JAR 2011/76 Kantonrechter Amsterdam, 15-12-2010, 1189978 EA VERZ 10-1717, LJN BO8932 Arbitragebeding, Kantonrechter onbevoegd in ontbindingsprocedure Aflevering
2011 afl. 5
College
Kantonrechter Amsterdam
Datum
15 december 2010
Rolnummer
1189978 EA VERZ 10-1717 LJN BO8932
Rechter(s)
mr. Berkhout
Partijen
Slotervaartziekenhuis BV te Amsterdam, verzoekster, gemachtigde: mr. C. van Kimmenade, tegen de werknemer te Oegstgeest, verweerder, gemachtigde: mr. J. van Hulst.
Noot
mr. dr. G.W. van der Voet
Trefwoorden Arbitragebeding, Kantonrechter onbevoegd in ontbindingsprocedure Regelgeving BW - 7:685 Rv - 1022 Rv - 1052; lid 5 Rv - 1067 » Samenvatting
De werknemer is op 1 februari 1996 bij de werkgever in dienst getreden als medisch specialist. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat geschillen uit de arbeidsovereenkomst worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Op 3 april 2009 heeft de werkgever een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij het Scheidsgerecht gedaan. Op 30 juni 2009 heeft het Scheidsgerecht de arbeidsovereenkomst per 1 september 2009 ontbonden (het eerste arbitrale vonnis). Bij vonnis van 4 augustus 2010 heeft de Rechtbank Utrecht het eerste arbitrale vonnis vernietigd. De werkgever is tegen dit oordeel in hoger beroep gegaan. Op het beroep is nog niet beslist. Intussen heeft de werkgever een voorwaardelijk (tweede) ontbindingsverzoek ingediend bij het Scheidsgerecht, welk verzoek is afgewezen (het tweede arbitrale vonnis). De werkgever verzoekt nu de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen een arbitragebeding geldt. Bij het bestaan van een geldige overeenkomst tot arbitrage dient de gewone rechter zich ingevolge art.
1022 Rv, indien er tijdig een beroep op is gedaan, onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen. Voor herleving van de bevoegdheid van de kantonrechter vereist art. 1067 Rv uitdrukkelijk dat het vonnis waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd, onherroepelijk is geworden. Het vernietigingsvonnis van de Rechtbank Utrecht is echter nog niet onherroepelijk geworden, nu daartegen door de werkgever hoger beroep is ingesteld. Het bepaalde in art. 7:685 BW dat “te allen tijde” een verzoek tot ontbinding kan worden gedaan, brengt niet mee dat een arbitrageovereenkomst niet zou gelden. Daarnaast heeft het Scheidsgerecht zich in beide ontbindingsverzoeken bevoegd verklaard, zodat evenmin op grond van het bepaalde in art. 1052 lid 5 Rv bevoegdheid van de gewone rechter kan worden aangenomen. De kantonrechter verklaart de werkgever dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
NB. Arbitrage is toegestaan in het arbeidsrecht (NJ 1974/92 en «JAR» 1994/60). Er kan echter niet worden afgeweken van de regel dat te allen tijde om ontbinding kan worden verzocht («JAR» 1998/127). Vgl. «JAR» 2000/216 waarin de kantonrechter zich nietontvankelijk achtte wegens het arbitragebeding. Zie anders «JAR» 1997/226 waarin het arbitragebeding opzij werd gezet wegens strijd met de goede procesorde. beslissing/besluit » Uitspraak Verloop van de procedure (...; red.) Beoordeling van het verzoek 1. Als gesteld en onvoldoende weersproken kan van het volgende worden uitgegaan: a. Verweerder, geboren op 4 januari 1958, is op 1 februari 1996 in dienst van verzoekster getreden als medisch specialist. b. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat geschillen uit de arbeidsovereenkomst worden beslecht door het Scheidsgerecht voor de Nederlandse Ziekenhuizen, thans het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. c. Verzoekster heeft op 3 april 2009 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij het Scheidsgerecht gedaan. Bij vonnis van 30 juni 2009 (hierna: het eerste arbitrale vonnis) heeft het Scheidsgerecht de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2009 ontbonden. d. Bij vonnis van 4 augustus 2010 (hierna: het vernietigingsvonnis) heeft de rechtbank te Utrecht het arbitrale vonnis vernietigd. e. Verzoekster is van het vernietigingsvonnis in hoger beroep gegaan. Op het beroep is nog niet beslist. f. Verzoekster heeft op 27 augustus 2010 bij het Scheidsgerecht een voorwaardelijk – tweede – ontbindingsverzoek gedaan, namelijk voor zover in rechte zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat.
g. De eerste mondelinge behandeling van het onderhavige, bij de kantonrechter ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek is in overleg met en instemming van beide partijen aangehouden totdat de behandeling door het Scheidsgerecht zou hebben plaatsgehad. h. Bij arbitraal vonnis van 18 november 2010 heeft het Scheidsgerecht zich bevoegd verklaard om van het daar gedane voorwaardelijke, tweede, ontbindingsverzoek kennis te nemen. Zij heeft het verzoek vervolgens afgewezen omdat zij de handelwijze van verzoekster in de gegeven omstandigheden strijdig achtte met de eisen van een goede procesorde. 2. Partijen zijn het erover eens dat thans alleen over de bevoegdheid van de kantonrechter om van het verzoek kennis te nemen, zal worden beslist. 3. Bij verzoekschrift van 8 oktober 2010 heeft verzoekster voorwaardelijk verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair wegens een dringende reden en subsidiair op grond van verandering van omstandigheden. 4. Verzoekster stelt dat de kantonrechter bevoegd is ondanks dat in artikel 1067 Rv is bepaald dat de bevoegdheid van de gewone rechter herleeft “zodra het vonnis waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd, onherroepelijk is geworden” terwijl vast staat dat het vonnis van de rechtbank Utrecht nog niet onherroepelijk is geworden. Zij beroept zich er op dat in artikel 7:685 BW is bepaald dat iedere partij “te allen tijde” bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden en het in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde indien verzoekster geen mogelijkheid zou hebben om een ontbindingsverzoek te doen onder de gegeven omstandigheden. Subsidiair betoogt zij de ontbindingsbeschikking uit te spreken onder de opschortende voorwaarde dat het vernietigingsvonnis van de rechtbank Utrecht onherroepelijk is geworden. Dan immers herleeft de bevoegdheid van de kantonrechter en staat vast dat de arbeidsovereenkomst niet is ontbonden, aldus verzoekster. 5. Verweerder heeft voor alle weren een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter. Dit verweer treft doel. Niet in geschil is dat tussen partijen een arbitrage-beding geldt. Bij het bestaan van een geldige overeenkomst tot arbitrage dient de gewone rechter zich ingevolge artikel 1022 Rv, indien er tijdig een beroep op is gedaan, onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen. Voor herleving van de bevoegdheid van i.c. de kantonrechter vereist artikel 1067 Rv uitdrukkelijk dat het vonnis waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd, onherroepelijk is geworden. Het vernietigingsvonnis van de rechtbank Utrecht is nog niet onherroepelijk geworden, nu daartegen door verzoekster hoger beroep is ingesteld. De bevoegdheid van de kantonrechter is derhalve nog niet herleefd. 6. Reeds lang is in de jurisprudentie en literatuur uitgemaakt dat het bepaalde in artikel 7:685 BW dat “te allen tijde” een verzoek tot ontbinding kan worden gedaan, niet meebrengt dat een arbitrageovereenkomst niet zou gelden voor partijen. Niet valt in te zien hoe dat in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. Dit klemt te meer nu verzoekster zelf tegen het vernietigingsvonnis hoger beroep heeft ingesteld. Zonder dat hoger beroep was het vernietigingsvonnis onherroepelijk geworden en was de kantonrechter wel bevoegd geweest om over het ontbindingsverzoek te oordelen. 7. Het Scheidsgerecht heeft zich in beide ontbindingsverzoeken bevoegd verklaard, zodat evenmin op grond van het bepaalde in artikel 1052 lid 5 Rv bevoegdheid van de gewone rechter kan worden aangenomen. 8. Het subsidiaire standpunt van verzoekster, dat de kantonrechter onder de opschortende voorwaarde dat zij op enig moment bevoegd zou raken de ontbinding zou kunnen
uitspreken, kan evenmin worden gevolgd. De kantonrechter is eenvoudigweg thans niet bevoegd en kan zich daarom niet uitspreken over de inhoud van het verzoek. 9. Het vorenstaande leidt er toe dat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek. 10. Verweerder heeft verzocht verzoekster te veroordelen tot betaling van € 15.000,= aan proceskosten, althans een in redelijkheid te bepalen bedrag. Hij stelt daartoe dat hij hoge kosten aan rechtsbijstand moet betalen door alle procedures waarin verzoekster hem, tegen beter weten in, heeft betrokken. 11. Ingevolge artikel 289 Rv kan een van partijen bij eindbeschikking in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij de rechter niet gehouden is het Liquidatietarief in acht te nemen. Verweerder heeft aangegeven geen exacte opgave te kunnen doen van de in de onderhavige procedure gemaakte kosten, gelet op de omstandigheid dat partijen met elkaar in een aantal procedures zijn betrokken en de werkzaamheden daarvoor door elkaar heen lopen. Onder deze omstandigheden worden de proceskosten van verweerder begroot op € 2.000,=. Verzoekster wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling daarvan aan verweerder. Beslissing De kantonrechter: I. verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek; II. veroordeelt verzoekster in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 2.000,=; III. verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. » Noot In de onderhavige zaak heeft het Slotervaartziekenhuis de arbeidsovereenkomst met één van haar chirurgen met ingang van 1 september 2009 laten ontbinden door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (hierna: ‘het Scheidsgerecht’), wegens (kort samengevat) een vertrouwensbreuk ten gevolge van een medische misser. Op de arbeidsovereenkomst met de chirurg was de Arbeidsvoorwaardenregeling Medisch Specialisten (hierna: ‘AMS’) van toepassing, waarvan een beding onderdeel uitmaakt dat ertoe strekt alle (arbeidsrechtelijke) geschillen tussen partijen in arbitrage te doen beslechten door het Scheidsgerecht. Op grond van dit arbitragebeding was het Scheidsgerecht dus bij uitsluiting bevoegd om van het ontbindingsverzoek kennis te nemen (artikel 1020 jo. artikel 1022 lid 1 Rv). Nu de Hoge Raad reeds in 1973 heeft uitgemaakt dat arbitrage in het arbeidsrecht is toegestaan (HR 14 december 1973, NJ 1974, 92m.nt. PZ), is dit op zichzelf niet bijzonder. Wel bijzonder is dat het arbitragevonnis op 4 augustus 2010 door de Rechtbank Utrecht werd vernietigd (LJN: BN3804). De rechter kan een arbitraal vonnis vernietigen op één van de volgende (in artikel 1065 lid 1 Rv limitatief opgesomde) gronden: (a) de arbitrage is niet geldig overeengekomen, (b) de arbitragecommissie is in strijd met de daarvoor afgesproken regels samengesteld, (c) de arbitragecommissie heeft zich niet gehouden aan zijn opdracht, (d) de arbiters hebben het vonnis niet ondertekend of niet gemotiveerd, of (e) het arbitragevonnis is in strijd met de openbare orde of de goede zeden. Ondanks het feit dat er terughoudendheid dient te worden betracht bij de toepassing van artikel 1065 lid 1 sub e Rv vernietigde de Rechtbank
Utrecht het arbitragevonnis in kwestie op deze laatstgenoemde grond, omdat het onderzoek naar vertrouwensherstel niet onpartijdig had plaatsgevonden. Bovendien was de specialist niet in de gelegenheid gesteld om deugdelijk op het onderzoeksrapport te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank waren de regels van een goede procesorde en de fundamentele beginselen van procesrecht – in het bijzonder het beginsel van gelijke behandeling/equality of arms (artikel 1039 Rv en artikel 6 EVRM) – daardoor in zodanige mate geschonden, dat het arbitrale vonnis moest worden vernietigd. Het Slotervaartziekenhuis ging tegen deze uitspraak van de rechtbank in beroep. Omdat de arbeidsovereenkomst met de specialist door het vonnis was blijven bestaan, besloot zij tevens een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in te dienen om het risico van de loonvordering in tijd te beperken. Het Slotervaartziekenhuis twijfelde echter over de vraag bij welk gerecht zij dit voorwaardelijk ontbindingsverzoek zou moeten indienen. Om het zekere voor het onzekere te nemen, diende het ziekenhuis het voorwaardelijke ontbindingsverzoek daarom zowel in bij het Scheidsgerecht, als bij de Kantonrechter Amsterdam. De Kantonrechter Amsterdam hield de behandeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek daarop aan, in afwachting van het oordeel van Scheidsgerecht. Het Scheidsgerecht achtte zich vervolgens bevoegd om van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek kennis te nemen, omdat de vernietiging van het arbitragevonnis nog niet onherroepelijk was geworden en de bevoegdheid van gewone rechter dientengevolge nog niet herleefd (artikel 1067 Rv). Opmerkelijk genoeg wees het Scheidsgerecht het voorwaardelijk ontbindingsverzoek vervolgens af, omdat het indienen van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek ‘in de gegeven omstandigheden’ in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. Het Scheidsgerecht doelde op het feit dat het gevolg van de voorwaardelijke ontbinding zou intreden op het moment dat de vernietiging van de (eerste) arbitrale ontbindingsbeschikking onherroepelijk zou komen vast te staan. Op dat moment zou op grond van artikel 1067 Rv echter tevens de bevoegdheid van de gewone rechter herleven. Het Scheidsgerecht meende om die reden dat het over ‘zijn eigen graf zou regeren’ indien het desondanks toch tot voorwaardelijke ontbinding zou overgaan. Dit achtte het Scheidsgerecht niet gepast. Bovengenoemd oordeel van het Scheidsgerecht is naar mijn mening onjuist, omdat het gevolg van de voorwaardelijke ontbinding niet in zou treden met ingang van de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank Utrecht onherroepelijk zou zijn geworden, maar juist met ingang van de (veel eerdere) dag waarop voorwaardelijke ontbinding heeft plaatsgevonden: een datum waarop de gewone rechter niet bevoegd was. Bovendien ging het niet om hetzelfde ontbindingsverzoek, maar om een nieuw ontbindingsverzoek met een ander (voorwaardelijk) karakter, waaraan bovendien nieuwe feiten (mede) ten grondslag waren gelegd. Was het Scheidsgerecht wel tot voorwaardelijke ontbinding overgegaan, dan had deze beschikking, indien daartoe aanleiding mocht blijken te bestaan, evengoed vernietigd kunnen worden op grond van artikel 1065 Rv. De weg tot de gewone rechter was daarmee kortom niet afgesneden geweest. Mogelijk zag het Scheidsgerecht het – vooruitlopend op het onherroepelijke oordeel van het hof omtrent de geldigheid van zijn eerdere ontbindingsbeschikking – niet zitten om het onderzoek naar de mogelijkheden tot herstel van het vertrouwen in de chirurg opnieuw te doen plaatsvinden. Door te oordelen zoals het heeft gedaan, heeft het Scheidsgerecht naar mijn mening echter onvoldoende gewicht toegekend aan het gerechtvaardigde belang van het Slotervaartziekenhuis bij het voorwaardelijke ontbindingsverzoek (gelegen in het zoveel mogelijk beperken van de loonvordering van de chirurg).
Nu het Slotervaartziekenhuis bij Scheidsgerecht ‘bot had gevangen’, wendde het ziekenhuis zich met het voorwaardelijk ontbindingsverzoek opnieuw tot de Kantonrechter Amsterdam en stelde zich op het standpunt dat de kantonrechter – ondanks het bepaalde in artikel 1067 Rv – bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek vanwege de woorden ‘te allen tijde’ in artikel 7:685 lid 1 BW. De kantonrechter wijst er in de onderhavige zaak echter terecht op dat reeds lang is uitgemaakt dat ‘te allen tijde’ niet ziet op de bevoegdheid van de kantonrechter om van dit verzoek kennis te nemen (zie HR 14 december 1973, NJ 1974, 92m.nt. PZ en in het verlengde daarvan: HR 22 november 1985, NJ 1986, 275 en HR 17 januari 2003, JAR 2003/40). De woorden ‘te allen tijde’ zien daarentegen slechts op de mogelijkheid om een ontbindingsverzoek in te dienen (zie HR 20 maart 1998, JAR 1998/127 (Grady/Stogon)).De bevoegdheid van de rechter c.q. de arbiter om een vergoeding toe te kennen kan voorts evenmin worden uitgesloten (zie HR 2 april 2004, JAR 2004/112). De Kantonrechter Amsterdam kon dan ook niet anders dan zichzelf onbevoegd verklaren, ten gevolge waarvan het Slotervaartziekenhuis ‘tussen wal en schip belandde’. Deze uitspraak onderstreept het belang van kwalitatief goede geschillenbeslechting in het arbeidsrecht. Aan alternatieve geschillenbeslechting kunnen veel voordelen zijn verbonden (zoals laagdrempeligheid, snelheid en specifieke deskundigheid), maar indien zaken als onpartijdigheid, onafhankelijkheid en/of juridische deskundigheid onvoldoende zijn gewaarborgd, kunnen partijen er in de praktijk – zoals in casu – ook ‘verder mee van huis geraken’ (zie ook: C.J. Loonstra en G.W. van der Voet, ‘De kwaliteit en wenselijkheid van alternatieve geschillenprocedures in CAO’s’,Arbeid Integraal 2007/2, p. 65 e.v.). mr. dr. G.W. van der Voet,