[60715]
Onderwijs- en examenregeling 2006-2007 Masteropleiding Kunstbeleid en -management
Paragraaf 1 – Algemene bepalingen Artikel 1.1 - Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleiding Kunstbeleid en -management, hierna te noemen: de opleiding. De opleiding wordt verzorgd door het onderwijsinstituut Media en Re/presentatie van de Faculteit Geesteswetenschappen/Letteren, hierna te noemen: het instituut. Artikel 1.2 – Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. student: degene die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding; c. onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding, in de zin van de wet; d. toets: tentamen als bedoeld in art. 7.10 van de wet; e. praktische oefening: het deelnemen aan een practicum of andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden, zoals: • het maken van een scriptie, • het maken van een werkstuk of een proefontwerp, • het uitvoeren van een onderzoekopdracht, • het deelnemen aan veldwerk of een excursie, of • het doorlopen van een stage; f. examen: het masterexamen van de opleiding; g. Universitaire Jaarkalender: de periodiek door het college van bestuur vastgestelde indeling van het academisch jaar; h. semester: gedeelte van het academisch jaar, waarvan de begin- en de einddatum zijn bepaald in de Universitaire Jaarkalender. De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent. Artikel 1.3 - Doel van de opleiding De masteropleiding Kunstbeleid en -Management richt zich op de bestudering van de bestuurlijke, beleidsmatige en zakelijke aspecten van kunst en cultuur. Zij doet dit in het bijzonder voor de beeldende kunst, muziek, theater, film, televisie en literatuur. Zij bereidt de studenten onder andere voor op beroepen als programmeur, beleidsmedewerker bij culturele instellingen of overheidsinstellingen. Tevens bereidt de master studenten voor op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van kunstbeleid en –management. Artikel 1.4 - Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd.
1
Artikel 1.5 – voertaal De opleiding wordt in het Nederlands verzorgd.
Paragraaf 2 Inrichting van de opleiding Artikel 2.1 – Studielast De opleiding heeft een studielast van 60 ECTS, waarbij een ECTS gelijk staat aan 28 uur studeren. Artikel 2.2 - Samenstelling programma 1.
Het programma omvat theoretische onderdelen primair gericht op het kunstbeleid met een studielast van 15 ECTS. 2. Daarnaast omvat het programma theoretische onderdelen gericht op het kunstmanagement met een studielast van 15 ECTS. 3. Het programma bevat onderdelen met een studielast van 15 ECTS primair gericht op de methodieken van het kunstbeleid- en managementonderzoek, zowel fundamenteel als toegepast. 4. Tenslotte omvat het programma een oriëntatie op eigen onderzoeksthema (stage of andersoortige oriëntatie op de beroepspraktijk) à 7,5 ECTS en een individueel werk à 7,5 ECTS. In de onderwijscatalogus worden de inhoud en de onderwijsvorm van de verplichte onderdelen van het programma nader omschreven, onder vermelding van de voorkennis, die gewenst is om aan het betreffende onderdeel met goed gevolg te kunnen deelnemen. Artikel 2.3 – Keuzeonderdelen 1.
In bijzondere gevallen kan het bestuur van het onderwijsinstituut toestaan dat een of meer onderdelen van andere universitaire masterprogramma’s worden gekozen.
Paragraaf 3 Toetsing Artikel 3.1 – Algemeen 1. 2. 3.
4.
De toetsing geeft de student zowel tussentijds als bij afsluiting van het onderdeel de nodige informatie of hij de gestelde leerdoelen zal bereiken resp. heeft bereikt. Hij wordt daarbij geadviseerd over zijn verdere deelneming aan het desbetreffende programma. Het oordeel over een toets is voldoende dan wel onvoldoende, waarbij een 5,5 of hoger voldoende is. Indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan en hem niettemin geen voldoende is toegekend maar wel een eindcijfer van ten minste een vier, wordt hij eenmaal in de gelegenheid gesteld een aanvullende of een vervangende toets af te leggen. Wanneer de student twee of meer cursorische onderdelen met een onvoldoende heeft afgerond, kan de examencommissie op voorspraak van de coördinator de student een dringend studieadvies geven de opleiding te beëindigen.
Artikel 3.2 - Verplichte volgorde onderdelen Aan de toetsing van de volgende onderdelen kan eerst worden deelgenomen nadat aan de toetsing van de daarbij vermelde onderdelen met goed gevolg is deelgenomen: Er kan pas aan het individueel werk worden begonnen na succesvolle afronding van 22,5 ECTS van de overige cursussen.
2
Artikel 3.3 - Toetsing stage of onderzoekopdracht De toetsing van een stage of van een onderzoekopdracht wordt verricht door de desbetreffende begeleider, in overleg met een andere deskundige. Artikel 3.4 – Toetsvorm 1. 2.
3.
In de door het bestuur van het instituut goedgekeurde beschrijvingen van de onderdelen in de onderwijscatalogus wordt telkens vastgelegd of de eindbeoordeling van een onderdeel schriftelijk, mondeling dan wel op andere wijze plaatsvindt. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden het onderwijs te volgen en de toetsen af te leggen op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze dan krachtens het eerste lid is bepaald, wordt afgelegd.
Artikel 3.5 - Mondelinge toetsen 1. 2.
Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getoetst, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. Het mondeling afnemen van een toets is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Artikel 3.6 - Termijn beoordeling 1.
De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondelinge toets het oordeel vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. 2. De examinator stelt het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen toets vast binnen 10 werkdagen na de dag waarop deze is afgenomen en verschaft de administratie van de faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijk of elektronisch bewijsstuk van het oordeel aan de student. 3. Op de schriftelijke verklaring van het oordeel over een toets wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 3.8. Artikel 3.7 – Geldigheidsduur De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt. In afwijking hiervan kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan de toets langer dan vier jaar geleden is behaald, een aanvullende dan wel een vervangende toets opleggen. Artikel 3.8 – Inzagerecht 1. 2.
Gedurende tenminste dertig dagen na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijke toets krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie verschaft van dat werk. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke student kennis nemen van vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.
Artikel 3.9 – Vrijstelling De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van een onderdeel van het programma, indien de student: a. hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid; 3
b.
hetzij aantoont door werk- c.q. beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken m.b.t. het desbetreffende onderdeel.
Artikel 3.10 - Examen 1.
De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt van door hem afgelegde toetsen. 2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student m.b.t. een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende toetsen haar daartoe aanleiding geven. 3a. Aan de uitslag van het masterexamen kan het predikaat ‘met lof’ worden toegekend, indien De cijfers voor alle onderdelen gemiddeld een 8 of hoger zijn; Het cijfer voor de afstudeeropdracht een 8,5 of hoger is. b. Resultaten die niet met een cijfer zijn gehonoreerd worden niet in de berekening van het judicium opgenomen. c. De examencommissie kan, al dan niet op voorstel van een docent, in individuele gevallen van deze regeling afwijken in het voordeel van de student. d. Het predikaat ‘met lof’ wordt op het getuigschrift vermeld. Artikel 3.11 – graad 1. 2.
Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad “Master of Arts” verleend. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.
Artikel 3.12 – fraude en plagiaat 1.
Onder fraude en plagiaat wordt verstaan het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt.
2.
a. b.
c.
Wanneer fraude wordt geconstateerd of vermoed, deelt de examinator dit schriftelijk mee aan de examencommissie. Wanneer de examinator plagiaat constateert of vermoedt: - deelt hij dit schriftelijk mee aan de student; - stelt hij de student in de gelegenheid schriftelijk daarop te reageren; - stuurt hij daarna de schriftelijke stukken en bevindingen naar de examencommissie. De examencommissie stelt de examinandus in de gelegenheid te worden gehoord.
3.
De examencommissie stelt vast of er sprake is van fraude of plagiaat en deelt de examinandus schriftelijk haar besluit en de sancties conform het bepaalde in het vierde lid mede, onder vermelding van de beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de examens.
4.
Fraude en plagiaat wordt door de examencommissie als volgt bestraft: a. In ieder geval: o ongeldig verklaren van het ingeleverde werkstuk of tentamen o berisping, die aangetekend wordt in het dossier van de student. b. En eventueel voorts, afhankelijk van aard en omvang van de fraude of plagiaat, en van de studiefase van de examinandus, één of meer van de volgende sancties: o verwijderen uit de cursus o het niet meer in aanmerking komen voor een positief judicium o uitsluiting van deelname aan tentamens of andere vormen van toetsing die behoren bij het betreffende onderwijsonderdeel voor het lopende academisch jaar, dan wel voor een periode van 12 maanden o volledige uitsluiting van deelname aan alle tentamens of andere vormen van toetsing voor een periode van 12 maanden. c. Indien de student reeds eerder een berisping heeft gekregen:
4
o
volledige uitsluiting van deelname aan alle tentamens of andere vormen van toetsing voor een periode van 12 maanden en het advies de opleiding te verlaten.
Paragraaf 4 Toelating Artikel 4.1 - Toelatingseisen opleiding Toelaatbaar tot de opleiding is de bezitter van een Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: • BA met major Theater-, Film- en Televisiewetenschap, Theaterwetenschap, Film- en Televisiewetenschap, Kunstgeschiedenis, Muziekwetenschap, Literatuurwetenschap en Taal- en Cultuurstudies, waarin tenminste de minor Kunstbeleid en Kunstmanagement is afgerond. • BA in een beleids- en/of managementopleiding met voldoende kennis in een van de kunstdisciplines (bijvoorbeeld minor in een van de kunstdisciplines.) Deze kennis dient te worden aangetoond door het hebben afgerond van tenminste vier cursussen (minimaal niveau 2) op het terrein van een of meer kunstdisciplines. • Verder is toelating mogelijk voor eenieder met vergelijkbare competenties. Dit dient te blijken uit een meer dan gemiddelde kennis – tenminste op BA niveau – van en interesse in de beleidsmatige en managementaspecten van het kunstbedrijf. Deze kan onder andere blijken uit het hebben afgerond van cursussen op het terrein van zowel kunst- en cultuurbeleid (nationaal, internationaal en Europees) als kunstmanagement (bijvoorbeeld financieel management, marketing, informatiemanagement en/of strategisch management gerelateerd aan kunst en cultuur) . Artikel 4.2 – Toelatingscommissie 1.
2.
De toelating tot de opleiding is opgedragen aan de toelatingscommissie van de opleiding. Deze wordt gevormd door: • een lid, tevens voorzitter, aangewezen uit de hoogleraren die met onderwijs in de opleiding zijn belast; • twee leden aangewezen uit het overige wetenschappelijk personeel dat met onderwijs in de opleiding is belast. De aanwijzing geschiedt door de decaan op voordracht van het bestuur van het instituut.
Artikel 4.3 - Toelatingsonderzoek: criteria 1.
2.
Met het oog op de toelating tot de opleiding, als bedoeld in art. 4.1, eerste lid, stelt de toelatingscommissie een onderzoek in naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat. In aanvulling op schriftelijke bewijzen van de gevolgde opleiding(en) kan de commissie bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden laten toetsen door deskundigen in of buiten de universiteit. De commissie betrekt bij haar onderzoek de motivatie en ambitie van de kandidaat m.b.t. het programma, alsmede de kennis van de kandidaat van de taal waarin het onderwijs van het programma wordt verzorgd.
Artikel 4.4 - Toelatingsonderzoek: tijdstippen, toelatingsbewijs 1. 2. 3.
Het toelatingsonderzoek bedoeld in art. 4.3 vindt eenmaal per jaar plaats m.b.t. het begin van de opleiding in het eerste semester zoals bepaald in de Universitaire Jaarkalender. Een verzoek te worden toegelaten tot de opleiding en een bepaald programma wordt uiterlijk voor 15 april ingediend bij de toelatingscommissie. In bijzondere gevallen kan de toelatingscommissie een na de in het tweede lid genoemde sluitingsdatum ingediend verzoek in behandeling nemen.
5
4.
De toelatingscommissie beslist voor 1 juni resp. 15 november op het verzoek. De toelating wordt verleend onder de voorwaarde dat de kandidaat uiterlijk op de betreffende begindatum van de opleiding zal voldoen aan de in art. 4.3 bedoelde eisen t.a.v. kennis en vaardigheden, zoals die blijken uit getuigschriften van door hem gevolgde opleidingen. 5. De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijsstuk van de beslissing waarbij hij wordt toegelaten tot de opleiding en een bepaald programma. Artikel 4.5 – voorlopige toelating 1.
2.
Op verzoek van de kandidaat, die zich voorbereidt op het afsluitend examen van de in art. 4.1, tweede lid, genoemde bacheloropleiding, kan de toelatingscommissie hem voorlopig toelaten tot de opleiding, mits: 1) hij de verplichte en keuzeonderdelen van de major heeft behaald; en 2) hij aan de ingangseisen van het masterprogramma heeft voldaan; en 3) hij overigens van de bacheloropleiding nog slechts onderdelen met een gezamenlijke studielast van ten hoogste 15 ECTS moet behalen. Een voorlopige toelating dient binnen een semester te worden vervangen door een toelating krachtens art. 4.1.
Artikel 4.6 - Numerieke beperking 1.
2. 3.
De decaan doet tenminste twee maanden voor de in art. 4.4, tweede lid, genoemde sluitingsdatum een met redenen omkleed voorstel aan het college van bestuur voor het hoogste aantal studenten, dat zal worden toegelaten in de desbetreffende toelatingsprocedure tot de opleiding. De decaan hoort het bestuur van het instituut alvorens zijn voorstel te doen. De toelatingscommissie brengt een rangorde aan tussen de ingediende verzoeken op basis van de kennis en vaardigheden van de verzoekers die niet beschikken over het getuigschrift als bedoeld in art. 4.1, tweede lid. De toelatingscommissie willigt de verzoeken in volgens de door haar vastgestelde rangorde, met dien verstande dat eerst de verzoeken van de bezitters van het in art. 4.1, tweede lid genoemde bachelordiploma worden ingewilligd.
Paragraaf 5 Studievoortgang en -begeleiding Artikel 5.1 – Studievoortgangsadministratie 1. 2.
Het onderwijsinstituut registreert de individuele studieresultaten van de studenten. Zij verschaft elke student tenminste eenmaal per jaar een gewaarmerkt schriftelijk overzicht van de door hem behaalde studieresultaten.
Artikel 5.2 – Studiebegeleiding 1. 2. 3.
In het kader van de toelatingsprocedure maakt het bestuur van het instituut een afspraak met de student over de individuele inrichting van het door hem te volgen programma. Het bestuur van het instituut draagt zorg voor een inwerkprogramma van de student bij de aanvang van zijn opleiding. Het bestuur van het instituut draagt zorg voor voldoende begeleiding van de student tijdens zijn opleiding en schenkt daarbij in het bijzonder aandacht aan mogelijke aanpassingen in het belang van de aansluiting van het gekozen programma op een eventuele onderzoekersopleiding of de beroepsuitoefening buiten de universiteit.
6
Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.1 – Wijziging 1. 2. 3.
Wijzigingen van deze regeling worden door de decaan, gehoord het bestuur van het instituut en na verkregen instemming van de faculteitsraad, bij afzonderlijk besluit vastgesteld. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing die krachtens deze regeling is genomen ten aanzien van een student.
Artikel 6.2 – Bekendmaking 1. 2.
De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken, onder meer door publicatie op internet. Elke belangstellende kan bij het studiepunt een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen.
Artikel 6.3 – Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2006.
o–o–o
7
BIJLAGE Kunstbeleid en –Management 2006-2007 (artikel 2.2) AFSTUDEERPROJECT (verplicht 15 ECTS)
ECTS Periode
•
KUNSTBELEID EN –MANAGEMENT: MASTERSTAGE
7,5
4
•
KUNSTBELEID EN -MANAGEMENT: MA EINDWERKSTUK
7,5
4
CURSORISCH VERPLICHT (45 ECTS)
•
COLLOQUIUM KUNSTBELEID EN -MANAGEMENT
7,5
1
•
KUNSTBELEID OP MAAT: SECTORSPECIFIEK BELEID
7,5
1
•
FINANCIEEL MANAGEMENT IN DE CULTURELE SECTOR
7,5
2
•
EUROPEES CULTUURBELEID
7,5
2
•
BELEID EN MANAGEMENT: THEORIE EN ONDERZOEK (ISM USBO)
7,5
3
•
OUTLOOK OP DE PRAKTIJK IN HET CULTURELE VELD
7,5
3
8