6889/98 (Presse 73) E/98/73
2075e zitting van de Raad - JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN Brussel, 19 maart 1998
Voorzitter:
de heer Jack STRAW Minister van Binnenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk
INHOUD
DEELNEMERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
BESPROKEN PUNTEN OPENHEID EN TRANSPARANTIE OP HET GEBIED VAN JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN . . . . . . . . . . .
4
OVEREENKOMST OVER DE ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN INZAKE DE OPRICHTING VAN EEN EUROPEES JUSTITIEEL NETWERK
6
GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN INZAKE DEELNEMING AAN CRIMINELE ORGANISATIES . . . . . . . . . . . .
7
OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT RECHTSHULP IN STRAFZAKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
VOORBEREIDING VAN DE UITBREIDING (JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN)
....................
10
EUROPOL/EDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11
TOEVLOED VAN MIGRANTEN UIT IRAK EN HET OMLIGGENDE GEBIED . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12
EURODAC-OVEREENKOMST
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST VAN DUBLIN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 BIJLAGE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
ZONDER DEBAT AANGENOMEN PUNTEN
JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN FALCONEprogramma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ODYSSEUSprogramma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Uitwisseling van informatie op het gebied van asiel en immigratie . . . . . . . . . . . . . . . . Drukfolie voor het uniforme model voor verblijfstitels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gezamenlijke douanetoezichtoperaties in 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Politiële samenwerking betreffende vermiste personen en niet-geïdentificeerde lijken . . Conclusies over de beginselen betreffende high techcriminaliteit van de Groep van Acht Europese Drugseenheid/Europol . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Europese Drugseenheid - activiteitenverslag 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Europese Drugseenheid - werkprogramma 1998 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . .
. . . . . . . .. .. ..
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. I II . II . III III IV IV V V VI
BUITENLANDSE BETREKKINGEN Federale Republiek Joegoslavië - Gemeenschappelijk Standpunt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . VI Federale Republiek Joegoslavië - Conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . VII TRANSPARANTIE Openbaar register van Raadsdocumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . VIII Voor meer informatie: tel. 285.84.15 of 285.68.08
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd: België: de heer Johan VAN DE LANOTTE de heer Stefaan DE CLERCQ
Minister van Binnenlandse Zaken Minister van Justitie
Denemarken: de heer Thorkild SIMONSEN de heer Frank JENSEN
Minister van Binnenlandse Zaken Minister van Justitie
Duitsland: de heer Edzard SCHMIDT-JORTZIG de heer Kurt SCHELTER
Minister van Justitie Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
Griekenland: de heer John PAPADOGIANAKIS
Staatssecretaris van Openbare Orde
Spanje: de heer José Luis GONZALES MONTES
Staatssecretaris van Justitie
Frankrijk: de heer Jean-Pierre CHEVENEMENT
Minister van Binnenlandse Zaken
Ierland: mevrouw Mary WALLACE
Minister van Justitie, Gelijkheid en Hervorming van het Recht
Italië: de heer Giorgio NAPOLITANO de heer Giovanni Maria FLICK
Minister van Binnenlandse Zaken Minister van Justitie
Luxemburg: de heer Luc FRIEDEN
Minister van Justitie
Oostenrijk: de heer Karl SCHLÖGL de heer Nikolaus MICHALEK
Minister van Binnenlandse Zaken Minister van Justitie
Nederland: mevrouw Winnie SORGDRAGER
Minister van Justitie
Portugal: de heer Jorge COELHO de heer José Luis LOPES da MOTA
Minister van Binnenlandse Zaken Staatssecretaris van Justitie
Finland: de heer Jan-Erik ENESTAM de heer Jussi JÄRVENTAUS
Minister van Binnenlandse Zaken Minister van Justitie
Zweden: mevrouw Kristina RENNERSTEDT mevrouw Gun-Brit ANDERSSON
Staatssecretaris van Justitie Staatssecretaris van internationale ontwikkelingssamenwerking, verantwoordelijk voor migratie en immigratiebeleid
Verenigd Koninkrijk: de heer Jack STRAW mevrouw Joyce QUIN
Minister van Binnenlandse Zaken Onderminister van Binnenlandse Zaken
Commissie: mevrouw Anita GRADIN
Lid
OPENHEID EN TRANSPARANTIE OP HET GEBIED VAN JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN Teneinde vooruitgang te boeken inzake openheid en transparantie in de activiteiten van de Raad op het gebied van Titel VI van het VEU, verklaart de Raad voorstander te zijn van de volgende aanpak: i)
het rooster van het Comité K.4 en de andere JBZ-werkgroepen worden beschikbaar gesteld voor het publiek;
ii)
het aantal persbriefings over JBZ-aangelegenheden per voorzitterschap wordt verhoogd, waarbij elk voorzitterschap beslist over de vraag of dat op dat moment wenselijk is. Die briefings zouden niet specifiek worden gekoppeld aan vergaderingen van het Comité K.4;
iii) tegen het eind van elk voorzitterschap wordt een voortgangsverslag over de JBZaangelegenheden beschikbaar gesteld. Dit verslag zou onder de verantwoordelijkheid van het voorzitterschap worden opgesteld. Het kan zo nodig worden aangevuld met verklarende documenten over JBZ-aangelegenheden, rekening houdend met de beschikbare middelen; iv) tijdens elk voorzitterschap wordt een openbaar debat over JBZ-aangelegenheden gehouden wanneer zich een passend thema aandient en de andere agendapunten niet te veel tijd vergen; v)
de voorstellen op JBZ-gebied worden voor het publiek beschikbaar gesteld op het moment waarop ze beschikbaar worden gesteld voor het Europees Parlement. Als een eerste stap zouden de voorstellen beschikbaar worden gesteld op bijvoorbeeld het Internet, maar de Raad zou ernaar streven om zo spoedig mogelijk de bekendmaking ervan in het Publicatieblad mogelijk te maken;
vi) er wordt een lijst beschikbaar gesteld van de maatregelen die de Raad op JBZ-gebied heeft aangenomen. OVEREENKOMST OVER DE ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID De Raad heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt om algemene overeenstemming te bereiken over de overeenkomst betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid. Slechts enkele kwesties blijven onopgelost. Hij heeft de bevoegde organen gemachtigd de laatste hand aan de tekst te leggen, om hem tijdens de komende zitting op 28/29 mei goed te keuren en te ondertekenen. Daarbij zal ook rekening gehouden worden met het advies van het Europees Parlement, dat wordt ingewacht in april. De overeenkomst beoogt in de Europese Unie de verkeersveiligheid te verbeteren door in de gehele Unie, met adequate maatregelen, uitvoering te geven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid (intrekking of schorsing van het rijbewijs) die als gevolg van het toegenomen internationaal wegverkeer vaak worden opgelegd door een andere lidstaat dan die waarin de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft. Momenteel is het zo dat een bestuurder die een verkeersovertreding begaat en aan wie de rijbevoegdheid wordt ontzegd in een andere lidstaat dan die waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft, de gevolgen van die ontzegging ontloopt wanneer hij de staat van de overtreding verlaat. De in deze overeenkomst bedoelde ontzeggingen van de rijbevoegdheid staan in een bijlage bij de overeenkomst (het gaat o.m. om roekeloos of gevaarlijk rijden, door- of wegrijden na een ongeval, rijden onder invloed van alcohol, snelheidsovertredingen).
De ontwerp-overeenkomst steunt op het beginsel dat de staat van verblijf uitvoering aan de ontzegging geeft op grond van een kennisgeving door de staat van de overtreding. De staat van verblijf voert de beslissing tot ontzegging onmiddellijk uit of neemt daartoe een eigen strafrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing. Daarbij moet hoe dan ook rekening gehouden worden met de periode van ontzegging die al in de staat van de overtreding verstreken is, omdat de ontzegging nooit langer mag duren dan door de staat van de overtreding is opgelegd. Onder bepaalde voorwaarden mag de staat van verblijf de duur van de ontzegging inkorten. De ontwerp-overeenkomst noemt ook een aantal gevallen waarin de staat van verblijf weigert uitvoering te geven aan de ontzegging van de rijbevoegdheid (bijvoorbeeld als de beslissing reeds volledig in de staat van overtreding ten uitvoer is gelegd), dan wel tenuitvoerlegging mag weigeren (bijvoorbeeld als de handeling waarvoor in de staat van de overtreding een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd, in de wetgeving van de staat van verblijf geen overtreding vormt). De ontwerp-overeenkomst bevat voorts bepalingen die ervoor moeten zorgen dat de betrokkene voldoende gelegenheid krijgt om zich te verdedigen. Twee kwesties blijven onopgelost. Ze betreffen de mogelijkheid voor de staat van verblijf om de tenuitvoerlegging van de beslissing tot ontzegging van de rijbevoegdheid te weigeren als ze voor minder dan één maand wordt opgelegd, alsmede over de centrale autoriteiten waaraan de ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden meegedeeld. Een andere kwestie waarvoor nog een oplossing moet worden gevonden, heeft betrekking op de berekening van de periode van ontzegging van de rijbevoegdheid, die van lidstaat tot lidstaat verschilt en waarvoor gemeenschappelijke regels moeten worden afgesproken. GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN INZAKE DE OPRICHTING VAN EEN EUROPEES JUSTITIEEL NETWERK De Raad heeft zich veel moeite gegeven maar is er als gevolg van de kwestie Gibraltar niet in geslaagd het laatste onopgeloste probleem rond dit ontwerp voor een gemeenschappelijk standpunt, de aanwijzing van de contactpunten, op te lossen (voorbehoud van de Spaanse delegatie). Tijdens de laatste zitting in december was al overeenstemming bereikt over het principe van de oprichting van een Europees justitieel netwerk. Het ontwerp voor een gemeenschappelijk standpunt is erop gericht de justitiële samenwerking tussen de lidstaten te versterken door directe contacten tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor justitiële samenwerking en het justitieel optreden tegen vormen van ernstige criminaliteit, zoals corruptie, drugshandel en terrorisme. De Raad heeft zijn voorbereidende instanties opdracht gegeven een oplossing te zoeken voor de aanwijzing van de contactpunten die er in elke lidstaat moeten komen. GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN INZAKE DEELNEMING AAN CRIMINELE ORGANISATIES De Raad heeft de langdurige onderhandelingen over deze kwestie met succes afgesloten en, onder voorbehoud voor parlementaire behandeling van België, een politiek akkoord bereikt over het gemeenschappelijk optreden inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie. De tekst zal zonder debat in een komende Raadszitting worden aangenomen.
De tekst van het gemeenschappelijk optreden bevat voor het eerst een internationaal overeengekomen definitie van wat er onder een criminele organisatie en deelneming aan een dergelijke organisatie moet worden verstaan. De overeenstemming over deze definitie verschaft de lidstaten een basisinstrument om de georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden. De politiële samenwerking en de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten hangen immers in grote mate van deze definitie af. De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden maakt het mogelijk deelnemers aan activiteiten van criminele organisaties in de hele Europese Unie te bestraffen, ongeacht de plaats waar de organisatie geconcentreerd is of haar criminele activiteit uitvoert. Met deze test verbinden de lidstaten zich ertoe elkaar met betrekking tot de beoogde strafbare feiten de ruimst mogelijke bijstand te bieden en ervoor te zorgen dat deze feiten op doeltreffende, evenredige en afschrikkende wijze worden bestraft. De tekst van het gemeenschappelijk optreden staat in de bijlage. OVEREENKOMST BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE RECHTSHULP IN STRAFZAKEN De Raad heeft grote vooruitgang geboekt op het gebied van de ontwerp-overeenkomst met betrekking tot wederzijdse rechtshulp in strafzaken, met de bedoeling tijdens de Raadszitting op 28 en 29 mei tot een algemene overeenkomst te komen. Deze overeenkomst is gericht op een doeltreffender en snellere justitiële samenwerking in strafzaken, mede dank zij nieuwe onderzoeksmethoden zoals het verhoor per videoconferentie of de interceptie van satellietcommunicatie. Het belangrijkste internationale rechtsinstrument op dit gebied - het Verdrag van de Raad van Europa aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken stamt al van 1959. Deze nieuwe overeenkomst, die de wederzijdse rechtshulp aanmoedigt en moderniseert, zal van cruciaal belang zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het debat spitste zich vooral toe op het verhoor per videoconferentie. De ontwerp-overeenkomst voorziet al in de mogelijkheid deskundigen en getuigen via een videoverbinding te verhoren, maar de Raad is vandaag overeengekomen dat lidstaten ook verdachten op die manier moeten kunnen verhoren, maar wel met toestemming van de betrokkene en overeenkomstig het nationale recht en de relevante internationale instrumenten ter bescherming van de rechten van verdachten, inclusief het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Uit de overeenkomst blijkt dat lidstaten na de bekrachtiging van de nieuwe overeenkomst op elk tijdstip zullen kunnen verklaren dat zij deze nieuwe bepaling niet zullen toepassen (opting-out). De Raad is tevens overeengekomen dat in een protocol bij de overeenkomst bepalingen voor de bescherming van de rechten van verdachten kunnen worden opgenomen. Voorts heeft de Raad de kwestie van de kosten van de videoverbinding geregeld. Er werd besloten dat alle kosten ten laste van de verzoekende lidstaat komen. Aan een van de andere belangrijke bepalingen van de overeenkomst, de interceptie van telecommunicatie, moet nog de laatste hand worden gelegd. Afluistermogelijkheden moeten aan de nieuwe technologieën worden aangepast. De Raad kon nog geen overeenstemming bereiken over de vraag of er al specifieke bepalingen over gegevensbescherming in de overeenkomst opgenomen moeten worden. Een andere onopgeloste kwestie betreft de voorschriften voor de inachtneming van de door de verzoekende lidstaat aangegeven formaliteiten en procedures voor de uitvoering van rogatoire commissies, met name de mogelijkheid om een termijn te bepalen waarbinnen aan het verzoek om rechtshulp voldaan moet worden.
De bepalingen waarover al overeenstemming was bereikt in de voorbereidende instanties van de Raad, en die vandaag door de Ministers werden bekrachtigd hebben vooral betrekking op de gecontroleerde afleveringen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare feiten waarvoor uitlevering mogelijk is, de toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken over de post, de tijdelijke overbrenging van gedetineerden voor onderzoek en de spontane uitwisseling van informatie. Voor de volgende kwesties ligt een overeenkomst in het verschiet: teruggave van voorwerpen die door een strafbaar feit zijn verkregen, verzoeken om wederzijdse rechtshulp (wanneer moet het verzoek direct aan de bevoegde rechterlijke autoriteit, de centrale autoriteit, Interpol, of een andere instantie worden toegezonden), strafrechtelijk onderzoek dat wordt gedaan door functionarissen die onder een valse of fictieve identiteit optreden (infiltratie). Er zij aan herinnerd dat de Raad JBZ in december heeft besloten de overeenkomst rond juli 1998 te voltooien en bepaalde complexe kwesties die met name betrekking hebben op specifieke moderne methoden voor grensoverschrijdend strafrechtelijk onderzoek vervolgens in een protocol te regelen. VOORBEREIDINGEN VOOR DE UITBREIDING (JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN) Na het debat dat al tijdens de informele ministeriële bijeenkomst van 30 januari in Birmingham is gehouden, heeft de Raad herhaald dat JBZ een van de voornaamste aspecten vormt van het uitbreidingsproces. Zonder afbreuk te doen aan de hoofdrol van de Raad Algemene Zaken wat de uitbreiding betreft, zijn de JBZ-ministers van mening dat zij nauw betrokken moeten worden bij zowel de afbakening van het acquis op het gebied van JBZ, als de evaluatie van de vooruitgang die de kandidaat-lidstaten boeken bij de overname en de uitvoering van het acquis. Commissielid GRADIN erkende dat de JBZ-ministers wel bij het uitbreidingsproces betrokken moeten worden, maar maakt een onderscheid tussen enerzijds de onderhandelingen - die noodzakelijkerwijze binnen de traditionele Raadsstructuren worden voorbereid - en anderzijds de evaluatie en bijstand - waar een sleutelrol is weggelegd voor de JBZ-ministers en voor de nationale deskundigen in het bijzonder. De Commissie rekent erop dat zij deze taak op zich zullen nemen. De ministers namen nota van de aandacht voor het onder de derde pijler vallende acquis in de afzonderlijke partnerschappen voor toetreding en benadrukten dat kandidaatlanden niet alleen het acquis moeten overnemen maar het ook in de praktijk moeten brengen. Bovendien ontwikkelt dit acquis zich voortdurend, aangezien de EU steeds nieuwe besluiten op het gebied van de derde pijler neemt. Met betrekking tot de beoordeling van de vooruitgang die de kandidaatlanden boeken, besprak de Raad de mechanismen om de Raad bij de uitvoering van het JBZ-acquis te betrekken. Met name de beoordelingen door individuele lidstaten van de stand van zaken in een of meer kandidaatlidstaten moeten op een ad hoc basis plaatsvinden en vervolgens bilateraal aan de Commissie worden meegedeeld. Collectieve beoordelingen zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld via de EU-ambassades en de delegaties van de Commissie in de kandidaatlanden, dan wel via ad hoc teams uit de lidstaten en van de Commissie om specifieke aspecten te beoordelen. De Raad heeft het Comité van Permanente Vertegenwoordigers verzocht een Frans voorstel te bestuderen om een bijzondere werkgroep van deskundigen van de Raad op te richten, die individuele ervaringen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking met kandidaat-lidstaten kunnen vergelijken. Op voorstel van de Zweedse delegatie werd de Commissie verzocht te bestuderen voor welke gebieden van het acquis deelneming van de kandidaatlanden nu al mogelijk is.
EUROPOL/EUROPESE DRUGSEENHEID Bij de beoordeling van de vooruitgang op het gebied van de bekrachtiging van de in juli 1995 ondertekende Europol-Overeenkomst drong het voorzitterschap erop aan dat de delegaties van de drie lidstaten die de overeenkomst nog niet bekrachtigd hebben (België, Griekenland en Luxemburg) alles in het werk stellen om de nationale bekrachtigingsprocedure tegen eind mei af te ronden. De Raad merkte op dat het Italiaanse parlement de procedure twee dagen geleden, op 17 maart, heeft afgerond. Er werd aan herinnerd dat de overeenkomst in werking treedt negentig dagen nadat de laatste lidstaat zijn akte van bekrachtiging heeft neergelegd. De Raad bereikte tevens overeenstemming over het Spaanse voorstel om Europol op het gebied van terrorismebestrijding eerder operationeel te laten worden dan in artikel 2 van de EuropolOvereenkomst wordt bepaald ("uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst"). De Raad verzoekt de Europese Drugseenheid derhalve na te gaan wat de consequenties zijn van een vroegtijdige uitbreiding van het mandaat van Europol. Daarbij moet de aandacht vooral gaan naar de afbakening van de specifieke gebieden van terrorismebestrijding waarop Europol zich kan richten en naar de exacte datum van de uitbreiding van het mandaat. Voorts bereikte de Raad zonder debat overeenstemming over het reglement ter bescherming van geheime informatie en over de voorschriften op grond waarvan Europol informatie kan ontvangen (zie zonder debat aangenomen punten, blz. V). Andere teksten waarover nog overeenstemming moet worden bereikt alvorens Europol zijn werkzaamheden kan aanvangen, hebben betrekking op het reglement van orde van het gemeenschappelijk controleorgaan, de zetelovereenkomst (tussen Nederland en Europol) en de overeenkomst betreffende de verbindingsofficieren (tussen de lidstaten en Europol). Het moet mogelijk zijn deze kwesties tijdig goed te keuren zodat Europol hopelijk vóór eind juli 1998 in werking kan treden. TOEVLOED VAN MIGRANTEN UIT IRAK EN HET OMLIGGENDE GEBIED De Raad besprak de vooruitgang op het gebied van de uitvoering van het actieplan inzake de toevloed van migranten uit Irak en het omliggende gebied, dat op 26 januari 1998 door de Raad Algemene Zaken is aangenomen. Sindsdien zijn er een reeks vergaderingen geweest waarin de 46 punten van het actieplan, en de uitvoering ervan stuk voor stuk zijn besproken. Om doublures te voorkomen, zorgt het voorzitterschap ook voor de coördinatie tussen het EU-voorzitterschap, de Schengen-Task Force en de bijeenkomsten van politiehoofden onder het voorzitterschap van Italië. Het voorzitterschap bracht de ministers verslag uit over zijn bijeenkomsten met de Turkse autoriteiten van 9 en 10 maart in Ankara. In het licht van het resultaat van deze contacten was de Raad van mening dat verdere samenwerking tussen de EU en Turkije nuttig kan zijn op de volgende gebieden: het zoeken naar manieren om te zorgen voor een goede screening van asielzoekers en de verlening van hulp hierbij, de verbetering van de omstandigheden waaronder illegale immigranten worden vastgehouden voordat ze worden verwijderd, de uitwisseling van praktijkervaringen met gedwongen terugkeer naar derde landen (met name Pakistan en Bangladesh), de verlening van bijstand bij de uitwerking van nieuwe Turkse immigratiewetten en de verlening van technische bijstand bij de verbetering van de identificatie van valse documenten aan de grens. De Europese Unie is bereid onder de gebruikelijke voorwaarden financiële steun aan Turkije te verlenen voor de uitvoering van deze maatregelen.
Na een debat over vingerafdrukken merkte de voorzitter op dat er in principe algemene overeenstemming bestaat over het nemen van vingerafdrukken van illegale immigranten, alsmede dat de wettelijke en technische implicaties daarvan bestudeerd moeten worden, zodat tijdens de Raadszitting in mei een besluit kan worden genomen. De Raad zal tevens moeten besluiten of de ontwerp-overeenkomst betreffende Eurodac in die zin moet worden gewijzigd (zie volgende blz.), dan wel of er een afzonderlijk protocol moet komen. EURODAC - VERGELIJKING VAN VINGERAFDRUKKEN VAN ASIELZOEKERS De Raad nam nota van de vorderingen die zijn voorbereidende instanties hebben geboekt met betrekking tot de ontwerp-overeenkomst houdende oprichting van Eurodac, een centraal systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers. Het is de bedoeling tot een algemene overeenkomst over deze ontwerp-tekst te komen tijdens de Raadszitting op 28 en 29 mei. Alle delegaties waren het erover eens dat Eurodac van cruciaal belang is ter ondersteuning van de op 1 september 1997 in werking getreden Overeenkomst van Dublin (vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend). Als dit systeem operationeel is, zal veel gemakkelijker nagegaan kunnen worden of iemand al een asielverzoek in een van de lidstaten heeft ingediend en kan derhalve worden voorkomen dat verschillende lidstaten asielverzoeken van één en dezelfde persoon moeten behandelen. Verder zullen asielzoekers niet langer achtereenvolgens van de ene lidstaat naar de andere gestuurd kunnen worden omdat geen van deze lidstaten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielverzoek wil dragen. In de ontwerp-overeenkomst staat dat de lidstaten vingerafdrukken zullen nemen van elke asielzoeker die minstens veertien jaar oud is. Die gegevens zullen worden toegezonden aan de Centrale Eenheid, die de vingerafdrukken met eerder opgeslagen gegevens zal vergelijken en de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden van het resultaat van die vergelijking op de hoogte zal brengen. Op die manier kan worden vastgesteld of de betrokkene al eerder een asielverzoek in een lidstaat heeft ingediend of niet. In het licht van het debat over het nemen van vingerafdrukken van illegale immigranten, dat de Raad in het kader van het actieplan inzake de toevloed van migranten uit Irak en het omliggende gebied heeft gehouden (zie vorige blz.), handhaafden de delegaties die deze kwestie uitermate belangrijk achtten voor een betere werking van de Overeenkomst van Dublin, hun algemeen voorbehoud bij de Eurodac-Overeenkomst, in afwachting dat op dit gebied concrete vooruitgang wordt geboekt. De Raad probeerde verder een antwoord te vinden op de vraag of Eurodac door de Commissie of door een lidstaat moet worden beheerd en uit de Gemeenschapsbegroting dan wel door nationale bijdragen moet worden gefinancierd. Hierbij zij opgemerkt dat het Europees Parlement van mening is dat de Commissie het systeem moet beheren. Gezien dit standpunt pleit een ruime meerderheid van de delegaties voor financiering door de Gemeenschap en beheer door de Commissie. Andere openstaande kwesties hebben vooral betrekking op de procedure voor de aanwijzing van de nationale autoriteiten die krachtens de Overeenkomst verantwoordelijk zullen zijn voor het toezenden van de gegevens en voor het toezicht op de beveiliging ervan, de procedures op grond waarvan personen op wie de gegevens betrekking hebben rechtzetting of wijziging van verkeerd opgeslagen gegevens kunnen eisen, de rol van het Hof van Justitie en de stemprocedure voor de goedkeuring van de toepassingsvoorschriften.
UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST VAN DUBLIN De Raad nam kennis van het door het voorzitterschap voorgestelde actieprogramma dat de werking van de op 1 september 1997 van kracht geworden Overeenkomst van Dublin van 1990 moet verbeteren. De Overeenkomst bepaalt de criteria op grond waarvan wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken die in een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen zijn ingediend. Gezinshereniging is een van die criteria. Uit de tot dusver opgedane ervaring blijkt dat van de asielverzoeken die in de Europese Unie worden ingediend, slechts een klein deel onder het toepassingsgebied van de Overeenkomst valt. Volgens een van de criteria van de Overeenkomst ligt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek op grond van bewijs bij de lidstaat waar de asielzoeker het grondgebied van de EU is binnengekomen. Het probleem hierbij is dat moeilijk te achterhalen valt waar een immigrant de EU is binnengekomen als hij illegaal de grens is overgestoken en niet over geldige papieren beschikt. In dit geval kunnen de criteria van de Overeenkomst niet toegepast worden. De voorzitter zei dat in de marge van de komende Raadszitting van 26 en 27 mei een bijeenkomst van het bij artikel 18 van de Overeenkomst ingestelde Comité (Uitvoerend Comité van de Overeenkomst, dat samengesteld is uit de 15 ministeriële delegaties van de partijen bij de Overeenkomst) zal worden gehouden om een aantal kwesties in verband met de toepassing en uitlegging van de Overeenkomst te bespreken, die samenhangen met de voorbereiding van het bovengenoemde actieprogramma. De ministers benadrukten het belang van de spoedige voltooiing van de Eurodac-overeenkomst voor de goede werking van de Overeenkomst van Dublin. Momenteel wordt ernaar gestreefd de werking van de Overeenkomst te verbeteren zonder de Overeenkomst te wijzigen. Hiertoe worden de volgende maatregelen bestudeerd: -
-
asielzoekers aanmoedigen hun documenten bij zich te houden (versnelde asielprocedure als een asielzoeker zonder redelijk excuus documenten vernietigt of achterhoudt); betere behandeling van asielzoekers zonder documenten (de diensten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de Overeenkomst moeten bijvoorbeeld rekening houden met de informatie over de wijze waarop asielzoekers de EU binnenkomen); bevordering van snelheid en kwaliteit van de informatie-uitwisseling (vaststelling van een formele tijdlimiet voor het beantwoorden van dringende informatieverzoeken); bilaterale uitwisseling van vingerafdrukken van asielzoekers, in afwachting van de inwerkingtreding van de Eurodac-overeenkomst; het nemen van vingerafdrukken van personen die illegaal binnenkomen als het nationale recht dit zou toestaan, en uitwisseling van deze informatie; gewaarborgde flexibele toepassing van de criteria van de Overeenkomst en verduidelijking van interpretatieproblemen; betere communicatie en samenwerking tussen de lidstaten (meer contacten tussen de functionarissen die de Overeenkomst moeten uitvoeren, eventueel uitwisseling van verbindingsofficieren).
BIJLAGE ONTWERP VAN GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN INZAKE DE STRAFBAARSTELLING VAN DEELNEMING AAN EEN CRIMINELE ORGANISATIE IN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.3, lid 2, onder b), gezien het verslag van de Groep op hoog niveau Georganiseerde Criminaliteit dat door de Europese Raad van Amsterdam van 16 en 17 juni 1997 is goedgekeurd, en met name aanbeveling nr. 17 van het Actieplan, overwegende dat de Raad van oordeel is dat de ernst en de ontwikkeling van bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit nopen tot nauwere samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie, met name inzake de volgende strafbare feiten: drugshandel, mensenhandel en terrorisme, illegale handel in kunstvoorwerpen, witwassen van geld, ernstige economische criminaliteit, afpersing alsook andere daden van geweld gericht tegen het leven, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid, of waarvan een collectief gevaar voor personen uitgaat; overwegende dat, om het hoofd te bieden aan de verschillende dreigingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd, de deelneming aan activiteiten van criminele organisaties gemeenschappelijk moet worden aangepakt; overwegende dat de lidstaten ernaar zullen streven bij de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden maatregelen te treffen of te bevorderen inzake de bescherming van getuigen en/of personen die met justitie samenwerken, als bedoeld in de resoluties van de Raad van 23 november 1995 en 20 december 1996; opnieuw zijn vertrouwen uitsprekend in de structuur en de werking van het rechtsstelsel van de lidstaten en in hun vermogen om een eerlijk proces te waarborgen; overwegende dat de lidstaten voornemens zijn ervoor te zorgen dat personen die deelnemen aan de activiteiten van criminele organisaties zich niet kunnen onttrekken aan onderzoek en vervolging betreffende de door dit gemeenschappelijk optreden bestreken strafbare feiten. Om dit te bereiken vergemakkelijken de lidstaten de justitiële samenwerking inzake onderzoek naar en vervolging van deze strafbare feiten; eraan herinnerend dat de Europese Unie de fundamentele rechten respecteert als genoemd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarbij alle lidstaten partij zijn, en in het bijzonder de bepalingen inzake de vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vereniging en vergadering; na bestudering van de opvattingen van het Europees Parlement dat overeenkomstig artikel K.6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is geraadpleegd, (1)
(1)
Advies uitgebracht op 20 november 1997.
HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN AANGENOMEN: Artikel 1 In de zin van dit gemeenschappelijk optreden wordt onder criminele organisatie verstaan een op langere termijn gestructureerde vereniging van meer dan twee personen, die georganiseerd optreedt om feiten te plegen die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of met een maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt met een maximum van ten minste vier jaar of met een zwaardere straf, welke feiten een doel op zich vormen of een middel zijn om vermogensvoordelen te verwerven en, eventueel, onrechtmatig invloed uit te oefenen op de werking van overheidsinstanties. De in de eerste alinea bedoelde strafbare feiten omvatten de in artikel 2 van de EuropolOvereenkomst en de bijlage daarbij genoemde feiten waarop een straf staat die ten minste gelijkwaardig is aan de in de eerste alinea genoemde straf. Artikel 2 Om de bestrijding van criminele organisaties te vergemakkelijken, verbindt iedere lidstaat zich ertoe er volgens de procedure van artikel 5b voor te zorgen dat er op de onder punt 1 of 2 omschreven gedragingen, dan wel op de in beide punten omschreven gedragingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld: 1)Gedragingen van een persoon die opzettelijk en met kennis van het oogmerk en van de algemene criminele activiteit van de organisatie dan wel van het voornemen van de organisatie om de betreffende strafbare feiten te plegen, actief deelneemt: -
aan de in artikel 1 bedoelde activiteiten van een criminele organisatie; ook indien hij niet deelneemt aan de feitelijke uitvoering van de betrokken feiten en, onder voorbehoud van de algemene beginselen van het strafrecht van de betrokken lidstaat, zelfs indien deze niet worden uitgevoerd,
-
aan de andere activiteiten van de organisatie, wetende dat zijn deelname bijdraagt tot het verrichten van de in artikel 1 bedoelde criminele activiteiten van de organisatie.
2) Gedragingen van een persoon die erin bestaan dat hij met een of meer personen tot overeenstemming is gekomen over de uitoefening van een activiteit waarvan de uitvoering neerkomt op het plegen van een in artikel 1 bedoeld strafbaar feit, ook indien hij niet deelneemt aan de feitelijke uitoefening van de activiteit. 3) Ongeacht of zij hebben gekozen voor strafbaarstelling van de in punt 1 dan wel de in punt 2 bedoelde gedragingen, bieden de lidstaten elkaar de ruimst mogelijk wederzijdse bijstand met betrekking tot de in dit artikel omschreven strafbare feiten en de strafbare feiten die onder artikel 3, lid 4, van de door de Raad op 27 september 1996 opgestelde overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie vallen.
Artikel 3 Elke lidstaat zorgt ervoor dat rechtspersonen op een in het nationale recht nader te bepalen wijze strafrechtelijk, of bij gebreke daarvan anderszins, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten die zij hebben gepleegd. Deze aansprakelijkheid van rechtspersonen laat de strafrechtelijke aansprakelijkheid onverlet van natuurlijke personen die de dader zijn van of medeplichtig zijn aan deze strafbare feiten. Elke lidstaat zorgt er met name voor dat rechtspersonen op doeltreffende, evenredige en afschrikkende wijze kunnen worden gestraft en dat aan rechtspersonen vermogenssancties en economische sancties kunnen worden opgelegd. Artikel 4 Elke lidstaat zorgt ervoor dat op grond van de in artikel 2, punt 1) of 2), bedoelde gedragingen op zijn grondgebied, vervolging kan worden ingesteld, ongeacht de plaats op het grondgebied van de lidstaten waar de organisatie is gevestigd of haar criminele activiteiten uitoefent, en ongeacht de plaats waar de activiteit die het voorwerp is van de in artikel 2, punt 2), bedoelde overeenstemming, plaatsvindt. Wanneer de deelneming aan een criminele organisatie onder de jurisdictie van verscheidene lidstaten valt, plegen deze lidstaten overleg - vooral gelet op de coördinatie van hun optreden - om een doeltreffende strafvervolging in te stellen, rekening houdend met de lokalisering van de verschillende elementen van de organisatie op het grondgebied van de betrokken lidstaten. Artikel 4 bis 1. Wanneer de op 27 september 1996 door de Raad opgestelde Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie, van toepassing is, doet dit gemeenschappelijk optreden geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit die overeenkomst of uit de interpretatie ervan. 2. Dit gemeenschappelijk optreden verhindert een lidstaat niet om gedragingen strafbaar te stellen die verband houden met een criminele organisatie met ruimere activiteiten dan die bedoeld in artikel 2. Artikel 5 Iedere lidstaat legt in het jaar volgende op de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden passende voorstellen betreffende de uitvoering ter bespreking voor aan zijn bevoegde autoriteiten, met het oog op de aanneming ervan. Artikel 6 Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad. Het treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking.
Gedaan te Brussel, voor de Raad de Voorzitter
OVERIGE BESLUITEN Aangenomen zonder debat
JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN FALCONE-programma De Raad nam een gemeenschappelijk optreden aan waarbij een uitwisselings-, opleidings- en samenwerkingsprogramma wordt vastgesteld voor personen die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, het zogenaamde "Falcone-programma". In de tekst zijn een aantal amendementen verwerkt die het Europees Parlement in zijn advies van 17 februari 1998 heeft voorgesteld. Via het programma, met een begroting van 10 miljoen ecu voor de periode 1998-2002, zullen projecten onder het actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit kunnen worden gefinancierd. Tot de in het programma overwogen maatregelen behoren stages, cursusprogramma's, ontmoetingen en studiebijeenkomsten, onderzoek en daarmee verband houdende activiteiten op het betrokken gebied, verspreiding en uitwisseling van informatie, en projecten die gericht zijn op de verbetering van vaardigheden en operationele methoden in de samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De voor de bovengenoemde maatregelen in aanmerking komende personen zijn degenen die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, zoals rechters, officieren van justitie, leden van politie- en douanediensten, ambtenaren, personeelsleden van overheidsdiensten die belast zijn met fiscale aangelegenheden, personen uit de academische en wetenschappelijke wereld en andere autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van de georganiseerde misdaad. Om in aanmerking te komen voor communautaire financiering, die maximaal 80% van de totale kosten kan bedragen, moet het om projecten met meer dan een lidstaat gaan. Aan de projecten kunnen openbare of particuliere organisaties van kandidaatlidstaten deelnemen om bekend te raken met het acquis van de Unie op het gebied van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en om deze landen te helpen zich op de toetreding voor te bereiden. De Commissie, bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, is verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen waarin het gemeenschappelijk optreden voorziet. Jaarlijks stelt zij het ontwerp op van het jaarprogramma ter uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, dat betrekking heeft op de prioritaire thema's en de verdeling van de beschikbare kredieten over de verschillende werkterreinen. De Commissie wordt ook gevraagd jaarlijks een samenvattend verslag over de lopende acties en de gemaakte evaluatie aan het Europees Parlement en de Raad te doen toekomen. ODYSSEUS-programma De Raad nam een gemeenschappelijk optreden aan ter invoering van een programma voor opleiding, uitwisseling en samenwerking op het gebied van het asielbeleid, het immigratiebeleid en de overschrijding van de buitengrenzen, dat naar de naam "Odysseus-programma" luistert. Het Europees Parlement is over dit gemeenschappelijk optreden geraadpleegd. Het programma is vastgesteld voor de periode 1998-2002 met een totale begroting van 12 miljoen ecu.
In het programma zijn de activiteiten geïntegreerd die werden ondernomen onder het Sherlockprogramma (voor de opleiding, uitwisseling en samenwerking op het gebied van identiteitsbewijzen, door de Raad vastgesteld op 28 oktober 1996), dat derhalve met de inwerkingtreding van het Odysseus-programma ophoudt te bestaan. De algemene doelstelling van het programma is het uitbreiden en intensiveren van de bestaande samenwerking - via opleiding van ambtenaren, uitwisselingprogramma's, alsook studies en onderzoekactiviteiten - op het gebied van asiel, immigratie en overschrijding van de buitengrenzen en beveiliging van identiteitsbewijzen, alsook de samenwerking met aspirant-lidstaten op deze gebieden. Op asielgebied zijn de projecten die onder het programma kunnen worden uitgevoerd in het bijzonder gericht op de verbetering van de gecoördineerde toepassing van de Overeenkomst van Dublin van 1990 (betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend) met betrekking tot specifieke problemen inzake procedures, termijnen en bewijsmiddelen. Op immigratiegebied zullen de projecten niet alleen betrekking hebben op de toelating van onderdanen van derde landen maar ook op de bestrijding van illegale immigratie. Ook voorziet het programma in de financiering van de uitvoering van projecten als beoogd in het gemeenschappelijk optreden inzake de toevloed van migranten uit Irak en het omliggende gebied, dat de Raad Algemene Zaken op 26 januari 1998 heeft aangenomen. De Commissie, die verantwoordelijk is voor het beheer en de follow-up van het programma, wordt hierin bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de 15 lidstaten (volgens twee verschillende procedures naar gelang van het feit of de gevraagde EU-bijdrage al dan niet meer dan 50.000 ecu bedraagt). Gegevensuitwisseling op het gebied van asiel en immigratie De Raad onderschreef de conclusies van een voortgangsverslag over de discussies die thans gaande zijn over verbetering van de werkmethodes, en met name de gegevensuitwisseling, binnen het Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake asielaangelegenheden (CIBGA) en het Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake grensoverschrijding en immigratie (CIBGGI), die beide zijn opgericht in 1992. Als gevolg van deze conclusies zal Eurostat voortaan de statistische gegevens op asiel- en immigratiegebied die momenteel via het CIBGA en het CIBGGI worden uitgewisseld gaan verzamelen en verwerken, terwijl vertrouwelijke niet-statistische informatie door het CIBGGI en het CIBGA zal worden blijven verwerkt op basis van het voorbereidende werk van het secretariaatgeneraal van de Raad. De Commissie zal de vertrouwelijkheid garanderen van de gegevens die verzameld en verwerkt worden door Eurostat. Om de vergelijkbaarheid van de gegevens te verbeteren, zal de Raad beslissen welke methode het best kan worden gebruikt voor het verzamelen van gegevens. De Raad nam er nota van dat de Commissie ook onderzoekt of er een mechanisme moet worden ingesteld voor het verzamelen en verspreiden van informatie die toegankelijk is voor het publiek, in het bijzonder informatie en analyses van universiteiten, onderzoeksinstellingen en NGO's. De Raad stond op het standpunt dat de LMOE en Cyprus op een gepaste wijze moeten worden betrokken bij het informatiesysteem.
Drukfolie voor het uniform model voor verblijfstitels De Raad keurde een besluit goed inzake de verdeling van de kosten van de vervaardiging van drukfolie voor het uniform model voor verbliijfstitels. De vervaardiging van drukfolie is nodig ter uitvoering van het gemeenschappelijk optreden van 16 december 1996 waarbij een uniform model voor verblijfstitels wordt ingevoerd. De Raad besloot Nederland hiermee te belasten omdat dit land heeft verklaard het drukfolie namens alle andere lidstaten te willen vervaardigen. De kosten, die geraamd worden op 124.667 ecu, zullen echter worden gefinancierd uit bijdragen van alle lidstaten. Gezamenlijke douanetoezichtoperaties in 1997 De Raad nam nota van een verslag over drie gezamenlijke toezichtoperaties in het afgelopen jaar: één betreffende doorgaande reizigers in het luchtverkeer ("Pegasus"), één maritieme operatie ("Seahorse") en één anti-smokkeloperatie ("Taboo"). Dankzij deze succesvolle operaties konden er grote hoeveelheden cocaïne, cannabis, sigaretten en alcohol in beslag worden genomen (541 kilo cocaïne, 2.949 kilo cannabis, 163 miljoen sigaretten en 67.000 liter alcohol). De operatie "Pegasus" was een gezamenlijke toezichtoperatie die werd opgezet om te onderzoeken of er cocaïne en andere verboden goederen of goederen waarvoor beperkingen gelden werden gesmokkeld door passagiers die per vliegtuig uit bepaalde Zuid-Amerikaanse en Caribische landen arriveerden en doorreisden naar andere bestemmingen binnen de Europese Unie. Er waren 19 staten en bijna 50 Europese luchthavens bij de operatie betrokken. De operatie "Seahorse" was een gezamenlijke maritieme toezichtoperatie gericht op detectie van de smokkel van drugs, sigaretten, alcohol, wapens en strategische goederen naar de Europese Unie. Aan de operatie werd deelgenomen door 13 lidstaten plus Noorwegen. De operatie "Taboo" was een door Finland geleide toezichtoperatie voor de detectie van het binnensmokkelen in de Europese Unie van alcohol en tabak, of het ontduiken van accijnsrecht op accijnsgoederen die als goederen in doorvoer de Unie werden binnengebracht. Alle 15 lidstaten namen aan de actie deel. Er komen nieuwe gezamenlijke douanetoezichtoperaties in de loop van dit jaar. Politiesamenwerking inzake vermiste personen en niet-geïdentificeerde lijken In het kader van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 inzake acite ter bestrijding van de mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, heeft de Raad een aantal maatregelen goedgekeurd ter verbetering van de politiesamenwerking, in het bijzonder met betrekking tot vermiste personen en niet-geïdentificeerde lijken. Er zullen nationale coördinatiepunten voor vermiste en niet-geïdentificeerde lijken worden opgezet in de lidstaten, en indien dergelijke coördinatiepunten reeds bestaan, zullen hun werkwijzen en procedures worden verbeterd. Verder zal de afhandeling van aangiften betreffende vermiste personen op nationaal niveau worden verbeterd, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de categorie van vermiste personen die een hoge mate van risico lopen, zoals kinderen onder de dertien jaar.
Conclusies over de G8-beginselen inzake high techcriminaliteit De Raad erkent het waardevolle werk dat in het forum van de G7/P8 op deze gebieden is verricht. Hij verheugt zich over de 40 aanbevelingen van de G7/P8 van 12 april 1996 om de transnationale georganiseerde criminaliteit aan te pakken, de 25 aanbevelingen van de ministeriële conferentie van de G7/P8 inzake terrorisme van 30 juli 1996, alsook de 10 beginselen voor de bestrijding van high techcriminaliteit, waaraan de G8 op 10 december 1997 haar steun heeft toegezegd. De Raad beklemtoont zijn vaste wil om zijn eigen actieplan betreffende georganiseerde criminaliteit uit te voeren. Daarnaast is hij van mening dat de uitvoering van de aanbevelingen en beginselen van de G7/P8 een aanzienlijke bijdrage zou vormen tot de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en high techcriminaliteit. Hij zal samenhang tussen deze initiatieven nastreven. Met dit doel voor ogen onderschrijft de Raad de in deze aanbevelingen en beginselen vervatte aanpak. De aanbevelingen en beginselen zullen als leidraad dienen voor zijn verdere werkzaamheden op deze gebieden. Europol-Drugseenheid / Europol De Raad keurde het reglement ter bescherming van geheime informatie goed waarin de beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld die moeten worden toegepast op alle gegevens die bij of via Europol worden verwerkt. Daarnaast keurde de Raad de regeling betreffende de ontvangst door Europol van van derde partijen afkomstige informatie goed. Krachtens deze tekst kan Europol hierover akkoorden sluiten met derde staten en instanties. De regeling heeft ook betrekking op de beoordeling van de bron en van de informatie, alsook op het verbeteren en verwijderen van informatie. Er zij aan herinnerd dat de overige teksten die betrekking hebben op informatieverwerking door Europol, al zijn goedgekeurd in de vorige JBZ-zitting van december. Deze teksten kunnen pas formeel worden goedgekeurd na de inwerkingtreding van de Europolovereenkomst. De Raad keurde ook een tussentijdse oplossing goed voor het EDE/Europol-computersysteen hetgeen noodzakelijk was omdat er vertraging is opgelopen bij het opzetten van het systeem dat uiteindelijk nodig zal zijn voor de volledige werking van Europol. Verslag van de werkzaamheden van de Europol-Drugseenheid in 1997 De Raad nam nota van het verslag over de werkzaamheden die de EDE in 1997, het vierde jaar van haar bestaan, heeft uitgevoerd. Uit het verslag blijkt dat de EDE zich voornamelijk heeft beziggehouden met de uitwisseling van informatie en met criminele analyses op de gebieden die onder haar mandaat vallen (illegale drugshandel, illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen, misdrijven waarbij illegale immigratienetwerken betrokken zijn, mensenhandel, illegale handel in voertuigen en witwassen van geld). Het verslag toont aan dat de nationale wetshandhavingsinstanties steeds vaker een beroep doen op de EDE, hetgeen een erkenning is van de cruciale rol die de Europol-verbindingsofficieren spelen in de uitwisseling van gevoelige informatie en gegevens. Het verslag stelt dat het aantal zaken met bijna 25 % is gestegen.
De EDE heeft ook bijgedragen aan de opstelling van de technische instrumenten en juridische regelingen die nodig zijn om Europol te doen functioneren zodra de overeenkomst in werking is getreden. Het verslag bevat een aantal illustratieve voorbeelden van gevallen die de EDE in 1997 heeft afgehandeld. Werkprogramma Europol-Drugseenheid 1998 De Raad nam nota van het werkprogramma dat de Europol-Drugseenheid in Den Haag heeft opgesteld voor 1998. Het programma legt speciaal de nadruk op de uitvoering van het EU-actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit dat is goedgekeurd door Europese Raad van Amsterdam. Verder wordt in het programma onderstreept dat de EDE-activiteiten zich vooral zullen concentreren op het witwassen van geld, mensenhandel en tactische coördinatie tussen de wetshandhavingsdiensten van de lidstaten. Verder bevat het programma informatie over de informatietechnologie die bij de EDE wordt gebruikt en over de vorderingen die zijn geboekt bij het opzetten van het definitieve Europolcomputersysteem. EXTERNE BETREKKINGEN Federale Republiek Joegoslavië - Gemeenschappelijk standpunt De Raad nam het gemeenschappelijk standpunt aan betreffende beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ). Na er nota van te hebben genomen dat de recente gebeurtenissen in de FRJ, meer bepaald het gebruik van geweld tegen de Albanese gemeenschap in Kosovo, een onaanvaardbare schending van de mensenrechten betekenen en de veiligheid van het gebied in gevaar brengen, stelt het gemeenschappelijk standpunt de volgende sancties vast: 1.
Het embargo op de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië dat in 1996 is ingesteld, wordt bevestigd;
2.
Er zal geen apparatuur aan de FRJ worden geleverd die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie of terrorisme;
3.
Er wordt een moratorium ingesteld op door de overheid gefinancierde steun voor exportkredieten ten behoeve van handel en investeringen, met inbegrip van overheidsfinanciering voor privatiseringen in Servië;
4.
Er worden geen visa afgegeven voor hooggeplaatste vertegenwoordigers van de FRJ en Servië die verantwoordelijk zijn voor de repressie door de ordediensten van de FRJ in Kosovo. De volgende personen, die een uitgesproken verantwoordelijkheid hebben op het gebied van de veiligheid, worden ter fine van weigering van toegang tot het grondgebied van de lidstaten gesignaleerd:
VI
Vlajko Stojlkovic (Servisch minister van Binnenlandse Zaken) Vlastimir Djordjevic (hoofd Departement Openbare Veiligheid) Dragisa Ristivojevic (adjunct-hoofd Departement Openbare Veiligheid) Obrad Stevanovic (onderminister van Binnenlandse Zaken) Jovica Stanisic (onderminister van Binnenlandse Zaken: hoofd van de Servische Staatsveiligheidsdienst) Radomir Markovic (onderminister van Binnenlandse Zaken: adjunct-hoofd van de Servische Staatsveiligheidsdienst) Frenki Simatovic (hoofd Speciale Eenheden van de Staatsveiligheidsdienst) David Gajic (hoofd Veiligheidsdienst in Kosovo) Lubinko Cvetic (adjunct-hoofd Veiligheidsdienst in Kosovo) Veljko Odalovic (adjunct-hoofd van de autonome regio (Okrug) Kosovo) Andere hooggeplaatste vertegenwoordigers van de FRJ en Servië die verantwoordelijk zijn voor de repressie in Kosovo worden aan de lijst toegevoegd indien de autoriteiten van de FRJ zouden nalaten gevolg te geven aan de verzoeken van de internationale gemeenschap. In uitzonderingsgevallen kunnen zij wel worden toegelaten indien dat de vitale belangen van de Unie zal bevordert. De sancties die in het gemeenschappelijk standpunt zijn vastgesteld, zullen onmiddellijk opnieuw worden bezien als de regering van de FRJ daadwerkelijk stappen onderneemt om het geweld te stoppen en zich ertoe verbindt een politieke oplossing te vinden voor de kwestie Kosovo door middel van een vreedzame dialoog met de Albanese gemeenschap in Kosovo, in het bijzonder door: = =
= =
de terugtrekking van de speciale politie-eenheden en de stopzetting van het optreden van de veiligheidsdiensten waaronder de burgerbevolking te lijden heeft; het verlenen van toegang tot Kosovo aan het Internationaal Comité van het Rode Kruis en andere humanitaire organisaties, alsook aan vertegenwoordigers van de EU- en andere ambassades; een publiekelijke toezegging dat zij een proces van dialoog met de leiders van de Albanese gemeenschap in Kosovo op gang zal brengen; constructieve medewerking aan de uitvoering van de maatregelen bedoeld in punt 6 van de verklaring van de Contactgroep.
Indien de bovenbedoelde stappen niet worden gezet, worden er bijkomende maatregelen genomen, inzonderheid de bevriezing van de middelen die de regering van de FRJ en van Servië in het buitenland bezitten. Deze sancties worden getroffen ingevolge de goedkeuring van de verklaring van de Contactgroep d.d. 9 maart 1998, en wel door de Europese Conferentie op 12 maart en door de informele bijeenkomst van ministers van buitenlandse zaken in Edinburgh op 13/14 maart 1998. Federale Republiek Joegoslavië - Conclusies De Raad is verheugd over de nieuwe missie van de heer Felipe González als persoonlijk vertegenwoordiger van de fungerend voorzitter van de OVSE voor de FRJ, waarbij ook een mandaat voor Kosovo is inbegrepen, en is daarnaast ingenomen met het feit dat de heer Geremek en de heer González zijn overeengekomen dat laatstgenoemde tevens namens de EU zal optreden.
VII
Dientengevolge benoemt de Raad de heer González met onmiddellijke ingang tot speciaal vertegenwoordiger van de EU, teneinde de bijdrage van de EU aan de oplossing van de problemen in de FRJ, inclusief Kosovo, doeltreffender te maken, en draagt hij de terzake bevoegde Raadsinstanties op de noodzakelijke besluiten voor te bereiden.
DOORZICHTIGHEID Openbaar register van Raadsdocumenten Uitgaande van het idee dat het beleid van toegang tot Raadsdocumenten doeltreffender moet worden, heeft de Raad besloten om het register van niet-gerubriceerde Raadsdocumenten openbaar te maken op basis van de volgende richtsnoeren: 1.
In het kader van openheid en doorzichtigheid zal door het secretariaat-generaal van de Raad een register van Raadsdocumenten worden opgezet als aanvulling op het bestaande systeem van elektronische opslag van Raadsdocumenten, en wel zo spoedig mogelijk, bij voorkeur in de loop van 1998.
2.
Het register zal titels, data en documentnummers van niet-gerubriceerde Raadsdocumenten bevatten. Ter vrijwaring van 's Raads recht om bepaalde documenten niet te verstrekken, zal het register niet de inhoud van het document op het scherm brengen.
3.
Het register zal aan het publiek beschikbaar worden gesteld via Internet. Het zal een meertalig instrument zijn dat elke burger een toereikend pakket voorzieningen biedt om Raadsdocumenten op te zoeken.
4.
Het secretariaat-generaal zal passende organisatorische maatregelen nemen om de betrouwbaarheid en volledigheid van het register te waarborgen.
5.
Volgens het secretariaat-generaal zal de invoering van het register geen bijkomende financiële middelen of extra personeel vergen.
6.
Het secretariaat-generaal zal maatregelen nemen om bekendheid te geven aan het bestaan van het register en zal, nadat het zes maanden in gebruik is, een verslag over de werking ervan voorleggen.
VIII