Bijlagen.
[90. 8.]
Tweede Kamer. 35
Bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen enz. van den in-, uit- en il< orvoer. men. Uoor enkele leden werd de meening geuit, dat het met het oog op deze verandering van toestanden wenschelijk ware de artikelen 118—120 der Algemeene wet te wijzigen, en de bevoegdheid tot het doen van aangiften niet langer aan tusschenpersonen, maar alleen aan afzenders en ontvangers toe te kennen, zoodat voor den invoer getee(90. 8.) kende verklaringen van eene dier categorieën van personen worden gevorderd. Wel gaf men toe dat er geen reden is om on de eerlijkheid dezer personen meer te vertrouwen dan op VOORLOOPIG VERSLAG. die der expediteurs, maar men meende toch dat vele importeurs en ontvangers zich wel tweemaal zouden bedenken , voordat zij eene onjuiste aangifte deden met het opzet om de schatkist te benadeelen, wat thans buiten hunne voorkennis Hot afdeelingsondorzoek van bovenvermeld ontwerp van geschiedt of waartoe zij althans niet het initiatief nemen. wet heeft aanleiding gegeven tot de volgende beschouwin- Bij den scherpen strijd, dien de concurreerende expediteurs met elkander voeren, zoeken zij soms in stelselmatige gen en opmerkingen. ontduiking van het rechteen middel om hun bedrijf gaande te houden. De verzoeking tot ontduiking is voor hen veel Algeineene beschouwingen. grooter dan voor afzenders of ontvangers en er is dus kans dat de aangiften beter zullen worden opgemaakt, wanneer § 1. Bij de bespreking van dit wetsontwerp erkende die van de laatsten uitgaan. Gaarne zouden deze leden men algemeen dat het wenschelijk is in de bestaande wijze daarom zien, dat wijziging der genoemde artikelen alsnog van heffing van invoerrechten verbetering te brengen en door de Regeering werd in overweging genomen, waarwaardeerde men het daarom, dat de Regeering het hare toe art. 1 der wet van 4 April 1870 (Staatsblad n". 61), had gedaan om tot eene betere regeling te komen. Met het laatst bij de wet bij 25 December 1887 {Staatsblad belangstelling was kennis genomen van het verdienstelijk n°. 221) van kracht verklaard, haar vrijheid geeft. rapport der door den Minister BLOEM benoemde Commissie Is het stelsel van benadering niet voldoende om juiste van onderzoek, gedagteekend 14 Augustus 1886, dat in aangiften te verzekeren , het heeft nog andere groote uittreksel bij de Memorie van Toelichting is overgelegd, gebreken. Het maakt de ambtenaren der invoerrechten tot üe wensch werd geuit, dat de Regeering de Kamer door kooplieden; het roept eene concurrentie tusschen de beambten overlegging ter griffie in staat zou stellen van dit rapport van den fiscus en den handel in bet leven, die afkeurensin zijn geheel kennis te nemen, en dat daarbij tevens waardig is; het geeft aan die ambtenaren gelegenheid om zou worden gevoegd het tweede rapport der Commissie, door goed geslaagde benaderingen emolumenten te verdienen, van 14 Juni 1887, dat, al is het dan, gelijk in de Memorie welke uit een administratief oogpunt bedenkelijk zijn. Waar van Toelichting wordt gezegd, voor openbaarmaking minder de kommi^zen geld op krediet kunnen verkrijgen, komen geschikt, voor de beoordeeling van het wetsontwerp groote zij in de verzoeking allerlei speculatieve benaderingen te waarde heeft, aangezien het aanwijst, hoe de Commissie doen ; waar zij geene gelegenheid vinden om zich kapitaal gekomen is tot de ontwerp-prijscourant, welke als bijlage te verschaffen, is benadering zoo gojd als onmogelijk. B van de Memorie van Toelichting is overgelegd. Vroeger waren de misbruiken, door middel van benadeVele leden spraken hunne bevreemding uit over het feit ring gepleegd, groot. Enkele beambten zijn daarmede rijk dat omtrent het voorstel tot verbetering der bestaande geworden. En al zijn die misbruiken zeer verminderd, toch wijze van heffing der rechten naar de waarde de kamers werden van verschillende zijden voorbeelden van bedenkevan koophandel en fabrieken niet zijn gehoord. Wel heeft lijke praktijkeu uit den jongsten tijd genoemd. Bepaaldelijk de Commissie van onderzoek, blijkens blz. 13 van het schijnen de kommiezen niet zelden misbruik te maken van overgelegd uittreksel, besprekingen gevoerd met»eenige" de wetenschap, dat aan de spoedige ontvangst van bepaalde kamers van koophandel, fabrikanten en handelaars, en is goederen door den ontvanger groote waarde wordt gedoor den Minister in zijne missive van 31 December 1888 hecht. Degene, wiens goederen benaderd zijn, is dan dikwijls incidenteel de zaak ter sprake gebracht, maar dit werd gedwougen zich met de beambten omtrent de teruggave der geenszins voldoende geacht. Officieele raadpleging van goedereu te verstaan , en deze kunnen op die wijze, van de de organen van handel en industrie ware naar veler hun daartoe bij art. 26fi der Algemeene wet toekomende bemeening in deze materie, waarbij het zoozeer op technische voegdheid gebruik makende, zonder veel moeite en risico kennis aankomt, ook voor de Regeering zelve dienstig ge- zich eene goede som als winst doen uitkeeren. Ook werd weest. En voor die raadpleging bestond te eer aanlei- als voorbeeld van de werking van het stelsel vermeld, ding, waar, naar het plan der Regeering, bij de uitvoering dat onlangs eene partij goederen voor f 2000 benaderden der voorgestelde maatregelen de kamers van koophandel voor f 5000 verkocht was; al viel voor zulk eene benavoor de benoeming van deskundigen in de zaak gemoeid dering van tiet wettelijk standpunt alles te zeggen , te lage worden. aangiften behooren toch niet te leiden tot het verschaffen van hooge handelswinsten aan de met de controle belaste § 2. In § 1 der Memorie van Toelichting wijst de Re- Rijksambtenaren. geering kortelijk op het* gebrekkige van de bestaande regeOverigens merkte men op dat de Regeering zelve ontling. Met deze bezwaren konden velen zich vereenigen. duiking van invoerrecht bevordert door omoldoende controle De aandacht werd gevestigd op de groote wijzigingen in der inkomende postpakketten. Deze worden aan de grenzen het handelsverkeer, welke sedert de wet van 1822 hebben bijna nooit geopend. Meu vreesde dat daardoor menig artikel plaats gehad. In die dagen was de rol der expediteurs eene van waarde zonder betaling vau verschuldigde rechten geheel andere dan thans. Zij kregen toen van de afzenders werd ingevoerd. of ontvangers der goederen eene vaste belooning voor hunne bemoeiingen, welke enkel bestonden in afzending, overlading en bezorging. Thans belast zich de expediteur gewoonlijk met De Regeering wenscht in de bezwaren, welke het stelsel de betaling van alle onkosten op het vervoer vallende, met van benadering thans aankleven, in de eerste plaats te inbegrip van het invoerrecht. De importeur brengt alle voorzien door invoering van eene prijscourant, welke voor verantwoordelijkheid voor de levering op den expediteur aangifte der daarop voorkomende goederen gevolgd zoude over, tegen vergoeding van een zeker percentage der waarde moeten worden, zoodat ten opzichte van die goederen beof tegen een vast abonnement per jaar. Wil nu de expe- nadering niet meer zou voorkomen. De groote meerderheid diteur het hoofd bieden aan de scherpe concurrentie zijner der leden had tegen dit voorstel overwegend beswaar. vakgenooten , dan moet hij dat percentage zoo laag mogelijk Vooreerst werd aangevoerd, dat, naar de erkentenis van stellen , en daarbij kan ge leeltelijke ontduiking van bet in- de Commissie van onderzoek, » een overgroot dsel van de voerrecht hem goeie diensten bewijzen. Gelijk de Minister ingevoerd wordende goe Ierensoorten niet vatbaar is om in herinnert, komt het dan ook voor, dat het geheele ver- eene prijscourant opgenomen te worden, zoodat voor deze voer van goederen, waarvoor een invoerrecht van 5 pet. soorten te lage aangifte der waarde te vreezen blijft." der waarde verschuldigd is, tegen 4 pet. wordt aangeuoIs de voorgestelde maatregel daarom reeds niet afdoende, ilandelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1889-1890.
i
|90
8.J
Bepalingen omtrent rle heffing vun invoerrecht naar de waarde der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer. in de tweede plaats is aan verplichting tot aangifte volgens eene prijscourant, dit onvermijdelijk bezwaar verbonden, dat zoodanige prijslijst onmogelijk gelijken tred kan houden met de voortdurend en somtijds zeer snel wisselende prijzen. Daling of rijzing van prijzen heeft voor de goederen, in de prijscourant vermeld, naar het voorstel, eerst invloed bij de eerstvolgende driemaandelijksche herziening. Maar vooral werd aangevoerd, dat het onmogelijk is eene prijscourant als de verlangde zoodanig in te richten, dat inderdaad van alle soorten der goederen , waarvoor zij zal gelden, een evenredig recht wordt geheven. De industrie vervaardigt steeds nieuwe variëteiten van goederen; manufacturen , aardewerk enz., zoo in rubrieken te onderscheiden , dat vaststaat, in welke categorie elke verscheidenheid thuis behoort en welke daarvan de waarde is, mag inderdaad ondoenlijk worden genoemd. In geen enkel land bestaat dan ook een stelsel als liet thans voorgestelde behalve in Nederlandsch-Indië, maar dat het daar goed voldoet, geeft geenerlei waarborg voor eene goede werking van het stelsel in het Rijk in Europa. De toestanden in Nederlandsch-Indie zijn geheel anders dan die hier te lande. De verscheidenheid der goederen, die daar ingevoerd worden, is veel minder groot. Afgescheiden van die goederen, welke bestemd zijn voor het betrekkelijk gering aantal Europeanen , is de invoer zelfs beperkt tot een zeer klein aantal goederensoorten ten dienste der inlanders, wier behoeften niet groot en weinig veranderlijk zijn. Het aantal importeurs is daar gering, het debiet beperkt en ten aanzien van het klein aantal Europeanen, die velerlei geïmporteerde goederen ontvangen, zijn ongelijkmatigheden in de heffing weinig drukkend. In Nederland heeft men daarentegen te doen met geheel andere omstandigheden. De soorten van goederen, in het bijzonder van die welke met een recht van 5 pet. zijn belast, zooals aardewerk, glaswerk en manufacturen, welke hier te lande worden ingevoerd,zijn zoo veelvuldig, zoo moeilijk te beschrijven en te onderscheiden , zij worden van jaar tot jaar met zooveel nieuwe soorten vermeerderd, dat eene juiste classificatie en prijsnoteering geheel andere moeilijkheden oplevert dan in Nederlandsch-Indië het geval is. Het bij de Memorie van Toelichting overgelegd ontwerp eener prijscourant gaf aanleiding tot het opperen van velerlei bedenkingen, welke, naar men meende, ten volle staafden dat het stelsel hier te lande onmogelijk kan voldoen. Men mag aannemen, dat aan de vaststelling van dit ontwerp de meeste zorg is besteed en dut eene betere regeling op ditigebied niet valt te maken. En het ontwerp schijnt dan ook, oppervlakkig beschouwd, te bewijzen, dat het vaststellen eener prijslijst zeer goed mogelijk is. Maar al dadelijk rijst de vraag hoe de Commissie van onderzoek tot de vaststelling van dit ontwerp is gekomen. Zij heeft niet anders kunnen doen dan bij fabrikanten en importeurs inlichtingen te vragen. Dusdoende moest zij echter haar licht zoeken bij personen, die bij de prijsuoteering rechtstreeksch belang hebben; immers de fabrikanten, die den invoer van buitenlandsche fabrikaten natuurlijk niet gaarne zien, zullen licht geneigd zijn hooge prijzen op te geven, terwijl de importeurs daarentegen de waarde, waarnaar geheven zal worden, liefst zoo laag mogelijk gesteld zullen zien. Sommige leden meenden te weten , dat de Commissie dan ook van die twee categorieën van personen zeer verschillende opgaven had verkregen, en zich uit de hierdoor ontstane moeilijkheden slechts had weten te redden door voor vele artikelen het gemiddelde der hooge en lage opgaven aan te nemen. Het spreekt vanzelf dat op die wijze geen juiste taxatie kan worden verkregen. Vele leden meenden dat de aangenomen waarde in vele gevallen onjuist en de schatting zeer ongelijkmatig is, met het gevolg dat de goedkoope goederen veel te hoox, de duurdere daarentegen veel te laag zijn genoteerd, terwijl daarenboven de classificatie geheel onvoldoende moest worden genoemd. Ter adstructie van deze bezwaren werd j gewezen op de verschillende verzoekschriften en dagblad- I artikelen — bepaaldelijk op de stukken voorkomende in | de Nieuwe Rotterdamscke Courant van 31 Januari, 16, : 19, 2 5 , 26, 27 en 28 Februari jl. — waaruit blijkt, dat bij den handel zeer belangrijke bezwaren tegen het ontwerp bestaan. Daaraan werden nog de volgende bedenkingen toegevoegd.
i
Aardewerk. Deze rubriek telt niet minder dan 90 onderdeelen, muar desuiettemin zijn vele daarvan voor verdere splitsing vatbaar, al is eene juiste omschrijving niet mogelijk. De hoogste prijs, die bijv. voor porseleinen borden wordt opgegeven is f 2,50; er zijn borden , die eene veel hoogere waarde hebben. En er is bovendien enkel sprake van witte borden , misschien wel omdat de Commissie heeft opgezien tegen taxatie van porseleinen borden die niet wit zijn. Er is voorts in het geheel geene rekening gehouden en er kon ook geene rekening gehouden worden met de qualiteit van porselein. Toch behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat de waarde van porselein zeer verschilt naar gelang van de soort: welk verschil is er niet tusschen een servies van Sèvres en nieuw Saksisch porselein! Het duurste eetservies voor 12 personen wordt op f 52,50 geschat. Hoevele serviezen worden hier te lande niet ingevoerd, die eene drie of viermalen zoo groote waarde hebben ? De onjuiste noteering zal ten gevolge hebbeu, dat het recht van 5 pet. voor zulke serviezen tot IV, of l'/ 4 pet. wordt verlaagd. Er wordt onderscheiden , naarmate het porselein gedecoreerd of verguld is; ook hier schiet de noteering te kort. Immers alle decoratiën hebben geenszins gelijke waarde. Dergelijke opmerkingen gelden ten opzichte van tal van andere onderdeelen. Alle porseleinen melkkannen, koffiepotten enz. op gelijke waarde te stellen is blijkbaar een maatregel, welke van goedkoope soorten een veel hooger percentage doet heffen dan van duurdere. Onder de werking der vigeerende wetgeving worden 329 stuks kopjes en schoteltjes van porselein van Limoges, waarvan de factuurswaarde bedraagt 801 francs, plus 16 francs voor vracht en emballage, belast met 5 pet. van 817 francs of ongeveer f 392, dus met f 19,60. Naar de proefprijscourant zouden die 329 stuks s= 27'/ IS dozijn, berekend naar de hoogst belaste soort, eene waarde vertegenwoordigen van f 2,40 per dozijn, dus van f 65,80. Het recht zou dus bedragen f 3,29. Metterdaad zou alzoo nog niet ten volle een percent worden betaald van de werkelijke waarde. De waarde van kopjes van fijn aardewerk zonder ooren is geschat op ten hoogste f 1 per dozijn. Er worden kopjes van f 20 per dozijn geïmporteerd; de schatkist zal "/,„ van het recht ten offer moeten brengeu. Glaswerk. In eene noot wordt verklaard, dat kristal is lood- of tinhoudend glaswerk. Dit werd onjuist genoemd. Zeer fraai Boheemsch kristal mist de bijvoeging van lood of tin. De fijnste soorten zullen dus weder in eene lagere taxatie vallen. Welke ambtenaar zal kunnen aantoonen wat half kristal is? Hoevele moeilijkheden zullen niet ontstaan tusschen de importeurs en de kommiezen? Moeten de commissiëu van beroep die oplossen ten koste van veel tijdverlies voor den handel? Zullen zij de noodige kennis van zaken hebbeu om dergelijke geschillen te beslissen? Men merkte voorts op, dat ook ten aanzien van kristal verschil van qualiteit op de waarde zeer grooten invloed heeft. Toch wordt bijv. bewerkt en glad kristal eenvoudig onder ééue rubriek gebracht. Romers worden in drie categorieën verdeeld. Hoe die drie soorten zijn te onderscheiden , boe bijv. madera- en likeurromers zijn te onderkennen, is niet duidelijk. Hoe dit zij , de hoogste waarde van kristallen romers is op f 0,50 gesteld. Thans moet bijv. voor 28 romers van Boheemsch kristal, waarvan de factuurswaarde plus emballage en vracht bedraagt f 23'<,50 betaald worden 5 pet. of ongeveer f 11,80. Naar de ontwerp-prijscourant zijn deze romers waard 28 X f 0,50 of f 14 en zal dus verschuldigd zijn een recht van f 0,70 , dat is 3/io P ct - v a n de werkelijke waarde. De waarde van heele wijn- en bierflesschen wordt gesteld op f 4,50 per 102 stuks. Maar sommige soorten hebben eene waarde van f 8, andere, minder goed afgewerkte, eene waarde van f 4 per 100 stuks. Hierop is in do proefprijscourant niet gelet. Manufacturen. Door een der leden werd de volgende opgave verstrekt van verschillende qualiteiten van goederen in een grcot magazijn aanwezig, waaruit blijkt, welk recht naar den maatstaf der proefprijscourant feitelijk voor elke soort zou worden geheven.
| 0 0 . 8.]
37
Bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer.
Van Aaloen: Ongebleekt: van 30 draden en minder » 31
»
—40
3'/4—6'/4 pet. 5V4—8'/, >
Gebleekt: streepjesgoed
1 —6Vf »
ander: van 30 draden en minder
Gekleurd papier, gesatineerd . . . . Geschept papier Glacé-papier Mail papier Marmerpapier Pakpapier, ongeglansd » geglansd Vloeipapier
28— 50 cents. 70— 90 » 50—100 » 65— 90 » 60—120 » 12— 30 » 17— 45 » 35—50 »
3—7'/a »
Druk-, post- en registerpapier zijn verschillende artikelen en zijn desniettemin onder ééne rubriek geplaatst. Papier in doozen en zakken komt i:i zoo verschillende » 51 » —60 »/,—2V4 » soorten voor, dat het niet aangaat voor alle dezelfde waarde drill, gedrukt 3'/4—7 » aan te nemen. De proefprijscourant bepaalt zich tot slechts zeven goedubbeldraads 4V4—5V4 > derpnsoorten , waarvan sommige slechts een gering bedrag aan invoerrecht opbrengen. En dan ontbreken van manumeubeldoek (crèpe) 4'/4—6 » facturen nog die, vervanrdigl van zijde of halfzijde en half» (keper) 5'/s—9 » wol ; onder glaswerk zijn niet genoemd venster- en spiegelglas en glazen dakpannen , terwijl van tinwerk » (ander) 4'/,—8'/ 4 > alleen capsules voor flesschen worden vermeld. regatta (met gebleekten inslag). . . 4—5*/4 » De ongelijkheden, waarop werd gewezen, zullen intusschen toenemen, naarmate men beproeft de prijscourant tot andere, satinet (inet blauwen inslag). . . . 2*/4—i'/4 » thaus niet opgenomen goederensoorten uit te breiden. Hoe zal men bijv. de variëteiten van ingevoerde ijzerwerken Van vlas: behoorlijk kunnen onderscheiden ? Hoe zal men de verschillende 9"Orten en qualiteiten van tapijten eu meubelOngebieekt: stoffen op voldoende wijze kunnen ciassificeereii ? En hoe van vlasgaren , meer dan 45 draden . 4—5V4 » zal het gaan niet artikelen van gemengde samenstelling, bijv. met glaswerk, gemonteerd met zilver of vereenigd Indigo: met hout ? De slotsom , waartoe men van verschillende zijden kwam , van vlasgaren , meer dan 29 draden . 6V4 > was deze , dat bij alle goederen , in de prijscourant genoemd, » > van 36—45 draden. . 2 1 /, > het tegenovergestelde zal worden verkregen van hetgeen bij heffing naar de waarde op den voorgrond behoort te Van wol 4—16 » staan, namelijk evenredige belasting vac alle goederen. Van de meeste genoemde artikelen kan gezegd worden Volgens deze opgave zullen dus de rechten verschillen dat de aangenomen waarde eene gemiddelde is. Om zich van de juistheid dezer conclusie te overtuigen van 1 — 16 pet. Dit is niet verwonderlijk, wanneer men let op den behoeft men slechts een bezoek te brengen aan een of onjuisten maatstaf in de prijscourant aangelegd. Manufac- ander magazijn en naar een of ander artikel uit de prijsturen worden bij de maat eu niet bij het gewicht verkocht. courant te vragen. Vele artikelen zullen voor veel lager , Stoffen van geringe waarde , met veel apprêt belast, wurden, veel voor veel hoogor prijzen verkrijgbaar zijn. De cloorwanneer men het gewicht als maatstaf neemt, oneven- loopende fout der prijscourant is dat zij, met het verschil redig hoog belast. Daarentegen vermeerdert bijv. de bijvoe- van waarde niet voldoende rekening houdende, bet recht ging van kant liet gewicht bijna niet, maar r,e waarde in voor artikelen, die alleen de meergegoeden zich kunnen hooge mate. Min waardige stoffen worden dikwijls zwaarder aanschaffen , veelal beneden 5 pet. der waarde doet dalen, gemaakt door toevoeging vau aardappelenmeel, kunstwol terwijl voor de goedkoope artikelen , die in het bereik van enz. Dergelijke bijmengsels zullen het recht doen stijgen. de mingegoeden liggen . een recht van 5 toi 50 pet. en meer De betere en daarom lichtere stoffen zullen wederom minder betaald moet worden. Sommige artikelen , zooals niet name zwaar worden belast. Sommige leden meenden daarom dat zeer ordinair aardewerk, worden zelfs zoo boog belast dat heffing naar het aantal draden , zooals in Frankrijk ge- het recht prohibitief zal werken en de artikelen dus niet meer schiedt , bo?eu het voorgestelde in de proefprijscourant verre zullen worden ingevoerd. En deze fouten zijn volstrekt niet het gevolg van mindere de voorkeur verdiende. zorg aan de samenstelling der ontworpen prijscourant besteed. Zij zijn , hoe men haar ook inrichte , onvermijdelijk. Papier. Ook omtrent dit artikel werd eene prijsopgave Wel kan men het ontwerp in enkele bijzonderheden ter tafel gebracht, waaruit, naar men meende, het ge- verbeteren, maar bet zoo samen te stellen, flat elke brekkige van de aangenomen splitsing ten duidelijkste bleek. der duizende variëteiten van goederen , die daaronder vallen , De waarde van een kilogram: verschilt van zelfs indien men de lijst tot slechts weinige soorten beperkt, behoorlijk getarifeerd is en bij de gestadig wisseBordpapier (ander dan stroopapier). . 23— 28 cents. lende prijzen behoorlijk getarifeerd blijft, is eene onmogelijke zaak. In de praktijk zou men zich moeten onderCarton, stroopapier 7— 10 > werpen aan de willekeurige indeeling en taxatie eener commissie, die eene onmogelijke taak heeft te vervullen, • ander 40—120 > en in de vele gevallen waarin hoogere rechten zouden Chits 40— 50 » geheven werden dan naar evenredigheid met andere gevalle;, billijk is, zouden importeurs en ver! ruikers in Copieerpapier 40— 80 > zoodauig onrecht eenvoudig hebben te berusten. Het stel.-el eener prijscourant zal daarenboven , wegens Drukpapier, met mechanische houtstof. 18— 23 » de gebrekkige classificatie, leiden tot tallooze twistvragen > zonder » » . 30— 35 » tusschen den handel en de kommiezen. De groote importeurs, die groote hoeveelhedeu van verschillende artikelen Druk- , post-, registerpapier . . . . 30—120 » te gelijk invoeren, zullen in de praktijk wellicht minder Euveloppen 45—140 > last ondervinden, omdat het wel ondoenlijk zal zijn de ,
31
»
—40
4'/ 4 -5V 4 »
>
[00. 8.]
Bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waar Ie der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer. juistheid der aangifte in alle bijzonderheden ua te gaan , maar voor de kleinere importeurs zal zeer zeker de ge brekkige classificatie en 'iet daaruit ontstaande verschil van meening groote moeilijkheden opleveren. In het verslag der Commissie van onderzoek wordt de opmerkiug vermeld , dat de importeur i:i hetgeen hij voor de eene soort te weinig betaalt schadeloos wordt gesteld voor hetgeen hij voor eene andere soort te veel betaalt. In deze opme king ligt eene grove miskenning van het ka rakter van commercieele berekeningen opgesloten. Een artikel wordt niet met verlies geïmporteerd, omdat een ander winst oplevert. Elk artikel wordt op zich zelf be schouwd. Bovendien zijn er handelaars, die alleen goedkoope — andere, die bij voorkeur dure artikelen invoeren. De eerstgenoemden zullen bij invoering eener prijscourant te veel betalen , zonder van de bedoelde compensatie te proüteeren. De laatsten zullen te weinig betaleu en bij de ongelijke behandeling der goedkoope soorten geen nadeel hebben. De invoering der prijscourant voert feitelijk tot gedeel telijke terzijdestelling van onze tariefwet. In plaats van heffing naar de waarde , zal men voor de daarin opgenomeu rubrieken, die voor verdere splitsing onvatbaar worden be vonden , verkrijgen eene heffing van specifieke rechten, naar het getal of naar het gewicht. Andere leden achtten deze bezwaren niet overwegend en konden zich met het voorstel der Regeering wel vereenigen. Zij wezen er op, dat het volstrekt noodigwas iets te doen tot wering van de schromelijke out luikingen , welke thans plaats hebben door het doen van te lage aangiften voor naar de waarde belaste goederen. Welk middel tot ver betering men nu ook aanwende, eene volmaakt goede regeling zal wel niet te verkrijgen zijn. Evenzeer is bet onmogelijk eene volmaakt juiste prijscourant samen te ■tellen , maar dat bet op den duur niet zoude gelukken eene bruikbare prijslijst op te maken, scheen ondenkbaar. Men meende integendeel, dat raea ten slotte zou komen tot eene regeling, die in de praktijk goed zou werken. Voorts merkte men op, dat aan de overgelegde ontwerp prijscourant niet te veel waarde moest worden gehecht. Zij is slechts eene proeve, samengesteld door de Commissie van onderzoek. Men betwijfelde of die Commissie wel de inlichtingen had ingewonnen, noo ig om tot eene goede regeling te komen. Daarenboven waren de van de zijde van den handel in de pers tegen het ontwerp gemaakte bedenkingen zeer zeker niet alle van groote beteekenis. Men beriep zich hierbij ook op een artikel van een papierhandelaa.- in de Nieuwe Roiterdamsche courant van 22 Februari jl., waarin de bedenkingen , door een ander handelaar in dat blad gemaakt, waren weerlegd. Dat hef fing volgens die proefprijscourant op te iiooge belasting van min watirdige artikelen zou uitloopen , werd verder met betrekking tot de manufacturen ontkend, op grond, dat de artikelen, welke de mingegoede klassen gebruiken, bijna uitsluitend hier te lande worden vervaardigd. Dit lokte echter tegenspraak uit bij andere Ie len , die meen den , dat de invoer van goedkoope manufacturen vrij groot, en voor sommige grensstreken zelfs zeer belangrijk is. Hoe men intusschen ook mocht oordeelen over het ont werp der Commissie , hier had men alleen te doea met de vraag , hoe de artikelen 1 —3 van het wetsontwerp zouden werken. Een grooten waarborg voor handel en nij verheid achtte men gelegtsn in de samenstelling dercom- | missie van waardeering, die voor het grootste deel zal bestaan uit personen, niet behoorende tot de administratie der belastingen. Bovendien worden tegenwoordig de wetten door die administratie in vrij milden geest uitgevoerd. Ook onder de werking der voorgestelde bepalingen zal zij er prijs op stellen aan de verschillende belangen zooveel mo gelijk recht te doen wedervaren. Waar nu de commissie van waardeering de prijscourant heeft samen te stellen , zal zij daaruit in de eerste plaats die artikelen weglaten, waarvan behoorlijke taxatie of classificatie niet mogelijk blijkt of die wegens te groote afwisseling van prijzen voor opneocing onvatbaar blijken. Voorts zal elke driemaandelijksche herziening gelegenheid geven om foutieve prijsnoteering en onjuiste indeelingen te verbeteren.
Leidde de instelling eener prijscourant als de voorgestelde in zekeren zin tot heffing van specifieke rechten, de maat regel had dan toch dit groote voordeel, dat het bedrag der rechten naar de wisselende handelsprijzen zonder veel moeite kon worden veranderd , terwijl, waar de wet zelve de heffing van specifieke rechten regelt, moeilijk voldaan kan worden aan de gedurige behoefte aan verandering , welke, blijkens de ondervinding, met name in Frankrijk opgedaan, telkens ontstaat. § 3. Nevens instelling eener prijscourant heeft de Re geering nog andere middelen ter verbetering van de be staande regeling voorgesteld. Zij heeft gemeend, dat het stelsel van benadering voor goederen, niet in de prijscourant vermeld, behoort te blijven bestaan , maar dat in dit stelsel een tweetal wijzigingen kouden worden gebracht. De voornaamste dier wijzigingen bestaat in de instelling van commissien van beroep in elke inspectie, die belast zullen zijn met: a. het doen van uitspraak in hooger beroep omtrent bezwaren tegen benaderingen , en b, het beoordeelen van de aangegeven waarde van niet-benaderde goederen, op verzoek van de met de visitatie belaste ambtenaren. Vond de onder a bedoelde uitbreiding van art. 6 der wet van 28 December 1879 (Staatsblad n*. 250) algemeen bijval, tegen de bevoegdheid der commissien onder b ge noemd, bestond bij verscheidene loden ernstig bezwaar. Deze commissien, waaraan de taak wordt opgedragen de waarde van niet benaderde goederen te beoordeelen, zullen bestaan uit slechts drie leden. Hoe is het nu mogelijk — vroeg men — drie personen te vinden, die speciale kennis bezitten van de vele artikelen, die aan hare beoor deeling worden onderworpen? Zij zullen zonder twijfel in vele gevallen te rade moeten gaan met andere deskun digen, en welke waarborg is er dan, dat juiste inlichtingen zullen worden verstrekt? Meeningen omtrent de waarde der goederen kunnen zeer uiteenloopen. En waar men licht gaat zoeken bij fabrikanten of grossiers, die wellicht concurrenten zijn van den importeur, is de kans groot, dat partijdige en onbetrouwbare adviezen zijn te wachten. Daarbij komt dat van de juiste bepaling der waarde door de commissie voor den importeur veel afhangt, want in dien de taxatie der commissie meer dan 3 pet. van zijne aangifte verschilt, verbeurt hij eene boete van driemaal-, indien zij meer dan 5 pet. verschilt eene boete van vijfmaal het recht voor dat verschil. Eene geringe misvatting der commissie beeft dus voor de importeurs bedenkelijke ge volgen. Bij sommige goederen, die dagelijks in het groot worden verhandeld, is de waarde gemakkelijk te schatten, maar dergelijke goedereu zullen wel op de prijscourant vermeld worden en dus voor taxatie door deze commissien niet in aanmerking komen. Het zal hier juist goederen gelden, die geene vaste marktwaarde hebben, en daarbij is een verschil van 3 pet. zeer moeilijk te constateeren. De importeurs zullen ten slotte bloot staan aan de grootste willekeur en de middelen missen om zich tegen zoodanige willekeur te verdedigen. Men wees verder op de groote macht, welke hier aan den met de visitatie der goederen belasten ambtenaar wordt gegeven. Indien hij slechts verklaart te meenen, dat de waarde te laag is aangegeven, kan hij altijd het oordeel der commissie van beroep inwinnen en de goederen voorloopig aanhouden. Heeft nu de invoerder deze dringend noodig, dan is het te vreezen , dat hii zal trachten den ambtenaar tegen betaling eener som gelds te bewegen van de aanhouding af te zien. Het is reeds opgemerkt, dat thans somtijds benaderingen plaats hebben, omdat het bekend is, dat de importeurs de goederen noodig hebben en dus geneigd zullen zijn de goederen van den benaderaar iii te koopen. Deze afkeurenswaardige wijze van handelen blijft intusschen nog binnen de bevoegdheid, den benaderaar uitdrukkelijk bij de wet verleend, maar wordt het wetsontwerp aaogenomen , dan zal het misbruik een ernsti ger karakter aannemen. De giften , die dan waarschijnlijk zullen aangeboden worden om de ambtenaren van aanhouden der goederen te doen afzien , zullen niet ander3 beschouwd kunnen worden dan als eene poging tot omkooping. De amb tenaren zullen in de verleiding komen van aanhouding een veelvuldig gebruik te maken ten einde de moeilijk heden , waarin de importeurs worden gebracht, in hun eigen belang te exploiteeren. Den handel op deze wijze
Bijlagen.
| HO. s. |
Tweede Kamer. 39
Bepalingen ointrent de heffiug van invoerrecht naar da waarde der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer. bloot tu stellen aan chicanes scheen in een handelsland als het onze niet aanbevelenswaardig. De vraag werd verder gedaan of de Regeering met de Commissie van onderzoek (zie bladz. 13 van haar verslag) van gevoelen is, dat de commissie van beroep een of meer harer leden naar de plaats, waar de goederen bewaard worden, kan zenden. Indien onderzoek door middel van stalen of monsters onmogelijk is en de goederen moeilijk kunnen worden opgezonden naar de plaats, waar de commissie zetelt, zullen zulke reizen wel noodig zijn. Maar in tiet wetsontwerp blijkt omtrent dit punt niets. In elk geval zal van de commissie niet alleen voor die reizen, maar in het algemeen voor de behoorlijke vervulling harer taak veel toewijding en veel werk gevorderd worden. Naar het rapport der Commissie van onderzoek zullen twee van de drie leden uit de ter plaatse gevestigde handelaars gekozen worden, die dus het lidmaatschap der commissie nevens hunne gewone bezigheden zulen moeten waarnemen. Is het waarschijnlijk dat geschikte personen gevonden zullen worden om dit lastige en onaangename werk te verrichten met dien spoed, die in het belang van den handel dringend noodig is V Zullen de leden steeds bereid zijn gezamenlijk eeue lastige expertise te ondernemen ? Men vergete hierbij niet, dat, indien zij bij nunne taxatiën streng zijn , de handel daarvan in den vorm van boeten de onaangename gevolgen zal ondervinden, maar dan zal de verhouding der uit den handel gekozen leden tegenover hunne vakgenooten onaangenaam en op den duur onmogelijk worden. Uit dit alles mag men, naar het schijnt, afleiden, dat het niet gemakkelijk zou zijn op den duur geschikte leden te vinden. Mocht daarentegen de vrees voor onaangenaamheden leiden tot toegevende beoordeeling der aangiften, dan zal het doel, waarmede de commissiën van ber jep in het leven geroepen worden , niet worden bereikt. Andere leden konden zich met deze bezwaren niet vereenigen. Indien het al waar is, dat de leden der commissiën niet op de hoogte kunnen zijn van de waarde van alle goederen waaromtrent zij te beslissen zullen hebben, zij zullen zich kunnen doen voorlichten door vakkundigen en zij zullen daarenboven allengs de noodige kennis zelven verwerven. Voorts meende men, dat het gevoelen der commissiën omtrent de juistheid van gedane aangiften niet zeer dikwijls zal worden ingeroepen. De wetenschap , dat de ambtenaren de bevoegdheid hebben het oordeel der commissie in te roepen, zal preventief werken en te lage aangiften voorkomen. Het bezwaar, dat de taxatie der commissie tot onjuiste bekeuringen kan leiden, ware wellicht te ondervangen door aan belanghebbenden een recht van hooger beroep bij den burgerlijken rechter te geven en dezen de bevoegdheid toe te kennen het bedrag van het ontdoken recht en van de boete te bepalen. Aan de bedenking, dat het inroepen der beslissing van de commissiën tot schadelijk oponthoud aanleiding kan geven , ware verder te gemoet te komen door te bepalen dat, bijaldien de aangifte juist wordt bevonden , de verschuldigde vergoediug door de commissiën zal bepaald worden, althans wanneer het oponthoud een zekeren tijd heeft overschreden. Kr waren ook leden, die, het stelsel eener prijscourant afkeurende, meenden dat het in het leven roepen der commissiën van beroep voldoende was tot verbetering der aangiften. Hiertegen werd opgemerkt, dat de taak dier commissiën dan nog voel moeilijker zou worden, eu dat de tegen hare insteüiug aangevoerde bezwaren dan in nog veel sterkere mate zouden gelden. § 4. Een tweede middel tot verbetering van het geldend stelsel vau benadering heeft de Regeeriug gezocht in verlaging der in art. 263 der Aigemeene wet vermelde bijbetaling van 10, 11 of 12 pet. tot op de helft. Dit voorstel werd van twee zijden bestreden: doorleden, die de bepaling vau art. 263 weuschten gehandhaafd te zien, en door anderen, die de verlaging onvoldoende achtten. De eersten wezen op de groote schade die de handel van benaderingen ondervindt. Waar benadering ook kan treffen den eerlijken koopman , die te goeder trouw de waarde zijner goederen heeft aangegeven, scheen eene Handelingen der Stateu-Geue*aal. Bijlagen. 1889-189Ö.
bijbetaling van lü pet. niot te hoog. Verlaagde men die of schatte men ze af, de oenaderingeu, en daarmede ook de onjuiste en onbillijke benaderingen, zouden toenemen, en de schade, daaruit voor den handel ontstaande, zou vermeerderen. De laatsten voerden daarentegen aan, dat het ongerijmd is aan degenen, die door te lage aangiften de schatkist trachten te benadeelen, nog eeae premie van 10 pet. toe te kennen. Het natuurlijke gevolg is, dat de importeurs de waarde gewoonlijk minstens 10 pet. te laag aangeven en de wet werkt op die wijze ontduiking rechtstreeks in de hand. Men gewaagde hierbij met waardeering van het advies eener voorname expediteursfirma te Amsterdam, aangehaald op bladz. 14 vau het verslag der Commissie vau onderzoek, die ook van meening is, dat de bijbetaling van 10 pet. behoort te vervallen. Bij courante artikelen loopt de importeur of expediteur door aangifte van 90 pet. der waarde in het geheel geen risico, want al worden de goederen benaderd , het vlugge vervoer stelt hem in staat binnen zeer korten tijd een nieuwen voorraad te ontbieden. ISommige leden weuschten de bijbetaling tot 1, andere tot 2 pet. te verlagen , terwijl ook de meening werd verdedigd, dat den benaderde geene bijbetaling benoorde te worden gegeven, maar hem up grond zijner onjuiste aangifte eene boete moest worden opgelegd, behoudens zij u recht om in beroep te komen bij de commissiën in art. 9 van het wetsontwerp bedoeld en schadeloosstelling wegens onjuiste benadering te vragen. Nevens de bezwaren tegen meergemelde bijbetaling werd , met verwijzing naar een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 April 1889, eerste blad B , gewezen op het misbruik, gemaakt van het bepaalde bij art. 265 al. 2 jcto art. 215 der Algemeene wet. Konden de invoerders met het oog op bedoelde bijbetaling de goederen reeds 10 pet. lager dan de waarde aangeven , die bepalingen geven hun gelegenheid nog een twaalfde of 81/, pet. van de waarde te verzwijgen. Men drong daarom op wijziging van de genoemde artikelen aan. Sommige leden betreurden verder, dat de Regeering geen gevolg heeft gegeven aan het voorstel der Commissie van onderzoek om de bepaling der Algemeene wet te doen vervallen, krachtens welke onmiddellijk na summiere visitatie moet worden beslist of van het recht van benadering al dan niet gebruik zal worden gemaakt. Hetgeen te dien aanzien in de Memorie van Toelichting wordt aangevoerd scheen hun weinig afdoende. Immers om de waarde der aangegeven goederen te kunnen beoordeelen is eene summiere visitatie niet voldoende, terwijl een behoorlijk onderzoek ook noodig is tot bet opmaken van eene goede statistiek der ingevoerde goederen. De ambtenaren behoorden , naar hunne meening, de bevoegdheid te hebben de waren te doen losmaken en uitpakken, voordat zij zich omtrent de benadering hadden te verklaren. Andere leden konden zich met deze beschouwingen geenszins vereenigen. Grondig onderzoek van de ingevoerde goederen zou tot veel oponthoud en bij sommige waren lichtelijk tot beschadiging aanleiding geven. Als voorbeeld werd gewezen op het verzenden van reukoliën in blikken. Worden deze geopend, dan kunnen ze niet behoorlijk weder worden dichtgemaakt. Ook geeft het onderzoek van sommige zaken lichtelijk aanleiding tot breken. Er waren ook leden die eene belangrijke verbetering van de bestaande misbruiken verwachtten vau de invoering van het Engelsche stelsel, dat omschreven is op blz. 2 van het rapport der Commissie vau onderzoek, zoodat de benaderingen zouden geschieden voor rekening van den Staat. Vele ambtenaren kunnen thans dikwijls het risico, aan benadering verbonden, niet dragen, en te lage aangiften worden dikwijls toegelaten , omdat de ambtenaren geen krediet kunnen krijgen of bij de ongunstige conditie, waarin zij voorden verkoop der benaderde goederen verkeeren, het niet durven wagen de goederen totzich te nemen. Rekent de Staat met den aangever af en wordt hij de verkooper der benaderde goederen, dan zou men zich niet lichtelijk aan het doen van te lage aangiften schuldig maken. Voorts werd nog de vraag gedaan of het niet de voorkeur zou verdienen om, in verband met de in art. 260 der Algemeene wet ten aanzien van het benaderen van goederen aan de inspecteurs gegeven bevoegdheid , overlegging der factuur aan die ambtenaren als bewijsstuk toe te laten.
>
|ttO
8.J
Bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer. Sommige leden meenden echter dat zoodanige overlegging weinig nut zou hehben. Evenals in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, zou men ook hier komen met facturen , die opzettelijk voor den fiscus zijn opgemaakt. Hiertegen werd weder aangevoerd, dat de toestanden in Amerika en in Nederland niet dezelfde zijn , al ware het slechts omdat daar zeer hooge, hier lage rechten worden geheven, en dat waar inlevering der factuur steeds moet geschieden, het gevaar voor valsche facturen veel grooter is dan waar alleen in bijzondere gevallen de factuur aan den inspecteur wordt overgelegd. Daarenboven zou de wet tegen overlegging van valsche facturen confiscatie der goederen als straf kunnen bedreigen. Men meende dat inzage der facturen in vele gevallen voor de taxatie goede diensten kan bewijzen , niet alleen voor den inspecteur, maar , waar nader onderzoek bij eene commissie van beroep werd voorbehouden, ook bij die commissie. Een lid gaf nog in overweging de bestaande regeling voorloopig te behouden , behoudens eene proefneming, welke daarin zou bestaan, dat zeven buitengewone verificateurs werden benoemd, die bevoegd zouden zijn onverwachts op de voornaamste grensplaatsen te komen en omtrent benaderingen te beslissen. Hiertegen werd aangevoerd, dat zulk een maatregel zeer ongelijk zou werken en denkelijk niet zou strekken om den ambtsijver der gewone ambtenaren te verhoogen. § 5. Het mandaat der Commissie van onderzoek bepaalde zich, evenals het wetsontwerp doet, tot het zoeken van verbetering van de wijze van heffing van naar de waarde geheven invoerrechten. Volgens enkele leden, die het bedenkelijke van den tegenwoordigen toestand inzagen, maar weinig verwachtten van de voorgestelde middelen van verbetering, had de Regeeriog beter gedaan geheele afschaffing van de invoerrechten voor te stellen , althans voor die goederen, die slechte eene kleine bate aan de schatkist opbrengen , hooge perceptiekosten veroorzaken en voor het verkeer groot ongerief teweegbrengen. Eenige andere leden waren van oordeel, dat Nederland het voorbeeld van de meeste andere landen van Europa, met name van Frankrijk, Duitschland en Engeland , behoorde te volgen en de heffing van rechten naar de waarde, behoudens enkele uitzonderingen, door heffing van specifieke rechten behoorde te vervangen. De prijscourant, die de Regeering wenscht, brengt tot op zekere hoogte specifieke rechten met zich, maar waar de Regeeriug op de samenstelling der waardeeringscommissie en dus op de inrichting der prijscourant grooten invloed zal hebben, is opneming van tarief in de wet zelve noodig, ten einde aan belanghebbenden een goeden waarborg te geven voor billijke en gelijkmatige tarifeering. § 6. Blijkens § 12 der Memorie van Toelichting, schijnt de Minister het mogelijk te achten, dat de nieuwe bepalingen op den duur eene hoogera opbrengst van elf ton gouds zullen afwerpen. Algemeen was men van meening, dat hiervan geen sprake zal zijn. Afgescheiden van de omstandigheid, dat te lage aangiften wel altijd zullen blijven voorkomen, werd de meening geuit, dat het stelsel eener verplichte prijscourant voor vele soorten van goederen tot vermindering van opbrengst zou leiden. Het is de vraag of dit nadeel zal worden overtroffen door het voordeel, uit de hoogere belasting van andere goederen voortvloeiende. Ook waren zeer vele leden vau oordeel, dat de kosten aan de voorgestelde maatregelen verbonden, veel te laag waren geraamd. Dat de Regeering de belooning der elf leden van de commissie van waardeering en der 27 leden van de commissiën van beroep, benevens de vereischte bureel-, administratie- en vervoerkosten zou kunnen bestrijden met eene som van f 30 000 scheen ondenkbaar.
Art. 1. Sommige leden meenden dat herziening der prijscourant om de ze3 maanden de voorkeur zou verdienen , omdat daardoor meer vastheid gegeven werd aan koop en verkoop op termijn. Men vroeg verder of het niet wenschelijk zou zijn de herziene prijscourant eerst verbindend te maken twee of drie maanden, nadat zij is gepubliceerd. Tegen deze beide opmerkingen werd anngevoerd, dat men, daaraan gevolg gevende, de moeilijkheid, gelegen in het behouden van overeenstemming tusschen de noteeringen der prijscourant en de wisselende prijzen der goederen, nog zeer zou vermeerderen. Die moeilijkheid zal zich, naar men vreesde, toch reeds zeer doen gevoelen, waar eene prijscourant, die bijv. op 18 Febr. voor de tweede maal is gepubliceerd , volgens art. 3 van het wetsontwerp zal gelden van 1 Maart tot 1 Mei, terwijl zij berust op de prijzen in bet tijdvak van 1 November tot 31 Januari daaraan voorafgaande. Voorts werd de vraag gelaan of de driemaandelijksche herziening geen bezwaar zou opleveren voor dengene, die tegen het einde van het kwartaal goederen verzendt. Hij zal in het onzekere verkeeren op welken grondslag die goederen met invoerrecht zullen worden belast. De redactie van het artikel scheen overigens voor verbetering vatbaar. Het eerste lid zou gelezen kunnen worden : » Voor de berekening van het invoerrecht van goederen , belast naar de waarde, wordt, voor zoover zij daarvoor vatbaar zijn, eene prijscourant uitgevaardigd, die om de drie maanden wordt herzien." Uit het tweede lid zouden dan de woorden: » hiervoor vatbaar" kunnen vervallen. Art. 2. § 1. De vraag werd gedaan of het vaststond dat de Minister van Financiën zich bij de vaststelling der prijscourant had te houden aan de voordracht der commissie van waardeering. Zoo neen , dan scheen het noodig te bepalen , dat, voorzoover de Minister van do voordracht afwijkt, ook de voordracht der commissie zal worden gepuldiceerd. Deze commissie zal zijn eene commissie van »deskundigen". Welke beteekenis heeft hier dit laatste woord ? Kunnen ook ambtenaren der belastingen als deskundigen beschouwd en in de commissie benoemd worden ? § 2. Do bepalingen omtrent de samenstelling der commissie lokten velerlei bedenkingen uit. In de eerste plaats werd opgemerkt, dat de keuze der leden beslissend zal zijn voor de richting, die bij de waardeering gevolgd zal worden. Naarmate meer importeurs zitting erlangen, zal lage taxatie bevorderd worden, terwijl , indien fabrikanten een overwegenden invloed verkrijgen , de commissie geneigd zal zijn door hooge taxatie den invoer tegen te gaan. De groote invloed, welken het wetsartikel den Minister ten aanzien van de keuze der leden toekent, brengt hem tevens de macht om naar zijne voorkeur de eene of de andere richting te bevorderen. De commissie zal bij hare taxatiën dikwijls moeten afgaan op het advies van eenige weinige van hare leden , die wellicht een/.ijdige, doch tegenstrijdige adviezen zullen geven. De commissie zal dan dienen te beslissen , maar welke waarborg bestaat er, dat zij eene juiste beslissing zal nemen ? Waar van de leden geene bijzondere kennis van alle artikelen gevergd kan worden , scheen de taak, die de Regeering haar wenscht op te dragen, onmogelijk goed te vervullen. Volgens de voorgestelde bepaling zal de commissie bestaan uit elf leden, waarvan de Minister er drie, de kamers van koophandel te Amsterdam en Rotterdam er elk twee en andere kamers, door den Koning aan te wijzen , er vier zullen benoemen. Zal de Regeering door die aan wijzing invloed kunnen uitoefenen en bijv. de benoeming van personen , die de protectionistische richting zijn toegedaan , kunnen bevorderen , zij krijgt bovendien de bevoegdheid aan de elf leden nog vier andere toe te voegen, in welk geval zij dus zeven van de vijftien leden benoemt. Sommige leden meenden dat deze regeling te groote macht toekende aan de Administratie. Anderen konden zich met dit gevoelen niet vereenigen , en meenden dat, als aan den handel overwegende invloed
!»<>. 8.]
4i
Bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen enz. van den in-, uit- en doorvoer. op de samenstelling der commissie werd toegekend, de belangen der schatkist bij het opmaken der prijscourant niet voldoende zouden worden behartigd. Men meende, dat de Minister van zijne macht geen misbruik zou maken. De publieke opinie zou zich daarenboven wel doen hooren, indien verkeerde benoemingen werden gedaan. Intusschen waren eenige leden van meening, dat het toch de voorkeur verdiende de benoeming der vier leden , bedoeld in het tweede lid van § 2 , op te dragen aan kamers van koophandel. Voorts werd de meening geuit, dat aan de kamers van koophandel te Amsterdam en te Kotterdam naar evenredigheid een te groot aandeel in de benoeming der leden was toegekend. Het kwam daarom eenigen leden wenschelijk voor om aan de vier door den Koning aan te wijzen kamers van koophandel de benoeming van acht leilen op te dragen en voorts het tweede lid van § 2 te doen vervallen. Op die wijze zou meer rekening worden gehouden met de handelsbelangen van andere plaatsen dan de genoemde groote steden. Behoort verder niet voorzien te worden in het geval, dat de kamers van koophandel weigeren tot de haar opgedragen benoeming over te gaan ? Men zou kunnen bepalen , dat in zoodanig geval de oenoeming door den Minister zal geschieden. § 3. Behoort herbenoeming van de leden der commissie toegelaten te worden ? Het wordt hier niet uitgesloten en om eenheid en vastheid in de waardeering te verkrijgen, is het dan ook wel wenschelijk, dat dezelfde personen langer dan twee jaren met het opmaken der prijscourant belast blijven. Maar daartegenover staat dat, wanneer steeds dezelfde personen worden benoemd, er nimmer waarborg is tegen eenzijdigheid en sleur. Is het wel noodig de bevoegdheid te verleenen om de voor twee jaren benoemde personen tusschentijds te ontslaan ? Van die bevoegdheid kan licht misbruik worden gemaakt. Gaarne zouden eenige leden vernemen, op welke wijze de Regeering zich voorstelt de belooning der leden van de commissie te regelen. Art. 7. Het streven der Regeering om verbetering te brengen in de statistiek van den i n - , uit- en doorvoer werd algemeen toegejuicht. Het is eene bekende zaak, dat die statistiek thans zeer veel te wenschen overlaat, en men herinnerde aan de beschouwingen daaromtrent gemaakt in het Voorloopig Verslag betreffende hoofdstuk V I I B der Staatsbegrooting voor 1890. De in art. 1 bedoelde prijscourant zal veel te uitvoerig zijn om voor de statistiek dienst te doen. De Regeering wenscht nu aan de commissie van waardeering op te dragen omtrent de inrichting dier statistiek advies te geven en daarvoor mede de waarde der goederen te bepalen. Men bstwijfelde of de leden dier commissie voor deze taak wel berekend zouden zijn. Al bezitten zij denoodige kennis van de waarde van verschillende goederen , daaruit volgt volstrekt niet, dat zij geschikt zijn om over de inrichting eener zoo ingewikkelde statistiek als de hier bedoelde te oordeelen. Art. 9. Volgens art. 120, 6de lid, der Algemeene wet moet de aangifte van goederen naar de waarde belast geschieden volgens » den loopenden prijs hier te lande ten tijde der aangeving" of naar de prijscourant in art. 123 omschreven. Laatstbedoelde prijscourant zal nu wel door de prijscourant in art. 1 van het wetsontwerp bedoeld, worden vervangen , ofschoon dit niet wordt bepaald. Voor goederen, niet in die prijscourant opgenomen , zal de aangifte moeten blijven geschieden naar den loopenden prijs, en bij behandeling van reclames tegen benaderingen zal dan de vraag zijn of de aangifte met dien prijs overeenstemt. De vraag werd
gedaan , wat onder de uitdrukking > loopende prijs" te verstaan is. Bedoelt men hiermede de inkoopswaarde ? Of is het geoorloofd van die waarde bij de aangifte af te trekken wat aan invoerrecht betaald moet worden ? Voor een aantal belaste artikelen is een loopende prijs in den zin van marktwaarde in het geheel niet aan te geven. Voorts werd de vraag gedaan of de beslissing der commissie van beroep ook niet behoort te kunnen worden gevraagd , waar tusschen den aangever en de administratie der belastingen verschil bestaat ten aanzien van de rubriek der prijscourant, waaronder de ingevoerde goederen thuis behooren. Daaromtrent kunnen zeer vele quaestiën voorkomen , waarvan de beslissing voor den invoerder wegens het verschil van waardebepaling van groot belang kan zijn. Men wees als voorbeeld op de verschillende, moeilijk van elkander te onderscheiden soorten van romers , waarvan de waardebepaling in de overgelegde proefprijscourant zeer uiteenloopt. Het scheen inderdaad wel noodig, dat belanghebbenden het recht verkregen omtrent dergelijke quaestiën van de beslissing der administratie in beroep te komen. Art. 10. Volgens het laatste lid van dit artikel zal, indien de commissie van beroep den aangever in het ongelijk stelt en dus beslist, dat hij eene onjuiste aangifte gedaan heeft, de benaderaar toch verplicht zijn hem boven de aangegeven waarde nog twee percent te betalen. Voor die bijbetaling bestond in zoodanig geval, naar sommiger meening, geen reden. Art. 11. Waar, blijkens de laatste alinea van dit artikel de artt. 214 en 215 der Algemeene wet buiten toepassing blijven, achtten sommige leden de in § 3 gestelde boeten van driemaal en tienmaal het ontdoken recht niet hoog genoeg. Wanneer het verschil in hoeveelheid bij de bepaling der straf niet in aanmerking komt, scheen het opleggen van hoogere boeten noodig ten einde ontduiking te voorkomen. In het tweede lid van § 4 wordt voor de uitspraken der commissie van beroep het woord » vonnis " gebezigd. Die uitdrukking scheen minder juist. Men zou haar kunnen vervangen door het woord: » beslissing ". Ook meende men, dat de speling tusschen drie en vijf ten honderd van de waarde niet ruim genoeg was, terwijl verbetering der redactie in overweging werd gegeven om in den derden regel van § 3 op het woord »drie " te laten volgen : » en hoogstens vijf " ; de woorden > ten hoogste " in den vijfden regel te vervangen door: » meer dan " ; en uit den zesden reyel de woorden : > en anders " te doen wegvallen. Enkele leden spraken den wensch uit dat in dit artikel een termijn zou gesteld worden voor het ophouden der goederen, omtrent de waarde waarvan het oordeel der commissie van beroep wordt ingewonnen. Met betrekking tot bovenstaande opmerkingen omtrent de artikelen van het wetsontwerp dient nog aangeteekend te worden, dat men zich in ééne afdeeling van dergelijke opmerkingen onthield , omdat de in die afdeeling tegenwoordige leden bijna eenstemmig van oordeel waren , dat het ontwerp wegens de daartegen bestaande principieele bezwaren niet voor aanneming vatbaar was. Aldus vastgesteld den lsten Mei 1890. DOBBELMANN. HINTZEN. GLEICHMAN. GLINDERMAN. BAHLMAN.