DC
6
Kinderziekten
1 Inleiding Kinderen zijn vatbaar voor allerlei ziekten. Een kind heeft nog niet veel weerstand opgebouwd en wordt daardoor eerder ziek dan een volwassene. Van veel kinderziekten kunnen kinderen behoorlijk ziek worden. In principe kunnen ook volwassenen kinderziekten krijgen. Zij zijn echter vaak immuun, omdat zij de ziekte in hun kinderjaren al hebben gehad of omdat zij ingeënt zijn. In dit thema krijg je informatie over de meest voorkomende kinder- en infectieziekten, regels bij ziekte en verzorging en de functie van de GGD en het consultatiebureau.
De inhoud van dit thema: 2 Algemene informatie over kinderziekten 3 Kinderziekten 4 Overige ziekten 5 Regels bij ziekte en verzorging 6 De functie van de GGD en het consultatiebureau 1
Dit thema sluit aan bij de thema’s 13 en 14 in het boek ‘Methodisch begeleiden’, thema 12 in het boek ‘Cliënt en omgeving’ en de thema’s 3, 7, 18 en 19 in het boek ‘Pedagogisch Werker’.
HZW DC 6 Kinderziekten
1
2 Algemene informatie over kinderziekten Kinderen kunnen besmet raken door een bacterie of door een virus. De ziekten die zij daardoor krijgen heten bacteriële kinderziekten of virale kinderziekten. Bacteriële kinderziekten zijn: kinkhoest, hersenvliesontsteking en roodvonk. Virale kinderziekten zijn: bof, mazelen, rode hond, vijfde ziekte, waterpokken en zesde ziekte. De meeste kinderziekten worden veroorzaakt door een bacterie of een virus. Bacteriële infecties kunnen bestreden worden met medicijnen. Tegen virussen bestaan geen geneesmiddelen. Wel kan de natuurlijke afweer tegen een virus worden verbeterd door een inenting. Wanneer de ziektekiemen binnendringen, is het kind niet meteen ziek. De tijd tussen dit binnendringen en de eerste ziekteverschijnselen noemen we de incubatietijd. Deze tijd is per ziekte verschillend. Bij het eerste contact met een zieke vormt het lichaam antistoffen. Deze antistoffen beschermen het kind tegen de ziekte. Omdat de bescherming niet 100% zeker is, wordt aangeraden een kind dat een ziekte al gehad heeft, toch in te laten enten. Door het in te enten tegen kinderziekten kan het antistoffen aanmaken. Bij de inenting wordt het besmet met zwakke ziektekiemen waardoor het niet echt ziek wordt. Door de inenting wordt het immuun voor de ziekte. Voor sommige ziekten zijn meer inentingen nodig, bijvoorbeeld om het krijgen van pokken te voorkomen. Bijna alle ouders in Nederland laten hun kinderen inenten. Het is echter niet verplicht. Soms besluiten zij vanwege hun geloofs- of levensovertuiging hun kind niet te laten inenten. Hieronder het vaccinatieprogramma zoals dat in Nederland is vastgesteld. Het vaccinatieprogramma wordt uitgevoerd door het consultatiebureau. Rijksvaccinatieprogramma Leeftijd 0 maanden 2 maanden 3 maanden 4 maanden 11 maanden 14 maanden 4 jaar 9 jaar
2
HZW Digitale Content
Injectie 1 HepB* DKTP-Hib** DKTP-Hib** DKTP-Hib** DKTP-Hib** BMR DKTP DTP
Injectie 2 Pneu Pneu Pneu Pneu MenC BMR
HebB:
hepatitis B (leverontsteking)
DKTP + Hib:
difterie, kinkhoest, tetanus, polio, haemophilus influenzae type b
BMR:
bof, mazelen en rodehond
MenC:
meningokokken C (tegen hersenvliesontsteking)
Pneu
pneumokok (tegen hersenvliesontsteking)
DTP:
difterie, tetanus en polio
aK:
kinkhoest
*
Kinderen van wie de moeder besmet is met het hepatitis-B-virus (draagster is), krijgen binnen 48 uur na de geboorte een hepatitis B-vaccinatie. Bovendien krijgen zij vlak na de geboorte immunoglobulinen (kant-en-klare antistoffen).
** Kinderen van draagsters (zie *) én kinderen waarvan één van de ouders afkomstig is uit een land waar hepatitis B veel voorkomt, krijgen vanaf 1 juni 2006 bij 2, 3, 4 en 11 maanden het combinatievaccin DKTP-Hib-HepB, waarin ook een vaccin tegen hepatitis B zit.
Met ingang van 1 april 2006 is een pneumokokkenvaccin opgenomen in het programma. Een infectie met pneumokokken kan leiden tot levensbedreigende ziekten als hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging en longontsteking. Ouders krijgen automatisch bericht als zij hun kind weer moeten laten inenten. De inentingen zijn gratis. Door het inenten komen veel kinderziekten in Nederland nauwelijks nog voor. Als een kind ze krijgt, kunnen zij echter vervelende complicaties geven. Daarom is het belangrijk wel kennis te hebben van deze kinderziekten. Omdat kinderziekten niet ongevaarlijk zijn, hebben kindercentra een meldingsplicht bij de GGD als er een kinderziekte uitbreekt. Aan het einde van dit thema lees je hier meer over. Geef het altijd aan je leidinggevende door als een kind in jouw groep een kinderziekte heeft. Bij de GGD kun je advies vragen over hoe je om kunt gaan met de ziekten.
HZW DC 6 Kinderziekten
3
3 Kinderziekten We behandelen nu de meest voorkomende kinderziekten. De informatie is afkomstig van Kring-apotheken Nederland.
Kinderziekten: • bof • kinkhoest • mazelen • rode hond • roodvonk • vijfde ziekte • waterpokken • zesde ziekte • hersenvliesontsteking 2
4
HZW Digitale Content
3.1 De bof
De bof (Parotitis epidemica) wordt veroorzaakt door het bofvirus en komt met name voor bij kinderen tussen zes en tien jaar. Incubatietijd
Twee tot drie weken. Verschijnselen
Het kind heeft geen eetlust, pijn bij het kauwen (lijkend op oorpijn), hoofdpijn, buikpijn en lichte koorts. Na één tot twee dagen treedt aan één of aan beide kanten van de oorspeekselklier een zwelling op. De zwelling zit onder en net voor het oor en breidt zich uit naar de hals. In sommige gevallen kunnen de speekselklieren onder de tong en onderkaak ook opzwellen. Opletten als enkele dagen na het begin van de ziekte weer koorts optreedt of als het kind gaat braken. Besmettelijkheid
Matig besmettelijk vanaf zes dagen vóór tot negen dagen na het begin van de zwelling. Verzorging
Houd het kind binnen tot de zwelling verdwenen is. Geef het kind voldoende te drinken (zonder koolzuur) en zacht, niet zuur eten. Sabbelen op een ijsblokje of een waterijsje kan de pijn verlichten. Een ouder kind kun je ook kauwgom geven. Complicaties
Bij jongens na het begin van de puberteit en bij mannen kan een zaadbalontsteking optreden. Ook een hersenvliesontsteking kan als complicatie optreden. Huisarts raadplegen
Indien de koorts langer dan drie dagen aanhoudt, als het kind hoofdpijn of een pijnlijke stijve nek krijgt, bij veel braken en als het kind een zieke indruk maakt.
HZW DC 6 Kinderziekten
5
3.2 Kinkhoest
Kinkhoest (Pertussis) wordt veroorzaakt door een bacterie. Incubatietijd
Eén tot drie weken. Verschijnselen
De verschijnselen zijn te verdelen in twee stadia. In het eerste stadium zijn een loopneus, hoesten en een lichte temperatuurverhoging de belangrijkste verschijnselen. De klachten worden nog niet herkend als kinkhoest, maar de patiënt is wel besmettelijk. Dit stadium heet officieel het catarrale stadium. Eén tot twee weken na het eerste stadium treden met name ‘s avonds hoestaanvallen op. De hoestaanvallen gaan gepaard met hevige benauwdheid, gierende ademhaling en soms braken. De aanvallen treden op met korte tussenpozen, totdat ze eindigen in het moeizaam ophoesten van taai, wit slijm uit mond en neus. In dit stadium, officieel het convulsieve stadium genoemd, kunnen ook nevenverschijnselen, zoals een neusbloeding en bloedingen in het bindvlies van het oog (door persen tijdens hoestaanvallen) optreden. Het kind voelt zich tussen de aanvallen door niet ziek. De klachten kunnen vijf tot zes weken aanhouden, een kinkhoestachtige hoest kan langer blijven. Besmettelijkheid
Vanaf de eerste verkoudheidsverschijnselen tot drie weken na het begin van de hoestaanvallen. De besmetting vindt plaats door de lucht via besmette druppeltjes (niezen en hoesten). Verzorging
Het is belangrijk niet in paniek te raken tijdens een hoestaanval van het kind. Probeer het kind gerust te stellen. Hoestdrankjes helpen in dit geval niet. Complicaties
Een longontsteking kan als complicatie optreden. Zuigelingen kunnen een hersenbeschadiging oplopen ten gevolge van een zuurstoftekort bij langdurige hoestbuien (verschijnselen: sufheid, slecht drinken, ademstilstand, stuiptrekkingen). Huisarts raadplegen
Voor het behandelen van een eventueel bijkomende luchtweginfectie.
6
HZW Digitale Content
3.3 Mazelen
Mazelen (Morbilli) is een zeer besmettelijke virusziekte die zich via de lucht verspreidt. Incubatietijd
Acht tot veertien dagen. Verschijnselen
De ziekte begint met hoge koorts, pijnlijke hoest, rode ogen en een loopneus. Na ongeveer twee dagen daalt de temperatuur om vervolgens weer te stijgen. Daarna ontstaan witte vlekjes met een rode rand aan de binnenzijde van de wang (vlekjes van Koplik). Achter de oren en aan de haargrens ontstaat uitslag die zich binnen enkele dagen over het hele lichaam heeft uitgebreid. Na drie tot vijf dagen verbleekt de huiduitslag en daalt de temperatuur. Besmettelijkheid
Vanaf de eerste verkoudheidsverschijnselen tot vijf dagen na het ontstaan van de vlekjes op het lichaam. Verzorging
Geef het kind voldoende koud drinken en zacht eten. Laat het kind in een schemerige kamer liggen. Na de genezing is het kind tijdelijk extra vatbaar. Complicaties
Bronchitis, oor-, long- en hersenontsteking kunnen voorkomen. Let daarom op als drie dagen na het begin van de vlekjes nog steeds of opnieuw koorts optreedt. Huisarts raadplegen
Indien de koorts langer dan enkele dagen aanhoudt of als drie dagen na het uitbreken van de blaasjes opnieuw koorts ontstaat.
HZW DC 6 Kinderziekten
7
3.4 Rode hond
Rode hond (Rubella) is een goedaardige kinderziekte die zich verspreidt door met virus besmette luchtdeeltjes. Deze ziekte is gevaarlijk voor zwangere vrouwen, die geen antistoffen hebben, omdat ze niet zijn ingeënt of de ziekte nooit eerder hebben doorgemaakt. Rode hond kan afwijkingen veroorzaken bij het ongeboren kind. Incubatietijd
Twee tot drie weken. Verschijnselen
Over het algemeen zijn kinderen weinig ziek (licht verkouden, vergrote lymfeklieren achter de oren en in de nek). Soms zijn keel en gehemelte rood. Slechts in een enkel gevallen is er sprake van koorts. Na 24 uur verschijnen de eerste rode vlekjes op het gezicht, deze verspreiden zich binnen een paar uur over romp en ledematen. De vlekjes verdwijnen na enkele dagen weer. Besmettelijkheid
Van zeven dagen voor tot zeven dagen na het uitbreken van de vlekjes. Verzorging
Als bij een flinke verkoudheid. Zorg ervoor dat het kind voldoende drinkt. Complicaties
Er komen zelden complicaties voor. Huisarts raadplegen
In verband met het risico voor zwangere vrouwen is het raadzaam om de huisarts te laten vaststellen of het om rode hond gaat.
8
HZW Digitale Content
3.5 Roodvonk
Roodvonk (Scarlatina) wordt veroorzaakt door een bacterie (hemolytische streptococ) en komt vooral voor bij kleuters. Incubatietijd
Twee tot zeven dagen. Verschijnselen
Plotseling snel oplopende koorts, hevige keelpijn, pijnlijke halsklieren, hoofdpijn, stuipen (convulsies), soms braken en een ‘frambozentong’. Na ongeveer twee dagen ontstaat uitslag (rood kippenvel) op de romp, onder de oksels en in de liezen. Opvallend is dat een deel van het gezicht, vooral rond de mond niet rood wordt. Meestal zijn de keelamandelen ontstoken en zitten er donkerrode vlekjes op het gehemelte. Na één week zakt de koorts, verbleekt de uitslag en krijgt de tong haar oorspronkelijke kleur weer terug. Na één tot drie weken treedt vervelling van handpalmen en voetzolen op. Besmettelijkheid
De ziekte is niet erg besmettelijk en kan worden overgebracht tot circa twee dagen na het begin van de behandeling met antibiotica. Iedereen kan meer dan één keer besmet worden. Verzorging
Deze ziekte wordt vaak behandeld met antibiotica. Voldoende drinken is noodzakelijk. Hygiëne is voor ouders of verzorgers belangrijk in verband met besmetting. Complicaties
Middenoorontsteking, neusholteontsteking. Na twee tot drie weken kunnen zogenaamde late complicaties ontstaan, zoals nierontsteking en acute reuma. Overigens komen deze laatste complicaties zeer zelden voor. Huisarts raadplegen
Voor een behandeling met antibiotica. De ouder dient ook een arts te raadplegen als na twee tot drie weken de volgende klachten optreden: pijnlijke gewrichten, plotselinge kortademigheid of afwijkende urine.
HZW DC 6 Kinderziekten
9
3.6 Vijfde ziekte
De vijfde ziekte (Erythema infectiosum) is een virusziekte die voornamelijk voorkomt bij kinderen van vier tot tien jaar en die meestal ontstaat tijdens het voorjaar of in de vroege zomer. Incubatietijd
Vijf tot tien dagen. Verschijnselen
De ziekte begint met felrode bultjes op de wangen. De uitslag breidt zich vervolgens uit naar billen, ledematen en romp. Vaak treedt ook koorts op. Kenmerkend is dat de roodheid vaak wegtrekt en een paar uur later weer terugkomt. Na ongeveer zeven tot negen dagen verbleken de vlekjes zonder te vervellen of littekens te vormen. Bij inspanning, na een heet bad of zonlicht kunnen de vlekjes terugkeren. Besmettelijkheid
Zodra er uitslag ontstaat, is de ziekte niet meer besmettelijk. Verzorging
Er is geen speciale verzorging noodzakelijk. Complicaties
Er komen geen complicaties voor. Huisarts raadplegen
Het is niet nodig om een arts te raadplegen.
10
HZW Digitale Content
3.7 Waterpokken
Waterpokken (Varicella) wordt veroorzaakt door het varicella-zoster virus, dit virus is identiek aan het virus herpes-zoster (gordelroos). Waterpokken is een goedaardige ziekte die echter bij kinderen met een verminderde weerstand levensbedreigend kan zijn. De ziekte komt over het algemeen voor bij kinderen tussen de twee en zeven jaar. Incubatietijd
Twee tot drie weken. Verschijnselen
Deze ziekte begint met vlekjes, die de tweede dag overgaan in blaasjes. De blaasjes drogen na enige tijd in. Er ontstaan dan korstjes die er afvallen zonder littekens achter te laten. De blaasjes komen voor op romp, gezicht en ledematen en soms enkele in de mond. Koorts en jeuk komen voor, maar maken het kind niet echt ziek. Door krabben kunnen de blaasjes geïnfecteerd raken. Besmettelijkheid
Deze ziekte is zeer besmettelijk. Besmetting vindt plaats via besmette luchtdruppeltjes of door direct contact met de blaasjes. Vanaf één dag voor het uitbreken van de blaasjes, totdat de huidblaasjes zijn ingedroogd, is het kind besmettelijk. Dit duurt meestal tien dagen. Verzorging
De jeuk kan bij kinderen ouder dan twee jaar eventueel met een mentholgel behandeld worden. Houd de nagels van het kind schoon en kort. Vermijd krabben, dit verergert de jeuk en kan littekens veroorzaken. Wanneer het kind geen koorts heeft, mag het naar buiten. Vermijd wel het contact met andere kinderen en laat het kind niet in het zand of de modder spelen, omdat waterpokken door bacteriën geïnfecteerd kunnen worden. Als er plekjes in de keel aanwezig zijn en het kind heeft keelpijn, dan kan een waterijsje of koude drank verlichting bieden. Complicaties
Ontsteking van de blaasjes. Als waterpokken gepaard gaan met hoge koorts en keelpijn kan dit ook wijzen op een complicatie. Huisarts raadplegen
Bij het optreden van bovengenoemde complicaties.
HZW DC 6 Kinderziekten
11
3.8 Zesde ziekte
De zesde ziekte (Exanthema subitum) wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een virus en komt voor bij kinderen van zes maanden tot ongeveer drie jaar. Incubatietijd
Ongeveer tien dagen. Verschijnselen
Plotseling hoogoplopende koorts die drie tot vijf dagen aanhoudt. De temperatuur daalt even plotseling als hij gestegen is. Vervolgens lijkt het kind genezen, maar dan verschijnt de eerste uitslag. Deze uitslag lijkt op de mazelen en de vlekjes bevinden zich vooral op romp en gezicht. Overigens jeukt de uitslag niet. De ziekte gaat vaak gepaard met gezwollen klieren in de hals en op het achterhoofd. Besmettelijkheid
Niet groot. Wijze van besmetting onbekend. Verzorging
Er is geen speciale verzorging nodig. Als het kind beter is, mag het weer naar buiten. Complicaties
Er komen geen complicaties voor. Huisarts raadplegen
Bij koortsstuipen (plotselinge temperatuurstijgingen).
12
HZW Digitale Content
3.9 Hersenvliesontsteking
Hersenvliesontsteking (Meningitis) komt relatief weinig voor bij zuigelingen en kinderen. We maken onderscheid tussen bacteriële en virale meningitis. De verschijnselen die optreden, zijn niet echt verschillend. Het is van groot belang dat het ziektebeeld vroegtijdig wordt herkend en dat snel wordt gestart met een passende behandeling. Verschijnselen:
• Bij pasgeborenen en kleine zuigelingen: slecht drinken, grauw zien, luierpijn, verhoogde prikkelbaarheid met klagelijk huilen en braken komen voor. Vaak is er geen koorts, soms een lagere temperatuur. • Bij oudere baby's en peuters: stuiptrekkingen, hoog, schril huilen, grote pijnlijkheid bij aanraken, luierpijn en nekstijfheid. Daarnaast is er sprake van het zogenaamde 'driepootfenomeen'. Dit betekent dat het kindje alleen rechtop kan zitten met steun van beide armen, die achter de rug worden geplaatst. • Bij oudere kinderen: het kind is acuut ziek met hoge koorts, nekstijfheid, hoofdpijn en sufheid. Bij het buigen van het hoofd worden de knieën opgetrokken en in liggende houding kunnen de benen niet hoger dan 45 graden geheven worden. Huisarts raadplegen
Bij alle bovengenoemde verschijnselen is het belangrijk meteen een huisarts te raadplegen of naar het ziekenhuis te gaan.
HZW DC 6 Kinderziekten
13
4 Overige ziekten Kinderen worden niet alleen ziek van de bekende kinderziekten. Zij kunnen net als volwassenen de ‘normale’ infectieziekten krijgen als griep en oorontsteking. Het verschil met de vorige infectieziekten is dat je voor deze niet immuun wordt. We behandelen de meest voorkomende infectieziekten. We besteden hier bovendien aandacht aan diabetes, astma, bronchitis, AIDS en epilepsie. Hoewel overgewicht geen ziekte is, kan het wel de oorzaak zijn van veel ziekten. Omdat kinderen in toenemende mate aan overgewicht leiden, besteden we ook daar aandacht aan. Overige ziekten: • • • • • • • • • • • • • • •
middenoorontsteking oorproblemen ontstoken amandelen verkoudheid griep koortsstuipen krentenbaard spruw maag- en darmaandoeningen overgewicht diabetes astma bronchitis AIDS epilepsie
3
4.1 Middenoorontsteking
Bij kinderen komt middenoorontsteking vaak voor. Doorgaans als complicatie bij een andere ziekte. De keelholte en het middenoor zijn met elkaar verbonden door de buis van Eustachius. Bacteriën en infecties in de keel kunnen zo makkelijk naar het middenoor overgebracht worden. Als de buis van Eustachius verstopt zit, ontstaat er een vochtophoping in het middenoor. Het kind is futloos en heeft last van doofheid. De middenoorontsteking moet door de arts behandeld worden met medicijnen. Soms wordt de middenoorontsteking chronisch. Als medicijnen niet helpen tegen de verstopping in de buis van Eustachius, worden soms buisjes geïmplanteerd in het trommelvlies. Zo kan het vocht wegvloeien. Daardoor vermindert de druk op het trommelvlies. Dit implanteren van buisjes in het trommelvlies gebeurt in de polikliniek van een ziekenhuis.
14
HZW Digitale Content
4.2 Oorproblemen
Tijdelijke doofheid ontstaat niet alleen door een middenoorontsteking, maar kan ook heel simpel komen door verstopte oren. In de uitwendige gehoorgang zit dan zoveel oorsmeer dat het kind niet meer goed kan horen. Omdat dit geleidelijk aan ontstaat, merkt hij het niet. Kinderen vergeten zelf regelmatig hun oren schoon te maken. Overtollig oorsmeer dat niet verwijderd wordt, droogt in en verhardt. Het oor kan gaan ontsteken. Je merkt het doordat het kind steeds slechter hoort en regelmatig pijn heeft. 4.3 Ontstoken amandelen
Vroeger was het gebruikelijk bij kinderen de amandelen uit de keel weg te halen (knippen) als ze een paar keer ontstoken waren. Later heeft men ontdekt dat amandelen juist een belangrijke barrière vormen tegen allerlei micro-organismen waar je ziek van kunt worden. Als amandelen een beetje ontstoken zijn, betekent het juist dat ze hun werk heel erg goed doen. Tegenwoordig knipt men de amandelen alleen als ze zo erg ontstoken zijn dat ze andere organen kunnen besmetten. 4.4 Verkoudheid
Volwassenen zijn ongeveer drie keer per jaar verkouden, kinderen gemiddeld wel zes keer. Je wordt verkouden omdat je een verkoudheidsvirus inademt. Goed warm kleden, broeien zelfs, helpt. Verkoudheidsvirussen zijn er altijd, in allerlei soorten. Je kunt kinderen er alleen een beetje tegen beschermen door te zorgen dat ze voldoende weerstand hebben. Gezond eten, zorgen dat het kind voldoende en goed slaapt en dat het regelmatig beweegt.
HZW DC 6 Kinderziekten
15
4.5 Griep
Bijna iedereen die verkouden is, zegt: “Ik heb griep.” Maar er zijn verschillen. • Bij een verkoudheid stijgt de temperatuur ten hoogste tot 39.1°C. Meestal wordt de koorts niet hoger dan 38.1°C en is er ook geen spierpijn. • Bij een griep is er hoge koorts, boven de 39.1°C, spierpijn en hevige hoofdpijn. Bij griep zijn er ook verkoudheidsverschijnselen als hoesten en een zere keel. Je moet echt het bed houden. Na een dag of vier, vijf voelt een grieppatiënt zich meestal al weer behoorlijk opgeknapt. Na een week kan een kind weer naar school. Hij kan zich nog lang moe en slap voelen. Gezond eten, veel groente en fruit en veel slaap zijn belangrijk. Kinderen met cara, een nierziekte of suikerziekte kunnen gevaar lopen bij een griep. Ze krijgen ieder jaar een griepinjectie. Ze kunnen dan nog wel verkouden worden, maar geen griep krijgen. De griepinjectie werkt maar één jaar, omdat het griepvirus ieder jaar weer een beetje anders is. Een griepinjectie helpt niet meer als het kind al besmet is met het griepvirus. 4.6 Koortsstuipen
Koortsstuipen komen bij kleine kinderen vaak voor.
Kenmerken van koortsstuipen: • komen voor tot 5 jaar • duren een paar seconden tot minuten • hebben de volgende verschijnselen: - krampachtige bewegingen - schuim op de mond - weggedraaide ogen of scheelzien - braken 4
Kinderen krijgen sneller en hogere koorts dan volwassenen en de koorts kan sneller oplopen en weer dalen. Bij een kind hoeft hoge koorts geen aanwijzing te zijn dat het ernstig ziek is. Het omgekeerde gaat ook op: het kind kan ernstig ziek zijn zonder koorts te hebben. Bij kinderen kan hoge koorts tot stuipen leiden.
16
HZW Digitale Content
Als je erbij bent wanneer het kind een koortsstuip heeft, mag je niet weglopen. Ook niet om een arts te waarschuwen. Tijdens een koortsstuip kan het kind namelijk braken, en mogelijk in het braaksel stikken als dit in de luchtpijp komt. Als je erbij bent, kun je dat voorkomen door het kind op de zij te draaien en ervoor te zorgen dat het niet op de rug gaat liggen. Als de stuip voorbij is, kun je een arts gaan bellen. 4.7 Krentenbaard
Krentenbaard is een huiduitslag die over het hele lichaam maar vooral in het gezicht zit. Hij begint met bultjes die blaasjes worden. Deze gaan vervolgens kapot. Het vocht dat eruit komt, is besmettelijk. Door krabben, krijgt een kind het aan de vingers. Zo kunnen ook de spelmaterialen besmet raken, en dus ook de andere kinderen. Het beste is om niet te krabben. Laat de kinderen die krentenbaard hebben regelmatig hun handen wassen met zeep en doe dat zelf ook. Er is een zalf voor die het beste op een open wondje gesmeerd kan worden. Als het blaasje nog niet open is, kan het met een washandje open gewreven worden. Krentenbaard kan ook genezen door indrogen. 4.8 Spruw
Spruw is een infectie van het mondslijmvlies. Het zijn witte plekjes die meestal aan de binnenkant van de wang, op de tong en het gehemelte zitten. Zij worden veroorzaakt door een gist. Dit komt voor op spenen en tepels. Spruw komt bij ongeveer 4% van de baby’s voor, meestal jonger dan 6 weken. Zij hebben er meestal weinig last van. Soms drinken ze wat onrustig. Spruw is onschuldig en gaat vaak vanzelf weer over. Hygiëne is belangrijk. Spenen elke dag uitkoken en op een droge en schone plaats bewaren.
HZW DC 6 Kinderziekten
17
4.9 Maag- en darmaandoeningen
Je voedsel gaat door het maagdarmkanaal. Daar wordt het afgebroken en in je bloed opgenomen. Tijdens die reis kan er wel eens iets misgaan.
Maag- en darmaandoeningen: • voedselvergiftiging • paratyfus • obstipatie of verstopping • maden en wormen
5
Voedselvergiftiging
Voedselvergiftiging krijg je van bedorven voedsel. Kijk daarom uit met traktaties die bederfelijk zijn, bijvoorbeeld slagroomsoesjes. Zeker als het warm is buiten. De symptomen zijn: • maag- en darmkrampen; • braken en diarree. Hoe ernstiger de vergiftiging, hoe meer diarree. Een kind kan bij diarree en braken uitdrogen. Dan moet er een arts bijkomen. Bewaar in dat geval een beetje braaksel in een plastic zakje, zodat de arts het kan analyseren. Bij minder ernstige gevallen hoef je geen arts te waarschuwen. Zorg wel dat het kind voldoende drinkt. Geen heel koude dranken. Bouillon of appelsap zijn het beste. Kleine slokjes laten nemen. Geef het kind gelegenheid om te rusten. Was goed je handen want het braaksel en de diarree zijn besmettelijk.
18
HZW Digitale Content
Paratyfus
De salmonellabacterie kan paratyfus tot gevolg hebben. Deze bacterie wordt gedood als voedsel goed verhit is. De symptomen van paratyfus zijn: • hevige diarree; • buikklachten; • in het begin misselijkheid; • braken. Er moet altijd een arts bij komen. Obstipatie of verstopping
Het tegenovergestelde van diarree is obstipatie of verstopping. Je moet wel naar de wc, maar het wil niet. Als er uiteindelijk wel ontlasting komt, is hij droog en keutelvormig (bolletjes dus). Oorzaken van obstipatie kunnen zijn: • te weinig vezels in het voedsel; • te weinig vocht; • te veel zitten; • stress. Kleine kinderen kunnen van de zenuwen, waar ze zich niet bewust van zijn, ineens obstipatie krijgen. Als dat een paar dagen aanhoudt, krijgen ze buikpijn. Maden en wormen
Maden en wormen komen vooral voor bij kinderen. Dat komt, omdat ze overal aankomen en vaak hun vingers in hun mond stoppen.
HZW DC 6 Kinderziekten
19
Er zijn verschillende soorten wormen: • Aarsmaden, die, zoals het woord al zegt, hun eitjes rond de aarsopening (anus) leggen. Die veroorzaken erge jeuk. Door het krabben komen de eitjes onder de nagels te zitten, en zo krijgt het kind ze weer binnen. De huisarts heeft er een effectief middel tegen. Uit zichzelf gaat het namelijk niet over. • Spoelwormen zorgen voor ontstekingen overal in het lichaam. Het kind lijkt griep te hebben. In de ontlasting van honden en katten zitten veel eitjes van de spoelworm. Kinderen die in de zandbak of buiten in het zand spelen, mogen dan ook hun vingers niet in de mond steken. Zandbakken moeten regelmatig ontsmet worden. De huisarts heeft een effectief middel tegen spoelwormen. De ontstekingen gaan niet vanzelf over. • Lintwormen kunnen heel lang worden, wel acht meter. Daarom heten ze lintworm. Een lintworm leeft in de maag en darmen en veroorzaakt vermoeidheid, darmklachten en soms bloedarmoede. De huisarts heeft er een effectief middel tegen. Uit zichzelf gaat het niet over. Je kunt het krijgen door besmet vlees te eten. Daar zitten de eitjes op. Je krijgt ze dus via de mond binnen. 4.10 Overgewicht
Eén op de acht kinderen is te zwaar. Het aantal kinderen dat te zwaar is in 20 jaar verdubbeld. De oorzaken
Overgewicht wordt niet alleen veroorzaakt door te veel eten, maar ook door te weinig bewegen. Kinderen zijn iets minder gaan eten. Dat betekent dat minder bewegen de belangrijkste oorzaak van overgewicht is. Het energieverbruik en de energie-inname raken uit balans als iemand langdurig te veel eet en te weinig beweegt. Het teveel aan voeding wordt dan omgezet in vet. In de leeftijd van 5 tot 11 jaar is de grootste stijging van het aantal kinderen met overgewicht te zien. Bij 25 tot 40% van de kinderen die te dik zijn, speelt erfelijke aanleg een rol. Zij worden sneller dik dan andere kinderen. Erfelijke aanleg hoeft echter niet direct tot overgewicht te leiden. Iemand met aanleg moet wel extra opletten om niet te veel te eten en moet meer bewegen. Bij minder dan 5% van de kinderen wordt overgewicht veroorzaakt door een defect in de genen, een ziekte of medicijngebruik. Als kinderen of pubers dik zijn, dan zijn zij dit meestal ook op volwassen leeftijd. Een puber met overgewicht heeft zelfs drie maal zoveel kans op overgewicht op volwassen leeftijd dan een kind zonder overgewicht.
20
HZW Digitale Content
Een laatste oorzaak van overgewicht ligt in de voedingsgewoonten. Slechte gewoonten zijn bijvoorbeeld niet ontbijten en teveel tussendoortjes nemen. Niet ontbijten leidt tot slechtere schoolprestaties. Het is vaak onderdeel van een ongezonde leefstijl met veel snoepen, laat naar bed gaan en gebrek aan toezicht. Deze leefstijl heeft overgewicht tot gevolg. Veel zoete tussendoortjes leidt eveneens tot overgewicht, evenals frisdranken, kant-en-klare vruchtensappen en kant-en-klaar maaltijden. Kant-en-klaar maaltijden zijn zouter en vetter dan normale voeding. Het eten van basisvoedingsmiddelen als bijvoorbeeld groente, fruit, aardappelen, rijst en brood is gedaald. Daarvoor in de plaats worden meer vette gerechten gegeten als patat, snacks, chips en ijs. De gevolgen
Overgewicht kan op korte termijn tot verminderde mobiliteit, knieklachten, pijn in de benen en rug leiden. Het kan verstoringen als stijging van het cholesterol en diabetes mellitus type II (suikerziekte) tot gevolg hebben. Het immuunsysteem (afweersysteem) kan aangetast worden waardoor bronchitis en infecties aan de luchtwegen kunnen ontstaan. Er kunnen schimmelinfecties in de huidplooien ontstaan. 5% van de kanker is toe te schrijven aan overgewicht. Op langere termijn kan overgewicht tot obesitas leiden. Dit is een ernstige vorm van overgewicht. Het overgewicht gaat bij obesitas gepaard met ernstige complicaties, als verhoogde bloeddruk, verhoogd cholesterolgehalte, hart- en vaatziekten, diabetes, kanker en gewrichtsproblemen. De levensverwachting van kinderen met obesitas is lager.
HZW DC 6 Kinderziekten
21
Overgewicht kan ook tot psychische en emotionele problemen en gedragsproblemen leiden en tot sociaal isolement. Dikke kinderen worden vaker gepest of gediscrimineerd, zij kunnen niet met alle activiteiten meedoen en niet alle kleding dragen. Zij kunnen daardoor een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Sommige kinderen worden depressief. Voorkomen van overgewicht
Overgewicht kan goed voorkomen worden. Daarmee kan ook het beste jong begonnen worden. Het consultatiebureau speelt een belangrijke rol als het gaat om het constateren van dreigend overgewicht. Het kan de ouders in een vroeg stadium voorlichten en adviseren over goede voeding en een goed voedingspatroon. Allereerst is het belangrijk dat het kind en de ouders zich bewust zijn van de risico’s van overgewicht. Door met de ouders en het kind te praten, kun je hier een bijdrage aan leveren. Daarnaast moet je alert zijn op het voedingspatroon en de mate waarin een kind beweegt. Geef op het kindercentrum gezonde voeding en geef richtlijnen aan de ouders voor gezonde traktaties. Geef fruit in plaats van een koekje. Stimuleer regelmatige beweging door activiteiten aan te bieden waarbij veel bewogen wordt. Beperk het televisiekijken en achter de computer zitten en stimuleer het buitenspelen. Leer een kind al jong de goede gewoonten aan, dan is de kans groter dat het blijvend goed eet en genoeg beweegt. Gezonde basisvoeding per dag voor kinderen van 1 tot 12 jaar is: Brood Aardappelen (of rijst, pasta, peulvruchten) Groente Fruit Zuivel
1 tot 4 jaar 1-3 sneetjes (35-105 gram) 75 gram 1,5 aardappel of opscheplepel rijst/pasta/peulvruchten 75 gram (1-2 groentelepels) 1,5 vrucht (150 gram) 300 ml melk(producten) en 10 gram kaas (½ plak)
Vlees(waren), vis, kip, ei of 50 gram vleesvervangers Halvarine, margarine, bak- en 15 gram braadproducten Dranken 0,8 liter (Bron: Voedingscentrum - eerlijk over eten)
22
HZW Digitale Content
4 tot 12 jaar 3-5 sneetjes (105-175 gram) 100-150 gram 2-3 aardappelen of opscheplepels rijst/pasta/peulvruchten 150 gram (3 groentelepels) 2 vruchten (200 gram) 300-450/600 ml melk(producten) en 10-20 gram kaas (½ - 1 plak) 50-100 gram 15-35 gram 1-1,5 liter
Het Voedingscentrum adviseert om per dag drie hoofdmaaltijden te nuttigen en niet meer dan drie á vier tussendoortjes te nemen. De tussendoortjes moeten dan uiteraard geen vette snacks zijn en niet alleen bestaan uit zoetigheden. De behandeling van overgewicht
Kinderen met overgewicht kunnen op drie manier geholpen worden: voedingsadvies, sporten en bewegen en werken aan motivatie en zelfvertrouwen. Zij krijgen voedingsadviezen die gericht zijn op het verminderen van vet en suiker in de voeding. Het advies is gebaseerd op de richtlijnen voor gezonde voeding van de Nederlandse voedingsraad. Ouders krijgen de ‘Voedingswijzer’. Daarnaast wordt een regelmatig eetpatroon en normaal eetgedrag geadviseerd. Kinderen met overgewicht worden gestimuleerd om meer te bewegen. Hulpmiddelen zijn een beweegschema en het bijhouden van een beweegdagboek. Het uitgangspunt is dat zij minimaal één uur per dag actief zijn. De motivatie en het zelfvertrouwen worden getest en verhoogd. Zelfvertrouwen met betrekking tot hun uiterlijk en discipline spelen hierbij een belangrijke rol. Er wordt meestal door meerdere specialisten samengewerkt bij de behandeling van een kind met ernstig overgewicht: een fysiotherapeut, diëtist, een kinderarts en een jeugdarts. Soms zijn ook gezinstherapeuten of gedragstherapeuten bij de behandeling betrokken. Bij de behandeling wordt het gehele gezin vaak intensief betrokken. 4.11 Diabetes
Diabetes is een stofwisselingsziekte. Bij diabetes, of suikerziekte, wordt er geen of te weinig insuline aangemaakt. Insuline zorgt ervoor dat suikers vanuit het bloed in de lichaamscellen worden opgenomen. Insuline wordt in de alvleesklier aangemaakt. Normaal zorgt het lichaam ervoor dat er precies genoeg insuline is om de glucose te verwerken en vanuit het bloed naar de lichaamscellen te transporteren. Daardoor blijft de bloedsuikerspiegel (de bloedglucose) in het bloed goed: niet te hoog en niet te laag. Bij diabetespatiënten is dit evenwicht weg.
HZW DC 6 Kinderziekten
23
Als er geen of onvoldoende insuline is, dan krijgen de lichaamscellen geen glucose. Iemand krijgt dan heel veel dorst, moet veel plassen, heeft hoofdpijn, is moe en futloos. De bloedglucose in het bloed stijgt, omdat die niet meer of te weinig verwerkt wordt. Op den duur is dat heel schadelijk voor alle lichaamsdelen. We kennen diabetes 1 en diabetes 2. Bij kinderen gaat het meestal om diabetes1. Bij diabetes 1 maakt de alvleesklier (bijna) geen insuline meer aan. De kinderen hebben daardoor een overschot aan suiker in het bloed, terwijl de lichaamscellen een tekort aan suiker hebben. Diabetes 2 wordt ook wel ouderdomssuiker genoemd. Tegenwoordig komt diabetes 2 echter steeds vaker ook bij kinderen voor. Bij deze suikerziekte zijn de lichaamscellen ongevoeliger geworden voor insuline, soms in combinatie met een verminderde aanmaak van insuline in de alvleesklier. Overgewicht en een tekort aan lichaamsbeweging spelen een rol bij het ontstaan van dit type diabetes bij kinderen. De verschijnselen
Kinderen met diabetes hebben vaak de volgende symptomen: • aanhoudend dorst en honger; • veel moeten plassen (vaak ook ’s nachts); • afvallen; • sterke vermoeidheid. De verschijnselen ontstaan meestal binnen enkele weken. De gevolgen
Diabetes kan tot complicaties leiden: • hypoglykemie oftewel een hypo: een te laag bloedsuikergehalte; • hyperglykemie oftewel een hyper: een te hoog bloedsuikergehalte; • netvliesproblemen; • zenuwaandoeningen; • voetproblemen ; • problemen rondom zwangerschap en bevalling; • nieraandoeningen; • hart- en vaatziekten. Hebben kinderen eenmaal complicaties, dan zijn deze vaak blijvend. Er wordt daarom veel aandacht besteed aan het voorkómen van complicaties.
24
HZW Digitale Content
Kinderen met diabetes kunnen een hypo of een hyper krijgen. Bij een hypo hebben zij een te laag bloedsuikergehalte, bij een hyper een te hoog. Een normale bloedsuikerspiegel is meestal niet hoger dan 6.5 mmol/l. Als deze lager is dan 3,5 mmol/l, krijgen de meeste patiënten een onplezierig gevoel. Ze voelen zich slap, hebben een snelle en krachtige hartslag, trillen en transpireren. Als de bloedsuikerspiegel verder zakt, functioneren de hersenen niet meer goed. Een patiënt kan dan verward of geïrriteerd zijn, of bewusteloos raken. Het is belangrijk dat een kind, de ouders en jij leren de symptomen te herkennen en die te behandelen. Als deze vaak voorkomen, moet de maaltijdplanning en insuline aangepast worden. De ouders en artsen kunnen daar meer informatie over geven. Bij een hyper hebben kinderen een te hoog bloedsuikergehalte, boven de 10 mmol/l. De symptomen zijn een droge mond, erge dorst, veel plassen en vermoeidheid. Als de stijging kort duurt en niet te hoog is, is een hyper meestal niet zo erg. Als een kind gaat braken, moet een arts gewaarschuwd worden. Bij een bloedsuikerspiegel die extreem hoog is of lang hoog blijft, kan acute medische hulp nodig zijn. Bij een hyper die lang duurt, kan een kind in coma raken. Het is daarom belangrijk meteen maatregelen te nemen als een kind klachten heeft. Het bloedsuikergehalte onder de 8 mmol/l houden, is het beste.
HZW DC 6 Kinderziekten
25
Hypers en hypo’s zijn te voorkomen door: • regelmatig de bloedsuikerspiegel te controleren; • indien nodig de insulinedosis of snacks aan te passen; • de insuline volgens schema te nemen; • maaltijden en snacks volgens een schema te nemen; • regelmatig te sporten; • een dagboek bij te houden van de testuitslagen en te zoeken naar patronen: wanneer heeft een kind last, wanneer niet. Op basis van deze patronen kan de leefstijl aangepast worden, evenals de maaltijden, de insulinedosis en de tijdstippen waarop de injecties gegeven worden. Kinderen met diabetes type 1 kunnen in principe een normaal leven leiden. Een voorwaarde is wel dat zij hun voeding, lichamelijke activiteit en toegediende insuline goed op elkaar afstemmen en een normaal leven leiden. Wat kun jij doen? •
Overleg met de ouders: zij kennen de behandeling en kunnen jou instrueren hoe je het kind kunt begeleiden en verzorgen. Zij geven ook aan wat je moet doen als de bloedsuikerspiegel verandert.
•
Volg de aanwijzingen in het protocol op;
•
Ben alert op hoe het met het kind gaat. Als het symptomen vertoont die erop wijzen dat de bloedsuikerspiegel te hoog of te laag is, handel dan zoals de ouders je geïnstrueerd hebben. Neem eventueel contact op met de ouders. Vraag eventueel advies van een diabeteszorgteam of de huisarts. Als je dit doet, overleg daarover dan wel eerst met de ouders.
•
Zorg voor een zo normaal mogelijk dagritme en regelmatige afwisseling tussen bewegen en rusten. Test bij afwijkingen hiervan de bloedsuikerspiegel extra.
De behandeling
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de bloedglucose. Dat is moeilijk omdat kinderen wisselend bewegen, soms op wisselende momenten eten, in de groei zijn en de ene keer veel en de andere keer wat minder eten. De bloedglucose schommelt daardoor nogal. Kinderen krijgen insuline toegediend met injecties. Zij leren zo snel mogelijk zichzelf te injecteren. Als dit niet lukt, kunnen zij de insuline ook via een pompje krijgen. De hoeveelheid insuline wordt afgestemd op de bloedglucose. Het meten van de bloedglucose is
26
HZW Digitale Content
daarom belangrijk. Door dit regelmatig te doen, kunnen de ouders en het kind zicht krijgen op hoe de bloedglucose zich gedraagt. Meestal worden de waarden in een dagboekje bijgehouden. De bloedglucose wordt 4 x per dag gemeten: ‘s ochtends voor het eten, voor de lunch, voor het avondeten en voor het naar bed gaan. Als het kind dan te weinig bloedglucose heeft, kan het wat honing, druivensuiker of limonade krijgen. Als een kind extra gaat bewegen en sporten, is het goed wat extra te eten te geven. Eventueel kan ook de insulinedosis verlaagd worden. Na sporten moet opnieuw de bloedglucose gemeten worden. Ouders en kinderen worden meestal begeleid door de kinderarts, een diëtist en een kinderdiabetesverpleegkundige. Vaak is er een diabeteszorgteam dat ondersteuning biedt. 4.12 Astma
Astma is een aandoening van de luchtwegen. De luchtwegen zijn vernauwd of zelfs verstopt door samentrekking van de spieren aan de binnenkant, de slijmvliezen zijn opgezet of in de luchtwegen hoopt het slijm zich op. Bij een astma-aanval raakt een kind buiten adem, hoest, is kortademig. Kleine kinderen hebben meestal nog geen piepende ademhaling, oudere kinderen wel. Oudere kinderen hebben al wel meer de symptomen die ook volwassenen hebben: een piepende en moeizame ademhaling, hoesten en kuchen. Het eerste symptoom van astma bij kinderen is vaak dat zij ’s nachts gaan hoesten. Overigens hebben zij daar niet altijd last van. De astma kan in een bepaalde periode opzetten en weer verdwijnen. Dit is anders dan bij bronchitis waarbij een kind het permanent benauwd heeft. Kinderen kunnen bij astma meer en minder ernstige aanvallen krijgen. Astma kan verdwijnen als kinderen ouder worden. Extrinsieke astma
De astma-aanvallen kunnen worden uitgelokt door stoffen waar een kind allergisch voor is, de zogenoemde allergenen. Een kleine hoeveelheid van deze allergenen is al voldoende om een aanval uit te lokken. Deze soort astma wordt de extrinsieke astma genoemd. Allergenen zijn bijvoorbeeld de huisstofmijt, pollen van bomen, grassen en onkruiden, huidschilfers van dieren en schimmelsporen. Ook bepaald voedsel en bepaalde medicijnen kunnen allergische reacties geven. Vooral pinda’s, noten, sesam, vis, schaal- en schelpdieren, zuivelproducten, koolzuurhoudende dranken, salades, kant-en-klare vleesproducten en eieren kunnen een reactie geven. Sommige kinderen zijn gevoelig voor conserveermiddelen en voedingskleurstoffen.
HZW DC 6 Kinderziekten
27
Intrinsieke astma
Kinderen kunnen ook een aanval krijgen als er veel niet-allergene (of aspecifieke) prikkels zijn, zoals: • rook, parfum, stof, luchtvervuiling, koude lucht en mist; • een virusinfectie van de luchtwegen; • te grote lichamelijke inspanningen als sporten: de luchtwegen kunnen bij een te grote lichamelijke inspanning dichtslaan; • stress. Deze soort astma wordt intrinsieke astma genoemd. De aanval wordt ook wel een hyperreactieve astma-aanval genoemd. Deze prikkels kunnen ook tot gevolg hebben dat een medicijn dat normaal geen astma-aanval bij een kind teweegbrengt, dit ineens wel doet. Wat kun je doen? •
Overleg met de ouders: zij weten welke stoffen en producten een aanval bij hun kind kunnen uitlokken, welke voeding het kind mag hebben en hoe zij met het kind omgaan als het een aanval krijgt. Zij informeren je over het medicijngebruik en geven instructies voor de toediening.
• •
Volg de aanwijzingen in het protocol op. Ben alert op hoe het met het kind gaat. Een infectie van de luchtwegen moet in een vroeg stadium behandeld worden. Bij zware astma-aanvallen moeten kinderen met spoed in het ziekenhuis worden opgenomen.
•
Neem contact op met de ouders als er iets met het kind is of als je niet zeker bent hoe je moet handelen.
•
Zorg dat het kind niet in aanraking komt met de uitlokkende allergenen, houd ramen zoveel mogelijk gesloten (wel ventileren), geen huisdieren, chemicaliën, voeding waar zij allergisch voor zijn, enzovoort.
•
Neem stof af met een vochtige doek en zorg dat de vloer stofvrij is (bij voorkeur gladde vloeren in huis).
•
Gebruik speciale matrasovertrekken die hermetisch afsluiten, de vulling van het matras moet van schuimrubber zijn. Gebruik beddengoed van synthetische vezels.
•
28
Vermijd spanningen, sterke emoties en stress.
HZW Digitale Content
Veel kinderen krijgen medicijnen. Er zijn twee soorten: • Bronchodilatatoren zijn middelen die bij een astma-aanval worden toegediend. Zij verwijden de luchtwegen en onderdrukken de symptomen. De kinderen krijgen het medicijn met een inhalator toegediend. Het medicijn werkt direct. • Preventieve middelen voor kinderen die meerdere astma-aanvallen per week krijgen. Deze medicijnen moeten elke dag ingenomen worden, ook met een inhalator. Een inhalator is een apparaatje waarmee kinderen de medicijnen in poedervorm kunnen opzuigen. De medicijnen komen zo rechtstreeks in de longen. 4.13 Bronchitis
Bronchitis is een ontsteking van het slijmvlies van de bronchiën of van vertakkingen van de luchtpijp. De ontsteking wordt veroorzaakt door virussen, bacteriën of door allergische of aspecifieke prikkels (zie astma). Door het overtollige slijm wordt de ademhaling bemoeilijkt. Er is chronische bronchitis en acute bronchitis: • Chronische bronchitis is een slijmveroorzakende hoest die niet veroorzaakt wordt door een onderliggende ziekte. De hoest houdt langer aan, ongeveer drie maanden, of komt gedurende 2 jaar veel voor. Iemand met chronische bronchitis heeft moeite met ademhalen. Door de regelmatige infecties verergert dit. Soms hebben zij een chronische luchtwegvernauwing. Chronische bronchitis kan samenhangen met astma of emfyseem (uitgerekte en onherstelbaar beschadigde longblaasjes). Chronische bronchitis komt bij kinderen niet veel voor. • Acute bronchitis duurt meestal maar kort. Hij is het gevolg van een stevige kou of een virusinfectie. Kinderen met acute bronchitis hoesten met slijm, hebben pijn midden op de borst, soms koorts en zijn licht kortademig.
HZW DC 6 Kinderziekten
29
De oorzaken
Acute bronchitis wordt bijna altijd veroorzaakt door virussen die in de luchtwegen komen en daar een infectie veroorzaken. Het gaat meestal om dezelfde virussen als bij verkoudheid of griep. Het afweersysteem zorgt voor een verhoogde slijmproductie en zwellingen. Soms wordt acute bronchitis veroorzaakt door bacteriën, meestal na een virusinfectie. Acute bronchitis komt meestal in de winter voor. Chronische bronchitis wordt meestal veroorzaakt door roken, maar kan ook het gevolg zijn van een reeks aanvallen van acute bronchitis. Acute bronchitis kan dus overgaan in chronische bronchitis. Andere oorzaken zijn onder meer luchtvervuiling door verkeer, energiecentrales, verwarming en industrievuil. Als de infecties te lang duren, kan de ademhaling worden gehinderd doordat de slijmvliezen opzetten. Op den duur kan dit blijvende schade veroorzaken. Het verloop van de ziekte
Acute bronchitis houdt meestal enkele dagen tot een week aan, maar kan ook langer duren. Kinderen hoeven er niet echt ziek van te zijn. Als de acute bronchitis ernstig is, voelen kinderen zich niet lekker en hebben pijn midden op de borst. Chronische bronchitis begint met heel lichte klachten. Bij sommige mensen worden de klachten in de loop van de jaren steeds erger. In enkele gevallen zijn zij levensbedreigend. De klachten duren over het algemeen maanden achtereen. Soms zijn zij minder hevig, soms meer. Vochtig en koud weer hebben een negatieve invloed. Wat kun je doen? •
Stem je aanpak af met de ouders.
•
Volg de aanwijzingen in het protocol op.
•
Houd het kind goed in de gaten en waarschuw de ouders als er veranderingen in negatieve zin optreden.
•
Het kind hoeft niet in bed te blijven. Geef het wel voldoende te drinken.
De behandeling
Acute bronchitis kan vanzelf weer overgaan. Medicijnen zijn niet altijd nodig.
30
HZW Digitale Content
Chronische bronchitis kan effectiever worden behandeld als die in een vroeg stadium wordt vastgesteld. Voor chronische bronchitis bestaat geen genezing. Er zijn wel verschillende soorten medicijnen die de ontsteking bestrijden en de klachten verlichten, zoals luchtwegverwijders. Ze worden net als bij astma toegediend met een inhalator. Er kunnen ook slijmoplossers gegeven worden waardoor het kind gemakkelijker kan hoesten. Blijvende klachten en een ernstigere vorm van de ziekte worden behandeld met ontstekingsremmende medicijnen. Deze worden meestal toegediend met een inhalator. 4.14 AIDS
Aids is een door infectie veroorzaakte verzwakking van het afweersysteem. Het wordt veroorzaakt door het HIV-virus. Iemand die met HIV geïnfecteerd is, is seropositief. Hij is nog niet ziek, maar heeft wel het virus in zijn bloed. Het afweersysteem wordt hierdoor geleidelijk aangetast, waardoor allerlei ziekteverwekkers meer kans krijgen. Uiteindelijk kan de patiënt overlijden aan andere ziekten, zoals griep of longontsteking. HIV bij kinderen komt niet veel meer voor. Kinderen krijgen HIV meestal via de moeder: tijdens de bevalling, soms al in de baarmoeder of via de moedermelk. Soms worden bij een baby antistoffen in het bloed gevonden. De baby krijgt die van de moeder die besmet is mee. Of een baby daadwerkelijk HIV heeft, kan echter pas na 18 maanden vastgesteld worden. De antistoffen zijn namelijk pas na 18 maanden uit het bloed verdwenen als het kind géén HIV heeft. Antilichamen in het bloed van een baby bewijzen dus niet dat een baby HIV heeft. Oudere kinderen en pubers kunnen besmet raken door met HIV besmette, voor het toedienen van drugs, gebruikte injectienaalden of door onveilig vrijen. HIV kan alleen overgedragen worden door intiem seksueel contact en bloed-bloedcontact. Dat wil zeggen dat het bloed van de ene persoon direct in contact komt met het bloed van de ander. Om besmet te worden, moet één van beide partijen dan al besmet zijn. Normaal sociaal contact, huidcontact, zoenen, niezen, zweet, tranen, braaksel, urine, ontlasting, gemeenschappelijk gebruik van glazen, borden, potloden of toilet leveren geen besmettingsgevaar op.
HZW DC 6 Kinderziekten
31
Het verloop
Baby’s met HIV worden meestal vóór hun eerste jaar ziek als zij niet met HIV-remmers behandeld worden. Baby’s die HIV hebben, ontwikkelen zich trager, hebben aanhoudend diarree, vaak schimmelinfecties en groeien slecht. 60% van de kinderen die vóór hun eerste verjaardag niet ziek zijn geworden, krijgt klachten voordat zij 6 jaar zijn. Zij krijgen terugkerende infecties aan neus, keel en longen. Soms zelfs hersenvliesontsteking. Ook groeien zij minder goed. Een HIV-infectie bij kinderen verloopt sneller dan bij volwassenen. Door de medicijnen wordt de overlevingstijd echter wel flink verlengd. Wat kun je doen? •
Bij de verzorging van een kind met HIV zijn geen bijzondere maatregelen nodig. De algemene hygiënemaatregelen (zie thema 7 verzorging) zijn voldoende.
•
Vermijd contact met bloed.
•
Dek wondjes aan de handen zoveel mogelijk af met een waterafstotende pleister.
•
Gebruik bij ongelukjes met bloed wegwerphandschoenen.
•
Ruim gemorst bloed meteen op en desinfecteer de plek met alcohol 70%.
•
Je hoeft geen melding te doen bij de GGD.
•
Neem bij twijfel contact op met de GGD.
•
Je kunt de GGD inschakelen als je voorlichting aan de ouders wilt geven.
•
Houd rekening met de zware belasting die een HIV-besmetting voor de ouders betekent.
•
Stel ouders van kinderen met HIV altijd op de hoogte als er een infectieziekte heerst, met name bij waterpokken is dit belangrijk.
(Bron: ‘Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal (0-4 jaar)’ van het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid, het Bureau Landelijke Coördinatiestructuur Infectiebestrijding en de GGD)
De behandeling
HIV wordt bij kinderen op dezelfde manier behandeld als bij volwassenen; met HIV-remmers. De medicijnen kunnen reacties als misselijkheid, diarree, overgeven en vermoeidheid geven. Bovendien kunnen het cholesterol- en het vetgehalte hoger worden. Vier ziekenhuizen in Nederland zijn gespecialiseerd in de behandeling van kinderen met HIV. De behandeling is in al deze ziekenhuizen in principe hetzelfde.
32
HZW Digitale Content
4.15 Epilepsie
Een epileptische aanval is een plotselinge kortsluiting of storing in de hersenen. Er is tijdelijk iets mis in de verbindingen tussen de hersencellen. Door die storing is het functioneren tijdelijk verstoord. Iedereen kan wel eens een epileptische aanval krijgen. Als je die een paar keer hebt gehad, heb je echter nog geen epilepsie. Iemand heeft pas epilepsie als hij regelmatig een aanval heeft. Tussen de aanvallen door, functioneren de hersenen normaal. De oorzaak van epilepsie is niet altijd duidelijk en niet altijd goed vast te stellen. Er is soms sprake van erfelijke aanleg, waardoor iemand meer kans maakt op epilepsie. Maar het kan ook ontstaan door hersenletsel bij de geboorte, na een zware hersenschudding of hersenvliesontsteking. Er zijn veel verschillende soorten aanvallen. Sommige beginnen op één plaats in de hersenen. Dat noemen we een partiële of partieel beginnende aanval. En er zijn aanvallen die in alle hersencellen tegelijk beginnen. Dat noemen we een gegeneraliseerde aanval. Hieronder zie je de meest voorkomende aanvalsvormen. De meest voorkomende aanvalsvormen: • gegeneraliseerde aanvallen: - kleine aanval: absence of korte afwezigheid - grote aanval: gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult • partiële aanvallen: - eenvoudige partiële aanval - complexe partiële aanval 6
Bij gegeneraliseerde aanvallen worden alle hersencellen geprikkeld. Dit is een veel dramatischer aanval dan de partiële aanval. Kinderen verstijven, vallen, krijgen schuim op de mond, schokken met de ledematen, verliezen soms het bewustzijn en de ademhaling lijkt te stokken.
HZW DC 6 Kinderziekten
33
Partiële aanvallen vinden op één plaats in de hersenen plaats. Een partiële aanval begint vaak met tintelingen in de handen, een vreemd gevoel in de buik, iets vreemds ruiken of proeven. Bij de aanval is het kind afwezig. Het gaat smakken, kauwen of repeterende bewegingen maken. De aanval kan van heel kort tot een kwartier duren. Epilepsie kan vergaande gevolgen voor kinderen hebben. Kinderen met ernstige vormen van epilepsie kunnen in een rolstoel belanden. Ook de verstandelijke vermogens kunnen achteruitgaan. Veel vormen van epilepsie kunnen echter goed behandeld worden. Kinderen hebben andere vormen van epilepsie dan volwassenen. We onderscheiden de volgende.
Soorten epilepsie bij kinderen: • absences • koortsstuipen • salaamkrampen • lennoxsyndroom • dravetsyndroom
7
Absences
Bij absences is een kind korte tijd afwezig. De aanval duurt 5 tot 10 seconden. Het kind stopt abrupt met een activiteit, heeft een wazige uitdrukking, krijgt spierschokjes rond de mond en ogen, smakt, kauwt of maakt friemelbewegingen met de handen. Na de aanval gaat het gewoon verder met waar het mee bezig was. Het weet zelf niet dat het een absence had. De aanvallen kunnen meerdere keren op een dag optreden. Ze zijn goed te behandelen en kunnen na een aantal jaren verdwijnen. Koortsstuipen
Koortsstuipen komen voor bij kinderen tussen 6 maanden en 4 jaar als de lichaamstemperatuur plotseling sterk stijgt, zoals bij koorts. Enkele kinderen kunnen hieruit epilepsie ontwikkelen. De koortsstuipen zijn in principe niet erg, maar de oorzaak meestal wel.
34
HZW Digitale Content
De oorzaak van de hoge koorts kan bijvoorbeeld longontsteking of meningitis (nekkramp) zijn en moet behandeld worden. Salaamkrampen
Salaamkrampen (of infantiele spasmen) komen voor bij kinderen vanaf ongeveer 5 maanden. Zij worden vaak veroorzaakt door een hersenbeschadiging. Een paar seconden lang buigt en strekt het kind het hoofd ten opzichte van de romp. Andere symptomen zijn het heffen van de armen en schokken met de benen. Ze komen vaak voor in samenhang met stofwisselingsziekten. De kinderen krijgen meestal meerdere krampen achter elkaar en zij kunnen meerdere aanvallen per dag krijgen. De vooruitzichten zijn voor het kind niet gunstig. Zij kunnen een verstandelijke beperking krijgen en ernstige epilepsie. Lennox-syndroom
Het Lennox-syndroom of het syndroom van Lennox-Gastaut treedt op bij kinderen met een hersenbeschadiging als zij tussen 2 en 5 jaar oud is. Spieren verstijven of verslappen plotseling. Het kind kan zich als een boog spannen, met de ogen draaien en de adem lijkt te stoppen. Het kind valt met een klap vóór of achterover en kan zich verwonden. Veel kinderen met het Lennox-syndroom zijn verstandelijk beperkt en soms vertonen zij moeilijk gedrag. Bij jongens komt deze vorm van epilepsie drie keer zo vaak voor als bij meisjes. Het is een ernstige vorm van epilepsie, waarbij de situatie van de kinderen dramatisch kan verslechteren.
HZW DC 6 Kinderziekten
35
Dravetsyndroom
Het Dravetsyndroom is een redelijk nieuwe vorm van epilepsie. De kinderen ontwikkelen zich aanvankelijk normaal tot zij ongeveer 2 jaar zijn. De eerste aanvallen worden vaak uitgelokt door koorts. De uitingsvorm van de aanval kan heel verschillend zijn. De eerste twee jaren zijn de aanvallen het zwaarst. De kinderen hebben vaak een ernstige verstandelijke beperking en neurologische problemen. De meeste kinderen leren wel staan en lopen. De aanvallen kunnen lang duren, soms wel 3 uur. Bij deze kinderen moet koorts voorkomen worden, ze mogen niet te warm worden en niet aan te sterk zonlicht onderhevig gesteld worden.. Deze vorm van epilepsie is niet te genezen. Epilepsie bij kinderen kan in veel gevallen echter wel weer overgaan. Wat kun je doen? •
Laat een absence op zijn beloop. Je kunt die niet beïnvloeden, omdat het kind niet op de omgeving reageert.
•
Blijf bij het kind, zorg dat het kind zichzelf niet in gevaar brengt of verwondt.
•
Als het kind valt, leg het dan zo neer dat het zich niet kan verwonden: nergens langs kan schuren of ergens tegenaan slaan.
•
Zorg dat de ademhaling bij een kind dat ligt niet belemmerd wordt, leg iets zachts onder het hoofd en zet een bril af.
•
Probeer bij te houden hoe lang de aanval duurt.
•
Als het kind een S.O.S.-talisman of een medische informatiekaart heeft, volg dan de instructies die hierop staan op.
•
Stop geen harde voorwerpen tussen de tanden.
•
Leg het kind, als het weer slap wordt, op de zij in een stabiele ligging, zodat de tong de luchtweg niet kan blokkeren en speeksel en bloed uit de mond kan lopen. Controleer of er geen losse voorwerpen in de mond zitten.
•
Waarschuw een arts als de aanval langer dan 5 minuten duurt of als er meerdere aanvallen kort na elkaar volgen, zonder dat het kind in de tussentijd bij bewustzijn komt. De arts kan dan medicijnen toedienen die de aanval stoppen of die voorkomen dat er meer aanvallen komen.
•
Als een kind na afloop van een grotere aanval niet meer weet waar het is en wat er gebeurd is, vertel dat dan en stel het kind gerust. Geef het de tijd om bij te komen.
• •
Geef geen eten of drinken voordat het kind helemaal bij is. Als je niet zeker bent of het om een epileptische aanval gaat, het kind gewond is geraakt of water heeft binnengekregen, moet je ook de arts waarschuwen.
36
HZW Digitale Content
De behandeling
De behandeling bestaat voornamelijk uit het toedienen van medicijnen die het zenuwstelsel minder prikkelgevoelig maken. Het effect van de behandeling wisselt per kind. De meeste kinderen hebben er baat bij, maar twee op de tien kinderen hebben geen baat bij de medicijnen of ze hebben veel last van bijverschijnselen als vermoeidheid, gedragsveranderingen, huiduitslag, concentratiestoornissen, veranderde eetlust of misselijkheid. Een kind met epilepsie kan het beste een regelmatig leven leiden. Dat voorkomt overprikkeling van het zenuwstelsel en ontregeling. Het kind kan aan veel activiteiten niet zelfstandig of alleen onder toezicht meedoen, zoals zwemmen en fietsen.
HZW DC 6 Kinderziekten
37
5 Regels bij ziekte en verzorging Zieke kinderen vragen iets extra’s van leidsters. Ze hebben meer aandacht nodig en je moet hen goed observeren. Je moet goed bewaken dat de andere kinderen niet besmet worden en je moet de ouders informeren over zieke kinderen op de groep. Een kinderdagverblijf is in principe niet uitgerust om zieke kinderen op te vangen. Maar het is niet altijd meteen duidelijk dat een kind ziek is. Ook dan duurt het even voor je de beslissing kunt nemen of een kind wel of niet op de groep kan blijven. We gaan nu in op een aantal zaken die hiermee verband houden.
Regels bij ziekte: • regels ter voorkoming van ziekte • richtlijnen bij de constatering van ziekte bij een kind • besmettelijke ziekten • kan een kind wel of niet op het kindercentrum komen
8
5.1 Regels ter voorkoming van ziekte
Ter voorkoming van ziekten kun je de volgende regels hanteren. Regels ter voorkoming van ziekten: •
Stimuleer hand voor de mond bij hoesten.
•
Let op dat er geen etensresten rondslingeren.
•
Stimuleer gezond gedrag bij de kinderen en geef daarbij het goede voorbeeld.
•
Sta erop dat de kinderen handen wassen na toiletgebruik. Dus niet alleen na het plassen, maar zeker en vooral na het poepen.
•
Stimuleer door de dag heen handen wassen. Alle dingen die een kind aanraakt, dragen bacteriën, dus het kan geen kwaad die een paar keer per dag af te wassen.
•
Sla alarm als een kind een dode vleermuis meeneemt. Zij zijn vaak dragers van rode hond.
Regels over hygiëne en het voorkomen van ziekten staan ook in het beleidsplan en de protocollen op het kindercentrum. De GGD, het Landelijk Centrum Hygiëne en het Bureau Landelijke Coördinatiestructuur Infectiebestrijding hebben een document over de ‘Ge-
38
HZW Digitale Content
zondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal (0-4 jaar)’ uitgebracht. Daarin staat veel informatie over onder andere infectieziekten en de hygiëne, zieke kinderen in het kindercentrum, geneesmiddelenverstrekking en medisch handelen. 5.2 Richtlijnen bij de constatering van ziekte bij een kind
Een kind dat ziek is, zal zich over het algemeen niet zo prettig voelen in een groep. Het kan dan beter thuis blijven waar het de individuele aandacht krijgt die het dan nodig heeft. Sommige kindercentra hebben een ziekenboeg waar zieke kinderen opgevangen kunnen worden. En sommige kindercentra hebben leidsters in dienst die bij ziekte van kinderen thuis kunnen oppassen. Ziekte kun je nooit helemaal voorkomen. Maar je kunt wel zorgen dat de ruimte en het spelmateriaal regelmatig en volgens de richtlijnen schoongemaakt worden. Je kunt ook zorgvuldig en hygiënisch met voedsel omgaan. Over de richtlijnen hiervoor kun je lezen in thema 7 over de verzorging. Als kinderen ziek zijn, is het vaak nog niet duidelijk wat zij hebben. In het algemeen kun je voor zieke kinderen de volgende richtlijnen aanhouden. Algemene richtlijnen voor zieke kinderen: •
Koorts hoeft niet altijd onderdrukt te worden. Geef een kind niet op eigen initiatief een koortswerend middel.
•
Overleg met de ouders en de leidinggevende over de aanpak en verzorging van een ziek kind.
•
Ga in principe niet zelf naar een arts met het kind. Dat is de verantwoordelijkheid van de ouders.
•
Ga bij acute situaties wél naar een huisarts of eerste hulppost of waarschuw een arts. Bijvoorbeeld bij plotselinge benauwdheid, bewusteloosheid of een ongeval. Bel eventueel een ambulance. Vraag een collega om de ouders te waarschuwen.
•
Zorg dat je alle telefoonnummers die je nodig kunt hebben op de groep bij de hand hebt.
•
Als een jonge baby koorts krijgt, waarschuw dan direct de ouders en je leidinggevende.
•
Vertel het aan de andere ouders en je collega’s van de andere groepen als er een besmettelijke kinderziekte is geconstateerd.
•
Volg de aanwijzingen in de voorschriften en protocollen op en de aanwijzingen die ouders en eventuele specialisten van een kind je geven.
•
Hanteer bij het geven van medicijnen de richtlijnen van het kindercentrum of het ‘Protocol voor geneesmiddelenverstrekking en medische handelingen in kindercentra’ van de GGD.
•
Hanteer de richtlijnen voor de hygiëne van de GGD en het Landelijk Centrum Hygiëne en veiligheid (zie thema 7, verzorging).
HZW DC 6 Kinderziekten
39
Op het moment dat je constateert dat het niet goed gaat met een kind, moet je alert zijn en handelen. Let daarbij op de volgende punten. Aandachtspunten bij de constatering van ziekte bij een kind: •
Ga bij jezelf na of je eerder al bijzonderheden in het gedrag of de stemming van het kind zijn opgevallen en overleg hierover met je collega’s.
•
Observeer het gedrag van het kind en blijf in de buurt van het kind.
•
Waarschuw de ouders/verzorgers en je leidinggevende.
•
Informeer de ouders/verzorgers zo zorgvuldig mogelijk over je observaties en wat je gedaan hebt.
•
Als je denkt dat er sprake is van vergiftiging, raadpleeg dan de richtlijnen in de gifwijzer: ‘Denk Veilig, Kies Veilig’. Deze is te verkrijgen bij de apotheek of in de Veiligheidswinkel. Gebruik alleen deze gifwijzer en zorg dat er een recente versie op je groep is. De gifwijzer wordt jaarlijks geactualiseerd.
•
Neem eventueel contact op met de GGD. Bespreek dit wel eerst met de ouders als het om één kind gaat. Je mag niet zomaar persoonsgegevens van een kind aan de GGD doorgeven.
•
Ga niet zelf ‘dokteren’, maar hanteer de richtlijnen van de ouders en het protocol in het kindercentrum.
Als een kind ziek wordt, zal het in de meeste gevallen opgehaald worden. Tot het opgehaald wordt, moet je enige tijd overbruggen. In die tijd zorg je voor het kind. Hieronder zie je waar je op kunt letten en wat je kunt doen. Richtlijnen voor de verzorging van een ziek kind: •
Neem de temperatuur van het kind op.
•
Vraag wat het kind graag wil doen of stel zelf iets voor.
•
Geef het voldoende te drinken en, als het dat wil, iets te eten.
•
Een kind hoeft niet per se in bed als het zich niet lekker voelt. Pas als het erg ziek is, is het goed om het in bed te leggen. Leg het eventueel op een matrasje bij jou in de buurt. Leg het daar waar het zich het prettigst voelt.
•
Troost het kind en neem het eventueel op schoot.
•
Geef geen medicijnen, tenzij de ouders hier nadrukkelijk om vragen en het niet strijdig is met het protocol.
•
40
Een kind met vlekjes mag gewoon gewassen of gedoucht worden als dat nodig is.
HZW Digitale Content
5.3 Besmettelijke ziekten
95% van de kinderen is tegen besmettelijke kinderziekten ingeënt, gevaccineerd. Ouders zijn hier niet toe verplicht. Bij de plaatsing van een kind vraag je hierna. Je weet dus welke kinderen wel en niet zijn ingeënt. Gedurende de periode dat een kind op het kindercentrum zit, houd je bij welke vaccinaties het heeft gehad. De kans dat een kind dat niet gevaccineerd is andere kinderen besmet, is overigens erg klein. Om deze reden is het ook niet nodig kinderen die niet ingeënt zijn te weren van het kindercentrum. Een kinderziekte is meestal al besmettelijk voordat die zich openbaart. De ziekten worden meestal overgedragen door speeksel. Kinderziekten beginnen verschillend. Bij de ene ziekte krijgt een kind eerst koorts, bij de andere wordt het verkouden of hangerig. Bij koorts heeft een kind een lichaamstemperatuur boven de 38°C. Bij een temperatuur tussen de 37,5 en de 38 graden spreken we van verhoging. Koorts is meestal een signaal dat het lichaam vecht tegen ziektekiemen. Het lichaam is dan bezig weerstand op te bouwen. Koorts bij kinderziekten is normaal en hoeft niet met medicijnen onderdrukt te worden. Koorts droogt echter het lichaam uit. Daarom moet het kind veel drinken. Om deze reden is het vaak toch verstandiger om paracetamol te geven, omdat het kind daarna beter kan drinken. Als het kind niet wil eten, is dat niet zo erg. Het kan geen kwaad als het een paar dagen weinig of niets eet.
HZW DC 6 Kinderziekten
41
Heeft een kind langer dan drie dagen koorts dan is het verstandig dat de ouders een huisarts raadplegen. Dit geldt ook als een kind steeds zieker wordt, niet reageert op paracetamol bij hoge koorts of als je het niet vertrouwt. Bij een zieke baby jonger dan drie maanden moeten de ouders meteen de eerste koortsdag met de huisarts overleggen. Waarschuw bij koorts bij baby’s onder de drie maanden dus direct de ouders. Adviseer hen direct met de huisarts contact op te nemen. Waarschuw ook je leidinggevende. Reactie op inentingen
Een kind kan op een inenting heftig reageren en hoge koorts krijgen of flauwvallen. Dat komt niet vaak voor, bij ongeveer 1 op de 100.000 inentingen. Dit hoeft geen reden te zijn te stoppen met de inentingen. De risico’s als een kind een kinderziekte krijgt, zijn groter. Adviseer de ouders wel om degene die de vaccinatie heeft toegediend te waarschuwen. Deze kan dan beoordelen of de volgende vaccinatie moet worden uitgesteld of niet. In bepaalde gevallen moeten voorzorgsmaatregelen genomen worden voor het kind gevaccineerd wordt. Dan wordt de vaccinatie niet op het consultatiebureau gegeven, maar bij de huisarts of in een polikliniek. Een kind kan wel last hebben van een inenting. Hij doet meestal pijn en de plaats van de prik wordt wat dikker en rood. Na de prik heeft het kind meestal een lichte verhoging, is wat hangerig, eet wat slechter en huilt misschien wat meer. Soms slaapt een kind wat slechter en soms juist meer. Bij sommige kinderen blijft er nog een aantal weken een hard knobbeltje op de plek van de prik. Dat is niet erg, het is een natuurlijke reactie van het weefsel. Soms krijgt een kind ook lichte huiduitslag. Als een kind behoorlijk ziek is, dan kan het beter niet ingeënt worden. De ouders moeten dan eerst contact opnemen met het consultatiebureau. Een kind dat een beetje verkouden is of verhoging tot 38.5º C heeft, kan meestal wel ingeënt worden. De ouders moeten dat wel even zeggen als zij op het consultatiebureau zijn. Soms breekt er, ondanks dat de meeste kinderen ingeënt worden, toch een besmettelijke kinderziekte uit. Je moet dan volgens bepaalde richtlijnen te werk gaan. Hieronder zie je die.
42
HZW Digitale Content
Richtlijnen bij het uitbreken van een besmettelijke ziekte: •
Waarschuw de ouders van het zieke kind.
•
Waarschuw de andere ouders en je leidinggevende.
•
Ga na of de andere kinderen ingeënt zijn. Als dat niet het geval is, kunnen die met spoed ingeënt worden.
•
Neem contact op met de GGD en overleg hoe je het beste kunt handelen.
5.4 Kan een kind wel of niet op het kindercentrum komen?
In een protocol zijn richtlijnen opgenomen voor het verblijf van zieke kinderen op het kindercentrum. Ouders zijn hier ook van op de hoogte gesteld bij de plaatsing. Omdat het moeilijk is om vast te stellen of een kind nu echt ziek is, geeft dit toch vaak discussie. Als je constateert dat een kind misschien ziek is, overleg je eerst met de ouders. Soms is er iets heel anders aan de hand: het kan laat naar bed zijn gegaan of een drukke dag gehad hebben. De ouders kunnen je daarover informeren. Als je met hen overlegt, kunnen zij meedenken, oplossingen bedenken en eventueel zelf het besluit nemen om het kind op te (laten) halen. Kom je er met de ouders niet uit, dan is het uiteindelijk aan het kinderdagverblijf om te bepalen of een kind kan komen of blijven. Aarzel je, overleg dan met je collega’s en je leidinggevende. Je kunt ook de GGD om raad vragen. Het belang van het zieke kind en de belangen van de andere kinderen staan bij elk besluit voorop. Je kunt jezelf bij je keuzes de volgende vragen stellen: • kan het kind het verblijf op de groep aan; • kunnen jullie de verzorging aan; • brengt het de gezondheid van andere kinderen in gevaar? Bij sommige ernstige infectieziekten móet het kind geweerd worden van het kindercentrum. Als je aarzelt of dit aan de orde is, kun je eveneens contact opnemen met de GGD. Als een kind een ernstige ziekte of een stoornis heeft, kan het in principe wel naar het kindercentrum komen. Het hangt ervan af hoe de omstandigheden zijn, of het goed verzorgd kan worden en of de plaatsing bijdraagt aan het welbevinden van het kind. In de thema’s 18 en 19 wordt ingegaan op kwetsbare kinderen, kinderen met afwijkend gedrag en kinderen met een beperking.
HZW DC 6 Kinderziekten
43
6 De functie van de GGD en het consultatiebureau Je hebt hiervoor al een aantal keren iets gelezen over de GGD en het consultatiebureau. Voor de kinderopvang zijn dit twee belangrijke instituten. We besteden daarom nu aandacht aan hun functie en taken. De GGD
GGD staat Gemeentelijke Geneeskundige Dienst. De GGD voert in opdracht van gemeenten taken uit op het gebied van de openbare gezondheidszorg. Voor de kinderopvang zijn de volgende taken van de GGD van belang. Taken GGD voor kinderen en de kinderopvang: •
voorlichting en advies geven over kinderziekten, opvoeding, verzorging;
•
in actie komen na meldingen van besmettelijke kinderziekten door kindercentra: contact opnemen met de behandelend arts, beslissen over te nemen maatregelen, verzorgen van een standaardtekst die de centra aan de ouders kunnen geven;
•
meewerken aan het geven van voorschriften voor hygiëne- en veiligheidsmaatregelen in kindercentra, richtlijnen geven voor gezondheidsmanagement en voor gezonde en veilige kindercentra;
•
uitvoeren van het consultatiebureau voor kinderen;
•
onderzoeken van de oorzaken van besmettelijke ziekten en maatregelen treffen om verspreiding te voorkomen en om besmettelijke ziekten te voorkomen en te bestrijden;
•
inspectie van de kwaliteit van de kindercentra en controle op de uitvoering van opgelegde verbeterpunten.
Je kunt bij de GGD terecht voor: • advies en informatie over ziekten; • meldingen van besmettelijke kinderziekten; • ondersteuning bij de voorlichting aan ouders; • vragen over de inspectie; • richtlijnen voor veiligheid, hygiëne en gezondheid.
44
HZW Digitale Content
De GGD komt in actie als er besmettelijke kinderziekten in kindercentra zijn. Een kindercentrum is wettelijk verplicht contact op te nemen met de GGD als: • méér dan 1/3 van de groep in één week diarree heeft; • bij elk geval van geelzucht; • als bij twee of meer kinderen in twee weken tijd in dezelfde groep huiduitslag (vlekjes) is geconstateerd; • drie kinderen in één groep schurft hebben; • er in korte tijd meerdere ernstige besmettelijke aandoeningen zijn als longontsteking of hersenvliesontsteking. De GGD richt zich dus met name op algemene maatregelen en voorzieningen. Het consultatiebureau is er voor individuele kinderen. Het consultatiebureau
Consultatiebureaus zijn instellingen die de gezondheid van individuele kinderen onderzoeken en ouders adviseren over een gezonde leefwijze. Zowel de GGD als de thuiszorginstellingen hebben consultatiebureaus. De consultatiebureaus voor kinderen zijn instellingen binnen de jeugdgezondheidszorg. Het is een gratis eerstelijnvoorziening voor preventieve zorg. Naar een eerstelijnvoorziening kan iedereen op eigen initiatief toe. Je hoeft dus niet door een andere instantie doorverwezen te worden. Preventief wil zeggen dat het consultatiebureau gezondheids- en opvoedproblemen wil voorkómen. Zij komt niet pas in actie als er al iets aan de hand is, zoals een huisarts of Bureau Jeugdzorg. Het consultatiebureau roept alle kinderen van 0 tot 4 jaar vanaf de geboorte regelmatig op. Het checkt de gezondheid en het welbevinden van de kinderen. Standaard wordt elk gezin met een pasgeboren baby binnen twee weken door een wijkverpleegkundige van het consultatiebureau bezocht. Vanaf het moment dat de kinderen 5 jaar zijn, worden zij niet meer regelmatig opgeroepen, maar alleen om ingeënt te worden. Het consultatiebureau voert het rijksvaccinatieprogramma uit. Ouders kunnen voor de inentingen echter ook bij de huisarts terecht. Alle kinderen tussen de 0 en 9 jaar nemen in principe aan dit programma deel.
HZW DC 6 Kinderziekten
45
Ouders kunnen ook op eigen initiatief contact opnemen met het consultatiebureau als zij een vraag of probleem hebben met betrekking tot hun kind. Daarnaast kunnen zij er deelnemen aan themabijeenkomsten en cursussen. Tijdens het consult wordt elk kind lichamelijk onderzocht. Ook wordt naar de sociaalaffectieve en cognitieve ontwikkeling gekeken. De verschillende ontwikkelingsaspecten worden aan de hand van checklijsten gemeten. De ontwikkelingen worden geregistreerd. Tijdens het consult krijgen de ouders adviezen en voorlichting over gezondheid, ontwikkeling, opvoeding, veiligheid, voeding, enzovoort. Eventueel worden zij doorverwezen naar bijvoorbeeld de huisarts, een fysiotherapeut of een opvoedbureau. Ouders zijn niet verplicht om naar het consultatiebureau te gaan. Komen zij niet, dan wordt er contact opgenomen en eventueel op huisbezoek gegaan. De consultatiebureaus werken samen met de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Bij een vermoeden van misstanden in een gezin of problemen van kinderen, melden zij dit aan het CJG in de buurt. Van daaruit wordt de ondersteuning van of hulp aan het gezin of het kind dan verder gecoördineerd. Is er geen CJG, dan bespreekt het consultatiebureau het kind soms in een netwerk. Het neemt contact op met een school, het AMK, de huisarts of Bureau Jeugdzorg. Je hebt als leidster niet rechtstreeks contact met het consultatiebureau over een individueel kind. Dat is aan de ouders. Je kunt de ouders wel stimuleren gebruik te maken van deze voorziening en je kunt hen daarnaar doorverwijzen als zij vragen hebben over opvoeding, voeding, gezondheid, veiligheid, hygiëne, kinderziekten en het vaccinatieprogramma. Je kunt het consultatiebureau wel inschakelen om bijvoorbeeld voorlichting te komen geven op een themabijeenkomst. Kindercentra zitten soms samen met het consultatiebureau en de basisschool in één gebouw. Dat wordt een ‘brede school’ genoemd. Ben je betrokken bij netwerken in de buurt, dan zul je meer met het consultatiebureau te maken hebben. In sommige netwerken worden individuele kinderen besproken. Dat kan dus ook om een kind uit jouw groep gaan. Zie hiervoor ook thema 3 over samenwerken en afstemmen.
46
HZW Digitale Content