Brief aan de leden T.a.v. het college
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
onderwerp
ons kenmerk
datum
Eigendom netten
ECGR/BAMM/U200701189
30 juli 2007
Wijziging Telecommunicatiewet
Lbr.07/83
ECGR (070) 373 8020
Samenvatting Op 1 februari 2007 is de Telecommunicatiewet gewijzigd in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16). Hierdoor is niet alleen de Telecommunicatiewet op een aantal punten gewijzigd. Ook is in het Burgerlijk Wetboek een algemene regeling voor de eigendom van netten opgenomen. De eigendom van een net behoort vanaf 1 februari 2007 toe aan de bevoegde aanlegger van dat net of zijn rechtsopvolger. Dit geldt ook voor reeds aangelegde netten. Voor de gemeentelijke riolering is de nieuwe regeling van beperkte invloed. Het is namelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om ten aanzien van eigendom en beheer van rioolnetten een verandering teweeg te brengen. De gemeente kan zelf regelen wie (welk gedeelte van) de huisaansluiting moet beheren en onderhouden. Dat brengt mee dat de eigendomsverhoudingen niet afdoen aan wat de gemeente op het gebied van beheer en onderhoud heeft geregeld. Kabels ten behoeve van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk blijven vallen onder een gedoogplicht. De Telecommunicatiewet biedt gemeenten daarentegen de mogelijkheid beter invulling te geven aan haar coördinerende rol in het beheer van de openbare grond. De gemeente kan meer sturen in tijd en plaats van graafwerkzaamheden, medegebruik afdwingen van reeds aanwezige infrastructuur en het herstraten zelf uitvoeren. De aanbieder van een openbaar elektronisch netwerk (hierna genoemd: aanbieder) is bij bestemmingswijziging (bijvoorbeeld nieuwbouwprojecten) in een vroeg stadium tevens verplicht over te gaan tot het verleggen van de aanwezige kabels. De Telecommunicatiewet schrijft voor dat gemeenten een aantal voorwaarden ten aanzien van haar eigen rol en die van aanbieders opnemen in een verordening. Voor lege mantelbuizen is de gedoogplicht teruggebracht naar 10 jaar. Over geschillen betreffende hinderlijke ligging tussen aanbieders is de OPTA bevoegd een besluit te nemen. Gemeenten kunnen in principe geen communicatienetwerken of –diensten aanbieden en geen belang of zeggenschap hebben in ondernemingen die dit doen.
© VNG
Extra exemplaren van deze brief kunt u downloaden van het VNG-net, www.vng.nl/brieven/ledenbrieven. Kopiëren t.b.v. intern gebruik door leden VNG is toegestaan.
Postbus 30435
2500 GK Den Haag
Tel 070 373 83 93
Fax 070 363 56 82
www.vng.nl
Aan de leden
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
onderwerp
ons kenmerk
datum
Eigendom netten
ECGR/BAMM/U200701189
30 juli 2007
Wijziging Telecommunicatiewet
Lbr.07/83
(070) 373 8020
Geacht college, Op 1 februari 2007 is de Telecommunicatiewet gewijzigd in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16). Hierdoor is niet alleen de Telecommunicatiewet (Tw) op een aantal punten gewijzigd. Ook is in het Burgerlijk Wetboek (BW) een algemene regeling voor de eigendom van netten opgenomen. In deze ledenbrief informeren wij u in onderdeel A over de inhoud van de regeling voor de eigendom van netten en de betekenis hiervan voor de gemeentelijke praktijk. In onderdeel B gaan wij in op de belangrijkste wijzigingen in de Telecommunicatiewet. Wij werken op dit dossier nauw samen met het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen (GPKL)1. Deze ledenbrief is mede tot stand gekomen dankzij de deskundige inbreng van leden van dit platform.
Onderdeel A: eigendom van netten 1. Inleiding De aanleiding voor een wettelijke bepaling over de eigendom van netten vormen de uitspraken van de Hoge Raad van 6 juni 2003, nr. 36075 (LJN AD3578) en nr. 36076 (LJN AD3591), over de goederenrechtelijke status van een kabelnet. De Hoge Raad neemt hierin tot uitgangspunt dat een kabelnet een onroerende zaak is, omdat het moet worden aangemerkt als een werk dat duurzaam met de grond is verenigd in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW. Artikel 5:20 lid 1 BW bepaalt dat de eigendom van de grond ook werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, omvat (verticale natrekking). In de literatuur zijn echter ook voorstanders te vinden voor het
1
Het GPKL stelt zich ten doel de behartiging van de gemeentelijke belangen bij de totstandkoming van wetgeving, regelgeving,
beleidsregels en technische en juridische afspraken ter zake van de ondergrondse infrastructuur van kabels en leidingen en het uitwisselen van kennis, ervaring en informatie tussen de leden, en partijen buiten de vereniging. Het GPKL heeft naast de VNG en RIONED alleen gemeenten als lid.
Postbus 30435
2500 GK Den Haag
Tel 070 373 83 93
Fax 070 363 56 82
www.vng.nl
standpunt dat horizontale natrekking de norm zou moeten zijn. Omdat het net feitelijk een geheel vormt, trekt het kernperceel of moedererf de overige delen van het net horizontaal na. Het net vormt dan dus één geheel ook al liggen onderdelen van dat net in grond die eigendom is van een ander dan de neteigenaar. De nieuwe wettelijke regeling voor de eigendom van netten voorziet in een “doorknip” van de verticale natrekking. De eigendom van een net wordt geheel losgemaakt van die van de grond. Het net wordt gezien als een feitelijke en functionele eenheid. 2. Wetswijziging De wetswijziging in boek 5 BW bestaat uit het toevoegen van een tweede lid aan artikel 20. Dat tweede lid luidt: “In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.” Het gaat om elektriciteitsnetten, gasnetten, riolering, waterleidingnetten en elektronische communicatienetwerken. Het is ook denkbaar dat een net uit een enkele kabel of leiding bestaat. Indien het net niet wordt gebruikt, maar wel bestemd is voor transport dan is het bepaalde van artikel 5:20 lid 2 BW ook van toepassing. Dit betekent dat aanleggers van nog niet in gebruik zijnde netten de eigendom ervan verwerven. Het net hoeft nog niet voltooid te zijn. Voor telecommunicatienetwerken bepaalt artikel 5.17 Telecommunicatiewet nog dat de nieuwe eigendomsregels ook gelden voor de ondergrondse ondersteuningsnetwerken en beschermingswerken als bedoeld in artikel 5.15 Telecommunicatiewet. Daaronder vallen lege mantelbuizen. In artikel 155 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is geregeld dat het nieuwe lid 2 van artikel 20 boek 5 BW vanaf de inwerkingtreding – dus vanaf 1 februari 2007 – mede van toepassing is op een net dat voordien is aangelegd dan wel op dat tijdstip wordt aangelegd. De nieuwe eigendomsregel is dus ook van toepassing op bestaande (dus vóór 1 februari 2007 aangelegde) netten. 3. Bevoegde aanlegger De eigendom van het net komt te liggen bij de bevoegde aanlegger daarvan dan wel bij diens rechtsopvolger. Deze aanlegger is niet noodzakelijkerwijs degene die – met de schop in de grond – het net feitelijk aanlegt, maar degene die daartoe bevoegd is. Deze aanlegger zal meestal de opdrachtgever zijn van de feitelijke fysieke aanleg. Met bevoegd wordt bedoeld dat de aanlegger gerechtigd moet zijn om het net aan te leggen in andermans grond. Deze bevoegdheid kan voortvloeien uit een gedoogplicht van de grondeigenaar (hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet of Belemmeringenwet Privaatrecht), een overeenkomst met de grondeigenaar of uit een zakelijk recht.
02/09
4. Inschrijving Kadaster Uit het feit dat netten onroerende zaken zijn, vloeit voort dat de overdracht van netten dient te worden ingeschreven in het Kadaster (artikel 3:89 BW). Ook het inschrijven van de aanleg en de verwijdering van een net is mogelijk gemaakt. Hiertoe is in artikel 3:17 BW een onderdeel k toegevoegd dat bepaalt dat de aanleg en verwijdering van een net een inschrijfbaar feit is. Voor deze inschrijving is een notariële verklaring vereist (artikel 36 lid 4 Kadasterwet). Inschrijving van de aanleg van een net of inschrijving van een bestaand net heeft tot gevolg dat de aanlegger of eigenaar beschermd is tegen eventuele eigendomsclaims van derden (ex art. 3:24 lid 1, 25 en 26 BW). 5. Begrenzing net Per net verschilt wat er toe behoort, met andere woorden, hoe het net is begrensd. Dit is met name van belang voor de grens tussen het net en de aansluiting van degene die op dat net is aangesloten. Electriciteit, gas en water. In de Electriciteitswet 1998 en in de Gaswet is een definitie van een net opgenomen. Voor de bepaling van de omvang van een net is deze definitie bepalend. Zo behoren volgens de netdefinitie van de Elektriciteitswet de aansluitingen tot het net. Uit relevante regelgeving voor de waterleiding blijkt dat het net zich uitstrekt tot aan het leveringspunt. Het leveringspunt is het punt waar leidingwater vanuit het distributienet van een waterleidingbedrijf of vanuit een collectieve watervoorziening geleverd wordt aan een (andere) collectieve watervoorziening, een collectief leidingennet of een woninginstallatie. Onder een leveringspunt wordt ook verstaan het punt waar leidingwater vanuit een collectief leidingnet aan een woninginstallatie wordt geleverd. Telecommunicatie. Een elektronisch communicatienetwerk eindigt daar waar de abonnee toegang krijgt tot het netwerk. Dit zal meestal het fysieke aansluitpunt zijn. Kabels en leidingen die zich na het netwerkaansluitpunt van de abonnee in een gebouw bevinden behoren niet meer tot het net en zijn eigendom van de eigenaar van het gebouw. Riolering Voor riolering ontbreekt een wettelijke netdefinitie. Er is dus niet, zoals in de hierboven genoemde wetten, wettelijk bepaald wat de omvang van een rioolnet is en dus ook niet wie eigenaar is van (welk gedeelte van) de huisaansluiting op de riolering. De wetgever geeft hier thans ook geen duidelijkheid over. Het is echter niet de bedoeling van de wetgever geweest om met artikel 5:20 lid 2 BW ten aanzien eigendom en beheer van rioolnetten een verandering teweeg te brengen. Volgens de wetgever is de gemeente vrij om te bepalen wat tot het hoofdriool behoort en waar de huisaansluiting begint. De gemeente is hier ook daadwerkelijk vrij in, echter niet voor wat betreft de vaststelling van de eigendomsgrenzen, maar wel voor wat betreft de verdeling van de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud. Het beheren en onderhouden van een rioolstelsel behoort tot de taak van de gemeente, want tot de gemeentelijke huishouding (artikel 108 Gemeentewet). De gemeente is bevoegd daarvoor regels op te stellen, die niet afhankelijk zijn van de eigendomsverhoudingen. Dit volgt ook uit de artikelen 4:22-24 Wet Milieubeheer waaruit de gemeentelijke zorgplicht voor riolering
03/09
blijkt en waarin een voor gemeenten wettelijke plicht tot het vaststellen van een rioleringsplan is opgenomen. De gemeente kan dus zelf regelen wie (welk gedeelte van) de huisaansluiting moet beheren en onderhouden. Dat brengt mee dat de eigendomsverhoudingen niet afdoen aan wat de gemeente op het gebied van beheer en onderhoud heeft geregeld. 6. Overgangsrecht Zoals hierboven gezegd heeft de eigendomsregel van artikel 5:20 lid 2 BW onmiddellijke werking en geldt deze wetsbepaling ook voor reeds aangelegde netten (artikel 155 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). Inschrijving van de aanleg van een net of inschrijving van een bestaand net heeft tot gevolg dat de aanlegger of eigenaar beschermd is tegen eventuele eigendomsclaims van derden (ex art. 3:24 lid 1, 25 en 26 BW). Omdat de aanleg van een net voorheen niet in de registers kon worden ingeschreven, is het billijk om degene die zo’n feit wil inroepen, een termijn te gunnen om de registers met het nieuwe wettelijke regime en met de werkelijkheid in overeenstemming te brengen, voordat de derdenbescherming te zijnen nadele gaat werken. Artikel 78 lid 3 Overgangwet bepaalt derhalve dat de artikelen 3:24 lid 1, 3:25 en 3:26 BW eerst drie jaren na het tijdstip van het inwerkingtreden van de wet van toepassing zijn met betrekking tot een voor inschrijving vatbaar feit dat vóór dat tijdstip is geschied. De aanlegger of eigenaar heeft dus drie jaar (tot 1 februari 2010) de tijd om bestaande netten te inventariseren en in te schrijven. Op netten aangelegd vóór 1 januari 1950 wordt artikel 3:24 lid 1 BW in het geheel niet van toepassing (artikel 78 lid 4 Overgangswet). Het niet inschrijven van een dergelijk net kan de eigenaar van het net dus nooit worden tegengeworpen. Wanneer is er nog sprake van een net dat is aangelegd vóór 1 januari 1950 indien dat net in de loop der tijd is uitgebreid en onderdelen daarvan zijn vervangen? Indien een bestaand net wordt uitgebreid of vervangen, zullen in beginsel de nieuw aangebrachte delen bestanddeel zijn van het reeds bestaande net. Als het een niet substantiële uitbreiding of vervanging van het bestaande net betreft dan is, ten aanzien van het volledige net, sprake van een net dat vóór 1 januari 1950 is aangelegd. Het bestaande, niet vervangen of uitgebreide deel van het net is dan te beschouwen als hoofdzaak en de eigendom van de bestanddelen volgt de hoofdzaak. Zijn het echter wel substantiële delen van het net die vervangen worden of is de uitbreiding van het bestaande net zodanig groot van omvang dat volgens de verkeersopvatting niet meer kan worden gesteld dat het reeds bestaande net van voor 1 januari 1950 nog als hoofdzaak is te beschouwen, dan is het volledige net als een nieuw aangelegd net te beschouwen. 7. Verjaring Een aanlegger van een net die geen eigenaar werd, bijvoorbeeld omdat aan zijn bevoegdheid iets ontbrak, kan als bezitter alsnog door verjaring eigenaar worden. Wanneer hij bij de aanvang van zijn bezit te goeder trouw was omdat hij meende en mocht menen dat aan alle eisen was voldaan, wordt hij na tien jaren eigenaar. Ontbrak goede trouw, omdat hij had moeten begrijpen dat er iets mis was, dan zal hij pas na twintig jaar eigenaar worden.
04/09
8. Overdrachtsbelasting In art. 15, eerste lid, onderdeel y, Wet Belastingen van het rechtsverkeer is voor netten een integrale vrijstelling van overdrachtsbelasting opgenomen. Deze vrijstelling geldt voor leveringen op en na 6 juni 2003, de datum waarop de Hoge Raad een CAI-netwerk als een onroerende zaak aanmerkte. De vrijstelling van overdrachtsbelasting ziet op alle netten onder, op of boven de grond bestaande uit een of meer kabels of leidingen die bestemd zijn voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie. Ook de verkrijging van aandelen in een zogenoemd onroerende-zaaklichaam is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld vennootschappen die hoofdzakelijk tot doel hebben om netten te verkrijgen, te vervreemden en te exploiteren. 9. Gemeentelijke praktijk 9.1 Eigendom, beheer en onderhoud riolering Voor gemeenten is de nieuwe regeling met name relevant voor de riolering. Het grootste gedeelte van de riolering bevindt zich in gemeentegrond. Bij gemeentelijke riolering die in grond van derden moet worden aangelegd, blijft het vestigen van een zakelijk recht (opstalrecht, erfdienstbaarheid) van belang. De toestemming om in andermans grond te mogen liggen moet immers nog altijd met de eigenaar van die grond geregeld te worden. Over de afgrenzing van het rioolnet geeft de wetgever geen duidelijkheid. De wetswijziging beoogt echter geen wijziging teweeg te brengen in het gemeentelijk rioleringsbeleid. Het staat gemeenten vrij om, onafhankelijk van de eigendomsverhoudingen, het beheer en onderhoud van de riolering te regelen. Zo zijn er gemeenten die zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de huisaansluitingen in gemeentegrond. Andere hebben er bijvoorbeeld voor gekozen het beheer en onderhoud van het gedeelte van de huisaansluiting in gemeentegrond over te laten aan de particulier. 9.2 Inschrijven bestaande netten Bestaande netten kunnen ingeschreven worden. De gemeente heeft drie jaar de tijd (en dus tot 1 februari 2010) om haar netten te inventariseren en in te schrijven in de openbare registers. Inschrijving kan vooral van belang zijn bij gemeentelijke riolering in private grond. Netten van vóór 1 januari 1950 behoeven niet ingeschreven te worden. Het mag of kan echter wel. Indien het net uit allerlei onderdelen bestaat of inmiddels substantieel is vervangen of uitgebreid, kan inschrijving discussie voorkomen. Gelet op de forse investeringen in de gemeentelijke rioleringen na 1950, moet worden aangenomen dat de regeling voor oude netten niet van toepassing is. Wij adviseren daarom om te inventariseren wat tot de gemeentelijke riolering behoort en dit in te schrijven in de openbare registers. Inschrijving vindt plaats door een notariële verklaring en een digitaal bestand van het netwerk ter inschrijving in de openbare registers aan te bieden aan het Kadaster.
05/09
De registratie vindt niet perceelsgewijs plaats, maar door de aanduiding van het net (hoofdletter en nummer). Informatie over een net kan door het Kadaster overigens wel perceelsgewijs worden verstrekt. Er is door het Kadaster dus antwoord te geven op de vraag of inzake een kadastraal perceel een net is ingeschreven. Het Kadaster heeft een speciaal Netwerkteam dat te bereiken is onder telefoonnummer: 055-5285990. 9.3 Onroerende zaakbelasting en precario Netten zijn over het algemeen bestemd voor het transport van zaken. Om die reden zullen netten zijn aan te merken als een werktuig als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel j van de Gemeentewet. De waarde van de netten is zodoende uitgesloten van de OZB-heffing van zowel de eigenaar als van de gebruiker. Ook zijn de netten uitgezonderd van de waardebepaling en waardevaststelling bij de uitvoering van de Wet WOZ (art. 2, eerste lid, onderdeel e, Uitvoeringregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ). De wetwijziging heeft op zich geen gevolgen voor de heffing van precariobelasting voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond. Zolang de aanwezigheid van het net niet hoeft te worden gedoogd, is belastingheffing op basis van de gemeentelijke precarioverordening mogelijk. Een gedoogplicht verhindert de belastingheffing. Deze gedoogplicht kan voortvloeien uit wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld bij de vaste telecommunicatienetwerken) of uit privaatrechtelijke overeenkomsten. Zo kan de gemeente in het verleden gedoogverplichtingen zijn aangegaan bij de verkoop van lokale kabel-, gas- of elektriciteitsbedrijven. Ook bij de uitrol eind jaren zestig van het landelijke aardgasnet zijn gedoogafspraken gemaakt met de toenmalige Gasunie.
B Wijzigingen Telecommunicatiewet 1. Inleiding Het doel van de wijzigingen in de Telecommunicatiewet is de regels met betrekking tot de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken aan te scherpen en te verduidelijken. Wanneer gesproken wordt over kabels wordt bedoeld de definitie die wordt gegeven in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet: kabels welke onderdeel uitmaken van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk inclusief de daarbij horende ondersteuningswerken en beschermingswerken, zoals (lege) mantelbuizen. 2. Coördinatierol De wijziging van hoofdstuk vijf van de Telecommunicatiewet biedt gemeenten betere mogelijkheden om invulling te geven aan de coördinatierol die zij vervult bij graafwerkzaamheden ten behoeve van kabels in de openbare grond. De gemeente verleent op basis van de in artikel 5.2 Tw genoemde gedoogplicht instemming voor de aanvraag tot het leggen van de kabels. Het college kan om redenen van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen of de ondergrondse ordening een ander tijdstip of een andere plaats van graven aanwijzen dan de verzoekende partij wenst. Dit tijdstip moet in principe liggen binnen 12 maanden na het afgeven van het instemmingsbesluit. Indien er zwaarwichtige redenen van publiek belang zijn, dan geeft artikel 5.4, leden 2
06/09
en 3, Tw, de gemeente de mogelijkheid af te wijken van de termijn van 12 maanden. Hierbij valt onder meer te denken aan een winkelstraat of verkeersplein welke kort geleden opengebroken is geweest. Derhalve is een afwijking tot maximaal 12 maanden ook mogelijk in andere gevallen dan de in art. 5.4, lid 2, Tw, genoemde zwaarwichtige redenen, bijvoorbeeld om graafwerkzaamheden te coördineren, zodat een aantal kabel- en leidingbeheerders tegelijk de straat openbreken. In alle gevallen gaat het wel steeds om een belangenafweging die de gemeente zonodig in rechte zal moeten kunnen verdedigen (artikel 3:4 Awb). Daarnaast is de aanbieder van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk (hierna aanbieder genoemd) op verzoek van de gemeente verplicht gebruik te maken van reeds aanwezige ondergrondse infrastructuur van een derde partij (artikel 5.2, lid 7, artikel 5.4, lid 4 en artikel 5.12 Tw). Met andere woorden de gemeente mag sinds de wetswijziging medegebruik afdwingen. Dit is echter niet aan de orde indien dit op technische of economische gronden aantoonbaar onhaalbaar is. De gemeente kan op strategische plaatsen ook zelf lege mantelbuizen aanleggen als de grond toch open ligt en vervolgens aanbieders dwingen van deze voorzieningen gebruik te maken, mits marktconform. Hierdoor kunnen in de toekomst graafwerkzaamheden worden voorkomen. 3. Telecommunicatieverordening De gemeenteraad dient volgens artikel 5.4, lid 4, Tw een verordening vast te stellen waarin de volgende voorwaarden ten aanzien van de aanbieders zijn opgenomen: het tijdstip van melding van de aanvraag, de meldingsgegevens en de wijze van uitvoering van de graafwerkzaamheden. Ten aanzien van de eigen rol van de gemeente dient zij in de verordening aandacht te besteden aan het bevorderen van medegebruik van voorzieningen en de afstemming van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van de overige in de ondergrond aanwezige werken. Tevens zullen regels opgesteld moeten worden over de gang van zaken bij spoedeisende werkzaamheden aan kabels. Wij werken op het moment samen met het GPKL aan een herziening van het huidige model van de telecommunicatieverordening. Zodra deze definitief is, wordt u hiervan op de hoogte gesteld via een ledenbrief en vermelding op de website. 4. Herstraten De aanbieder moet volgens artikel 5.7, derde lid, Tw het herstraten overlaten aan de beheerder van openbare gronden indien de laatste dit wenst. In de oude situatie diende de gemeente dit met zeer concrete argumenten te motiveren. De keuze van de gemeente is thans slechts gebonden aan een redelijke belangenafweging en billijkheid, maar zij hoeft niet steeds haar keuze te motiveren. De kosten van het herstraten (herstelkosten, onderhoud, beheerkosten en, indien van toepassing, degeneratiekosten) blijven in een dergelijk geval voor rekening van de aanbieder. De wetswijziging laat de status van de herstraattarieven onveranderd. Deze komen tot stand door middel van gezamenlijke afspraken tussen gemeente en aanbieder. Geadviseerd wordt hiervoor de VNG-uitgave “Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden telecom” te (blijven) hanteren. 5. Gedogen en verleggen Met de nieuwe telecommunicatiewet is de gedoogregeling in de situatie van bestemmingswijziging bekrachtigd en verduidelijkt. Bij een bestemmingswijziging van openbare grond naar niet-openbare grond vervalt in de regel de gedoogplicht: de netbeheerder dient zijn kabels dan te verplaatsen op eigen kosten. Hierbij valt te denken aan de overdracht van een perceel aan een particulier, waarbij de
07/09
telecommunicatiekabel door de tuin loopt. Hier is per definitie sprake van hinder voor de grondeigenaar, aangezien bij calamiteiten zijn of haar grond open zou moeten. De gedoogplicht is geregeld in artikel 5.2 Tw. Aan de verplichting te verleggen alvorens de grond bouwrijp wordt gemaakt wordt een meer genuanceerde invulling gegeven. De gemeente mag volgens Art. 5.8, lid 2 Tw in verband met het bouwrijp opleveren van gronden van de netbeheerder verlangen op voorhand over te gaan tot verleggen. Hierbij zijn de verlegkosten voor de netbeheerder. Mocht echter blijken dat het verzoek van de gemeente tot verleggen gebaseerd is op een bouwproject dat uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, dient de gemeente het bedrag dat gemoeid is met het verleggen te vergoeden aan de aanbieder. Lege mantelbuizen vielen reeds onder de gedoogplicht voor de beheerder van openbare gronden. Het betreft hier buizen die wel zijn aangemerkt als onderdeel van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, maar in die periode niet als zodanig zijn aangewend. Aan de gedoogplicht was in het verleden geen tijdsbeperking gesteld. Met andere woorden, lege mantelbuizen konden voor eeuwig in de grond blijven liggen. Echter met de laatste wetswijziging is een limiet gesteld aan de gedoogplicht. Voor nieuw aangelegde lege mantelbuizen geldt dat de beheerder van de openbare grond deze tien jaar dient te gedogen en voor bestaande buizen geldt een gedoogplicht tot 2018 (artikel 5.2, lid 8 Tw). 6. Geschillen Aangelegde telecommunicatiekabels dienen zo min mogelijk hinder te veroorzaken aan kabels en leidingen van bestaande netten. Zij mogen de reeds in de grond aanwezige werken niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken. Doen zij dit wel dan moet de aanbieder op eigen kosten maatregelen nemen, waaronder zonodig het verplaatsen van de kabels. De vraag of de aanbieder op eigen kosten maatregelen moet nemen kan worden voorgelegd aan de OPTA (artikel 5.9 lid 4 Tw). Tegen de beschikking van de OPTAstaat rechtstreeks beroep open bij de Rechtbank te Rotterdam (artikel 17.1 lid 2 Tw). Deze bestuursrechtelijke procedure staat alleen open als de kabels na 1 februari 2007 zijn aangelegd. Als het gaat om kabels die vóór 1 februari 2007 zijn aangelegd, blijft de civiele procedure op grond van artikel 6:162 BW de aangewezen weg bij geschillen over het verplaatsen van kabels. 7. Glasvezel Voor projecten die starten vanaf de inwerkingtreding van de gewijzigde Telecommunicatiewet geldt dat gemeenten in principe geen communicatienetwerken of –diensten aanbieden en geen belang of zeggenschap hebben in ondernemingen die dit doen (artikel 5.14, eerste en tweede lid Tw). Uitzondering op deze regel is wanneer de markt aantoonbaar niet bereid is te investeren in een breedbandvoorziening in een bepaald gebied, de gemeente een minderheidsbelang mag hebben (tenzij omstandigheden een groter belang rechtvaardigen) in een onderneming die tot doel heeft een openbaar telecommunicatienetwerk aan te leggen. Ter verantwoording hiervoor dient het college eens in de vijf jaar een rapport vast te stellen met daarin de onderbouwing voor continuering of afstoting van het belang in het netwerk of de aangeboden diensten. Voorwaarde bij gemeentelijke participatie is dat geen ambtenaren gemoeid zijn met zowel het voorbereiden met instemmingbesluiten enerzijds, als activiteiten die van doen hebben met het belang in de telecommunicatieonderneming anderzijds.
08/09
Tot zover deze ledenbrief. Voor vragen kunt op contact opnemen met ons informatiecentrum per e-mail:
[email protected] of telefoon: 070-3738020. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
b.a.
mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter directieraad Deze ledenbrief staat ook op VNG-net. Kijk op www.vng.nl onder VNG-brieven.
09/09