8 misverstanden over noodhulp Een handleiding voor de leerkracht of workshopbegeleider
Inhoud 1. Inleiding
2
2.
Pedagogische fiche
3
3.
Lesaanpak 1: In groep aan de slag met de online module
4
4.
Lesaanpak 2: individueel doorlopen + nabespreking
5
5.
Achtergrondinformatie per misverstand
7
6. Bronnen
15
7. Contact
15
1. Inleiding “Is er een ramp? Dan moet er zo snel mogelijk internationaal medisch personeel ter plaatse gestuurd worden.” “Na een ramp moet een hulporganisatie onmiddellijk alle mogelijke hulpgoederen verzenden.” “Rampen doden willekeurig. Man of vrouw, rijk of arm, oud of jong: iedereen heeft evenveel kans om te sterven door een ramp.” “Hulporganisaties werken NIET samen tijdens een ramp.” “Rampen maken het slechtste in een mens los.” “Onderbrengen in tijdelijke kampen is goed.”
Help misverstanden over noodhulp de wereld uit! Een dodelijke aardbeving in Haïti, een verwoestende overstroming in Pakistan... Elk jaar verliezen mensen hun huis, broodwinning en zelfs familie en vrienden door rampen. Je leest erover in de krant en je ziet de beelden op tv. Maar wat weet jij eigenlijk over de hulpverlening bij rampen? Stuur je het beste meteen dokters ter plaatse of net niet? Werken hulporganisaties altijd samen? Moet je kledij inzamelen of niet? De online module ‘8 misverstanden over noodhulp’ wil de deelnemer kritisch laten nadenken over de berichtgeving en hulpverlening bij rampen. De link naar de online module vind je hier: http://bit.ly/noodhulp-hdl
“Na een ramp zijn epidemieën onvermijdelijk.” “Een paar weken na de ramp kent het dagelijkse leven zijn normale gangetje.” 2
2. Pedagogische fiche Doelgroep
Doelstellingen
De online module is bedoeld voor 16 jaar en ouder. Je kan er in de klas mee aan de slag. Ook voor andere groepen en gelegenheden (in (jeugd)verenigingen of Rode Kruisafdelingen, bij een infoavond, workshop…) is het een zeer geschikte werkvorm om rond noodhulp en humanitaire hulpverlening te werken.
De deelnemer:
Keuze voor online module
-
* denkt kritisch na over de berichtgeving bij rampen;
-
* denkt kritisch na over humanitaire hulpverlening bij rampen;
-
kan enkele misverstanden over noodhulp ontkrachten (inzicht).
Attitudes worden aangeduid met een asterisk (*) Verschillende argumenten verantwoorden de keuze voor de online module. Hier volgen de belangrijkste: -
‘e-learning’ maakt het onderwerp aantrekkelijker voor jongeren omdat het aansluit bij hun leefwereld (Sloep et al. 2007).
-
Technologisch onderbouwd leren vereist een actieve bijdrage van de deelnemers. Dat leidt tot een toegenomen aandacht en verhoogt het leereffect. Belangrijk is wel dat de interactiviteit zinvol is (Stolovitch et al. 2011). In deze module gebeurt het activeren door de deelnemers te laten nadenken over relevante stellingen, meningen van experts te laten analyseren en zo zelfstandig tot kritische standpunten te komen.
-
-
Het gebruik van video is vooral gericht op de weergave van gebeurtenissen en processen. Omdat men de factor ‘tijd’ kan manipuleren, kan een langdurig proces worden ingekort of kan een erg snel proces vertraagd worden weergegeven. Daardoor wordt het mogelijk om ‘zicht’ te krijgen op wat in de werkelijkheid erg moeilijk te zien is (Janssens et al. 2000). De online module biedt hier de mogelijkheid om het volledige proces van start tot ‘einde’ van de noodhulp bij een natuurramp weer te geven. De werkelijkheid wordt via het gebruik van video bovendien op een visuele en geconcretiseerde wijze gepresenteerd. Deze wijze van presenteren kan bijdragen tot een beter inzicht in de realiteit als men de concrete informatie naderhand ‘decontextualiseert’ en op een hoger niveau van abstractie brengt (Janssens et al.2000). De orkaan ‘Erna’ in ‘Verweggistan’ is fictie en zorgt dus per definitie voor het decontextualiseren van bestaande rampen (non-fictie), waardoor het de deelnemers gemakkelijker wordt gemaakt om te kunnen focussen op de algemene principes en misverstanden bij noodhulp. In tegenstelling tot het focussen op de detailelementen en specifieke kenmerken van bijvoorbeeld orkaan ‘Katrina’ in Amerika, waar er in het nieuws ook veel aandacht ging naar de inzet van lokale middelen en de reactie van de Amerikaanse overheid. Een bestaande situatie kan dus gemakkelijk leiden tot een verkeerde focus.
Het pakket sluit op die manier aan bij de volgende eindtermen voor de 3de graad secundair onderwijs. Vakoverschrijdende eindtermen De leerlingen: Vanuit de gemeenschappelijke stam Kritisch denken (11) kunnen gegevens, handelwijzen en redeneringen ter discussie stellen aan de hand van relevante criteria; (13) kunnen onderwerpen benaderen vanuit verschillende invalshoeken; en Mediawijsheid (14) gaan alert om met media; In de context Politiek-juridische samenleving (12) tonen het belang aan van internationale organisaties en instellingen. Vakgebonden eindtermen Deze opdracht kan aansluiten bij leerdoelen van levensbeschouwelijke vakken, Nederlands, PAV, gedrags- en cultuurwetenschappen.
In deze handleiding worden twee methoden besproken die je kan gebruiken om met een groep aan de slag te gaan met de online module. Natuurlijk zijn er nog andere manieren mogelijk. Heb je zelf iets uitgewerkt? Laat het ons gerust weten.
3
3. Lesaanpak 1: in groep aan de slag met de online module Werkvorm
antwoord op de stelling. Je kan de deelnemers dan per groep of individueel laten stemmen.
Groepsdiscussie (of probleemoplossend gesprek) + nabespreking
-
Tijd Het in groep doorlopen en bespreken van de online module neemt 50 tot 100 minuten in beslag. Materiaal
Stel de quizvraag en laat het antwoord uit de groep komen. Er mag gerust discussie ontstaan. Laat de groep echter wel tot een gedragen (gestemd) antwoord komen. Duid vervolgens meteen het juiste antwoord aan in de online module (antwoorden vind je hieronder). Het is namelijk zinvoller om de discussie per quizvraag te houden in plaats van op het einde alle quizvragen te overlopen en te bespreken. •
-
Pc + beamer + scherm/ smartboard + geluidsboxen
-
internetverbinding: http://bit.ly/noodhulp-hdl
-
Groene en rode kaarten
-
Je kan er ook voor kiezen om iedereen eerst een antwoord voor zichzelf te laten formuleren alvorens de hele groep aan te spreken. Op die manier zorg je dat iedereen nadenkt.
Ga verder naar het volgende filmpje.
Werkwijze Je neemt de module in groep/ klassikaal door via bijv. een SmartBoard of via een pc en beamer. De module bestaat uit drie onderdelen: (1) een filmpje met een bijbehorende stelling leidt het onderwerp in, (2) enkele experts leggen uit hoe zij ten aanzien van de stelling staan, (3) een quizvraag sluit het onderwerp af. Het eerste onderdeel doet mensen nadenken over een veel voorkomend misverstand. Er is geen juist of fout antwoord op de stelling. Experts belichten het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken: de deelnemer krijgt meer informatie en kan zich zelf een beeld vormen van het onderwerp. Door de quizvraag wordt de deelnemer uitgedaagd om de opgedane kennis toe te passen. Hier is wel telkens één juist antwoord. Bij deze aanpak volg je deze opbouw per misverstand over noodhulp. Ze komen grosso modo overeen met de fasen in een groepsdiscussie (Standaert et al. 2007). -
Toon het inleidende filmpje van de nieuwslezer.
-
Poneer de stelling.
-
Laat de deelnemers een rode (niet waar) of groene (waar) kaart in de lucht steken. Vraag aan enkele deelnemers waarom ze voor het antwoord kozen. Laat telkens iemand met een rode en met een groene kaart aan het woord. Let op: er bestaat hier geen goed of fout antwoord.
-
Toon een of twee filmpjes van experts en vraag vervolgens om opnieuw te stemmen. Bespreek opnieuw: wie heeft een andere kijk gekregen? Waarom? Wat leerde de expert ons? •
Je kan de groep ook in kleinere groepen verdelen (2 à 4 deelnemers). Dan moeten de deelnemers eerst bespreken wat de inbreng van de experts doet met hun
Tip -
Je kan de groep op voorhand krantenartikels laten verzamelen over een recente natuurramp. Je kan ook zelf krantenknipsels verzamelen en ze tijdens de sessie ter beschikking stellen. Tijdens de sessie kan je dan vragen de koppeling te maken tussen de reële berichtgeving over een actuele ramp en de stelling die men net besproken heeft. Zo wordt de link met de werkelijkheid en de actualiteit geconcretiseerd.
-
Je kan variaties bedenken op de rode en groene kaarten, bijv. door de deelnemers hun voorkeur te laten uitdrukken door links of rechts in het lokaal te gaan staan. Wie fysiek beweegt, gaat mentaal bewegen. Bovendien zorgt beweging voor nieuwe energie in een groep (Hampsink et al. 2006).
4
-
-
De lege stoel: grote groepen kan je in twee verdelen, waarbij één groep (binnenkring) discussieert en de andere groep (buitenkring) als potentiële deelnemer het gesprek volgt. Bij de eerste groep is er één lege stoel die op elk moment door iemand van de tweede groep kan worden ingenomen. Deelnemers in de binnencirkel stoppen onmiddellijk met de discussie zodra de ‘open stoel’ bezet wordt. De deelnemer die op de stoel is gaan zitten, mag één informatieve vraag stellen of informatie geven die blijkbaar bij de discussiegroep ontbreekt. Hij neemt niet aan de discussie deel en gaat na ‘tussenkomst’ naar zijn plaats terug (Standaert et al. 2007: 126). Stellingenspel: bij het bespreken van de stellingen kan je de deelnemers in groepen van maximaal vijf zetten. Eén van de deelnemers neemt de taak op zich van notulist. De deelnemers geven elk door middel van een cijfer aan of ze het eens zijn of niet (bijv. 1 is (helemaal) niet eens, 2 is geen mening en 3 is (helemaal) eens). Vervolgens geven de deelnemers een motivering voor hun keuze. Die wordt door de notulist kort opgeschreven. Wanneer alle stellingen zijn besproken, volgt een herhaling van de eerste fase (waardering door middel van een
cijfer) om na te gaan of de meningen door de discussie zijn veranderd of niet. Ten slotte volgt een ronde in de grote groep waarin elk groepje door middel van een rapporteur (dat kan de notulist zijn of iemand anders) kort verslag doet. De opvallendste veranderingen kunnen worden vermeld (Hoogeveen et al. 2005). -
Carrouseldiscussie. Vorm een binnenkring en een buitenkring, waarbij de binnenkring de stelling verdedigt en de buitenkring de stelling aanvalt. Na verloop van tijd worden de rollen omgekeerd (Standaert et al. 2007: 126).
-
Lucifergesprek. Deze aanpassing kan je gebruiken als je zeker wil zijn dat elke deelnemer betrokken wordt. Elke deelnemer krijgt 3 of meer lucifers (dit kan natuurlijk ook iets anders tastbaars zijn). Elke keer als hij iets zegt, moet hij een lucifer inleveren. Dat betekent dat iedereen er zich goed bewust moet van zijn wanneer hij iets zegt (Hoogeveen et al. 2005). Bovendien krijgen ook stillere deelnemers de kans om iets bij te dragen.
4. Lesaanpak 2: individueel doorlopen + nabespreking Werkvorm Individuele opdracht + nabespreking in groep (klasgesprek) Tijd Het individueel doorlopen van de online module neemt 30 tot 60 minuten in beslag. Je besteedt dan best nog eens 15 minuten aan de nabespreking. Materiaal / Werkwijze Op voorhand Laat de deelnemers de online module zelfstandig doornemen. Geef duidelijke instructies: wat wordt er van hen verwacht tijdens het doorlopen en nadien? We raden aan van als richtlijn te geven dat ze alle stellingen en telkens het filmpje van de nieuwslezer bekijken, de stelling beantwoorden en minstens één expert beluisteren. Ook de quizvraag moet telkens beantwoord worden.
5
In groep Het klasgesprek is een gesprek dat vooral de deelnemers onderling voeren en waarbij de begeleider meer op de achtergrond blijft. De interacties in de groep zijn direct en gaan dus niet via de begeleider. Het doel is om tot een meer genuanceerde houding tegenover de aan bod gebrachte problematiek te komen. Dit nuanceringproces gebeurt door de wisselwerking van diverse meningen en opvattingen (Standaert et al. 2006). Er zijn verschillende manieren om dat aan te pakken. Enkele suggesties: -
Je kan de stellingen opnieuw in de groep gooien en ze kort bespreken. Hier zijn geen juiste of foute antwoorden. De argumentatie en het kritisch hanteren van de inbreng van de experten is hierbij het belangrijkste.
-
Je kan de quizvragen bespreken. Hier kan je wel tot conclusies komen aangezien er duidelijk juiste en foute antwoorden zijn. De deelnemers moeten dus juiste argumenten gebruiken en tot een gefundeerd antwoord komen.
-
Je kan ook werken rond volgende vragen: wat heb je geleerd? Waarover ging het? Wat vond jij het belangrijkste? Wat was echt nieuw voor je? Hoe heb je dit aangepakt? Hierbij is de persoonlijk inbreng van de deelnemers belangrijker dan de argumentatie die in de module wordt aangebracht. Je werkt dus meer op communicatieve vaardigheden dan kritisch denken.
Aanpak -
Laat de deelnemers zich rechtstreeks tot elkaar wenden met hun ervaringen en inzichten.
-
Zorg dat ze luisteren naar wat de andere te zeggen heeft.
-
Laat de opgedane inzichten expliciteren, samenvatten en eventueel noteren. Kom tot besluiten.
Tip -
Net als bij lesaanpak 1, kan je de link tussen de werkelijkheid en de actualiteit concretiseren door de groep op voorhand krantenartikels te laten verzamelen over een recente natuurramp. Je kan ook zelf krantenknipsels verzamelen en ze tijdens de sessie ter beschikking stellen. Tijdens de sessie kan je dan vragen de koppeling te maken tussen de reële berichtgeving over een actuele ramp en de online module die men doorlopen heeft.
-
Je kan het stellingenspel (zoals beschreven bij Lesaanpak 1: Tip) ook toepassen voor en na het doorlopen van de online module. Je laat hen voordien nadenken over de stellingen. Laat hen de antwoorden per groepje of voor de hele groep noteren. Doe de oefening opnieuw na het doorlopen van de online module. Bespreek de verschillen. Wat maakt dat deelnemers van mening veranderen?
6
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 1
“Is er een ramp? Dan moet er zo snel mogelijk internationaal medisch personeel ter plaatse gestuurd worden.” De eerste reflex van de internationale gemeenschap bij een ramp is om zo snel mogelijk hulp te sturen naar het getroffen land. Toch is een kritische blik nodig, want niet alle hulp is welkom na een ramp. Buitenlandse medische teams sturen kan zelfs bijdragen tot de chaos ter plaatse. Het is beter te wachten totdat het getroffen land zelf de meest dringende noden heeft opgelijst. De lokale gemeenschap neemt over het algemeen de eerste levensreddende taken op zich. Volgens een studie draagt de buitenlandse hulp niet meer dan 40% van de totale kost van rampen in de ontwikkelingswereld. De rest van de hulp gebeurt door de inwoners van het getroffen land zelf.
Bam De aardbeving in het Iraanse Bam in 2003 verwoeste 85% van de stad, maakte meer dan 26.000 doden en wel 30.000 gewonden. De plaatselijke Iraanse Rode Halve Maanvereniging was binnen een paar minuten ter plaatse, ondanks het feit dat ze vier teamleden verloren waren tijdens de aardbeving én het hoofdkwartier was ingestort. Ze konden 157 levens redden met de hulp van maar 10 honden. De internationale hulpteams uit maar liefst 27 landen arriveerden twee dagen later. Hoewel ze reddingshonden en -apparatuur mee genomen hadden, konden ze slechts 22 levens redden. Een Europees reddingsteam met vijf bijhorende honden kost op verplaatsing bijna 50.000 dollar per week. Met dat geld kunnen in Iran drie reddingshonden met hun begeleiders opgeleid worden.
Tsunami Onmiddellijk na de tsunami in december 2004, stuurde men chirurgen uit alle delen van de wereld naar Banda Aceh in Indonesië. Daar ontdekten ze dat maar weinig overlevenden gewond waren, zodat er nauwelijks werk voor hen was.
Quizvraag Wie is er volgens jou het eerst ter plaatse om hulp te bieden? OO
de slachtoffers zelf
OO
B-fast
OO
Rode Kruisvrijwilligers
OO
lokale dokters
Slachtoffers wachten niet passief en apathisch op hulp van buitenaf. Ze zijn vanzelfsprekend het eerst op de plaats van de ramp. Mensen helpen hun buren onder het puin uit te komen, verzorgen de gewonden, proberen families te herenigen, etc. Zij starten snel met reconstructie en herstel.
7
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 2
“Na een ramp moet een hulporganisatie onmiddellijk alle mogelijke hulpgoederen verzenden. Tsunami Na een ramp beginnen mensen vaak goederen en voeding in te zamelen voor de slachtoffers. Dat is af te raden omwille van verschillende redenen. Ten eerste zijn de verzamelde hulppakketten niet afgestemd op de culturele gewoontes van het land. De slachtoffers eten misschien liever maïspannenkoeken in plaats van spaghetti. Het ongewenste eten kan zelfs een gevaar voor de volksgezondheid opleveren wanneer het gedumpt wordt. Daarnaast is de verscheping van de ingezamelde goederen duur. Dat geld kan beter ter plaatse uitgegeven worden, zodat de lokale economie erdoor gesteund wordt. Ook sturen landen beter geen medicijnen. Vaak heet een medicijn anders in het getroffen land, zijn de bijsluiters onleesbaar of stuurt men vervallen medicijnen. Het sturen van materiaal is alleen zinvol als dit op vraag van de getroffen gemeenschap gebeurt.
Na de tsunami in 2004 stuurde de Indische bevolking bergen tweedehandskledij naar Zuid-India. Maar de getroffen vissersfamilies, voor wie de kleren bedoeld waren, weigerden ze. Hoewel deze mensen erg arm waren, waren ze ook te trots om de kleding aan te nemen. De kledij werd naast de wegen gedumpt en overheidswerkers werden van hun werk op de rampsites gehaald om de kleren te verwijderen. De kleding vormde ook een bedreiging voor het vee dat het probeerde op te eten.
Quizvraag Wanneer komen buitenlandse hulporganisaties in actie? OO
onmiddellijk na de ramp
OO
24 uur na de ramp
OO
op vraag van het getroffen land
OO
nadat er een schatting is gedaan van de benodigde hulp
Hulporganisaties mogen alleen in actie komen op vraag van het getroffen land.
8
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 3
“Rampen doden willekeurig. Man of vrouw, rijk of arm, oud of jong: iedereen heeft evenveel kans om te sterven door een ramp.” Arme en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen lopen een groter risico getroffen te worden door een ramp dan rijke bevolkingsgroepen. Arme mensen wonen op plaatsen waar vaker rampen voorkomen, bijvoorbeeld aan de voet van een vulkaan of in overstromingsgebied, omdat het daar goedkoper wonen is. Daarnaast zijn hun woningen vaker uit slecht bouwmateriaal opgetrokken en ontbreekt het in hun woonplaatsen vaak aan deftige infrastructuur zoals goede (vlucht)wegen of schuilplaatsen. Ze hebben veel minder toegang tot de bestaande waarschuwingssystemen die bijvoorbeeld verspreid worden via radio’s. Ook tijdens en na een ramp kunnen bepaalde bevolkingsgroepen erger getroffen worden dan anderen. Wie gediscrimineerd of gemarginaliseerd wordt, heeft minder kans om een ramp te overleven. Sommige mensen worden gediscrimineerd tijdens humanitaire noodsituaties omwille van hun ras, geslacht, leeftijd, religie, nationaliteit, klasse of fysieke conditie.
Aardbeving Een aardbeving in Californië met een kracht van 6,4 op de schaal van Richter, eiste 85 doden. Een jaar eerder vielen er 6.000 doden toen de aarde met een kracht van 6,2 op de schaal van Richter beefde in Nicaragua.
Quizvraag Wie is het meest kwetsbaar bij rampen: OO
Een zwangere vrouw
OO
Een bejaarde man
OO
Een inwoner van een sloppenwijk
OO
Een man in een rolstoel
OO
Een vierjarig kindje
OO
Alle bovenstaande opties
OO
Alle mensen zijn even kwetsbaar, of je nu ziek bent of gezond, arm of rijk…
Als je heel oud, heel jong, ziek, zwanger of arm bent, heb je meer kans om dodelijk getroffen te worden door een ramp. Arme mensen wonen vaker op gevaarlijke locaties, zoals naast een rivier die kan overstromen. Zieke of oudere mensen zijn minder mobiel waardoor het voor hen moeilijk is om snel te vluchten bij een ramp. Toch kan men deze bevolkingsgroepen wel beschermen tegen de gevolgen van rampen. Dit kan door rampenparaatheid en -preventie. Rampenparaatheid wil zeggen dat je voorbereid bent op mogelijke rampen. Je weet hoe je moet reageren bij een ramp. Het Rode Kruis probeert de bevolking voor te bereiden op rampen door onder andere evacuatieroutes uit te tekenen, eerste hulpcursussen te geven en voorraden met hulpgoederen aan te leggen. Via rampenpreventie probeert men rampen te vermijden of te beperken. Dat kan door het bouwen van een waterkeringmuur of orkaanbestendige huizen.
9
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 4
“Hulporganisaties werken NIET samen tijdens een ramp.”
De dagen na een ramp kunnen erg chaotisch en hectisch zijn. Hulp stroomt toe uit alle hoeken van de wereld en er is soms nog geen overzicht van de impact van de ramp. Toch proberen hulporganisaties zoveel mogelijk de handen in elkaar te slaan. In 1991 werd daarvoor United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) opgericht. Dit VN-orgaan coördineert de clusters voor humanitaire hulp en wederopbouw. Afhankelijk van wat nodig is, worden verschillende clusters opgericht: onderdak, water, onderwijs, gezondheidszorg… Aan het hoofd van elke cluster staat een niet-gouvernementele organisaties (ngo) die alle hulpverlening rond het thema coördineert en afstemt met OCHA. Een niet-gouvernementele organisatie is een organisatie die onafhankelijk is van de overheid en zich op een of andere manier richt op een maatschappelijk belang. Naast het Rode Kruis zijn Oxfam, 11.11.11. en Broederlijk Delen voorbeelden van ngo’s. Buiten afspraken over de coördinatie van de hulp, bestaan er ook overeenkomsten over het soort hulp en de manier waarop organisaties hulp moeten bieden.
Deze gedragscode werd in 1994 ondertekend door acht grote humanitaire organisaties. Sindsdien hebben alle belangrijke hulpverleningsorganisaties deze code onderschreven. Naast een gedragscode, bestaan er ook richtlijnen voor ngo’s om kwaliteitsvolle noodhulp te kunnen bieden. Dat heet het Sphereproject en werd opgestart in 1997 door het Rode Kruis en zeven andere grote ngo’s. Het Sphere-project zet minimumstandaarden uit rond hulpverlening en bepaalt waar de getroffen bevolking recht op heeft. Zo staat er in het Sphere-handboek onder andere op hoeveel liter water mensen in vluchtelingenkampen recht hebben of aan welke voorwaarden medische hulp moet voldoen.
Quizvraag Wie coördineert de humanitaire respons van alle hulporganisaties na een ramp? OO
De regering van het getroffen land
OO
OCHA, de noodhulporganisatie van de Verenigde Naties
OO
ECHO, de noodhulporganisatie van de Europese Unie
OO
Niemand
OCHA, de noodhulporganisatie van de Verenigde Naties zorgt voor de coördinatie van alle noodhulp na een ramp. Zij doet dat uitsluitend op aanvraag van een regering van een getroffen land.
Zo bestaat er een gedragscode voor ngo’s bij rampen, opgesteld in 1994 door het Rode Kruis. De belangrijkste principes zijn: •
Universaliteit: iedereen heeft het recht humanitaire hulp te krijgen en te geven.
•
Onpartijdigheid: hulp wordt gegeven op basis van behoefte, zonder onderscheid volgens ras, geslacht, leeftijd, religie, nationaliteit, klasse of fysieke conditie.
•
Onafhankelijkheid: organisaties werken niet als instrumenten van een buitenlands beleid.
10
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 5
“Rampen maken het slechtste in een mens los.” Plunderingen na orkaan Katrina
Rampen maken niet het slechtste in een mens los, het is zelfs veeleer omgekeerd! Overal ter wereld komt na een ramp de solidariteit tussen de getroffenen boven. Mensen helpen elkaar zoeken naar overlevenden, proberen de gewonden op te vangen en te verzorgen.
Een onderzoeksteam van de Universiteit of Delaware trok na orkaan Katrina naar het getroffen gebied. Ze merkten dat de meeste mensen elkaar hielpen zonder er iets voor terug te willen. De onderzoekers noteerden wel plunderingen, maar alleen als de hulp bepaalde wijken niet bereikte of mensen niet wisten wanneer er hulp zou komen. In deze gevallen namen buurtbewoners het heft in eigen handen en startten zelf een verdeling van ‘hulpgoederen’ op zoals etenswaren en hygiënische artikelen die men uit winkels had gestolen. De diefstallen van luxegoederen zoals televisietoestellen en muziekinstallaties was eerder beperkt en zelfs minder dan voor de orkaan toesloeg.
Studies hebben aangetoond dat de criminaliteit na een ramp minder is dan in ‘normale’ omstandigheden. Nochtans zijn dat de beelden die onder de aandacht van het grote publiek worden gebracht.
Nochtans besteedden Amerikaanse media proportioneel meer aandacht aan deze plunderingen dan aan de solidariteit tussen de slachtoffers.
Plunderingen zijn een zeldzaam en beperkt probleem. Ze komen bijna alleen voor op plaatsen waar er voor de ramp ook al veel criminaliteit heerste.
Quizvraag Een onderzoeksteam van de Universiteit of Delaware trok na orkaan Katrina naar het getroffen gebied. Welke zin strookt NIET met de bevindingen van het team? OO
Mensen plunderden vooral elektronicazaken en namen hoofdzakelijk flatscreens en muziekinstallaties mee.
OO
Hoe slechter de hulpverlening ter plaatse verliep, hoe meer er geplunderd werd.
OO
De meeste mensen hielpen elkaar zonder er iets voor terug te willen.
In de meeste gevallen plunderden mensen voor levensnoodzakelijke middelen zoals voedsel, water en onderdak. Hoe slechter de hulpverlening ter plaatse verliep, hoe meer mensen het recht in eigen handen begonnen te nemen en zelf voedsel- en waterverdelingen opstartten.
11
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 6
“Slachtoffer onderbrengen in tijdelijke kampen is goed.”
Het oprichten van tijdelijke behuizingen zou net vermeden moeten worden. Het is slechts bruikbaar als laatste alternatief. Overheid en hulporganisaties moeten het onderdak zoeken bij vrienden en familie aanmoedigen. Het geld dat geïnvesteerd wordt in tijdelijke behuizing kan beter gespendeerd worden aan bouwmaterialen, werktuigen… Kortom, aan de heropbouw van het getroffen land.
Tsunami De tsunami in 2004 toonde aan dat de meeste overlevenden onderdak vonden bij gastfamilies. Slechts weinigen hadden nood aan tentenkampen.
Quizvraag Hoeveel mensen worden jaarlijks (gemiddeld) ontheemd door natuurrampen volgens de Verenigde Naties? OO
2 miljoen
OO
10 miljoen
OO
30 miljoen
OO
50 miljoen
De meeste vluchtelingen trekken naar andere delen van het land of naar buurlanden. Slechts een heel klein deel van deze vluchtelingen komt in Europa terecht.
12
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 7
“Na een ramp zijn epidemieën onvermijdelijk.”
Na een ramp wil de overheid zo snel mogelijk de lichamen begraven uit angst voor de uitbraak van epidemieën. Toch is het een mythe dat deze lijken een onmiddellijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
Quizvraag
Ziekten overleven niet in dode lichamen. Daarbij was gewoonlijk meer dan 99 procent van de overledenen bij een ramp bij leven in goede gezondheid en bevatten ze dus niet eens ziektekiemen. Overlevenden die geïnfecteerd zijn vormen een veel groter risico.
OO
Waterpompen herstellen of bouwen
OO
Ziekenhuizen bouwen
OO
Toiletten plaatsen
OO
Mensen informeren via huis-aan-huisbezoeken
De lijken zijn natuurlijk geen fraai gezicht en vaak verspreiden ze een erge stank, maar toch vormen ze geen infectiegevaar. Ziektes zoals cholera en diarree kunnen alleen verspreid worden als ze voordien al aanwezig waren of als de overlevenden vervuild water te drinken krijgen.
Hoe probeert het Rode Kruis de uitbraak van diarree na een ramp te voorkomen? Welk antwoord hoort NIET in het rijtje?
Het Rode Kruis probeert na een ramp het aantal diarreegevallen terug te dringen door te zorgen voor veilig drinkwater en toiletten. Ook informeert het Rode Kruis de bevolking over hoe men diarree kan voorkomen, door bijvoorbeeld voor het eten de handen te wassen. Direct na een ramp stuurt het Rode Kruis soms mobiele ziekenhuizen ter plaatse die de slachtoffers verzorgen. Ziekenhuizen bouwen is geen taak van het Rode Kruis.
13
5. Achtergrondinformatie per misverstand Misverstand 8
“Een paar weken na de ramp kent het dagelijkse leven zijn normale gangetje.” Wanneer de media-aandacht verslapt, droogt ook de geldstroom op. Toch is net de heropbouw van een land na een ramp cruciaal. Het geeft de slachtoffers een kans om hun leven weer op te pakken, of hun levensomstandigheden zelfs te verbeteren.
Quizvraag In 2004 overspoelde een enorme vloedgolf de kusten van onder andere Indonesië, Sri Lanka en India. De tsunami maakte ongeveer 230.000 dodelijke slachtoffers. Hoe lang duurde de hulpverlening door het Rode Kruis in deze landen? OO
Bijna een jaar
OO
Drie jaar en half
OO
Zes jaar en half
OO
De heropbouwfase is nog steeds bezig
In 2011 beëindigde het Rode Kruis het laatste heropbouwprogramma. In totaal hielp de organisatie meer dan 4,8 miljoen mensen. Zo bouwde het Rode Kruis in totaal 57.500 huizen en werden 41.175 mensen opgeleid in rampenmanagement. Meer informatie over waar het ingezamelde geld naartoe is gegaan, vind je op de Rode Kruiswebsite.
14
6. Bronnen
7. Contact
Hampsink M, Hagedoorn N. Beweging in je brein. Zestig werkvormen voor inspirerende trainingen, workshops en presentaties. Den Haag: Academic Service. 2006
Heb je zelf met de module gewerkt en heb je bijkomende vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op:
Hoogeveen P, Winkels J. Het didactisch werkvormenboek. Variatie en differentiatie in de praktijk. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV, 2005. IFRC. World Disaster Report: focus on reducing risks. London: Eurospan, 2002.
Rode Kruis-Vlaanderen T.a.v. Bie Van Giel Motstraat 40 2800 Mechelen tel. 015 44 35 18
[email protected] Meer weten? Bezoek ook deze websites:
IFRC. World Disaster Report: focus on ethics in aid. London: Eurospan, 2003.
•
www.rodekruis.be
•
www.alertnet.org
•
ochaonline.un.org
•
www.reliefweb.int
Sloep P B, Jochems W. De e-lerende burger. In de Haan J, Steyaert J (ed.). Jaarboek ICT en samenleving 2007. Eindelijk digitaal, 171-187, Amsterdam: Boom, 2007.
•
www.sphere.org
•
odihpn.org
•
www.globalgovernancewatch.org
The Sphere Project. Humanitarian charter and minimum standards in disaster response. Oxford: Oxfam Publishing, 2000.
•
www.ifrc.org
•
www.daraint.org
Stolovitch H D, Keeps E J. Telling ain’t training. United States of America: the American Society for Training and Development, 2011.
•
www.cred.be
Janssens S, Verschaffel L, De Corte E, Elen J, Lowyck J, Struyf E, Van Damme J, Vandenberghe R. Didactiek in beweging. Deurne: WoltersPlantyn, 2003.
Torres, M., Barsky, L., Trainor, J. Disaster realities in the aftermath of hurricane Katrina: revisiting the looting myth. Delaware: University of Delaware, 2006. IFRC (2012). Disaster Management. Geraadpleegd op 30 januari 2012, http://www.ifrc.org/en/what-we-do/disaster-management/ IFRC (29 januari 2003). The code of conduct. Geraadpleegd op 30 januari 2012, http://www.ifrc.org/Docs/idrl/I259EN.pdf OCHA (2012). Displacement. Geraadpleegd op 30 januari 2012, http://www.unocha.org/what-we-do/policy/thematic-areas/displacement
Colofon Verantwoordelijke uitgever: Philippe Vandekerckhove, Motstraat 40, 2800 Mechelen Uitgave: april 2012 / 2012_065 Foto’s: Marko KOKIC (ICRC), Olav A. SALTBONES (Noorse Rode Kruis), Eric QUINTERO (IFRC), Talia FRENKEL (Amerikaanse Rode Kruis), Japan Red Cross Society, Valerie BATSELAERE (Rode KruisVlaanderen) Tekst: Rode Kruis-Vlaanderen
OCHA (2012). Coordination. Geraadpleegd op 30 januari 2012, http://www.unocha.org/what-we-do/coordination/overview Rode Kruis-Vlaanderen (17 december 2009). Tsunami: een stand van zaken. Geraadpleegd op 15 juli 2012, http://www.rodekruis.be/ NL/Internationaal/Rampsituaties/Praktijk/tsunami/financieelplaatje07.htm WHO (2012). Myths and realities in disaster situations. Geraadpleegd op 30 januari 2012, http://www.who.int/hac/techguidance/ ems/myths/en/index.html
15