Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
75 jaar kapsalon in Posterholt Herinneringen aan een familiebedrijf. Het beroep van kapper is reeds lang bekend. Al in het oude Egypte kwam de kapper, of barbier, reeds voor. Daar genoot de barbier een hoog aanzien. De naam komt van het Latijnse “barba” dat baard betekent. In die tijd deed de barbier ook weinig anders dan haren en baarden knippen. Veel later, in de middeleeuwen was de barbier ook veelal bezig als chirurgijn, zeg maar als tandarts en geneesheer. Het trekken van kiezen en het aderlaten was het werk van de barbier. In latere tijd ging het beroep van de barbier zich steeds meer concentreren op zijn eigenlijke werk: het knippen van haren en baarden. Het grote scherpe scheermes dat de kapper had bleef echter dienst doen. Niet om te aderlaten maar om de baarden van de mannen te scheren. Zo ook bij mijn grootvader en mijn vader. Mijn broer doet dat niet meer omdat inmiddels de markt verzadigd is met elektrische scheerapparaten en ander gerief zodat de mannen van nu zelf hun baard kunnen scheren. Posterholt heeft heel lang kappers gehad. Dat waren over het algemeen mensen die dat “erbij” deden zonder daar diploma’s of getuigschriften tegenover te stellen. Bovendien stelden de mensen toentertijd niet zulke hoge eisen aan hun kapper als tegenwoordig. Dit jaar, in 2012, is het precies 75 jaar geleden dat Posterholt zijn eerste echte gediplomeerde dorpskapper kreeg. Die kwam in de persoon van Hubert Vleugels. Zijn vader, Jacob Vleugels, was al in 1902 kapper in Heerlen en kwam na vele omzwervingen terecht in Koningsbosch. Hij was een rusteloze man die in zijn 70-jarige leven maar liefst tien keer van woonplaats veranderde. Zo hield hij zich op in Aken, Heerlen, Aken, Eynatten, Aken, Düsseldorf, Dremmen, Koningsbosch, Posterholt en Dremmen. Waarom verhuisde hij zo vaak? Vond hij op een andere plaats meer klanten? Was het de mentaliteit van de mensen in een bepaalde plaats? Ik heb geen idee. Hij is geboren op 18 juni 1875 te Sörs (Aken). Zijn vader overleed toen hij 8 maanden oud was. Hij trouwde in 1899 met Maria Sieben in Heerlen. Een van de oude documenten die ik van hem vond was de akte van een huwelijk waarbij hij, kapper zijnde, in Heerlen getuige was in 1902. Later verhuisde hij weer naar Aken. Zijn zoon Hubert, geboren 5 augustus 1913 in Freund-Brand (Aken), ging als kleine jongen naar de lagere school in Düsseldorf, daarvandaan dat hij perfect Duits sprak. Hij kwam op 9 april 1937 naar Posterholt vanuit Koningsbosch waar hij bij zijn vader in de kapsalon werkte aan de Kapelaan Verdonschotstraat. Hij had een aardig meisje leren kennen in Koningsbosch en wilde zich voor zijn trouwen zo snel mogelijk als zelfstandige kapper ergens in de buurt vestigen. Dat werd Posterholt. In de buurt van het oude postkantoor (recht tegenover Sjengske) vond hij zijn eerste woning waar ook de kapsalon was gevestigd. Dat was een laag en klein boerenhuisje dat in het begin van de jaren 50 is afgebroken en eigendom was van van der Varst (Liebeshan). De oudere Posterholtenaar kan zich dat ongetwijfeld nog herinneren. Wat hij in de eerste drie jaar gegeten heeft weet ik niet. Hij was niet echt een keukenprins, en dan druk ik me erg voorzichtig uit. Hij leefde waarschijnlijk voornamelijk van koffie, sigaretten en …. griesmeelpap. Dat at hij bijna elke dag. Afwassen was er nauwelijks bij en dus moest de ketel, waarin hij de pap kookte, een keer per week worden uitgeschuurd met Vim.
1
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
Op dinsdag 6 augustus 1940 trouwde hij met Greetje Willems in Koningsbosch. Hij zei tegen zijn vader dat hij die dinsdag niet zou werken waarop Opa Jacob zei: “Miene Leeve Jott, eine janse daag vriej?”, want er moest gewerkt worden voor de kost. Enkele maanden eerder was namelijk de tweede wereldoorlog uitgebroken en hij ging nu niet bepaald een florissante tijd tegemoet. Desondanks redde hij het. Hij had een beperkte mate van vrijheid, hij hoefde niet onder te duiken, omdat hij goed Duits sprak en de Duitse bezetter hem ook nodig had voor het knippen van de haren van soldaten die er uiteraard allemaal gekortwiekt bijliepen. Hij moest toch nog één keer onderduiken: van 15 tot 26 oktober 1944.
Trouwfoto van Hubert en Greetje.
Over die oorlogsjaren vertelde hij overigens niet veel. En als hij het al eens deed, deed hij dat met een kwinkslag, alsof die hele oorlog hem helemaal niet aanging. Ook niet toen hij het dorp moest verlaten in die koude winter 1944/1945 en geëvacueerd werd naar Sittard, samen met zijn vrouw en twee dochters. Hij bleef daar van 29 januari tot en met 26 maart 1945. Heeft hij die evacuatie aan zien komen? Ik weet het niet. In elk geval kocht hij op drie weken eerder een tweedehands overjas van Remy Aussems voor een bedrag van fl. 7,00. In Sittard had hij het redelijk goed, maar hij verlangde weer terug naar Posterholt, naar zijn werk, zijn vrienden en zijn klanten. Teruggekomen in Posterholt ging hij weer aan de slag als in zijn kapsalon, getuige zijn oude kasboek waarin hij op dinsdag 27 maart 1945 weer zijn eerste inkomsten noteerde. Zijn laatste inkomen daarvoor was op zaterdag 20 januari 1945.
Registratiekaart van de evacuatie van Hubert en zijn gezin 2
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
In 1950, op maandag 23 januari, nam hij de dameskapsalon van Mie Christiaens over aan de Dorpsstraat 222. Met hulp van inleenkrachten hield hij die dameskapsalon aan het draaien. Vader hield nauwgezet zijn kasboek bij: vele extra aantekeningen maken het lezen de moeite waard. Zo kon ik nog precies nagaan welke bedienden hij had en hoe lang. Dat waren achtereenvolgens een Jan die 10 maanden voor hem werkte, ene Frits Conradi die het na vier weken voor gezien hield, Jac Schröders (van Braunsrath) gedurende vier maanden, Ida Reisen (de vrouw van Bair van Sjengske) die ruim drie jaar bleef, Riek de Jonge die na twee weken ziek werd en nooit meer terugkwam, Siem Noorlander (een Hollander) die bij ons inwoonde en het slechts vier maanden uithield en Harald Hartmann (een Duitser) die anderhalf jaar voor mijn vader werkte. Siem Noorlander was een vervelende man (vonden wij als kinderen). Ik weet nog dat Leon en ikzelf een ruwe borstel in het bed van Siem legden om hem te pesten. Daar hebben we nooit meer iets van gehoord, waarschijnlijk heeft hij dat niet tegen mijn vader gezegd. We kregen als kind van Harald Hartmann één cent per kan water die we voor hem pompten. Vooral als het erg druk was in de dameskapsalon kon dat flink oplopen. Helaas was Harald iemand die niet erg goed met kinderen overweg kon en vaak lieten we hem stikken met zijn water. Als hij al eens een kop koffie vroeg aan de kinderen, had hij geluk als hij die kreeg, anders kreeg hij van mij een mix van koffie en thee. Gemeen? Mmm, ja. Vader kocht rond 1950 een elektrische tondeuse. Dat was een zware motor aan de muur waaraan door middel van een metalen slang de tondeuse werd gekoppeld. Daarvoor moest de elektrische installatie aangepast worden. Er kwam een nieuwe 1-groepskast bij te hangen van gietijzer, speciaal voor die tondeuse en de droogkap in de dameskapsalon. Uitvoerder van die werkzaamheden was de plaatselijke elektricien Schoenmakers, bijgenaamd de Kl**t. Schoenmakers sr. garandeerde ons dat we tot in lengte van jaren ruim genoeg hadden aan die kast. Jaja, de tijd van elektrische wasmachines, droogmachines, vaatwassers en computers lag nog ver voor ons. De kapsalon bevond zich in de oude brouwerij van Nelis Smeets, later Hennekens, vlak naast de toenmalige pastorie bij de kerk (thans een woningencomplex) aan de markt. Ook dat was een oud huis waar vroeger een boerderij in was gevestigd.
Dorpsstraat 222.
3
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
Wij konden er als kinderen heerlijk spelen, het huis was groot en de tuin en boomgaard ook. In die boomgaard stonden twee bomen met juttenperen, een appelboom met oogstappels (transparante blanche), twee kersenbomen, een perenboom (Conference) en de nodige struiken met kruisbessen (knorsjele). Een paradijs voor de kinderen. Maar er stonden ook metershoge brandnetels. Daar ben ik eens op een zomerdag, ik was een jaar of zeven, met mijn korte broek aan in gevallen en durfde me niet meer op te drukken met mijn handen omdat die netels zo’n pijn deden. Toen moest ik, al hulproepend, wachten op mijn vader die me daar weer uit hielp en me op mijn kop gaf. Als je ’s avonds of ’s nachts naar de wc ging moest je zo’n 30 meter door het halfdonker naar achter in de stal lopen waar het toilet (nou ja, toilet) zich bevond. Je zat op een gammele plank met een rond gat in het midden en je hing met je blote kont boven de gierkelder. Je had er altijd gezelschap van ratten want de Leijgraaf liep vlak achter onze tuin langs en daar liep een open rioolverbinding vanaf de pomp naar toe. Brr, griezelig vond ik dat altijd. Maar: we hadden daar telefoon, een groot en zwaar, zwart wandtoestel van bakeliet dat op een bijna onbereikbare plaats hing naast (onder) de trap. In de aanvullingen op de telefoongids 1950 stond hij er voor het eerst: 208 Vleugels,. L. H. D.- en h.kapsalon, Dorpsstr. 222.
Onze telefoon.
Daar aan de Dorpsstraat 222 (later werd dat Hoofdstraat 104) werkte hij zo’n jaar of twintig. In die tijd maakte hij lange dagen en zeker op de zaterdagen was het ontzettend druk. Toen gingen alle mannen op zaterdag nog naar de kapper om zich te laten scheren. Elektrisch scheren bestond nog niet in die tijd (de meeste huizen hadden nauwelijks stroom) en ook de “krebber” had nog lang niet zijn intrede gedaan in het dorp. En om zelf het grote scheermes ter hand te nemen was voor de meesten teveel gevraagd (en geriskeerd). Tot ’s avonds laat was het een komen en gaan van mannen met een stoppelbaard van een week. Op zaterdag had Hubert ook geen tijd om te knippen. Daar waren de doordeweekse dagen voor, zei hij altijd. Toen hij halverwege de jaren 50 zijn been brak, door een val met de fiets, hadden we het moeilijk. Hij was weken uit de running en we moesten toch eten. Na drie weken begon hij noodgedwongen weer te werken, steunend op zijn stok en strompelend rond de kappersstoel. Een ongevallenverzekering hadden we niet en dus ook geen inkomsten. Moeder moest toen hard werken. Met haar naaiwerk kon ze net genoeg verdienen om de kinderen in leven te houden.
4
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
Een ouderwets scheermes en de aanzetriem om het mes te slijpen. Op een dinsdagmiddag, ik vergeet het nooit, de kapsalon was leeg en dat was voor mij een uitgelezen mogelijkheid om mezelf, vijf jaar oud zijnde, te scheren met dat grote vlijmscherpe scheermes. Een grote jaap in mijn wang was het resultaat. Ik bloedde als een rund en Pa kreeg op zijn kop van zijn vrouw dat hij dat mes niet opgeruimd had. Op dinsdagmiddag was hij altijd vrij. Dan had hij tijd om zijn boekhouding bij te werken, vertegenwoordigers te ontvangen, een kamer te behangen, zijn familie te bezoeken, thuis de nodige reparaties te verrichten, met de kinderen te praten, zelf naar de kapper te gaan, te knutselen en muziek te maken met zijn zither. Ik weet niet hoe hij tijd vond om dat allemaal te doen op die ene dinsdagmiddag maar hij deed het. Ook werkte hij in de tuin. Die tuin was een hoofdstuk apart: ik liep als kleine jongen van een jaar of vijf overal doorheen en lette uiteraard niet op prei-, kool- en aardbeiplantjes. Dus kocht vader een stel houten palen en een rol prikkeldraad om die tuin af te maken. Toen hij daarmee klaar was zei hij tegen mij: “Zo, nu probeer nog maar eens om in de tuin te komen.” Ik: “Mag dat Papa?” “Ja hoor, probeer het maar eens.” Nou, dat was niet tegen dovemansoren gezegd. In een vloek en een zucht stond ik in de tuin, onder de draad door. Vader vloekte een keer (of zes, of zeven) en dat was het dan. Totdat moeder daar een keer haar benen aan openhaalde, toen ging de draad weer weg.
Ik kan me herinneren dat ik in mijn jonge jaren minimaal één keer per drie weken bij mijn vader in de stoel zat om weer geknipt te worden. Dat gebeurde altijd op woensdagmiddag, dan was er geen school en gingen de kinderen naar de kapper. Ik herinner me de spuit nog goed waarmee hij mijn haren natmaakte als hij klaar was met knippen en mijn haren wilde kammen.
Kappersspuit.
5
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
In 1956 ging ook zijn dochter Toos aan de slag in de dameskapsalon en nog later zijn dochter Miep die allebei hun Kappersvakschool hadden afgemaakt in Venlo. Toen het pand Hoofdstraat 104 later zou worden afgebroken verhuisde hij in 1959 naar de Vlodropperweg 22 waar hij zijn zaak voortzette. Een paar jaren later kwam ook zijn zoon Leon in de zaak. Dat ging in die tijd heel gemakkelijk. Als vader vroeg: “Wat wil jij worden later?”, dan werd die vraag veelal met een schouderophalen beantwoord. Dan zei vader: “Als jij het niet weet, dan weet ik het wel. Jij werkt vanaf morgen in de zaak.” En dan was je opeens kapper. Geen mens die daar over klaagde (of durfde te klagen). Het was hard werken geblazen. Mijn vader maakte weken van minstens 63 uur en toen zijn dochter Toos begon te werken in de kapsalon maakte zij weken van 48 uur. Vooral met kermis of feestdagen was het dan druk, vaak tot middernacht waren er klanten in de zaak. Die klanten wachten geduldig op hun beurt. Ook al omdat vader na sluitingstijd zijn zither pakte en begon te spelen. Hubert maakte zoals gezegd nauwgezet aantekeningen in zijn kasboek. Bijvoorbeeld over de huur die hij betaalde in 1944: fl. 10.00 voor het huis en fl. 6,00 voor de kapsalon. Een schaar slijpen kostte fl. 0,45 en voor de krant betaalde hij fl. 1,10 per maand. Zo lezen we op 17 juni 1944 dat hij schortjes voor zijn dochter (Toosje, zoals vader schreef) heeft gekocht voor fl. 10,00, op 24 mei 1944 kocht hij tabaksplanten voor eigenteelt à fl. 5,35. Op 22 oktober 1945 kostten schoentjes voor zijn dochter Miep fl. 7,25. Op mooie zondagmiddagen gingen we altijd wandelen en als het weer écht goed was gingen we ook wel eens met de fiets naar de Meinweg waar door de heer Bruekers een oude bus was neergezet waar de mannen in konden zitten en praten. Wij kinderen liepen dan om het Elfenmeer heen met moeder en later gingen we dan picknicken in het bos. Dat was echt een feest. Hubert met Leon en Berrie. Hubert was een zeer gewaardeerd lid van de gemeenschap. Als muzikant, als lid van de biljartclub en als grimeur bij de toneelvereniging zette hij zich in voor het dorp. Vooral met karnaval waren het hoogtijdagen in de kapsalon. Mensen kwamen dan van heinde en verre om geschminkt te worden. Daar was adjudant Saes van de rijkspolitie niet erg van gediend. Hij kwam een keer binnen en zei tegen één van de klanten: “Ja maar Har, dat kan toch niet zoals jij geschminkt bent, je bent onherkenbaar.” Waarop die klant zei: “Hoe kan dat nou, jij herkent me toch ook?” Toen hield Saes maar zijn mond en ging weer weg. Sint Nicolaas was ook een welkome gast thuis. Elk jaar kwam er een, voor mij, vreemd persoon binnen en ging als Sinterklaas weer naar buiten. Niet dat ik dat ooit gezien heb, nee hoor, vader lette wel op. Ik kan me wel nog herinneren dat een keer, toen ik bij Sinterklaas was geweest in Posterholt, ik thuiskwam met de opmerking: “Papa, Sinterklaas ruikt precies hetzelfde als wanneer jij mensen aan het schminken bent.” En toen lachte vader.
6
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
Hij was een vaardige houtbewerker. De meubelstukken die hij maakte, speciaal voor zijn huwelijk, waren prachtig. Ik heb thuis nog een kapstok en een dienblad die door hem gemaakt zijn. Een paar magnifieke stukjes houtsnijwerk. Bij mijn zussen thuis bestaat er nog een lepelrekje en een spreihanger uit diezelfde periode. Hubert was een begenadigd zitherspeler. Tijdens feestjes thuis was hij altijd bezig met zijn instrument en zelfs op vakantie ging die zither met hem mee en wist hij stemming te brengen onder de mensen. Het was voor hem een hele klap dat hij de laatste paar jaar van zijn leven geen muziek meer kon maken. Ik praat nog geregeld met mensen die hem hebben gekend en die uiterst lovend, zowel als mens en als muzikant, over hem spreken.
De Microband in 1941. Zittend, 3e van links Hubert Vleugels. Uiterst links Harrie Schoenmakers.
Gedurende en vlak na de oorlog speelde hij ook nog enkele jaren samen met enkele vrienden in een orkest, o.a. met Harrie Schoenmakers, Piet Adriaans, Sjaak Huskens, Sjang Ridderbeks en Karel Kleinen (dat was de Microband, dat later, na de bevrijding, de Oranjeband werd). Dat betekende op zaterdag- en zondagavond op de fiets naar Montfort of naar St.
Odiliënberg, Vlodrop of Roermond en dan ’s nachts in het donker, er stonden nergens lantaarnpalen, weer terug naar huis en dat voor fl. 7,50. Oorspronkelijk speelde mijn vader op de zither, maar later ook saxofoon. Later, in de jaren zestig en zeventig, was hij een gewaardeerd lid van de Mandolinenverein Karken. Hij was een goedlachse, geestige en humorvolle man, thuis zowel als buiten. Hij was altijd in voor een grapje en dat werd gewaardeerd door iedereen. Voor mij was het een komediant en entertainer pur sang en met mij vinden dat ook een heleboel andere mensen.
7
Kroniek van de familie Vleugels Door B. Vleugels
Toen Hubert op 20 november 1978 op 65-jarige leeftijd ten gevolge van een ernstige ziekte overleed nam zijn zoon Leon de kapsalon over, de derde generatie in het kappersvak. Ik zie hem nog naast mijn vader staan: alleen maar kijken, als die aan het knippen was, om te leren knippen. Nadat Leon de Kappersvakschool had afgemaakt hoefde hij dat niet meer. Ik weet nog dat Leon, daags na zijn examen weer naast vader ging staan maar die zei: “Nu je Meester bent hoef je niet meer te kijken hoe het gedaan moet worden.” Dat Leon zijn vak kent moge geconcludeerd worden uit het feit dat hij al meer dan 50 jaar zijn vak met veel liefde en plezier uitoefent. Oorspronkelijk als dames- en herenkapper maar de laatste jaren alleen nog als herenkapper. In totaal bestaat kapsalon Vleugels dus al 110 jaar waarvan 75 jaar in Posterholt. Als dat geen langlopend familiebedrijf is weet ik het niet meer. Als Leon er mee stopt komt er helaas een einde aan 75 jaar Kapsalon Vleugels wegens gebrek aan opvolging.
Jacob Vleugels
Hubert Vleugels
Leon Vleugels
8