’s rond kenniscombinaties gezocht naar andere financieringsbronnen. Hiertoe behoren NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) of andere (subsidie)regelingen. Voor de financiering van de typische vernieuwende kennisontwikkeling vanuit een combinatie van kennis op het gebied van systemen, gedragingen en technologie, hetgeen in het bijzonder voor dit programma op het gebied van voeding en voedselintegriteit geldt, vormt ICES/KIS momenteel de enige mogelijke bron van financiering. Er wordt echter voorzien, dat een significante extra bijdrage voor dit programma kan worden geleverd vanuit de onderzoeksbudgetten van de Europese Unie, omdat er een uitstekende overeenkomst bestaat tussen de onderwerpen beschreven in dit Business Plan en die, beschreven in het opstartende EU raamprogramma 6 (zie bijlage D). De kennis infrastructuur in Nederland is altijd zeer succesvol geweest ten aanzien van deelname aan Europese programma’s, en zeker niet in het minst op onderzoeksgebieden die voedsel en aanverwante onderwerpen betreffen.
9.5. Indicatoren Bij aanvang van het Kennisproject worden de indicatoren voor het meten en bewaken van de voortgang en resultaten gedetailleerd vastgesteld. In de jaarplannen die worden opgesteld, worden op basis van deze indicatoren de doelstellingen vastgelegd, die later worden geëvalueerd. Er zijn vier groepen indicatoren: • Indicatoren voor de wetenschappelijke voortgang, kwaliteit en kwantiteit van resultaten (publicaties in A-tijdschriften, promoties, aantal Aio’s, conferenties, etc.). Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
65
• Indicatoren voor de projectuitvoering (aantal gestarte KEP- en GP-projecten, omvang, aantal deelnemers). • Indicatoren voor de ontwikkeling en toepassing van innovatieconcepten, methoden en instrumenten. • Indicatoren voor (financieel) beheersmatig succes (uitgaven in vergelijking met de begroting, aangegane verplichtingen, betalingen, resterende beschikbare middelen, omvang van bijdrage van derden (matching), percentage overhead m.b.t. managementoverhead/budgetverhoudingen tussen KEP-projecten, GP-projecten en kennisdiffusie). • Indicatoren voor het kennismanagement (zie paragraaf 8.5).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
66
Bijlage A: Wetenschappelijke directeuren kenniscentra Index: Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel
TNO-Voeding
Prof.dr. J. van der Pligt
Universiteit van Amsterdam
Prof.dr. W.F. van Raaij
Universiteit van Tilburg
Prof.dr. W.H.M. Saris
Universiteit van Maastricht
Prof. R.E.H.M. Smits
Universiteit Utrecht
Prof.dr. J.C.M. van Trijp
Wageningen Universiteit
Dr. A. Tukker
TNO-STB
Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen
Wageningen Universiteit
Dr. H.S.M. de Vries
ATO B.V. en Wageningen Universiteit
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
67
Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel _________________________________________________________________________ Werkadres 1
TNO-Voeding Vakgroep Microbial Technology Utrechtseweg 48 Postbus 360 3700 AJ ZEIST T 030 6844461 / F 030 6944466 E-mail:
[email protected]
Werkadres 2
Universiteit van Leiden Sectie Metabolomics Instituut voor Biologie Wassenaarseweg 64 2333 AL LEIDEN T 071 5276990 / F 071 5276907
Bij TNO-Voeding zal een multidisciplinair team van experts (op de terreinen ketenbeheer, risicomanagement, risico-assessment, consumentenwetenschappen, sensorische wetenschappen en onderzoek naar voedselveiligheid en voedselconservering) het voorgestelde onderzoek uitvoeren. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn: beleving en betrokkenheid van consumenten bij optimaal ketenbeheer, postprandiale wellness en de afwegingen die consumenten maken tussen intrinsieke en extrinsieke motivaties in hun voedselkeuzegedrag. Gedurende de laatste 10 jaar zijn de leden van dit team steeds actief geweest in de frontlinie van het onderzoek dat meer inzicht geeft in de psychologische en fysiologische determinanten van het keuzegedrag van consumenten. Ook werkten zij aan vertaling van de inzichten naar het geïntegreerd ontwerpen van gezond en veilig voedsel en aan een beter begrip van de dynamiek in ketens en de uitwisseling van informatie daarin. Het doel hierbij was: het verkleinen van de potentiële consequenties van voedselveiligheidsincidenten; de ontwikkeling van nieuwe en geavanceerde methoden om microbiële en toxicologische gegevens met betrekking tot voedselveiligheid te meten en te interpreteren; de ontwikkeling en evaluatie (met inbegrip van het effect op de publieke acceptatie) van nieuwe conserveringsmethoden. Het in dit businessplan uitgewerkte programma zal tot een verdere uitbreiding van dit onderzoek leiden.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
68
Prof.dr. J. van der Pligt ________________________________________________________________________ Werkadres
Universiteit van Amsterdam Faculteit Sociale Psychologie Roeterstraat 15 1018 WB AMSTERDAM T 020 525 68 91/68 90 / 020 6391896 E-mail:
[email protected]
De onderzoeksgroep Sociale Psychologie van de Universiteit van Amsterdam heeft een lange staat van dienst op het gebied van fundamenteel en toegepast onderzoek in de sociale psychologie. Bestaande onderzoeksprogramma’s die het meest relevant zijn voor dit voorstel, houden zich bezig met de antecedenten van waargenomen risico’s en de aanvaardbaarheid van risico’s, benaderingen waarmee het menselijk beoordelingsvermogen en keuzegedrag met een zeker mate van waarschijnlijkheid kan worden voorspeld, en de rol van normen en waarden en (verwachte) emoties voor attitude en beoordelingsvermogen. Zowel in het fundamentele als in het toegepaste onderzoek van de vakgroep worden deze thema’s behandeld, onder andere door enkele Ph.D.’s en postdoctoraal medewerkers. Het onderzoek wordt gefinancierd door nationale wetenschapsstichtingen en door nationale en internationale toegepaste onderzoeksprogramma’s over onderwerpen zoals gezondheidsrisico’s en gedrag, verkeer en risicogedrag, en de aanvaardbaarheid van technologische risico’s. In een recente beoordeling van het nationale onderzoek behaalde de onderzoeksgroep de hoogst mogelijke score (in Nederland behaalden slechts 2 van de 61 programma's psychologie deze score). Naam programma: “The Bases of Human Social Behavior: Judgment and Decision-Making, Emotion, and Social Identity” (De basis van het sociale gedrag van de mens: beoordeling en besluitvorming, emotie en sociale identiteit) Grootte van de vakgroep: Senior medewerkers: 10; Postdoctoraal medewerkers: 3; Ph.D.’s: 12. Onderzoek: Het hart van ons onderzoeksprogramma strekt zich uit over twee onderzoeksgebieden: sociale cognitie, met extra nadruk op sociale beoordeling, attitude en besluitvormingsprocessen, en emoties, met extra nadruk op de rol die sociale en culturele factoren spelen in het emotionele proces. Aantal behaalde Ph.D.’s: In de afgelopen 10 jaar hebben ongeveer 25 Ph.D.'s hun doctoraat in de sociale psychologie behaald. Hun dissertaties behandelden zowel fundamentele als meer toegepaste kwesties. Bestaande onderzoeksprojecten: De groep neemt deel aan een aantal NWO-onderzoeksprogramma’s over onderwerpen als sociale perceptie, besluitvorming en de regulering van emoties. De groep is ook deelnemer aan het NWO-programma op het gebied van voedselveiligheid en duurzaamheid en aan EU-onderzoeksprogramma’s. Redactionele en aanverwante activiteiten De staf publiceert in een groot aantal verschillende internationale tijdschriften over sociale psychologie, decision making en gezondheidspsychologie. Daarnaast is de staf actief als assessor voor wetenschapsstichtingen in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
69
Prof.dr. W.F. van Raaij _________________________________________________________________________ Werkadres
Universiteit van Tilburg Departement Psychologie en Maatschappij Sectie Economische Psychologie Postbus 90153 5000 LE TILBURG T 013 4664434/3203 E-mail:
[email protected]
Onderzoeksgebieden Consumentengedrag • Structuur van de motivatie van consumenten • Verwachtingsmodellen van attituden • Processen voor het veranderen van attituden • Informatieverwerking door consumenten • Communicatie- en overredingsprocessen • Financiële diensten Besluitvorming bij onzekerheid • Risicobeleving en de aanvaardbaarheid van risico’s • Informatieverwerving Gebruik van nieuwe media (Internet) • Zoeken naar info voor consumenten • Interne en externe pacing • Geïntegreerde communicatie
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
70
Prof.dr. W.H.M. Saris ________________________________________________________________________ Werkadres
Universiteit van Maastricht Nutrition and Toxicology Research Institute Maastricht (NUTRIM) Departement humane biologie Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT T 043 3881619 / F 043 3670976 E-mail:
[email protected]
Onderzoeksgebieden • Humane voeding • Obesitas / Diabetes • Bewegingsfysiologie• Energie- en substraatstofwisseling • Sportvoeding • Klinische voeding Vertegenwoordigde groep Het Nutrition and Toxicology Research Institute Maastricht (NUTRIM) Dit onderzoeksinstituut heeft een lange staat van dienst op het gebied van onderzoek naar voeding en voedingstoxicologie in Nederland. Het is een interfacultair onderzoeksinstituut van de Faculteiten der Gezondheidswetenschappen en Geneeskunde. 21 biomedische en klinische capaciteitsgroepen werken binnen NUTRIM samen aan onderzoek naar voeding, voedingstoxicologie en voeding en gezondheid. Bij het instituut werken 51 wetenschappelijk medewerkers (dat wil zeggen het fulltime equivalent daarvan), 20 postdoctoraal medewerkers en 70 ondersteunende medewerkers in multidisciplinaire teams, verdeeld over vier divisies: Voeding en metabolisme, Klinische aspecten van voeding, Epidemiologisch en gedragswetenschappelijk voedingsonderzoek en Risico’s van leefomstandigheden en voeding. NUTRIM maakt samen met het Wageningen University Research Centtum deel uit van de post-doctoraalschool VLAG, en 89 promovendi (inclusief assistenten die hun klinische opleiding volgen) werken bij het instituut en ontvangen daar hun wetenschappelijke opleiding. NUTRIM neemt ook deel aan het Wageningen Centre of Food Science (WCFS), een ‘centre of excellence’ waarin de voedingsindustrie en onderzoeksinstituten samenwerken. Het onderzoek van NUTRIM wordt in belangrijke mate ondersteund door non-profit organisaties en de industrie. De laatst vier jaar lieten een opmerkelijke toename zien van subsidies (bijvoorbeeld van non-profit organisaties) en contracten (met de farmaceutische en voedingsindustrie) vormen nu ongeveer 55% van het totale budget. De wetenschappelijke kwaliteit van het instituut blijkt wel uit het volgende: een recente analyse van de redactieraad van het Amerikaanse tijdschrift Journal of Clinical Nutrition (dat het hoogst gewaardeerde “I.P. 5.1” niet-recensietijdschrift is in de categorie Voeding in de impactfactorlijst) liet zien dat groepen uit Nederland in de afgelopen vijf jaar het grootste aantal papers hadden gepubliceerd buiten de VS. In Nederland was NUTRIM het beste instituut wat betreft het aantal publicaties.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
71
Prof.dr. R.E.H.M. Smits _____________________________________________________________________ Werkadres
Universiteit Utrecht Disciplinegroep Innovatiewetenschappen Copernicus Instituut Postbus 80.125 3508 TC UTRECHT T 030-2537599 / F 030 2533939 E-mail:
[email protected]
Onderzoeksgebieden: Onderzoek, onderwijs en consultancy op de volgende gebieden: Internationaal vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van innovatiebeleid en -strategieën met speciale aandacht voor de meer consumentgerichte soorten beleid. Methoden en technieken van beleidsgericht onderzoek De rol van strategische intelligentie (toekomstverkenning, technologie-assessment, evaluatieonderzoek, benchmarking,…) in innovatiebeleid en -strategieën.« De rol van intermediairs bij het veranderen van (nationale) innovatiesystemen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
72
Prof.dr. J.C.M. van Trijp _________________________________________________________________________ Werkadres 1
Wageningen Universiteit en Research Centrum Leerstoelgroep Marktkunde en Consumentengedrag Hollandseweg 1 6706 KN WAGENINGEN T 0317 482963/3385 – F 0317 484361 E-mail:
[email protected]
Werkadres 2
Unilever Laboratorium Olivier van Noortlaan 120 Postbus 114 3133 AT VLAARDINGEN T 10-4605898/6283 / F 010 460 5993 E-mail:
[email protected]
Onderzoeksgebieden: • Consumentengedrag in relatie tot marketing (van voeding)« • Consumentengedrag en de ontwikkeling van nieuwe producten • Consumentengedrag en (nieuwe) voedseltechnologie • Consumentengedrag en voedselkeuze Vertegenwoordigde groep In de groep Marktkunde en consumentengedrag onder leiding van Prof. van Trijp werken ook Prof. L. Frewer (Voedselveiligheid en consumentengedrag) en, parttime, Prof. J. Pennings (Marktkunde en consumentengedrag). De groep bestaat verder uit 6 assistent-professoren en 1 associate professor, en 10 PhD-studenten. De groep Marktkunde en consumentengedrag heeft een belangrijke rol gespeeld bij de stichting van het Wageningen Expertise Centre for Consumer Studies (WECCS; in oprichting). Dit centrum brengt Wageningse faculteiten op het gebied van consumentengedrag bij elkaar, waaronder Economie van consumenten en huishoudens (Prof. G. Antonides), Sociologie van consumenten en huishoudens (Prof. Niehof), Communicatie en innovatie studies (Prof. C. Leeuwis), Communicatiemanagement (Prof. van Woerkum), Milieubeleid (Prof. A. Mol en Prof. G. Spaargaren), Toegepaste filosofie (Prof. Korthals), Agrarische geschiedenis (Dr. A. Schuurman), Consumententechnologie en productgebruik (Prof. Terpstra), Productontwerpen en kwaliteitskunde (Prof. Van Boekel) en Humane voeding (Dr. C. de Graaf). Het WECCS kan indien nodig worden ingezet voor dit KENNISPROJECT.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
73
Dr. A. Tukker ______________________________________________________________________ Werkadres
TNO-STB Strategie, Technologie en Beleid Postbus 6030 2600 JA DELFT T 015 269 5450 / F 015 269 5460 06 519 80 344 e-mail:
[email protected]
Beklede posities Lidmaatschap van beroepsorganisaties Belangrijkste onderzoeksgebieden • Risico-assessment • Onderzoek naar de levenscyclus van producten • Risicocommunicatie • Ontwikkeling van duurzame producten en services • Innovatiestudies, systeemanalyse en toekomstverkenning, met accent op radicale innovaties voor een duurzame ontwikkeling Vertegenwoordigde groep: TNO-STB TNO Strategie, Technologie en Beleid (TNO-STB) is een van de 14 instituten van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). TNO is een onafhankelijke publiekrechtelijke onderzoeksorganisatie. TNO-STB is een multidisciplinaire groep met ongeveer 50 onderzoekers en consultants die werken aan de problemen van en kansen voor technologische, economische en maatschappelijke innovatie. De onderzoekers van TNO-STB hebben samen een diepgaande kennis van de interactie tussen technologie, economie, markten, organisatiestructuren, milieu, cultuur en beleid, en de knowhow om deze om te zetten in nuttige concepten en strategieën. TNO-STB heeft via de andere instituten van TNO snel toegang tot specialistische kennis van de meeste technologieën en de toepassing daarvan. Het instituut onderhoudt ook een uitgebreid relatienetwerk met soortgelijke instituten overal in Europa. De belangrijkste terreinen van onderzoek en consultancy binnen TNO-STB zijn: 1. strategische innovaties in clusters en bedrijvennetwerken; 2. analyse en evaluatie van wetenschappelijk, technologisch en industrieel beleid; 3. beleid en strategieën voor informatie, communicatie en media; 4. beleid en strategieën voor duurzame ontwikkeling. De volgende producten zijn kenmerkend voor TNO-STB: • toekomstverkenningen op het gebied van technologieën, sectoren of de maatschappij, met inbegrip van scenariorapporten; • onderzoek en consultancy over de maatschappelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen (technology assessment); • cluster- en sectoranalyses, analyses van concurrentiepositie; • vergelijkingen van internationaal beleid (best practices, benchmarks); • analyses van bruikbaarheid en strategische markten; • consultancy bij de implementatie van strategieën.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
74
Ongeveer 25% van het werk wordt uitgevoerd in het kader van een 4-jarige strategische planning die na onderhandelingen wordt overeengekomen met de Nederlandse regering. Al het andere werk wordt uitgevoerd op basis van contracten met een groot aantal cliënten: • ministeries, zoals Economische zaken, Onderwijs, Sociale zaken, Landbouw, Verkeer & Waterstaat, Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer, enz.; • regionale en lokale overheden; • de Europese Commissie, andere internationale organisaties en buitenlandse regeringen; • brancheorganisaties en bedrijven; • overheidsadviesorganen, met name op het gebied van wetenschap, technologie en industrieel beleid; • andere onderzoeksinstituten, waaronder TNO zelf.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
75
Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen ________________________________________________________________________ Werkadres:
Wageningen Universiteit en Research Centrum Directie Kenniseenheid Agrotechnologie en Voeding Bomenweg 2 6703 HD WAGENINGEN T 0317 483209 / F 0317 484893 e-mail:
[email protected]
Belangrijkste onderzoeksgebieden: Chemie en enzymologie van polysacchariden in voeding. Biochemie van celwanden van planten. Processing van plantaardige grondstoffen. Oligo- en polysacchariden als voedselingrediënt. Gebruik en verbetering van grondstoffen. Voedingsproteïnen. Vertegenwoordigde groep De volgende groepen van de universiteit Wageningen behoren tot het departement Agrotechnologie en Voedingswetenschappen en nemen deel aan het ICES-KIS programma “Voeding en Voedselintegriteit”: Levensmiddelenchemie Hoofd: Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen Samenvatting van het onderzoeksgebied: Het onderzoek van de groep Levensmiddelenchemie is enerzijds gericht op het identificeren van bestanddelen die de kwaliteit van de grondstof en zijn verwerking tot ingrediënten of levensmiddelen beïnvloeden en de veranderingen die in die bestanddelen optreden tijdens verwerking en opslag. Anderzijds richt het zich op enzymatische processen die gebruikt (kunnen) worden tijdens de verwerking van grondstoffen tot ingrediënt of levensmiddel. Dankzij een grondige kennis van het vakgebied kunnen de kwaliteitsaspecten van het eindproduct voor een belangrijk deel verklaard en voorspeld worden. Daarnaast kunnen op basis van de kennis van (bio-)chemische omzettingen, verwerkingsprocessen gestuurd worden, leidend tot een vollediger gebruik (minder bijproducten) van agrarische grondstoffen en nieuwe, hoogwaardige eindproducten en/of ingrediënten. In het algemeen kan gesteld worden dat er steeds meer aandacht komt voor gezondheidsregulerende componenten. Momenteel zijn er ongeveer 50 mensen verbonden aan het laboratorium voor levensmiddelenchemie. Fysica van levensmiddelen Hoofd: Prof.dr. E. van der Linden Samenvatting van het onderzoeksgebied: “Construeren van fysische modellen die moleculaire eigenschappen van ingrediënten relateren aan macroscopische functionele eigenschappen van levensmiddelen en het toepassen van deze modellen ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe functionele structuren”. De bestudeerde ingrediënten zijn vooral proteïnen, (poly-)sacchariden, oliën en vetten. Bestudeerde moleculaire eigenschappen zijn conformatie, distributie van elektrische lading, enz. De bestudeerde functionele eigenschappen op macroscopisch niveau zijn gelering, stabiliteit, vrijgave, textuur, sensorische perceptie, enz. Om een brug te kunnen slaan tussen de moleculaire en macroscopische lengteschaal, zijn de mesoscopische vraagstukken van essentieel belang. Hiertoe richten we ons op Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
76
moleculaire assembly (met en zonder externe velden), structuur en domeinvorming, fasegedrag en effecten van stroming op deze drie gebieden. Momenteel zijn er ongeveer 15 mensen verbonden aan het laboratorium voor de fysica van levensmiddelen. Productontwerpen en kwaliteitskunde Hoofd: Prof.dr.ir. M.A.J.S. van Boekel Samenvatting van het onderzoeksgebied: Het onderzoek is zowel fundamenteel als toegepast van aard en richt zich op de optimalisering van bestaande en het ontwerpen van nieuwe producten en processen. Hierbij staat productkwaliteit centraal, benaderd vanuit consumentenperspectief. De belangrijkste onderzoeksthema’s zijn: (1) Optimalisering van kwaliteit vanuit ketenperspectief, het ontwikkelen van instrumenten om kwaliteit te kunnen sturen, (2) Het wiskundig modelleren van veranderingen in kwaliteitsattributen in levensmiddelen tijdens opslag en verwerking, (3) Het kwantitatief meten van gezondheidseffecten van levensmiddelen, gezondheid als kwaliteitsparameter, en het effect van bewerkingen hierop, (4) Verpakken in relatie tot productkwaliteit: interacties tussen product en verpakking, manieren om productkwaliteit en houdbaarheid te beïnvloeden vanuit een verpakkingsconcept, (5) Sensorische aspecten van levensmiddelen, het vertalen van consumentenwensen in producteigenschappen qua sensoriek, effect van bewerkingen op sensorische aspecten, belang van sensorische aspecten voor productontwerpen, (6) Duurzaamheid van productiesystemen van levensmiddelen, systeemanalyse van productiesystemen, (7) Chemische en fysische aspecten van melk- en zuivelproducten, fermentatieprocessen. Momenteel zijn er ongeveer 30 medewerkers verbonden aan de groep Productontwerpen en kwaliteitskunde. Proceskunde Hoofd: Prof.dr.ir. Remco Boom en Prof.dr.ir. Johannes Tramper. De sectie richt zich op een aantal onderzoeksthema’s die zijn gegroepeerd onder Levensmiddelenproceskunde en Bioprocestechnologie. De onderzoeksonderwerpen zijn: Membraantechnologie, Structuur en conservering, Enzymatische biokatalyse, Mariene biotechnologie, Biokatalytische reactoren, Dierlijke-celtechnologie, Vastestoffermentatie. Alle onderzoeksthema’s (zie boven) hebben een aantal proceskundige aandachtspunten gemeen, zoals: (bio-)kinetiek, transportprocessen, reactorontwerp, scheidingen, opschaling, biokatalysatortechnologie en wiskundige modellering. De toepassingsgebieden omvatten de levensmiddelen- en voedselindustrie, de agroindustrie, en de farmaceutische en fijnchemicaliënindustrie. De sectie Proceskunde bestaat uit zo’n 50 medewerkers. Hoofd: Prof.dr.ir. Frans. J. Kok, Prof.dr.ir. Pieter van het Veer en Prof.dr. Michael Müller. Het onderzoek van de sectie Humane voeding en epidemiologie is gericht op het bestuderen van de rol van voeding en levenswijze op de gezondheid en het welzijn van de mens. Hieronder valt ook het inzicht in de onderliggende mechanismen vanuit een biologisch en gedragswetenschappelijk perspectief. Het onderzoek is gericht op problemen in westerse en niet-westerse landen, waarbij verscheidene onderzoeksmethoden worden gebruikt, variërend van experimenten op moleculair gebied via voedingsinterventiestudies bij de mens tot observationeel bevolkingsonderzoek. Bij deze sectie werken momenteel ongeveer 105 medewerkers.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
77
Dr. H.S.M. de Vries _______________________________________________________________________ Werkadres:
Instituut voor Agrotechnologisch Onderzoek ATO B.V. Bornsesteeg 59 Postbus 17 6700 AA Wageningen T 0317-475122 – F 0317 475347 E-mail:
[email protected]
Huidige positie
Directeur Strategie en financiële zaken
Belangrijkste onderzoeksgebieden (er zijn ongeveer 100 wetenschappers betrokken bij het onderzoek van de business unit) Conservering en voedselveiligheid toegepaste microbiologie, nieuwe milde conserveringstechnieken, drogen en EME technologieën, hygiënisch ontwerpen Structuur en technologie fysica van voedingsmiddelen, extrusietechnologie, proteïnen voor voedingstoepassingen, (minimale) verwerking van aardappelen, groenten en fruit Functionele ingrediëntenimmunotechnologie en bioactieve peptiden, scheidingstechnologieën, voeding en gezondheid Marketing & sensorisch onderzoek innovaties in de handel, sensorische onderzoek, percepties over voeding Fysiologie van groente en fruit na de oogst opslag, verpakking, logistiek, tracking & tracing Moleculaire spectroscopie en trace-detectie van bioactieve moleculen in de gasfase Fotothermale laserdetectiesystemen, fysiologische onderzoek naar complexe fabriekssystemen, atmosferisch luchtvervuilingsonderzoek) Vertegenwoordigde groep ATO BV, het instituut voor Agrotechnologisch Onderzoek, is binnen het Wageningen University and Research Center een organisatie voor strategisch en toegepast wetenschappelijk onderzoek voor industrieën die food- en non-foodproducten maken op basis van plantaardige en dierlijke grondstoffen, en voor bedrijven en organisaties die ketens beheren. De doelstelling van het multidisciplinaire onderzoek is het vergroten van de toegevoegde waarde van agromaterialen en producten, en het ontwikkelen van nieuwe technologieën, toepassingen en markten voor agrogrondstoffen. De kernactiviteiten van ATO zijn: - Industriële en agroproductieketens - Voedsel en voedselverwerking - Hernieuwbare grondstoffen De eerste twee kernactiviteiten leveren een bijdrage aan het ICES-KIS programma. De missie van de business unit Agro- en Industriële Productieketens (Ir. A. Simons, ir. A. Timmermans) is de ontwikkeling van innovaties voor agroproductieketens met als doel het verbeteren van de productkwaliteit en de ketenprestatie voor zowel voedselproducten als niet-voedselproducten. Een "unique selling point" van de business unit is de geïntegreerde aanpak, waarbij gekeken wordt naar de gehele productieketen (opslag, verpakking, verwerking, enz.). Verbeteringen worden gerealiseerd door het combineren van gedetailleerde productkennis, geavanceerde technologieën en informatiesystemen. Het onderzoek is onderverdeeld in Naoogstkwaliteit verse producten (dr. H. Peppelenbos), Verpakken, transport, logistiek (dr. H. Luitjes) en Productie- en regelsystemen (ir. H. Maas).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
78
De business unit Voedsel en voedselverwerking (dr. H. de Vries en dr. J. Oosterhaven) stelt zich tot doel om samen met consumenten nieuwe voedselconcepten te ontwerpen en te ontwikkelen. Belangrijke aandachtspunten zijn: systeeminnovatie, marktgestuurde productontwikkeling, functionaliteit en matrixingrediënt interacties. Het onderzoek is onderverdeeld in vier groepen: Conservering en voedselveiligheid (dr. R. van den Berg), Structuur en technologie (dr. F. Beekmans), Functionele ingrediënten (dr. C. Zondervan) en Marketing & sensorisch onderzoek (drs. A. Koster). Naast de hierboven genoemde groepsleiders, zullen de volgende programmacoördinatoren (en senior wetenschappers) bij het onderzoek betrokken zijn, onder de supervisie van Prof. Dr. A. Voragen en dr. H. de Vries (samen met andere stafleden van de universiteit Wageningen, zoals Prof. T. van Boekel, Prof. E. van der Linden, Prof. R. Boom, dr. H. Gruppen): Prof. dr. J. Top en drs. F. Verdenius (productieketens), dr. M. van Wordragen (kwaliteit van versproducten), dr. H. Schepers (ontwerp), dr. G. Dijksterhuis en ir. J. Mojet (sensorische wetenschap en perceptie), dr. J. Vereijken en ir. J. van Gijssel (textuur van snacks), dr. H. Wichers en dr. A. van Amerongen (allergie en functionaliteit), dr. P. Bartels en ir. A. Matser (gemaksvoeding). Hoofd: Prof.dr.ir. Frans. J. Kok, Prof.dr.ir. Pieter van het Veer en Prof. dr. Michael Müller. Het onderzoek van de sectie Humane voeding en epidemiologie is gericht op het bestuderen van de rol van voeding en levenswijze op de gezondheid en het welzijn van de mens. Hieronder valt ook het inzicht in de onderliggende mechanismen vanuit een biologisch en gedragswetenschappelijk perspectief. Het onderzoek is gericht op problemen in westerse en niet-westerse landen, waarbij verscheidene onderzoeksmethoden worden gebruikt, variërend van experimenten op moleculair gebied via voedingsinterventiestudies bij de mens tot observationeel bevolkingsonderzoek. Bij deze sectie werken momenteel ongeveer 105 medewerkers.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
79
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
80
Bijlage B:
Literatuurlijsten van de representanten van de kenniscentra
__________________________________________________________________ Index: Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel Prof.dr. J. van der Pligt Prof.dr. W.F. van Raaij Prof.dr. W.H.M. Saris Prof. R.E.H.M. Smits Prof.dr. J.C.M. van Trijp Dr. A. Tukker Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen Dr. H.S.M. de Vries
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
81
Prof.dr. C.A.M.J.J. van den Hondel _________________________________________________________________________ Selectie van publicaties Van den Hondel, C.A. & J.G.G. Schoenmakers (1973). Cleavage of bacteriophage M13 DNA by Haemophilus influenzae endonuclease-R. Mol. Biol. Rep. 1, 41. Van den Hondel, C.A. & J.G.G. Schoenmakers (1975). Studies on bacteriophages M13 DNA I. A. cleavage map of the M13 genome. Eur. J. Biochem. 53, 547. Van den Hondel, C.A., Konings, R.N.H. & J.G.G. Schoenmakers (1975). Studies on bacteriophage M13 DNA II. The gene order of the M13 genome. Eur. J. Biochem. 53, 559. Van den Hondel, C.A., Konings, R.N.H. & J.G.G. Schoenmakers (1975). Regulation of gene activity in bacteriophage M13 DNA: coupled transcription and translation of purified genes and gene-fragments. Virology 67, 487. Konings, R.N.H., Hulsebos, T. & C.A. van den Hondel (1975). Identification and charaterization of the in vitro synthesized gene products of bacteriophage M13, J. Virol. 15, 570. Van den Hondel, C.A., Pennings, L. & J.G.G. Schoenmakers (1976). Restriction-enzymecleavage maps of bateriophage M13: Existence of an intergenic region on the M13 genome, Eur. J. Biochem. 55, 212. Van den Hondel, C.A. & J.G.G. Schoenmakers (1976). Cleavage maps of the filamentous bacteriophages M13, fd, fl, and ZJ2, J. Virol. 18, 1034. Van den Hondel, C.A.M.J.J. (1976) Localisation of structural genes and regulatory elements on the genome of baceriophage M13. Thesis. Van den Hondel, C.A.M.J.J., Keegstra, W., Borrias, W.E. & G.A. van Arkel (1976). Homology of plasmids in strains of unicellular cyanobacteria, Plasmid 2, 323. Van den Hondel, C.A.M.J.J., Verbeek, S., van der Ende, A., Weisbeek, P.J., Borias, W.E. & G.A. van Arkel (1980), Introduction of the transposon Tn901 into a plasmid of Anacystis nidulans: Preparation for cloning in cyanobacteria, Proc. Nat. Acad. Sci. USA 77, 1570. Van den Hondel, C.A.M.J.J. & G.A. van Arkel (1980). Development of a cloning system in cyanobacteria, Anthonie van Leeuwenhoek, 46, 228. Reaston, J., van den Hondel, C.A.M.J.J., van der Ende, A., van Arkel, G.A., Stewart, W.P.D. & M. Herdman (1980). Comparison of plasmids from the cyanobacterium Nostoc PCC 7524 with two mutants strain unable to form heterocysts, FEMS Microbiol. letters 9, 185. Reaston, J., van den Hondel, C.A.M.J.J., van Arkel, G.A. & W.D.P. Stewart (1982). A physical map of the plasmid pDU1 from the cyano bacterium Nostoc PCC 7524, Plasmid 9, 101. Kuhlemeier, C.J., Borrias, W.E., van den Hondel, C.A.M.J.J. & G.A. van Arkel (1981). Vectors for cloning in cyanobacteria: Construction and characterization of two recombinant plasmids capable of transformation to Eschericia coli K12 and Anacystis nidulans R-2", M.G.G. 184, 249. Tandeau de Marsac, N., Borrias, W.E., Kuhlemeier, C.J., Castets, A.M., van Arkel, G.A. & C.A.M.J.J. van den Hondel (1982). A new approach for molecular cloning in cyanobacteria cloning of an Anacystis nidulans Met gene using a Tn901 induced mutant, Gene 20, 111. Van den Hondel, C.A.M.J.J., van Leen, R.W., Duyvenstijn, M. & A. de Waardt (1983). Sequence specific nucleases from the cyanobacterium Fremyella diphlosiphon and a peculiar resistance of its chromosomal DNA towards cleavage by other restriction enzymes", FEMS Microbiol. letters 16, 7. Kuhlemeier, C.J., Thomas, A.A.M., van der Ende, A., van Leen, R. W., Borrias, W.E., van den Hondel, C.A.M.J.J. & G.A. van Arkel (1983). A host-vector system for cloning in the cyanobacterium Anacystis nidulans R-2, Plasmid 10, 156. Van Die, I.M., van den Hondel, C.A.M.J.J. & W.P.M. Hoekstra (1983). Studies on the fimbriae of an Eschericia coli 06:K2: H1::F7 strain: Molecular cloning of a DNA Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
82
fragment encoding a fimbriae antigen responsable for Mannose resistant haemagglutination of human erythrocytes, FEMS Microbiol.letters 19, 77. van Gorcom, R.F.M., J.A.M. Kröse, P.H. Pouwels, C.A.M.J.J. van den Hondel, K. Wernars, T. Goosen, J. Visser, H.W.J. van den Broek & W.E. Timberlake (1984). Development of a system for the isolation and analysis of promoters from Aspergillus: Expression of the E. coli -galactosidase gene in A. nidulans. In: Third European Congress on Biotechnology, Vol. III, pp. 305. Goosen, T., K. Wernars, L.M.J. Wennekes, J. Visser, C.J. Bos, H.W.J. van den Broek, R.F.M. van Gorcom, A. Kos, C.A.M.J.J. van den Hondel & P.H. Pouwels (1984). Multiple copy integration of transforming sequences in Aspergillus nidulans. In: Third European Congress on Biotechnology, Vol. III, pp. 311. Broekhuijsen M.P., Blom T., Van den Hondel C.A.M.J.J., Kottenhagen M., Kuijvenhoven A., Pouwels P.H., Bartling S.J., Meloen R.H. and Enger-Valk B.E. (1984). Construction of expression plasmids, containing antigenic determinants of foot-and-mouth disease virus (FMDV), Third European Congress on Biotechnology, Vol. III, 231. Kos A., Broekhuijsen M.P., Van Gorcom R.F.M., Van Rotterdam J., Enger-Valk B.E., Van Putten A.J., Veltkamp E., Van den Hondel C.A.M.J.J. and Pouwels P.H. (1984). Construction of vectors suitable for efficient expression of genes in E. coli, Innovation in Biotechnology (Eds. Houwink E. and Van der Meer R.R.) 415. Wernars K., Goosen T., Wennekens L.M.J., Visser J., Bos C.J., Van den Broek H.W.J., Van Gorcom R.F.M., Kos A., Van den Hondel C.A.M.J.J. and Pouwels P.H. (1984). Transformation of Aspergillus nidulans by tandem integration, Proc. Seventh European Meeting on Genetic Transformation, Paris, 151. Kos, A., J. Kuijvenhoven, K. Wernars, C.J. Bos, H.W.J. van den Broek, P.H. Pouwels & C.A.M.J.J. van den Hondel (1985). Isolation and characterization of the Aspergillus niger trpC gene. Gene, 39, 231. van Gorcom, R. F. M., Pouwels, P. H., Goosen, T., Visser, J., van den Broek, H. W. J., Hamer, J. E., Timberlake, W. E. & van den Hondel, C. A. M. J. J. (1985). Expression of an Escherichia coli ß-galactosidase fusion gene in Aspergillus nidulans. Gene, 40, 99. Wernars, K., Goosen, T., Wennekes, L. M. J., Visser, J., Bos, C. J., van den Broek, H. W. J., van Gorcom, R. F. M., van den Hondel, C. A. M. J. J. & Pouwels P. H. (1985). Gene amplification in Aspergillus nidulans by transformation with vectors containing the amdS gene. Current Genetics, 9, 361. van den Hondel, C. A. M. J. J., van Gorcom, R. F. M., Pouwels, Goosen, T., van den Broek, H. W. J., Timberlake, W. E. & P.H. Pouwels (1985). Development of a system for analysis of regulation signals in Aspergillus. In: Molecular Genetics of Filamentous fungi, ed. W.E.Timberlake (Alan R. Liss, inc. New York), pp 29 Yelton, M.M., W.E. Timberlake & C.A.M.J.J. van den Hondel (1985). A cosmid for selecting genes by complementation in Aspergillus nidulans: Selection of the developmentally regulated yA locus. Proc. Natl. Acad. Sci. USA, 82, 834. van Gorcom, R.F.M., P.J.Punt, P.H.Pouwels, C.A.M.J.J.van den Hondel: A system van den Hondel, C.A.M.J.J., P.J. Punt, B.L.M. Jacobs-Meijsing, W. van Hartingsveldt, R.F.M. van Gorcom & P.H. Pouwels (1986). Analysis of transcription control sequences in Aspergillus. In: Biology and Molecular Biology of Plant-Pathogen Interactions, ed. J. Bailey (Springer-Verlag Berlin Heidelberg) pp. 365. van Hartingsveldt, W., Mattern, I. E., van Zeijl, C. M. J., Pouwels, P. H. & van den Hondel, C. A. M. J. J. (1987). Development of an homologous transformation system for Aspergillus niger based on the pyrG gene. Molecular and General Genetics, 206, 71. Wernars, K., T. Goosen, B.M.J. Wennekes, K. Swart, C.A.M.J.J. van den Hondel, & H.W.J. van den Broek (1987). Cotransformation of Aspergillus nidulans: a tool for replacing fungal genes. Mol. Gen. Genet., 209, 71. Punt, P.J., R.P. Oliver, M.A. Dingemanse, P.H. Pouwels, C.A.M.J.J. van den Hondel: Transformation of Aspergillus based on the hygromycin B resistance marker from Escherichia coli. Gene 56 (1987) 117. Punt, P.J., W. van Hartingsveldt, I.E. Mattern, P.H. Pouwels & C.A.M.J.J. van den Hondel (1987). Gene transfer and gene expression in Aspergillus species. In:Proceedings 4th
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
83
European Congress on Biotechnology, eds. Neijssel, van der Meer & Luyben, Elsevier Amsterdam, pp. 445. Mattern, I., W. van Hartingsveldt, C. van Zeijl, P. Punt, R. Oliver, M. Dingemanse, P. Pouwels & C. van den Hondel (1987). New gene-transfer systems for Aspergillus niger. In: Extracellular enzymes of microorganisms, eds. J. Chaloupka & V. Krumphanzi (Plenum Publishing Corporation, London) pp. 51. Mattern, I.E., S. Unkles, J.R. Kinghorn, P.H. Pouwels & C.A.M.J.J. van den Hondel (1987). Transformation of Aspergillus oryzae using the A. niger pyrG gene. Mol. Gen. Genet., 210, 460. Oliver, R.P., I.N. Roberts, R. Harling, L. Kenyon, P.J. Punt, M.A. Dingemanse & C.A.M.J.J. van den Hondel (1987). Transformation of Fulvia fulva, a fungal pathogen of tomato, to hygromycin B resistance. Curr. Genet., 12, 231. van Gorcom, R. F. M. & van den Hondel, C. A. M. J. J. (1988). Expression analysis vectors for Aspergillus niger. Nucleic Acid Research, 16, 9052 Kolar, M., P.J. Punt, C.A.M.J.J. van den Hondel, H. Schwab: Transformation of Penicillium chrysogenum using dominant selection markers and expression of an Escherichia coli lacZ fusion gene. Gene 62 (1988) 127. Kos, T., A. Kuijvenhoven, H.G.M. Hessing, P.H. Pouwels, C.A.M.J.J. van den Hondel: Nucleotide sequence of the Aspergillus niger trpC gene: structural relationship with analogous genes of other organisms. Curr Genet 13 (1988) 137. Mullaney, E.J., P.J. Punt and C.A.M.J.J. van den Hondel: DNA mediated transformation of Aspergillus ficuum. Appl.Microbiol.Biotechnol.28 (1988) 451. Mattern, I.E., P.J. Punt, C.A.M.J.J. van den Hondel: A vector for Aspergillus transformation conferring phleomycin resistance. Fungal Genetics Newsletter 35 (1988) 25. Punt, P.J., M.A. Dingemanse, B.J.M. Jacobs-Meijsing, P.H. Pouwels, C.A.M.J.J. van den Hondel: Isolation and characterization of the glyceraldehyde-3-phosphate dehydrogenase gene of Aspergillus nidulans. Gene 69 (1988) 49. Roberts, I.N., R.P. Oliver, P.J. Punt, C.A.M.J.J. van den Hondel: Expression of the Escherichia coli -glucoronidase gene in industrial and phytopathogenic filamentous fungi. Curr.Genet. 15 (1989), 177. de Ruiter-Jacobs, Y.M.J.T., M.P. Broekhuijsen, J. Macro, E.I. Campbell, J.R. Kinghorn, R. Contraras, P.H. Pouwels, C.A.M.M.J.J. van den Hondel: A gene transfer system based on the homologous pyrG gene and efficient expression of bacterila genes in Aspergillus oryzae. Curr.Genet. 16 (1989) 159. Unkles, S.E., E.I. Campbell, D. Carrez, C. Grieve, R. Contreras, W. Fiers, C.A.M.J.J. van den Hondel & J.R. Kinghorn (1989). Transformation of Aspergillus niger with the homologous nitrate reductase gene. Gene, 78, 157. Turner, G., J. Brown, S. Kerry-Williams, A.M. Bailey, M. Ward, P.J. Punt & C.A.M.J.J. van den Hondel (1989). Analysis of the oliC promoter of Aspergillus nidulans. In: Proceedings of the EMBO-Alko workshop on Molecular Biology of Filamentous Fungi, Helsinki 1989, eds. H. Nevalainen & M. Penttilä. Foundation for Biotechnical and Industrial Fermentation Research 6, 101. Campbell, E.I., S.E. Unkles, J.A. Macro, C.A.M.J.J. van den Hondel, R. Contreras & J.R. Kinghorn (1989). Improved transformation efficiency of Aspergillus niger using the homologous niaD gene for nitrate reductase. Curr. Genet., 16, 53. Whitehead, M.P., S.E. Unkles, M. Ramsden, E.I. Campbell, S.J. Gurr, D. Spence, C.A.M.J.J. van den Hondel, R. Contreras and J.R. Kinghorn (1989). Transformation of a nitrate reductase deficient mutant of Penicillim chrysogenum with the corresponding Aspergillus niger and A. nidulans niaD genes. Mol. Gen. Genet., 216, 408. Carrez, D., Janssens, W., Degrave, P., van den Hondel, C.A.M.J.J., Kinghorn, J.R., Fiers, W. & R. Contreras (1990). Heterologous gene expression by filamentous fungi: secretion of human interleukin-6 by Aspergillus nidulans. Gene, 94, 147. van Hartingsveldt, W., van den Hondel, C.A.M.J.J., Veenstra, A.E. & J.A. van den Berg: Gene replacement as a tool for the construction of Aspergillus strains. European patent application, EP 0357127 (1990).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
84
van Hartingsveldt, W., van Zeijl, C.M.J., Veenstra, A.E., van den Berg, J.A., Pouwels, P.H., van Gorcom, R.F.M. & C.A.M.J.J. van den Hondel (1990): Hetrologous gene expression in Aspergillus: analysis of chymosin production in single-copy transformants of Aspergillus niger. In: Proceedings of 6th International Symposium on Genetics of Industrial Microorganisms, eds. H. Heslot, J. Davies, J. Florent, L. Bibichon, G. Durant, L. Penasse (Société Française de Microbiologie), pp. 107. Punt P.J., Dingemanse, M.A., Kuyvenhoven A., Soede, R.D.M., Pouwels, P.H. & C.A.M.J.J. van den Hondel (1990). Functional elements in the promoter region of the Aspergillus nidulans gpdA gene encoding glyceraldehyde-3-phosphate dehydrogenase. Gene, 93, 101. van Gorcom, R.F.M., Boschloo, J.G., Kuyvenhoven, A., Lange, J., van Vark, A.J., Bos, C.J., van Balken, J.A.M., Pouwels, P.H. & C.A.M.J.J. van den Hondel(1990). Isolation and molecular characterization of the benzoate-para-hydroxylase gene (bphA) of A. niger; a member of a new gene-family of the cytochrome P450 superfamily. Mol. Gen. Genet., 223, 192. Punt, P.J., Greaves, P.A. & C.A.M.J.J. van den Hondel (1990). Linkage mapping of the gpdA gene of Aspergillus nidulans. Fungal genetics Newsletter, 37, 33. Contreras, R. Carrez, D., Kinghorn, J.R., van den Hondel, C.A.M.J.J. & W. Fiers (1991). Efficient KEX2-like proceesing of a glucoamylase-interleukin-6 fusion protein by Aspergillus nidulans and secretion of mature interleukin-6. Biotechnology, 9, 378. Punt, P.J., N.D. Zegers, M. Busscher, P.H. Pouwels and C.A.M.J.J. van den Hondel (1991). Intracellular and extracellular production of proteins in Aspergillus under the comtrol of expression of the higly expressed Aspergillus nidulands gpdA gene. J. Biotechnology, 17, 19. Hanegraaf, P.P.F., P.J. Punt, C.A.M.J.J. van den Hondel, J. Dekker, W. Yap, H.W. van Verseveld & A.H. Stouthamer (1991). Construction and physiological characterization of glyceraldehyde-3-phosphate dehydrogenase overproducing transformants of Aspergillus nidulans. Appl Microbial Biotechnol., 34, 765. van den Hondel, C.A.M.J.J., P.J. Punt & R.F.M. van Gorcom (1991). Heterologous gene expression in filamentous fungi. In: More gene manipulation in fungi, eds. J.W. Bennett & L.L. Lasure. Academic press, 396. Gouka, R.J., W. van Hartingsveldt, R.A.L. Bovenberg, C.A.M.J.J. van den Hondel & R.F.M. van Gorcom (1991). Cloning of the nitrate-nitrite reductase gene cluster of Penicillium chrysogenum and use of the niaD gene as a homologous selection marker. J. Biotech. 20, 189. Punt, P.J. & C.A.M.J.J. van den Hondel (1991). Analysis of transcription control sequences of fungal genes. In: Molecular signals in plant-microbe communication ,ed D.P.S. Verma. CRC Press, Inc. 29. Van Gorcom, R.F.M., J.G.M. Hessing, J. Maat, M. Roza and J.M.A. Verbakel (1991) Xylanase production. PCT International Patent application, WO/91/19782. Punt, P.J., P.A. Greaves, A. Kuyvenhoven, J.C.T. van Deutekom, J.R. Kinghorn, P.H. Pouwels and C.A.M.J.J. van den Hondel (1991) A twin-reporter vector for simultaneous analysis of expression signals of divergently transcribed, contiguous genes in filamentous fungi. Gene 104, 119. Van den Hondel, C.A.M.J.J. and P.J. Punt (1991) Gene transfer systems and vector development for filamentous fungi. BSM Symposium Series Vol. 18: Applied Molecular Genetics of Fungi. Eds. J.F. Peberdy, C.E. Caten, J.E. Ogden and J.W. Bennett. British Mycological Society, Cambridge University Press, Cambridge, UK, pp. 1. Maat, J., M. Roza, J. Verbakel, H. Stam, M.J. Santos da Silva, M. Bosse, M.R. Egmond, M.L.D. Hagemans, R.F.M. van Gorcom, J.G.M. Hessing, C.A.M.J.J. van den Hondel and C. van Rotterdam (1992) Xylanases and their application in bakery. In: Proceedings of the International Symposium on Xylans and Xylanases, Wageningen, The Netherlands, December 8-11, 1991, 349. Van den Hondel, C.A.M.J.J., P.J. Punt and R.F.M. van Gorcom (1992). Production of extracellular proteins by the filamentous fungus Aspergillus. Anthonie van Leeuwenhoek 61, 153. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
85
Unkles S.E., E.I. Campbell, P.J. Punt, K.L. Hawker, R. Contreras, A.R. Hawkins, C.A.M.J.J. van den Hondel and J.R.Kinghorn (1992) The Aspergillus niger niaD gene encoding nitrate reductase: upstream nucleotide and amino acid sequence comparisons. Gene 111, 149. Punt, P.J. and C.A.M.J.J. van den Hondel (1992) Analysis of transcription control sequences in filamentous fungi. In: Proc. EMBO Workshop on Molecular Biology of Filamentous Fungi. Eds: U. Stahl and P. Tudzynski, VCH, Weinheim, pp. 177. Den Herder, I.F., A.M. Mateo Rosell, C.M. van Zuilen, P.J. Punt en C.A.M.J.J. van den Hondel (1992) Cloning and expression of a member of the Aspergillus niger gene family encoding -galactosidase. Mol Gen Genet 233, 404. Mattern, I.E., J.M. van Noort, P. van den Berg, D.B. Archer, I.A. Roberts en C.A.M.J.J. van den Hondel (1992) Isolation and characterization of mutants of Aspergillus niger deficient in extracellular proteases. Mol. Gen Genet 234, 332. Punt, P.J., C. Kramer, A. Kuijvenhoven, P.H. Pouwels and C.A.M.J.J. van den Hondel (1992) An upstream activating sequence from the Aspergillus nidulans gpdA gene. Gene 120, 67. Van Hartingsveldt, W, R.F.M. van Gorcom, R.J. Gouka and R.A.L. Bovenberg (1992) Transformation selection marker system adapted for Penicillium. European Patent Application, EP 0487118. Punt, P.J. and C.A.M.J.J. van den Hondel (1992) Transformation of filamentous fungi based on hygromycin B and phleomycin resistance markers. In: Methods in Enzymology Vol. 216. Eds: J.N. Abelson and M.I. Simon. Academic Press, Inc., Orlando, Florida, pp. 447. Verdoes, J.C., P.J. Punt, J.M. Schrickx, H.W. van Verseveld, A.H.Stouthamer and C.A.M.J.J.van den Hondel (1993) Glucoamylase overexpression in Aspergillus niger: molecular genetics analysis of strains containing multiple copies of the glaA gene. Transgenic Research 2, 84. Van Hartingsveldt, W., C.M.J. van Zeijl, G.M. Harteveld, R.J. Gouka, M.E.G. Suykerbuyk, R.G.M. Luiten, P.A. van Paridon, G.C.M. Selten, A.E. Veenstra, R.F.M. van Gorcom and C.A.M.J.J. van den Hondel (1993) Cloning, characterization and overexpression of the phytase-encoding gene (phyA) of Aspergillus niger. Gene 127, 87. Gouka, R.J., W.v. Hartingsveldt, R.A.L. Bovenberg, C.M.J. van Zeijl, C.A.M.J.J.van den Hondel and R.F.M.van Gorcom (1992) Development of a new transformant selection system for Penicillium chrysogenum: isolation and characterization of the P.chrysogenum acetyl-coenzyme A synthetase gene (facA) and its use as a homologous selection marker. Appl. Microbiol Biotechnol 38, 514. Van Gorcom, R.F.M., Th. Sonke and C.A.M.J.J. van den Hondel (1993) Expression cassette for heterologous proteins in filamentous fungi. PCT International Patent Application, WO 93/07277. Broekhuijsen, M.P., I.E. Mattern, R. Contreras, J.R.Kinghorn and C.A.M.J.J. van den Hondel (1993) Secretion of heterologous proteins by Aspergillus niger: Production of active human interleukin-6 in a protease-deficient mutant by KEX2-like processing of a glucoamylase-hIL6 fusion protein. J. of Biotech 31,135. Van den Hondel, C.A.M.J.J., P.J. Punt and R.F.M. van Gorcom (1993). Strategies for the over-production of fungal proteins in Aspergillus. Sixth European Congress on Biotechnology, Vol. 1 MO261. Schrickx, J.M., A.S. Krave, J.C. Verdoes, C.A.M.J.J. van den Hondel, A.H. Stouthamer and H.W. van Verseveld (1993). Growth and product formation in chemostat and recycling cultures by Aspergillus niger N402 and a glucoamylse overproducing transformant, provided with multiple copies of the glaA gene. Journal of General Microbiology 139, 2801. Verdoes, J.C., M.R. Calil, P.J. Punt, A.J.M. Debets, K. Swart, A.H. Stouthamer and C.A.M.J.J. van den Hondel (1994). The complete karyotype of Aspergillus niger: the use of introduced electrophoretic mobility variation of chromosomes for gene assignment studies. Mol Gen Genet 24, 75.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
86
Verdoes, J.C., P.J. Punt, A.H. Stouthamer and C.A.M.J.J.van den Hondel (1994). The effect of multiple copies of the upstream region of the Aspergillus niger glucoamylaseencoding gene on expression. Gene, 145, 179. Verdoes, J.C., A.D. van Diepeningen, P.J. Punt, A.J.M. Debets, A.H.Stouthamer and C.A.M.J.J. van den Hondel (1994). Evaluation of molecular and genetic approaches to generate glucoamylase overproducing stains of Aspergillus niger. J. of Biotechnology 36, 165. Punt, P.J., G. Veldhuisen and C.A.M.J.J. van den Hondel (1994). Protein targeting and secretion in filamentous fungi: a progress report. Antonie van Leeuwenhoek, 65, 211. Verdoes, J.C., P.J. Punt, P.van der Berg, F. Debets, A.H. Stouthamer and C.A.M.J.J. van den Hondel (1994). Characterization of an efficient gene cloning strategy for Aspergillus niger based on an autonomously replicating plasmid: cloning of the nicB gene of A.niger. Gene,146, 159. Hessing, J.G.M., C. van Rotterdam, J.M.A. Verbakel, M.Roza, J. Maat, R.F.M. van Gorcom and C.A.M.J.J. van den Hondel (1994) Isolation and characterization of a 1,4-ßendoxylanase gene of A. awamori. Curr. Genet. 26, 228. Van den Hondel, C.A.M.J.J., P.J. Punt and R.F.M. van Gorcom (1994). Strategies for the over-production of fungal proteins in Aspergillus. IN L. Alberghina, L. Frontali and P. Sensi (Eds.), Progress in Biotechnology vol.9, Elsevier, Amsterdam, pp. 287. Van Gorcom, R.F.M., P.J. Punt, C.A.M.J.J. van den Hondel (1994). Heterologous gene expression in Aspergillus. In K.A. Powell, A. Renwick and J.F. Peberdy (Eds.), The Genus Aspergillus Plenum Press, New York 241. Van den Brink, J.M. and R.F.M. van Gorcom (1994). Oxidoreductase from filamentous fungi, DNA coding therefor and cells transformed with said DNA. PCT International Patent Application PCT/WO/94/29453. Frenken, L.G.J., R.F.M. van Gorcom, J.G.M. Hessing, C.A.M.J.J. van den Hondel, W. Musters, J.M.A. Verbakel, C.Th. Verrips (1994). Process for producing fusion proteins comprising SCFV fragments by a transformed mould. PCT International Patent Application PCT/WO94/29457. Gouka, R.J., J.G.M. Hessing, H. Stam, W. Musters and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1995). A novel strategy for the isolation of defined pyrG mutants and the development of a site-specific integration system for Aspergillus awamori.Curr.Genet. 27, 536. Verdoes, J.C., Peter J. Punt and C.A.M.J.J. van den Hondel (1995). Molecular genetic strain improvement for the overproduction of fungal proteins by filamentous fungi. Appl Microbiol and Biotechn 43, 195. Punt, P.J., A. Kuyvenhoven and C.A.M.J.J. van den Hondel (1995). A mini-promoter lacZ gene fusion for the analysis of fungal transcription control sequences. Gene, 158, 1193. Van den Brink, J.M., C. van Zeijl, C.A.M.J.J. van den Hondel and R.F.M. van Gorcom (1995). Cloning and characterization of the NAPDH cytochrome P450 oxidoreductase gene from the filamentous fungus Aspergillus niger. DNA Cell Biol. 14, 719. Punt, P.J., J. Strauss, R. Smit, J.R. Kinghorn, C.A.M.J.J. van den Hondel and C. Scazzocchio (1995). The intergenic region between the divergently transcribed niiA and niaD genes of Aspergillus nidulans contains multiple NirA binding sites which act bidirectionally. Molecular and Cellular Biology, 15, 5688. Van Gemeren, A., Wouter Musters, Cees A.M.J.J. van den Hondel, C. Theo Verrips (1995). Construction and heterologous expression of a synthetic copy of the cutinase cDNA from Fusarium solani pisi. J. of Biotechnology, 40, 155. Van den Brink, J.M., J.G.M. van Nistelrooij, M.A. de Waard, C.A.M.J.J. van den Hondel, R.F.M. van Gorcom (1996). Increased resistance to 14 -demethylase inhibitors (DMI's) in Aspergillus niger by coexpression of the Penicillium italicum sterol-14 demethylase (cyp51) and the A.niger cytochrome P450 reductase (cprA) genes. J.of Biotechnol. 49, 13.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
87
Van Nistelrooy, J.G.M., J.M. van den Brink, J.A.L. van Kan, R.F.M. van Gorcom, M.A. de Waard (1996). Isolation and molecular characterisation of the gene encoding eburicol 14 -demethylase (CYP51) from Penicillium italicum. Mol Gen Genet 250, 725. Gouka, R.J., J.G.M. Hessing, P.J. Punt, H. Stam, W. Musters, C.A.M.J.J. van den Hondel (1996). An expression system based on the promoter region of the Aspergillus awamori 1,4- -endoxylanase A gene. Appl Microbiol Biotechnol, 46, 28. van den Brink, (Hans) J.M., Cees A.M.J.J. van den Hondel and Robert F.M. van Gorcom (1996). Optimization of the benzoate-inducible benzoate p-hydroxylasecytochrome P450 enzyme system in Aspergillus niger. Appl Microbiol Biotechnol 46, 360. Gouka, R.J., Peter J. Punt, Johanna (H.) G.M. Hessing, Cees A.M.J.J. van den Hondel (1996). Analysis of heterologous protein production in defined recombinant Aspergillus awamori strains. Appl and Environmental Microbiology,62, 1951. Gouka, Robin J., Hein Stam, Arthur J. Fellinger, Rob J.G.T. Muijsenberg, Arjan J. van de Wijngaard, Peter J. Punt, Wouter Musters and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1996). Kinetics of mRNA and Protein Synthesis of Genes Controlled by the 1,4- Endoxylanase A Promoter in Controlled Fermnetations of Aspergillus awamori. Applied and Environmental Microbiology, 62, 3646. Rosén, Stefan, M. Kata, Y. Persson, P.H. Lipniunas, M. Wikström, C.A.M.J.J. van den Hondel, J.M. van den Brink, L. Rask, L-O. Hedén and A. Tunlid (1996). Molecular characterization of a saline-soluble lectin from a parasitic fungus extensive sequence similarities between fungal lectins. Eur.J. Biochem. 238, 822. van Gorcom, Robert F.M., J.M. (Hans) van den Brink and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1996). Improvement of Cytochrome P450 Mediated Biotransformations by Filamentous Fungi. Chimia 50, 433. Gouka, R.J., Peter J. Punt and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1997). Glucoamylase gene fusions alleviate limitations for protein production in Aspergillus awamori at the transcriptional and (post-)translational level. Applied and Environmental Microbiology, 63, 488 Gouka, Robin J., Peter J. Punt and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1997). Efficient production of secreted proteins by Aspergillus: progress, limitations and prospects..Appl Microbiol Biotechnol, 47, 1. Wanke, C., Sabine Eckert, Gerd Albrecht, Wim van Hartingsveldt, Peter J. Punt, Cees A.M.J.J. van den Hondel and Gerhard H. Braus (1997). The Aspergillus niger GCN4 homologue, cpcA, is transcriptionally regulated and encodes an unusual leucine zipper. Mol. Microbiol. 23, 23 van Gemeren, I.A., P.J. Punt, A. Drint-Kuyvenhoven, M.P. Broekhuijsen, A. van 't Hoog, A. Beijersbergen, C.T.Verrips and C.A.M.J.J. van den Hondel (1997). The ER chaperone encoding bipA gene of black Aspergilli is induced by heat shock and unfolded proteins. Gene, 198, 43. Veldhuisen, G., Markku Saloheimo, Martijn A. Fiers, Peter J. Punt, Roland Contreras, Merja Penttila and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1997). Isolation and analysis of functional homologues of the SAR1 gene of S.cerevisiae from Aspergillus niger and Trichoderma reesei. Mol. Gen. Genet., 256, 446. Van den Hondel, C.A.M.J.J., W. van Hartingsveldt, J.G.M. Hessing, J.C. Verdoes, P.J. Hartingsveldt, F. Heidekamp and J.P. van der Lugt), The first European Symposium on Enzymes and Grain Processing, Noordwijkerhout, The Netherlands, December 2-4, 1996, pp. 224-230. Mestric, Silvija, Peter J. Punt, Radovan Valinger and Cees A.M.J.J. van den Hondel (1997). DNA sequences encoding novel biosynthetic insulin precursors and process for preparation of insulin. European Patent Application, EP 0704527-A. Gouka, R.J., C.A.M.J.J. van den Hondel, W. Musters, H. Stam and J.M.A. Verbakel. (1998) Process for producing/secreting a protein by a transformed mould using expression/secretion regulating regions derived from a Aspergillus endoxylanase II gene. US Patent Number 5,705,358. Brink, Hans (J.)M. van den, Robert F.M. van Gorcom, Cees A.M.J.J. van den Hondel and Peter J. Punt. (1998) Cytochrome P450 Enzyme Systems in Fungi. Fungal Genetics and Biology, 23, pp. 1-17. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
88
Zeijl, C.M.J. van, E.H.M. van de Kamp, P.J. Punt, G.C.M. Selten, B.Hauer, R.F.M. van Gorcom, C.A.M.J.J. van den Hondel. (1998) An improved colony-PCR method for filamentous fungi amplification of PCR-fragments of several kilo bases. Journal of Biotechnology, 59, pp. 221-224. Withers, Julie M., Richard J. Swift, Marilyn G. Wiebe, Geoffrey D. Robson, Peter J. Punt, Cees A.M.J.J. van den Hondel and Anthony P.J. Trinci. (1998) Optimization and Stability of Glucoamylase Production by Recombinant Strains of Aspergillus niger in Chemostat Culture. Biotechnology and Bioengineering, 59, No. 4, pp. 407-418. Gemeren, I.A. van, A. Beijersbergen, C.A.M.J.J. van den Hondel and C.T. Verrips. (1998) Expression and Secretion of Defined Cutinase Variants by Aspergillus awamori. Applied and Environmental Microbiology, 64, No. 8, pp. 2794-2799. Punt, P.J., I.A. van Gemeren, J. Drint-Kuijvenhoven, J.G.M. Hessing, G.M. van MuijlwijkHarteveld, A. Beijersbergen, C.T. Verrips, C.A.M.J.J. van den Hondel. (1998) Analysis of the role of the gene bipA, encoding the major endoplasmic reticulum chaperone protein in the secretion of homologous and heterologous proteins in black Aspergilli. Applied Microbiology and Biotechnology 50, pp. 447-454 Frenken, L.G.J., J.G.M. Hessing, C.A.M.J.J. van den Hondel and C.T. Verrips. (1998) Recent advances in the large-scale production of antibody fragments using lower eukaryotic microorganisms. "In Vivo and In Vitro Production of mAbs", 74th Forum in immunology; pp. 589-399. Brink, J.M. van den, and R.F.M. van Gorcom. (1998) Oxidoreductase from filamentous fungi, DNA coding therefor and cells transformed with said DNA. US Patent Number 5,801,024. Selten, G.C.M., R.F.M. van Gorcom and B-W. Swinkels. (1999) Selection marker gene free recombinant strains, a method for obtaining them and the use of these strains. US Patent Number 5,876,988. Santerre Henriksen, Anne L., Sergine Even, Christian Müller, Peter J. Punt, Cees A.M.J.J. van den Hondel and Jens Nielsen. (1999) Study of the glucoamylase promoter in Aspergillus niger using green fluorescent protein. Microbiology 145, 729-734. Siedenberg, D., Mestric, S., Ganzlin, M., Schmidt, M., Punt, P.J., van den Hondel, C.A.M.J.J. and Rinas, U.. (1999) GlaA promoter controlled production of a mutant green fluorescent protein (S65T) by recombinant Aspergillus niger during growth on defined medium in batch and fed-batch cultures. Biotechnology Progress 15, pp. 43-50. Maras, Marleen, Irma van Die, Roland Contreras and Cees A.M.J.J. van den Hondel. Filamentous fungi as production organisms for glycoproteins of bio-medical interest. , Glyconjugate Journal 16, 99-107 (1999). Krasevec N, van den Hondel CA, Komel R.Can hTNF-alpha be successfully produced and secreted in filamentous fungus Aspergillus niger? Pflugers Arch 2000;439(3 Suppl):R846. Gordon CL, Khalaj V, Ram AF, Archer DB, Brookman JL, Trinci AP, Jeenes DJ, Doonan JH, Wells B, Punt PJ, van den Hondel CA, Robson GDGlucoamylase::green fluorescent protein fusions to monitor protein secretion in Aspergillus niger.Microbiology 2000 Feb;146 ( Pt 2):415-26. Van den Brink JM, Punt PJ, van Gorcom RF, van den Hondel CA.Regulation of expression of the Aspergillus niger benzoate para-hydroxylase cytochrome P450 system.Mol Gen Genet 2000 May;263(4):601-9. Conesa A, van den Hondel CA, Punt PJ.Studies on the production of fungal peroxidases in Aspergillus niger.Appl Environ Microbiol 2000 Jul;66(7):3016-23. Krasevec N, van de Hondel CA, Komel R.Expression of human lymphotoxin alpha in Aspergillus niger.Pflugers Arch 2000;440(5 Suppl):R83-5. Swift RJ, Karandikar A, Griffen AM, Punt PJ, van den Hondel CA, Robson GD, Trinci AP. Wiebe MGThe Effect of organic nitrogen sources on recombinant glucoamylase production by Aspergillus niger in chemostat culture.Fungal Genet Biol 2000 Nov;31(2):125-33. Punt PJ, Seiboth B, Weenink XO, van Zeijl C, Lenders M, Konetschny C, Ram AF, Montijn R, Kubicek CP, van den Hondel CA.Identification and characterization of a family of Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
89
secretion-related small GTPase-encoding genes from the filamentous fungus Aspergillus niger: a putative SEC4 homologue is not essential for growth. Mol Microbiol 2001 Jul;41(2):513-25. Conesa A, Punt PJ, van Luijk N, van den Hondel CA.The secretion pathway in filamentous fungi: a biotechnological view.Fungal Genet Biol 2001 Aug;33(3):155-71 Wiebe MG, Karandikar A, Robson GD, Trinci AP, Candia JL, Trappe S, Wallis G, Rinas U, Derkx PM, Madrid SM, Sisniega H, Faus I, Montijn R, van den Hondel CA, Punt PJProduction of tissue plasminogen activator (t-PA) in Aspergillus niger.Biotechnol Bioeng 2001 Sep;76(2):164-74 Conesa A, Weelink G, van den Hondel CA, Punt PJ.C-terminal propeptide of the Caldariomyces fumago chloroperoxidase: an intramolecular chaperone?FEBS Lett 2001 Aug 17;503(2-3):117-20 Conesa A, Punt PJ, van den Hondel CAFungal peroxidases: molecular aspects and applications.J Biotechnol 2002 Feb 14;93(2):143-58 Conesa A, Jeenes D, Archer DB, van den Hondel CA, Punt PJ .Calnexin overexpression increases manganese peroxidase production in Aspergillus niger. Appl Environ Microbiol 2002 Feb;68(2):846-51 Lagopodi AL, Ram AF, Lamers GE, Punt PJ, Van den Hondel CA, Lugtenberg BJ, Bloemberg GV. Novel aspects of tomato root colonization and infection by Fusarium oxysporum f. sp. radicis-lycopersici revealed by confocal laser scanning microscopic analysis using the green fluorescent protein as a marker. Mol Plant Microbe Interact 2002 Feb;15(2):172-9. Punt PJ, van Biezen N, Conesa A, Albers A, Mangnus J, van den Hondel C. Filamentous fungi as cell factories for heterologous protein production.Trends Biotechnol 2002 May;20(5):200-6. Ahman J, Johansson T, Olsson M, Punt PJ, van den Hondel CA, Tunlid A.Improving the pathogenicity of a nematode-trapping fungus by genetic engineering of a subtilisin with nematotoxic activity.Appl Environ Microbiol 2002 Jul;68(7):3408-15. Biesebeke, R. te; Ruijter, G.; Rahardjo, Y.S.P.; Hoogschagen, M.J.; Heerikhuisen, M.; Levin, A.; Driel, K.G.A. van; Schutyser, M.A.I.; Dijksterhuis, J.; Zhu, Y.; Weber, F.J.; Vos, W.M. de; Hondel, K.A.M.J.J. van den; Rinzema, A.; Punt, P.J. Aspergillus oryzae in solidstate and submerged fermentations progress report on a multi-disciplinary project FEMS Yeast Research 2 (2002) p. 245-248. Record, E.; Punt, P.J.; Chamkha, M.; Labat, M.; Hondel, C.A.M.J.J. van den; Asther, M. Expression of the Pycnoporus cinnabarinus laccase gene in Aspergillusniger and characterization of the recombinant enzyme European Journal of Biochemistry 269 (2002) p. 602-609.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
90
Prof.dr. J. van der Pligt _________________________________________________________________________ Selectie van artikelen Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1979) Beliefs and values in the nuclear debate. Journal of Applied Social Psychology, 9, 524-536. Eiser, J.R., Van der Pligt, J. & Gossop, M. (1979) Categorization, attitudes and memory for the source of attitude statements. European Journal of Social Psychology, 9, 243251. Van der Pligt, J. & Van Dijk, J.A. (1979) Polarization and preference for judgmental labels. European Journal of Psychology, 9, 233-241. Eiser, J.R., Gossop, M. & Van der Pligt, J. (1980) Drug attitudes and discrimination between drugs among a group of English school-children. Drug and Alcohol Dependency, 5, 57-62. Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1980) Negativity and descriptive extremity in impression formation. European Journal of Social Psychology, 10, 415-419. Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1982) Accentuation and perspective in attitudinal judgment. Journal of Personality and Social Psychology, 234-238. Van der Pligt, J., Van der Linden, J. & Ester, P. (1982) Attitudes to nuclear energy: Beliefs, values and false consensus. Journal of Environmental Psychology, 2, 221-231. Eiser, J.R., Van der Pligt, J. & Friend, P. (1983) Adolescents' arguments for and against smoking. Journal of the Institute of Health Education, 21, 73-78. Ester, P. , Mindell, C., Van der Linden, J. & Van der Pligt, J. (1983) The influence of living near a nuclear power plant on beliefs about nuclear energy. Zeitschrift für Umweltpolitik, 6, 349-362. Spears, R., Eiser, J.R., & Van der Pligt, J. (1983). Nuclear Energy and its alternatives: Attitudes and beliefs in South West England. Architectural Psychology Newsletter, XIII, 11-13. Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1983) Actors' and observers' attributions, self-serving bias and positivity bias. European Journal of Social Psychology, 13, 95-104. Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1983) Value connotations, perspectives and self-perception. European Journal of Social Psychology, 13, 127-141. Van der Pligt, J., Ester, P. & Van der Linden, J. (1983) Attitude extremity, consensus and diagnosticity. European Journal of Social Psychology, 13, 437-439. Van der Pligt, J. (1984) Attributions, false consensus and valence: Two field studies. Journal of Personality and Social Psychology, 46, 57-68. Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1984) The attribution of traits to self and others: Situationality versus uncertainty. Current Psychological Research and Reviews, 3, 45-51. Van der Pligt, J., Eiser, J.R. & Spears, R. (1984) Public attitudes to nuclear energy. Energy Policy, 12, 302-306. Van der Pligt, J. & Taylor, C. (1984) Trait Attribution: evaluation, description and attitude extremity. European Journal of Social Psychology, 14, 211-221. Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1985) Attitudinal and social factors in adolescent smoking: In search of peer group influence. Journal of Applied Social Psychology, 14, 348-363. Eiser, J.R., Van der Pligt, J., Raw, M. & Sutton, S.R. (1985) Trying to stop smoking: Effects of perceived addiction, attributions for failure and expectancy of success. Journal of Behavioral Medicine, 8, 321-341. Spears, R., Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1985) Illusory correlation and the perception of group attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 48, 863-875. (Corrections to Spears et al. in Journal of Personality and Social Psychology, 49, 1437. Van der Pligt, J. (1985) Public attitudes to nuclear energy: Salience and anxiety. Journal of Environmental Psychology, 5, 87-97. Reprinted in T. O'Riordon (Ed.). (1995). Readings in Environmental Psychology: Perceiving Environmental Risk., pp. 91-102. London: Academic Press. Van der Pligt, J. (1985) Energy conservation: Two easy ways out. Journal of Applied Social Psychology, 15, 3-15. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
91
Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1985) Nuclear energy, beliefs, values and acceptability. Interdisciplinary Science Reviews, 10, 147-150. Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1986) Attribution, expectancy of success and smoking cessation. Journal of Social and Clinical Psychology, 4, 60-70. Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1986) “Sick" or "hooked": Smokers' perception of their addiction. Addictive Behaviors, 11, 11-15. Spears, R., Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1986) Evaluation of nuclear power and renewable alternatives as portrayed in UK local press coverage. Environment and Planning (A), 18, 1639-1647. Spears, R., Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1986) Generalizing the illusory correlation effect. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1127-1134. Van der Pligt, J., Eiser, J.R. & Spears, R. (1986) Attitudes to nuclear energy: Familiarity and salience. Environment and Behavior, 18, 75-93. Van der Pligt, J., Eiser, J.R. & Spears, R. (1986) Construction of a nuclear power station in one's locality: Attitudes and salience. Basic and Applied Social Psychology, 7, 1-15. Spears, R., Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1987) Further evidence for expectation-based illusory correlations. European Journal of Social Psychology, 17, 253-258. Spears, R., Van der Pligt, J. & Eiser, J.R. (1987) Sources of evaluation of nuclear and renewable energy contained in the local press. Journal of Environmental Psychology, 7, 31-43. Reprinted in T. O'Riordon (Ed.) (1995). Readings in Environmental Psychology: Perceiving Environmental Risk, pp. 195-208. London: Academic Press. Van der Pligt, J., Eiser, J.R. & Spears, R. (1987) Comparative judgments and preferences: The influence of the number of response alternatives. British Journal of Social Psychology, 26, 269-280. Van der Pligt, J., Eiser, J.R. & Spears, R. (1987). Nuclear waste: Facts, fears and attitudes. Journal of Applied Social Psychology, 17, 453-470. Eiser, J.R., Van der Pligt, J. & Spears, R. (1988) Local opposition to the construction of a nuclear power station: Differential salience of impacts. Journal of Applied Social Psychology, 18, 654-663. Eiser, J.R., & Spears, R., Webley, P. & Van der Pligt, J. (1988) Local residents' attitudes to oil and nuclear developments, Social Behaviour, 3, 237-53.. Van der Pligt, J. (1988) Applied decision research and environmental policy. Acta Psychologica, 68, 293-311. Eiser, J.R., Van der Pligt, J. & Spears, R. (1989) Local residents' attributions for nuclear decisions. Basic and Applied Social Psychology, 10, 141-148. Hooykaas, C., Van der Pligt, J., van Doornum, G.J.J., Van der Linden, M.M.D., & Coutinho, R.A. (1989). Heterosexuals at risk for HIV: Differences between private and commercial partners in sexual behavior and condom use. AIDS, 3, 525-532. Spears, R. Eiser, J.R. & Van der Pligt, J. (1989) Attitude strength and the perceived prevalence of attitude positions. Basic and Applied Social Psychology, 10, 43-55. Van der Pligt, J. (1989) Transgressive decision making: Prospects and boundaries. Acta Psychologica, 69, 71-75. Eiser, J.R., Hannover, B, Mann, L., Morin, M., Van der Pligt, J., Webley, P. (1990). Nuclear attitudes after Chernobyl: A cross-national study, Journal of Environmental Psychology, 10, 101-110. Reprinted in T. O'Riordon (Ed.) (1995). Readings in Environmental Psychology: Perceiving Environmental Risk, pp. 103-112. London: Academic Press. Van der Pligt, J., & Midden C.J.H. (1990). Chernobyl: Four years later, Journal of Environmental Psychology, 10, 91-99 Van Schie, E.C.M., & Van der Pligt, J. (1990). Problem presentation, frame preference and risky choice. Acta Psychologica, 95, 243-259. Hooykaas, C., Van der Linden, M.M.D., van Doornum, G.J.J., Van der Velde, F.W., Van der Pligt, J., & Coutinho, R.A. (1991). Limited changes in sexual behaviour of heterosexual men and women with multiple partners in the Netherlands. AIDS Care, 3, 21-30.. Richard, R., & Van der Pligt, J. (1991). Factors affecting condom use among adolescents Journal of Community and Applied Social Psychology, 1, 105-116. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
92
Van der Velde, F.W. , & Van der Pligt, J. (1991). AIDS-related health behaviour: Coping, protection motivation and previous behaviour. Behavioral Medicine, 14, 429-451. Bouts, P., Spears, R., & Van der Pligt, J. (1992). Counterfactual processing and the correspondence between events and outcomes: Normality vs. value. European Journal of Social Psychology, 22, pp. 387-396. Hartgers, C., Krijnen, P., van den Hoek, J.A.R., Coutinho, R.A., & Van der Pligt, J. (1992). HIV risk behavior and beliefs of HIV-seropositive drugusers, Journal of Drug Issues, 22, 833-847. Hartgers, C., van den Hoek, J.A.R., Coutinho, R.A., & Van der Pligt, J. (1992). Psychopathology, stress and HIV-risk among drug users. British Journal of Addiction, 87, 857-865 Martijn, A.C., Spears, R., Van der Pligt, J., & Jakobs, E. (1992). Negativity and positivity effects in person perception and inference: Ability versus morality. European Journal of Social Psychology, 22, 453-464. Otten, W., & Van der Pligt, J. (1992). Risk and Behavior: The mediating role of riskappraisal. Acta Psychologica, 80, 325-346. Van der Velde, F.W., Hooykaas, C. & Van der Pligt, J., (1992). Risk perception and behavior: Pessimism, realism and optimism about AIDS-related behavior. Psychology and Health 6, 23-38. Van Schie, E.C.M., Van der Pligt, J., & Van Baaren, K. (1993). Judging risk behaviour and risk preference: The role of the evaluative connotation of risk terms, European Journal of Social Psychology, 23, 597-611. Bonini, N., Van Schie, E.C.M., Van der Pligt, J., & Legrenzi, P. (1994). Gli effetti della manipolazione del contesto di giudizio sull'invarianza della stima probabilistica dell'accadimento di eventi. Giornale Italiano di Psicologia, 21, 1, 47-61. Bosveld, W., Koomen, W., & Van der Pligt, J. (1994). Selective exposure and the false consensus effect: The availability of similar and dissimilar others. British Journal of Social Psychology, 33, 457-466. Van der Pligt, (1994). Healthy thoughts about unhealthy behaviour? Psychology and Health, 9, 187-190. Van der Pligt, J., & Richard, R. (1994). Changing adolescents' sexual behaviour: perceived risk, self-efficacy and anticipated regret. Patient Education and Counseling, 23, 187-196. Van der Velde, F.W., Van der Pligt, J., & Hooykaas, C. (1994). Perceiving AIDS-related risks: Accuracy as a function of differences in actual risk. Health Psychology, 13, 2533. Van Eijndhoven, J.C.M., Weterings, R.A.P.M., Worrell, C.W., De Boer, J., Van der Pligt, J., & Stallen, P.J.M. (1994). Risk communication in the Netherlands: The Monitored Introduction of the EC 'Post Seveso' Directive. Risk Analysis,14, 1, 87-96. Van Schie, E.C.M., & Van der Pligt, J. (1994). Getting an anchor on availability in causal judgment. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 57, 140-154. Van Schie, E.C.M., Martijn, C., & Van der Pligt, J. (1994). Evaluative language, cognitive effort and attitude change. European Journal of Social Psychology, 24, 707-712. Bosveld, W., Koomen, W., Van der Pligt, J., & Plaisier, J.W. (1995). Differential construal and explanation for false consensus and false uniqueness effects. Journal of Experimental Social Psychology, 31, 518-532. Hartgers, C., van den Hoek, J.A.R., Coutinho, R.A., & Van der Pligt, J. (1995). Psicopatilogía, estrés y comportamiento de riesgo de HIV del consumo endovenoso en adictos a las drogas. Revista de Toxicomanías, 2, 3-11. Richard, R., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1995). The impact of anticipated affect on (risky) sexual behavior. British Journal of Social Psychology, 34, 9-21. Van Schie, E.C.M., & Van der Pligt, J. (1995). Influencing risk-preference in decisionmaking: The effects of framing and salience. Organizational Behavior and Human Decision Processes , 63, 264-275. Berndsen, M., Spears, R., & Van der Pligt, J. (1996). Illusory correlation and attitudebased vested interest. European Journal of Social Psychology, 26, 247-264.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
93
Berndsen, M., Van der Pligt, J., Spears, R., & McCarty (1996). Expectations-based and data-based illusory correlation: The effects of confirming versus disconfirming evidence. European Journal of Social Psychology, 26, 899-914. Bosveld, W., Koomen, W., & Van der Pligt, J. (1996). Estimating groupsize: Effects of category membership, differential construal and selective exposure. European Journal of Social Psychology, 26, 523-535. Martijn, C., Van der Pligt, J. & Spears, R. (1996). Self-serving bias in attitude judgments: The use of person versus issue implicated language. Social Cognition, 14, 77-91. Otten, W., & Van der Pligt, J. (1996). Context effects in the measurement of optimism in probability judgment. Journal of Social and Clinical Psychology, 15, 80-101. Richard, R., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1996). Anticipated affect and behavioral choice Basic and Applied Social Psychology, 18, 111-129. Richard, R., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1996). Anticipated regret and time perspective: Changing sexual risk-taking behavior. Journal of Behavioral Decision Making, 9, 185-199. Stapel, D.A., Koomen, W., & Van der Pligt, J. (1996). The referents of trait inferences: Impact of trait concepts versus actor-trait links on subsequent judgments. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 437-450. Van der Pligt, J. (1996) Risk perception and self-protective behaviour. European Psychologist, 1, 34-43. Van der Velde, F.W., Hooykaas, C. & Van der Pligt, J., (1996). Conditional versus unconditional risk estimates in models of AIDS-related risk behaviour. Psychology and Health, 12, 87-100. Zeelenberg, M., Beattie, J., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1996). Consequences of regret aversion: Effects of expected feedback on risky decision making. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 65, 148-158. Stapel, D.A., Koomen, W., & Van der Pligt, J. (1997). Categories of category accessibility: The impact of trait versus exemplar priming on person judgments. Journal of Experimental Social Psychology,33, 44-76. Van Dijk, W., & Van der Pligt, J. (1997). The impact of probability and magnitude of outcome on disappointment and elation. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 69, 277-284. Berndsen, M., Spears, R., C. McGarty & Van der Pligt, J. (1998). Dynamics of differentiation: Similarity as the precursor and product of stereotype formation. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1451-1463. Manstead, A.S.R. & Van der Pligt, J., (1998). Should we expect more from expectancyvalue models of attitude and behaviour? Journal of Applied Social Psychology, 28, 1313-1316. Richard, R., De Vries, N.K., & Van der Pligt, J. (1998). Anticipated regret and precautionary sexual behavior. Journal of Applied Social Psychology, 28, 1411-1428. Van der Pligt, J. (1998). Perceived risk and vulnerability as predictors of precautionary health behaviour. British Journal of Health Psychology, 3, 1-14. Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1998). Belief importance in expectancy-value models of attitudes. Journal of Applied Social Psychology, 28, 1339-1354. Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1998). Epectancy-value models of health behaviour: The role of salience and anticipated affect. Psychology & Health, 13, 298-305. Van der Pligt, J., Van Schie, E.C.M., & Hoevenagel, R. (1998) Understanding and valuing environmental risk:The effects of availability and anchoring on judgment. Zeitschrift für Experimentelle Psychologie, 45, 286-302. Van der Pligt, J., Zeelenberg, M., Van Dijk, W.W., De Vries, N.K., & Richard, R. (1998). Affect, attitudes, and decisions: Let’s be more specific. In W. Stroebe & M. Hewstone (Eds.), European Review of Social Psychology, Vol. 8, pp. 33-66. Chichester: John Wiley & Sons. Zeelenberg, M., Van der Pligt, J., & Manstead, A.S.R. (1998). Undoing regret on Dutch Television: Apologizing for interpersonal regrets involving actions or inactions. Personality and Social Psychology Bulletin, 24, 1113-1119.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
94
Zeelenberg, M., Van Dijk, W.W., Manstead, A.S.R., & Van der Pligt, J. (1998). The experience of regret and disappointment. Cognition and Emotion, 12, 221-230. Zeelenberg, M., Van Dijk, W.W., Van Empelen, P., Reinderman, D., Van der Pligt, J., & Manstead, A.S.R. (1998). Emotional reactions to the outcomes of decisions: The role of counterfactual thought in the experience of regret and disappointment. Organizational Behavior and Human Decision Making, 75, 117-141. Berndsen, M., Spears, R., Van der Pligt, J., & McGarty, C.& (1999). Determinants of intergroup differentiation in the illusory correlation task. British Journal of Psychology, 90, 201-220. Manstead, A. S. R., & van der Pligt, J. (1999). One process or two? Quantitative and qualitative distinctions in models of persuasion. Psychological Inquiry, 10, 144-149. Van Dijk, W., Zeelenberg, M, & Van der Pligt, J. (1999). Not having what you want versus having what you don't want: The impact of type of negative outcome on the experience of disappointment and related emotions. Cognition and Emotion, 13, 129-148. Van Dijk, W.W., Van der Pligt, J., & Zeelenberg, M. (1999). Effort invested in vain: The impact of efforton the intensity of disappointment and regret. Motivation and Emotion,23, 203-220. Van Harreveld, F., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (1999). Attitudes toward smoking and the subjective importance of attributes: Implications for changing risk-benefit ratios. Swiss Journal of Psychology, 58(2), 65-72. Van der Pligt, J., De Vries, N.K., Manstead, A.S.R., & Van Harreveld, F. (2000). The importance of being selective: Weighing the role of attribute importance in attitudinal judgment. In M.P. Zanna (Ed.) Advances in Experimental Social Psychology, Vol. 32, 135-200. Van Harreveld, Van der Pligt, & De Vries, N.K. (2000). Attribute importance and accessibility. British Journal of Social Psychology, 39, 363-380. Zeelenberg, M., Van der Pligt, J., & De Vries, N.K. (2000). Attributions of responsibility and affective reactions to decision outcomes. Acta Psychologica, 104, 303-316. Zeelenberg, M., Van Dijk, W.W., Manstead, A.S.R., & Van der Pligt, J. (2000). On bad decisions and disconfirmed expectancies: The psychology of regret and disappointment. Cognition and Emotion, 14, 521-541. Berndsen, M., McGarty, C., Van der Pligt, J., & Spears, R. (2001). Meaning-seeking in the illusory correlation paradigm: The active role of participants in the categorization process. British Journal of Social Psychology, 40, 209-233. Berndsen, M., & Van der Pligt, J. (2001). Time is on my side: Optimism in intertemporal choice. Acta Psychologica, 108, 173-186. Roelofsma, P.H.M.P., & Van der Pligt, J. (2001). On the psychology of time preference and human decisions. Acta Psychologica, 108, 91-93. Manstead, A.S.R., & Van der Pligt, J. (2002). The what, when and how of affective influences on interpersonal behavior. Psychological Inquiry, 13, 71-73 Van Dijk, W.W., Zeelenberg, M., & Van der Pligt, J. (2002). Blessed are those who expect nothing: Lowering expectations as a way of avoiding disappointment. Journal of Economic Psychology (in press). Berndsen, M., Van der Pligt, J., Doosje, B., & Manstead, A.S.R. (2002). Guilt and regret: The determining role of interpersonal and intrapersonal harm. Cognition and Emotion (in press).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
95
Prof.dr. W.F. van Raaij ________________________________________________________________________ Publicaties (Boeken) W.F. van Raaij, Geprogrammeerde Instructie Wiskunde. Voorschoten: VAM, 244 pp., ISBN 90 405 4004 7. Five editions, 1966-1983. W.F. van Raaij, Geprogrammeerde Instructie Matrix-Algebra. Voorschoten: VAM, 1974, 182 pp., ISBN 90 405 4009 8. W.F. van Raaij, Consumer Choice Behavior: An Information-Processing Approach. Tilburg: Katholieke Hogeschool, 1977, dissertation, 205 pp. W.F. van Raaij, Geprogrammeerde Instructie Moderne Wiskunde. Overberg (Amerongen): Delta Press, 229 pp., ISBN 90 6674 806 0, Three editions, 1983-present. P. Ester, G. Gaskell, B. Joerges, C.J. Midden, W.F. van Raaij & T. de Vries (Eds.), Consumer Behavior and Energy Policy. Amsterdam - New York: North-Holland, 1984, 441 pp., ISBN 0444 86849 6. B. Wierenga & W.F. van Raaij, Consumentengedrag: Theorie, Analyse en Toepassingen. Leiden: Stenfert Kroese, 1988, 291 pp., ISBN 90 207 1574 7. W.F. van Raaij, G.M. van Veldhoven & K.-E. Wärneryd (Eds.), Handbook of Economic Psychology. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 1988, 683 pp., ISBN 90 247 3720 6. J. Beijk & W.F. van Raaij, Schemata: Informatieverwerking, Beïnvloedingsprocessen en Reclame (pre-advies). Amsterdam: VEA, Nederlandse Vereniging van Erkende Reclame-Adviesbureaus, 1989, 112 pp., ISBN 90 72512 03 0. J.M.G. Floor & W.F. van Raaij, Marketing-Communicatie Strategie. Leiden: Stenfert Kroese, 597 pp., ISBN 90 207 1916 5, Four editions, 1989-2002. G. Antonides, W.A. Arts & W.F. van Raaij (Eds.), The Consumption of Time and the Timing of Consumption. Toward a New Behavioral and Socio-Economics. Amsterdam: NorthHolland, 1991, 285 pp., ISBN 0 444 85733 8. R.G.M. Pieters & W.F. van Raaij, Reclamewerking. Leiden: Stenfert Kroese, 1992, 394 pp., ISBN 90 207 2178 X. W.F. van Raaij & G.J. Bamossy (red.), European Advances in Consumer Research. Volume 1. Provo, Utah: Association for Consumer Research, 1993, 574 pp., ISBN 0-915552-31-0. W.F. van Raaij & G. Antonides, Consumentengedrag. Een Sociaal-Wetenschappelijke Benadering. Utrecht: Lemma, 672 pp., ISBN 90 5189 328 0; Three editions, 1994-2002. W.F. van Raaij, G. Schuijt, J. Stappers, J. Wieten, C. van Woerkum & C. of ther Linden (Eds.), Communicatie en Informatie. Een Stand van Zaken. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1994, 324 pp., ISBN 90 313 1596 6. J.C. Crotts & W.F. van Raaij (Eds.), Economic Psychology of Travel and Tourism. New York: The Haworth Press, 1994, 133 pp., ISBN 1-56024-705-3. W.F. van Raaij, Geïntegreerde Communicatie. Een Ontvangersperspectief Utrecht: Lemma, 1995, 46 pp., ISBN 90 5189 541 0. M.J. Evans, L. Moutinho & W.F. van Raaij, Applied Consumer Behaviour. Harlow, U.K.: Addison-Wesley, 382 pp., ISBN 0-201-56501-3. Two editions, 1996-1998. G. Antonides, W.F. van Raaij & S. Maital (Eds.), Advances in Economic Psychology. Chichester, U.K.: John Wiley & Sons, 1997, 314 pp., ISBN 0-471-97087-5. W.F. van Raaij, A.G. Woodside & A. Strazzieri (Eds.), Proceedings 24th International Research Seminar in Marketing: Marketing Communications and Consumer Behavior. Aix-en-Provence, France: Institut d'Administration des Entreprises, Université d'AixMarseille, 1997, 510 pp. M. Lambkin, G.R. Foxall, W.F. van Raaij & B. Heilbrunn (red.), European Perspectives on Consumer Behaviour. Londen, U.K.: Prentice Hall, 1998, 432 pp., ISBN 0-13-552382-6. G. Antonides & W.F. van Raaij, Consumer Behaviour. A European Perspective Chichester, U.K.: John Wiley & Sons, 1998, 619 pp., ISBN 0-471-97513-3. W.F. van Raaij, G. Antonides, W.M. Oppedijk van Veen & J. Schoormans, Product & Consument. Utrecht: Lemma, 430 pp., ISBN 90-5189-762-6. Two editions, 1998-1999.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
96
M. Logman, P. Matthyssens & W.F. van Raaij, Marketing Communicatie in Zakelijke Markten. Strategische en Geïntegreerde Communicatie voor b-to-b Marketeers. Alphen aan den Rijn: Samsom (STEM), 2000, 265 pp., ISBN 90-267-3039-x. M. Lambkin, G. Foxall, F. van Raaij & B. Heilbrunn (red.), Zachowanie konsumenta. Koncepcje I badania europejskie [Poolse vertaling]. Warszawa, Polen: Wydawnictwo Naukowe PWN (Educational Enterprise Foundation), 2001, 503 pp., ISBN83-01-13299X. T.B.C. Poiesz & W.F. van Raaij, Synergetische Marketing. Een Visie op Oorzaken en Gevolgen van Veranderend Consumentengedrag. Amsterdam: Financial Times/Prentice Hall, 2002, 204 pp., ISBN 90-430-0518-5. Publicaties W.F. van Raaij, 'Consumer information processing for different information structures and formats'. In: W.D. Perreault, Jr. (Ed.), Advances in Consumer Research. 4, 1977, pp. 176-184. W.F. van Raaij, 'The utility of consumer choice models'. European Research. 5(3), 1977, pp. 131-135. K. Wandwossen & W.F. van Raaij, 'Motivation-need theories and consumer behavior'. In: H.K. Hunt (Ed.), Advances in Consumer Research. 5, 1978, pp. 590-595. W.F. van Raaij, 'Cross-cultural research methodology as a case of construct validity'. In: H.K. Hunt (Ed.), Advances in Consumer Research. 5, 1978, pp. 693-701. W.F. van Raaij, 'Theory or theories of consumer information processing? A comment on the paper by Diller'. Journal of Consumer Policy. 2(2), 1978, pp. 185-189. W.F. van Raaij, 'Economic psychology and marketing'. In: G. Fisk, J. Arndt & K. Gro/nhaug (red.), Future Directions for Marketing. Cambridge, MA: Marketing Science Institute, June 1978, pp. 144-162. W.F. van Raaij, 'Consumer research in Europe: Frontier issues'. In: W.L. Wilkie (Ed.), Advances in Consumer Research. 6, Association for Consumer Research, 1979, pp. 18-19. W.F. van Raaij, 'Das Interesse für ökologische Probleme und Konsumentenverhalten'. In: H. Meffert, H. Steffenhagen & H. Freter (Eds.), Konsumentenverhalten und Information. Wiesbaden: Gabler, 1979, pp. 355-374. A.A.A. Kuijlen & W.F. van Raaij, 'Consumer participation in a glass recycling program'. In: Marketing des Services; Gestion de la Distribution. 6e Séminaire International de Recherche en Marketing, June 1979, pp. M1-M20. B.T. Ratchford & W.F. van Raaij, 'The relation between information acquisition strategy and monetary losses due to incorrect choice'. In: R.P. Bagozzi et al (Eds.), Marketing in the 80's: Challenges and Changes. Chicago: American Marketing Association, 1980, pp. 168-171. W.F. van Raaij, 'Die Erleichterung von Wahlentscheidungen der Konsumenten durch optimale Informationsdarbietung'. In: K. Hartmann & K. Koeppler (red.), Fortschritte der Marktpsychologie. Frankfurt: Fachbuchhandlung für Psychologie, 1980, pp. 259-279. W.F. van Raaij, 'Economic psychology'. Journal of Economic Psychology. 1(1), 1981, pp. 1-24. D.A. Francken & W.F. van Raaij, 'Satisfaction with leisure time activities'. Journal of Leisure Research. 13(4), 1981, pp. 337-352. Th.M.M. Verhallen & W.F. van Raaij, 'Household behavior and the use of natural gas for home heating'. Journal of Consumer Research. 8(3), 1981, pp. 253-257. Th.M.M. Verhallen & W.F. van Raaij, 'Household behavior and energy use'. In: J.D. Claxton, C.D. Anderson, J.R.B. Ritchie & G.H.G. McDougall (Eds.), Consumers and Energy Conservation. New York: Praeger, 1981, pp. 32-45. W.F. van Raaij & H.J. Gianotten, 'Business investments as a function of income and willingness to invest'. In: Studies on Investment Behaviour. CIRET Study Number 31, München: IFO Institute for Economic Research, 1982, pp. 1-28.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
97
W.F. van Raaij, 'Consumer classification based on behavioural measures'. Proceedings ESOMAR Seminar 'Classifying Consumers: A Need to Rethink'. Brugge: Holiday Inn, 1982, pp. 177-193. W.F. van Raaij & H.J. Gianotten, 'Consumer confidence, expenditure, and curtailment'. Proceedings 35th ESOMAR Congress 'Fitting Research to Turbulent Times', Volume 1. Amsterdam: ESOMAR, 1982, pp. 97-123. W.F. van Raaij & Th.M.M. Verhallen, 'A behavioral model of residential energy use'. Journal of Economic Psychology. 3(1), 1983, pp. 39-63. W.F. van Raaij, 'Techniques for process tracing in decision making'. In: L. Sjöberg, T. Tyszka & J.A. Wise (Eds.), Human Decision Making. Bodafors: Bokförlaget Doxa AB, 1983, pp. 179-196. W.F. van Raaij, 'Affective and cognitive reactions to advertising'. In: Comportement du Consommateur; Strategies de Communication. 10e Séminaire International de Recherche en Marketing, June 1983, pp. 418-436. W.F. van Raaij & G. Eilander, 'Consumer economizing tactics for ten product categories'. In: R.P. Bagozzi & A.M. Tybaut (Eds.), Advances in Consumer Research. 10, 1983, pp. 169-174. W.F. van Raaij & J.M.G. Floor, 'Retailing developments in The Netherlands'. International Journal of Physical Distribution & Materials Management. 13(5/6), 1983, pp. 128-137. W.F. van Raaij & Th.M.M. Verhallen, 'Patterns of residential energy behavior'. Journal of Economic Psychology. 4(1/2), 1983, pp. 85-106, en in: P. Ester, G. Gaskell, B. Joerges, C.J.H. Midden, W.F. van Raaij & T. de Vries (Eds.), Consumer Behavior and Energy Policy. Amsterdam: North-Holland, 1984, pp. 97-118. W.F. van Raaij, 'Economics and psychology: The broadening of consumer research'. In: T.C. Kinnear (Ed.), Advances in Consumer Research. 11, 1984, pp. 729-730. D.A. Francken & W.F. van Raaij, 'Vacation decisions, activities, and satisfactions'. Annals of Tourism Research. 11(1), 1984, pp. 101-112. W.F. van Raaij, 'Een model van het voedingsgedrag'. Voeding. 45(11), 1984, pp. 376-382. Th.M.M. Verhallen & W.F. van Raaij, 'Energy conservation through behavioral change: The use of natural gas for home heating'. Journal A. Quarterly Journal of Automatic Control. 25(3), 1984, pp. 144-149. W.F. van Raaij, 'Micro and macro economic psychology'. Journal of Economic Psychology. 5(4), 1984, pp. 385-401. W.F. van Raaij, 'Economic psychology'. In: M. Wallendorf & G. Zaltman (Eds.), Readings in Consumer Behavior. New York: John Wiley & Sons, 1984 (2nd edition), pp. 23-34. W.F. van Raaij, 'Attribution of causality to economic actions and events'. Kyklos. 38(1), 1985, pp. 3-19. W.F. van Raaij & Th.M.M. Verhallen, 'A behavioral cost-benefit approach to the explanation and prediction of behavior'. In: H. Brandstätter & E. Kirchler (Eds.), Economic Psychology, Proceedings of the 10th IAREP Annual Colloquium. Linz: Trauner Verlag, 1985, pp. 37-53. W.F. van Raaij, 'Mass communication theories and consumer behavior'. In: Recherches sur la Communication/Promotion. 12e Séminaire International de Recherche en Marketing, May 1985, pp. 298-311. W.F. van Raaij, 'The psychological foundations of economics: The history of consumer theory'. In: C.T. Tan & J.N. Sheth (Eds.), Historical Perspective in Consumer Research: National and International Perspectives. Singapore: National University, 1985, pp. 8-13. D.A. Francken & W.F. van Raaij, 'Socio-economic and demographic determinants of consumer problem perception'. Journal of Consumer Policy. 8(3), 1985, pp. 303-314. W.F. van Raaij, 'Cognitive and affective effects of advertising on children'. In: S. Ward, T. Robertson & R. Brown (Eds.), Commercial Television and European Children. Aldershot, Hants., U.K.: Gower, 1986, pp. 99-109. W.F. van Raaij, 'Consumer research on tourism: Mental and behavioral constructs'. Annals of Tourism Research. 13(1), 1986, pp. 1-9. W.F. van Raaij, 'The first five years of the Journal of Economic Psychology'. Journal of Economic Psychology. 7(1), 1986, pp. 1-15. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
98
W.F. van Raaij & Th.M.M. Verhallen, 'Determinants of home insulation intentions'. In: R.J. Lutz (Ed.), Advances in Consumer Research. 13, 1986, pp. 476-480. Th.M.M. Verhallen & W.F. van Raaij, 'How consumers trade-off behavioural costs and benefits'. European Journal of Marketing. 20(3/4), 1986, pp. 19-34. W.F. van Raaij, 'The affective value of brand name and campaign style in advertising'. In: Etudes Commerciales. Analyse du Comportement du Consommateur. 13e Séminaire International de Recherche en Marketing, May 1986, pp. 441-476. W.F. van Raaij, 'Economic phenomena from a psychological perspective: Economic psychology'. In: A.J. MacFadyen & H.W. MacFadyen (Eds.), Economic Psychology. Intersections in Theory and Application. Amsterdam: North-Holland, 1986, pp. 9-23. W.F. van Raaij, 'Causal attributions in economic behavior'. In: A.J. MacFadyen & H.W. MacFadyen (Eds.), Economic Psychology. Intersections in Theory and Application. Amsterdam: North-Holland, 1986, pp. 353-379. W.F. van Raaij, 'Developments in consumer behavior research'. In: B. Gilad & S. Kaish (Eds.), Handbook of Behavioral Economics, Volume A. Greenwich, Connecticut: JAI Press, 1986, pp. 67-88. W.F. van Raaij, 'Difficultés économiques et comportement des consommateurs: L'exemple Néerlandais'. Revue Française du Marketing. Cahier 110, 1986, pp. 39-50. W.F. van Raaij, 'Informatieverwerving en -verwerking door consumenten'. Voedingsmiddelentechnologie. 20(8 and 10), April-May 1987, pp. 13-15 en 12-15 (parts 109 and 110 of the course 'Voedingsmiddelen van Grondstof tot Consument'). R.G.M. Pieters & W.F. van Raaij, 'Functions and management of affect: Applications to economic behavior'. Journal of Economic Psychology. 9(2), 1988, pp. 251-282. W.F. van Raaij, 'Corporate communications. Het communicatiebeleid of the onderneming'. International Marketing Management. December 1988, pp. 30-33. J.H. van Houwelingen & W.F. van Raaij, 'The effect of goal-setting and daily electronic feedback on in-home energy use'. Journal of Consumer Research. 16(1), 1989, pp. 98105. W.F. van Raaij, 'How consumers react to advertising'. International Journal of Advertising. 8(3), 1989, pp. 261-273. W.F. van Raaij, 'Economic news, expectations, and macro-economic behaviour'. Journal of Economic Psychology. 10(4), 1989, pp. 473-493. W.F. van Raaij & V. Schouten, 'Consumer problems and satisfaction in a retail setting'. Journal of Consumer Satisfaction, Dissatisfaction and Complaining Behavior. 3, 1990, pp. 56-60. W.F. van Raaij, 'The effect of marketing communication on the initiation of juvenile smoking'. International Journal of Advertising. 9(1), 1990, pp. 15-36. W.F. van Raaij & H.J. Gianotten, 'Consumer confidence, expenditure, saving, and credit'. Journal of Economic Pychology. 11(2), 1990, pp. 269-290. W.F. van Raaij & H.J. Gianotten, 'Consumer confidence, spending, saving and credit (1972-1987)'. In: K.H. Oppenländer & G. Poser (Eds.), Business Cycle Surveys with Special Reference to Pacific Basin Economies. Aldershot, U.K.: Avebury (Gower), 1990, pp. 693-713. W.F. van Raaij, 'The formation and use of expectations in consumer decision making'. Chapter 11 in: T.S. Robertson & H.H. Kassarjian (Eds.), Handbook of Consumer Behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall, 1991, pp. 401-418. W.F. van Raaij, 'Economic psychology'. Chapter 21 in: H.H. Kassarjian & T.S. Robertson (Eds.), Perspectives in Consumer Behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall, 1991 (fourth edition), pp. 383-395. W.F. van Raaij, 'The life and work of André Gabor'. Journal of Economic Psychology. 12(1), 1991, pp. 5-11. W.F. van Raaij, 'The life and work of Burkhard Strümpel'. Journal of Economic Psychology. 12(1), 1991, pp. 13-26. W.F. van Raaij, 'How consumers react to advertising'. In: Consumer Behaviour and Strategic Marketing: Anything New? Proceedings of the International Conference at ISIDA, Palermo, Italië, 1991, pp. 57-73.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
99
W.F. van Raaij, 'Economics and psychology'. Chapter 40 in: D. Greenaway, M. Bleaney & I.M.T. Stewart (red.), Companion to Contemporary Economic Thought. London/New York: Routledge, 1991, pp. 797-811. G. Antonides & W.F. van Raaij, 'Costs and benefits of unemployment and employment'. Journal of Economic Psychology. 12(4), 1991, pp. 667-687. W.F. van Raaij, 'The time dimension of economic behavior. A framework'. Chapter 3 in: G. Antonides, W. Arts & W.F. van Raaij (red.), The Consumption of Time and the Timing of Consumption. Toward a New Behavioral and Socio-Economics. Amsterdam: NorthHolland, 1991, pp. 27-38. W.F. van Raaij & W.M. Schoonderbeek, 'Meaning structure of brand names and extensions'. In: W.F. van Raaij & G.J. Bamossy (red.), European Advances in Consumer Research, 1. Provo, UT: Association for Consumer Reseach, 1993, pp. 479-484. W.F. van Raaij, 'Postmodern consumption: Architecture, art and consumer behavior'. In: W.F. van Raaij & G.J. Bamossy (Eds.), European Advances in Consumer Research, 1. Provo, UT: Association for Consumer Reseach, 1993, pp. 550-558. P.M.W. Hackett, G.R. Foxall & W.F. van Raaij, 'Consumers in retail environments'. Chapter 15 in: T. Gärling & R.G. Golledge (Eds.), Behavior and Environment. Psychological and Geographical Approaches. Amsterdam: North-Holland, 1993, pp. 378-399. W.F. van Raaij, 'Postmodern consumption'. Journal of Economic Psychology. 14(3), 1993, pp. 541-563. P.S.H. Leeflang & W.F. van Raaij, 'The changing consumer in The Netherlands. Recent changes in environmental variables and their consequences for future consumption and marketing'. International Journal of Research in Marketing. 10(4), 1993, pp. 345363. W.F. van Raaij & J.C. Crotts, 'Introduction: The economic psychology of travel and tourism'. Journal of Travel & Tourism Marketing. 3(3), 1994, pp. 1-19. W.F. van Raaij, 'Scanning and focussing'. In: G. Behrens, K.P. Kaas, B. Neibecker, V. Trommsdorff & P. Weinberg (Eds.), Konsumentenforschung. München: Franz Vahlen, 1994, pp. 261-277. W.F. van Raaij & T.M.M. Verhallen, 'Domain-specific market segmentation'. European Journal of Marketing. 28(10), 1994, pp. 49-66. W.F. van Raaij, 'A hierarchy of excuses for not behaving in a pro-environmental way'. In: A. Jolibert, R.A. Peterson & A. Strazzieri (Eds.), Proceedings of the First International Research Seminar on Marketing Communications and Consumer Behavior. Aix-enProvence, France: Institut d'Administration des Entreprises, 1995, pp. 533-553 T. Elfring & W.F. van Raaij, 'Research in management science; the challenge of double integration'. In: Dr P.J. van Baalen (Ed.), New Challenges for the Business Schools. Delft: Eburon, 1995, pp. 27-37. P.S.H. Leeflang & W.F. van Raaij, 'The changing consumer in the European Union: A 'meta-analysis' International Journal of Research in Marketing. 12(5), 1995, pp. 373-387. J.R. Priester & W.F. van Raaij, 'Current issues in persuasion and message processing'. In: F. Hansen (Ed.), European Advances in Consumer Research. Volume 2, Provo, UT: Association for Consumer Reseach, 1996, pp. 43. W.F. van Raaij, 'Globalisation of marketing communication?' Journal of Economic Psychology. 18(2-3), 1997, pp. 259-270. W.F. van Raaij, '"You pick what you want." New marketing communication for new consumers'. In: W.F. van Raaij, A.G. Woodside & A. Strazzieri (Eds.), Proceedings 24th International Research Seminar in Marketing: Marketing Communications and Consumer Behavior. Aix-en-Provence, France: Institut d'Administration des Entreprises, Université d'Aix-Marseille, 1997, pp. 477-486. G.W. Ye & W.F. van Raaij, 'What inhibits the mere-exposure effect: Recollection or familiarity?' Journal of Economic Psychology. 18(6), 1997, pp. 629-648. W.F. van Raaij, 'Interactive communication. Consumer power and initiative'. Journal of Marketing Communications. 4(1), 1998, pp. 1-8. Y.M. van Everdingen & W.F. van Raaij, 'Dutch people's attitudes toward the Euro: A tradeoff between costs and benefits'. In: A. Müller-Peters, R. Pepermans & G. Kiell (Eds.), Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
100
The Psychology of the European Monetary union. A Cross-national Study of Attitudes toward the Euro. Keulen-Brussel, 1998, pp. 6-238-263. W.F. van Raaij, 'The life and work of Amos Tversky'. Journal of Economic Psychology. 19(4), 1998, pp. 515-527. W.F. van Raaij, 'Plain packs & the onset of smoking'. Chapter 4 in: J.C. Luik (Ed.), Plain Packaging and the Marketing of Cigarettes. Henley-on-Thames, Oxfordshire, U.K.: Admap Publications, 1998, pp. 35-51. A. Müller-Peters, R. Pepermans, G. Kiell, N. Battaglia, S. Beckmann, C. Burgoyne, M. Farhangmehr, G. Guzman, E. Kirchler, C. Koenen, F. Kokkinaki, M. Lambkin, D. Lassarre, F.-R. Lenoir, R. Luna-Arocas, A. Marell, K. Mayer, J. Moisander, G. Ortona, I. Quintanilla, D. Routh, F. Scacciatti, L. Uusitalo, Y.M. van Everdingen, W.F. van Raaij & R. Wahlund, 'Explaining attitudes towards the euro: Design of a cross-national study'. Journal of Economic Psychology. 19(6), 1998, pp. 663-680. Y.M. van Everdingen & W.F. van Raaij, 'The Dutch people and the euro: A structural equations analysis relating national identity and economic expectations to attitude towards the euro'. Journal of Economic Psychology. 19(6), 1998, pp. 721-740. R.G.M. Pieters, T.H.A. Bijmolt, W.F. van Raaij & M.D. de Kruijk, 'Consumers' attributions of proenvironmental behavior, motivation, and ability to self and others'. Journal of Public Policy & Marketing. 17(2), 1998, pp. 215-225. W.F. van Raaij & A.Th.H. Pruyn, 'Customer control and evaluation of service validity and reliability'. Psychology & Marketing. 15(8), 1998, pp. 811-832. W.F. van Raaij, 'The history of economic psychology'. Entry in: P.E. Earl & S. Kemp (Eds.), The Elgar Companion to Consumer Research and Economic Psychology. Cheltenham, U.K., & Northampton, USA: Edward Elgar, 1999, pp. 289-296. M. Dijkstra, H.E.J.J.M. Buijtels & W.F. van Raaij, ‘The joint effects of medium type and variety on consumer response: A comparison of television, print and the Internet’. In: Y. Evrard, W.D. Hoyer & A. Strazzieri (Eds.), Proceedings of the 3rd International Research Seminar on Marketing Communications and Consumer Behavior. La Londe les Maures, France, June 1999, pp. 189-203. W.F. van Raaij, ‘Economic psychology between psychology and economics: An introduction’. Applied Psychology: An International Review. 48(3), 1999, pp. 263-272. W.F. van Raaij, P.S.H. Leeflang & G. Antonides, 'The Consumer in the European Union'. Chapter 3 in: K. Blois (Ed.), The Oxford Textbook of Marketing. Oxford: Oxford University Press, 2000, pp. 37-47. W.F. van Raaij & Y.M. van Everdingen, ‘National identity and economic expectations determining attitude towards the euro’. In: K.H. Oppenländer, G. Poser & B. Schips (Eds.), Use of Survey Data for Industry, Research and Economic Policy. Selected papers presented at the 24th CIRET conference, Wellington, New Zealand. Aldershot, U.K.: Ashgate, 2000, pp. 241-262. M. Dijkstra, H.E.J.J.M. Buijtels & W.F. van Raaij, 'The separate and joint effects of medium type on consumer responses under voluntary exposure: A comparison of television, print and static Internet'. In: D.R. Deeter-Schmelz & T.P. Hartman (Eds.), Marketing Advances in the New Millennium. Proceedings of the Annual Meeting of the Society for Marketing Advances. Orlando, Florida, USA, 2000, pp. 286-291. W.F. van Raaij, 'Konsumpcja postmodernistyczna'. In: M. Lambkin, G. Foxall, F. van Raaij & B. Heilbrunn (Eds.), Zachowanie konsumenta. Koncepcje I badania europejskie. Warszawa, Polen: Wydawnictwo Naukowe PWN (Educational Enterprise Foundation), 2001, pp. 324-344. W.F. van Raaij, 'Psychologia mikro- i makroeconomiczna'. In: M. Lambkin, G. Foxall, F. van Raaij & B. Heilbrunn (Eds.), Zachowanie konsumenta. Koncepcje I badania europejskie. Warszawa, Polen: Wydawnictwo Naukowe PWN (Educational Enterprise Foundation), 2001, pp. 401-415. J. Nijkamp, H.J. Gianotten & W.F. van Raaij, 'Consumer confidence and the impact on retail output in The Netherlands' (ook in het Hongaars). In: J. Berács & A. HofMayster (Eds.), Consumer Expectations and the Management of Retailing. Budapest: Budapest University of Economic Sciences and Public Administration, 2001, pp. 4263. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
101
W.F. van Raaij, A. Strazzieri & A. Woodside, 'New developments in marketing communications and consumer behavior'. Journal of Business Research. 53(2), 2001, pp. 1-3. Y.M. van Everdingen & W.F. van Raaij, 'Dutch people's attitudes toward the Euro: A tradeoff between costs and benefits'. In: A. Müller-Peters, R. Pepermans, G. Kiell & M. Farhangmehr (red.), The Psychology of the European Monetary Union. A Crossnational Study of Public Opinion toward the Euro. Santiago de Compostela, Spanje: Compostela Group of Universities, 2001, pp. 344-365. M. Dijkstra & W.F. van Raaij, ‘Media effects by involvement under voluntary exposure: A comparison of television, print and static Internet’. Journal of Euromarketing, 11(2), 2001, pp. 1-21. T. Poiesz, J. de Heer & W.F. van Raaij, ‘Consumer research implications of marketing and ICT developments’. European Advances in Consumer Research, 5, Association for Consumer Research, 2002, pp. 66-72. W.F. van Raaij, ‘Stages of behavioural change: motivation, ability and opportunity’. Chapter 26 in: G. Bartels & W. Nelissen (Eds.), Marketing for Sustainability. Towards Transactional Policy-Making. Amsterdam: IOS Press, 2002, pp. 321-333. J. Nijkamp, H.J. Gianotten & W.F. van Raaij, 'The structure of consumer confidence and real value added growth in retailing in The Netherlands'. International Review of Retail, Distribution and Consumer Research, 12(3), 2002, pp. 237-259. W.F. van Raaij & T.B.C. Poiesz, ‘Rethinking the value concept in marketing’. Chapter in: P.J. Kitchen (red.), The Future of Marketing: Critical 21st Century Perspectives. Basingstoke: Palgrave-Macmillan, 2003, pp. W.F. van Raaij & Gewei Ye, ‘Implicit expected utility theory for decision making and choice’. In: Rami Zwick & Tu Ping (red.), Asia Pacific Advances in Consumer Research, Jaargang 5, Association for Consumer Research, 2003, pp. Verschijnt binnenkort: M. Dijkstra, H.E.J.J.M. Buijtels & W.F. van Raaij, ‘The separate and joint effects of medium type on consumer responses: A comparison of television, print and the Internet’. Journal of Business Research, 54, 2003, pp.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
102
Prof.dr. W.H.M. Saris _________________________________________________________________________ Selectie van publicaties Jeukendrup AE, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Fat metabolism during exercise: a review. Part I: Fat mobilization and oxidation. Int.J.Sports Med., 1998; 4: 1-14 Jeukendrup AE, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Fat metabolism during exercise: review. Part II: Regulation and the effect of training. Int.J.Sports Med., 1998; 19: 1-10 Jeukendrup AE, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Fat metabolism during exercise: A review. Part III: Effects of Nutritional Interventions. Int.J.Sports Med., 1998; 19: 1-9 Kempen KPG, WHM Saris, H Kuipers, JFC Glatz, GJ van der Vusse. Skeletal muscle metabolic characters before and after energy restriction in human obesity: fibre type, enzymatic B-oxidative capacity and fatty acid binding protein content. Eur.J.Clin.Invest., 1998; 28: 1030-1037 Westerterp-Plantenga MS, KPG Kempen, WHM Saris. Determinants of weight maintenance in women after diet-induced weight reduction. Int.J.Obes., 1998; 22: 16 Schrauwen PJ, WD van Marken Lichtenbelt, WHM Saris, KR Westerterp. Fat balance in obese subjects: role of glycogen stores. Am.J.Phys., 1998; 274: E1027-E1033 Pasman WJ, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris. The effect of exercise training on leptin levels in obese males. Am.J.Phys., 1998; 274: E280-E286 Saris WHM, JMG Senden, F Brouns. What is a normal red-blood cell mass for professional cyclists. The Lancet, 1998; 352: 1758 (Res.Let.) Saris WHM, NGL Asp, I Björck, E Blaak, F Bornet, F Brouns, KN Frayn, P Fürst, G Riccardi, M Roberfroid, M Vogel. Functional food science and substrate metabolism. Brit.J.Nutr., 1998; 80: S47-S75 Jeukendrup AE, JJHC Thielen, F Brouns, AJM Wagenmakers, WHM Saris. Effect of MCT and carbohydrate ingestion on substrate utilization and subsequent cycling performance. Am.J.Clin.Nutr., 1998; 67: 397-404 Berg van den-Emons RJ, MA van Baak, L Speth, WHM Saris. Physical training of school children with spastic cerebral palsy: effects on daily activity, fat mass and fitness. Int.J. of Rehab. Res., 1998; 21: 179-194 Schuit AJ, EG Schouten, TP Miles, WJ Evans, WHM Saris, FJ Kok. The effect of six months training on weight body fatness and serum lipids in apparently healthy elderly Dutch men and women. Int.J.Obes., 1998; 22: 847-853 Kerckhoffs DAJM, EE Blaak, MA van Baak, WHM Saris. Effect of aging on βadrenergically mediated thermogenesis in men. Am.J.Phys., 1998; 274: E1075-1079 Bijnen F, C Caspersen, E Feskens, W Saris, W Mosterd, D Kromhout. Physical Activity and 10-year mortality; From cardiovascular diseases and all causes: The Zutphen Elderly Study. Arch Intern Med., 1998; 158: 1499-1505 Schiffelers SLH, EMC Brouwer, WHM Saris, MA van Baak. Inhibition of lipolysis reduces B1-adrenoceptor mediated thermogenesis in men. Metabolism, 1998; 47: 1462-1467 Saris WHM. Fit, fat and fat free: The metabolic aspects of weight control. Int.J.Obes., 1998; 22, S15-S21 Saris WHM. In search of factors regulating body weight. Curr.Opinion in Clin.Nutr.Met.Care, 1998; 11: 549-551 van Hall G, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Effect of carbohydrate supplementation on plasma glutamine during prolonged exercise and recovery. Int.J.Sports Med., 1998; 19: 82-86 Schiffelers SLH, VJA van Harmelen, HAJ De Grauw, WHM Saris, MA van Baak. Dobutamine as selective β1-adrenoceptor agonist in in vivo studies on human thermogenesis and lipid utilization. J.Appl.Phys., 1999; 87: 977-981 Pasman WJ, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris. The effect of body weight changes and endurance training on 24 h substrate oxidation. Int.J.Obes., 1999; 23: 1223-1232
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
103
Blaak EE, MA van Baak, WHM Saris. β-Adrenergically stimulated fat oxidation is diminished in middle-aged compare to young subjects. J.Clin.Endocr.Met., 1999; 84: 3764-3769 Pasman WJ, WHM Saris, MS Westerterp-Plantenga. Predictors of weight maintenance. Obes.Res., 1999; 7: 43-50 Aggel van DPC, MA van Baak, R Tenenbaum, LA Campfield, WHM Saris. Regulation of average 24h human plasma leptin level: the influence of exercise and physiological changes in energy balance. Int.J.Obes., 1999; 23: 151-158 Pasman WJ, WHM Saris, E Muls, G Vansant, MS Westerterp-Plantenga. Effect of exercise training on long-term weight maintenance in weight-reduced men. Metabolism, 1999; 48: 15-21 Pasman WJ, WHM Saris, MS Westerterp-Plantenga. Voorspellers van gewichtshandhaving. Ned.Tijdschr.Diet., 1999; 54: 14-19 Saris WHM. Functional Foods for Athletes. Curr.Opinion in Clin.Nutr.Met.Care, 1999; 12: 511-513 Jeukendrup AE, A Raben, A Gijsen, J Stegen, F Brouns, WHM Saris, A Wagenmakers. Glucose kinetics during prolonged exercise in highly trained human subjects: effect of glucose ingestion. J.Phys., 1999; 515: 579-589 Blaak EE, WHM Saris, BHR Wolffenbuttel. Substrate utilization and thermogenic responses to β-adrenergic stimulation in obese subjects with NIDDM. Int.J.Obes., 1999; 23: 411-418 Jeukendrup AE, A Wagenmakers, J Stegen, A Gijsen, F Brouns, WHM Saris. Carbohydrate ingestion can completely suppress endogenous glucose production during exercise. Am.J.Phys., 1999; 276: E672-E683 Melanson KJ, MS Westerterp-Plantenga, LA Campfield, WHM Saris. Blood glucose and meal patterns in time-blinded males, after aspartame, carbohydrate, and fat consumption, in relation to sweetness perception. Brit.J.Nutr., 1999; 82: 437-446 Blaak EE, GJ Kemerink, MTW Pakbiers, BHR Wolffenbuttel, GA Heidendal, WHM Saris. Microdialysis assessment of local adipose tissue lipolysis during β-adrenergic stimulation in upper-body-obese subjects with type II diabetes. Clin.Sci., 1999; 97: 421-428 Loon van LJC, AE Jeukendrup, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Efect of training status on fuel selection during submaximal exercise with glucose ingestion. J.Appl.Phys., 1999; 87: 1413-1420 Schols AMWJ, EC Creutzberg, WA Buurman, LA Campfield, WHM Saris, EMF Wouters. Plasma Leptin is related to Proinflammatory status and Dietary intake in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Am.J.Respir.Crit.Care.Med., 1999; 160: 1220-1226 Schrauwen P, FJ Troost, J Xia, E Ravussin, WHM Saris. Skeletal Muscle UCP2 and UCP3 expression in trained and untrained male subjects. Int.J.Obes., 1999; 23: 966-972 Melanson KJ, MS Westerterp-Plantenga, LA Campfield, WHM Saris. Appetite and blood glucose profiles in humans after glycogen-depleting exercise. J.Appl.Phys., 1999; 87: 947-954 Schiffelers SLH, VJA van Harmelen, HAJ de Grauw, WHM Saris, MA van Baak. Dobutamine as selective B1-adrenoceptor agonist in in vivo studies on human thermogenesis and lipid utilization. J.Appl.Phys., 1999; 87: 977-981 Melanson KJ, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris, FJ Smith, LA Campfield. Blood glucose patterns and appetite in time-blinded humans: carbohydrate versus fat. Am.J.Phys., 1999; 277: R337-R345 Mil van EGAH, KR Westerterp, ADM Kester, LMG Curfs, CTRM Schrander-Stumpel, WHM Saris. Activity related energy expenditure in children and adolescents with PraderWilli syndrome. Int.J.Obes., 2000; 24: 429-434 Mil van EGAH, KR Westerterp, WJ Gerver, LM Curfs, CT Schrander-Stumpel, AD Kester, WHM Saris. Energy expenditure at rest and during sleep in children with Prader-Willi Syndrome is explained by body composition. Am.J.Clin.Nutr., 2000; 71: 752-756
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
104
Hall van G, WHM Saris, PAI van de Schoor, AJM Wagenmakers. The effect of free glutamine and peptide ingestion on the rate of muscle glycogen resynthesis in men. Int.J.Sports Med., 2000; 21: 25-30 Astrup AV, L Ryan, GK Grunwald, M Storgaard, WHM Saris, EL Melanson, JO Hill. The role of dietary fat in body fatness: evidence from a preliminary meta-analysis of ad libitum low-fat intervention studies. Brit.J. Nutr., 2000; 83: S25-S32 Saris WHM, S Jebb, P Guesry, J Lambert. Overweight and obesity in European children and adolescents: Causes and Consequences – Prevention and treatment. Eur.J.Pediatr., 2000; 159: S1-68 Loon van LJC, WHM Saris, M Kruijshoop, AJM Wagenmakers. Maximizing post exercise muscle glycogen synthesis: carbohydrate supplementation and the application of amino acid or protein hydrolysate mixtures. Am.J.Clin.Nutr., 2000; 72: 106-111 Schrauwen P, AJM Wagenmakers, WD van Marken Lichtenbelt, WHM Saris, KR Westerterp. Increase in fat oxidation on a high-fat diet is accompanied by an increase in triglyceride-derived fatty acid oxidation. Diabetes, 2000; 49: 640-646 Jeukendrup AE, K Vet-Joop, A Sturk, JHJC Stegen, J Senden, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Relationship between gastro-intestinal complaints and endotoxaemia, cytokine release and acute phase reaction during and after a longdistance triathlon in highly trained men. Clin.Sci., 2000; 98: 47-55 Blaak EE, AJM Wagenmakers, JFC Glatz, BHR Wolffenbuttel, GJ Kemerink, CJM Langenberg, GAK Heidendal, WHM Saris. Plasma FFA utizilization and fatty acidbinding protein content are diminished in type 2 diabetic muscle. Am.J.Phys., 2000; 279: E146-E154 Schiffelers SLH, EE Blaak, WHM Saris, MA van Baak. In vivo B3-adrenergic stimulation of human thermogenesis and lipid use. Clin.Pharmacol.Ther., 2000; 67: 558-566 Loon van LJC, WHM Saris, H Verhagen, AJM Wagenmakers. Plasma insulin responses after ingestion of different amino acid or protein mixtures with carbohydrate. Am.J.Clin.Nutr., 2000; 72: 96-105 Saris WHM, A Astrup, AM Prentice, HJF Zunft, X Formiguera, WPHG Verboeket-van der Venne, A Raben, SD Poppitt, B Seppelt, S Johnston, TH Vasilaras, GF Keogh. Randomized controlled trial of changes in dietary carbohydrate/fat ratio and simple vs complex carbohydrates on body weight and blood lipids: the CARMEN study. Int.J.Obes., 2000; 24: 1310-1318 Loon van LJC, M Kruijshoop, H Verhagen, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Ingestion of protein hydrolysate and amino acid-carbohydrate mixtures increases postexercise plasma insuline responses in men. J.Nutr., 2000; 130: 2508-2513 Schrauwen P, G Schaart, WHM Saris, LJ Slieker, JFC Glatz, H Vidal, EE Blaak. The effect of weight reduction on skeletal muscle UCP2 and UCP3 mRNA expression and UCP3 protein content in Type II diabetic subjects. Diabetologia, 2000; 43: 1408-1416 Hukshorn CJ, WHM Saris, MS Westerterp-Plantenga, AR Farid, FJ Smith, LA Campfield. Weekly subcutaneous pegylated recombinant native human leptin (PEG-OB) administration in obese men. J.Clin.Endocrinol.Met., 2000; 85: 4003-4009 Saris WHM, MA Tarnopolsky. Biological aging: a physiological perspective (editorial comment). Curr.Opinion in Clin.Nutr.Met.Care, 2000; 13: 469-472 Blaak EE, DPC van Aggel-Leijssen, AJM Wagenmakerss, WHM Saris, MA van Baak. Impaired oxidation of plasma-derived fatty acids in type 2 diabetic subjects during moderate-intensity exercise. Diabetes, 2000; 49: 2102-2107 Astrup AV, GK Grunwald, EL Melanson, WHM Saris, JO Hill. The role of low-fat diets in body weight control: a meta-analysis of ad libitum dietary intervention studies. Int.J.Obes., 2000; 24: 1545-1552 James WPT, AV Astrup, N Finer, J Hilsted, P Kopelman, S Rössner, WHM Saris. Effect of sibutramine on weigth maintenance after weight loss: a randomised trial. Lancet, 2000; 356: 2119-2125 Baak van MA, WHM Saris. The effect of caffeine on endurance performance after nonselective β-adrenergic blockade. Med.Sci. Sports Exerc., 2000; 2: 499-503
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
105
Loon van LJC, JJM van Rooijen, B Niesen, H Verhagen, WHM Saris, AJM Wagenmakers. Effects of acute (-)-hydroxiycitrate supplementation on substrate metabolism at rest and during exercise in humans. Am.J.Clin.Nutr., 2000; 72: 1445-50 Schiffelers SLH, EE Blaak, EM Baarends, MA van Baak, WHM Saris, EFM Wouters, AMWJ Schols. β-Adrenoreceptor-mediated thermogenesis and lipolysis in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Am.J.Phys., 2001: 280: E357-E365 Hesselink MKC, HA Keizer, LB Borghouts, G Schaart, CFP Kornips, LJ Slieker, KW Sloop, WHM Saris. Protein expression of UCP3 differs between human type 1, type 2a, and type 2b fibers. FASEB J., 2001: 15: 1071-1073 Schiffelers SLH, WHM Saris. MA van Baak. The effect of an increased free fatty acid concentration on thermogenesis and substrate oxidation in obese and lean men. Int.J.Obes., 2001: 23: 33-38 Kovacs EMR, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris, I Goossens, P Geurten, F Brouns. The effect of addition of modified guar gum to a low-energy semisolid meal on appetite and body weight loss. Int.J.Obes., 2001: 25: 307-315 van Aggel-Leijssen DPC, WHM Saris, GBJ Hul, MA van Baak. Short-term effects of weight loss with or without low-intensity exerecise training on fat metabolism in obese men Am.J.Clin.Nutr., 2001: 73: 523-531 Hansen DL, A Astrup, S Toubro, N Finer, P Kopelman, J Hilsted, S Rössner, WHM Saris, LF Van Gaal, WPT James and M Goulder for the STORM study group. Predictors of weight loss and maintenance during 2 years of treatment by sibutramine in obesity. Results from the European multi-centre STORM trial. Int.J.Obes., 2001: 25: 496-501 van Aggel-Leijssen DPC, WHM Saris, AJ Wagenmakers, GBJ Hul, MA van Baak. The effect of low-intensity exercise training on fat metabolism of obese women. Obes.Res., 2001; 9: 86-96 Konings EM, HHS Roomans, E Dorant, RA Goldbohm, WHM Saris, PA van den Brandt Folate intake of the Dutch population according to newly establised liquid chromatography data for foods Am.J.Clin.Nutr., 2001; 73: 765-776 Saris WHM. Voeding en voedselingredienten om de sportprestatie te verbeteren. Geneeskunde en Sport, 2001; 34: 71-73 James WPT, A Astrup, N Finer, WHM Saris on behalf of the STORM Group. Drug therapy for management of obesity. Lancet, 2001; 357: 1287-1288 (letter) Blaak EE, BHR Wolffenbuttel, WHM Saris, MMAL Pelses, AJM Wagenmakers. Weight reduction and the impaired plasma-derived free fatty acid oxidation in type 2 diabetic subjects. J.Clin.Endocrinol.Metab., 2001; 86: 1638-1644 van Aggel-Leijssen DPC, WHM Saris, M Homan, MA van Baak. The effect of exercise training on B-adrenergic stimulation of fat metabolism in obese men. Int.J.Obes., 2001; 25: 16-23 Kamphuis MMJW, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris. Fat specific satiety in humans for fat high in linoleic acid versus fat high in oleic acid. Eur.J.Clin.Nutr., 2001; 55: 499508 Troost FJ, J Steijns, WHM Saris, R-JM Brummer Gastric digestion of Bovine lactoferrin in vivo in adults. J.Nutr., 2001; 131: 2101-2104 Kovacs EMR, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris The effects of 2-week ingestion of ()-hydrocyctritate and (-)-hydroxicitrate combined with medium-chain triglycerides on satiety, fat oxidation, energy expenditure and body weight. Int.J.Obes., 2001; 25: 1087-1094 Schaafsma A, PJF de Vries, WHM Saris Delay of Natural Bone Loss by Higher Intakes of Specific Minerals and Vitamins. Cr.Rev.Food.Sc.Nutr., 2001; 41(3): 255-249 Schiffelers SLH, WHM Saris, F Boomsma, MA van Baak β1 – and β2 – AdrenoceptorMediated Thermogenesis and Lipid utilization in Obese and lean Men. J.Clin.Endocrinol.Metab., 2001; 86: 2191-2199 Astrup A, JO Hill, WHM Saris Dietary Fat: At the Heart of the Matter Science, 2001; 293: 801-803 (letter) Westerterp-Plantenga MS, WHM Saris, CJ Hukshorn, LA Campfield Effects of weekly administration of pegylated recombinant human OB protein on appetite profile and energy metabolism in obese men. Am.J.Clin.Nutr., 2001; 74: 426-434 Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
106
Schrauwen P, WHM Saris, MKC Hesselink An alternative function for human uncoupling protein 3: protection of mitochondria against accumulation of nonesterified fatty acids inside the mitochondrial matrix Faseb J., 2001; 15: 2497-2502 Schrauwen P, MKC Hesseling, EE Blaak, LB Borghouts, G Schaart, WHM Saris, HA Keizer Uncoupling Protein 3 Content Is Decreased in Skeletal Muscle of Patients With Type 2 Diabetes Diabetes, 2001; 50: 2870-2873 Blaak EE, JFC Glatz, WHM Saris Increase in skeletal muscle fatty acid binding protein (FABPC) content is directly related to weight loss and to changes in fat oxidation following a very low calorie diet Diabetologia, 2001; 44: 2013-2017 Mensink M, EE Blaak, MA van Baak, A Wagenmakers, WHM Saris Plasma Free Fatty Acid Uptake and Oxidation Are Already Diminished in Subjects at High Risk for Developing Type 2 Diabetes Diabetes, 2001; 50: 2548-2554 Tarnopolsky MA, WHM Saris Evaluation of gender differences in physiology: an introduction Curr.Opinion in Clin.Nutr.Met.Care, 2001; 14: 489-492 van Loon LJC, PL Greenhaff, D Constantin-Teodosiu, WHM Saris, AJM Wagenmakers The effects of increasing exercise intensity on muscle fuel utilisation in humans J.Phys., 2001; 536.1: 295-304 Saris WHM. The fat/carbohydrate ratio in the diet – implications for a healthy diet. Int.Dent.J., 2001; 51: 277-281 Rietjens GJ, HA Keizer, H Kuipers, WHM Saris. A reduction in training in training volume and intensity for 21 days does not impair performance in cyclists. Br.J.Sports-Med., 2001; 35: 413-4 Kovacs EMR, MS Westerterp-Plantenga, M de Vries, F Brouns, WHM Saris. Effects of 2week ingestion of (-)-hydroxycitrate and (-)-hydroxycitrate combined with mediumchain triglycerides on satiety and food intake. Phys.Beh., 2001; 74: 543-549 Mil van EG, KR Westerterp, AD Kester, WHM Saris Energy metabolism in relation to body composition and gender in adolescents. Arch.Dis.Child., 2001; 85: 73-8 Saris WHM Very-Low-Calorie Diets and Sustained Weight Loss. Obes.Res., 2001; 9: 295S301S Saris WHM, S Heymsfieldt Meeting Summary symposium Obes.Res., 2001; 9: 219S-222S Saris WHM The concept of energy homeostasis for optimal health during training Can. J. Appl. Physiol. 2001; 26: S168-S177 Kovacs EMR, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris, KJ Melanson, I Goossens, P Geurten, F Brouns. Associations between spontaneous meal initiations and blood glucose dynamics in overweight men in negative energy balance. Br.J.Nutr., 2002; 87: 39-45 van Aggel-Leijssen DPC, WHM Saris, AJM Wagenmakers, JM Senden, MA van Baak. Effect of exercise trainng at different intensities on fat metabolism of obese men. J.Appl.Phys., 2002; 92: 1300-1309 Hukshorn CJ, FMH van Dielen, WA Buurman, MS Westerterp-Plantenga, LA Campfield, WHM Saris. The effect of pegylated recombinant human leptin (PEG-OB) on weight loss and inflammatory status in obese subjects. Int.J.Obes., 2002; 26: 504-509 van Rossum CTM, B Hoebee, JC Seidell, C Bouchard, MA van Baak, CGPM de Groot, Chagnon, C de Graaf, WHM Saris Genetic factors as predictors of weight gain in young adult Dutch men and women. Int.J.Obes., 2002; 26: 517-528 Saris WHM. Nutrigenomics: a new challenge in nutritional sciences. Food Techn.Int., 2002; 15: 36-38 van Baak MA, GBJ Hul, S Toubro, A Astrup, KM Gottesdiener, M DeSmet, WHM Saris Acute effect of L-796568, a novel ß3-adrenergic receptor agonist, on energy expenditure in obese men. Clin.Pharm.Ther. 2002; 71: 272-279 Blaak EE, WHM Saris Substrate oxidation, obesity and exercise training Clinical Endocrinology and Metabolism, 2002 Schrauwen P, DPC van Aggel-Leijssen, G Hul, AJM Wagenmakers, H Vidal, WHM Saris, MA van Baak The effect of a 3-month low-intensity endurance training program on fat oxidation and acetyl-CoA carboxylase-2 expression Diabetes, 2002; 51: 2220-2226 Schrauwen P, V Hinderling, MKC Hesselink, G Schaart , E Kornips, WHM Saris, M Westerterp-Plantenga, W Langhans Etomorix-induced increase in UCP3 supports a Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
107
role of uncoupling protein 3 as a mitochondrial fatty acid anionexporter FASEB Journal express article 10.1096/fj.02-0275fje. Published online august 21, 2002 Konings EJM, FJ Troost, JJM Castenmiller, HHS Roomans, PA van den Brandt, WHM Saris Intestinal absorption of different types of folate in healthy subjects with an ileostomy Brit.J.Nutr. 2002; 88: 235-242 Troost FJ, WHM Saris, RM Brummer Orally ingested human lactoferrin is digested and secreted in the upper gastrointestinal tract in vivo in women with ileostomies J.Nutr. 2002; 132: 2597-2600 Larsen TM, S Toubro, MA van Baak, KM Gottesdiener, P Larson, WHM Saris, A Astrup Effect of a 28-d treatment with L-796568, a novel ß3-adrenergic receptor agonist, on energy expenditure and body composition in obese men Am.J.Clin. Nutr. 2002; 76: 780-788 Tarnapolski MA, WHM Saris Nutrition and neurological disorders: in the absence of a cure, what can we offer? Curr.Opinion in Clin.Nutr.Met.Care 2002; 15: 597-599 Konings EJM, RA Goldbohm, HAM Brants, WHM Saris, PA van den Brandt Intake of dietary folate vitamers and risk of colorectal carcinoma. Results from The Netherlands Cohort Study Cancer 2002; 95(7): 1421-33 Kovacs EM, MS Westerterp-Plantenga, WHM Saris, KJ Melanson, I Goossens, P Geurten et al. The effect of guar gum addition to a semisolid meal on appetite related to blood glucose in dieting men Eur.J.Clin.Nutr. 2002; 56: 771-778
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
108
Prof. R.E.H.M. Smits _________________________________________________________________________ Selectie van publicaties Klabbers, J., J. Geurts & R. Smits (1978) 'Interactive simulation of social systems: two cases of computer assisted gaming/simulation.', paper presented at the IXth annual ISAGA Conference, Lund, Zweden. Davies, D., R. Smits, R. Tweehuysen & W. Wils (1980) 'Mobility of researchers in the Netherlands.', in: Proceedings of the 1981 System Dynamics Conference, Renselaerville, New York. Smits, R. & J. Geurts (1982) 'Technology policy and the utilization of knowledge.Traditional views versus future realities.', report submitted to the Minister for Science Policy, TNO & Katholieke Universiteit Nijmegen, Apeldoorn/Nijmegen. Smits, R., A. Leyten & J. Geurts (1985) 'The possibilities and limitations of Technology Assessment. In search of a useful approach.', Staatsuitgeverij, Den Haag. Leyten, A. & R. Smits (1986) 'The organization of Technology Assessment: a comparative analysis of five European countries.', in: H.A. Becker & A. L. Porter (eds), 'Impact Assessment today, volume 2.', Jan van Arkel, Utrecht. Smits, R. with the cooperation of J.P. Moatti (1987) 'Aspects of the integration of science and technology in the French society.', band 2, Published in the context of the European Congress on Technology Assessment (Amsterdam, 2-4 february 1987) by the Dutch Ministry of Education and Science in cooperation with the Forecasting and Assessment of Science and Technology Programme of the European Communities (FAST, EC-DGXII), Den Haag/Brussel. Smits, R. with the cooperation of S. Hart (1987) 'Aspects of the integration of science and technology in American society.', band 4, Published in the context of the European Congress on Technology Assessment (Amsterdam, 2-4 february 1987) by the Dutch Ministry of Education and Science in cooperation with the Forecasting and Assessment of Science and Technology Programme of the European Communities (FAST, EC-DGXII), Den Haag/Brussel. Leyten, A. & R. Smits 'Improving the use of TA in the decisionmaking process.', full papers, Published in the context of the European Congress on Technology Assessment (Amsterdam, 2-4 february 1987) by the Dutch Ministry of Education and Science in cooperation with the Forecasting and Assessment of Science and Technology Programme of the European Communities (FAST, EC-DGXII), Den Haag/Brussel. Leyten, A. & R. Smits (1987) 'A revival of Technology Assessment, the development of TA in five European countries and the U.S.', band 1 van 'Technology Assessment, an opportunity for Europe.'. Published in the context of the European Congress on Technology Assessment (Amsterdam, 2-4 february 1987) by the Dutch Ministry of Education and Science in cooperation with the Forecasting and Assessment of Science and Technology Programme of the European Communities (FAST, EC-DGXII), Den Haag/Brussel. Hoo, S. de, R. Smits & R. Petrella (eds.) (1987) 'Technology Assessment an opportunity for Europe. Proceedings and full papers of the 1st European Congress on Technology Assessment.'. Published in the context of the European Congress on Technology Assessment (Amsterdam, 2-4 february 1987) by the Dutch Ministry of Education and Science in cooperation with the Forecasting and Assessment of Science and Technology Programme of the European Communities (FAST, EC-DGXII), Den Haag/Brussel. Smits, R. & A. Leyten (1988) 'Highlight on Technology Assessment: Key issues in the institutionalisation of Technology Assessment.', in: FUTURES, vol. 20 nr. 1, pp. 19-37, Butterworth & C0, Londen. Enzing, C. & R. Smits (1990) 'Research foresight in the Netherlands. An analysis.', Staatsuitgeverij, Den Haag.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
109
Enzing, C. & R. Smits (1990) 'Governments role in the internationalisation of R&D: the increasing demand for strategic decisionmaking in science and technology.', in: Science and Public Policy, Vol. 17, nr. 5, Beech Tree Publishing, Guildford, Surrey, United Kingdom. Smits, R. & T. Weijers (1990) 'Technology Assessment: watchdog or integrated part of technology policy?' keynote paper presented at the second European Congress on Technology Assessment, Milan, Italy. Leyten, A., R. Smits & P. den Hertog (1990) 'State of the art and main trends of Dutch information and telecommunication technology policy.', paper prepared for the ECDGXIII Public Strategy Observer, TNO, Apeldoorn. Hertog, P. den & R. Smits (1991) 'Direct and indirect policy instruments for stimulating R&D in IT&T in the Netherlands.', paper prepared for the EC-DGXIII Public Strategy Observer, TNO, Apeldoorn. Smits R. (1991) 'Technikfolgen-Abschätzung in den Niederlanden mit besonderer Berücksichtigung der Niederländischen Organisation für Technikfolgen Abschätzung (NOTA)' in: Petermann (Hg.) Th. 'Technikfolgen-Abschätzung als Technikforschung und Politikberatung'. Campus Verlag, Frankfurt, Deutschland. Smits, R. & A. Leyten (1991) 'Technology Assessment: waakhond of speurhond’ (Technology assessment: watchdog or tracker? Towards an integral technology policy.') dissertation Vrije Universiteit Amsterdam, Kerckebosch, Zeist. Smits, R., P. den Hertog & J. Kuijper, (1993) 'Towards a strong and effective European Technology Assessment Infrastructure (ETAI)', report prepared in behalf of ECDGXIII/VALUE, TNO, Apeldoorn. Smits, R. (1993) 'Situació actual de l'avaluació de technologia a Europa' in: Quaderns de Tecnologia, 7, octobre 1993, Institut Català deTechnologia. Smits, R. (1994) ‘Elk land krijgt de technologie die het verdient, maar lang niet altijd die welke het nodig heeft.’ (Every country gets the technology it deserves, but by far not always the technology it needs.) inaugural speech on the occasion of the acceptance of the endowed chair 'Technology, Policy and Society' at the Catholic University of Tilburg, Tilburg University Press. Smits R., et al (1994) 'TNO als change agent' (TNO as change agent), report submitted to the board of TNO within the framework of the development of the TNO-strategic paper: Technology at work, TNO-STB Apeldoorn. Smits R., A. Leyten & P. den Hertog (1995), 'Technology Assessment and technology policy in Europe: new concepts, new goals, new infrastructures.', in: Policy Sciences (28), 272-299. Smits, R. & T. Weijers (1995) ‘Technologie is meer dan een kwestie van bijbenen’, in: ZENO, 95(1). Smits, R. (1995) ‘De vermaatschappelijking van de besluitvorming overtechnologie’, (The socialization of decison making on technology.) in: Achter-huis, A., R. Smits, J. Geurts, A. Rip en E. Roelofs (red.) (1995) 'Technology and society.', Open University, Garant, Leuven/Apeldoorn. Achterhuis, H., R. Smits, J. Geurts, A. Rip en E. Roelofs (eds.) (1995) ‘Techniek en samenleving’ (Technology and society.), Open University, Garant, Leuven/Apeldoorn. Smits, R. (1995) 'Technology and users: a necessary and fruitful symbiosis.' in: Samenleving en Politiek, november, Brussel (in Dutch). Schaffers , H. & R. Smits (1995) 'The Dutch science and technology portfolio: challenges in strengthening and management of technology competences.' paper presented at the Six Countries Workshop ' Reinventing the future', Stockholm, 30-31 october. With Schaffers et al (1995) 'Technology and society in four scenario's', study commissioned by the Dutch Ministry of Transport, TNO-STB, Apeldoorn. Leijten, A. & R. Smits, (1996) 'The role of Technology Assessment in contemporary technology policy', in: International Journal of Technology Management, Volume 11, nos 5/6, 688-702. With Den Hertog et al (1996) 'User involvement in RTD. Concepts, practices and policy lessons.' report commissioned by EC DGXIIII VALUE II Programme, TNO-STB, Apeldoorn. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
110
Smits, R. (1996) 'Het internationale beleid van het Rathenau Instituut (The international strategy of the Rathena Institute)' report in behalf of the Rathenau institute. Schaffers, H. & R. Smits (1996) 'Foresight and strategic technology management: three examples from the Netherlands.' paper presented at the 4S-EASST Conference, October, Bielefeld. Smits, R. & M. Rogers (1996) 'European Research Towards the XXIst Century.'report of the IPTS workshop in support of the European Parliament, Seville 29-30 august . With Holland et al (1996) ‘Pre-phase Technology Scanning (in Dutch)’, report prepared in behalf of the Programme Technology and Society from the Dutch Ministry of Economic Affairs. Smits, R. (1996) 'The problematic but promising relation between Technology Assessment, Foresight and Evaluation.' paper presented at the international workshop on Technology Assessment organised within the framework of the Advanced Science and Technology Policy Planning Network, 29 october - 1 november, Amsterdam. Smits, R. & P. den Hertog (1996) ‘The role of Technology Assessment in an European Strategic Intelligence System on Science and Technology Policy’ paper presented at the international workshop on ‘Strategic Intelligence and European S&T-policy’ organised within the framework of the Advanced Science and Technology Policy Planning Network, Strasbourg, december 1996. Smits, R. & J. Geurts (1997) ‘Blauwdruk voor een beleidslaboratorium.’ (Starting points of a policy laboratory. On high level support of strategic innovation processes.), TNO-Apeldoorn, KUB-Tilburg. Smits, R. (1997) ‘De rol van de Contract Research Organisatie met een publieke missie op de vrije markt’, (The role of a contarct research organisation with a public mission on the free-market), in: F. Zwetsloot (ed.) ‘Sturing van wetenschappelijk onderzoek’, Delwel Uitgeverij, Den Haag. Den Hertog, P. & R. Smits (1997) ‘Is there an industrial and societal demand for strategic intelligence? A plea for strengthening user involvement in S&T.’paper presented at the fifth workshop of the Advanced Science and Technology Planning Network, Bordeaux may 27-28. Kuhlmann, S. & R. Smits (1997) ‘The potential for integration of technology foresight, technology assessment and S&T-policy evaluation in Europe.’ progress report of the Advanced Science and Technology Planning Network, spring 1997. Den Hertog, P. & R. Smits (1997) ‘Gebruikersparticipatie in trajecten voor ontwikkeling van wetenschap en technologie’.(User-participation in trajectories for the development of science and technology), in: P. Ester, J. Geurts & M. Vermeulen (eds) ‘De makers van de toekomst’, Tilburg University Press. Smits, R. (1997) ‘Publiek geld alleen maakt ook niet gelukkig’ (public money alone doesn’t make happy too), in: Tijdschrift voor Wetenschap en Technologie, november. Holland, C. & R. Smits (1997) ‘Priority-setting processes in S&T policy’, paper prepared in behalf of the TACIS-project ‘S&T development in the Russian Market economy’, TNO-STB, Apeldoorn. Hertog, P. den, I. Limpens and R. Smits (1997) ‘International collaboration in S&T and the consequences for national S&T-policy-making’, paper prepared in behalf of the TACIS-project ‘S&T development in the Russian Market economy’, TNO-STB, Apeldoorn. Louter, P. & R. Smits (1998) ‘De technologiekaart van Nederland’ (The technologymap of the Netherlands), report prepapred in behalf of the mgt of th Catholic University of Nijmegen, Apeldoorn. Schaffers, H, & R. Smits (1998) ‘The role of Western Research Institutes in Future Knowledge Markets’, in: W. Mesker et al (1998) ‘Transforming Science and Technology Systems – the Endless Transition?’, NATO Science Series 4: Science and Technology Policy – Vol. 23, IOS Press/Ohmsha; Amsterdam, Berlin, Oxford, Tokyo, Washington. Smits, R. , N. Chehab & R. Smallenburg (1998) ‘Verkenning van de mogelijkheden voor versterking van de samenwerking op wetenschappelijk gebied tussen Spanje en Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
111
Nederland’ (Investigation after the possibilities to strengthen scientific collaboration between the Netherlands and Spain), report prepared in behalf of the Dutch Minister for Education,. Culture and Science, Apeldoorn. Schaffers, H. & R. Smits et al (1998) ‘The strategic position of technology research organisations in Europe: energy, areospace and marine technology’, Background study no 11, Advisory Council for Science and Technology Policy (AWT), ISBN: 9034635147. Smits, R., N. Chehab & D. Izaks (1998) ‘MARIN en TNO: samen verder?’, advies uitgebracht aan de Raad van bestuur van TNO, TNO-STB, Apeldoorn. Hertog, den P., I. Limpens, N. Chehab, T. van Hoorn, M. Nemen, & R. Smits (1998) ‘The internationalisation of sector councils: foresight study opportunities and potential international partners.’report prepared in behalf of the Dutch Consultative Committee of Sector Councils, TNO-STB, Delft. Smits, R. (1998) ‘Science in To-morrows Europe’, review in: Euroscientia Forum, no 2, Brussels. Bongers F., R. Smits, J. Geurts & C. Holland (1998) ‘GDSS-supported technology scans at the Dutch Ministry of Economic Affairs’, in: Journal of Decision Systems, Volume 7 Special issue, pages 309-329. Scapolo, F., I. Miles & R. Smits (1999) ‘Futures project: Methods and Tools’ internal paper of the Institute for Prospective Technological Studies, JRC-EC, Seville. Kuhlmann, S. & R. Smits et al (1999) 'Enhancing Distributed Intelligence in Complex innovation Systems' report published within the framework of the Targetted SocioEconomic research Programme of the European Commission, ISI-FhG, Karlsruhe. Smits, R. (1999) 'Een dienst is ook een product' artikel in: de Volkskrant, 08-04-99. Smits, R. (1999) 'Wetenschap&Samenleving en bedrijven: living apart together? In: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie en Samenleving, oktober 1999. Smits, R. (1999) 'Technikfolgenabschatzung in der Innovationspolitik - eine zwischenbemerkung' in: T. Petermann & R. Coenen (Hg), TechnikfolgenAbschatzung in Deutschland: Bilanz und Perspektiven, Campus Verlag, Frankfurt/New York. Smits, R. (1999) 'Zou de overheid niet zelf eens wat innovatiever moeten clusteren?' paper t.b.v. de hoorzitting over het Industrie- en Dienstenbeleid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 24 november, Den Haag. Bongers, F., R. Smits en J. Geurts (2000) ‘Technology and society: GSS-supported participatory policy analysis’ in: Special Issue on Public Engineering Management of the International Journal of Technology Management, Vol. 19, Nos. 3/4/5. Star, N., R. Smits & H. van Lente (2000) ‘ICT en duurzaamheid. Een overzicht van belangrijke thema’s, verricht, lopend en toekomstig onderzoek.’, intern rapport Disciplinegroep Innovatiewetenschap. Utrecht. Smits, R. (2000) ‘Innovatie in de universiteit’, oratie uitgesproken aan de Universiteit Utrecht bij de aanvaarding van de leerstoel Technologie en Innovatie, Utrecht. Smits, R. (2000) ‘Technology assessment and user oriented impact evaluation’, in: TEKES ‘Socio-economic impact evaluation’, Helsinki. Smits, R. (2000) ‘Inventies en innovaties: over de opkomst van de innovatiewetenschap’, in: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie & Samenleving, jaargang 8, nr. 4. Smits, R. (2000) ‘Report of the workshop ‘Knowledge and Learning’, in: proceedings of the IPTS Futures Project Conference, Brussels, 10-11-2000, published by the Institute for Prospective Technological Studies, Joint Research Centre of the European Commission, Seville. Smits, R. (2000) ‘Terugblik op de toekomst’, in: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie & Samenleving, jaargang 8, nr. 5. Bongers, F., M. Wiering, P. Glasbergen & R. Smits (2001) ‘Het beleidslaboratorium t.b.v. duurzame ontwikkeling en innovatiemanagement’ [The policy laboratory in behalf sustainable development and innovationmanagement], rapport disciplinegroep Innovatiewetenschap en Milieukunde en Omgevingsbeleid van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
112
Goverse, T., M. Hekkert, P. Groenewegen, E. Worrell & R. Smits (2001) ‘Wood in the residential construction sector: opportunities and constraints’, in Resources, Conservation and Recycling, 34, 53-74. Smits, R. (2001) ‘Aan het verkeerde adres en veel te laat. Ruud Smits reageert op Rein de Wilde’, in: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie & Samenleving, jaargang 9, nr. 1. Lente, H. van & R. Smits (2001) ‘Duurzaamheid en stuurbaarheid van ICT’[Sustainability and management of ICT], in: C.T. Hogenhuis (red.), Een nieuwe economie, een nieuwe tijd? De gevolgen van ICT voor onze tijdspatronen en –beleving, [A new economy, a new era? Consequences of ICT for time patterns and the perception of time], Driebergen: Instituut Kerk en Wereld, 2001. Smits, R. (2001) ‘Bètawetenschappers zonder historisch besef, een gevaar op de weg!’ [Hard scientists without historical consciousness, a risk on the road!], Reactie op Eric Jan Tuininga.’, in: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie & Samenleving, jaargang 9, nr. 2. Glasbergen, P. & R. Smits, (2001) ‘The policy laboratory for sustainable development and innovation management. A new learning context for environmental scientists’, Proceedings 6th International Audes Conference, Bridging Minds and Markets, Venice (Italy), 5-7 April, 2001, pp. 80-97. Smits, R., M. Hekkert & H. van Lente (2001) ‘Transitiemanagement: nieuwe rollen voor NOVEM?’, [Transition management: new roles for NOVEM?] report commissioned by NOVEM, Department of Innovation Studies, Utrecht University, Utrecht. Hekkert, M.P., R.E.H.M. Smits, H. van Lente (2001), Transition Management in the Netherlands. In: The International Society for Industrial Ecology's first annual meeting, The Science and Culture of Industrial Ecology, 12-14 November, 2001, Amsterdam, the Netherlands. Smits, R. (2001) ‘Universiteit, wetenschap en maatschappelijk nut. Bijdrage aan het debat ‘Wetenschap en Samenleving, tussen Reflectie en Engagement’, in: Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie & Samenleving, jaargang 9, nr. 3. Bilderbeek, R. J. Segers, P. den Hertog & R. Smits (2002) ‘Bundeling Europees innovatieonderzoek. De opzet van een database’[Collection of European innovation research. The lay-out of a database], report commissioned by the Directorate General for Innovation of the Ministry of Economic Affairs, Dialogic & University of Utrecht, Utrecht. Smits, R. (2002) ‘The new role of strategic intelligence’, in: A. T bke, K. Ducatel, J. Gavigan & P. Moncada-Paternò-Castello (eds) Strategic Policy Intelligence: current trends, the state of play and perspectives, IPTS Technical Report Series, EUR 20137 EN, IPTS, Seville. Schot, J., J. Rotmans & R. Smits (2002) ‘Onderzoekprogramma transities naar een duurzame samenleving’, [Research program transitions to a sustainable society], Technical University of Eindhoven, University of Maastricht & University of Utrecht. Smits, R. & S. Kuhlmann (2002) ‘Strengthening interfaces in innovation systems : rationale, concepts and (new) instruments’, report presented at the workshop New challenges and new responses for science and technology policies in Europe, 22-23 April 2002, Brussels. Glasbergen, P. & R. Smits (2002) ‘The Policy Laboratory for Sustainable Development and Innovation Management. A new learning context for environmental scientists’, in: International Journal of Sustainability in Higher Education Vol. 3, no. 2 (forthcoming). Smits, R. (2002) ‘Innovation studies in the 21st century. Questions from a users perspective’, in: Technological Forecasting and Social Change, Volume 69, Issue 9, pp. 861-883. Smits, R. (2002) ‘Technology assessment and Environmental Impact Assessment: two cultures meet’, in: Richard Tol & Pier Vellinga (eds.) Integrated environmental assessment, (forthcoming). van Lente, H., M. Hekkert, R. Smits, R & B. van Waveren (2002) ‘Roles of Strategic Intermediaries in Transition Processes: The Case of Energy Innovation Systems’, Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
113
paper presented at the Workshop ‘Transitions to Sustainability through Systems Innovations’ University of Twente, 4-6 july 2002. Moors, E., C., R. Smits, C. Enzing & A. van der Giessen (2002) ‘Innovation in the field of functional genomics: a users’ perspective’, essay within the framework of the NWOProgram Societal acceptance of genomics. Nahuis, R., & R. Smits (2002) ‘The role of users in public transport innovation: the case of selfservice in the Amsterdam trams’, paper presented at the 4S conference, 7-8-9 November, Milwaukee, USA.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
114
Prof.dr. J.C.M. van Trijp _________________________________________________________________________ Selectie van publicities Van Kleef, E., J.C.M. van Trijp, P. Luning and W. Jongen (2002), Consumer-oriented functional food development: how well do functional disciplines reflect teh “voice of the consumer”. Trends in Food Science and Technology 13 (3), 93-101. Zandstra EH, C. de Graaf and J.C.M. van Trijp (2000), Effects of variety and repeated inhome consumption on product acceptance. Appetite 35, 113-119 Zandstra EH, C De Graaf, J.C.M. van Trijp and W.A. van Staveren (1999), Laboratory hedonic ratings as predictors of consumption, Food Quality and Preference 10, 411418. Schifferstein HNJ, MJJM Candel and J.C.M. van Trijp (1998), A comprehensive approach to image research: an illustration for fresh meat products in the Netherland. Tijdschrift voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek in de Landbouw 13(3), 163-175 Nijssen, E.K. and J.C.M. van Trijp (1998), Branding Fresh Food Products: exploratory evidence from the Netherlands. European Review of Agricultural Economics 25(2), 228-242. Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1997), Attribute elicitation in consumer research: a comparison of three methods. Marketing Letters 8(2), 153-165. Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1996), Task experience and validity in perceptual mapping: a comparison of two consumer-adaptive techniques, International Journal of Research in Marketing 13, 265-276. Van Trijp, J.C.M., W.D. Hoyer and J.J. Inman (1996), Why switch? Variety seeking behavior as a product x individual interaction, Journal of Marketing Research 33 (August), 281-292. Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1996), An integrated procedure for product improvement based on consumer perceptions of quality using Partial Least Squares, European Review of Agricultural Economics 23 (2), 195-215. Lähteenmäki, L. and J.C.M. van Trijp (1995), Hedonic responses, variety seeking tendency and expressed variety in sandwich choices, Appetite 24: 139-152. Van Trijp, J.C.M. and H.N.J. Schifferstein (1995), Sensory analysis in marketing practice: comparison and integration, Journal of Sensory Studies 10 (2): 127-147. Oude Ophuis, P.A.M. and J.C.M. van Trijp (1995), Perceived Quality: a market driven and consumer oriented approach, Food Quality and Preference 6 (3): 177-182. Van Trijp, J.C.M. (1994), Product related determinants of variety seeking behavior for foods, Appetite 22: 1-10. Steenkamp, J.E.B.M., J.C.M. van Trijp and J.M.F. Ten Berge (1994), Perceptual mapping based on idiosyncratic sets of attributes, Journal of Marketing Research 31 (Febr): 15-27 Van Dam, Y.K. and J.C.M. van Trijp (1994), Consumer perceptions of and preferences for beverage containers, Food Quality and Preference 5 (4): 253-261. Van Trijp, J.C.M., L. Lähteenmäki and H. Tuorila (1992), Variety seeking in the consumption of spread and cheese, Appetite 18: 155-164. Van Trijp, J.C.M. and J.E.B.M. Steenkamp (1992), VARSEEK: a scale for measuring consumers' variety seeking tendency with respect to foods. European Review of Agricultural Economics 19: 181-195. Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1991), The use of LISREL in validating marketing constructs, International Journal of Research in Marketing 8 (4): 283-299. Meulenberg, M.T.G. and J.C.M. van Trijp (1991), Consumers' store choice for fresh food, Tijdschrift voor Sociaal-Wetenschappenlijk Onderzoek voor de Landbouw 6 (3): 231258. Van Trijp, J.C.M. and J.E.B.M. Steenkamp (1990), An investigation into the validity of measures for variation in consumption used in economics and marketing, European Review of Agricultural Economics, 17 (1): 19-41.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
115
Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1989), A methodology for estimating the maximum price consumers are willing to pay in relation to perceived quality and consumer characteristics, Journal of International Food and Agribusiness Marketing, 1 (2): 7-24. Thomson, D.M.H., A. Tunaley and J.C.M. van Trijp (1988), A reappraisal of the use of multidimensional scaling to investigate the sensory characteristics of sweeteners, Journal of Sensory Studies, 2 (3): 215-230. Steenkamp, J.E.B.M. and J.C.M. van Trijp (1988), Determinants of food quality perception and their relationships to physico-chemical characteristics: an application to meat. Netherlands Journal of Agricultural Science, 36 (4): 390-395 De Graaf, C., J.E.R. Frijters and J.C.M. van Trijp (1987), Taste interaction between glucose and fructose assessed by functional measurement, Perception and Psychophysics, 41 (5): 383-392.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
116
Dr. A. Tukker
Publicaties Tukker, A., A. Jasser and R. Kleijn (1997). Material suppliers and industrial metabolism. Environmental Science and Pollution Research, Vol. 4, No. 2 Kleijn, R., A. Tukker and E. v.d. Voet (1997) Chlorine in the Netherlands Part I: An overview. Journal of Industrial Ecology Vol. 1., No. 1 Tukker, A., R. Kleijn, E v.d. Voet and E. Smeets (1997) Chlorine in the Netherlands Part II: Risk management in uncertainty, Journal of Industrial Ecology Vol. 1, No. 2 Klostermann, J.E.M. and A. Tukker (eds.) (1998). Product Innovation and Eco-efficiency. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht/Boston/London Tukker, A., R. Kleijn, L. van Oers and E. Smeets (1998). Combining SFA and LCA: The Swedish PVC Analysis. Journal of Industrial Ecology, Vol. 1 No. 4 Tukker, A. (1998) Practical Experiences with Life Cycle Impact Assessment of Toxic Releases - Arguments for a Reductionalistic Approach ? International Journal of Life Cycle Assessment Vol. 3, No. 5 Tukker, A. (1999) Denkramen in het toxiciteitsdebat. [Frames in the toxicity controversy]. Tijdschrift voor Wetenschap, Technologie en Samenleving [Journal for Science, Technology and Society]. Tukker, A.(1999) Frames in the Toxicity Controversy. Risk Assessment and Policy Analysis related to the Dutch Chlorine Debate and the Swedish PVC Debate. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht/Boston/London Tukker, A. (1999) LCAs for Waste. Part I: Overview, Methodology and Scoping Process. International Journal of Life Cycle Assessment, Vol 4. No. 5 Tukker, A. (1999) LCAs for Waste. Part II: A Comparison of Thermal Treatment Processes for Hazardous Waste. International Journal of Life Cycle Assessment, Vol. 4., No. 6 Tukker, A. (2000) LCAs for Waste. Part III: The Case of Paint Packaging Separation and General Conclusions. International Journal of Life Cycle Assessment, Vol. 5, No. 2 Tukker, A. (2000) Philosophy of Science, Policy Science and the Basis of Decision Support with LCA. International Journal of Life Cycle Assessment, Vol. 5, No. 3 Tukker , A. (2000) Life-cycle Assessment as a Tool in Environmental Impact Assessment. Environmental Impact Assessment Review, Vol. 20 (2000), pp. 435-456 Wilt, J.G. de, P.J.M. Diederen, M. Butter, and A. Tukker (2001). Innovation Challenges for European Agriculture Foresight, Vol. 3 No. 4, p341-352 Simons, L.Ph., A.Slob, H. Holswilder and A. Tukker (2001). The Fourth Generation. New Strategies Call for New Eco-indicators. Environmental Quality Management, Winter 2001, p.51 Tukker, A. (2002). Life-cycle Assessment and the Precautionary Principle. Environmental Science and Technology, February 2002, p. 71A Tukker, A., P. Eder, M. Charter, E. Haag, A. Vercalsteren, and T. Wiedmann (2002). Ecodesign: A European State of the Art Journal for Sustainable Product Design Vol. 1, issue 3, 2001, p. 147 Tukker, A. (2002). Risk assessment, Life-cycle Assessment: the common challenge of dealing with the precautionary frame. Risk Analysis,Vol. 22, No. 5, 2002, p.821-832 Bruijn, T. de and A. Tukker (eds.) (2002) Partnership and Leadership: Building alliances for a Susainable Future. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht/Boston/London Bruijn, T. de and A. Tukker (2002). Introduction: Collaboration as the New Paradigm in Industrial Transformation. In: T. de Bruijn and A. Tukker, Partnership and Leadership: Building Alliances for a Sustainable Future Tukker, A. and T. de Bruijn (2002). Conclusions: The Prospects of Collaboration. In: T. de Bruijn and A. Tukker, Partnership and Leadership: Building Alliances for a Sustainable Future Tukker, A. and T. Tielens (2002). Strategic Choices. With over 100.000 chemicals in use, how do you predict which substances will becom subject to restrictive policies ? European Chemical News nr. 2007, Vol. 76, 27 May 2002, p19 Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
117
Tukker, A. (2002). The precautionary Princple and Epidemiology - A contradictio in terminis? Guest Editorial, Journal of Epidemiology and Community Health 2002 No.56
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
118
Prof.dr.ir. A.G.J. Voragen _________________________________________________________________________ Selectie van publicaties A.G.J. Voragen und W. Pilnik. Pektindepolymerasen. I. Mitteilung: Einteilung der Pektinsäuredepolymerasen nach ihrer Wirkung auf oligomere Galakturonsäuren. Z.f.Lebensmittelunters.u.-Forschun, 142 (5), 1970, 346-359. A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts , M.J. Hooijdonk and W. Pilnik. Comparison of endgroup methods for the measurement of pectin degradation. Lebensm.-Wiss.u.-Technol., 4 (1), 1971, 7-11. A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and W. Pilnik. Influence of the degree of esterification on the activity of pectin- and pectate-lyases. Lebensm.-Wiss.u.-Technol., 4 (4), 1971, 126128. S.B. Tjan, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Analysis of some partly and fully esterified oligogalactopyranuronic acids by P.M.R. spectrometry at 220 MHz. Carbohydrate Res., 34, 1974, 15-32. W. Pilnik, A.G.J. Voragen and F.M. Rombouts. Specitifici of pectic lyases on pectin- and pectate amides. Lebensmitt.-Wiss.u.-Technol., 7 (6), 1974, 353-355. C. Versteeg, L.J.H. Martens, F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Enzymatic hydrolysis of Naringin in grapefruit juice. Lebensm.-Wiss.u.-Technol., 10, 1977, 268272. A.G.J. Voragen, R. Heutink and W. Pilnik. Solubilization of apple cell walls with polysaccharide-degrading enzymes. J. of Applied Biochemistry, 2, 1980, 452-468. J.A. de Vries, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and W. Pilnik. Extraction and purification of pectins from alcohol insoluble solids from ripe and unripe apples. Carbohydrate Polymers, 1, 1981, 117-127. A.G.J. Voragen, H.A.M. de Kok, A.J. Kelholt, H.A. Schols and KO Swan Djien. Determination of Bongkrek acid and toxoflavin by high pressure liquid chromatography. Food Chemistry, 9 (3), 1982, 167-174. A.G.J. Voragen, H.A. Schols, J.A. de Vries and W. Pilnik. High-performance liquid chromatographic analysis of uronic acids and oligogalacturonic acids. J. of Chromatogr., 244, 1982, 327-336. J.A. de Vries, F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Enzymic degradation of apple pectins. Carbohydrate Polymers, 2 (1), 1982, 25-33. A.G.J. Voragen, J.P.T. Timmers, J.P.H. Linssen, H.A. Schols and W. Pilnik. Methods of analysis for cell-wall polysaccharides of fruit and vegetables. Z. Lebensm. Unters. Fosch. 177, 1983, 251-256. J.A. de Vries, C.H. den Uijl, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and W. Pilnik. Structural features of the neutral sugar side chains of apple pectic substances. Carbohydrate Polymers, 3, 1983, 193-205. J.A. de Vries, F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Distribution of methoxyl groups in apple pectic substances. Carbohydrate Polymers, 3, 1983, 245-258. J.C. van der Hoeven, W.J. Lagerweij, I.M. Bruggeman, A.G.J. Voragen and J.H. Koeman. Mutagenicity of extracts of some vegetables commonly consumed in The Netherlands. J. Agric. Food Chem., 31, 1983, 1020-1026. J.A. de Vries, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and W. Pilnik. Changes in the structure of apple pectic substances during ripening and storage. Carbohydrate Polymers, 4, 1984, 3-13. J.A. de Vries, F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Comparison of the structural features of apple and citrus pectic substances. Carbohydrate Polymers, 4, 1984, 89-101. G. Beldman, M.J.F. Searle-van Leeuwen, F.M. Rombouts and A.G.J. Voragen. The cellulases of Trichoderma viride. Purification, characterization and comparison of all detectable endoglucanases, exoglucanases and ß-glucosidases. Eur. J. of Biochemistry 146, 1985, 301-308. A.G.J. Voragen, H.A. Schols and W. Pilnik. Structural features of the hemi-cellulosic polymers of apples. Z.lebensm.Unters.Forsch.,183, 1986, 105-110. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
119
A.G.J. Voragen, H.A. Schols and W. Pilnik. Determination of the degree of methylation and acetylation of pectins by HPLC. Food Hydrocolloids 1, 1986, 65-70. A.G.J. Voragen, H.A. Schols, M.J.F. Searle-van Leeuwen, G. Beldman and F.M. Rombouts. HPLC analysis of oligomeric and monomeric saccharides from enzymatically degraded polysaccharides. J. Chromatogr. 370, 1986, 113-120. A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts, M.F. Searle-van Leeuwen, H.A. Schols and W. Pilnik. The degradation of arabinans by endo-arabinanase and arabinofuranosidases purified from spergillus niger. Food Hydrocolloids 1 (5/6) (1987) 423-437. G. Beldman, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts, M.F. Searle-van Leeuwen and W. Pilnik. Adsorption and kinitic behaviour of purified endoglucanases from Trochoderma viride. Biotechnology and Bioengineering, 30, 1987, 251-257. G. Beldman, J. Hennekam and A.G.J. Voragen. Enzymatic hydrolysis of beer brewers' spent grain and the influence of pretreatments. Biotechnology and Bioengineering, Vol. XXX, 5 (1987) 668-671. G. Beldman, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts, M.F. Searle-van Leeuwen and W. Pilnik. Specific and nonspecific glucanases from Trichoderma viride. Biotechnology and Bioengineering 31 (1988) 160-167. G. Beldman, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and W. Pilnik. Communications to the Editor. Synergisms in cellulose hydrolysis by endoglucanases and exoglucanases purified from Trichoderma viride. Biotechnology and Bioengineering 31 (1988) 173-178. F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen, M.F. Searle-van Leeuwen, C.C.J.M. Geraeds, H.A. Schols and W. Pilnik. The arabinanases of Aspergillus niger - purification and characterization of two á-L-arabinofuranosidases and an endo-1,5-á-L-arabinanase. Carbohydrate Polymers 9 (1988) 25-47. A.G.J. Voragen, H.A. Schols and W. Pilnik. Non-enzymatic browning of oligogalacturonides in apple juice models. Zeitung für Lebensmitteluntersuchung und -Forschung 187 (1988) 315-320. E. Leclercq, A.G.J. Voragen, L.M. Brugging and W. Pilnik. Effect of light, solvents and commercial enzymes on the solubility and stability of sesquiterpene lactones from chicory roots. Zeitung für Lebensmitteluntersuchung und -Forschung 187 (1988) 440443. A.G.J. Voragen, G. Beldman and F.M. Rombouts. Cellulases of a mutant strain of Trichoderma viride QM 9414. Methods in Enzymology 160 (1988) 243-251. F. Guillon, J.-F. Thibault, F.M. Rombouts, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Enzymic hydrolysis of the "hairy" fragments of sugarbeet pectins. Carbohydrate Research 190 (1989) 97108. H. Gruppen, J.P. Marseille, A.G.J. Voragen, R.J. Hamer and W. Pilnik. Mild isolation of water-insoluble cell-wall material from wheat flour: Composition of fractions obtained with emphasis on non-starch polysaccharides. Journal of Cereal Science 9 (1989) 247260. H.A. Schols, J.C.E. Reitsma, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. High performance ion exchange chromatography of pectins. Food Hydrocolloids 3 (2) (1989) 115-121. C.M.G.C. Renard, A.G.J. Voragen, J.F. Thibault & W. Pilnik. Studies on apple protopectin: I. Extraction of insoluble pectin by chemical means. Carbohydrate Polymers 12 (1990) 925. A.G.J. Voragen Food enzymes prospects. International Food Ingredients 1 (1990) 18-31. T.A. van Beek, P. Maas, B.M. King, E. Leclercq, A.G.J. Voragen and A. de Groot. Bitter sesquiterpene lactones from chicory roots. Journal of Agricultural and Food Chemistry 38 (1990) 1035-1038. H. Gruppen, J.P. Marseille, A.G.J. Voragen, and R.J. Hamer . On the large-scale isolation of water-insoluble cell wall material from wheat flour. Cereal Chemistry 67 (5) (1990) 512514. H.A. Schols, M.A. Posthumus, and A.G.J. Voragen. Structural features of hairy regions of pectins isolated from apple juice produced by the liquefaction process. Carbohydrate Research, 206 (1990) 117-129.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
120
H.A. Schols, C.C.J.M. Geraeds, M.F. Searle-van Leeuwen, F.J.M. Kormelink, and A.G.J. Voragen. Rhamnogalacturonase: a novel enzyme that degrades the hairy regions of pectins. Carbohydrate Research 206 (1990) 105-115. I.J. Colquhoun, G.A. de Ruiter, H.A. Schols, and A.G.J. Voragen. Identification by n.m.r. spectroscopy of oligosaccharides obtained by treatment of the hairy regions of apple pectin with rhamnogalacturonase. Carbohydrate Research 206 (1990) 131-144. H.A. Schols, P.H. in 't Veld, W. van Deelen and A.G.J. Voragen. The effect of the manufacturing method on the characteristics of apple juice. Zeitschrift für Lebensmittel-Untersuchung und -Forschung 192 (1991) 142-148. C.M.G.C. Renard, M.J.F. Searle-van Leeuwen, A.G.J. Voragen, J.-F. Thibault, and W. Pilnik. Studies on apple protopectin. II. Apple cell wall degradation by pure polysaccharides and their combinations. Carbohydrate Polymers 14 (1991) 295-314. C.M.G.C. Renard, A.G.J. Voragen, J.F. Thibault and W. Pilnik. Comparison between enzymatically and chemically extracted pectins from apple cell walls. Animal Feed Science and Technology 32 (1991) 69-75. C.M.G.C. Renard, H.A. Schols, A.G.J. Voragen, J.-F. Thibault and W. Pilnik. Studies on apple protopectin. III: Characterization of the material extracted by pure polysaccharidases from apple cell walls. Carbohydrate Polymers 15 (1991) 13-32. R. Pasculli, C. Geraeds, F. Voragen and W. Pilnik. Characterization of polygalacturonases from yeast and fungi. Lebensmittelwissenschaft und -Technologie, 24 (1991) 63-70. L.H.D. Jenniskens, A.G.J. Voragen, W. Pilnik and M.A. Posthumus. Effects of the treatment of apple pulp with liquefying enzymes on the aroma of apple juice. Lebensmittelwissenschaft und -Technologie, 24 (1991) 69-92. F.J.M. Kormelink, J.W. van de Vis, M.J.F. Searle-van Leeuwen and A.G.J. Voragen. Comparison of different reducing sugar assays in relation to their application to glycanase tests. Food Hydrocolloids 4 (1991), 481-487. C.M.G.C. Renard, A.G.J. Voragen, J.-F. Thibault and W. Pilnik. Studies on apple protopectin. IV: Apple xyloglucans and influence of pectin extraction treatments on their solubility. Carbohydrate Polymers 15 (1991) 387-403. F.J.M. Kormelink, M.J.F. Searle-van Leeuwen, T.M. Wood and A.G.J. Voragen. (1,4)-ß-DArabinoxylan arabinofuranohydrolase: a novel enzyme in the bioconversion of arabinoxylan. Applied Microbiology and Biotechnology 35 (1991) 231-232. H. Gruppen, R.J. Hamer and A.G.J. Voragen. Barium hydroxide as a tool to extract pure arabinoxylans from water-insoluble cell wall material of wheat flour. Journal of Cereal Science 13 (1991) 275-290. J.W. van de Vis, M.J.F. Searle-van Leeuwen, H.A. Siliha, F.J.M. Kormelink and A.G.J. Voragen. Purification and characterization of endo-1,4-ß-D-galactanase from Aspergillus niger and Aspergillus aculeatus: Use in combination with arabinanases from Aspergillus niger in enzymic conversion of potato arabinogalactan. Carbohydrates Polymers 16 (1991) 167-187. R.J. Viëtor, A.G.J. Voragen, S.A.G.F. Angelino and W. Pilnik. Non-starch polysaccharides in barley and malt: a mass balance of flour fractionation. Journal of Cereal Science 14 (1991) 73-83. C.M.G.C. Renard, A.G.J. Voragen, J.-F. Thibault and W. Pilnik. Studies on apple protopectin V: Structural studies on enzymatically extracted pectins. Carbohydrate Polymers 16 (1991) 137-154. E.M. Düsterhöft, A.G.J. Voragen and F.M. Engels. Non-starch polysaccharides from sunflower (Helianthus annuus) meal and palm kernel (Elaeis guineenis) meal preparation of cell wall material and extraction of polysaccharide fractions. J Sci Food Agric 55 (1991) 411-422. F.J.M. Kormelink, M.J.F. Searle-van Leeuwen, T.M. Wood, and A.G.J. Voragen. Purification and characterization of a (1,4)-ß-D-arabinoxylan arabinofuranohydrolase from Aspergillus awamori. Applied Microbiology and Biotechnology 35 (1991) 753-758. G.A. de Ruiter, A.W. van der Lugt, A.G.J. Voragen, F.M. Rombouts and H.W. Notermans High-performance size-exclusion chromatography and ELISA detection of extracellular polysaccharides from Mucorales. Carbohydrate Research 215 (1991) 47-57.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
121
P. van de Veen, M.J.A. Flipphi, A.G.J. Voragen, J. Visser. Induction, purification and characterisation of arabinases produced by Aspergillus niger. Arch. Microbiol. 157 (1991) 23-28. T.P. Kravtchenko, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Analytical comparison of three industrial pectin preparations.Carbohydrate Polymers 18 (1992) 17-25. G.A. de Ruiter, S.L. Josso, I.J. Colquhoun, A.G.J. Voragen and F.M. Rombouts. Isolation and characterisation of ß-(1,4)-D-glucuronans from extracellular polysaccharides of moulds belonging to Mucorales. Carbohydrate Polymers 18 (1992) 1-7. T.P. Kravtchenko, I. Arnould, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Improvement of the selective depolymerization of pectic substances by chemical ß-elimination in aqueous solution. Carbohydrate Polymers 19 (1992) 237-242, W.M.A. Niessen, R.A.M. van der Hoeven, J. van der Greef, H.A. Schols and A.G.J. Voragen. On-line liquid chromatography/thermospray mass spectrometry in the analysis of oligosaccharides. Rapid Communications in Mass Spectrometry 6 (1992) 197-202. R.J. Viëtor, S.A.G.F. Angelino and A.G.J. Voragen. Structural features of arabinoxylans from barley and malt cell wall material Journal of Cereal Science 15 (1992) 213-222 T.P. Kravtchenko, G. Berth, A.G.J. Voragen and W. Pilnik Studies on the intermolecular distribution of industrial pectins by means of preparative size exclusion chromatography Carbohydrate Polymers 18 (1992) 253-263 W.M.A. Niessen, R.A.M. van der Hoeven, J. van der Greef, H.A. Schols, G. Lucas-Lokhorst, A.G.J. Voragen and C. Bruggink High-performance anion-exchange chromatography/thermospray mass spectrometry in the analysis of oligosaccharides Rapid Communications in Mass Spectrometry 6 (1992) 474-478 E.-M. Düsterhöft, M.A. Posthumus and A.G.J. Voragen Non-starch polysaccharides from sunflower (Helianthus annuus) meal and palm-kernel (Elaeis guineensis) meal Investigation of the structure of major polysaccharides J. Sci. Food Agric. 59 (1992) 151-160 H. Gruppen, R.J. Hamer and A.G.J. Voragen Water-unextractable cell wall material from wheat flour. 1. Extraction of polymers with alkali Journal of Cereal Science 16 (1992) 41-51 H. Gruppen, R.J. Hamer and A.G.J. Voragen Water-unextractable cell wall material from wheat flour. 2. Fractionation of alkali-extracted polymers and comparison with waterextractable arabinoxylans Journal of Cereal Science 16 (1992) 53-67 H. Gruppen, R.A. Hoffman, F.J.M. Kormelink, A.G.J. Voragen, J.P. Kamerling and J.F.G. Vliegenthart Characterisation by 1H NMR spectroscopy of enzymically derived oligosaccharides from alkali-extractable wheat-flour arabinoxylan Carbohydrate Research 233 (1992) 45-64 M.G.E. Wolters, C. Verbeek, J.M. van Westerop, R.J.J. Hermus and A.G.J. Voragen Comparison of different methods for determination of dietary fiber Journal of AOAC International 75 (1992) 626-634 T.P. Kravtchenko, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Studies on the intermolecular distribution of industrial pectins by means of preparative ion-exchange chromatography. Carbohydrate Polymers 19 (1992) 115-124. G.A. de Ruiter, H.A. Schols, A.G.J. Voragen and F.M. Rombouts. Carbohydrate analysis of water-soluble uronic acid-containing polysaccharides with high-performance anionexchange chromatography using methanolysis combined with TFA hydrolysis is superior to four other methods. Analytical Biochemistry 207 (1992) 176-185. A.J. Morgan, A.J. Mul, G. Beldman, A.G.J. Voragen. Dietary oligosaccharides - New insights. Agro-Food-Industry Hi-Tech 3 (6) (1992) 35-38. R.A.M. van der Hoeven, W.M.A. Niessen, H.A. Schols, C. Bruggink, A.G.J. Voragen and J. van der Greef. Characterization of sugar oligomers by on-line high-performance anion-exchange chromatography-thermospray mass spectrometry. Journal of Chromatography 627 (1992) 63-73. M.J.F. Searle-van Leeuwen, L.A.M. van den Broek, H.A. Schols, G. Beldman, A.G.J. Voragen. Rhamnogalacturonan acetylesterase: a novel enzyme from Aspergillus aculeatus, specific for the deacetylation of hairy (ramified) regions of pectins. Applied Microbiology and Biotechnology 38 (1992) 347-349. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
122
P. v.d. Veen, M.J.A. Flipphi, A.G.J. Voragen, and J. Visser. Induction of extracellular arabinases on monomeric substrates in Aspergillus niger. Archives of Microbiology 159 (1993) 66-71. E.-M. Düsterhöft, F.M. Engels and A.G.J. Voragen. Parameters affecting the enzymic hydrolysis of oil-seed meals, lignocellulosic by-products of the food industry. Bioresource Technology 44 (1993) 39-46. F.J.M. Kormelink, A.G.J. Voragen. Degradation of different [(glucurono)arabino]xylans by a combination of purified xylan-degrading enzymes. Applied Microbiology and Biotechnology 38 (1993) 688-695. F.J.M. Kormelink, M.J.F. Searle-van Leeuwen, T.M. Wood and A.G.J.Voragen. Purification and characterization of three endo-(1,4)-ß-xylanases and one ß-xylosidase from Aspergillus awamori. Journal of Biotechnology, 27 (1993) 249-265. F.J.M. Kormelink, B. Lefebvre, F. Strozyk and A.G.J. Voragen. Purification and characterization of an acetyl xylan esterase from Aspergillus niger. Journal of Biotechnology, 27 (1993) 267-282. M.A. Verbruggen, G. Beldman, A.G.J. Voragen and M. Hollemans. Water-unextractable cell wall material from sorghum: isolation and characterization. Journal of Cereal Science 17 (1993) 71-82. G. Beldman, M.J.F. Searle-van Leeuwen, G.A. de Ruiter, H.A. Siliha and A.G.J. Voragen. Degradation of arabinans by arabinanases from Aspergillus aculeatus and Aspergillus niger. Carbohydrate Polymers 20 (1993) 159-168. N.A. Shanley, L.A.M. van den Broek, A.G.J. Voragen and M.P. Coughlan. Isolation and characterization of an endopolygalacturonase from Phanerochaete chrysosporium. Journal of Biotechnology 28 (1993) 179-197. N.A. Shanley, L.A.M. van den Broek, A.G.J. Voragen and M.P. Coughlan. Physicochemical and catalytic properties of three endopolygalacturonases from Penicillium pinophilum. Journal of Biotechnology 28 (1993) 199-218. M.G.E. Wolters, H.A.W. Schreuder, G. van den Heuvel, H.J. van Lonkhuijsen, R.J.J. Hermus and A.G.J. Voragen. A continuous in vitro method for estimation of the bioavailability of minerals and trace elements in foods: application to breads varying in phytic acid content. British Journal of Nutrition 69 (1993) 849-861. R.J. Viëtor, A.G.J. Voragen, and S.A.G.F. Angelino. Composition of non-starch polysaccharides in wort and spent grain from brewing trials with malt from a good malting quality barley and a feed barley. Journal of Inst. Brew. 99 (1993) 243-248. T.P. Kravtchenko, M. Penci, A.G.J. Voragen and W. Pilnik. Enzymic and chemical degradation of some industrial pectins. Carbohydrate Polymers 20 (1993) 195-205. E.-M. Düsterhöft, A.W. Bonte, J.C. Venekamp and A.G.J. Voragen. The role of fungal polysaccharidases in the hydrolysis of cell wall materials from sunflower and palmkernel meals. World Journal of Microbiology and Biotechnology 9 (1993) 544-554. W.M.A. Niessen, R.A.M. van der Hoeven, J. van der Greef, H.A. Schols, A.G.J. Voragen and C. Bruggink. Recent progress in high-performance anion-exchange chromatographythermospray mass spectrometry of oligosaccharides. Journal of Chromatography 647 (1993) 319-327. S.C. Fry, W.S. York, P. Albersheim, A. Darvill, T. Hayashi, J.-P. Joseleau, Y. Kato, E. Pérez Lorences, G.A. Maclachlan, M. McNeil, A.J. Mort, J.S. Grant Reid, H.-U. Seitz, R.R. Selvendran, A.G.J. Voragen and A.R. White. An unambiguous nomenclature for xyloglucan-derived oligosaccharides. Physiologia Plantarum 89 (1993) 1-3. Y. Nogota, H. Ohta and A.G.J. Voragen. Polygalacturonase in strawberry fruit. Phytochemistry 34 (1993) 617-620. H. Gruppen, F.J.M. Kormelink and A.G.J. Voragen. Water-unextractable cell wall material from wheat flour. 3. A structural model for arabinoxylans. Journal of Cereal Science 18 (1993) 111-128. H. Gruppen, F.J.M. Kormelink and A.G.J. Voragen. Enzymic degradation of waterunextractable cell wall material and arabinoxylans from wheat flour. Journal of Cereal Science 18 (1993) 129-143.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
123
F.J.M. Kormelink, H. Gruppen and A.G.J. Voragen. Mode of action of (1 → 4)-â-Darabinoxylan arabinofuranohydrolase (AXH) and á-L-arabinofuranosidases on alkaliextractable wheat-flour arabinoxylan. Carbohydrate Research 249 (1993) 345-353. F.J.M. Kormelink, H. Gruppen, R.J. Viëtor and A.G.J. Voragen. Mode of action of the xylandegrading enzymes from Aspergillus awamori on alkali-extractable cereal arabinoxylans. Carbohydrate Research 249 (1993) 355-367. F.J.M. Kormelink, R.A. Hoffman, H. Gruppen, A.G.J. Voragen, J.P. Kamerling and J.F.G. Vliegenthart. Characterisation by 1H NMR spectroscopy of oligosaccharides derived from alkali-extractable wheat-flour arabinoxylan by digestion with endo-(1 → 4)-â-Dxylanase III from Aspergillus awamori. Carbohydrates Research 249 (1993) 369-382. E.M. Düsterhöft, A.W. Bonte and A.G.J. Voragen. Solubilisation of non-starch polysaccharides from oil-seed meals by polysaccharide-degrading enzymes. J Sci Food Agric 63 (1993) 211-220. M.G.E. Wolters, H.B. Diepenmaat, R.J.J. Hermus and A.G.J. Voragen. Relation between in vitro availability of minerals and food composition: a mathematical model. Journal of Food Science 6 (1993) 1349-1355. S.A.J.A. Essers, M. Bosveld, R.M. van der Grift and A.G.J. Voragen. Studies on the Quantification of Specific Cyanogens in Cassava Products and Itroduction of a New Chromogen. J Sci Food Agric 63 (1993) 287-296. C.M.G.C. Renard, J.-F. Thibault, A.H.J. Voragen, L.A.M. van den Broek & W. Pilnik. Studies on apple protopectin VI: extraction of pectins from apple cell walls with rhamnogalacturonase. Carbohydrate Polymers 22 (1993) p. 203-210. J.P. Vincken, G. Beldman and A.G.J. Voragen. The Effect of Xyloglucans on the Degradation of Cell-Wall-Embedded Cellulose by the Combined Action of Cellobiohydrolase and Endoglucanases from Trichoderma viride. Plant Physiology 104 (1994) 99-107 R.J. Viëtor, R.A. Hoffmann, S.A.G.F. Angelino, A.G.J. Voragen, J.P. Kamerling and J.F.G. Vliegenthart. Structures of small oligomers liberated from barley arabinoxylans by endoxylanase from Aspergillus awamori. Carbohydrate Research 254 (1994) 245-255. H.A. Schols, A.G.J. Voragen and I.J. Colquhoun. Isolation and characterization of rhamnogalacturonan oligomers, liberated during degradation of pectic hairy regions by rhamnogalacturonase. Carbohydrate Research 256 (1994) 97-111. H.A. Schols and A.G.J. Voragen. Occurence of pectic hairy regions in various plant cell wall materials and their degradability by rhamnogalacturonase. Carbohydrate Research 256 (1994) 83-95. R.J. Viëtor, F.J.M. Kormelink, S.A.G.F. Angelino and A.G.J. Voragen. Substitution patterns of water-unextractable arabinoxylans from barley and malt. Carbohydrate Polymers 24 (1994) 113-118. J. Trinette van Marle, C. van Dijk, A.G.J. Voragen and E.S.A. Biekman. Comparison of the cooking behaviour of the potato cultivars Nicola and Irene with respect to pectin breakdown and the transfer of ions. Potato Research 37 (1994) 183-195. H.A. Schols, M. Mutter, A.G.J. Voragen, W.M.A. Niessen, R.A.M. van der Hoeven, J. van der Greef, C. Bruggink. The use of combined high-performance anion-exchange chromatography-thermospray mass spectrometry in the structural analysis of pectic oligosaccharides. Carbohydrate Research 261 (1994) 335-342. M. Mutter, G. Beldman, H.A. Schols, and A.G.J. Voragen. Rhamnogalacturonan á-L rhamnopyranohydrolase - A novel enzyme specific for the terminal nonreducing rhamnosyl unit in rhamnogalacturonan regions of pectin. Plant Physiology 106 (1994) 41-250. G.J.P. Marsman, H. Gruppen, D.J. van Zuilichem, J.W. Resink and A.G.J. Voragen. The influence of screw configuration on the in vitro digestibility and protein solubility of soybean and rapeseed meals. Journal of Food Engineering 26, 1995, 13-28. M.A. Verbruggen, G. Beldman and A.G.J. Voragen. The selective extraction of glucuronoarabinoxylans from sorghum endosperm cell walls using barium and potassium hydroxide solutions. Journal of Cereal Science 21, 1995, 271-282.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
124
O.A. Zabotina, O.P. Gur'yanov, R.G. Malikhov, D.A. Ayupova, G. Beldman, A.G.J. Voragen, and V.V. Lozovaya. The isolation and biological activity of oligosaccharins from the pea shoots. Russian Journal of Plant Physiology, 42 (3), 1995, 366-371. J.-P. Vincken, A. de Keizer, G. Beldman, and A.G.J. Voragen. Fractionation of xyloglucan fragments and their interaction with cellulose. Plant Physiology 108, 1995, 1579-1585. H.A. Schols, E. Vierhuis, E.J. Bakx, A.G.J. Voragen. Different populations of pectic hairy regions occur in apple cell walls. Carbohydrate Research 275, 1995, 343-360. G.J.P. Marsman, H. Gruppen, A.F.B. van der Poel, J.W. Resink, M.W.A. Verstegen, A.G.J. Voragen. The effect of shear forces and addition of a mixture of a protease and a hemicellulase on chemical, physical and physiological parameters during extrusion of soybean meal. Animal Feed Science Technology 56, 1995, 21-35. H.A. Schols, E.J. Bakx, D. Schipper, A.G.J. Voragen. A xylogalacturonan subunit present in the modified hairy regions of apple pectin. Carbohydrate Research 279, 1995, 265-279. C.M.G.C. Renard, J.-F. Thibault, M. Mutter, H.A. Schols and A.G.J. Voragen. Some preliminary results on the action of rhamnogalacturonase on rhamnogalacturonan oligosaccharides from beet pulp. International Journal Macromol. 17 (6), 1995, 333336. Mutter, M., Colquhoun, I.J., Schols, H.A., Beldman, G. and Voragen, A.G.J. Rhamnogalacturonase B from Aspergillus aculeatus is a rhamnogalacturonan áL-rhamnopyranosyl-(1→4)-á-D-galactopyranosyluronide lyase. Plant Physiology 110, 1996, 73-77. Ros, J.M., Schols, H.A., Voragen, A.G.J. Extraction, characterisation, and enzymatic degradation of lemon peel pectins. Carbohydrate Research 282, 1996, 271-284. Essers, A.J., Grift van der, R.M., Voragen, A.G.J. Cyanogen removal from cassava during sun-drying. Food Chemistry, 55 (4), 1996, 319-325. Niessen, W.M.A., Schols, H.A., Hoeven van der, R.A.M., Voragen, A.G.J., van der Greef, J. Characterization of oligosaccharides derived from plant cell wand polysaccharides by OnLine High-Performance Anion-Exchange chromatography thermospray mass spectrometry. Modern Methods of Plant Analyses, 17, 1996, 147-163. Beldman, G., Broek, van den L.A.M., Schols, H.A., Searle-van Leeuwen, M.J.F., Laere, K.M.J., Voragen, A.G.J. An exogalacturonase from Aspergillus Aculeatus able to degrade xylogalacturonan. Biotechnology Letters, 18 (6), 1996, 707-712. Bergmans, M.E.F., Beldman, G., Gruppen, H., Voragen, A.G.J. Optimisation of the selective extraction of (Glucurono)arabinoxylans from wheat bran: use of barium and calcium hydroxide solution at elevated temperatures. Journal of Sciences, 23, 1996, 235-245. Vincken, J.P., Beldman, G., Niessen, W.M.A., Voragen, A.G.J. Degradation of apple fruit xyloglucan by endoglucanase. Carbohydrate Polymers, 29 (1), 1996, 75-85. Voragen, A.G.J.; Bergmans, M.E.F.; Oosterveld, A.; Schols, H.A.; Beldman, G. Utilization of cell wall polysaccharides from cereal by-products and beet pulp. In: Carbohydrates as Organic Raw Materials III, Van Bekkum, H., Röper, H., Voragen, A.G.J. (eds), CRF Carbohydrate Research Foundation, The Hague (NL), 1-16, 1996. Oosterveld, A.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Arabinose and ferulic acid rich pectic polysaccharides extracted from sugar beet pulp. Carbohydrate Research 288, 1996, 143-153. Vincken, J.P.; Wijsman, A.J.M.; Beldman, G.; Niessen, W.M.A.; Voragen, A.G.J. Potato xyloglucan is built from XXGG-type subunits. Carbohydrate Research 288, 1996, 219232. Zabotina, O.A.; Gurjanov, O.P.; Ayupova, D.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J.; Lozovaya, V.V. Biologically-active soluble oligosaccharides from pea stem tissues. Plant Cell Reports 15, 1996, 954-957. Pitson, S.M.; Voragen, A.G.J.; Beldman, G. Stereochemical course of hydrolysis catalyzed by arabinofuranosyl hydrolases. FEBS Letters 398, 1996, 7-11. Huisman, M.M.H.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Changes in cell wall polysaccharides from ripening olive fruits. Carbohydrate Polymers 31, 1996, 123-133.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
125
Vincken, J.-P.; Broek, L.A.M.; Lei, D.D. van der; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Fungal and plant xyloglucanases may act in concert during liquefaction of apples. Journal of Science and Food Agriculture 73, 1997, 407-416. Laats, M.M.; Grosdenis, F.; Recourt, K.; Voragen, A.G.J.; Wichers, H.J. Partial purification and characterization of pectin methylesterase from green beans (Phaseolus vulgaris L.). Journal of Agricultural and Food Chemistry 45, 1997, 572-577. Vincken, J.-P.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Substrate specificity of endoglucanases: what determines xyloglucanase activity? Carbohydrate Research 298, 1997, 299-310. Laere, K.M.J. van; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. A new arabinofuranohydrolase from Bifidobacterium adolescentis able to remove arabinosyl residues from doublesubstituted xylose units in arabinoxylan. Applied Microbiology and Biotechnology 47, 1997, 231-235. Düsterhöft, E.-M.; Linssen, V.A.J.M.; Voragen, A.G.J.; Beldman, G. Purification, characterization, and properties of two xylanases from Humicola insolens. Enzyme and Microbial Technology 20, 1997, 437-445. Vincken, J.-P.; York, W.S.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Two general branching patterns of xyloglucan, XXXG and XXGG. Plant Physiology 114, 1997, 9-13. Cummings, J.H.; Roberfroid, M.B.; Andersson, H.; Barth, C.; Ferro-Luzzi, A.; Ghoos, Y.; Gibney, M.; Hermonsen, K.; James, W.P.T.; Korver, O.; Lairon, D.; Pascal, G.; Voragen, A.G.J. Review: A look at dietary carbohydrate: chemistry, physiology and health. European Journal of Clinical Nutrition, 51, 1997, 417-423. Oosterveld, A.; Grabber, J.H.; Beldman, G.; Ralph, J.; Voragen, A.G.J. Formation of ferulic acid dehydrodimers through oxidative cross-linking of sugar beet pectin. Carbohydrate Research 300, 1997, 179-181. Marsman, G.J.P.; Gruppen, H.; Poel, A.F.B. van der; Kwakkel, R.P.; Verstegen, M.W.A.; Voragen, A.G.J. The effect of thermal processing and enzyme treatments of soybean meal on growth performance, ileal nutrient digestibilities, and chyme characteristics in broiler chicks. Poultry Science 76, 1997, 864-872. Takeda, Y.; Yoza, K.I.; Nogata, Y.; Kusumoto, K.I.; Voragen, A.G.J.; Ohta, H. Putrescine accumulation in banana fruit with ripening during storage. Phytochemistry 46, 1997, 57-60. Marle, J.T. van; Recourt, K.; Dijk, C. van; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Structural features of cell walls from potato (Solanum tuberosum L.) cultivars Irene and Nicola. Journal of Agricultural and Food Chemistry 45, 1997, 1686-1693. Marle, J.T. van; Stolle-Smits, T.; Donkers, J.; Dijk, C. van; Voragen, A.G.J.; Recourt, K. Chemical and microscopic characterization of potato (Solanum tuberosum L.) cell walls during cooking. Journal of Agricultural and Food Chemistry 45, 1997, 50-58. Pitson, S.M.; Voragen, A.G.J.; Vincken, J.-P.; Beldman, G. Action patterns and mapping of the substrate-binding regions of endo-(1 5)-Ó-L-arabinanases from Aspergillus niger and Aspergillus aculeatus. Carbohydrate Research 303, 1997, 207-218. Broek, L.A.M. van den; Aantrekker, E.D. den; Voragen, A.G.J.; Beldman, G.; Vincken, J.-P. Pectin lyase is a key enzyme in the maceration of potato tuber. Journal of Science and Food Agriculture 75, 1997, 167-172. Caessens, P.W.J.R.; Gruppen, H.; Visser, S.; Aken, G.A. van; Voragen, A.G.J. Plasmin hydrolysis of ß-casein: Foaming and emulsifying properties of the fractionated hydrolysate. Journal of Agricultural and Food Chemistry 45, 1997, 2935-2941. Marsman, G.J.P.; Gruppen, H.; Mul, A.J.; Voragen, A.G.J. In vitro accessibility of untreated, toasted, and extruded soybean meals for proteases and carbohydrates. Journal of Agricultural and Food Chemistry 45, 1997, 4088-4095. Purwanto, Z.I.; Van den Broek, L.A.M.; Schols, H.A.; Pilnik, W.; Voragen, A.G.J. Degradation of low molecular weight fragments of pectin and alginates by gammairradiation.Acta Alimentaria 27, 1998, 29-42. Pots, A.M.; De Jongh, H.H.J.; Gruppen, H.; Hamer, R.J.; Voragen, A.G.J. Heat-induced conformational changes of patatin, the major potato tuber protein. European Journal of Biochemistry 252, 1998, 66-72.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
126
Daas, P.J.H.; Arisz, P.W.; Schols, H.A.; De Ruiter, G.A.; Voragen, A.G.J. Analysis of partially methyl-esterified galacturonic acid oligomers by high-performance anion-exchange chromatography and matrix-assisted laser desorption/ionization time-of-flight mass spectrometry. Analytical Biochemistry 257, 1998, 195-202. Pitson, S.M.; Mutter, M.; Van den Broek, L.A.M.; Voragen, A.G.J.; Beldman, G. Stereochemical course of hydrolysis catalysed by α-D-galacturonosyl hydrolases from Aspergillus aculeatus. Biochemical and Biophysical Research Communications 242, 1998, 552-559. Van der Hoeven, R.A.M.; Tjaden, U.R.; Van der Greef, J.; Van Casteren, W.H.M.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J.; Bruggink, C. Recent Progress in high-performance anionexchange chromatography/ionspray mass spectrometry for molecular mass determination and characterization of carbohydrates using static and scanning array detection. Journal of Mass Spectrometry 33, 1998, 377-386. Spronk, B.A.; Rademaker, G.J.; Haverkamp, J.; Thomas-Oates, E.; Vincken, J.-P.; Voragen, A.G.J.; Kamerling, J.P.; Vliegenthart, J.F.G. Dimers of a GFG hexasaccharide occur in apple fruit xyloglucan. Carbohydrate Research 305, 1998, 233-242. Mutter, M.; Colquhoun, I.J.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Bakx, E.J.; Voragen, A.G.J. Characterization of recombinant rhamnogalacturonan α-L-rhamnopyranosyl-(1,4)-αD-galactopyranosyluronide lyase from Aspergillus aculeatus. Plant Physiology 117, 1998, 141-152. Mutter, M.; Beldman, G.; Pitson, S.M.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Rhamnogalacturonan α-D-galactopyranosyluronohydrolase. Plant Physiology 117, 1998, 153-163. Renard, C.M.G.C.; Lahaye, M.; Mutter, M.; Voragen, A.G.J.; Thibault, J.-F. Isolation and structural characterisation of rhamnogalacturonan oligomers generated by controlled acid hydrolysis of sugar-beet pulp. Carbohydrate Research 305, 1998, 271280. Zabotin, A.I.; Barisheva, T.S.; Zabotina, O.A.; Larskaya, I.A.; Lozovaya, V.V.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Alterations in cell walls of winter wheat roots during low temperature acclimation. Journal of Plant Physiology 152, 1998, 473-479. Brüll, L.; Huisman, M.; Schols, H.; Voragen, F.; Critchley, G.; Thomas-Oates, J.; Haverkamp, J. Rapid molecular mass and structural determination of plant cell wallderived oligosaccharides using off-line high-performance anion-exchange chromatography/mass spectrometry. Journal of Mass Spectrometry 33, 1998, 713720. Vincken, J.P.; Zabotina, O.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Xyloglucan endotransglycosylase activity in apples is ripening-related: implications for fruit juice processing. Journal of Science and Food Agriculture 78, 1998, 46-52. Mutter, M.; Renard, C.M.G.C.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Mode of action of RG-hydrolase and RG-lyase toward rhamnogalacturonan oligomers. Characterization of degradation products using RG-rhamnohydrolase and RGgalacturonohydrolase. Carbohydrate Research 311, 1998, 155-164. Verbruggen, M.A.; Spronk, B.A.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J.; Thomas, J.R.; Kamerling, J.P.; Vliegenthart, J.F.G. Structures of enzymically derived oligosaccharides from sorghum glucuronoarabinoxylan Carbohydrate Research 306, 1998, 265-274. Verbruggen, M.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Enzymic degradation of sorghum glucuronoarabinoxylans leading to tentative structures. Carbohydrate Research 306, 1998, 275-282. Schooneveld-Bergmans, M.E.F.; Hopman, A.M.C.P.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Extraction and partial characterization of feruloylated glucuronoarabinoxylans from wheat bran. Carbohydrate Polymers 35, 1998, 39-47. Pots, A.M.; De Jongh, H.H.J.; Gruppen, H.; Hessing, H.; Voragen, A.G.J. The pH dependence of the structural stability of patatin. Journal of Agricultural and Food Chemistry 46, 1998, 2546-2553.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
127
Marsman, G.J.M.; Gruppen, H.; De Groot, J.; Voragen, A.G.J. Effect of toasting and extrusion at different shear levels on soy protein interactions. Journal of Agricultural and Food Chemistry 46, 1998, 2770-2777. Huisman, M.M.H.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J Cell wall polysaccharides from soybean (Glycine max.) meal. Isolation and characterisation. Carbohydrate Polymers 37, 1998, 87-95. Ros, J.M.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Lemon albedo cell walls contain distinct populations of pectic hairy regions. Carbohydrate Polymers 37, 1998, 159-166. Van Casteren, W.H.M.; Dijkema, C.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Characterisation and modification of the exopolysaccharide produced by Lactococcus lactis subsp. Cremoris B40. Carbohydrate Polymers 37, 1998, 123-130. Voragen, A.G.J. Technological aspects of functional food-related carbohydrates. Trends in Food Science and Technology 9, 1998, 328-335. Fransen, C.T.M.; Van Laere, K.M.J.; Van Wijk, A.A.C.; Brüll, L.P.; Dignum, M.; ThomasOates, J.E.; Haverkamp, J.; Schols, H.A..; Voragen, A.G.J.; Kamerling, J.P.; Vliegenthart, J.F.G. α-D-Glcp-(1↔1)-ß-D-Galp-containing oligosaccharides, novel products from lactose by the action of ß-galactosidase. Carbohydrate Research 314, 1998, 101-114. Huisman, M.M.H.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Enzymatic degradation of cell wall polysaccharides from soybean meal. Carbohydrate Polymers 38, 1999, 299-307. Schooneveld-Bergmans, M.E.F.; Dignum, M.J.W.; Grabber, J.H.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Studies on the oxidative cross-linking of feryloylated arabinoxylans from wheat flour and wheat bran. Carbohydrate Polymers 38, 1999, 309-317. Schooneveld-Bergmans, M.E.F.; Van Dijk, Y.M.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Physicochemical characteristics of wheat bran glucuronoarabinoxylans. Journal of Cereal Science 29, 1999, 49-61. Castenmiller, J.M.; West, C.E.; Linssen, J.P.H.; Van het Hof, K.H.; Voragen, A.G.J. The food matrix of spinach is a limiting factor in determining the bioavailability of ß-carotene and to a lesser extent of lutein in humans. Journal of Nutrition 129, 1999, 349-355. Caessens, P.W.J.R.; Gruppen, H.; Slangen, C.J.; Visser, S.; Voragen, A.G.J. Functionality of ß-casein peptides: importance of amphipathicity for emulsion-stabilizing properties. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 1856-1862. Van Laere, K.M.J.; Voragen, C.H.L.; Kroef, T.; Van den Broek, L.A.M.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Purification and mode of action of two different arabinoxylan arabinofuranohydrolases from Bifidobacterium adolescentis DSM 20083. Applied Microbiology and Biotechnology 51, 1999, 606-613. Van den Broek, L.A.M.; Ton, J.; Verdoes, J.C.; Van Laere, K.M.J.; Voragen, A.G.J.; Beldman, G. Synthesis of α-galacto-oligosaccharides by a cloned α-galactosidase from Bifidobacterium adolescentis. Biotechnology Letters 21, 1999, 441-445. Caessens, P.W.J.R.; Visser, S.; Gruppen, H.; Van Aken, G.A.; Voragen, A.G.J. Emulsion and foam properties of plasmin derived ß-casein peptides. International Dairy Journal 9, 1999, 347-351. Caessens, P.W.J.R.; Visser, S.; Gruppen, H.; Voragen, A.G.J. ß-Lactoglobulin hydrolysis. 1. Peptide composition and functional properties of hydrolysates obtained by the action of plasmin, trypsin, and Staphylococcus aureus V9 protease. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 2973-2979. Caessens, P.W.J.R.; Daamen, W.F.; Gruppen, H.; Visser, S.; Voragen, A.G.J. ß-Lactoglobulin hydrolysis. 2. Peptide identification, SH/SS exchange, and functional properties of hydrolysate fractions formed by the action of plasmin. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 2980-2990. Van Casteren, W.H.M.; Kabel, M.A.; Dijkema, C.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Endoglucanase V and a phosphatase from Trichoderma viride areable to act on modified exopolysaccharide from Lactococcus lactis subsp. cremoris B40. Carbohydrate Research 317, 1999, 131-144. Daas, P.J.H.; Meyer-Hansen, K,; Schols, H.A.; De Ruiter, G.A.; Voragen, A.G.J. Investigation of the non-esterified galacturonic acid distribution in pectin with endopolygalacturonase. Carbohydrate Research 318, 1999, 135-145.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
128
Pots, A.M.; Gruppen, H.; Van Diepenbeek, R.; Van der Lee, J.J.; Van Boekel, M.A.J.S.; Wijngaards, G.; Voragen, A.G.J. The effect of storage of whole potatoes of three cultivars on the patatin and protease inhibitor content; a study using capillary electrophoresis and MALDI-TOF mass spectrometry. Journal of the Science of Food and Agriculture 79, 1999, 1557-1564. Van Laere, K.M.J.; Hartemink, R.; Beldman, G.; Pitson, S.; Dijkema, C.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Transglycosidase activity of Bifidobacterium adolescentis DSM 20083 α-galactosidase. Applied Microbiology and Biotechnology 52, 1999, 681-688. Pots, A.M.; Gruppen, H.; Hessing, M.; Van Boekel, M.A.J.S.; Voragen, A.G.J. Isolation and characterization of patatin isoforms. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 4587-4592. Pots, A.M.; Gruppen, H.; De Jongh, H.H.J.; Van Boekel, M.A.J.S.; Walstra, P.; Voragen, A.G.J. Kinetic modeling of the thermal aggregation of patatin. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 4593-4599. Pots, A.M.; Ten Grotenhuis, E.; Gruppen, H.; Voragen, A.G.J.; De Kruif, K.G. Thermal aggregation of patatin studied in situ. Journal of Agricultural and Food Chemistry 47, 1999, 4600-4605. Van der Vlugt-Bergmans, C.J.B.; Meeuwsen, P.J.A.; Voragen, A.G.J. Endoxylogalacturonan hydrolase, a novel pectinolytic enzyme. Applied and environmental Microbiology 66, 2000, 36-41. Van Casteren, W.H.M.; Dijkema, C.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Structural characterisation and enzymic modification of the exopolysaccharide produced by Lactococcus lactis subsp. cremoris B39. Carbohydrate Research 324, 2000, 170-181. Huisman, M.M.H.; Weel, K.C.G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Xyloglucan from soybean (Glycine max) meal is composed of XXXG-type building units. Carbohydrate Polymers 42, 2000, 185-191. Meeuwsen, P.J.A.; Vincken, J.-P.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. A universal assay for screening expression libraries for carbohydrases. Journal of Bioscience and Bioengineering 89, 2000, 107-109. Vierhuis, E.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Isolation and characterisation of cell wall material from olive fruit (Olea europaea cv koroneiki) at different ripening stages. Carbohydrate Polymers 43, 2000, 11-21. Van Alebeek, G.-J.W.M.; Zabotina, O.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Esterification and glycosydation of oligogalacturonides: examination of the reaction products using MALDI-TOF MS and HPAEC. Carbohydrate Polymers 43, 2000, 39-46. Van Laere, K.M.J.; Abee, T.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Characterization of a novel ß-galactosidase from Bifidobacterium adolescentis DSM 20083 active towards transgalactooligosaccharides. Applied and Environmental Microbiology 66, 2000, 1379-1384. Daas, P.J.H.; Voragen, A.G.J.; Schols, H.A. Characterization of non-esterified galacturonic acid sequences in pectin with endopolygalacturonase. Carbohydrate Research 326, 2000, 120-129. Van Laere, K.M.J.; Hartemink, R.; Bosveld, M.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Fermentation of plant cell wall derived polysaccharides and their corresponding oligosaccharides by intestinal bacteria. Journal of Agricultural and Food Chemistry 48, 2000, 16441652. Van Alebeek, G.-J.W.M.; Zabotina, O.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Structural analysis of (methyl-esterified) oligogalacturonides using post-source decay matrix-assisted laser desorption/ionization time-of-flight mass spectrometry. Journal of Mass Spectrometry 35, 2000, 831-840.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
129
Lakemond, C.M.M.; De Jongh, H.H.J.; Hessing, M.; Gruppen, H.; Voragen, A.G.J. Soy glycinin: Influence of pH and ionic strength on solubility and molecular structure at ambient temperatures. Journal of Agricultural and Food Chemistry 48, 2000, 19851990. Lakemond, C.M.M.; De Jongh, H.H.J.; Hessing, M.; Gruppen, H.; Voragen, A.G.J. Heat denaturation of soy glycinin: Influence of pH and ionic strength on molecular structure. Journal of Agricultural and Food Chemistry 48, 2000, 1991-1995. Van Casteren, W.H.M.; De Waard, P.; Dijkema, C.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Structural characterisation and enzymic modification of the exopolysaccharide produced by Lactococcus lactis subsp. cremoris B891. Carbohydrate Research 327, 2000, 411-422. Van Willige, R.W.G.; Linssen, J.P.H.; Voragen, A.G.J. Influence of food matrix on absorption of flavour compounds by linear low-density polyethylene: proteins and carbohydrates. Journal of the Science of Food and Agriculture 80, 2000, 1779-1789. Van Willige, R.W.G.; Linssen, J.P.H.; Voragen, A.G.J. Influence of food matrix on absorption of flavour compounds by linear low-density polyethylene: oil and real food products. Journal of the Science of Food and Agriculture 80, 2000, 1790-1797. Willats, W.G.T.; Limberg, G.; Buchholt, H.C.; Van Alebeek, G.J.; Benen, J.; Christensen, T.M.I.E.; Visser, J.; Voragen, A.; Mikkelsen, J.D.; Knox, J.P. Analysis of pectic epitopes recognised by hybridoma and phage display monoclonal antibodies using defined oligosaccharides, polysaccharides, and enzymatic degradation. Carbohydrate Research 327, 2000, 309-320. Oosterveld, A.; Beldman, G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Characterization of arabinose and ferulic acid rich pectic polysaccharides and hemicelluloses from sugar beet pulp. Carbohydrate Research 328, 2000, 185-197. Oosterveld, A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Oxidative cross-linking of pectic polysaccharides from sugar beet pulp. Carbohydrate Research 328, 2000, 199-207. Oosterveld, A.; Beldman, G.; Searle-van Leeuwen, M.J.F.; Voragen, A.G.J. Effect of enzymatic deacetylation on gelation of sugar beet pectin in the presence of calcium. Carbohydrate Polymers 43, 2000, 249-256. Huisman, M.M.H.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Glucuronoarabinoxylans from maize kernel cell walls are more complex than those from sorghum kernel cell walls. Carbohydrate Polymers 43, 2000, 269-279. Fransen, C.T.M.; Haseley, S.R.; Huisman, M.M.H.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J.; Kamerling, J.P.; Vliegenthart, J.F.G. Studies on the structure of a lithium-treated soybean pectin: characteristics of the fragments and determination of the carbohydrate substituents of galacturonic acid. Carbohydrate Research 328, 2000, 539-547. Van Casteren, W.H.M.; Eimermann, M.; Van den Broek, L.A.M.; Vincken, J.-P.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Purification and characterisation of a ß-galactosidase from Aspergillus aculeatus with activity towards (modified) exopolysaccharides from Lactococcus lactis subsp. Cremoris B39 and B891. Carbohydrate Research 329, 2000, 75-85. Engels, W.J.M.; Alting, A.C.; Arntz, M.M.T.G.; Gruppen, H.; Voragen, A.G.J.; Smit, G.; Visser, S. Partial purification and characterization of two aminotransferases from Lactococcus lactis subsp. Cremoris B78 involved in the catabolism of methionine and branched-chain amino acids. International Dairy Journal 10, 2000, 443-452. Schols, H.; Kabel, M.; Bakx, E.; Daas, P.; Van Alebeek, G.-J.; Voragen, F. HPLC of oligosaccharides: New developments in detection and peak identification. In: Association Andrew van Hook, Comptes Rendus, 7th Symposium International, Les séparations chromatographiques dans l’analyse et les process sucriers, Reims, 16 Mars 2000, pp. 39-45. Huisman, M.M.H.; Brüll, L.P.; Thomas-Oates, J.E.; Haverkamp, J.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. The occurrence of internal (1-5)-linked arabinofuranose and arabinopyranose Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
130
residues in arabinogalactan side chains from soybean pectic substances. Carbohydrate Research 330, 2000, 103-114. Vierhuis, E.; Schols, H.A.; Beldman, G.; Voragen, A.G.J. Structural characterisation of xyloglucan and xylans present in olive fruit (Olea europaea cv koroneiki). Carbohydrate Polymers 44, 2001, 51-62. Kabel, M.A.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. Mass determination of oligosaccharides by matrix-assisted laser desorption/ionization time-of-flight mass spectrometry following HPLC, assisted by on-line desalting and automated sample handling. Carbohydrate Polymers 44, 2001, 161-165. Daas, P.J.H.; Boxma, B.; Hopman, A.M.C.P.; Voragen, A.G.J.; Schols, H.A. Nonesterified galacturonic acid sequence homology of pectins. Biopolymers 58, 2001, 1-8. Daas, P.J.H.; Voragen, A.G.J.; Schols, H.A Study of methyl esther distribution in pectin with endo-polygalacturonase and high-performance size-exclusion chromatography. Biopolymers 58, 2001, 195-203. Huisman, M.M.H.; Fransen, C.T.M.; Kamerling, J.P.; Vliegenthart, J.F.G.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. The CDTA-soluble pectic substances from soybean meal are composed of rhamnogalacturonan and xylogalacturonan but not homogalacturonan. Biopolymers, 58, 2001, 279-294. Huisman, M.M.H.; Brüll, L.P.; Thomas-Oates, J.E.; Haverkamp, J.; Schols, H.A.; Voragen, A.G.J. The occurrence of internal (1 5)-linked arabinofuranose and arabinopyranose residues in arabinogalactan side chains from soybean pectic substances. Carbohydrate Research 330, 2001, 103-114. Oudgenoeg, G.; Hilhorts, H.; Piersma, S.R.; Boeriu, C.G.; Gruppen, H; Hessing, M.; Voragen, A.G.J.; Laane, C. Peroxidase-mediated cross-linking of a tyrosine-containing peptide with ferulic acid. J. Agric. Food Chemistry 49, 2001, 2503-2510. Vierhuis, E.; York, W.S.; Kumar Kollie, V.S.; Vincken, J-P.; Schols, H.A.; Van Alebeek, G.J.W.M.; Voragen, A.G.J. Structural analyses of two arabinose containing oligosaccharides derived from olive fruit xyloglucan: XXSG and XLSG. Carbohydrate Research 332, 2001, 285-297. Pouvreau, L.; Gruppen, H.; Piersma, S.R.; Broek, L.A.M. van den; Koningsveld, G.A. van; Voragen, A.G.J. Relative abundanceand inhibitory distribution of protease inhibitors in potato juice from cv. Elkana. J. Agric. Food Chem., 49, 2001, 2864-2874. Oosterveld, G. Beldman and A. G. J. Voragen ( 2002) Enzymatic modification of pectic polyaccharides obtained from sugar beet pulp. Carbohydrates Polymers 48 pp. 73-81 G. A. v. Koningsveld, H. Gruppen, H. H. J. Jongh, G. Wijngaards, M. A. J. S. v. Boekel, P. Walstra and A. G. J. Voragen ( 2002) The solubility of potato proteins from industrial potato fruit juice as influenced by pH and various additives. J Sci Food Agric 82 pp. 134-142 R. W. G. v. Willige, J. P. H. Linssen, M. B. J. Meinders, H. J. v. d. Stege and A. G. J. Voragen ( 2002) Influence of flavour absorption on oxygen permeation through LDPE, PP, PC and PET plastics food packaging. Food Additives and Contaminants 19 3 pp. 303-313. S. Gonzales-Perez, K. B. Merck, J. M. Vereijken, G. A. v. Koningsveld, H. Gruppen and A. G. J. Voragen ( 2002) Isolation and characterization of undenatured chlorogenic acid free sunflower (Helianthus annuus) Proteins. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 1713-1719 C. v. Ven, H. Gruppen, D. B. A. Bont and A. G. J. Voragen ( 2002) Correlations between biochemical characteristics and foam-forming and -stabilizing ability of whey and casein hydrolysates. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 2938-2946 G. A. v. Koningsveld, H. Gruppen, H. H. J. Jongh, G. Wijngaards, M. A. J. S. v. Boekel, P. Walstra and A. G. J. Voragen ( 2002) Effects of ethanol on structure and solubility of potato proteins and the effects of its presence during the preparation of a protein isolate. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 2947-2956
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
131
M. A. Kabel, F. Carvalheiro, G. Garrote, E. Avgerinos, E. Koukios, J. C. Parajo, F. M. Girio, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) Hydrothermally treated xylan rich byproducts yield different classes of xylo-oligosaccharides. Carbohydrate Polymers 50 pp. 47-56 M. H. Dicko, R. Hilhorst, H. Gruppen, A. S. Traore, C. Laane, H. v. Berkel and A. G. J. Voragen (2002) Comparison of content in phenolic compounds, polyphenol oxidase, and peroxidase in grains of fifty sorghum varieties from Burkina Faso. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 3780-3788 G. Oudgenoeg, E. Dirksen, I. S., R. Hilhorst, H. Gruppen, C. G. Boeriu, S. R. Piersma, W. J. H. v. Berkel, C. Laane and A. J. G. Voragen ( 2002) Horseradish peroxidase-catalyzed oligomerizationof ferulic acid on a template of a tyrosine-containing tripeptide. The Journal of Biological Chemistry 277 24 pp. 21332-21340 A. Oosterveld, A. G. J. Voragen and H. A. Schols (2002) Characterization of hop pectins shows the presence of an arabinogalactan-protein. Carbohydrate Polymers 49 pp. 407-413 C. M. M. Lakemond, H. H. J. Jongh, H. Gruppen and A. G. J. Voragen ( 2002) Differences in denaturation of genetic variants of soy glycinin. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 42754281 M. Kabel, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) Complex xylo-oligosaccharides identified from hydrothermally treated Eucalyptus wood and brewery's spent grain. Carbohydrate Polymers 50 pp. 191-200 G.-J. W. M. v. Alebeek, T. M. I. E. Christensen, H. A. Schols, J. D. Mikkelsen and A. G. J. Voragen ( 2002) Mode of action of pectin lyase A of Aspergillus niger on differently C6-substituted oligogalacturonides. The Journal of Biological Chemistry 277 29 pp. 25929-25936 M. Fischer, H. Gruppen, S. R. Piersma, L. V. Kofod, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) Aggregation of peptides during hydrolysis as a cause of reduced enzymatic extractability of soybean meal proteins. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 4512-4519 M. H. Dicko, R. Hilhorst, H. Gruppen, C. Laane, W. J. H. v. Berkel and A. G. J. Voragen ( 2002) Zymography of monophenolase and o-Diphenolase activities of polyphenol oxidase. Analytical Biochemistry. 306 pp. 336-339 W. G. Jardine, C. Doeswijk-Voragen, I. M. R. MacKinnon, L. A. M. Broek, M. A. Ha, M. C. Jarvis and A. G. J. Voragen ( 2002) Methods for the preparation of cell walls from potatoes. J Sci Food Agric 82 pp. 834-839 J. Diederen, H. Gruppen, A. G. J. Voragen, R. Hartog, M. Mulder and B. H. ( 2002) Design guidelines for digital learning material for food chemistry education. In: "Ed-Media 2002, World conference on educational multimedia, hypermedia & telecommunications". Eds.: Philip Barker, Samuel Rebelsky, June 24-29; Denver, Colorado, USA pp. 402-407 K. C. G. Weel, A. E. M. Boelrijk, A. C. Alting, P. J. J. M. v. Mil, J. Burger, H. Gruppen, A. G. J. Voragen and G. Smit ( 2002) Flavour release and perception of flavored whey protein gels: perception is determined by texture rather than by release. J. Agric. Food Chem., 50 pp. 5149-5155 R. Hilhorst, H. Gruppen, R. Orsel, C. Laane, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) Effects of xylanase and peroxidase on soluble and insoluble arabinoxylans in wheat bread dough. J Food Science 67 2 pp. 497-506 J. H. F. Bult, H. N. J. Schifferstein, J. P. Roozen, E. Dalmau-Boronat, A. G. J. Voragen and J. H. A. Kroeze ( 2002) Sensory of character impact components in an apple model mixture. Chem. Senses 27 pp. 485-494 M. Kabel, L. Kortenoeven, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) In vitro fermentability of differently substituted Xylo-oligosaccharides. J Agric. Food Chem. 50 pp. 6205-6210 C. v. Ven, H. Gruppen, D. B. A. Bont and A. G. J. Voragen ( 2002) Optimisation of the angiotensin converting enzyme inhibition by whey protein hydrolysates using response surface methodology. Int. Dairy Journal 12 pp. 813-820 R. W. G. v. Willige, D. Schoolmeester, A. v. Ooij, J. P. H. Linssen. and A. G. J. Voragen ( 2002) Influence of storage time and temperature on absorption of flavor Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
132
compounds from solutions by plastic packaging materials. Journal of Food Science 67 6 pp. 2023-2031 E. Vierhuis, M. Korver, H. A. Schols and A. G. J. Voragen ( 2002) Structural characteristics of pectic polysaccharides from olive fruit (Olea europaea cv moraiolo) in relation to processing for oil extraction. Carbohydrate Polymers 51 pp. 135-148
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
133
Dr. H.S.M. de Vries ________________________________________________________________________ Publicaties Photoacoustic measurements of Lorentz Broadening in CO2 between 25oC and 450oC M. Hammerich, L. Vildrik-Sörensen, H.S.M. de Vries, and J. Henningsen Appl. Phys. B. 53, 170-179 (1991) The photothermal deflection technique: Fast trace gas detection in the atmosphere H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, J. Reuss In: Eurotrac/Cost 611 Annual Report part 4: Biatex, Fraunhofer Institute, Garmisch Partenkirchen, 55-58 (1991) The Photothermal deflection technique; Fast trace gas detection in the atmosphere H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, J. Reuss In: Photothermal and photoacoustic phenomena III, Ed. D.D.Bicanic, Springer Series in Optical Science 69, Springer-Verlag, Heidelberg, 12-15 (1992) The photothermal deflection technique: Local detection of trace gases in the surroundings of tomatoes H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, J. Reuss In: Eurotrac/Cost 611 Annual Report part 4: Biatex, Fraunhofer Institute, Garmisch Partenkirchen, 29-33 (1993) In situ detection of ethylene and ammonia using the photothermal deflection technique H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, M.P.A. van Opbergen, and J. Reuss In: Air Pollution Research Report 47, Eds. J. Slanina, G. Angeletti, S. Beilke, Joint Workshop CEC/BIATEX of EUROTRAC, E. Guyot SA, Brussels, Belgium, 97-102 (1993) In situ detection of ethylene and ammonia using the photothermal deflection (PTD) technique H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, M.P.A. van Opbergen, M.R. van Lieshout and J. Reuss In: Eurotrac/Cost Annual Report part 4: Biatex, Fraunhofer Institute, Garmisch Partenkirchen (1994). Ethene production by seeds of Striga hermonthica induced by germination stimulants. J.W.J.F. Thuring, F J.M. Harren, G.H.L. Nefkens, J. Reuss, G.T.M. Titulaer, H.S.M. de Vries and B. Zwanenburg In: A.H. Pieterse, J.A.C. Verkleij and S.J. ter Borg. Biology and management of Orobanche, Proceedings of the 3th Int. Workshop on Orobanche and related Striga research, Amsterdam, The Netherlands, Royal Tropical Institute, 225-236 (1994). Cockroaches and tomatoes investigated by laser photoacoustics. F.G.C. Bijnen, H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren and J. Reuss Proceedings 8th Int. Top. Meeting on Photoacoustic and Photothermal Phenomena, Guadeloupe, France, J. de Physique IV, Colloque C7, supplement au J. de Physique III, Vol 4, C7-435 - C7-443 (1994). Photoacoustic detection of C2H4 emission from germinating Striga seeds.F.J.M. Harren, H.S.M. de Vries, J. Reuss, J.W.J.F. Thuring, G.H.L. Nefkens, B. Zwanenburg Proceedings 8th Int. Top. Meeting on Photoacoustic and Photothermal Phenomena, Guadeloupe, France, J. de Physique IV, Colloque C7, supplement au J. de Physique III, Vol 4, C7-539 - C7-542 (1994). Crossing the boundary between physics and biology with laser trace gas detection. H.S.M. de Vries,F.G.C. Bijnen, F.J.M. Harren, J. Hackstein, L.A.C.J. Voesenek, L. Petruzzelli, C.W.P.M. Blom, J. Reuss. In: Proceedings of 1994 meeting of the Icelandic Physical Society, 43-49 (1994). Local trace gas measurements by laser photothermal detection; physics meets physiology. H.S.M. de Vries. Thesis, Catholic University of Nijmegen, Nijmegen, The Netherlands (1994). Intracavity photoacoustic detection of agricultural intesting trace gases; detection of ethylene at sub-ppb level. M.A.J. Wasono, J. Reuss, F. Harren, H. de Vries, B. Zuidberg, Zahara M., Muslim, Tranggono, Kusminarto, Suparmo, A. Budianto. National Physics Symposium, Indonesian Physical Society, Surabaya, December 1994. IR laser photothermal trace gas detection applied to environmental and biological problems. H.S.M. de Vries, M.R. van Lieshout, F.J.M. Harren, J. Reuss. 6th Int. Conf. on Infrared Physics, (1994) Infrared Phys. Technol. Vol. 36(1), 483-488 (1995).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
134
Non-intrusive fruit and plant analysis by laser photothermal measurements of ethylene emission. H.S.M. de Vries. In: Modern methods of plant analysis. Eds. J.F. Jackson and H.F. Linskens. Vol. 18, 1-18 (1995). Investigation of local ethylene emission from intact cherry tomatoes by means of Photothermal Deflection and Photoacoustic Detection. H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, L.A.C.J. Voesenek, C.W.P.M. Blom, E.J. Woltering, H. van der Valk, J. Reuss. Plant Physiol., Vol 107, 1371-1377 (1995). Non-intrusive, fast and sensitive ammonia detection by laser photothermal deflection. H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, G.P. Wyers, R.P. Otjes, J. Slanina, J. Reuss Atm. Envir. Vol 29(10), 1069-1074 (1995). In situ, real-time monitoring of wound-induced ethylene in cherry tomatoes by two infrared laser-driven systems. H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, J. Reuss. Postharvest Biol. and Technol. 6, 275-285 (1995). Laser photothermal deflection applied to local trace gas detection; respiration of tomatoes. H.S.M. de Vries, F.G.C. Bijnen, L.A.C.J. Voesenek, C.W.P.M. Blom, F.J.M. Harren, J. Reuss. Laser und Optoelektronik 27, 64-67 (1995). An on-line non-intrusive trace gas detector based on laser photothermal deflection. H.S.M. de Vries, N. Dam, M.R. van Lieshout, C. Sikkens, F.J.M. Harren, J. Reuss. Rev. of Sci. Instrum. 66(9), 4655-4664 (1995). CO2 laser based trace gas detection: a non-intrusive ammonia monitor with sub-second response time. F.J.M. Harren, H.S.M. de Vries, N. Dam, R. van Haeren, J. Reuss, D.H. Parker. Proceedings SPIE Vol 2505, Bellingham, Washington, USA, 89-95 (1995). Ethylene and CO2 emission pathways in fruits investigated by infrared absorption techniques. H.S.M. de Vries, M.A.J. Wasono, F.J.M. Harren, E.J. Woltering, H.C.P.M. van der Valk, J. Reuss. Postharvest Biol. and Technol. 8, 1-10 (1996). Ethylene and tropical fruits H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, D.H. Parker, J. Reuss, M.A.J. Wasono, Muslim, D. Acosta-Avalos, J.J. Alvarado-Gil, H. Vargas. Proceedings of the EUCARPIA meeting on Tropical Plants, Montpellier, March 11-15, pp 221-225 (1996). Ethylene evolution of germinating peas exposed to ozone, H.S.M. de Vries, A.A.E. Martis, J. Reuss, D.H. Parker, L. Petruzzelli and F.J.M. Harren, Progress in Natural Science, Supplement to Vol.6 550-553 (1996) Real-time and non-intrusive detection of ambient ammonia using the photothermal deflection technique. H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, G.P. Wyers, R.P. Otjes, J. Slanina, J. Reuss In: Biosphere-Atmosphere Exchange of Pollutants and Trace Substances. Eds J. Slanina. Springer Verlag. Berlin. Vol. 4, 210-215 (1997) Laser-based Detection of Trace Gases Released by Crops under Long Term Storage. J. Oomens, S. Persijn, R.H. Veltman, A.C.R. van Schaik, H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren and D.H. Parker. Proc. SPIE Vol 3105, 387-395 (1997). Ethyleen goed te meten met lasertechniek. H.S.M. de Vries, A.C.R. van Schaik, S.P. Schouten, F.J.M. Harren, J. Oomens. Fruitteelt 26, 16-17 (1997) Laser-based Photoacoustic Spectroscopy Reveals Dynamics of Postharvest Physiological Processes H.S.M. de Vries, S. Büscher, S.P. Schouten, J. Oomens, F.J.M. Harren. In: Proc. 7th International Controlled Atmosphere Research Conference, 13-16 July, 1997, Davis CA, USA, Vol. 1. CA technology and disinfestation studies. Eds. J.F. Thompson and E.J. Mitcham, 22-27 (1997). Detection of trace gases from long term stored fruit and respiration of insects. F.J.M. Harren, J. Oomens, S. Persijn, I. Wijkamp, R.H. Veltman, A.C.R. van Schaik, H.S.M. de Vries, and D.H. Parker. Proc. Lasers in Medicine and Biology; LEOS 97, 10-13 November 1997, San Francisco, CA, USA, 556-557 (1997) Multi-component trace gas analysis with a CO laser based photacoustic detector; emission of ethanol, acetaldehyde, ethane and ethylene from fruit, F.J.M. Harren, J. Oomens, S. Persijn, R.H. Veltman, H.S.M. de Vries and D.H. parker, Proc. SPIE 3405, 556-562 (1997) Laser-investigation of ethylene emission by fruits. H.S.M. de Vries, F.J.M. Harren, E.J. Woltering, H.C.P.M. van der Valk, J. Reuss. Proceedings of the sixth international symposium of the European Concerted Action Program (COST94), The post-harvest
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
135
treatment of fruit and vegetables, Oosterbeek, The Netherlands, ISBN92-828-2003-3, 259-267 (1998) Laser based photoacoustic trace gas detection; applications in post-harvest physiology. J. Oomens, S. Persijn, H.S.M. de Vries, J. Reuss, D. Parker, F. Harren, Technical Digest EQEC 98. ISBN 0-7803-4233, p. 38 (1998) Photoacoustic and Photothermal Detection of the Plant Hormone Ethylene L.A.C.J. Voesenek, C.W.P.M. Blom, H.S.M. de Vries, C.A. Sikkens, S. te Lintel Hekkert and F.J.M. Harren, accepted for Methods in Molecular Biology. Ed. Prof. J.M. Walker. Challenges in managing temperature controlled perishables. H.S.M. de Vries and J.J.M. Sillekens. Proc. Of Transasia Conference. Hong Kong, 25-27 August 1999 The sustainability game, H.S.M. de Vries, published in the DuVo yearbook 2001. Thoughts about Food as Food for Thought, Coupling between ‘Licence to produce’ and ‘Licence to explore’, H.S.M. de Vries, publication of the World Market Research Centre, 2001. Grondstof en Kwaliteit, H.S.M. de Vries, in “Kant en Klaar industrieel bereide voorverpakte maaltijden”, NVVL, december 2002, 14-21 Foodturoscope, de interactieve pilot-voedselfabriek van de toekomst, HSM de Vries, Elsevier Voedingsmiddelenindustrie, 03-2002, cover page and 28-29
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
136
Bijlage C : Portfolio met initiële projectideeën In de hoofdtekst is al beschreven dat de eigenlijke projectportfolio van het kennisproject “Voeding en voedselintegriteit” gestalte zal krijgen in zeer nauwe, interactieve samenwerking tussen de deelnemers. De kenniscentra hebben een portfolio samengesteld met de eerste projectideeën op dit gebied. Deze ideeën zijn expliciet bedoeld als voorbeeldprojecten en geven weer wat er gedaan kan worden. De algehele portfolio en de afzonderlijke projecten zullen in voortdurend overleg tussen de deelnemende kenniscentra en de deelnemende bedrijven nader worden toegespitst, aangepast, gedefinieerd en geherdefinieerd. De portfolio met voorbeeldprojecten is gestructureerd rondom de drie hoofddoelstellingen van het onderzoek (zie de hoofdtekst): 1. het versterken en herstellen van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel, voedselvoorziening en voedseltechnologie en van diens vertrouwen daarin; 2. het uitbreiden van de keuzemogelijkheden die de consument heeft voor gezond voedsel; 3. sociaal verantwoorde consumptie zonder dat de consument zich daarvoor veel moet ontzeggen. De verschillende kenniscentra werken in de projecten samen onder supervisie van de wetenschappelijke programmaleiders van die kenniscentra en in nauwe interactie en samenwerking met de deelnemende bedrijven. Voor elk project zijn de volgende zaken aangegeven: de doelstelling, de onderzoeksvragen, de wetenschappelijke achtergrond en onderzoeksinstrumenten, de deliverables en de kosten. Daarnaast wordt ook aangegeven in welke mate een project innovatief is ten opzichte van (a) de stand van zaken in het onderzoeksveld en (b) de bestaande sterke punten van de betrokken kenniscentra. Index van voorbeeldprojecten 1. Het versterken en herstellen van de betrokkenheid van de consument ten aanzien van voedsel, voedselvoorziening en voedseltechnologie en van diens vertrouwen daarin 1.1. Risicobeleving m.b.t. genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen 1.2. Bron- en berichtkenmerken die invloed hebben op het consumentenvertrouwen 1.3. Communicatie over voedselrisico’s 1.4. Betrokkenheid van consumenten voor optimaal ketenbeheer 1.4.1. Meer inzicht in de eisen en compromisbereidheid van consumenten 1.4.2. Methoden die de betrokkenheid van de consument waarborgen 1.4.3. Blauwdruk om te komen tot gecoördineerde regelingen 1.4.4. Model en prototype van een systeem voor optimalisering van de prestaties in de keten 1.4.5. Een prototype van een systeem voor transparantie van Tracking & Tracingsystemen 1.5. Systeemanalyse en strategische toekomstverkenning Nederlands voedingscluster. 2. Het uitbreiden van de keuzemogelijkheden die de consument heeft voor gezond voedsel. 2.1. Ontwikkeling van high-throughput testsystemen die de relatie tussen nieuwe voedselingrediënten en gezondheid aangeven 2.2. Een geïndividualiseerd, gezond voedingsadvies Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
137
2.3. Consumentgericht ontwerp van functionele voeding 2.4. Doeltreffende formulering van gezondheidsclaims voor consumenten 2.5. Onweerstaanbare gezonde snacks voor kinderen 2.6. Aantrekkelijke gezondheidsvoeding voor onderweg 2.7. Postprandiale wellness 2.8. Obesitas, voedselconsumptie en lichaamsbeweging 2.9. Voedingsgedrag en gezondheid van adolescenten 3. Sociaal verantwoorde consumptie zonder dat de consument zich iets moet ontzeggen 3.1. Standaarden voor good sustainable practices in de voedingsindustrie 3.2. De (D)Innershop 3.3. Instrument voor het ontwerp van verse snacks voor jonge consumenten 3.4. Sociale en maatschappelijke aspecten van voedingsmiddelen die allergieën tegengaan 3.5. Aantrekkelijke en gezonde voeding op basis van groente en fruit 3.6. Suikergerelateerde gezondheidsproblemen oplossen via microstructurering 3.7. Gezonde ingrediënten met behulp van nieuwe, duurzame scheidingsmethoden 3.8. Gemaksvoeding duurzaam consumeren, verhandelen en verwerken 3.9. Een graadmeter voor het gevoel van consumenten t.a.v. voeding 3.10. Innovatiesjablonen voor (gezondheids-)voeding 3.11. Combinatie van de intrinsieke en extrinsieke motivatie in voedselkeuzegedrag 3.12. Datachat: instrument t.b.v. consument voor betrouwbare houdbaarheidsinformatie 3.13. Differentiatie van integere voeding op basis van intrinsieke productkwaliteit 3.14. Handling na de oogst gebruiken voor optimalisatie van de gezondheidsaspecten en kwaliteit van verse producten 3.15. Selectie en verdere ontwikkeling van (milde) conserveringstechnieken op basis van de uitkomsten van onderzoek naar de acceptatie door de consument, en toepassing van deze technieken
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
138
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Risicobeleving m.b.t. genetisch gemodificeerde Prof. J. van der Pligt Universiteiten van Amsterdam, Tilburg en Wageningen
Omschrijving project: Dit project richt zich op de sleutelfactoren die een rol spelen in de risicobeleving en, wat nog belangrijker is, in de aanvaardbaarheid van waargenomen risico’s met betrekking tot genetisch gemodificeerde (GM) voeding. Eerst onderzoeken we welke impact een reeks risicokenmerken heeft op de aanvaardbaarheid van de risico’s van GM-voeding. Deze kenmerken omvatten bijvoorbeeld de aard van de mogelijke gevolgen, de noviteit van de risico’s, en de waargenomen controleerbaarheid van mogelijke gevolgen. In een reeks kleinschalige experimenten worden cognitieve en emotionele factoren onderzocht. Daarbij worden fysiologische en neurologische metingen verricht. Dit onderzoek gaat ook in op enkele algemene aspecten van de aanvaardbaarheid van voedselgerelateerde risico’s. De belangrijkste vragen zijn: Hoe nauwkeurig schat men de risico’s van GM-voedsel in? Wat zijn de belangrijkste cognitieve en emotionele determinanten voor de aanvaardbaarheid van deze risico’s? Welke correlaties bestaan er tussen de neuropsychologische bevindingen en de waargenomen (on)aanvaardbaarheid van de risico’s? Welke gevolgen hebben de bevindingen uit dit onderzoek voor de risicocommunicatie? De belangrijkste bevindingen zullen worden getest door middel van een representatieve steekproef onder de Nederlandse bevolking. Wetenschappelijke achtergrond: Het project is ingebed in een bestaande onderzoekstraditie die zich bezighoudt met publieke perceptie en de aanvaardbaarheid van technologische risico’s. Extra elementen zijn de kleinschalige experimenten waarin gebruik wordt gemaakt van verschillende cognitieve, fysiologische en neuropsychologische responsen om meer inzicht te verwerven in de determinanten van de aanvaardbaarheid van risico’s. Recente ontwikkelingen in het onderzoek naar emoties en naar de interactie tussen affectieve en cognitieve reacties, én recente vorderingen in de cognitieve neurowetenschappen bieden nieuwe mogelijkheden om tot een beter begrip te komen van de belangrijkste determinanten voor de perceptie en aanvaardbaarheid van risico’s. Onderzoeksinstrumenten: Kleinschalige laboratoriumexperimenten met meettechnieken die zijn ontwikkeld in de sociale psychologie, psychofysiologie en neuropsychologie, met inbegrip van fMRI-scans, GSR/EMG-metingen en EEG/ERP-metingen. Bij de cognitieve metingen worden verschillende cognitieve reacties gemeten. Het aanvullende onderzoek is gebaseerd op enquêtetechnieken. Deliverables: Meer inzicht in de cognitieve, affectieve en neuropsychologische basis voor de aanvaardbaarheid van risico’s. Kennis over de kenmerken die de aanvaardbaarheid van risico’s doen afnemen. Reeks methoden die de aanvaardbaarheid van risico’s kunnen vergroten. Communicatiestrategieën voor voedselgerelateerde risico’s.
Begrote kosten: 600 K€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Recente ontwikkelingen in de neuropsychologie, in het onderzoek naar affectieve processen en in het onderzoek naar de interactie tussen cognitieve en affectieve Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
139
processen bieden de gelegenheid om ons inzicht in de determinanten van de perceptie en aanvaardbaarheid van risico’s aanzienlijk te verbeteren. De bestaande literatuur neigt ertoe de cognitieve reacties op risico’s te benadrukken en biedt daardoor slechts een beperkt inzicht in de processen die de perceptie en aanvaardbaarheid van risico’s bepalen. De door ons gekozen benadering maakt deel uit een van de snelst groeiende onderzoeksgebieden in de psychologie: de sociaal-cognitieve neurowetenschap. Met technieken voor brain-imaging kunnen wij achterhalen hoe neurale banen attituden, emoties en gedrag bepalen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen In een recente beoordeling van het nationale onderzoek, die gedaan is door de VSNU, behaalde de onderzoeksgroep van de hoofdonderzoeker (de groep Sociale psychologie van de UvA) de hoogst mogelijke score (slechts 2 van de 61 programma’s psychologie behaalden deze score). De groep heeft een goede positie binnen het experimentele onderzoek naar sociale cognitie en emotie. De onderzoeksgroep bestaat uit 10 senior medewerkers, 3 postdoctoraal medewerkers en 12 Ph.D.’s. De groep werkt mee aan een aantal NWO-onderzoeksprogramma’s naar onderwerpen als sociale perceptie, besluitvorming en de regulering van emoties. De groep neemt ook deel aan het NWOprogramma op het gebied van voedselveiligheid en duurzaamheid en aan diverse EUonderzoeksprogramma’s. De staf publiceert in een groot aantal verschillende internationale tijdschriften over sociale psychologie, decision making en gezondheidspsychologie. Daarnaast is de staf actief als assessor voor nationale wetenschapsstichtingen in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië. In de afgelopen 10 jaar hebben ongeveer 25 Ph.D.’s hun doctoraat in de sociale psychologie behaald. Hun dissertaties behandelden zowel fundamentele als meer toegepaste kwesties. Het grootste belang van het voorgenomen onderzoek voor zowel de onderzoeksgroep sociale psychologie als het hele psychologische onderzoeksinstituut, is dat het ons in staat stelt om het nieuwe, spannende veld van de sociaal-cognitieve neurowetenschap verder te ontwikkelen. Om die reden hebben wij onlangs een neurowetenschapper aangesteld. Het onderzoek zal ook deel uitmaken van het onlangs opgerichte Cognitive Science Centre Amsterdam.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
140
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Bron- en berichtkenmerken die invloed hebben op het consumentenvertrouwen Prof. W.F. van Raaij, Prof. J. van der Pligt Universiteiten van Tilburg en Amsterdam
Omschrijving project: Vertrouwen of, beter gezegd, het gebrek daaraan, is een van de belangrijkste belemmerende factoren voor een effectieve communicatie over risico’s en baten van voedselproducten. In dit project bestuderen we bron- en berichtkenmerken die invloed hebben op dit vertrouwen en daardoor ook op de interpretatie van de in het bericht verstrekte informatie. Die interpretatie bepaalt op haar beurt of de informatie al dan niet het beoogde doel bereikt. Wetenschappelijke achtergrond: Het programma is gebaseerd op twee soorten literatuur: sociaal-psychologisch onderzoek naar de antecedenten en gevolgen van vertrouwen, en een lange traditie in de consumentenwetenschappen en marketingliteratuur met betrekking tot consumentenvertrouwen. In een reeks experimenten onderzoeken we de causale mechanismen die bepalen welke gevolgen vertrouwen, of het gebrek daaraan, heeft op het begrip van het bericht en op de bevooroordeelde manier waarop de informatie wordt verwerkt, geaccepteerd en gebruikt. De volgende kenmerken worden onderzocht: de context en de indeling van de informatie, de consistentie van de informatie over een langere periode en een aantal kenmerken van de bron (commercieel, non-profit, derden, overheid) die zullen worden geselecteerd op basis van bestaande onderzoeksbevindingen. Onderzoeksinstrumenten: In dit project worden laboratoriumexperimenten gecombineerd met een of meer grootschalige enquêtes. De experimenten worden gebruikt om de invloed van de verschillende causale mechanismen te beoordelen. De enquêtes worden gebruikt om beschrijvende gegevens te vergaren over de mate waarin agenten in de voedingsindustrie, ngo’s, de wetenschap en de overheid door de bevolking als geheel als vertrouwenwekkend worden waargenomen. Met de enquêtes kan worden nagegaan of de resultaten van de experimenten ook geldig blijven in een minder gecontroleerde omgeving. Deliverables: Begrote kosten: 540 K€ Meer inzicht in de mechanismen die bepalen of men vertrouwen heeft in berichten en bronnen. Handleiding met richtlijnen voor het bevorderen van het publieke vertrouwen in de industrie en de overheid. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De combinatie van de inzichten uit de consumentenwetenschappen en de economische psychologie met de sociaal-psychologische literatuur is een sterk punt van dit voorstel. Helaas is het overgrote deel van het onderzoek naar vertrouwen meestal uitsluitend gebaseerd op een van de twee genoemde tradities. Een gecombineerde benadering kan ons inziens een meeropbrengst opleveren voor onze kennis van dit belangrijke antecedent voor het oordeel en de besluitvorming van de consument. Nieuwe ontwikkelingen in de economische psychologie met betrekking tot risicovermijding en het gebruik van heuristiek (vereenvoudigde besluitvormingsregels) kunnen inzicht verschaffen in de manier waarop consumenten causaal denken en berichten over voedselproducten interpreteren en kunnen laten zien of en hoe deze berichten bijdragen aan vertrouwen in het voedsel.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
141
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen De onderzoeksgroep van de universiteit Tilburg heeft haar internationale reputatie op het gebied van de economische psychologie aanzienlijk verbeterd door de aanstelling van Van Raaij als hoofdonderzoeker voor dit project. Economische psychologie is een uniek vakgebied binnen de psychologie, dat in Nederland alleen vertegenwoordigd is op de universiteit Tilburg. Dit vakgebied kent een lange internationale onderzoekstraditie op het terrein van consumentengedrag en marketingcommunicatie (reclame). In een recente beoordeling van het nationale onderzoek behaalde de onderzoeksgroep van de belangrijkste medeonderzoeker (de groep Sociale psychologie van de UvA) de hoogst mogelijke score (slechts 2 van de 61 programma’s psychologie behaalden deze score). De groep heeft een goede positie binnen het experimentele onderzoek naar sociale cognitie en emotie. De Amsterdamse groep publiceert in een groot aantal verschillende internationale tijdschriften over sociale psychologie, decision making en gezondheidspsychologie. Het sterkste punt van het voorstel is dat hierin de kennis van de vakgroep economische psychologie van de universiteit Tilburg wordt gecombineerd met kennis van de cognitieve sociale psychologie.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
142
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Communicatie over voedselrisico’s Prof. J. van der Pligt, Prof. L. Frewer Universiteiten van Amsterdam en Wageningen, TNO
Omschrijving project: Risicocommunicatie is essentieel als het om voedselgerelateerde risico’s gaat. In de afgelopen jaren zijn we getuige geweest van geslaagde en minder geslaagde pogingen tot communicatie tijdens en na technologische rampen. In bepaalde gevallen vormde de communicatiestrategie een groter risico dan het risico zelf. In dit project gaan we hier nader op in. Ons doel is de ontwikkeling van communicatiestrategieën die publieke onrust voorkomen en richtlijnen geven voor de reacties van beleidsmakers. De onderzoeksvragen zijn: Welke invloed hebben bron- en inhoudkenmerken van risicocommunicatie na een voedselpaniek en/of technologische incidenten? Wat zijn de belangrijkste determinanten voor uitvergroting van de risico’s in de context van voedselpaniek? Hoe kunnen uitvergroting van de risico’s en publieke onrust worden verminderd of voorkomen? Hoe kunnen, afhankelijk van de crisis, de juiste responsstrategieën worden toegepast? Wetenschappelijke achtergrond: De achtergrond wordt gevormd door risicocommunicatieliteratuur over technologische risico’s. Deze literatuur stamt uit de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen een reeks studies werd gewijd aan risicocommunicatie bij nucleaire of chemische rampen. Recentere literatuur besteedt aandacht aan allerlei gezondheidsrisico’s (kleine en grote). Beide typen literatuur worden toegepast op voedselgerelateerde risico’s. Onderzoeksinstrumenten: Het project bestaat uit een uitgebreid literatuuronderzoek waarin de doeltreffendheid van de verschillende communicatiestrategieën wordt bestudeerd in de context van technologische risico’s. Er wordt een shortlist opgesteld met essentiële bestanddelen en strategieën, die vervolgens wordt getest in kleinschalige studies. Deze kleinschalige studies zijn gebaseerd op verschillende metingen van cognitieve reacties en op beoordelingen van de affectieve/emotionele toestand. Deze empirische tests richten zich op specifieke bestanddelen van strategieën en op strategieën in algemene zin. Deliverables: Handleiding waarin verschillende communicatiestrategieën voor crises worden beschreven, alsmede hun doeltreffendheid bij voedselpaniek. Meer inzicht in de essentiële bestanddelen van doeltreffende risicocommunicatie. Vaststelling van triggers en barrières voor de publieke uitvergroting van mogelijke risico’s bij voedselpaniek. Toepassing van de juiste responsstrategieën, afhankelijk van het type crisis.
Begrote kosten: 350 K€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De bestaande literatuur over risicocommunicatie is voornamelijk beschrijvend. Grondige empirische tests van de doeltreffendheid van communicatiestrategieën ontbreken. Dit project beoogt inzichten uit verschillende velden van de risicocommunicatie met elkaar te combineren, waaronder psychologie, consumentenwetenschappen, de medische wetenschap en beleidsgeoriënteerde disciplines. Fundamentele inzichten worden vervolgens empirisch getest in Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
143
kleinschalige experimenten. Deze combinatie is helemaal nieuw en geeft ons waarschijnlijk meer inzicht in de manier waarop mensen reageren op voedselpaniek en in de triggers en barrières voor de publieke uitvergroting van voedselgerelateerde risico’s. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen In een recente beoordeling van het nationale onderzoek, die gedaan is door de VSNU, behaalde de onderzoeksgroep van de hoofdonderzoeker (de groep Sociale psychologie van de UvA) de hoogst mogelijke score (slechts 2 van de 61 programma’s psychologie behaalden deze score). De groep heeft een goede positie binnen het experimentele onderzoek naar sociale cognitie en emotie. De onderzoeksgroep bestaat uit 10 senior medewerkers, 3 postdoctoraal medewerkers en 12 Ph.D.’s. De groep werkt mee aan een aantal NWO-onderzoeksprogramma’s naar onderwerpen als sociale perceptie, besluitvorming en de regulering van emoties. De groep is ook deelnemer aan het NWOprogramma op het gebied van voedselveiligheid en duurzaamheid en aan EUonderzoeksprogramma’s. De staf publiceert in een groot aantal verschillende internationale tijdschriften over sociale psychologie, decision making en gezondheidspsychologie. Daarnaast is de staf actief als assessor voor nationale wetenschapsstichtingen in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië. In de afgelopen 10 jaar hebben ongeveer 25 Ph.D.’s hun doctoraat in de sociale psychologie behaald. Hun dissertaties behandelden zowel fundamentele als meer toegepaste kwesties. Het grootste belang van dit onderzoek is voor de onderzoeksgroep Sociale psychologie gelegen in het feit dat wij het algemene onderzoeksgebied risicocommunicatie verder uitbreiden en combineren met tradities van experimenteler onderzoek. Hiertoe zullen we onze relaties met Carnegie Mellon University (B. Fischhoff) en Sussex University (P. Sparks) intensiveren. Deze beide onderzoeksgroepen hebben al een lange staat van dienst in het onderzoek naar risicocommunicatie.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
144
Naam programma: Contactpersonen: Deelnemers:
Betrokkenheid van consumenten voor optimaal ketenbeheer Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel, Dr. A. Tukker TNO Voeding, TNO-STB, ATO
Omschrijving project: Het overkoepelende doel van dit project is het consumentenvertrouwen in veilige, kwalitatief goede voedselproductiesystemen te waarborgen. Hiertoe zouden industrie en overheid consumenten in een vroeg stadium moeten betrekken bij de voedselproductieketen en moeten zorgen voor transparante oplossingen voor ketenbeheer. Wij stellen ons tot doel om instrumenten/procedures te ontwikkelen die: consumenten al in een vroeg stadium betrekken bij nieuwe oplossingen voor ketenbeheer; er al in een vroeg stadium voor zorgen dat consumenten/burgers betrokken zijn bij nieuw beleid voor voedselveiligheid; de transparantie van systemen voor voedselveiligheid voor de gehele productieketen, op een gecoördineerde manier, optimaliseren; de transparantie van en informatie-uitwisseling tussen partners en consumenten over, productveiligheid en –kwaliteit in de hele voedselproductieketen optimaliseren. Dit project richt zich op het aanwijzen van de sleutelfactoren die bepalen of oplossingen voor ketenbeheer van de industrie en de overheid worden aanvaard en vertrouwen genieten, en op het ontwikkelen van methoden en procedures die ervoor zorgen dat de ‘stem van de consument’ hierin ook een plaats krijgt. Wij willen hier benadrukken dat de consument als een van de belanghebbenden zal worden behandeld. Als we een oplossing willen vinden die voor alle belanghebbenden aanvaardbaar is, moeten ook alle belanghebbenden gehoord worden. Er bestaan echter verschillen tussen de perceptie en eisen van de verschillende belanghebbenden en de compromissen die zij eventueel willen sluiten. Doel van dit project is de ontwikkeling van methoden die alle belanghebbenden in staat stellen om elkaar te begrijpen en om gezamenlijk oplossingen (concepten) voor ketenbeheer te ontwikkelen die werkelijk garant staan voor veilige kwaliteitsproducten. Binnen dit kader worden hierna vijf deelprojecten als voorbeeldprojecten beschreven. Betrokkenheid van consumenten bij veilige kwaliteitsvoeding door optimaal ketenbeheer Beleidsvorming door interactie met consumenten/burgers Gecoördineerde arrangementen voor voedselveiligheid in de hele voedselproductieketen CHOPS: CHain Optimisation System (systeem voor ketenoptimalisering) CONTTRACT: Consumer Oriented Transparency of Tracking and Tracing Systems (consumentgerichte transparantie van volg- en traceersystemen) Deliverables van het programma: Meer inzicht in de eisen en compromisbereidheid van consumenten met betrekking tot de toegevoegde waarde van en het vertrouwen in oplossingen voor ketenbeheer (bijv. Tracking & Tracing) Methoden die de betrokkenheid van de consument waarborgen en wederzijds begrip kweken tussen consumenten en experts in het besluitvormingsproces voor industrie en bestuur Blauwdruk om te komen tot gecoördineerde arrangementen ter verbetering van de voedselveiligheid Model en prototype van een systeem voor optimalisering van de algehele prestaties in de keten Een prototype van een systeem voor consumentgerichte transparantie van Tracking & Tracing-systemen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
145
Begrote kosten: Deelproject 1: 480 k€ Deelproject 2: 350 k€ Deelproject 3: 400 k€ Deelproject 4: 325 k€ Deelproject 5: 400 k€
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Betrokkenheid van consumenten bij veilige KwaliteitsVoeding door optimaal ketenbeheer Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel, Prof. J. van der Pligt TNO Voeding, Universiteit van Amsterdam, ATO
Omschrijving project: Dit project wil de sleutelfactoren aanwijzen die bepalen of oplossingen voor ketenbeheer worden aanvaard door en het vertrouwen genieten van consumenten, en wil methoden en procedures ontwikkelen die ervoor zorgen dat de ‘stem van de consument’ ook een plaats krijgt in die oplossingen. Wij willen hier benadrukken dat de consument als een van de belanghebbenden zal worden behandeld. De dagelijkse praktijk laat zien dat er een informatiekloof bestaat tussen consumenten en experts: zij spreken niet dezelfde taal en zijn niet tot dezelfde compromissen bereid. Wij willen in dit project methoden ontwikkelen die ontmoetingsmogelijkheden scheppen voor consumenten en experts (specialisten in optimalisatie van de voedselproductie na de oogst met betrekking tot veiligheid, kwaliteit, duurzaamheid en de economie), die tot wederzijds begrip leiden en die de gezamenlijke ontwikkeling van oplossingen (concepten) mogelijk maken. Op deze manier kan de veiligheid en kwaliteit van producten via oplossingen voor ketenbeheer werkelijk worden gewaarborgd. Wij stellen ons tot doel instrumenten te ontwikkelen die: de sleutelfactoren aanwijzen die de toegevoegde waarde van nieuwe oplossingen voor ketenbeheer bepalen; de sleutelfactoren aanwijzen die het vertrouwen in nieuwe oplossingen voor ketenbeheer bepalen; consumenten en andere belanghebbenden doelmatig bij het besluitvormingsproces betrekken. Wetenschappelijke achtergrond: Het project is ingebed in een bestaande onderzoekstraditie die zich bezighoudt met publieke perceptie en de aanvaardbaarheid van technologische risico’s. Bovendien is dit project gebaseerd op kennis over de participatie van consumenten in discussies over het overheidsbeleid en de ontwikkeling van producten en concepten. Onderzoeksinstrumenten: De volgende vragen zullen in de genoemde volgorde aan de orde komen: Welke sleutelfactoren bepalen de toegevoegde waarde van nieuwe oplossingen voor ketenbeheer en hoe kunnen deze factoren worden opgespoord? Welke sleutelfactoren bepalen of men vertrouwen heeft in nieuwe oplossingen voor ketenbeheer en hoe kunnen deze factoren worden opgespoord? Op welke wijze kunnen consumenten en andere belanghebbenden effectief en efficiënt worden betrokken bij het besluitvormingsproces over nieuwe oplossingen voor ketenbeheer? Hoe kan transparantie het vertrouwen in oplossingen voor ketenbeheer vergroten? Om de sleutelfactoren met betrekking tot aanvaardbaarheid en vertrouwen te achterhalen, worden de volgende technieken gebruikt: enquêtes, schriftelijke enquêtes, observatie, trade-offtechnieken, participatietechnieken (werkgroepen, brainstormen, openbare bijeenkomsten). Er wordt een concept van een nieuwe oplossing voor ketenbeheer ontwikkeld. Dit concept wordt getest op een kleine groep consumenten en experts/belanghebbenden. Deliverables: Meer inzicht in de eisen en compromisbereidheid van consumenten met betrekking tot de toegevoegde waarde van nieuwe oplossingen voor ketenbeheer. Meer inzicht in de eisen en compromisbereidheid van consumenten met betrekking tot het vertrouwen dat zij stellen in nieuwe oplossingen voor ketenbeheer. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
146
Begrote kosten: 480 k€
Methoden die de betrokkenheid van de consument bij het besluitvormingsproces van de andere belanghebbenden verbeteren. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Omzetting van publieke kennis naar het niveau van de consument en van de industrie, uitgesplitst naar de herkomst van de risico’s: het productiesysteem, de productietechnologieën of de productieprocessen. Nieuwe methoden die expliciet maken welke compromissen consumenten sluiten bij de afweging van altruïstische en egoïstische motieven op de korte, middellange en lange termijn. Methoden die alle belanghebbenden, óók consumenten, betrekken bij de beleidsvorming van industrie en bestuur. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Oplossingen voor ketenbeheer hebben meestal een wetenschappelijk-technologische basis (bijvoorbeeld microbiologie, epidemiologie en toxicologie). Er is behoefte aan nieuwe oplossingen waarin de motivaties van alle relevante belanghebbenden zijn geïntegreerd. TNO kan dankzij deze studie vooruitgang boeken bij de integratie van nieuwe kwaliteits- en veiligheidssystemen, daarbij rekening houdend met de stem van de klant/consument.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
147
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Beleidsvorming door interactie met consumenten/burgers Dr. A. Tukker, Dr. H.S.M. de Vries TNO-STB, ATO
Omschrijving project: Over een aantal onderwerpen op het gebied van het voedselsysteem bestaan er duidelijke perceptieverschillen tussen de overheid/industrie enerzijds en consumenten/burgers anderzijds. Enkele voorbeelden van deze verschillen zijn bijvoorbeeld de discussies en problemen rondom: De grensvoorwaarden die de maatschappij moet stellen aan innovaties (hoe moet in de voedingssector worden omgegaan met genetisch gemodificeerde organismen, met voedselbestraling als sterilisatiemiddel en, in mindere mate, met het gebruik van bepaalde conserveringsmiddelen). Beleid ten aanzien van voedselveiligheid en de perceptie van voedselveiligheid. Onderzoek (met name ook onderzoek dat specifiek is gericht op de voedingssector) heeft aangetoond dat de technocratische benadering van probleemoplossing door de overheid/industrie en het gebrek aan effectieve betrokkenheid bij de beleidsvorming van burgers/consumenten vaak aan de wortel ligt van deze verdeeldheid. Het gevolg van deze verdeeldheid is dat industrie en overheid het gedrag van consumenten en burgers vaak als irrationeel of in ieder geval als moeilijk voorspelbaar bestempelen wanneer er moeilijke beleidskwesties op het gebied van voeding spelen. De verschillen in perceptie zullen worden onderzocht voor een aantal belangrijke onderwerpen (bijvoorbeeld de voorbeelden hierboven). Dit project kent een duidelijke relatie met de onderzoekslijn ‘Governance’ in het ICES KIS-3 programmavoorstel over Systeeminnovatie. Wetenschappelijke achtergrond: Dit onderzoek bouwt voort op de volgende kennisvelden: Beleidsontwikkeling met participatie Nieuwe governancevormen Nieuw is dat de kennis in dit project wordt toegepast op een industrieel cluster en dat de kennis wordt gebruikt voor praktische benaderingen die innovatie stimuleren. Onderzoeksinstrumenten: Zie de hiervoor genoemde kennisvelden. Een belangrijk instrument is het ‘Beleidslaboratorium’ van de universiteit van Utrecht. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van de kennis uit het partnership interactieve beleidsvorming van TNO, RUU, MIT/ Cambridge, de universiteit van Rotterdam en enkele andere belangrijke spelers. Deliverables: Biedt industrie, overheid en intermediairs inzicht in: De praktische vertaling van de algemene lessen van interactieve beleidsvorming naar de specifieke situatie in de voedingssector Een oplossing voor een aantal moeilijk hanteerbare discussies die in een patstelling zijn geraakt, bijvoorbeeld de discussies over genetisch gemodificeerde organismen of voedselbestraling Of, als er geen oplossingen worden gevonden, inzicht in de achtergronden van de maatschappelijke weerstand en daardoor ook in de kansen voor nieuwe technologieën Mogelijke governancemodellen voor de voedingssector waardoor de risico’s van bijvoorbeeld ‘uitvergroting’ en ‘irrationaliteit’ worden verkleind. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
148
Begrote kosten: 450 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Ondanks alle inzichten van sociale en politieke wetenschappers blijft het een moeilijke vraag hoe vastgelopen dialogen, zoals de discussies over genetisch gemodificeerde organismen en over voedselveiligheid, toch tot een goed einde kunnen worden gebracht. Een belangrijke reden hiervoor is ongetwijfeld dat in de beleidsvorming veel van de fundamentele inzichten van deze kennisvelden (bijvoorbeeld framing, meerdere rationaliteiten, de beperkte bruikbaarheid van de traditionele harde wetenschap) niet worden ingezet. In dit project wordt getracht om het probleem deels via deze inzichten op te lossen. Daarnaast wil het project echter ook nieuwe wegen inslaan bij het oplossen van deze ingewikkelde beleidsproblemen door nieuwe concepten voor interactieve beleidsvorming (het ‘beleidslaboratorium’ van de RUU, ‘joint fact finding’) toe te passen. Vervolgens wordt dan bekeken of deze concepten ook aan praktische oplossingen voor de discussie bijdragen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen TNO en RUU zijn beide zeer geïnteresseerd in nieuwe vormen van beleidsvorming en in het gebruik van de wetenschap voor beleidsvorming. We hebben al aangegeven dat TNO en RUU een internationaal expertisenetwerk hebben opgezet op dit gebied. Dit project past heel goed in de bestaande projectportefeuille van TNO en RUU en zal hun specialisatie op dit gebied verder uitbreiden.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
149
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Gecoördineerde regelingen voor voedselveiligheid in de Hele voedselketen Dr. A. Tukker, Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel, Dr. H.S.M. de TNO-STB, ATO, TNO Voeding
Omschrijving project: Uit een recent groot onderzoeksprogramma van TNO naar voeding en voedselintegriteit (met de nadruk op veiligheid en duurzaamheid) is gebleken dat er een groot gebrek is aan coördinatie (op nationaal niveau maar ook op EU-niveau) tussen overheden die een rol spelen bij het waarborgen van de veiligheid (en de duurzaamheid) van voeding. In de praktijk kan dit leiden tot onvoldoende eisen aan veiligheid (en duurzaamheid) op verschillende plaatsen in de voedselproductieketen of juist tot extreem hoge eisen ‘voor alle zekerheid’. Vooral dit laatste kan tot situaties leiden waarin het vrijwel onmogelijk is aan alle eisen te voldoen. Er bestaat zeker behoefte aan een meer geïntegreerd institutioneel systeem dat gericht is op de bewaking van en handhaving van de regels voor voedselintegriteit (veiligheid en duurzaamheid). Dit systeem moet dan rekening houden met de steeds verdergaande globalisering, de groeiende complexiteit en de innovaties in de productie, de opslag en de distributie van voedingsmiddelen (van ingrediënten tot eindproducten) en met nieuwe ketenregelingen als gevolg van nieuwe interruptiestadia in de keten. Dit project beoogt de ontwikkeling van: Een procedure die de hiaten en redundantie in bestaande borgingssystemen voor voedselveiligheid en duurzaamheid kan aanwijzen Scenario’s die kunnen helpen bij de opsporing van hiaten en redundantie in nieuwe regelingen voor productie, opslag en distributie in de keten. Een blauwdruk voor een nieuw, flexibel, dynamisch (inter-)nationaal systeem dat gericht is op de bewaking en handhaving van de regels voor voedselintegriteit (veiligheid en duurzaamheid). Wetenschappelijke achtergrond: Dit project bouwt voort op praktische kennis van de organisatie van voedselketens in relatie tot de stimuleringsstructuren in die keten (zie het project over systeemanalyse), en op praktische kennis van de wetgevende infrastructuren, enzovoort. Met het oog op deze kennis en de kennis van praktische controlemogelijkheden, zullen nieuwe ontwerpen worden voorgesteld voor gecoördineerde wetgevende en andere controlerende structuren. Onderzoeksinstrumenten: Zie Wetenschappelijke achtergrond hierboven. Begrote kosten: 450 k€ Deliverables: Een blauwdruk om te komen tot gecoördineerde regelingen ter verbetering van de voedselveiligheid. De toegevoegde waarde voor de industrie en de overheid is: meer vertrouwen van de consument/burger; minder bureaucratie en een doelmatiger beleid.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
150
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Dit onderzoek bouwt voort op de volgende kennisvelden: Systeemanalyse Toekomstverkenning, ontwikkeling van scenario’s en backcasting (processen voor terugredeneren) Governance Nieuw is dat de kennis in dit project wordt toegepast op dit industriële cluster en dat deze kennis wordt gebruikt voor praktische benaderingen die innovatie stimuleren. De vraag is met name hoe stimuleringsstructuren zo georganiseerd en op één lijn gebracht kunnen worden dat processen zich op de lange termijn, vanuit normatief oogpunt bezien, in de juiste richting ontwikkelen. Deze vraag is vrij nieuw en er is nog relatief weinig ervaring opgedaan met het onderzoek daarnaar. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Een belangrijke drijvende kracht achter de recente pogingen om kwaliteits- en veiligheidssystemen te ontwikkelen voor voedselproductieketens is de vroegtijdige ontdekking van voedselpaniek teneinde de sociaal-economische gevolgen hiervan voor afzonderlijke bedrijven of productieketens te verminderen. Dit project zal organisaties in staat stellen vooruitgang te boeken bij het ontwerp van kwaliteits- en veiligheidssystemen voor de industrie, een ontwerp waarin ook de stimuleringsmaatregelen en infrastructuur opgenomen zijn die governance moet bieden.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
151
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
CHOPS: CHain Optimisation System (systeem voor ketenoptimalisatie) Dr. H.S.M. de Vries, Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel ATO, TNO Voeding
Omschrijving project: Een optimale productkwaliteit kan worden bereikt wanneer alle elementen in de keten uitgevoerd worden met oog op productkwaliteit. De bestaande, kwaliteitsgerichte doelstellingen voor Tracking & Tracing (T&T, oftewel volg- en traceersystemen) richten zich op optimalisering van de besluiten van afzonderlijke actoren in de keten. Besluiten die optimaal zijn voor afzonderlijke actoren, zijn echter lang niet altijd optimaal voor de prestaties binnen de keten als geheel. Door informatie over de keten te koppelen aan ondersteuning voor de besluitvorming kunnen ketens zodanig worden beheerd dat het geheel wordt geoptimaliseerd. Hiertoe moeten upstreaminformatie en downstreamplanning aan elkaar worden gekoppeld en moeten onderdelen van de keten zich aanpassen aan het algemene ketenbelang. Anderzijds moeten de resultaten van de keten op een eerlijke manier worden verdeeld over de verschillende onderdelen van de keten. Het doel van dit project is de prestaties van de keten te verbeteren door algemene optimalisering. Wetenschappelijke achtergrond: De recente ontwikkelingen in Tracking & Tracing richten zich op informatie in de keten (traditionele T&T) en op de optimalisering van lokale beslissingen (bijvoorbeeld logistieke en kwaliteitsgerichte toepassingen van T&T). Wanneer het doel wordt de keten als geheel te optimaliseren, wordt de uitwisseling van informatie in de keten van essentieel belang. Onderzoeksinstrumenten: Aladdin: een instrument voor simulatie van logistieke ketens FoodPrint: een doelgerichte methode voor de analyse en het ontwerp van T&Tsystemen. Begrote kosten: 325 k€
Deliverables: Een model voor het beschrijven van processen en beslissingen in de keten en van hun optimalisering met behulp van FoodPrint. Een concept dat kan worden toegepast in de praktijk, bijvoorbeeld op de verzameling en evaluatie van keteninformatie. Een prototype van een systeem voor ketenoptimalisatie met upstreaminformatie over de producthistorie en downstreaminformatie over de vraag.
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld: Een belangrijke drijvende kracht achter de recente pogingen om T&T-systemen te ontwikkelen voor voedselproductieketens is het opsporen en uitwisselen van informatie geweest die relevant is voor alle professionele belanghebbenden. De toepassing van deze informatie voor de optimalisatie van de hele keten is nog niet nader onderzocht.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
152
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen: Dit project zal instellingen in staat stellen om vooruitgang te boeken in het ontwerp van T&T-systemen die goede informatie zullen leveren voor evenwichtige besluitvorming over kosten en baten in de voedselproductieketen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
153
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
CONTTRACT: Consumer Oriented Transparency of Tracking and Tracing Systems (consumentgerichte transparantie van volg- en traceersystemen) Dr. H.S.M. de Vries, Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel ATO, TNO Voeding
Omschrijving project: Tracking & Tracing-systemen (volg- en traceersystemen) zijn vooral bedoeld om professionele partners in de voedselproductieketen de mogelijkheid te geven om informatie uit te wisselen over de herkomst en teelt van het product, over het productiesysteem enz. Hoewel consumenten over het algemeen slechts een beperkte interesse hebben in deze informatie, kan de beschikbare informatie zeer belangrijk zijn voor de transparantie van de oplossingen voor ketenbeheer in het algemeen en bij voedselpaniek in het bijzonder. Dit project richt zich op de transparantie van de voedselproductieketen door informatie uit T&T-systemen beschikbaar te maken voor consumenten. Als informatie beschikbaar wordt gesteld, moet deze relevant, begrijpelijk, zinvol en gemakkelijk toegankelijk zijn voor consumenten. Voor experts en consumenten moet een gezamenlijke taal voor bepaalde T&T-systemen worden ontwikkeld om de informatie toegankelijk te maken. Bovendien moeten voor consumenten de juiste informatiekanalen worden aangewezen of ontworpen. Het doel van dit project is de ontwikkeling van: Een methodologie voor de ontwikkeling van een gezamenlijke taal voor een bepaald T&T-systeem. Een methodologie voor het aanwijzen en ontwerpen van kanalen voor de informatieuitwisseling. Wetenschappelijke achtergrond: CONTTRACT maakt gebruik van kennis uit de volgende onderzoeksgebieden: Tracking & Tracing-systemen Consumentenonderzoek Communicatie via internet Logistiek en economie van ketens en netwerken. Onderzoeksinstrumenten: Foodprint: een doelgerichte methode voor de analyse en het ontwerp van T&T-systemen Kwalitatief en kwantitatief consumentenonderzoek om de toegevoegde waarde te bestuderen vanuit het gezichtspunt van de consument. Business-to-business en consumentenonderzoek voor de ontwikkeling van een gezamenlijke taal op T&T-systemen. ICT en communicatiewetenschappen voor het aanwijzen en ontwerpen van informatiekanalen en sites. Deliverables: Begrote kosten: 400 k€ Meer inzicht in de toegevoegde waarde van T&T-systemen voor consumenten Een prototype van een gezamenlijke taal voor T&T-systemen Een prototype van een systeem voor consumentgerichte transparantie van T&T-systemen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
154
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De belangrijkste doelgroep voor de recente pogingen om T&T-systemen te ontwikkelen voor voedselproductieketens zijn tot nu de professionele belanghebbenden geweest. Tijdens experimenten zijn consumenten overladen met informatie en zijn consumenten uitgenodigd om informatie te maken over de keten. De door experts geleverde informatie wordt door consumenten echter nauwelijks gewaardeerd en de motivatie om zelf informatie aan te leveren is klein. Doel van dit project is om speciale informatiekanalen te ontwerpen voor informatie-uitwisseling met consumenten op een manier die consumenten de benodigde informatie geeft, en om van consumenten op een flexibele manier informatie te verkrijgen die relevant is voor het verbeteren van de transparantie van de keten. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Dit project zal instellingen in staat stellen om vooruitgang te boeken bij het ontwerp van T&T-systemen door informatie beschikbaar en transparant te maken voor consumenten en door tegelijk de informatie van klanten in de systemen te integreren.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
155
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Systeemanalyse en strategische toekomstverkenning Dr. Arnold Tukker, Prof. Ruud Smits TNO-STB, universiteit Utrecht
Omschrijving project: In dit project wordt de innovatiedynamiek in het bestaande en toekomstige Nederlandse voedingscluster geanalyseerd (met inbegrip van de internationale ontwikkelingen die voor dit cluster relevant zijn). Dit onderzoek wil inzicht geven in: De bestaande dynamiek binnen het cluster (sociale, economische en milieugebonden trends) Mogelijkheden voor innovatie (in afzonderlijke bedrijven of in clusters van bedrijven/voedselketens) Mogelijkheden voor effectieve institutionele veranderingen die deze innovaties ondersteunen De meeste andere projecten in deze portfolio zijn gericht op de verwezenlijking van praktische innovaties die de integriteit in de voedselkeuze van de consument bevorderen. Steeds weer blijkt dat op normatieve basis gewenste innovaties (bijvoorbeeld de verwezenlijking van voedselintegriteit) alleen onder de volgende voorwaarde ook daadwerkelijk worden gerealiseerd: de spelers in de waardeketen, met inbegrip van de eindconsument, moeten allemaal een prikkel krijgen om te veranderen en moeten de voordelen van die verandering inzien. Een ‘systeemanalyse’ is in feite een analyse van de belangrijkste groepen spelers in de voedingssector, hun onderlinge relaties en de prikkels die zij krijgen (met behulp van methodologieën zoals: NIS, Porter’s Diamond en clusterbenaderingen). Daarnaast maakt een toekomstverkenningsen/of scenariostudie met een tijdshorizon van 5 tot 10 jaar deel uit van dit onderzoek. Deze studie kan inzicht geven in de bestaande sociaal-economische dynamiek van de sector en van de consument. Dit alles laat op mesoniveau zien welk type innovatie daadwerkelijk wordt gestimuleerd door de structuur en dynamiek in het systeem en welk type innovatie waarschijnlijk wordt tegengehouden. Voor veel van de projecten in dit voedselprogramma moet dezelfde analyse worden uitgevoerd, maar dan op het niveau van een specifieke innovatie. Dit project reikt de methodologie voor deze analyse aan, alsmede het algemene beeld op mesoniveau dat als achtergrond kan dienen. In dit opzicht is dit project een generieke ‘servicemodule’ voor alle andere projecten in de portfolio. Het project biedt bedrijven in de Nederlandse voedingssector echter ook belangrijke informatie voor de ontwikkeling van hun strategie. Tot slot maakt dit project ook duidelijk welke gewenste innovaties niet kunnen worden gerealiseerd zonder wijzigingen in het stimuleringssysteem, waarbij wordt aangegeven welke (self-)governancemaatregelen hiervoor nodig zijn. Dit project vormt de verbinding tussen het kennisproject Voeding & Voedselintegriteit en het ICES KIS-3 programma Systeeminnovatie. Wetenschappelijke achtergrond: Dit onderzoek bouwt voort op de volgende kennisvelden: Innovatiewetenschappen (concepten zoals Nationale InnovatieSystemen, Porter’s Diamond, clusterstudies) Toekomstverkenning, ontwikkeling van scenario's en backcasting (processen voor terugredeneren) Governance Nieuw is dat de kennis in dit project wordt toegepast op een industrieel cluster en dat de kennis wordt gebruikt voor praktische benaderingen die innovatie stimuleren. Onderzoeksinstrumenten: Zie hierboven. De systeemanalyse wordt uitgevoerd op basis van bekende benaderingen zoals NIS, Porter’s Diamond en verkenningsmethoden (Delphi en scenarioanalyse). Deliverables: Biedt industrie, overheid en intermediairs inzicht in: Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
Begrote kosten: 600 k€
156
Het nationale innovatiesysteem van het Nederlandse voedingscluster Autonome trends/ontwikkelingen Doelstellingen die het Nederlandse voedingscluster in circa 2010 moet hebben bereikt (met de verwachting voor 2020) Mogelijke ontwikkelingsroutes voor organisatorische en technische innovaties die aan deze normatieve doelen kunnen voldoen. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Dit onderzoek bouwt voort op de volgende kennisvelden: Innovatiewetenschappen (concepten zoals Nationale InnovatieSystemen, Porter’s Diamond, clusterstudies) Toekomstverkenning, ontwikkeling van scenario's en backcasting (processen voor terugredeneren) Governance Nieuw is dat de kennis in dit project wordt toegepast op dit industriële cluster en dat deze kennis wordt gebruikt voor praktische benaderingen die innovatie stimuleren. Met name de vraag hoe innovatieprocessen op de langere termijn in een normatief gewenste richting kunnen worden gestuurd, is relatief nieuw; over onderzoek hiernaar is tot nu relatief weinig ervaringskennis beschikbaar. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Zie hierboven. De deelnemende instellingen willen hun expertise en vooraanstaande positie in deze onderzoeksvelden verder uitbreiden. TNO-STB heeft de ambitie om bij te dragen tot programma’s voor transitiemanagement en om de theoretische inzichten in innovatieprocessen te koppelen aan de realisatie van innovaties en het experimenteren daarmee in de praktijk. Dit project past binnen deze ambitie. Voor de RUU past dit project in het streven om haar leidinggevende positie in innovatiestudies en daaraan verwante governancemodellen te behouden en te bestendigen. De deelnemende instellingen hebben de volgende kwalificaties: De uitvoering van ongeveer 30 clusterstudies. Enkele tientallen wetenschappelijke publicaties op het gebied van toekomstverkenning en governance. Lidmaatschap van verschillende adviserende redactieorganen en beoordelingscommissies op dit gebied.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
157
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Ontwikkeling van high-throughput testsystemen die de relatie tussen nieuwe voedselingrediënten en gezondheid aangeven Prof. dr. W.H.M. Saris, Prof. dr. ir. A.G.J. Voragen Maastricht, Wageningen UR
Omschrijving project: Grondstoffen voor de voedselproductie bevatten enorme hoeveelheden afzonderlijke componenten. Tot nu toe heeft de voedingsindustrie geen systeem ontwikkeld dat deze voedselcomponenten test op hun functionaliteit in relatie tot de menselijke gezondheid. Systematische screening van mogelijke voedselcomponenten is essentieel voor de ontwikkeling van een tweede generatie functionele voeding, omdat zó de meest geschikte ingrediënten kunnen worden aangewezen voor de verbetering van bepaalde fysiologische functies of de vermindering van gezondheidsrisico’s. Doel van het project: De ontwikkeling van een biologisch high-throughput testsysteem dat de relatie tussen nieuwe voedselingrediënten en gezondheid kan aangeven. In een demonstratieproject worden proteïnen gebruikt als inputingrediënt voor dit systeem, en de cellulaire cytokineproductie als biologische functie. Wetenschappelijke achtergrond: De vergrijzing van de bevolking en de daaruit voortvloeiende toename van de kosten voor de gezondheidszorg betekenen dat er onder consumenten steeds meer vraag zal ontstaan naar specifieke functionele gezondheidsvoeding en naar gezonder voedsel in het algemeen. Tot nu toe zijn potentiële gezondheidsbevorderende voedselingrediënten vaak bij toeval ontdekt. Er zijn geen systematische zoeksystemen ontwikkeld, zoals wel is gebeurd in de farmaceutische industrie. De toepassing van de bestaande kennis uit de farmacie op de voedingsindustrie zou de ontwikkeling van een tweede generatie functionele voeding kunnen versnellen. Dit project richt zich op het gezondheidsprobleem van de chronische ontsteking, dat wordt waargenomen bij verschillende chronische ziekten, zoals hart- en vaatziekten, obesitas, diabetes en verscheidene veelvoorkomende darm- en longaandoeningen. Onderzoeksinstrument: Het project bouwt voort op de meest geavanceerde kennis van innovatieve procestechnologie die in de farmaceutische industrie wordt gebruikt voor de ontwikkeling van medicijnen. Naast de ontwikkeling van reeksen van voedselingrediënten met behulp van geavanceerde industriële analyseprocedures moet speciaal aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van specifieke humane cellijnsystemen voor high-throughput screening op specifieke cellulaire biologische functies en aan follow-upprocedures voor klinische tests op proefpersonen als proof of concept. Het project combineert onderzoek naar de ontwikkeling van methoden en procedures voor de selectie, fractionering en opslag van componenten van voedselingrediënten (aio1 PostDoc1) met de ontwikkeling van cellijnmethoden die het concept van de regeling van het ontstekingsproces door cytokines testen (aio2/3 PostDoc2) en de toepassing van kandidaat-componenten in experimenten met proefpersonen als proof of concept (aio3/4). Deliverables: Samenstelling van reeksen van voedselingrediënten voor highthroughput screening Testsystemen die de functionaliteit van voedselcomponenten screenen Procedures voor proof of concept-studies naar de functionaliteit voor de mens. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
Begrote Kosten: 4.075 k€
158
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De in dit voorstel beschreven benadering heeft haar nut bewezen in de farmacologie. Functionele voedselcomponenten beïnvloeden, net zoals medicijnen, de stofwisselingsprocessen van de mens en kunnen op een positieve manier interveniëren in de (patho-)fysiologie van veelvoorkomende gezondheidsaandoeningen. In tegenstelling tot de in de farmaceutische industrie beschikbare kennis en technologie voor systematische evaluatie van farmacologische substanties zijn de beschikbare knowhow en financiële middelen voor de evaluatie van functionele voedselingrediënten in de voedingsindustrie zeer beperkt en fragmentarisch. Een systematische benadering is echter al zeer succesvol gebleken voor bepaalde voedselcomponenten (zoals fytosterol). Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen De instellingen kunnen bogen op bekende eerdere studies naar het effect van functionele voedselingrediënten op het gebied van vetstofwisseling, obesitas, chronische ontstekingen en fysieke en mentale prestaties. De in dit voorstel beschreven systematische benadering is echter nog niet eerder gebruikt. Hiervoor is niet alleen een uitbreiding van de bestaande onderzoekslijnen nodig, maar moet ook een brug worden geslagen naar nieuwe technologie en kennis die nog niet beschikbaar is binnen de instellingen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
159
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Een geïndividualiseerd, gezond voedingsadvies Prof. W.H.M. Saris, Prof. R-JM Brummer, Prof. J.C.M. van Trijp Universiteiten van Maastricht en Wageningen
Omschrijving project: Het is bekend dat er tussen individuen grote verschillen bestaan met betrekking tot het ontwikkelen van voedselgerelateerde gezondheidsaandoeningen en hun reactie op voedingsinterventie. Dit project beoogt geldige genetische biomarkers van relevante voedselgerelateerde gezondheidsaandoeningen op te sporen en de relevante variaties aan te geven die individuen vertonen in hun reacties op belangrijke voedingsmiddelen met betrekking tot deze aandoeningen. Dit soort informatie is van centraal belang als we individuen gerichter willen informeren over voedingsvoorschriften en hun individuele respons op een bepaald ziekterisico. Doel van het project is om door integratie van verschillende technologieën met een persoonlijk advies te komen. Het project zal zich beperken tot aandoeningen die verband houden met onder- en overgewicht en tot de variatie in energie-efficiëntie in relatie tot macronutriënten. Dit project zal op het niveau van technieken, concepten en resultaten de inzichten benutten uit het WCFS-initiatief op het gebied van nutrigenomica, dat is gericht op de aandoening metaboolsyndroom. Deze nieuwe benadering kan alleen effectief tot een geïndividualiseerd, gezond voedingsadvies leiden als ook cruciale aspecten van de verwachtingen en behoeften van de individuele consument in acht worden genomen. Wetenschappelijke achtergrond: Door de publicatie van de voorlopige Human Genome Chart in het jaar 2000 lijken geheel nieuwe mogelijkheden eindelijk werkelijkheid te worden. De bekende grote variabiliteit in fysiologische functies zoals energie-efficiëntie en voedselconsumptie is gebaseerd op de genetische variabiliteit in de respons op nutriënten. In de komende 5 jaar zal kennis van alle relevante genen en genetische varianten (SNP’s) algemeen beschikbaar worden. Een realistische verwachting is in dit verband dan ook dat er over 5 à 10 jaar SNP-profielen beschikbaar zullen zijn die verband houden met de relevante voedselgerelateerde aandoeningen. Grootschalige, minimaal invasieve testsystemen zijn nodig om hiermee voordelen te behalen voor de volksgezondheid. Het is belangrijk om nu al te beginnen met de integratie van de resultaten die op het niveau van technologie en wetenschap zijn behaald door verschillende disciplines. Daarnaast moeten de verwachtingen en behoeften van consumenten duidelijk worden en als sjabloon worden gebruikt voor het ontwerp van tests die de individuele respons karakteriseren. Onderzoeksinstrumenten: Transcriptomica, proteomica, metabolomica, bio-informatica, technieken voor energieen substraatstofwisseling en consumentenwetenschappen. Het project combineert een experimentele studie over humaan ondergewicht (aio1) en overgewicht (aio2), het ontwerp en de toepassing van dedicated genchips (aio3), proteomica/metabolomica (aio4) en consumentenwetenschappen (aio5). Deliverables: Grootschalige, minimaal invasieve tests met biomarkers om de individuele gevoeligheid voor een onevenwichtig gewicht te karakteriseren Grootschalige, minimaal invasieve tests met biomarkers om de individuele respons op voedingsinterventie te karakteriseren Strategieën voor de implementatie van nieuwe biomarkers om de consument te adviseren over een persoonlijk, optimaal Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
160
Begrote kosten: 3.895 k€
dieet voor een langdurige gezondheid. Een procedure voor de ontwikkeling van reeksen van biomarkers voor verschillende gezondheidsaandoeningen. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De enorme groei van (technologische) kennis op het gebied van de genomica is nog niet in voldoende mate overgebracht en vertaald naar het terrein van voeding en gezondheid. De bestaande kennis over de individuele respons op voedingsinterventie is fragmentarisch. Er is behoefte aan een brede, systematische benadering om de doelen van het project te verwezenlijken. Bovendien is een systematische benadering nodig, maar nog niet beschikbaar, voor de selectie van relevante biomarkers voor de geselecteerde gezondheidsaandoeningen. Dit proces dient een dynamisch karakter te krijgen om zo een continue kennisstroom over dit onderwerp op gang te brengen. Hoewel het project gericht is op specifieke voedselgerelateerde gezondheidsaandoeningen, kunnen de deliverables van het project mogelijk er belangrijk zijn voor aangrenzende sectoren als de gezondheidszorg en de volksgezondheid. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Hoewel de instellingen die aan dit project deelnemen over veel kennis en technologie beschikken op het gebied van de nutrigenomica en de onderzochte gezondheidsaandoeningen, is deze knowhow nog niet systematisch toegepast op de hier beschreven onderzoeksvraag. Het project vraagt om samenwerking met biomedische technologiecentra en geselecteerde industriële partners. De studies met betrekking tot behoeften en verwachtingen van consumenten moeten in een Europees perspectief worden geplaatst.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
161
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Consumentgericht ontwerp van functionele voeding Prof. J.C.M. van Trijp, Prof. W.H.M. Saris Wageningen, Maastricht, TNO Voeding, ATO
Omschrijving project: Functionele voeding biedt de mogelijkheid om in belangrijke mate bij te dragen tot gezonde eetpatronen van de consument door de aanwezigheid van negatieve bestanddelen in het voedsel te beperken of door positieve kenmerken toe te voegen. Tot nu toe vormt functionele voeding slechts een klein deel van het totale voedselpakket. In die zin zijn er nog veel meer mogelijkheden voor deze voedingsmiddelen. De vraag van consumenten is achtergebleven bij het ambitieniveau van de overheid en het bedrijfsleven. Het succes van functionele voeding zou in de toekomst kunnen toenemen door een meer consumentgericht ontwerp. Het doel van dit project is de ontwikkeling van instrumenten die: Aangeven hoe consumenten hun gezondheid en de rol van voedselconsumptie daarin beoordelen (bijvoorbeeld in vergelijking met andere levensstijlfactoren). Inzicht geven in de besluitvormingsprocessen van de consument die leiden tot een keuze voor functionele voeding (in plaats van voor gewoon voedsel, medicijnen of aanpassingen van de levensstijl), met inbegrip van de triggers en barrières voor de consumptie van functionele voeding Inzicht geven in de manier waarop consumenten de gezondheidswaarde van voedselproducten beoordelen op basis van productkenmerken en –informatie, en deze inzichten vervolgens gebruiken om de percepties over de gezondheidswaarde bij te stellen De implicaties voor het ontwerp van concepten voor functionele voeding aangeven. Wetenschappelijke achtergrond: Functionele voeding heeft zowel raakvlakken met gewone voedingsmiddelen als met medicijnen. Consumenten kunnen functionele voeding daardoor niet precies plaatsen. En, hoewel de meeste mensen een gezond en lang leven erg belangrijk vinden, speelt dit thema toch geen grote rol bij de voedselkeuze van gezonde mensen (de keuze wordt voornamelijk bepaald door de vraag of het voedsel lekker en gemakkelijk te bereiden is) Situationele factoren kunnen een keuze op basis van gezondheid wel naar de voorgrond schuiven (ten koste van genots- en gemaksaspecten). Dit project gebruikt de doeltheorie (Austin en Vancouver, 1996) om inzicht te krijgen in de manier waarop de consument het verlangen naar een gezond leven vertaalt in de aankoop en consumptie van functionele voeding. In het project worden op informatie gebaseerde en daarvan afgeleide meningsvormingsprocessen uit de gedragstheorie (Fishbein en Ajzen, 1975) gebruikt om de implicaties voor nieuwe functionele voeding te doorgronden. Daarbij wordt expliciet rekening gehouden met individuele verschillen. Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek naar de determinanten voor een keuze voor functionele voeding Ontwikkeling van een model van de belangrijkste factoren en determinanten voor de acceptatie van functionele voeding Richtlijnen voor de vertaling van de resultaten naar het ontwerp van concepten voor nieuwe functionele voeding Kwalitatief en kwantitatief consumentenonderzoek om inzicht te krijgen in de acceptatie door consumenten en om het model te valideren. Deliverables: Een model voor evaluatie van de functionele voeding en voor het keuzeproces. Methodologie voor de vertaling naar het Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
Begrote kosten: 420 k€
162
ontwerp van functionele voeding Onderzoeksmethodologie voor snelle onderkenning van de mogelijkheden van een functioneel voedingsconcept. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Functionele voeding vormt voor de consumenten een nieuwe keuzemogelijkheid, die raakvlakken heeft met gewone voeding en met medicijnen. Tot nu toe is functionele voeding vooral benaderd vanuit een technologisch, biowetenschappelijk gezichtspunt, met veel aandacht voor nieuwe mogelijkheden en ontdekkingen. In dit project worden de gezondheidsoverwegingen van de consument als uitgangspunt genomen. We hopen zo meer inzicht te krijgen in de beslissingen en compromisbereidheid van consumenten op het gebied van gezond gedrag en de keuze voor functionele voeding. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen In het project wordt nauw samengewerkt tussen experts op het gebied van marketing en consumentengedrag en voedings- en biowetenschappers. Deze nauwe samenwerking kan in belangrijke mate bijdragen tot een beter inzicht in de wensen en verwachtingen van consumenten met betrekking tot functionele voeding. Hierdoor wordt marktrealisme in de biowetenschappen ingebouwd en biowetenschappelijk realisme in de op marketing gerichte benaderingen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
163
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Doeltreffende formulering van gezondheidsclaims voor consumenten Prof. J.C.M. van Trijp, Prof. J. van der Pligt Wageningen UR, universiteiten van Amsterdam en Maastricht
Omschrijving project: De wijze van communicatie, in de vorm van subtiele intrinsieke productprikkels en extrinsieke prikkels zoals gezondheidsclaims bij het product, bepaalt of de gezondheidsvoordelen van voedingsmiddelen op de consument overkomen. Gezondheidsclaims kunnen worden geformuleerd voor verschillende soorten inhoud (bijvoorbeeld gezondheid versus ziekte) in verschillende indelingen (bijvoorbeeld positief/negatief, lang/kort). Doeltreffende gezondheidsclaims voor consumenten kunnen consumenten motiveren gezond te eten en kunnen barrières wegnemen. Welke claims al dan niet aantrekkelijk zijn voor welke consumenten in welke situaties, is momenteel nauwelijks bekend (zie bijvoorbeeld Lee en Aaker, 2002). Als gevolg hiervan is het standpunt van de consument t.a.v. de formulering van claims voor functionele voeding grotendeels genegeerd en zijn claims vooral ingegeven door bepaalde regelgeving of door de wetenschap. De volgende sleutelvragen worden behandeld: Hoe beoordelen consumenten de bestaande gezondheidsclaims? Hoe moeten gezondheidsclaims worden geformuleerd om de impact op de consument (en op de volksgezondheid) te maximaliseren? Hoe kan de stem van de consument worden geïntegreerd in de bestaande formulering van gezondheidsclaims? Wetenschappelijke achtergrond: Het bestaande onderzoek naar de doeltreffendheid van gezondheidsclaims voor consumenten is met name gericht op algemene adviezen (“eet gezond, voorkom HIV”) en minder op productspecifieke claims (zie bijvoorbeeld Rothman & Salovey, 1997). Bovendien is het meer gericht op preventie dan op promotie (zie bijvoorbeeld Lee & Aaker, 2002). Daarnaast zijn de resultaten van deze onderzoeksinspanningen inconsistent omdat de framing van het object steeds verschilde (zie bijvoorbeeld Levin et al., 1998). Binnen de theorie van goal framing bestuderen auteurs gezondheidsclaims pas sinds kort in termen van de handeling (“wél doen” versus “niet doen”) en het gevolg (“winst”, “afzien van winst”, “verlies” en “verlies vermijden”), op basis van de regulatory focus-theorie (zie bijvoorbeeld Higgins, 1997; Aaker en Lee, 2001) Er zijn redenen om aan te nemen dat consumenten consistent verschillen in hun voorkeur voor een bepaalde inhoud en indeling van gezondheidsclaims op basis van het regelgevende doel (de regulatory focus) van de claim (zie bijvoorbeeld Aaker en Lee, 2001) en op basis van betrokkenheid en persoonlijkheidsfactoren (zie bijvoorbeeld Rothman en Salovey, 1997). Het onderhavige project bouwt voort op deze bestaande kennis en voegt daaraan de invalshoeken van de consument en van het voedselproduct toe om de bestaande bevindingen te valideren voor en uit te breiden naar de functionele voeding. Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek naar de doeltreffendheid van claims Ontwikkeling van een model van het beoordelingsproces van consumenten met betrekking tot gezondheidsclaims Indeling van mogelijke claimformuleringen in categorieën Kwalitatief consumentenonderzoek om inzicht te krijgen in het beoordelingsproces van de consument Kwantitatief consumentenonderzoek om de gezondheidsclaims te testen en aan te passen zodat een optimale consumentenrespons wordt verkregen. Deliverables: Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
Begrote kosten: 600 K€ 164
Sleutelfactoren voor de doeltreffendheid van claims Inzicht in de aantrekkelijkheid van (categorieën van) bestaande gezondheidsclaims voor consumenten Een consumentgerichte indeling in categorieën van gezondheidsclaims Aan en af te raden elementen in gezondheidsclaims vanuit het gezichtspunt van de consument. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Het bestaande psychologische onderzoek naar de doeltreffendheid van gezondheidsclaims is grotendeels gericht op algemene gezondheidsrichtlijnen zoals “Eet gezond” of “Gebruik een condoom” en op preventief gedrag. Dit onderzoek breidt deze onderzoekstraditie uit door het perspectief van de consument en de dimensie van voedselproducten (productclaims in plaats van gezondheidsclaims) te bestuderen. Daarnaast krijgt promotiegedrag (in plaats van preventie) in dit onderzoek een prominentere plaats. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Het project brengt wetenschappers uit verschillende disciplines bij elkaar, waaronder voedingswetenschappers (“wat kunnen we zeggen”), psychologen (“hoe kunnen we het zeggen”), marketingspecialisten (“hoe moeten we het zeggen”) en juridische experts (“wat mogen we zeggen”). Deze multidisciplinaire aanpak van de formulering van gezondheidsclaims is innovatief voor alle betrokken instellingen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
165
Naam project: Onweerstaanbare gezonde snacks voor kinderen Contactpersoon: Prof. J.C.M. van Trijp (WU) Deelnemers: Universiteiten van Wageningen en Utrecht Omschrijving project: Obesitas bij kinderen is een van de belangrijkste gezondheidsproblemen in onze maatschappij en een probleem dat bovendien nog steeds groeit. In dit geïntegreerde project willen we inzicht krijgen in de motivatie achter het snackgedrag van kinderen en deze inzichten gebruiken om een gezonde snack met een hoge voedingswaarde (en weinig calorieën) te ontwikkelen, die het kind direct aanspreekt (spannend) en tot consumptieloyaliteit leidt (wordt vaak gegeten, gaat niet vervelen). In het project worden vier disciplines gecombineerd: marketing & consumentengedrag (Van Trijp), psychologie van de perceptie (Kroeze), voedselkeuzegedrag (De Graaf) en voedseltechnologie (Van Boekel). Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op en levert een bijdrage aan verschillende onderzoeksstromen, waaronder marketingkennis, consumentengedrag, psychologie van de sensorische perceptie (ook op lage bewustzijnsniveaus), sensorisch bepaalde verzadiging en productmoeheid, geïntegreerde voedseltechnologie en consumentgerichte ontwikkeling van voedselproducten. Integratie van deze stromen moet leiden tot een fundamenteel inzicht in de snackmotivatie van kinderen en tot het ontwerp van een voorbeeldsnack die gezond is, direct aantrekkelijk is voor kinderen en de wens tot herhaalde consumptie genereert (loyaliteit). De voornaamste interventiemethode bestaat daarin dat met een optimaal productontwerp (complexiteit van de productkenmerken) productmoeheid wordt tegengegaan, waardoor sensorisch bepaalde verzadiging door deze gezonde snacks wordt voorkomen. Productcomplexiteit is het overkoepelende thema dat de aantrekkelijkheid voor het kind moet genereren op de volgende niveaus: productkeuze (Van Trijp), sensorisch bepaalde verzadiging (de Graaf), neurologische basis (Kroeze) en productontwerp (Van Boekel). Onderzoeksinstrumenten: Analyse van voedselconsumptie en enquêtes Experimentele studies naar sensorisch bepaalde verzadiging Neurologisch onderzoek naar de neurale substraten voor langdurig “lekker vinden” Chemisch/fysiek productonderzoek met nadruk op de smaakvrijgave. Deliverables: Inzicht in de sleutelfactoren voor het snackgedrag (“grazing”) van kinderen Inzicht in de rol die productcomplexiteit speelt in de opbouw van loyaliteit en het tegengaan van productmoeheid Nieuwe technologie voor het samenstellen en structureren van het product met het oog op de optimale ervaring door het kind Inzicht in de neurale en gedragsmatige substraten voor langdurig “lekker vinden” Beste praktijk in geïntegreerde, consumentgerichte productontwikkeling.
Begrote kosten: 2.000 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De unieke bijdrage die dit project kan leveren, is gelegen in de integratie van de disciplines en de nadruk op gedragsbestendiging. Om dit doel te bereiken wordt een optimale sensorische kwaliteit (voor het genereren van een proefproduct) gecombineerd met een optimale productcomplexiteit (om productmoeheid tegen te gaan) op de volgende niveaus: het keuzegedrag, de sensorische perceptie, de neurale representatie en productkenmerken. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
166
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen: Het project levert een nieuwe infrastructuur op door integratie van de disciplines voedseltechnologie, psychologie, onderzoek naar de acceptatie van voedsel, marketingkennis en consumentenwetenschap rondom het overkoepelende thema van optimale productcomplexiteit.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
167
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Aantrekkelijke gezondheidsvoeding voor onderweg Prof. J.C.M. van Trijp Wageningen, TNO, ATO
Omschrijving project: Voedsel wordt steeds vaker buitenshuis en buiten de traditionele consumptiecontext om genuttigd (onderweg). Dit verschijnsel vormt een nieuwe uitdaging voor de ontwikkeling van gezonde, functionele voeding voor een nieuwe, niet-traditionele markt. Dit project wil diepgaand onderzoeken hoe functionele voeding kan worden gepositioneerd in de consumptie onderweg. Als gezonde voeding gemakkelijk verkrijgbaar wordt via een toegankelijk toeleveringskanaal, kan een belangrijke barrière voor gezonde voedselconsumptie worden verlaagd. Dit project wil tot een fundamenteel begrip komen van de consumentenvraag naar gemaksproducten, met name voor consumptie onderweg. Het project richt zich op het geheel van afwegingen van de consument en op de sterke en zwakke punten van alternatieve soorten voeding voor onderweg. Op basis van deze informatie wordt een concept voor een gezonde snack ontwikkeld en getest op consumenten. Alternatieve distributiekanalen (bijvoorbeeld automaten) worden in de analyse meegenomen. Belangrijkste onderzoeksvragen: Welke eisen stellen consumenten aan snacks voor onderweg? Welke categoriseringen en welke sterke en zwakke punten gelden er voor alternatieven in de reeks afwegingen? Hoe kan deze informatie in het productontwerp worden ingezet voor de ontwikkeling van een gezonde snack? Hoe beoordelen consumenten deze gezonde snack als er alternatieve distributiewijzen worden aangeboden? Het onderzoek richt zich met name op: Het vaststellen van de afwegingen van consumenten bij consumptie onderweg De ontwikkeling van een model voor voedselconsumptie onderweg De implicaties voor het ontwerp van een gezond product voor onderweg. Wetenschappelijke achtergrond: De meeste modellen van het keuzegedrag van consumenten richten zich op rationele processen, waarin de consument allerlei zaken tegen elkaar afweegt. In dit project wordt echter voortgebouwd op kennis over impulsaankopen en over situationele invloeden op het consumentengedrag met betrekking tot voedselkeuze om een model te maken voor voedselkeuze onderweg. Daarbij wordt vooral aandacht geschonken aan de gezondheidsmotivatie en de manier waarop deze wordt afgewogen tegen situationele motieven en tijdsbeperkingen. Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek en enquêtes Kleinschalige experimenten om de hypothesen te testen Praktijkexperimenten met het concept van een gezonde snack voor onderweg. Deliverables: Een model voor voedselconsumptie onderweg Test van een concept voor een gezonde snack Proof of principle-tests van het gezonde snackconcept voor onderweg
Begrote kosten: 475 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De meeste modellen van het keuzegedrag van consumenten, ook op het gebied van gezondheid, zijn gebaseerd op rationeel, weloverwogen keuzegedrag. Voor een groot deel van de voedselkeuzes strookt dit model echter niet met de werkelijkheid, omdat Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
168
steeds meer voedselkeuzes onderweg worden gemaakt en gebaseerd zijn op impulsen en verkrijgbaarheid. Dit project wil een bijdrage leveren via de ontwikkeling van een voedselkeuzemodel voor onderweg en de levering van een proof of principle voor een gezond snackconcept voor onderweg. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Hoewel alle deelnemers aanzienlijke vaardigheden en expertise hebben met betrekking tot het onderzoek naar consumentengedrag, hebben zij niet eerder samengewerkt aan concrete praktijkvoorbeelden zoals voedselconsumptie onderweg. De combinatie van deze expertises op het gebied van consumentengedrag vormt de beste basis voor de ontwikkeling van een goed model van consumentengedrag bij consumptie onderweg.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
169
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Postprandiale wellness Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel TNO-Voeding, WUR
Omschrijving project: Een belangrijk aspect van de waardering van gezondheidsvoeding is hoe fit en goed mensen zich voelen na het eten ervan. Dit concept wordt momenteel vooral toegepast in de zogenaamde “high-energy” drinks, maar zou gemakkelijk kunnen worden overgezet naar werkelijk gezonde voeding, zoals vezelrijke voeding, voeding met een uitgebalanceerde samenstelling van nutriënten, probiotica enz. Voorstel: Een methodologie ontwikkelen voor het beschrijven en meten van subjectieve gevoelens van welzijn na de consumptie van een bepaald voedingsmiddel. Deze methodologie voor het meten van wellness gebruiken om de effecten te karakteriseren van macronutriënten, vezels, probiotica, verzadiging stimulerende ingrediënten enz. Wetenschappelijke achtergrond: Het onderzoek naar postprandiale wellness (het welbevinden vlak na de maaltijd) heeft zich voornamelijk beziggehouden met het gebrek aan welzijn en met honger en verzadiging aan de ene kant en met de effecten van bekende farmacologisch actieve voedingscomponenten zoals cafeïne en alcohol aan de andere kant. Het onderhavige onderzoeksvoorstel beoogt de ontwikkeling van een methodologie voor het meten van subjectieve gevoelens van wellness. De resultaten van deze methodologie worden vervolgens beoordeeld op basis van een analyse van de belangrijkste componenten, een multivariate analyse enz. De uitkomsten kunnen als basis dienen voor verder onderzoek naar de herkomst en mechanismen van waargenomen percepties. Onderzoeksinstrumenten: Consumentenpanel Modellering en multivariate statistiek Voedseltechnologie Deliverables: Methode voor het karakteriseren en meten van postprandiale wellness Effecten van een aantal ingrediënten op postprandiale wellness
Begrote kosten: 565 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Het meeste onderzoek naar de waardering van producten richt zich op het moment van de consumptie. Een van de belangrijkste motieven om te eten is echter dat het lichaam moet worden voorzien van energie en nutriënten, dus dat men zich na het eten beter moet voelen. De meeste literatuur over postprandiale perceptie houdt zich vooral bezig met (zeer) negatieve factoren, vooral voorzover die verband houden met gastrointestinale aandoeningen. Dit project geeft inzicht in de reden waarom een voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen wordt ontwikkeld, op basis van de effecten die optreden na het eten hiervan.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
170
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Dit project maakt gebruik van de kennis van TNO over verzadiging en gastro-intestinale fysiologie om betrouwbare en relevante vragenlijsten op te stellen over postprandiale wellness. De ingevulde vragenlijsten worden vervolgens gebruikt om de factoren te bestuderen die invloed hebben op postprandiale wellness en op het langdurig “lekker vinden”.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
171
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Obesitas, voedselconsumptie en lichaamsbeweging Prof. W.H.M. Saris Universiteiten van Maastricht, Wageningen en Amsterdam
Omschrijving project: Dit project gaat op zoek naar de sleutelfactoren die bepalen welke rol de consumptie van voedsel (in het bijzonder van frisdranken) en fysieke activiteitspatronen spelen in de ontwikkeling van obesitas, met name bij jongeren (kinderen en adolescenten). Om een verdere toename van obesitas tegen te gaan, is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan preventie in deze leeftijdsgroepen. De toename van obesitas en type 2 diabetes is voor het overgrote deel te verklaren door de toegenomen consumptie van voedsel en snacks en de verminderde fysieke activiteit. Het gebruik van frisdranken, mineraalwater en sportdranken bevindt zich op een punt waar voedselconsumptie en fysieke activiteit elkaar kruisen. In de afgelopen jaren zijn deze dranken uitgegroeid tot een belangrijke groep in het voedselpakket, die de voedselkeuze van de consument en wellicht ook diens activiteitspatronen beïnvloedt. Doel van dit geïntegreerde project is inzicht te verwerven in de beweegredenen ten aanzien van de consumptie van frisdranken binnen de verschillende leeftijdsgroepen, de relatie die deze consumptie heeft met fysieke activiteitspatronen en de invloed van deze consumptie op de gezondheid. Deze inzichten worden gebruikt om nieuwe formules voor dranken te ontwikkelen die jongeren aanspreken en tevens fysieke activiteit aantrekkelijk maken. Het gaat hier om een geïntegreerde benadering waarin kennis op het gebied van marketing, consumentengedrag, voeding, (bewegings-)fysiologie en voedseltechnologie wordt gecombineerd. Wetenschappelijke achtergrond: Obesitas en diabetes zijn wereldwijd de meest bekende voedselgerelateerde ziekten geworden. De beschikbaarheid van grote hoeveelheden voedsel tegen lage prijzen draagt in hoge mate bij tot de epidemische vormen die deze ziekten hebben aangenomen. Daarnaast dragen lage activiteitsniveaus, die al op jonge leeftijd beginnen, bij tot dit fenomeen. De vraag naar de rol die frisdranken in dit proces spelen, is onlangs opgeworpen. Enerzijds is het van belang om de vochthuishouding, zeker tijdens het sporten, in evenwicht te houden, maar anderzijds worden frisdranken, met name gezoete dranken en vruchtensappen, nu in grote hoeveelheden geconsumeerd, en dit zou tot gewichtstoename kunnen leiden. Er is tot nu toe geen systematische analyse gepubliceerd van de productkeuze in de verschillende leeftijdsgroepen en van de relatie met fysieke activiteitspatronen. Daarnaast ontbreekt metabole informatie over de wisselwerking tussen specifieke ingrediënten van frisdranken en vruchtensappen en de eisen van consumenten (smaak, verzadiging) en fysieke kenmerken (gewichtsregulering, fysieke fitheid). Op basis van dit soort informatie worden alternatieven voor nieuwe dranken ontwikkeld, alsmede een nieuw concept dat de fysieke activiteit in deze leeftijdsgroepen stimuleert. Onderzoeksinstrumenten: Analyse van voedselconsumptie en enquêtes. Experimentele studies naar de fysiologische aspecten van frisdranken en vruchtensappen in relatie tot de metabole respons. Voedseltechnologie en productonderzoek. Modellen voor gezondheidspromotie om de verworven kennis op een praktisch niveau te integreren.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
172
Deliverables: Inzicht in de rol die frisdranken spelen in de voedselpatronen en voedingsgewoonten van jongeren. Inzicht in de fysieke activiteitspatronen van jongeren. Inzicht in de metabole gevolgen van een hoge consumptie van frisdranken in combinatie met lage niveaus van fysieke activiteit. Nieuwe technologie voor het samenstellen en structureren van het product. Beste praktijk in geïntegreerde, consumentgerichte productontwikkeling
Begrote kosten: 1.100 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld. In dit project worden voor het eerst beide kanten van de balans tussen energie en gewicht geïntegreerd op het niveau van een voedselcategorie die zeer nauw verbonden is met lichaamsbeweging en sport. Tot nu toe hebben de meeste benaderingen zich beziggehouden met het niveau van de voedselconsumptie óf het niveau van de lichaamsbeweging. Dit project neemt de positieve beelden van de voedselgroep (frisdranken, sportdranken en vruchtensappen) in relatie tot activiteit als uitgangpunt voor de ontwikkeling van nieuwe producten en activiteitsconcepten om tot een betere energiebalans tussen voedselconsumptie en energieoutput te komen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen In het project wordt nauw samengewerkt tussen experts op het gebied van marketing en consumentengedrag, voedingstechnici en wetenschappers op het gebied van voeding en bewegingsfysiologie. Deze nieuwe combinatie van expertises moet leiden tot nieuwe inzichten in de motivatie van jongeren en in hun verwachtingen van nieuwe concepten op het gebied van frisdranken en lichaamsbeweging.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
173
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Voedingsgedrag en gezondheid van adolescenten Prof. W.F. van Raaij Universiteiten van Tilburg, Maastricht, Wageningen
Omschrijving project: Het voedingsgedrag van jonge mensen van 14-20 jaar verschilt aanzienlijk van de eetgewoonten van oudere generaties. Fastfood en de toename in het gebruik van alcohol, tabak en drugs vormen een grote bedreiging voor de gezondheid. In dit onderzoek richten we ons op de waargenomen relaties tussen voedsel en gezondheid voor deze generatie jongeren. De nadruk ligt niet op het misbruik van alcohol, tabak en drugs, hoewel ook dit een rol speelt in het algehele ongezonde gedrag. In dit project ligt de nadruk op de tijdsoriëntatie en de waargenomen gevolgen van voedingsgedrag op de korte en lange termijn voor de fysieke conditie, de gezondheid en het welbevinden. Individuele verschillen op basis van geslacht, onderwijsniveau, werk, levensstijl en tijdsoriëntatie zijn in het ontwerp opgenomen. Pathologische gevallen van anorexia en boulimie zijn niet opgenomen. Wetenschappelijke achtergrond: De meeste jonge mensen blijken een korte tijdsoriëntatie te hebben met betrekking tot hun fysieke conditie, gezondheid en welbevinden. Met het concept tijdsoriëntatie of tijdsvoorkeur wordt gemeten hoe snel mensen hun behoeften willen bevredigen en of zij zich al dan niet zorgen maken over de langetermijneffecten van hun gedrag. Meritgoods worden gekenmerkt door gedragskosten op de korte termijn en voordelen op de lange termijn, terwijl demerit-goods het tegenovergestelde patroon laten zien: nu de bevrediging en later de gedragskosten. Deze gedragskosten omvatten ook de negatieve effecten op de gezondheid en het welbevinden. In dit project worden bevooroordeelde en correcte, impliciete causale redeneringen over de waargenomen relaties tussen voedingsgedrag en gevolgen voor de gezondheid bestudeerd. Onderzoeksinstrumenten: Het project bestaat uit een literatuuronderzoek dat de relaties tussen voedingsgedrag en gezondheid bestudeert, alsmede de causale redeneringen met betrekking tot deze relaties, met behulp van kwalitatieve interviews, een scenarioanalyse en inschattingen van de risico’s voor hun toekomstige fysieke conditie en gezondheid door jongeren. Begrote kosten: 295 k€ Deliverables: Catalogus van expliciete en impliciete causale redeneringen, bevooroordeeld en correct, in de context van voedingsgedrag en gezondheid. Beter inzicht in de al dan niet correcte percepties van jongeren met betrekking tot voedsel en gezondheid. Aangeven van communicatiethema’s en benaderingen die kunnen helpen om deze bevooroordeling en verkeerde percepties te corrigeren Symposium om de opgedane kennis te verspreiden onder experts op dit gebied. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De bestaande literatuur over het verspreiden van informatie om gedrag te veranderen is gericht op de gewenste wijzigingen en eindtoestand. Er is weinig onderzoek gedaan naar correcte of incorrecte causale redeneringen over het beginnen met of vasthouden aan een bepaald voedingsgedrag. In deze studie wordt een causale redenering gecombineerd met de tijdsoriëntatie/tijdsvoorkeur en met de aanname dat jonge mensen zich minder zorgen maken over de langetermijneffecten van hun gedrag. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
174
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen: De vakgroep voor economische psychologie van de universiteit Tilburg heeft veel ervaring met onderzoek naar consumentengedrag en reclame. De hoofdonderzoeker heeft ervaring met antirookonderzoek en -programma’s. Dit project biedt de mogelijkheid de kennis en expertise toe te passen op een specifieke doelgroep en op voedingsgedrag en gezondheid.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
175
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Standaarden voor good sustainable practices in de Dr. Arnold Tukker; Dr. Huug de Vries TNO-STB, ATO, WUR, TNO
Omschrijving project: Uit het Strategic Agricultural Initiative (SAI), dat is opgezet door Unilever, Nestlé en Danone, is gebleken dat op producten gerichte standaarden voor good sustainable practices een goede steun kunnen vormen bij het opzetten van integere voedselketens die duurzaam, veilig en gezond zijn. Uiteraard hebben veel bedrijven hun eigen interne standaarden en procedures. Het blijkt echter niet zo eenvoudig te zijn om standaarden en praktijken zodanig te formuleren dat deze a) kunnen worden toegepast door meerdere bedrijven, bij voorkeur door de hele sector, b) extern verifieerbaar en certificeerbaar zijn, en c) daadwerkelijk als betrouwbare standaarden worden geaccepteerd door andere belanghebbenden (het grote publiek, politici). In dit project wordt getracht een equivalent van de certificeringsprogramma’s van de Marine Stewardship Council en de Forest Stewardship Council op te zetten voor de voedingssector. De bedoeling is dat bedrijven, bovenop wettelijke minimumeisen, hun upstream- en downstreamketens controleren op mogelijke problemen met betrekking tot duurzaamheid en veiligheid en dat er vervolgens standaarden worden ontwikkeld die deze problemen oplossen. In dit verband lijkt een productgerichte benadering het meest effectief. Het project moet natuurlijk ook bekijken hoe dergelijke standaarden kunnen worden gekoppeld aan programma’s voor ecolabels, ISO 9000 en ISO 14000certificeringsprocedures enz. Het project moet interactief worden uitgewerkt met de bedrijfstakken die te maken hebben met de betreffende productgroepen. Maar bij de ontwikkeling van beste praktijken moet (net zoals in het SAI-project) ook rekening worden gehouden met de inzichten en eisen van externe belanghebbenden en met hun mening over problemen met voedselintegriteit. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de kennis uit het SAI-project, de ervaringen rondom MSC en veel andere kennis van ‘groen’ of ‘duurzaam’ ketenbeheer en de certificering van duurzame beste praktijken. Het resultaat daarvan zal standaarden voor beste praktijken zijn die in de praktijk goed toepasbaar blijken. Een belangrijk onderdeel van het project is echter ook kennisontwikkeling. ”Self-governance” door bedrijven is een relatief nieuw gebied. In het project is ook een reflectieve leercomponent ingebouwd m.b.t. de ervaringen van het project, zodat de meer algemene inzichten boven tafel komen en een meerwaarde voor de maatschappij kunnen opleveren. Onderzoeksinstrumenten: Zie de hiervoor genoemde kennisvelden. Deliverables: De deliverables zijn documenten voor good sustainable practices voor een aantal productketens of productgroepen, indien mogelijk geïnstitutionaliseerd en gerelateerd aan belangrijke initiatieven in het veld (ISO, EPD, SAI enz). De productgroepen worden gekozen op basis van de interesse van de deelnemende bedrijven in het algehele programma. Toegevoegde waarde voor de industrie: Grotere voedselveiligheid Betrouwbaardere keten Gezien worden als koploper op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
176
Begrote kosten: 300 k€ Opmerkingen: de door de bedrijfstak geïnvesteerde tijd is hier niet meegerekend.
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld: Hiervoor is al genoemd dat het project voortbouwt op de kennis uit het SAI-project, de ervaringen rondom MSC en veel andere kennis van ‘groen’ of ‘duurzaam’ ketenbeheer en de certificering van duurzame praktijken. Het project omvat echter ook een belangrijk deel kennisontwikkeling. Self-governance door bedrijven is een relatief nieuw gebied. In het project is een reflectieve leercomponent ingebouwd over de ervaringen van het project, zodat de meer algemene inzichten boven tafel komen en een meerwaarde voor de maatschappij kunnen opleveren. Dit alles zal resulteren in nieuwe inzichten in de manier waarop self-governance binnen industriële systemen en duurzaam ondernemen kunnen worden verwezenlijkt. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Zie hierboven. De deelnemende instellingen zullen hun expertise en vooraanstaande positie in deze onderzoeksvelden verder uitbreiden. TNO-STB heeft de ambitie om bijdragen te leveren aan programma’s voor transitiemanagement en om de theoretische inzichten in innovatieprocessen te koppelen aan de realisatie van innovaties en het experimenteren daarmee in de praktijk. Dit project past binnen deze ambitie. De deelnemende instellingen hebben de volgende kwalificaties: Zij zijn bezig met de ontwikkeling van het Strategic Agricultural Initiative (2001-2002, TNO-STB); Via het TNO/CKM Centrum voor Ketenanalyse en Milieu: management van het initiatief UNEP-SETAC Life cycle, dat wereldwijd een leidinggevende positie inneemt op het gebied van de analyse van milieuketens en management van de levenscyclus (certificering, informatiestromen over milieu- en maatschappelijke kwesties in de waardeketen alsmede milieu-informatie bij producten) Een groot aantal (tientallen tot honderden) projecten is uitgevoerd op het gebied van duurzaamheidsanalyses en/of technische verbeteringen in voedselproductieketens (TNO Voeding, TNO-STB).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
177
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
De (D)Innershop Dr. Arnold Tukker TNO-STB
Omschrijving project: In het onderzoek naar HiCS (Highly Customerised Solutions), dat door verschillende instituten wordt uitgevoerd met ondersteunende financiering van de EU, is een bedrijfsconcept ontwikkeld waarin productketens (onder andere voor voedsel) worden onderverdeeld in een centraal geïndustrialiseerd productiedeel en lokaal georganiseerde ‘platforms’ waarin customized solutions worden verzameld. Een van de concepten die in HiCS naar voren wordt geschoven, is de (D)Innershop. De (D)Innershop is een concept dat aansluit op de trend dat mensen steeds minder tijd hebben voor allerlei zaken, waaronder koken. Deze shop verkoopt kant-en-klare maaltijdingrediënten en afhaalmaaltijden, maar doet tevens dienst als restaurant. Als dit concept helemaal volgroeid is, krijgt het de vorm van een keten als de Bodyshop en wordt een heel nieuw eetconcept geïntroduceerd. De (D)Innershop richt zich volledig op gezond, smakelijk en veilig eten (te vergelijken met het Bodyshop-concept). Het concept kan zelfs nog verder worden uitgebreid met een gezondheidsinstituut dat als extra ondersteuning van deze keten dient en dat via moderne IT-services de voedingspatronen van personen kan volgen, adviezen kan geven enz. (vergelijkbaar met de persoonsgebonden trainingsprogramma’s van moderne tools in sportscholen). Een gezondheidsmonitor (health watch) kan deel uitmaken van het concept: een apparaat dat automatisch scant hoeveel en wat een persoon eet. Doel van dit project is om dit concept te ontwikkelen en te testen in samenwerking met bedrijven, in samenhang met het project voor systeemanalyse en toekomstverkenning. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de brede ervaring van het TNO-TU Delft Centrum voor Duurzame Productinnovatie Kathalys, en in het bijzonder op het HiCS-project. De bovenstaande projecten zijn in feite voorbeelden van de organisatie van ‘duurzame bedrijfsconcepten’: ga uit van een normatief doel (in dit geval: voedselintegriteit), en probeer de bedrijfsketen vervolgens zodanig te organiseren dat automatisch het normatief gewenste resultaat wordt bereikt. De praktijkexperimenten van Kathalys hebben geresulteerd in een praktische, stapsgewijze benadering voor dergelijke projecten (er is een beschrijving van de methode beschikbaar). In deze benadering wordt een groot aantal inzichten gecombineerd dat verkregen is uit de onderzoeksvelden systeemanalyse, toekomstverkenning en –voorspelling alsmede management van bedrijfs- en waardeketens. Onderzoeksinstrumenten: Zie de bovenstaande kennisvelden, met name de Kathalys-methode en haar opvolgers. Deliverables: Begrote kosten: 600 k€ Een ontwikkeld en getest concept van de Opmerkingen: de door de industrie (D)Innershop. De stapsgewijze benadering bestede tijd is hier niet meegerekend van de ontwerpmethode Kathalys impliceert dat, afhankelijk van de diepgang van de gekozen benadering, het resultaat niet alleen bestaat uit een plan maar ook uit een consortium dat dit plan wil implementeren. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld: Er is relatief weinig ervaring met het organiseren van deze vorm van ‘duurzame bedrijfsconcepten’, dat wil zeggen concepten die uitgaan van een normatief doel (hier: voedselintegriteit), en die vervolgens proberen de bedrijfsketen zodanig te organiseren dat automatisch het normatief gewenste resultaat wordt bereikt. De Kathalys-methode is een van de eerste structurele benaderingen op dit gebied. De met Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
178
deze methode opgedane ervaringen zijn echter nog relatief beperkt en er moeten meer voorbeelden worden getest.
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen: Zie hierboven. De deelnemende instellingen willen hun expertise en vooraanstaande positie in deze onderzoeksvelden verder uitbreiden. Deze projecten passen binnen de ambitie van TNO-STB om een bijdrage te leveren aan programma’s voor transitiemanagement en om de theoretische inzichten in innovatieprocessen te koppelen aan de realisatie van innovaties en aan experimenteren daarmee in de praktijk. De deelnemende instellingen hebben de volgende kwalificaties: Een al 5 jaar bestaande samenwerking tussen TNO en de TU Delft op het gebied van duurzame systeemontwikkeling via Kathalys, waarin 10 belangrijke praktijkvoorbeelden (projecten uiteenlopend van enkele honderdduizenden euro’s tot een miljoen euro’s) zijn onderzocht Management van het initiatief van TNO voor duurzame ontwikkeling Management van het thematische netwerk van de EU met betrekking tot duurzame productontwikkeling (7 instituten, 30 industriële deelnemers, 1,5 miljoen euro, de belangrijkste organisatie binnen de EU op dit gebied) Redactie van verschillende tijdschriften/boekenreeksen (onder andere Journal of Sustainable Product Design en Eco-efficiency in Industry and Science) Enz.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
179
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Instrument voor het ontwerp van verse snacks voor jonge consumenten Dr. H.S.M. de Vries ATO, WUR, universiteiten van Amsterdam en Tilburg
Omschrijving project: Beslissingen over gedrag met betrekking tot voedselconsumptie worden bepaald door emotionele, fysiologische, psychologische en cognitieve factoren. De complexe onderlinge afhankelijkheid van deze factoren maakt het moeilijk om het consumentengedrag met betrekking tot directe en vertraagde bevrediging te omschrijven, laat staan te begrijpen of te voorspellen. Vanwege de hoge frequentie van het keuzegedrag bepalen situationele en geïnternaliseerde variabelen de voedselkeuze. Er bestaat nog geen op feiten en hypothesen gebaseerde methodologie voor het ontwerp van emotioneel aantrekkelijke marktregelingen (product plus service) die ook cognitief te prefereren zijn (vanwege integriteitsargumenten). De meeste ‘kennisingrediënten’ voor een dergelijke methodologie bestaan echter wel. Op basis van de omvang van de beschikbare gegevens en ervaring kan met de huidige mogelijkheden van ICT een ontwerpinstrument worden ontwikkeld dat het compromis tussen directe en vertraagde bevrediging onnodig maakt. Focus: Productgroep: verse snacks (bijvoorbeeld gezondheids- en dieetaspecten), Consumentengroepen: jonge consumenten (groepen van 3-7 jaar, 8-12 jaar en ouder dan 12 jaar). Koopsituatie: Impulsaankopen (op en buiten school, ’s avonds) Gebruik methodologie: De voorgestelde virtuele ontwerpmethodologie draagt bij tot: optimalisatie van alle aspecten (van het marketingplan tot de procestechnologie) de combinatie van de juiste extrinsieke kenmerken (zoals ‘fun’, wereldwijd, lokaal) met intrinsieke productkenmerken het optimale gebruik van gegevens over de productverkoop, met een specificatie van de verzamelwijze een gezamenlijke taal voor alle belanghebbenden, zodat de verschillende kwaliteitsaspecten goed tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Wetenschappelijke achtergrond: Er bestaat veel statistische doch fragmentarische kennis over consumentenvoorkeuren en bedrijfsprocessen (bijvoorbeeld productie en distributie, presentatie in winkels). Er bestaan ook speciale onderzoeksrapporten over de voorkeuren van kinderen en hun ouders, maar deze zijn niet gekoppeld aan methodologieën voor productontwerp. Er wordt een middleware-standaard voor de ICT-capaciteit voor Food Informatics ontwikkeld (zie bijvoorbeeld het ICES-KIS voorstel over e-science/virtueel laboratorium/food informatics), die in dit project zal worden toegepast. Onderzoeksinstrumenten: Virtueel laboratorium voor e-science: Food Informatics (het ICES KIS II & III-voorstel van B. Hertzberger) dynamische kwaliteitsmodellen voor veiligheid, specificaties en processing die door dit consortium ontwikkeld zijn LISREL-modellen die worden gebruikt voor de analyse van consumentengedrag en – voorkeuren TRIZ-methodologie (MIT-valley) die wordt gebruikt voor het zoeken naar creatieve oplossingen. Deliverables: Database met gegevens over: productsamenstelling (smaken, vitamines enz.), bacteriologische veiligheidskinetica, procestechnologieën (bijv. milde conservering en scheidingstechnologie), eigenschappen van biologische Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
Begrote kosten: 1.600 k€
180
verpakkingsmaterialen en de daaraan verbonden kosten. Informatiesysteem voor verkoopgegevens (in scholen en recreatiegebieden) met gegevens over situationele factoren Vertaling van de bestaande TRIZinstrumenten (creativiteit) naar het domein van de voeding met als doel koppeling met de twee genoemde databases. Drie recepten “op papier” voor jonge consumenten (virtueel ontwerp), inclusief testprocedures voor het verzamelen van gegevens. Deliverable van het hele project: ontwerpinstrument voor verse snacks voor kinderen. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Voor het koppelen van voedingswetenschappers en marktonderzoekers bestaat steeds meer belangstelling. In dit project worden theorieën over productontwerp en creatieve innovatie, zoals TRIZ, vertaald naar en opgenomen in het onderzoeksgebied voeding. Dit is een nieuwe ontwikkeling. Daarnaast worden ook nieuwe methodologieën uit de consumentenwetenschap gebruikt: naast de klassieke gesegmenteerde benadering (top-down) worden ook de eigenschappen van groepen consumenten in een bepaalde context (situatie en tijd) bestudeerd op basis van lokale gedragsregels voor uiterst heterogene populaties. Het onderzoeksveld complexe systemen heeft veel kennis over deze zaken en daarmee worden contacten onderhouden. De toepassing van op individuen gebaseerde modeltechnieken in de consumentenwetenschappen staat nog in de kinderschoenen, vooral voor het complexe onderzoeksveld voeding. Een belangrijk wetenschappelijk doel van dit project is tot slot het bijdragen tot het onderzoek naar product- (en service-)kwaliteitsdefinities op voedingsgebied. Goede definities zijn namelijk essentieel voor de verwezenlijking van een goed ontwerp. Quality Function Deployment (QFD) is een voorbeeld van een methodologie die veelbelovend is voor het voedingsgebied en die wellicht kan leiden tot incrementele verbeteringen in het ontwerp van voedselproducten. In algemene zin geldt dat, naar analogie met engineering (waarin inzicht in de processen vooraf moet gaan aan het ontwerp van apparatuur), in de consumentenwetenschappen het inzicht in psychologische en sociologische gedragsregels en relaties vooraf moet gaan aan de indeling in marktsegmenten en het productontwerp. Deze wetenschappelijke fundering kan de doeltreffendheid van nieuwe productontwerpen voor de voedingssector bevorderen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen ATO en de expertisegroep agrotechnologie en voedingswetenschappen van de WUR zijn al werkzaam op het gebied van voedingswetenschap en –technologie. Het sensorisch onderzoek naar voedselproducten is verspreid over een groter aantal onderzoeksinstituten, met name WCFS. Voor marketingonderzoek wordt samenwerking voorgesteld met de betreffende academische vakgroepen van de universiteiten van Wageningen en Tilburg. Voor psychologisch en sociologisch onderzoek wordt een Europees netwerk opgezet. Voor onderzoek naar complexe systemen worden contacten onderhouden met de Université Libre in Brussel (Centre for Complex & Nonlinear Studies van G. Nicolis en I. Prigogine). Contacten met het SantaFe Institute in de VS kunnen gemakkelijk worden aangeknoopt. Een groot aantal kleine groepen wetenschappers is werkzaam op het gebied van virtueel ontwerp en engineering, maar zij hebben nog geen toegang tot elkaars Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
181
kennis. Deze geïntegreerde onderzoeksbenadering zal derhalve (meer op disciplines georiënteerd) onderzoek omvatten dat is omschreven in enkele van de volgende documenten: B. Winkless en D. Mann: Food Product Development and the 40 inventive principles; Triz-journal (2001) vol. 5 W. de Heij, L. van Schepdael, R.W. van den Berg, P.V. Bartels. Increasing preservation efficiency and product quality through control of temperature distributions in high pressure applications. High Pressure Research, 22 (2002) 653-658, als basis voor de virtuele fabriek L.M.M. Tijskens en E.S.A. Biekman, 1999. [Modelling the quality behaviour induced by processing]. Food technology journal (2-3):86-91. H. Luyten, L.M.M. Tijskens, 2003. Reversed engineering and the texture of food products. Proc. 3rd Int. Symp. Food Rheology and Structure, Zürich. pp xxxx.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
182
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Maatschappelijke en technologische aspecten van Voedingsmiddelen die voedsel- en omgevingsallergieën Prof. dr. A.G.J. Voragen Groep dierwetenschappen van de WUR, ATO, WUR, TNO Maastricht
Omschrijving project: Probleem: Voedsel- en omgevingsallergieën komen steeds meer voor in Nederland en in de rest van West-Europa. Deze toename is waarschijnlijk te verklaren uit een complex van onderling gerelateerde factoren. Een genetische aanleg voor allergieën en veranderingen in de omgeving zijn hoofdoorzaken. De volgende punten kunnen als voorbeelden hiervan worden genoemd: De hygiënehypothese: als gevolg van een minimale blootstelling van het zich ontwikkelende immuunsysteem aan verscheidene immunogenen en allergenen (door een combinatie van drastische hygiënemaatregelen, uitgebreide vaccinatieprogramma’s en het grootschalig gebruik van antibiotica) ontwikkelt het immuunsysteem een zwak regulerend netwerk en kunnen verschillende allergieën ontstaan. Wijzigingen in de microflora: veranderingen in de bacteriële flora (onder andere door veranderde eetgewoonten en voorheen onbekende voedselproducten zoals kiwi’s en kruiden) duiden op een verminderde bescherming tegen lokale infecties en op een toename in de consumptie van allergenen. Luchtweg- en voedselallergieën zijn aan elkaar verwant in de zin dat luchtwegallergieën zich in meer dan 30% van de gevallen ontwikkelen tot voedselallergieën, op grond van een mogelijke kruisreactie tussen allergenen en specifieke IgE-antilichamen. Dat allergieën meer voorkomen, heeft een grote invloed op de kwaliteit van het leven, de kosten voor de gezondheidszorg en de economische kosten als gevolg van de symptomen (bijvoorbeeld het verlies van werkdagen). Deze kosten worden alleen al voor de EU geschat op € 40 miljard. De belangrijkste vragen zijn: Op maatschappelijk gebied: Welk effect zal de eventuele ontwikkeling van verbeterde, hypoallergene of de immuunreactie beïnvloedende voedingsmiddelen hebben op de perceptie: acceptatie, sociaal-economische impact, de rol van informatie en communicatie over voeding, maar ook over andere factoren, zoals levensstijl. Op technologisch gebied: Is het mogelijk om: een nieuwe generatie hypoallergene voedingsmiddelen te ontwikkelen op basis van kennis van de structuur en onderlinge relaties? op basis van natuurlijke grondstoffen voedselingrediënten te ontwikkelen die het door T-cellen gereguleerde immuunsysteem beïnvloeden en derhalve een beslissende rol spelen bij het voorkomen van voedselallergieën? De kern van het onderzoeksvoorstel is dat er een verbinding wordt gelegd tussen technologische en maatschappelijke aspecten van het centrale gezondheidsvraagstuk van omgevings- en voedselallergieën. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op: Kennis van de relatie tussen luchtweg- en voedselallergieën zoals astma en pindaallergie, en van de relatie tussen pollenallergieën en allergieën voor groente en fruit Kennis van de ontwikkeling van allergieën bij kleine kinderen Kennis van meetsystemen voor de kwantificering van allergeniciteit en immuunmodulatie Kennis van technologische aspecten (genetica, processing) van allergenen Ontwikkeling van analytische methoden die inzicht geven in de maatschappelijke impact, zoals: de effecten van informatiecampagnes, organisatie van aanvullende activiteiten zoals aanpassing van de levensstijl.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
183
Onderzoeksinstrumenten: Jaar 1, 2: opzet en validering van test- en meetmethoden; ontwikkeling van hypoallergene voedselproducten; isolatie, karakterisering en tests van voedselingrediënten die immuunmodulatie bevorderen. Jaar 3: integratie van de resultaten van de eerste twee jaren in proefproducten; tests van de producten in pilotonderzoeken. Jaar 4: integratie van de feedback in het productontwerp; tweede testronde. Deliverables: Zie onder Onderzoeksinstrumenten, aangevuld met de volgende deliverables: Kennis van informatie- en perceptiemechanismen Een nieuwe generatie van hypoallergene voedselproducten Voedselingrediënten die de immuunactiviteit moduleren.
Begrote kosten: 2.200 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Nieuwe dimensies en perspectieven ter voorkoming en verlichting van allergiesymptomen kunnen worden opgespoord via een benadering die maatschappelijke en technologische aspecten combineert, waarbij het allergeen dat de allergie veroorzaakt in het brandpunt van de belangstelling staat. We kunnen deze vraag als volgt parafraseren: kunnen we allergenen op een zodanig wijze bekijken dat alle symptomen worden voorkomen en dat hiervoor maatschappelijk aanvaarde benaderingen worden gebruikt? Het voorstel geeft twee routes aan waarlangs de doelen kunnen worden bereikt: De ontwikkeling van een nieuwe generatie van hypoallergene voedingsmiddelen De ontwikkeling van immuunmodulerende ingrediënten, die de immuunreactie reguleren via de voeding. Het doel van dit programma is speciale probiotica en nutraceuticals te ontwikkelen die de microflora in de darmen van jonge kinderen beïnvloeden om een immuun regulerend netwerk te induceren dat gebaseerd is op Tr-cellen die IL-10 produceren. De eerste resultaten zijn bemoedigend en lijken erop te wijzen dat met deze benadering de opmars van allergieën kan worden voorkomen. Het nieuwe van deze benadering is de gestructureerde analyse van allergeen- en epitoopstructuren en de koppeling hiervan aan het gedrag van allergenen in de voedselproductieketen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen De principal contractor van dit project is het recent (in de lente van 2002) opgerichte Allergy Consortium Wageningen (ACW). ACW bestaat uit de vijf expertiseclusters van Wageningen Universiteit en Researchcentrum en is uniek omdat alle met geavanceerde technologie verzamelde expertise van de WUR wordt gecombineerd, vooral waar het de raakvlakken tussen de expertiseclusters betreft. Het projectmanagement is in handen van prof. dr. Huub Savelkoul en dr. Harry Wichers. Ad hoc samenwerkingsverbanden buiten het ACW worden gestimuleerd, waarbij de specifieke onderzoeksvragen de keuze voor een bepaalde samenwerking bepalen. Er zijn uitstekende contacten (die van buitengewoon belang zijn voor de implementatie van het project) met TNO, de universiteit van Maastricht en het CLB te Amsterdam. Het nieuwe van dit project is dat een breed scala van wetenschappelijke disciplines wordt ingezet voor het onderzoek naar deze maatschappelijk belangrijke ontwikkeling.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
184
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Aantrekkelijke en gezonde voeding op basis van groente en fruit Dr. H.S.M. de Vries ATO, WUR, universiteit van Maastricht
Omschrijving van het programma, dat bestaat uit de 5 hierna beschreven projecten: Doel van dit project is de mogelijkheden van consumenten (hier: tot het verkrijgen van aantrekkelijke en gezonde voeding op basis van groente en fruit) op één lijn te brengen met hun motivatie. In Nederland hebben pogingen om de consumptie van groente en fruit te stimuleren via mediacampagnes tot nu toe weinig succes gekend. Waarom dit zo is, is onbekend. Het is mogelijk dat de gemiddelde consument gauw genoeg heeft van groente en fruit of niet houdt van bepaalde smaakcomponenten (bijvoorbeeld de bitterheid) van groente en fruit. In dit project willen we ervoor zorgen dat gunstig geprijsde voedingsmiddelen op basis van groente en fruit op de markt komen, die van de consument geen offer vragen op het gebied van gemak en smaak. In winkels en bij de verwerking van groente en fruit tot gemaksvoeding is het verlies erg groot (tot 30%). Wellicht is het mogelijk om een deel van deze stroom te gebruiken voor de ontwikkeling van nieuwe producten. De 5 onderzoeksprojecten zijn: Attitude van de consument. Wat zijn de hoofdoorzaken van de geringe consumptie van groente en fruit? Consumentgericht productontwerp. Welke productgroepen zijn het meest aantrekkelijk voor het ontwerp van op groente en fruit gebaseerde (a) gemaksvoeding en (b) gezondheidsvoeding? Aantrekkelijke nieuwe voedingsstructuren. Welke (nieuwe) mogelijkheden moeten worden toegepast op het ontwerp hiervan? Herwaardering van grondstoffen. Welke duurzame procedures kunnen er worden gebruikt om groente en fruit te verwerken in producten met verschillende kenmerken qua textuur, smaak en kleur? Marketing van groente- en fruitproducten. Welke mogelijkheden bestaan er voor verschillende kanalen (foodservice, ziekenhuizen, winkels, verkooppunten van fabrieken) en voor andere voedselingrediënten zoals melkproducten, vlees enz.? Wetenschappelijke achtergrond: Het onderzoeksgebied van de minimale processing van grondstoffen zoals aardappels, groenten en fruit is intensief bestudeerd. Dit onderzoek moet echter gecombineerd worden met kennis uit het consumentenonderzoek en het productontwerp om voor de consument aantrekkelijke nieuwe producten te ontwikkelen. Daarnaast moeten nieuwe variëteiten van groenten en fruit en nieuwe processen worden ontwikkeld om smaakcomponenten die niet worden geaccepteerd, te verwijderen of te maskeren zonder de textuur te veranderen. Onderzoeksinstrumenten: Consumentenonderzoek: meer inzicht in de motivatie van consumenten, indeling van voorkeuren, instrumenten voor smaakonderzoek Onderliggende instrumenten op het vlak van de voedselfysica en –chemie voor producten (structuuranalyse, barrièretechnologie enz.) Elders ontwikkelde ontwerpinstrumenten in combinatie met processingmethoden voor groenten en fruit Milieueffectprocedures (conserveringsmiddelen, efficiënt gebruik van (plantaardige en dierlijke) grondstoffen, energie en water, etc.) Beheersinstrumenten voor logistieke ketens.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
185
Deliverables voor elk project: (a) actueel overzicht van belangrijkste redenen voor geringe consumptie, (b) mogelijkheden om het imago van groente en fruit te verbeteren (a) definitie van matrixkarakteristieken voor innovatieve groente- en fruitsnacks, (b) een algemene matrix voor verschillende producten (a) specifiek ontwerpinstrument voor groente- en fruitsnacks, (b) 4 proofs of principle voor nieuwe generieke groente- en fruitsnacks en (c) definitie van processingprocedures (gericht op textuur, bitterheid, smaken, interacties tussen productingrediënten, stabiliteit tijdens de processing). (a) reeks van duurzaamheidsindicatoren (verlies, herkomst, water- en energieverbruik) voor groente- en fruitsnacks, (b) relatieve impact van elke indicator en (c) herwaardering van grote verliezen in groente- en fruitsnacks in handel en verwerking. (a) opsomming van een aantal mogelijkheden voor foodservices, ziekenhuizen, winkels, verkooppunten bij fabrieken en (b) procedures voor de handling van groente- en fruitsnacks, (c) hiervan afgeleide mogelijkheden voor andere voedselingrediënten zoals melkproducten en vlees. Deliverable van alle projecten: Meer consumptie van groente en fruit door een aantrekkelijkere manier van aanbieden.
Begrote kosten: 2.600 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Nieuw voor het voorgestelde project is dat een consumentgerichte benadering wordt gekozen. Onderzoek naar de redenen waarom consumenten heel weinig groente en fruit eten is nieuw en een goede basis voor rendabele productontwikkeling. Uitbreiding van het veld van de voedseltechnologie met nieuwe processen en nieuwe voedingsstructuren is ook belangrijk, waarbij met name flexibele productie een kernpunt is. Naar verwachting zal een breder productassortiment worden ontwikkeld voor de verschillende doelgroepen. Daarnaast zal voor de voorgestelde productontwikkelingen uiteraard ook rekening worden gehouden met algemene thema’s uit de voedingsindustrie zoals (1) algehele kostenbesparing, (2) inachtneming van juridische vereisten (milieu, HACCP), (3) constante kwaliteit en kwaliteitsverbetering, (4) innovatie. Deze combinatie van projecten is een vervolg op acties van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding. Deze organisatie heeft in 2002 met behulp van mediacampagnes geprobeerd de consumptie van groente en fruit te stimuleren. Uit onderzoek blijkt echter dat de consumptie in Nederland niet significant is toegenomen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Wageningen UR heeft veel werk gedaan op het gebied van de verwerking van agrarische grondstoffen zoals aardappelen, groente en fruit. Het onderzoek richt zich op de procestechnologie en op de kwaliteit van halffabrikaten en eindproducten die als basis aardappelen, groenten en/of fruit hebben. De hier voorgestelde projecten zijn innovatief omdat ervaringen op het gebied van consumentenonderzoek en productontwerp worden gecombineerd. Het resultaat zal dan ook bestaan uit concepten voor reverseengineering. Daarnaast moeten nieuwe variëteiten van groenten en fruit en nieuwe processen worden ontwikkeld om smaakcomponenten die niet worden geaccepteerd, te verwijderen of te maskeren zonder de textuur te veranderen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
186
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Suikergerelateerde gezondheidsproblemen oplossen via microstructurering Prof. dr. A.G.J. Voragen ATO, WUR, universiteiten van Maastricht en Amsterdam
Omschrijving project: In de westerse wereld is de opname van calorieën gemiddeld genomen te hoog, ondanks de ontwikkeling en het gebruik van zogenoemde lightproducten. De consument apprecieert deze producten blijkbaar niet altijd. In lightfrisdranken wordt suiker vervangen door zoetstoffen. In andere voedselproducten wordt de nadruk echter juist op vetreductie gelegd. Deze vetarme producten bevatten vaak meer suiker. Het hoge suikergehalte vormt een probleem, omdat enkele ziekten die veel voorkomen in westerse landen, verband houden met onze suikerconsumptie. Een verlaging van het suikergehalte in diverse producten kan daarom wellicht mogelijkheden bieden voor een gezonder dieet met minder calorieën, mits de textuur en de smaak van het product behouden blijven. Suiker levert niet alleen een bijdrage aan de textuur van voedingsmiddelen, maar geeft bovenal een prettige, zoete smaak. Tijdens het kauwen van vast voedsel bereikt echter niet alle suiker in een hap voedsel de smaakpapillen in de mond. Het moet in principe mogelijk zijn om vast voedsel via microdeeltjes zodanig te moduleren dat het suikergehalte lager wordt zonder dat de smaak en textuur veranderen. De grondvraag van het onderzoek is of via microstructurering van verschillende vaste voedselproducten gezondheidsvoeding kan worden verkregen die gemakkelijk en smakelijk is. Wetenschappelijke achtergrond: Het waarom is nog niet helemaal duidelijk, maar wetenschappelijk onderzoek heeft wel aangetoond dat de textuur van voedingsmiddelen van essentieel belang is voor de smaak. Voor veel vast voedsel dat suiker bevat, geldt dat de suikers evenwichtig, driedimensionaal verdeeld zijn. Met specifieke microstructuren in voedselproducten zou het mogelijk kunnen worden een driedimensionale gradiënt van componenten te activeren tijdens het eten van (een hap) voedsel. Daardoor zou het mogelijk worden om de perceptie van zoetheid te moduleren. De ontwikkeling van barrière- en microtechnologie maakt het mogelijk concentratiegradiënten en duidelijke verschillen in de concentraties van de verschillende voedselcomponenten te maken. Onderzoeksinstrumenten: Het onderzoeksplan is onderverdeeld in drie verschillende taken: Onderzoek naar het effect van een betere diffusie naar de oppervlakte van de suikers in een hap voedsel, waardoor de zoetheidssensatie groter wordt bij een even hoog suikergehalte als in normale voeding. Onderzoek naar het effect van opdeling van voedsel in compartimenten (compartibilisation) waardoor een suikergradiënt ontstaat voor (een hap) voedsel. Onderzoek naar het effect van de vervanging van suikers door vervangers met weinig calorieën in combinatie met andere ingrediënten om de caloriewaarde te veranderen alsmede de zoetheid en textuur.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
187
Deliverables: Nieuwe generatie vaste voedselproducten met een lage caloriewaarde Bijdrage aan verlaging van de suikerconsumptie Gewenste eigenschappen in verschillende voedselproducten Kennis van de relatie tussen smaakperceptie en textuur
Begrote kosten: 3.300 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De textuur van verschillende voedselstructuren wordt vaak in het product zelf gemeten met behulp van textuuranalysetechnieken. Het is innovatief de veranderingen in de textuur en structuur, en de vrijgave van suiker aan de smaakpapillen in de mond tijdens het kauwen, te onderzoeken. Dit gedrag wordt samen met sensorische analyse en smaakperceptie bestudeerd. Metingen van de intensiteit over een bepaalde periode zijn essentieel, omdat het sensorische profiel na verloop van tijd verandert. Daarnaast is het innovatief producten te ontwerpen die vanbinnen en vanbuiten niet dezelfde textuur hebben. Op die manier kunnen driedimensionale voedselstructuren worden ontwikkeld. Fysische en chemische veranderingen van de inwendige oppervlakken worden bestudeerd op een nano-microschaal. De voorgestelde microstructurering van producten met een laag suikergehalte zal methoden opleveren om bij de consument dezelfde zoetheidsperceptie op te wekken als bij een normaal product. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Wageningen UR heeft een goede staat van dienst voor wat betreft de processing van voedselstructuren en –texturen. Enkele recent uitgevoerde onderzoeksprojecten zijn: De relatie tussen structuur, functionaliteit van ingrediënten en de textuur en stabiliteit van voedsel. De ontwikkeling van modellen die de vraag naar producten (consument, textuur, stabiliteit, sensorische en bacteriologische aspecten enz.) in verbinding brengt met de formulering en processen voor producten (textuur op aanvraag). Vervanging van ingrediënten vanwege allergieën, genetisch gemodificeerde organismen of andere problemen. Extrusie om de voedseltextuur te veranderen. Continuproces voor het kneden van deeg Voor het ICES-KIS-programma moet het onderzoek op dit gebied worden gecombineerd met kennis van consumentenonderzoek en productontwerp van de WUR en van andere onderzoeksinstituten. Het hier voorgestelde onderzoek bouwt voort op de publicaties van Voragen (zie de algemene literatuurlijst).
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
188
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Gezonde ingrediënten met behulp van nieuwe, duurzame scheidingsmethoden Dr. H.S.M. de Vries ATO, WUR, Maastricht
Omschrijving project: De grotere interesse van consumenten in gezonde en speciale voedingsmiddelen wordt weerspiegeld door de groeiende invloed van nieuwe, gespecialiseerde en over het algemeen kleine productiebedrijven. Deze ‘down-scaling’ impliceert dat er nieuwe, geavanceerde productie-eisen gelden voor hoogwaardige voedselingrediënten. Nieuwe, speciale scheidingsmethoden spelen hierbij een belangrijke rol, omdat deze bijdragen tot de productkwaliteit (inclusief functionaliteit) en de duurzaamheid van processen. Hoewel het nut van deze methoden wetenschappelijk aangetoond is voor talloze niet-voedseltoepassingen en voor waterzuivering, is de implementatie van innovatieve scheidingsmethoden in de productie van voedselingrediënten momenteel uiterste beperkt. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn: de complexiteit van de grondstoffen en de daardoor benodigde hybridisatie van verschillende scheidingsmethoden; gebrek aan achtergrondkennis en aan ‘beproefde’ toepassingen (die geaccepteerd worden door producent en consument); gebrek aan communicatie tussen de chemische/farmaceutische industrie en de voedingsindustrie. Aangezien de mogelijkheden van (op nanotechnologie gebaseerde) methoden zeer groot zijn en niet veronachtzaamd mogen worden, beoogt het voorgestelde project: te bepalen wat de mening is van producenten en consumenten, zodat nieuwe methoden ook geaccepteerd worden; relevante, nieuwe en uiterste specifieke scheidingsmethoden vast te stellen die kunnen worden toegepast bij de productie van gezonde voedselingrediënten, waarbij de nadruk voornamelijk op de duurzame voordelen ligt; te screenen op eventuele generieke toepassingen (omdat de producent en dus ook de consument hierom vraagt); op basis van pilots de haalbaarheid te bepalen van nieuwe (hybride) scheidingsmethoden voor maximaal 5 speciale toepassingen van voedselingrediënten. De uitkomsten van het project geven inzicht in de mening van consumenten en hun acceptatie van nieuwe, duurzame scheidingsmethoden voor de productie van gezonde voedselingrediënten. De uitkomsten worden gekoppeld aan mogelijkheden voor speciale bedrijven op dit gebied. Wetenschappelijke achtergrond: Nieuwe scheidingsmethoden worden over het algemeen eerst toegepast bij chemische of farmaceutische productzuivering, voordat ze in aanmerking komen voor voedselgerelateerde toepassingen. Voorbeelden zijn membraanprocessen, voorbereidende chromatografie en superkritische processen. De actuele nadruk op nanotechnologie en microprocessing met betrekking tot specifieke eisen van doelgroepen, zorgt ervoor dat deze ontwikkelingen en toepassingen in een stroomversnelling komen. De groeiende interesse in de veilige en duurzame productie van meer hoogwaardige ingrediënten heeft onderzoeksinstituten en universiteiten ertoe aangezet strategisch te investeren in nieuwe scheidingsmethoden. Dit blijkt wel uit innovatieve ideeën zoals de toepassing van omgekeerde micellen, ionische vloeistoffen en elektrostatische (droge) scheiding en de combinatie (‘hybridisatie’) van complexe processen (bijvoorbeeld: superkritische extractie met omgekeerde micellen, of gecombineerde membraanadsorptietechnieken). Het beoogde project combineert innovatieve kennis met de specifieke vereisten voor voedsel. Daarnaast worden ook de perceptie van consumenten, de duurzaamheid van de productie en de prestaties beschreven.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
189
Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek en relevante screening van het netwerk (universiteiten, onderzoeksinstituten, producenten van voedselingrediënten, consumentenorganisaties) met de nadruk op wat er geleerd kan worden van andere vakgebieden; Verwante consumentenbenaderingen op het gebied van milde conservering; Geïntegreerde evaluatiemethoden voor processen en producten (instrumentele productkarakterisatie, consumentenpanels); Faciliteiten voor pilots. Deliverables: Een antwoord op de vraag of maatschappelijke aanvaardbaarheid relevant is voor deze methoden Een lijst met mogelijke toepassingen voor voedsel, op basis van knowhow uit andere onderzoeksgebieden Inventarisatie en beoordeling van de behoefte aan nieuwe scheidingsmethoden voor de productie van gezondheidsvoeding Max. 5 casestudy’s op papier tot het pilotniveau; inzicht in de technologische en economische haalbaarheid
Begrote kosten: 910 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Als gevolg van veranderende eisen van de consument (functionele voeding, nutraceuticals, natuurlijke ingrediënten), de veranderende behoeften van industrieën (intensivering van processen) en strengere wetgeving (veiligheid, terugbrengen van water- en energieverbruik) is de behoefte aan nieuwe procestechnieken, vooral scheidingstechnieken, toegenomen. Wetenschappelijke projecten zijn een voorwaarde voor de ontwikkeling van nieuwe en verbeterde scheidingstechnieken. Deze projecten moeten onder andere meer inzicht geven in de fysieke mechanismen die aan scheidingsprocessen ten grondslag liggen, zodat de mogelijkheden en beperkingen van dergelijke processen kunnen worden gedefinieerd. De resulterende wetenschappelijke kennis kan ook van nut zijn voor andere werkvelden, waaronder katalyse of voedselchemie en –fysica. Bovendien moet onderzoek worden verricht naar de technische en economische haalbaarheid van de bestudeerde processen. De combinatie van de kennis van onderzoekers en industriële partners ten slotte zal leiden tot de ontwikkeling van geheel nieuwe concepten en tot een goede afstemming van de unit operations bij scheidingsprocessen. Enkele jaren geleden zijn al onderzoeksprojecten gestart met het doel om nieuwe scheidingsprocessen te ontwikkelen of bestaande processen te verbeteren voor toepassing in de voedingsindustrie. Hierna volgt een niet-complete lijst van onderzoeksprojecten en bijbehorende publicaties van ATO. Mogelijke partners als TNO-MEP, universiteit Wageningen (Proceskunde), TU Delft (Kluyver-laboratorium) en TU Eindhoven (vakgroep chemische engineering en chemie) voeren eigen programma’s uit op dit gebied, maar worden hier niet vermeld. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen In dit project wordt de expertise van een groot aantal instellingen (universiteiten, onderzoeksinstituten) gecombineerd. Aangezien alle partijen eigen specialisaties hebben, zal de samenwerking resulteren in de ontwikkeling van nieuwe combinaties van scheidingstechnieken, waardoor geheel nieuwe scheidingsconcepten en intensievere processen kunnen ontstaan. Eén voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van Membrane Assisted Affinity Sorption voor de terugwinning van waardevolle verbindingen uit nevenproducten, waarbij adsorptie- en membraanprocessen worden gecombineerd door de twee partners TNO-MEP en ATO, in samenwerking met Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
190
Amersham Biosciences. Zij hebben hun achtergronden gecombineerd met betrekking tot respectievelijk waterzuivering met MAAS, terugwinning van biomoleculen uit complexe basismaterialen en industriële chromatografie.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
191
Naam programma: Contactpersonen: Deelnemers:
Gemaksvoeding op duurzame wijze verbruiken, Dr. H.S.M. de Vries, Prof. J.C.M. van Trijp ATO, WUR, universiteit van Amsterdam (IVAM)
Omschrijving van het programma, dat bestaat uit de 4 hierna beschreven projecten: Op verse gemaksproducten (met een houdbaarheid van max. 5-10 dagen) worden substantiële productverliezen geleden. Met betrekking tot de VS zijn deze verliezen recent gekwantificeerd als 30% van de totale productstroom. Voor Nederland zijn geen percentages bekend voor alle verse gemaksproducten, maar verliezen van 35% voor bladgroenten geven aan dat de totale verliezen hier waarschijnlijk ook groot zijn. Daarnaast kan het algehele energieverbruik mogelijk worden teruggebracht met 13 PJ tijdens de verwerking van het voedsel en met 25% bij de consumptie. Wat de (positieve of negatieve) impact is van de massale overschakeling op gemaksvoeding, is nog niet bekend. Ook is niet voldoende bekend welke effecten de groei van verse gemaksproducten heeft op het gebruik van zoetwater (momenteel bijvoorbeeld 20 liter per kilo minimaal verwerkte salade) De plotselinge groei in verse gemaksproducten leidt ook tot een groei van de hoeveelheid verpakkingsmaterialen (in Nederland produceren alle industriële sectoren samen 40 miljard verpakkingen per jaar, de gemakssector draagt in belangrijke mate bij tot deze toename). Het zal niemand verbazen dat de valorisatie van de afvalstromen van verse gemaksproducten nog niet nader bestudeerd is, met uitzondering van de biomassa. De volgende sleutelvragen komen aan bod in het onderzoek: Welke indicatoren (kwalitatief en kwantitatief) bestaan er voor de duurzame belasting van verse gemaksproducten (bij een houdbaarheid van max. 5-10 dagen, geïntegreerde maaltijden en minimaal verwerkte voedingsmiddelen) op het niveau van de consument, de industrie en de handel? Welke oplossingen kunnen we op de korte termijn en met gebruikmaking van bestaande knowhow bedenken en hoe kunnen deze worden verwezenlijkt? Welke substantiële reducties kunnen er worden bereikt met een duurzame innovatieve benadering? Welke implicaties heeft deze benadering voor producten en voor verschillende verkoopkanalen zoals foodservices (kantines, restaurants, snackbars), ziekenhuizen, winkels en verkooppunten bij fabrieken? Deze vragen komen in dit programma aan bod, en wel in de volgende afzonderlijke projecten: Trendanalyse van verse gemaksproducten, speciaal gericht op duurzaamheidsindicatoren Onderzoek naar de bestaande processing en handling (met inbegrip van de bereiding thuis/in de keuken) Innovatieve, duurzame procedures, inclusief de ontwikkeling van een beperkt aantal proofs of principle. Richtlijnen voor de omgang met verse gemaksproducten voor alle verkoopkanalen. Het programma als geheel wil dus de groei van de consumptie van verse gemaksproducten en de duurzame impact daarvan in evenwicht brengen om de voedselintegriteit in de gemakssector te verbeteren. Wetenschappelijke achtergrond: Consumenten, producenten, winkeliers, foodservicemedewerkers en wetenschappers zijn zich nog niet bewust van mogelijke compromissen (en kunnen dat ook niet zijn), hier vooral in relatie tot de duurzame impact. Er zijn enkele levenscyclusanalyses uitgevoerd voor maaltijdcomponenten uit de traditionele voedingssector, maar nog niet voor geïntegreerde voedingsmiddelen zoals verse gemaksproducten. Daarnaast bestaan er nog geen innovatieve, duurzame en flexibele procedures voor processing en handling in de snel groeiende gemakssector. Het is dan ook niet bekend welke mogelijkheden er bestaan voor het terugbrengen van de duurzame belasting. Er bestaan hiervoor nog geen richtlijnen. Daarnaast zijn ICT en microprocessing (koppeling naar nanotechnologie) nog niet ingeschakeld in het onderzoek, terwijl dit Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
192
wel aantrekkelijk zou kunnen zijn vanwege de benodigde flexibiliteit en de houdbaarheidsbeperkingen in de gemakssector.
Onderzoeksinstrumenten: Trend- en levenscyclusanalyse voor voedselcomponenten toepassen op geïntegreerde voedingsmiddelen. Procedures voor processing en handling van verse gemaksproducten. Faciliteiten voor pilots met verse gemaksproducten, inclusief instrumenten die de duurzame impact controleren en inclusief knowhow over microprocessing en ICT. Perceptiestudies die in andere projecten in dit kader worden ontwikkeld. Deliverables voor elk project: (a) actuele trendanalyse van verse gemaksproducten, (b) duurzaamheidsindicatoren voor verse gemaksproducten, (c) duurzaamheidsimpact op basis van trendanalyse (a) overzicht van procedures voor processing en handling van verse gemaksproducten, (b) beperkingen van deze procedures (a) plan voor realistische innovaties (ook op het gebied van microprocessing en ICT) die tot een reductie van de duurzame belasting leiden, (b) ontwikkeling van drie proofs of principle (a) richtlijnen voor belanghebbenden, (b) implementatieprotocol en opleiding van belanghebbenden Deliverable van het gehele programma: gekwantificeerde en gereduceerde niveaus met betrekking tot productverliezen, energie- en waterverbruik, transportkilometers en conserveringsmiddelen.
Begrote kosten: 2.300 k€ Optie: het opzetten van een demokeuken voor testdoeleinden
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Intuïtie alleen is niet voldoende: er is diepgaand onderzoek nodig naar de knelpunten en mogelijkheden van een verbeterde duurzame norm. Geïntegreerde voedingsmiddelen moeten worden onderworpen aan een levenscyclus- en energieanalyse, op basis van bestaande kennis over traditionele voeding (met name over maaltijdcomponenten). Niet alleen de antwoorden op de hierboven vermelde vragen, maar ook de volgende onderwerpen kunnen een bijdrage leveren aan de betreffende onderzoeksvelden: Onderzoek naar de milieubelasting veroorzaakt door productverliezen, verpakkingsmaterialen, flexibele productiemethoden enz.; Vaststelling van de houdbaarheidsbeperkingen voor geïntegreerde maaltijden vanuit een microbiologische, chemische en fysiologische invalshoek alsmede ontwikkeling van benaderingswijzen die problemen kunnen oplossen; De speurtocht naar innovatieve oplossingen (die geschikt zijn voor opname in de gemakssector) die de prestaties van flexibele productiesystemen verbeteren, bijvoorbeeld de introductie van microprocessing (koppeling naar nanotechnologie) en milde conserveringstechnieken zoals koud plasma, hoge druk, continue microgolven en/of natuurlijke conserveringsmiddelen; Opstelling van protocollen voor vers gemaksvoedsel met betrekking tot duurzaamheid en hygiëne, alsmede implementatie daarvan in huishoudens, ketens en de industrie; Methodologie om steun voor deze ontwikkelingen te krijgen van de belanghebbenden en om de consument hierover in te lichten, bijvoorbeeld in een demonstratiekantine of –keuken. Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
193
Als deze onderwerpen worden onderzocht, wordt in feite de fundamentele vraag over voedselintegriteit behandeld. Hoe zal de consument reageren op de duurzame impact van gemaksvoedsel, rekening houdend met de trend- en gemaksaspecten? Dit alles zal het onderzoek naar voeding een stap verder brengen en de bestaande kennis over de houding van consumenten ten opzichte van gemaksvoeding en over de manier waarop zij met deze voeding omgaan (in hun eigen keuken), vergroten. Daarnaast zal nieuwe kennis worden opgedaan over de houdbaarheid en intrinsieke kwaliteit van geïntegreerde complexe producten en over grootschalige productie- en verpakkingsprocessen. Ook ontstaat er inzicht in flexibele productie en logistieke ketens. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen De instellingen die deelnemen aan dit project hebben al kennis van de houdbaarheid en intrinsieke kwaliteit van maaltijdcomponenten, voedselverwerkingsmethoden, verpakking, logistiek, milieuaspecten en sensorische wetenschap. Nieuw is dat deze kennis wordt toegepast op geïntegreerde maaltijden, op flexibele, op microprocessing gebaseerde productiemethoden, en op de handling van voedsel thuis en door foodservices. Dit laatste leidt tot een ketenbenadering waarin de consument als een actieve deelnemer wordt gezien. De directe relatie tussen consument en productie is nog niet eerder vastgesteld, behalve in de sensorische wetenschap en de humane fysiologie. Dit kan gezien worden als een extra uitdaging, die vergelijkbaar is met het onderzoek naar de acceptatie van nieuwe conserveringsprocessen en producten, zoals nieuwe proteïne-ingrediënten. Andere nieuwe benaderingen zijn: vanuit een fysisch-chemisch en sensorisch gezichtspunt kijken we naar source-sinkrelaties tussen maaltijdcomponenten tijdens de handling (bijvoorbeeld tijdens het overbrengen van ingrediënten en water van het ene product naar het andere en vice versa); vanuit de invalshoek van de flexibele processing kijken we naar zero-loss-concepten, systemen voor het hergebruik van water en energie, hygiënevraagstukken en de overgang van middelen voor partijproductie naar middelen voor continuproductie op basis van productorders van de consument (via de winkel of foodservice); vanuit een logistiek gezichtspunt kijken we naar het complexe probleem van het zo veel mogelijk terugdringen van transportkilometers voor de verschillende gemaksketens.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
194
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Een graadmeter voor het gevoel van consumenten t.a.v. voeding Prof. J.C.M. van Trijp, Prof. W.F. van Raaij Universiteiten van Wageningen en Tilburg
Omschrijving project: De man in de straat is van mening dat consumenten als gevolg van verschillende factoren, waaronder de afstand tussen consumptie en productie, steeds minder vertrouwen hebben in voeding. Er zijn echter weinig gegevens die deze mening staven. Toch is het voor de marketingsector en de overheid van groot belang om de gevoelsveranderingen van de consument ten opzichte van voedsel te volgen, om de oorzaken en gevolgen van die veranderingen te kennen en om als reactie hierop strategieën te ontwikkelen die gebaseerd zijn op gegevens over en van de consument. Dit project beoogt (1) een gevoelsindex te ontwikkelen op nationaal niveau, (2) inzicht te geven in de determinanten en gevolgen van het gevoel van consumenten t.a.v. voedsel en (3) selectieve marketing- en overheidsstrategieën te ontwikkelen en te testen die het gevoel van de consument beïnvloeden. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de literatuur over economische en psychologische indexen voor het gevoel en de tevredenheid van consumenten. Zo bestaat er in verschillende landen (zoals de VS en Zweden) een traditie van nationale tevredenheidsindexen m.b.t. consumenten. Deze graadmeters vormen een belangrijke inspiratiebron voor dit project, omdat deze niet alleen gebruikt worden om een beeld te krijgen van de totale economie maar ook van specifieke productsectoren. Wij zullen deze meetinstrumenten aanpassen aan onze specifieke doelen, met name de meting van de tevredenheid over voeding en voedselintegriteit. Hieruit kunnen we opmaken hoe tevreden consumenten zijn over bepaalde aspecten van verschillende voedselcategorieën, zoals de intrinsieke productkwaliteit en integriteit (bijvoorbeeld veiligheid, gezondheidswaarde en duurzaamheid). Door de tevredenheidsmetingen steeds te herhalen kunnen we achterhalen waarom het gevoel in de loop van de tijd verandert en welke strategieën we kunnen gebruiken om de mate van tevredenheid te verbeteren. Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek en aandachtsgroepen Psychometrische ontwikkeling en analyse van de schaal Econometrische analyses die inzicht geven in de veranderingen in de loop van de tijd Experimenten met betrekking tot het effect van marketing- en beleidsstrategieën op het gevoel van de consument. Deliverables: Begrote kosten: 575 k€ Een nationale tevredenheidsindex voor consumenten op het gebied van voeding Inzicht in de veranderingen van het gevoel van de consument t.a.v. voeding in de loop van de tijd. Kennis van de meest geschikte marketingen beleidsstrategieën om het gevoel van de consument te beïnvloeden. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld. Op veel terreinen, buiten het terrein van de voeding, zijn wetenschappelijke instrumenten ontwikkeld om de consumenttevredenheid over producten en services (bijvoorbeeld de nationale tevredenheidsindex voor consumenten) en het gevoel t.a.v. de economie (gevoelsindex voor consumenten) te meten. Dergelijke meetinstrumenten vormen een goede basis voor het volgen van de ontwikkeling en het evalueren van de doeltreffendheid van strategie en beleid. Omdat er voor voeding geen Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
195
wetenschappelijke meetinstrumenten van dit type bestaan, proberen we deze in dit project te ontwikkelen. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Het te ontwikkelen instrument vergt de integratie van twee onderzoeksvelden: economische psychologie en voedselmarketing. Voorzover wij weten zijn er, ondanks de veelbelovende mogelijkheden gezien het economische belang van de voedingssector in Nederland, nauwelijks samenwerkingsverbanden op het gebied van deze twee kennisvelden.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
196
Naam project: Hoofdonderzoekers: Deelnemers:
Innovatiesjablonen voor (gezondheids-)voeding Prof. J.C.M. van Trijp, Prof. dr.ir. A.G.J. Voragen
Wageningen, Maastricht, ATO Omschrijving project: Het genereren van ideeën is een essentiële stap in de productontwikkeling van nieuwe gezondheidsvoeding. Veel bedrijven gebruiken hiervoor zeer onsystematische methoden, zoals brainstormsessies. In de psychologische literatuur wordt men zich er steeds meer van bewust dat dit geen bijzonder efficiënte en effectieve methode is (“de illusie van groepsproductiviteit”). Verschillende onderzoeken naar hightechindustrieën laten zien dat systematischere benaderingen op basis van het concept van innovatiesjablonen (bijvoorbeeld Goldenberg 2001) meer kans bieden op goede nieuwe ideeën. Deze innovatiesjablonen kunnen echter niet zonder meer worden gebruikt voor de voedingssector (Michaut, 2000). Doel van dit project is de innovatiesjablonen volgens het principe van de analogie aan te passen voor de ontwikkeling van gezondheidsvoeding. Dit zal resulteren in nieuwe innovatiesjablonen die kunnen worden gebruikt voor een meer succesvolle productinnovatie in de voedingssector. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de benadering van Goldenberg voor innovatiesjablonen voor hightechproducten. Deze sjablonen worden aangepast voor de voedingssector. Goldenberg heeft vijf hoofdsjablonen voor productinnovatie vastgesteld en heeft zijn bevindingen ook gebruikt om sjablonen voor succesvolle reclamebenaderingen te ontwikkelen. Wij willen deze sjablonen aanpassen voor voedingsmiddelen, om zo te komen tot een systematische benadering voor communicatie over gezondheidsvoeding en productinnovatie. Deze sjablonen zullen worden toegepast op databases voor voedselinnovatie en worden gekoppeld aan het succes van deze innovaties op de markt. We zullen testen of systematische innovatie ook de beste methode is voor de voedingssector, en beste praktijken ontwikkelen voor het genereren van ideeën en de vroegtijdige screening van nieuwe concepten voor voedselproducten. Onderzoeksinstrumenten: Literatuuronderzoek en aandachtsgroepen Ontwikkeling van concepten voor voedselinnovatie Tests m.b.t. de doeltreffendheid van voedselinnovatie op basis van sjablonen. Deliverables: Een op sjablonen gebaseerde benadering van innovatie van voedselproducten en communicatie over voeding Beste praktijken voor systematische innovatie in de voedingssector.
Begrote kosten: 500 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Buiten de voedingssector hebben innovatiesjablonen bewezen een zeer krachtig instrument te zijn om de slagingskans van innovaties te verbeteren. De eerste ervaringen hebben echter laten zien dat de bestaande sjablonen niet zonder meer geschikt zijn voor de voedingssector, maar eerst moeten worden aangepast. In dit project worden de innovatiesjablonen aangepast voor de voedingssector, waarna de sjablonen gevalideerd worden op basis van het succes op de markt. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Bij voedselinnovatie is per definitie een uitgebalanceerde verdeling nodig tussen datgene wat haalbaar is vanuit een technologisch gezichtspunt en datgene wat wenselijk is vanuit het gezichtspunt van de markt (of marketing). Dit project integreert Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
197
deze twee functionele disciplines in een gezamenlijk instrument dat uit innovatiesjablonen bestaat, en levert zo een bijdrage aan een betere samenwerking tussen marketing en R&D en stimuleert de interactie tussen bèta- en gammawetenschappen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
198
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Combinatie van de intrinsieke en extrinsieke motivatie in het voedselkeuzegedrag van consumenten Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel, Prof. Van Trijp, Prof. Van ATO, TNO, WUR, universiteiten van Amsterdam en Tilburg
Omschrijving project: Het voedselkeuzegedrag van mensen wordt bepaald door intrinsieke motivatie (directe bevrediging op basis van smaak, gemak enz.) en extrinsieke motivatie (vertraagde bevrediging op basis van gezondheid, veiligheid, duurzaamheid enz.). We proberen te achterhalen hoe deze twee motivaties zich tot elkaar verhouden, hoe deze door consumenten tegen elkaar worden afgewogen en hoe deze op elkaar inwerken in de percepties, de opvattingen en het gedrag. Een voorbeeld: in welke mate en onder welke omstandigheden willen consumenten smaak en gemak inruilen voor gezondheid en duurzaamheid? Hoe komen consumenten tot een bepaalde perceptie van gezondheidswaarde en duurzaamheid en hoe verhoudt deze perceptie zich tot de productkenmerken? Het doel van dit project is: Inzicht verschaffen in de intrinsieke en extrinsieke motivatie achter de voedselkeuze en in de onderlinge relatie tussen deze motivaties Inzicht geven in de manier waarop geloofwaardigheid, ervaring en zoekkenmerken de intrinsieke en extrinsieke motivatie beïnvloeden Inzicht geven in de manier waarop percepties en motivaties worden gebaseerd op productkenmerken Procedures voor reverse-engineering ontwikkelen die productkenmerken optimaliseren zodat de perceptie verbetert. Wetenschappelijke achtergrond: De psychologische literatuur (bijvoorbeeld Deci en Ryan) heeft aangetoond dat extrinsieke motivaties (zoals integriteit) altijd worden gecombineerd en interactie vertonen met intrinsieke motivaties (zoals smaak en plezier in het eten). Via productkenmerken veroorzaken voedingsmiddelen percepties van de (baten voor de) consument die relevant zijn voor de intrinsieke en extrinsieke motivatie (bijvoorbeeld Steenkamp en Van Trijp, 1996). Het is bij voedselontwerp dan ook van groot belang de exacte aard van kenmerken, baten en motivaties te kennen en om te weten hoe al deze relaties het keuzegedrag beïnvloeden. Deze kennis zou het mogelijk maken door reverse-engineering de optimale integriteit in voedselkeuzegedrag te bereiken. Dit project bouwt voort op de volgende onderzoekstradities: motivatiepsychologie (Deci en Ryan), kwaliteitssturing (Steenkamp en Van Trijp), op informatie gebaseerde en daarvan afgeleide meningsvorming (Fishbein en Ajzen) en reverse-engineering (Moskowitz). Deliverables: Methoden om onderscheid te maken tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie van consumenten bij de keuze voor een voedselproduct Modellen voor de reverse-engineering van voedselproducten, zodat de voedselintegriteit niet wordt gehinderd door negatieve verwachtingen op basis van de intrinsieke motivatie (bijv. smaak).
Begrote kosten: Personeel: 350 k€ Overhead: 105 k€ Materiële kosten: 75 k€ Gebruik apparatuur: 5 k€ Kennisoverdracht: 30 k€ Totale kosten: 565 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Het concept van de intrinsieke en extrinsieke motivatie zoals dat ontwikkeld is in de motivatie- en organisatiepsychologie, is nog weinig toegepast in de voedingssector. In dit project wordt dat juist wel gedaan. Het doel is daarbij de inzichten voor nieuwe fysieke productontwerpen te gebruiken.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
199
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen De instellingen die deelnemen aan dit project, hebben allemaal hun eigen sterke punten in bepaalde vakgebieden, zoals de psychologie, het consumentengedrag en het voedselontwerp. In dit project worden deze sterke punten met elkaar gecombineerd. Deze systematische combinatie en integratie van kennis van de instellingen is tot nu toe nog niet eerder vertoond.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
200
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
DATACHAT: instrument t.b.v. consument voor betrouwbare Prof. dr. A.G.J. Voragen ATO, WUR
Omschrijving project: In het Datachat-project houden we ons bezig met de ontwikkeling van een chip die alle relevante omgevingscondities bijhoudt (bijvoorbeeld de temperatuur) en deze gegevens direct omzet in informatie voor de logistieke keten en de consument, bijvoorbeeld over de houdbaarheid van het voedselproduct, alsmede informatie over de logistieke gevolgen. De belangrijkste vragen zijn: - Tot welk moment kan een consument voeding met een beperkte houdbaarheid veilig consumeren? - Wat is het beste moment voor consumptie? - Welk type informatie willen consumenten ontvangen en op welke manier? Het doel van dit project is om het consumentenvertrouwen in beperkt houdbare producten te vergroten. Wetenschappelijke achtergrond: Het meeste onderzoek naar Tracking & Tracing houdt zich bezig met (downstream-)ketens die stoppen bij de winkelier. Het nieuwe element dat datachat introduceert is dat het mogelijk wordt direct met consumenten te communiceren via een chip op de voedselverpakking. De houdbaarheid hoeft niet meer te worden geschat (op basis van gemiddelde condities in de keten), maar kan op real time-basis worden aangegeven. Onderzoeksinstrumenten: Laboratorium voor de ontwikkeling van modellen voor kwaliteitsverlies, met name voor vlees en groenten. Laboratorium voor de ontwikkeling van sensorische technologie en communicatietechnologie. Laboratorium voor simulatie van de logistieke keten en logistieke problemen. Aandachtsgroepen en tests van concepten op consumenten. Begrote kosten: 580 k€ Deliverables: Programmering van modellen voor kwaliteitsverlies op hardware Combinatie van communicatietechnologie en sensorische technologie Zo klein mogelijke energiebronnen Datachat-chip in combinatie met IDtechnologie Passieve datachat-chip Actieve datachat-chip Voor consument relevante en aantrekkelijke datachat. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld Combinatie van communicatietechnologie en sensorische technologie Directe communicatie met consumenten Real time-meting van de houdbaarheid.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
201
Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen: Het ketenbeheer na de oogst is tot dusver meestal gebaseerd op een of soms twee kennisbenaderingen, bijvoorbeeld op fysiologie of verpakking of logistiek. Er is behoefte aan nieuwe oplossingen waarin deze benaderingen en de motivaties van alle relevante belanghebbenden geïntegreerd zijn. Deze studie stelt ATO in staat om vooruitgang te boeken bij de ontwikkeling van precisieketens na de oogst, rekening houdend met het consumentenbelang.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
202
Naam project: Contactpersoon: Deelnemers:
Differentiatie van integere voeding op basis van intrinsieke productkwaliteit Prof. dr. A.G.J. Voragen ATO, WUR, universiteit van Amsterdam
Omschrijving project: Het is vaak moeilijk om de kwaliteit van verse producten te beoordelen op basis van hun uiterlijk. Dit geld voor experts, maar nog meer voor consumenten. Er moet een controleinstrument worden ontwikkeld dat intrinsieke aspecten meet, zodat partijen kunnen worden gedifferentieerd op basis van aspecten als de verwachte houdbaarheid, de veiligheid van voedsel, de sensorische kwaliteit, biologische productiemethoden en zelfs dierenwelzijn. De resultaten van deze controle kunnen worden omgezet in een merk dat bepaalde integriteitsaspecten waarborgt. Daarnaast kan een dergelijk controleinstrument worden gebruikt om bepaalde productkenmerken te verbeteren door bijvoorbeeld de meest geschikte opslagcondities (na de oogst) aan te geven. Een voorbeeld: het zuurstofgehalte bij de opslag van appels heeft invloed op de smaakcomponent ‘zuur’. Onze doelstelling: de ontwikkeling van methoden voor de differentiatie van partijen met verse en minimaal bewerkte producten, zodat professionals en consumenten integer voedsel en integere voedselproducten kunnen herkennen. De restaurantsector is een belangrijke doelgroep voor deze nieuwe ontwikkeling. Topkoks kunnen verse producten selecteren met een gegarandeerde hoge kwaliteit en kunnen zelfs producten bestellen met specifieke sensorische eigenschappen. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de meest recente kennis op de volgende gebieden: producten plantfysiologie, logistiek van productie- en distributieketens, sensorische wetenschap, ICT, bio-informatica, genomica, wiskunde en modellen voor kwaliteitsveranderingen. De kennis van deze velden wordt gecombineerd tot een nieuwe onderzoeksveld dat we ‘kwaliteitsdynamica’ noemen. Dit onderzoeksveld voegt een nieuwe, nuttige dimensie toe aan de kennis op het gebied van landbouwproducten. Het onderzoeksveld geeft de belangrijkste metabole routes aan die invloed hebben op de kwaliteit na de oogst, en beschrijft hoe de regulering van deze routes wordt beïnvloed door handling na de oogst. Dit project richt zich op een aantal gewassen ten aanzien waarvan kwaliteitsveranderingen na de oogst veel invloed hebben op de processing en op de voorkeur van de consument. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de invloed van de condities voor en na de oogst op de verschillende sensorische kenmerken en naar de haalbaarheid van het op aanvraag (van bijvoorbeeld een restaurant) produceren van verse producten met een aangepast sensorisch profiel. De resultaten vormen een proof of concept voor de doeltreffendheid van de beschreven benadering. Onderzoeksinstrumenten: Onderzoek naar de voorkeur van consumenten om belangrijke integriteitsaspecten vast te stellen Ketenanalyse om economisch belangrijke eigenschappen vast te stellen voor de processing-industrie Gedetailleerde analyse van intrinsieke productkenmerken om verbanden te leggen tussen deze kenmerken en integriteitsaspecten Ontwikkeling van wiskundige modellen voor kwaliteitsveranderingen om het effect van veranderingen in de condities te voorspellen op basis van een gedefinieerde uitgangskwaliteit.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
203
Deliverables: Begrote kosten: 950 k€ proof of concept voor partijdifferentiatie op basis van intrinsieke parameters proof of concept voor producten met een aangepast sensorisch profiel meer kennis over kwaliteitsdynamica en de biologische achtergrond daarvan. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld - Ontwikkeling van het onderzoeksveld ‘kwaliteitsdynamica’ als onderdeel van de wetenschap op het gebied van landbouwproducten - Integratie van de sensorische wetenschap en moleculaire profilering. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Ketenbeheer na de oogst is tot nu toe gebaseerd geweest op een of soms op twee kennisbenaderingen. Er is behoefte aan nieuwe oplossingen waarin deze benaderingen en de motivaties van alle relevante belanghebbenden geïntegreerd zijn. Deze studie stelt ATO in staat om vooruitgang te boeken bij de ontwikkeling van precisieketens na de oogst, rekening houdend met het consumentenbelang.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
204
Naam project: Contactpersonen: Deelnemers:
Handling na de oogst gebruiken voor optimalisatie van de Gezondheidsaspecten en kwaliteit van verse producten Prof. dr. A.G.J. Voragen, Dr. H.S.M. de Vries ATO, WUR, universiteit van Maastricht
Omschrijving project: Behandelingen na de oogst, zoals opslag in koel- of vriescellen, opslag in een aangepaste atmosfeer en minimale processing, beïnvloeden de metabole processen die nog actief zijn in het vers product. Het effect van behandelingen na de oogst hangt af van het type behandeling en de uitgangskwaliteit van het product. Een goede kennis van deze metabole effecten kan leiden tot een terugdringing van het kwaliteitsverlies na de oogst en, meer specifiek, tot mogelijkheden om verschillende belangrijke kwaliteitskenmerken te sturen. Het is bijvoorbeeld mogelijk de concentratie van belangrijke, aan de gezondheid gerelateerde metabolieten, zoals glucosinolaten en vitamine C, aan te passen door de condities na de oogst te wijzigen. Processingkenmerken zoals het suikergehalte in aardappels of de stevigheid van tomaten, hangen ook af van de condities na de oogst. Onze doelstelling: de ontwikkeling van methoden voor differentiatie na de oogst van partijen verse en minimaal bewerkte producten om zo optimaal te kunnen voldoen aan de vraag van winkeliers, consumenten en de processing-industrie. In dit project richten we ons op gezondheidsgerelateerde aspecten van voedselkwaliteit, zoals de vitamineconcentratie. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voort op de meest recente kennis op de volgende gebieden: producten plantfysiologie, logistiek van de productie- en distributieketens, sensorische wetenschap, ICT, bio-informatica, genomica, wiskunde en modellen voor kwaliteitsveranderingen. De kennis van deze velden wordt gecombineerd tot een nieuwe onderzoeksveld dat we ‘kwaliteitsdynamica’ noemen. Dit onderzoeksveld voegt een nieuwe, nuttige dimensie toe aan de kennis op het gebied van landbouwproducten. Het onderzoeksveld geeft de belangrijkste metabole routes aan die invloed hebben op de kwaliteit na de oogst en beschrijft hoe de regulering van deze routes wordt beïnvloed door handling na de oogst. Dit project richt zich op een aantal gewassen ten aanzien waarvan kwaliteitsveranderingen na de oogst veel invloed hebben op de processing en op de gezondheid van de consument. De resultaten vormen een proof of concept voor de doeltreffendheid van de beschreven benadering. Onderzoeksinstrumenten: onderzoek naar voorkeuren van consumenten om gewenste gezondheidseigenschappen te kunnen vaststellen ketenanalyse om economisch belangrijke eigenschappen vast te stellen voor de processing-industrie gedetailleerde analyse van metabole processen na de oogst in de geselecteerde producten onder verschillende condities ontwikkeling van wiskundige modellen voor kwaliteitsveranderingen om het effect van veranderingen in de condities te voorspellen op basis van een gedefinieerde uitgangskwaliteit. Deliverables: Proof of concept voor kwaliteitsmanagement na de oogst Vermogen om de gezondheidsstatus van vers producten te optimaliseren Meer kennis over kwaliteitsdynamica en de biologische achtergrond daarvan Modellen van kwaliteitsveranderingen.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
205
Begrote kosten: 515 k€
Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld - Ontwikkeling van het onderzoeksveld van de ‘kwaliteitsdynamica’ als onderdeel van de wetenschap op het gebied van landbouwproducten - Integratie van de biochemie in het ketenbeheer om aan speciale wensen aangepaste verse producten te kunnen produceren. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Ketenbeheer na de oogst is tot nu toe gebaseerd geweest op een of soms op twee kennisbenaderingen. Er is behoefte aan nieuwe oplossingen waarin deze benaderingen en de motivaties van alle relevante belanghebbenden geïntegreerd zijn. Deze studie stelt ATO in staat om vooruitgang te boeken in de ontwikkeling van precisieketens na de oogst, rekening houdend met het consumentenbelang.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
206
Naam project:
Contactpersoon: Deelnemers:
Selectie en verdere ontwikkeling van (milde) conserveRingstechnieken op basis van de uitkomsten van onderZoek naar de acceptatie door de consument, en toepasSing van deze technieken Prof. C.A.M.J.J. van den Hondel TNO, ATO
Omschrijving project: Dit project richt zich op de verdere ontwikkeling van (milde) conserveringstechnieken. Er worden voedingsmiddelen geselecteerd waarop deze technieken worden toegepast. Dit project beoogt: De mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van (milde) conserveringstechnieken te onderzoeken op basis van de uitkomsten van onderzoek naar de acceptatie door consumenten. Technologieën en producten vast te stellen die een hoog acceptatieniveau hebben. Instrumenten te ontwikkelen voor efficiënte en effectieve feedback van consumenten tijdens de ontwikkeling en toepassing van het proces. Enkele toepassingen van de aanvaarde technologieën en producten verder te ontwikkelen met behulp van effectieve feedback van de consumenten. Wetenschappelijke achtergrond: Het project bouwt voor op de meest recente kennis van (milde) conserveringstechnieken en op kennis van sturing door de consument en compromismogelijkheden van alle belanghebbenden door tijdens het ontwikkelingsproces gebruik te maken van Quality Function Deployment. Onderzoeksinstrumenten: Quality Function Deployment Toepassing van geselecteerde, nieuwe (milde) conserveringstechnieken (PEF, UHP, HIL, ebeam, plasmatechnologie) op bepaalde geselecteerde producten Deliverables: Begrote kosten: 400 k€ Systematische vertaling van de eisen van consumenten naar technologische eisen Meer inzicht in de technologisch sterke en zwakke punten van de innovatieve (milde) conserveringstechnieken Gedetailleerde onderzoeksprogramma’s voor veelbelovende innovatieve (milde) conserveringstechnieken. Innovatieve aspecten van dit project voor het onderzoeksveld De toepassing van nieuwe (milde) conserveringstechnieken en combinaties daarvan zal nieuwe inzichten en kennis opleveren met betrekking tot dit onderzoeksveld. Dankzij de combinatie met kennis van sturing door de consument en compromismogelijkheden van alle belanghebbenden door gebruik van Quality Function Deployment tijdens het ontwikkelingsproces zal de evaluatie in de toekomst efficiënter en gerichter zijn. Innovatieve aspecten van dit project voor de deelnemende instellingen Een nadere analyse van de mogelijkheden van verschillende conserveringstechnieken, meer kennis van de sterke en zwakke punten van de technieken en een systematische vertaling van de eisen van consumenten naar technologische eisen stellen TNO in staat haar taak als vertaler van kennis naar toepassing beter uit te voeren in de Nederlandse en internationale voedingsindustrie.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
207
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
208
Bijlage D: Verbinding met Europese onderzoeksprogramma’s De aandachtspunten op het gebied van onderzoek en beleid die aan bod komen in het Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit, zijn ook relevant op Europees niveau. Dit blijkt uit de nauwe verbanden die er bestaan tussen de prioriteiten die worden gesteld in het Zesde Kaderprogramma voor onderzoek van de EU (EU KP6), en de drie hoofddoelstellingen van dit Kennisproject. De thematische prioriteit nr. 5 “Voedselkwaliteit en –veiligheid” van EU KP6 is met name relevant, maar er bestaan ook raakvlakken met de thematische prioriteiten nr. 7 (“Burgers en governance in een kennismaatschappij”) en nr. 1 (“Biowetenschappen, genomics en biotechnologie voor gezondheid”). Hieronder geven we nader aan hoe de hoofddoelstellingen van het Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit zijn ingebed in de onderwerpen en onderzoeksgebieden die worden aangeduid in thematische prioriteit nr. 5 van het Zesde Kaderprogramma. Het hoofddoel van thematische prioriteit 5, “Voedselkwaliteit en –veiligheid” is “het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van Europese burgers door middel van een hogere voedselkwaliteit, en een verbeterde controle op de voedselproductie en de daarmee samenhangende milieufactoren… Voor de ontwikkeling van nieuwe en veiliger voedselproductieketens en voeding wordt de methode van-grond-tot-mond (“farm-to-fork”) gebruikt. …”. De onderzoeksgebieden binnen deze thematische prioriteit sluiten dus aan bij kernaspecten van voedselkwaliteit, -veiligheid en consumentenbelangen overal in de voedselketen. Binnen het thema Voedselkwaliteit en –veiligheid zijn acht onderzoeksgebieden aangewezen (zie hierna), die elk bestaan uit een aantal specifieke onderwerpen (1 tot en met 47). Onderzoekers worden uitgenodigd om voorstellen in te dienen met betrekking tot deze onderwerpen. Gebied 1: Complete voedselketen (EU-onderzoeksonderwerpen 1-4) Doelstelling is “de ontwikkeling van kwalitatief beter en veiliger voedsel dat duidelijke gezondheidsopbrengsten heeft voor consumenten”. Gebied 2: Epidemiologie van voedselgerelateerde ziekten en allergieën (EUonderzoeksonderwerpen 5-9) Doelstelling is “onderzoek naar de complexe interactie tussen voedselconsumptie enerzijds en metabolisme, immuunsysteem, genetische achtergrond en sociaaleconomische factoren anderzijds om de belangrijkste risicofactoren te achterhalen en om gezamenlijke Europese databases met relevante gegevens te ontwikkelen”. Gebied 3: De invloed van voeding op de gezondheid (EU-onderzoeksonderwerpen 10-16) Doelstelling is “om een wetenschappelijke basis te bieden voor verbetering van de gezondheid door middel van eetgewoonten”. Gebied 4: Processen voor traceerbaarheid overal in de productieketen (EUonderzoeksonderwerp 17) Doelstelling is “om het consumentenvertrouwen in de voedselvoorziening te vergroten door de wetenschappelijke en technologische basis te versterken van volledige traceerbaarheid overal in de voedselketen, inclusief het veevoer”.
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
209
Gebied 5: Analyse-, detectie- en controlemethoden (EU-onderzoeksonderwerpen 18-23) Doelstelling is “om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling, verbetering, validering en harmonisatie van betrouwbare en kosteneffectieve bemonsterings- en meetstrategieën voor de opsporing van chemische contaminanten en bestaande en nieuwe pathogene micro-organismen, zodat de veiligheid van de voeding en de voedselvoorziening kan worden gecontroleerd en zodat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn voor risicoanalyse”. Gebied 6: Veiliger en milieuvriendelijker productiemethoden en technologieën, en gezondere voedingsmiddelen (EU-onderzoeksonderwerpen 24-38) Doelstelling is “de ontwikkeling van landbouwsystemen met een geringer gebruik van productiemiddelen (low input farming) op basis van systemen zoals geïntegreerde productie en biologische landbouw”. Gebied 7: Invloed van veevoer op de menselijke gezondheid (EUonderzoeksonderwerpen 39-40) Doelstelling is “om meer inzicht te verkrijgen in de rol die veevoer speelt bij de voedselveiligheid, waarbij onder veevoer ook producten met genetisch gemodificeerde organismen worden gerekend en subproducten met een andere herkomst dan het voer”. Gebied 8: Aan het milieu gerelateerde gezondheidsrisico’s (EU-onderzoeksonderwerpen 41-47) Doelstelling is om “te achterhalen welke milieufactoren een nadelige invloed hebben op de gezondheid, inzicht te krijgen in de betrokken mechanismen en te bepalen hoe deze effecten en risico’s kunnen worden voorkomen of geminimaliseerd”. In de onderstaande tabel wordt aangegeven hoe de specifieke onderzoeksonderwerpen (1-47) in deze subgebieden rechtstreeks verband houden met de drie hoofddoelstellingen van het Kennisproject V&VI. Hoofddoelstellingen Voeding & Voedselintegriteit 1. 2. 3. EU KP6: Voedselkwaliteit Betrokkenheid en Gezonde keuzemoge- Sociaal verantwoord vertrouwen lijkheden uitbreiden zonder inleveren en -veiligheid 1. Complete voedselketen 2 3, 4 2. Epidemiologie 5 8, 9 7 3. Invloed voeding op 13 10, 16 gezondheid 4. Processen voor 17 traceerbaarheid 5. Methoden 21 6. Veilig en milieu34 25, 35 vriendelijk 7. Veevoer -> gezondheid 8. Milieu 42
Kennisproject Voeding & Voedselintegriteit
210