5e
25 SEPTEMBER
Jaargang.
1897.
*>
6.
DE TROUW OPÉI
der
ïïflnm
Wij urouwen van den nieuwen tijd zijn verplicht elkander bij te staan, Vereenigd konden wij de wereld overwinnen.
Kedactie en Administratie :
Hoofdagente voor België : Emilie Claeys, Kleistraat 95, Gent.
N. VAN KOL, Aywaille bij Luik.
I
Drukker en Hoofdagent voor Holland: J T i e t e r s & Co. te Maastricht. I
Kan vrij de man zijn waar de vrouw In slavenkeetnen zucht ?
Inhoud: Oorlog of niet? — Een voorstel. — Bericht. — Ingezonden. — Extaze. — Praatjes over boeken. Corresp. - Steunfonds G. E. — Strijdpenning.
Oorlog Eene vraag
of niet? aan de
vrouwen.
Wilt gij den oorlog? — Geene vrouw die op deze algemeene vraag zou durven antwoorden m e t ja. Haar verbeelding toch spiegelt zich daarbij alles voor wat Bertha von Suttner zoo meesterlijk in beeld bracht in „Die Waffcn nieder:" de overgeërfde vooroordeelen; de verwoesting van jong, mooi menschelijk geluk; de steeds wederkeerende angst voor nieuwe oorlogsverklaringen; de niet-te-vinden 'eerste oorzaken die een oorlog schijnen te wettigen; de verblinding op één punt van overigens edele zielen; de demoralisatie van natuurlijk-menschelijke gevoelens; de verspilde moed en krachten op h e t slagveld; de gruwelijke toestanden in ambulances en hospitalen; de onmenschelijke tooneelen, afgespeeld op het slagveld na den s l a g ; de gehoonde en verkrachte natuur, zich wrekend in epidemiën, wreeder en moorddadiger nog dan de oorlog zelf, — alles kortom, wat ons de vuisten doet ballen in machteloos verzei, ons tranen afperst van gekwetste ziels-gevoelens, ons ondanks ons zeiven den kreet doet u i t e n : „Gevloekt zij de oorlog, — en dat hij verdwijne van den aardbodem !" Niet ééne vrouw, durf ik beweren, die deze aandoeningen niet kent en niet m e t h a r t en ziel gekant is tegen den oorlog in het algemeen. Doch hoe staat het m e t onze consequentie in bijzondere gevallen? Zullen de vrouwen van Nederland durven toonen dat zij logisch denken en zuiver voelen, dat zij onvatbaar zijn voor de drogredenen die iemand een bijzonder geval doen a a n n e m e n , w a a r hij het algemeene vloekt? W a t zal het antwoord zijn der Nedenandsche vrouwen, w a n n e e r men haar ronduit v r a a g t : „Wat denkt gij van den Atjeh-oorlog? Moet deze ' • - r k e r worden uitgesneden of zullen wij hem n voortvreten tot in het merg onzer beenm?" ' e A t j e h - o o r l o g ! . . . Maar de Atjeher is im-
-
v
'
Abonnementsprijs per jaar f 1,60 = fr. 3,00, bij vooruitbetaling. — Losse nummers 3 ct.
m e r s geen mensch, — hij is een vijand! De Atjeher heeft i m m e r s alle ondeugden en slechtheden die van alle eeuwigheid af het k e n m e r k zijn van den te-beoorlogen vijand? De eer van het lieve vaderland vordert i m m e r s dat dit ongedierte van den aardbodem verdwijne, dat het worde uitgerot tot den laatsten man, de laatste vrouw, het laatste k i n d ? . . . En dan, — en dan, — het is zoo stil en duf bij vredestijd in de militaire wereld; zoo'n oorlog, daar in de verte tegen dat ongedierte, geeft nu en dan k a n s op promotie! Ik durf het bijna niet zeggen, en toch moet ik h e t : ik heb genoeg kijkjes gehad in de militaire kringen, om te weten hoe de officierswereld, onbewust soms, wordt beheerscht door dat denkbeeld van „promotie". Kan het anders ? Een luitenant die geen fortuin heeft en die de . . . de dwaasheid, zullen we m a a r eens zeggen, heeft gehad van rijke erfdochters te laten loopen voor het a r m e meisje dat hij liefheeft, — zoo'n luitenant lijdt fatsoenlijke armoe. En door de slechte promotie blijft hij armoe lijden totdat de kinderen groot zijn, opgegroeid in de duizend- en- één ontberingen, opofferingen, veinzerijen, kleinzielige en geestdoodende berekeningen, waarvan zij zouden weten mêe te spreken die een „stand" hebben op te houden zonder geld, — indien niet juist stilzwijgen mêe behoorde tot de zwaarste h u n n e r plichten. En de kindertjes zien bleek, en mochten wel eens w a t beter voedsel hebben en een maandje aan zee zh'n; en de kleeren der jonge moeder zijn schamel en k a a l ; en de gezichten van bakker en slager worden langer in verhouding tot de aangroeiende lengte der r e k e n i n g e n ; en het leven wordt steeds ondragelijker door den last der zich opeenstapelende zorgen en bekommernissen . . . Kwam er daarginds, in Atjeh, m a a r w a t schot in! Verdwaalde een der vijandelijke kogels, die zoovele minderen vellen, — je weet wel, van die kolonialen, die geteld worden als collies en niet als menschen, als of ze geen moeders hadden, geen vrouwen en kind«ren die om hun weenden! — verdwaalde zoo'n kogel m a a r eens naar . . . h e t . . . h a r t . . . van een majoor of kapitein of eersten luitenant . . . dan k w a m er schot en dus promotie. Dan konden de kindertjes naar hartelust melk drinken en eens de zeelucht g e n i e t e n ; kon Mama zich o, zoo'n hoognoodig kleedingstuk aanschaffen; kon men den toorn van bakker en
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW. slager bezweren door een kleine a f k o r t i n g . . . o, Ik weet het wel: uit menschelijkheid springt m e n de middelste schakels van dien logischen gedachtenketen m a a r over; m e n werkt het onmenschelijke beeld niet u i t ; — m e n denkt aan de zijnen, die gebrek lijden, — m e n hoopt en wenscht voor hen, bidt er misschien bij. Doch de eerste en laatste schakels k u n n e n niet verbonden worden zonder de middelste; en dit alles bewijst slechts dat zelfs een der beste dingen die er op de wereld zijn: huwelijksleven uit liefde en teedere zorg voor de kinderen der liefde, verpest is door de smetstof van den oorlog; dat zelfs de natuurlijke gevoelens der vrouw, — die toch het laatst van al wordt aangetast door een heerschend bederf, — in onze ontwrichte en verkankerde maatschappij h u n n e zuiverheid verliezen en moeten verliezen. Die jonge moeder, onbewust den dood wenschend van anderen, die haar niets misdeden, opdat hare kinderkens het voedsel en de zeelucht mochten hebben die zij behoeven, — in hare naïve wreedheid dondert zij in onze ooren en gewetens: „Gevloekt zij de Atjeh-oorlog — en er kome ten spoedigste een einde a a n ! " De eerste oorzaken van den Atjeh-oorlog liggen in het duister en worden misschien wel opzettelijk in het duister gehouden; want er zijn redenen om te gelooven dat deze krijg niet tot eer strekt van onze nationale reputatie. Een ruw, m a a r eerlijk man, Nierstras heeft er voor gewaarschuwd in de Tweede K a m e r : j„Begin er niet aan, w a n t het zal een massa geld en menschenlevens kosten!" Doch evenmin als Casandra, de ongeluksprofetes in het aloude Troje, vond hij gehoor bij een verdwaasde en zelfzuchtige Regeering. Een ander eerlijk m a n , de Minister P r u y s van der Hoeven, had den moed te zeggen: „De Atjeh-oorlog is eene schande voor ons land; hoe eer hoe liever m o e t e r een einde aan gemaakt worden!" Hoon en spot waren zijn deel, als van allen die eene harde, beschamende waarheid durven slingeren in het aangezicht dergenen, die wandelen op de wegen der boosheid en der oneer. De redenen waarom de Atjeh-oorlog wordt v o o r t g e z e t ? . . . De ridderlijken onder de verblinden spreken uit rassenhaat, uit averechtste vaderlandsliefde, uit onbewuste dierlijke wiaakzucht. Konden zij er toe gebracht worden hun vooroordeelen af te leggen, hun haat en wraakzucht te beheerschen, — dezelfde ridderlijkheid die hen t h a n s tot „volhouden" aanspoort zou hen dan doen zeggen: „Er is genoeg gemorst m e t menschenlevens en met de penningen des volks, — laten wij er een einde aan m a k e n ! " Doch er wordt gemompeld en zelfs openlijk gezegd, — en als het waar is moest het met bazuingeschal verkondigd worden van alle daken, — dat de Atjeh-oorlog wordt gaande gehouden om militaire leveranciers tn aandeelhouders van stoomvaartmaatschappijen te verrijken. Dit gerucht is zóó algemeen, er wordt in sommige kringen zóózeer over gesproken als over een feit, dat het wel meer ooren zal bereikt hebben dan de mijne. En waarom zou het laster zijn? Aan den ivortel van schier lederen oorlog ligt het persoonlijk belang van individuen of kongsies ... Men wordt des duivels, als men daarover doordenkt! En, nieuw bewijs voor het overal doorsijpelende gif dat alle zielen besmet en alle natuurlijk^ gevoalens uit hun verband rukt, — men, — neen, laat ik oprecht spreken, I K , die geen sterveling leed doe of wensch,
ik zou in arren moede kunnen neerschieten wie lichtzinnig een oorlogsverklaring teekent en wie een oorlog uit laag eigenbelang gaande houden. Ik begrijp, ik gevoel hoe de onschuldige, de rechtvaardige, de zachtmoedige, op een gegeven oogenblik misdadig kan worden door de misdaad van anderen. De Atjeh-oorlog is een misdaad van den beg i n n e ; en hij is geworden tot een k a n k e r waaraan gansch Nederland en en zijne bezittingen naar ziel en lichaam lijden. Hij slorpt op menschenlevens bij duizenden en duizenden; hu' slorpt op den moed, de geestkracht en het beleid van brave manschappen en officieren, die geleerd hebben in den oorlog te gelooven, en hem volbrengen, helaas! met al den ernst van een heilig plichtsgevoel; doch hij ontketent ook de booze hartstochten die er sluimeren in den gevernisten barbaar en sleept Nederlandsche Europeanen mêe tot gruweldaden, die wij vervloeken wanneer ze bedreven worden door i Turken of Kozakken. Hij verkracht de natuur', lijk-goede gevoelens van een volk, dat tachtig [ jaren als leeuwen vocht voor de vrijheid van denken en zijn. Hij slorpt op millioenen en millioenen, — bijééngezweet door de reeds drie eeuwen lang door ons uitgezogen Javanen, bijééngeborreld door een volk dat zich zeiven, met vergunning eener gewetenlooze Regeering, verkankert m e t a l c o h o l . . . In naam van alles wat recht en menschelijk is, vrouwen! moeders! er moet een einde komen aan dien gruwel. E n wij m o e t e u h e l p e n a a n d i e n gruwel e e n e i n d e te m a k e n , wij, vrouwen van Nederland! Hoe? Mederegeeren doen w i j n i e t ; niet eens mogen wij de m a n n e n helpen kiezen die ons regeeren zullen. Maar de tijden veranderen. Een nieuw Parlement is in Nederland gekozen, en in dat Parlement zetelen — om niet eens te spreken van de vele vooruitstrevenden die zich liberalen en radicalen noemen — leden eener Partij die al het oude, voor zoover het onzedelijk en onrechtvaardig is, ten doode heeft opgeschreven; afgevaardigden, die het machtige veto van een groot deel des volks durven toedonderen aan allen, die het oude h a n d h a v e n omdat het hun voordeel geeft. Indien onze twee socialistische afgevaardigden al niet bij machte zullen blijken in ééns de Nederlandsche maatschappij te hervormen, zij zullen toch de slapenden wakker schudden, zij zullen, onder het volk dat uit liefde of uit h a a t n a a r hen ziet, ideeën werpen die doordringen als de olievlek in vloeipapier, ideeën van een nieuwe orde, ideeën die machtig opwellen uit het den mensch aangeborene bewustzijn van recht en rechtvaardigheid. Politieke bemoeienissen, althans van parlementairen aard, stonden nooit op het levensprogram der familie van Kol. Het kiezen eener woonplaats in een vreemd land, terwijl wij schreven voor het Nederlandsche volk, bewijst reeds dat wij onzen tijd en krachten wilden veil geven voor de goede zaak, doch overigens niet op de*n voorgrond wenschten te treden. Intieme familie-besluiten, als bijv. het op nieuw aangaan van een huurceel alhier, kort vóór de verkiezingscampagne, bewijst dat wij er niet over dachten aan deze campagne deel te nemen. Doch de Partij eischte het als een zedelijken • plicht; en mijn m a n , mij raadplegende, ontving
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW. ten antwoord: Plicht vóór alles. Ieder die mij meer van nabij kent, weet welk een persoonlijk offer het voor mij is, afstand te doen van de afzondering en de eenzame natuur, waarin mijne ziel zich beweegt als in haar natuurlijk element; reeds als kind zocht ik altoos de eenzaamheid op en als jong meisje heeft niem a n d mij ooitin gezelschappen ontmoet. Doch ter wille van het algemeen belang was ik bereid w a t vroeger het offer te brengen dat ik later toch aan mijn kinderen brengen moest. Toen een vriend mij dus schreef dat mijn man hoogstwaarschijnlijk te Winschoten gekozen zou worden, schreef ik dezen: „Nu, als jij Kamerlid wordt, dan leggen wij er ons bij neer niet alleen, m a a r — ik regeer zelfs mêe." Het half schertsend uitgesproken woord werd door mijn m a n in vollen e r n s t opgenomen. Hij is toch van meening, dat de raad en de denkbeelden eener eerlijke vrouw wèl waard zijn om in aanmerking genomen te worden. En niet enkel mijn raad en denkbeelden, doch die van alle denkende en voelende vrouwen in Nederland die ze hem zullen willen kenbaar maken. Nooit zullen de vrouwen in ons land k u n n e n zeggen dat de afgevaardigde van Kol haar beschouwde als nullen zonder c i j f e r . . . Aan deze bespreking heeft dit artikel zijn ontstaan te danken. En ten innigste dring ik er op aan bij mijne zusterbladen Evolutie en Bela.ng en Recht, dit gemeenschappelijk belang te willen steunen door hare medewerking; hetzij door dit artikel over te nemen zóó als het is, hetzij door zelve de kwestie „Atjeh-oorlog" te behandelen . . . In kleinigheden mogen wij drieën verschillen, in hoofdzaken als deze zullen wij het wel eens zijn: dat schandvlekken ten spoedigste moeten worden uitgewischt en kankers ten spoedigste uitgesneden. Ik smeek haar, deze zaak zoodra mogelijk te bespreken, hare argum e n t e n vóór of tegen uitéén te zetten, en aan hare lezeressen de gelegenheid te geven hare meening daarover uit te spreken; ook, als het kan, handteekeningen biiéën te brengen van vrouwen, die n a rijp beraad het einde van den Atjeh-oorlog wenschen. Opdat mijn man bij de vrouwen steun vinde in de moeilijke taak die hij zich vrijwillig heeft gesteld. Want, — onverschillig welken tegenstand hij moge ondervinden, en al zou hij met zijn medesocialist Troelstra geheel alléén staan in de Kamer, — hij wil den Atjeh-oorlog ter sprake brengen in het Parlement, en aandringen op het beëindigen er van. Niet een plotseling en ondoordacht afcommandeeren van den oorlog wil hij eischen, m a a r het samenstellen eener commissie van m a n n e n van verschillende richting, bekend als eerlijk en onpartijdig, om te beraadslagen over de beste wijze van doen in deze. W a n t het is een zeer netelige k w e s t i e ; een kwestie- die evenveel tact vereischt als zelfopoffering en rechtsbewustzijn. Het m e s moet gezet worden in eigen ziek vleesch; en wanneer het Nederlandsche Gouvernement daartoe komen mocht, dan mogen wij van dat Gouvernement nog meer groots en goeds verwachten. En in elk geval, — het volk zal over die kwestie gaan nadenken. En onder dat volk zijn vrouwen die durven denken, en die haar invloed wel niet zullen ongebruikt laten om het volk te helpen recht en goed te denken. Men vreest dat een vrijwillig doen ophouden
45
van den Atjeh-oorlog schade zou doen aan ons prestige bij de overige Archipel-bewoners, inzonderheid die van J a v a ; ja, dat dit hen zou drijven tot o p r o e r . . . Ik, die de J a v a n e n een beetje ken, vooreerst door j a r e n l a n g in h u n midden geleefd te hebben, m a a r veel meer nog door eene intuïtie die door den bekendens Roorda van Eysinga als j u i s t werd erkend, — ik vrees daarvoor niet; en wijzeren dan ik vreezen dat evenmin. Vooreerst reeds, omdat het nog nooit ofte n i m m e r in de wereld vertoond is, dat herstel van onrecht schaadde aan iemands prestige. De Wijze, dien ik te meer liefkrijg n a a r m a t e het leven mij zijne leer te duidelijker openbaart, sprak: „Indien uw rechteroog u ergert, ruk het uit en werp het van u ; en indien uwe rechterhand u ergert, houw ze. af en werp ze van u ; het is beter m e t één oog en ééne hand het eeuwige leven in te gaan, dan beiden te behouden en verloren te gaan". 1) Atjeh is een boos oog, dat velen ergert; — een christelijke regeering moet het uitrukken en wegwerpen op gezag van h a a r meester. Nooit kart eene daad van r e c h t rechtstreeks onrecht veroorzaken, daar zij j u i s t uit haren aard de bronnen van onrecht stopt. Nooit mag, waar recht gedaan moet worden, de vraag oprijzen: wat schade zal er het gevolg van kunnen zijn ? Het recht doet zich zelve recht; eene daad van recht kan geen onrecht b a r e n ; wij hebben ze eenvoudig te doen, en hare gevolgen over te laten aan de onfeilbare logica die ons, — of wilt gij liever, — aan den onfeilbaren wil die de wereld regeert. En dan, ten tweede, de Javanen zijn kinderen en dus gemakkelijk te bepraten. Van dit feit m a g in een eerlijke aangelegenheid een eerlijk gebruik worden gemaakt. Indien, van stonde aan, Residenten, Controleurs, Ingenieurs, Predikanten, kortom alle ambtenaren die veel m e t Inlanders omgaan, eens m e t dezen vertrouwelijk begonnen te praten in dezer voege: dat onze jonge koningin een teeder hart heeft; dat zij sakit hati (verdriet, hartepijn) heeft over dien oorlog die zooveel bloed en geld kost; dat zij-er met verstandige m a n n e n over heeft gesproken dat het toch beter zou zijn, het geld dat de oorlog kost te besteden aan bevloeiing van rijstvelden, aan het aanleggen van spoorwegen, de bewouding van bergen, de opheffing van heerediensten, de vermindering van belastingen, enz. enz.; — en indien dan, in dien tusschentijd, ons G o u v e r n e m e n t iets van al deze dingen begon te doen, dan zou, dat bezweer ik u, dat kindervolk niet denken aan opstand en geweld; het zou, in zijn eenvoud, de saamgeslagen handen ten bewijze van eerbiedigen groet aan het voorhoofd brengen en zeggen: „Geloofd zij Toewan Allah! 2) Ons hart, waaraan het verdriet knaagde als een worm, wordt licht, en zoo groot als een berg, omdat het den Heer behaagd heeft deze gedachte te leggen in h e t h a r t der jonge Koningin." Vraagt allen, die de Javanen kennen omdat zij ze een weinig liefhebben, of dat niet de taal zou zijn die zou vloeien van de lippen van het verheugde volk dat zoo lang alles geduldig droeg, — wanneer het de blijde boodschap, h e m verkondigd, bekrachtigd zag door d a d e n ; — helaas, daden slechts van lang verwaarloosden plicht! Of 1) I k citeer uit het hoofd, dus niet heelemaal letterlijk. 2) De Heere God.
-JU
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAP ALS DE VROUW.
hebben ze, in het verhongerde Tegalsche, mijn m a n niet gezegend als een Godsgezant, toen hy, van wege het gouvernement, arbeid, water, — en dus voedsel bracht in eene streek waar het volk van ellende verging? Hebben de inlandsche hoofden met wie hu' sprak, geen tranen van dankbaarheid geschreid om de verlossing die hij bracht van watersnood, droogte en hongersnood; zijn de arbeiders niet van heinde en verre gekomen om te graven en te spitten, begrijpende dat ieder j a a r dat het werk vroeger gereed was, een jaar van ellende minder w a s ? En hebben mijn kinderen en ik, en de gezinnen van al degenen die werkzaam waren onder het bestuur van mijn man, ooit iets anders ondervonden van die als uitschot bekende wezens, dan eerbied en behulpzaaïnheid? Nooit is mij, zelfs wanneer ik moederzier alleen zat in mijn bamboezen hut, te midden van woeste Madureezen en krijgsgevangen Atjehers, of van duizenden uit ongunstig befaamde oorden bijeengescharrelde koelies, iets onaangenaams aangedaan; zelfs hielden de mandoers 3) ongevraagd en zonder dat ik het wist over mij de wacht. En nooit heb ik iets gevoeld dat naar vrees zweemde, waar ik mij ook ooit met Inlanders alléén bevond. Wij waren goed voor hen — en het recht doet zich zelve recht. En dat volk zou oproer maken wanneer m e n het goed deed? Geen kwestie van. Het zal duizendvoudigen zegen van Toewan Allah afsmeeken over onze hoofden, — over onze onwaardige hoofden en onze zelfzuchtige harten. En het zal ons liefhebben, — ons, die het alle reden heeft te haten. En laat, mijnentwege, al hun zegenbeden zich maar concentreeren op het hóófd van het jonge meisje, dat waarschijnlijk vervuld is van heel andere dingen dan van Atjeh-gruwelen en Javanengeluk. Als er maar een eind komt aan den g r u w e l ; als er maar een volk, lang door ons miskend en uitgezogen, gelukkig wordt gemaakt. Het heerlijk werk, de irrigatie van WestBrebès, dat m y n man in het Tegalsche mocht uitvoeren, was het gevolg van den schrik, die ons Gouvernement in de leden was gevaren bij gelegenheid van het Bantamsche oproer: van de Bantammers, die al honger leden toen Multatuli zijn Max Havelaar schreef. De schrik voor wraak wegens talrijke en lang gepleegde gruwelen is geen edel motief; maar zij werkte toch iets goeds uit voor de geduldigen die óók hongerden, maar nog niet aan oproer dachten . . . Zou het niet een schoon einde zijn der 19e eeuw, die ook in Nederland zooveel edelmoedige denkbeelden zag ontkiemen, wanneer met dit tijdperk der christelijke jaartelling tevens werd afgesloten het onchristelijke tijdperk van den Atjeh-oprlog? Vrouwen van Nederland, en inzonderheid gij, geesteszustèren die De Vrome leest; onze wettelijke invloed is gering, maar onze zedelijke invloed kan groot zijn. Zullen wij hem niet gebruiken om ons Gouvernement te dwingen tot een daad van r e c h t ? Overweegt dan deze zaak in het heiligdom uwer moederlijke ziel, — en spreekt uw oordeel. Gij zult den m a n niet in den steek laten die uw woordvoerder wil zn'n in het Parlement. Komt dan allen op, zegt uwe meening, s t e m t de onze bij; en laat 3) Werkbazen.
mij recht veel handteekeningen mogen ontvangen om te plaatsen onder dit eenvoudige postulaat: Wij, vrouwen vau Nederland wenselieu e e n einde ie zien gemaakt a a u den Atjeli-oorlog! Nellie.
Aan alle vrouwen, die zich voor deze zaak interesseeren, doe ik het vriendelijke verzoek, lijsten ter onderteekening te willen doen rondgaan bij vriendinnen en geestverwanten. Hoe meer ijver er worde bijgezet hoe liever, daar de zaak zeer spoedig in de Kamer aan de orde zal komen. N.
Een Aan
voorstel.
allen die iets voelen voor ons volk.
Het feit, dat in Amerika op de verkiezingsdagen de verkoop van alkohol verboden is, speelt mij maar al door het hoofd; vooral nu verschillende bladen weer meer of minder rechtstreeksche toespelingen maakten op de ergelijke viering van onzen jongsten Nationaaldag in de groote steden. Zou er geen k a n s bestaan dat men in Nederland den alkohol-verkoop belette op alle nationale feestdagen? Mij dunkt, dit voorstel moet toch bij allen sympathie wekken, óók bij de eerlijk-koningsgezinden. Of ligt er voor dezen niets grievends in, dat de verjaardagen h u n n e r geliefde Regentes en nóg meer geliefde „jeugdige Oranjespruit", worden gevierd in dronkenschap, gemeen gezang en hoererij? Dat ging nog aan voor haar Papa, die volgens zijne reputatie moeilijk anders geëerd kon worden dan door s a t u r n a l i ë n ; m a a r dit bijna-nog-kind, deze reine menscheknop, die van orgiën en saturnaliën wellicht niet eens den n a a m nog kent, zou zich, geloof ik, innig gekrenkt voelen in haar jonkvrouwelijke reinheid en waardigheid, indien zij wist hoe hare feestdagen gevierd worden met beestelijkheden. Niet als royaliste voor de koningin, m a a r als vrouw voor het ongerepte meisje neem ik in deze den handschoen op. Doch mijn grootste zorg is voor het volk, dat men van hoogerhand periodiek laat afzakken tot erger dan dierlijk peil; mijn grootste ergernis is de onwaarheid, het valsche enthousiasme,deopgeschroefdejenever-oranje-liefde en de daarmee gepaard gaande woeste haat jegens andersdenkenden, die m e n stelselmatig kweekt bij ons volk. Wil het Nederlandsche volk zijn vorstin liefhebben, tot dweepens toe, — goed. Mits deze liefde echt zij, mits dit dweepen met één mensch niet ontaarde in feilen haat jegens andere menschen, m i t s de hulde die m e n haar brenge kalm en edel zij, kunnen wij, niet-royalisten, er vrede mêe hebben, zooals vrijdenkers en atheïsten vrede k u n n e n hebben m e t een eerlijk en oprecht geloof. Maar niemand, zelfs de m e e s t koningsgezinde onder de koningsgezinden, k a n er vrede mêe hebben dat een onschuldig meisje worde gediend als oudtijds de godin Astarte, — met offers van menschenwaarde en vrouweneer, m e t het geschrei der ongelukkigen die negen maanden na de feesten geboren worden om vermoord of verwaarloosd te worden. Niemand kan er vrede mêe hebben, dat in een beschaafd land koninginnedienst een voorwendsel worde tot volks-demoralisatie.
GEEN SLAAE IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
Daarom wenschte ik dat dsze k w e s t i e : viering der nationale feestdagen met of zonder alcohol een p u n t van bespreking werde in ons Parlement. Geen kwestie die kans heeft op zóó vlugge afdoening en zoo harmonische oplossing als deze. I m m e r s , daarbij worden de geheelonthouders in het Parlement bezield door hun zedelijk beginsel; de demokraten en socialisten door h u n n e liefde voor het volk; de koningsgezinden door de kiesche vereering voor hun jonge Vorstin . . . Nooit kunnen meer verschillende motieven leiden tot zóó éénig een doel: verbodvan drankverkoop op de nationale feestdagen. M e d e - d r a n k b e s t r i j d e r s , mede —feministen, volksvrienden, en gij allen, die eerlijke opvoeders zijt van het volk door middel der dagbladpers; — willen wij niet de handen in één slaan en te samen een verzoekschrift richten tot de leden van het nieuwe Parlement, om deze zaak in bespreking te nemen en af te doen, eer de aanstaande kroningsfeesten een smet van schande werpen op de regeering der jonge vorstin? Eer zij een bladzijde vol j a m m e r en onzedelijkheid te meer toevoegen aan het levensboek van ons volk? Zoekt gij, die bekwamer en praktischer zijt dan ik, den goeden vorm voor deze aangelegenheid. Maar ik bid u in den naam der menschheid en der menschelijkheid, draalt niet! W a n t de jaren in ons Parlement zijn gelijk aan dagen; eer wij het weten is het kroningsfeest daar. En k r i m p t uw hart niet, als het mijne, bij de gedachte aan al de hartstochten die alsdan zullen worden ontketend, aan al het vuile schuim dat alsdan boven zal drijven — om, o krenking aangedaan aan al wat v r o u w ' h e e t ! — een jonge maagd te eeren! Wie met mij iets voelt voor het gewicht dezer kwestie, die ijvere voor de snelst mogelijke invoering van dezen m a a t r e g e l : v e r b o d van alcohol-verkoop op alle nationale feestdagen. Dit artikeltje was reeds ter perse, toen ik uit De Voksvriend v e r n a m dat van meer bevoegde zijde reeds de hand aan den ploeg geslagen is. De Alg. Verg. van de Ned. Vereen, tot Afsch. v. St. Drank heeft besloten in zake kroningsfeesten een manifest uit te geven, en een adres te richten tot de koningin. „Wat zal 't geven ? !" vraagt Sluit Schiedam. En ik vraag het mêe. Men houdt aan vorstelijke hoven wel van een glaasje, en 't is de vraag of men er den ernst der Geheel-onthoudings-beweging inziet, of men aan ons hof weet hoevéél oranje-bitter er meespreekt in het „oranje-boven!" geroep. Maar in elk geval, mijn wensch is vervuld, er wordt iets gedaan. Mij blijft dus "niets te doen over, dan er bij alle vrouwen op aan te dringen dat zij in alle kringen propaganda maken voor deze idee: en te hopen dat, wanneer in de Tweede Kamer het punt „kroningsfeesten" aan de orde komt, vele kamerleden zullen aandringen op verbod, of m i n s t e n s op uiterst strenge beperking van drankverkoop bij die feesten. W a t is er veel te doen, ook voor ons, vrouwen, die naar de letter der wet niet meedoen m o g e n ! Veel goeds en groots! Ik heb eene idéé: de eeuw die t h a n s ten einde loopt, was de gezegende eeuw der grootsche, edelmoedige denkbeelden. In het nieuwe Parlement zullen twee eeuwen zoetjes ineenvloeien . . . Zullen wij niet al onze krachten aanwenden om te
1:7
maken dat, óók in ons Parlement, de komende eenw worde die der grootsche en edelmoedige daden? Er is veel te doen, zusters, veel, véél! Omgorden wij onze lendenen en ontsteken wij onze lampen, ten arbeid bereid! NELLIE.
Bericht. Mutualité
Maternelle.
Wie nu iets voor ongelukkigen wil doen, steune een goed plan dat een groote toekomst kan hebben, doch als het niet gesteund wordt gaat het plan niet door. De kon. goedkeuring is er al, maar nog geen geld om Reglement en Statuten te laten drukken en te verzenden. Het betreft een ondersteuning van kraamvrouwen, geen liefdadigheid die vernedert, m a a r een vaste uitkeering aan de leden en verder buitengewone steun waar deze noodig is. Altijd, zoover de kas reikt, en daarom zal de buitengewone hulp vooreerst alleen verleend k u n n e n worden aan die vrouwen die het m e e s t verlaten en het meest hulpbehoevend zijn en het meest onbillijk worden bejegend - de ongetrouwden. Soortgelijke vereeniging is in Frankrijk de Mutualité Maternelle. De nu hier opgerichte draagt een minder welluidenden naam : Onderlinge Yrouwenbescherniing. Wilt ge er meer van weten en de oprichting mogelijk maken, zend dan geld voor drukkosten, dan krijgt ge als 't zoover is een exemplaar van Reglement en Statuten cadeau gezonden en dan weet ge er alles van. In alle groote plaatsen moet een correspondent zijn, die leden werft. Het bestuur is gevestigd te Rotterdam, Secretaris-Penningmeester is Mevr. van Loon van den Berge aldaar, Gerard Scholtenstraat 44.
Ingezonden. D e Synode der Ned. Iferv. K e r k en het Yrouwenstemreclit. In de laatste zomervergadering van de Synode der Ned. Herv. Kerk is behandeld een dooide Classicale Vergadering van Alkmaar ingediend voorstel, ten doel hebbende om door wijziging van Art 3 van het Alg. Regl. dier Kerk aan de vrouwelijke lidmaten stemrecht te geven. Dat voorstel, m e t een ander van gelijke strekking ten opzichte der bedeelden, door een der leden dier Classis, ingediend beoogde een einde te m a k e n aan eene bestaande regeling waarbij aan de vrouwen geen invloed op den gang der Kerkelijke zaken wordt gegund. Na uitvoerige bespreking werd het voorstel met 15 tegen 4 stemmen verworpen. Het loont de moeite eens na te gaan op welk standpunt de leden der Synode zich stelden, welke soort van a r g u m e n t e n ter verdediging of bestrijding werden aangevoerd en welke geest de Synode bij de behandeling bezielde. Allereerst treft ons (ik ga af op een verslag voorkomende in het N. v. d. D. van 1 Sept. 1897 3e blad, bladz. 8) de volkomen afwezigheid van eene principieele bespreking. Alle a r g u m e n t e n die blijkens dat verslag zijn te berde gebracht, raken den kern der zaak niet.
4s
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW
De groote vraag die de Synode, krachtens het geestelijke karakter, het ideële doel der Kerk het eerst had moeten zien, bleef onbesproken. Die vraag was of het rechtvaardig is, de vrouw die voor de godsdienstige gemeenschap even goed een karakter, een mensch is als de m a n , door het haar onthouden van invloed op den gang der kerkelijke zaken te qualificeeren als wezen van lager orde, m. a. w. h a a r a priori eene eigene overtuiging, zedelijk oordeel, gewe ten te ontzeggen. Als ééne organisatie zich moet laten leiden door overwegingen ontleend aan het geestelijk karakter harer leden, dan moet het voorzeker de Kerk zijn. De Synode stond evenwel niet op dat ideële standpunt, maar bewoog zich in de lage sfeer van materialistische overwegingen. W a t te zeggen bijvoorbeeld van een a r g u m e n t als dit: „Dat het stemrecht haar behoorde verleend t e worden, omdat zij helpen voorzien in de behoeften van den eeredienst en van de arm verzorging, worden aangeslagen in den hoofdelijken omslag." Nu weet ge het, o vrouwen! niet zoozeer omdat ge als godsdienstige en zedelijke persoon lijkheid rechten hebt, een reden die afdoende zou zijn, maar omdat (of indien?) ge geld hebt en meebetaalt, zou het U gegund zijn mee te spreken. Het is alsof w,e een oud-liberaal hooren spreken over rechten en plichten van denStaatsburger. Geen rechten zonder plichten, waarbij onder plichten alleen werd verstaan . . . belas ting betalen. Of van een a r g u m e n t als dit: „Dat van het bezit van stemrecht door de vrouwen allicht verdeeldheid in de huisgezin nen het gevolg zou k u n n e n zijn," eene rede neering die in het kort hierop n e e r k o m t : Om dat bij het bezit van stemrecht door de vrouw, beiden, m a n en vrouw het recht erlangen eene overtuiging te bezitten en die uit te spreken, en verschil van meening mogelijk wordt, komt het ons het makkelijkst voor een van beiden onmondig te verklaren. Wij mannen verklaren daarom de vrouw onmondig. Nu worden wij niet tegengesproken en de vrede is bewaard. Ja de vrede is bewaard, maar ten koste van het recht, der vrouw. Een vrede, in zich zelf onrechtvaardig, omdat hij gekocht is door opof fering van de individualiteit van de vrouw, van haar recht om uit te spreken wat zij goed acht. Dus, het brutale mannenegweld gehuldigd door de Kerk. Door de Kerk, die notabene be weert het huwelijk hoog te houden,' maar n u elke verhevene, reine en rechtvaardige opvat ting van de verhouding tusschen man en vrouw bezoedelt, door de vrouw ondergeschikt te ma ken aan den man. Zegt men te veel, als men beweert dat wie zoo spreekt opportunistisch zich schikt naar de eischen van het onvolmaakte practische leven, en zijn rechtvaardigheidsideaal prijs geeft om aan de moeilijkheid te ontkomen? De aangewezen oplossing ware hier geweest dat, wanneer m a n en vrouw gelijke rechten hebben, zij bij verschil van meening leeren el kander te verdragen, zooals zij nu trouwens reeds ten opzichte van vele andere voorkomen de verschilpunten doen moeten. Er zij tusschen hen beiden nooit twist over de vraag wie van hen het gezag heeft, m a a r dat beiden m e t gelijke gehoorzaamheid buigen voor de m a c h t der liefde die zij in elkanders hart ontdekken.
Een ander bewijs dat de Synode haar ideël s t a n d p u n t prijs geeft, een kenmerk van het Christendom verloochent, is de volgende rede neering: Men moet wachten totdat de burgerlijke wet gever oordeelt dat de vrouw bevoegd is het s t e m r e c h t uit te oefenen. M. a. w . : de Staat ga voor. De Kerk moet d u s niet meer als draagster der ideale gerechtigheid in haar Evangelie vervat, krachtens ideële beweegredenen doen wat rechtvaardig is, m a a r met het uitspreken van een eisch der gerechtigheid en het doen daarnaar wachten totdat de staat, die bij de toekenning van burgerlijke rechten alleen vraagt n a a r den drang der partijen, m. a. w. wacht tot de betrokken partijen doördenoeconomischen nood gedwongen zijn ter verbetering h u n n e r positie dat recht te vragen, de Kerk is voorgegaan. Als men het niet las zou m e n het niet ge looven ; m a a r de geheele redeneering k o m t hierop neder dat de Kerk overbodig verklaard wordt. Waar blijft op die wijze het zuurdeesemkarakter door Jezus aan zijn Evangelie toege schreven ? De Kerk moet in rechtvaardige zaken het voorbeeld geven, of ze houdt op Kerk te zijn. Als zij en hare dienaren wachten totdat de de publieke opinie veranderd is om dan mede te gaan, waarvoor bestaat zij dan, waarvoor dient dan de prediking, of liever w a t voor in houd heeft dan die prediking? Een bedenkelijker concessie kan de kerk niet aan het materialisme doen, dan door te erkennen dat de macht van den vooruitgang niet uit haar, maar uit de oeconomische ont wikkeling onzer maatschappij, uit materieele oorzaken voorkomt'. Of zou wie zoo spreekt, vreezen den strijd aan te binden tegen verouderde meeningen in vele deelen der Kerk gehuldigd? Maar eilieve, welk recht heeft zij dan, het Evangelie der zelfverloochenende liefde te pre diken, te spreken van een kruis dat m e n op zich nemen moet in den strijd voor waarheid, gerechtigheid en liefde, en tegen onkunde, dwaling, vooroordeel, zelfzucht enz. Een a r g u m e n t welks vermelding, hoewel het h e t beginsel niet raakte toch zekere han digheid verried, w a s het volgende: „dat de vrouwen na afgelegd e x a m e n als godsdienst onderwijzeressen k u n n e n optreden." Inderdaad, hier wordt het weigeren van stem recht als eene tastbare ongerijmdheid gevoeld. Stel U voor eene vrouw, door de Kerk zelf bevoegd verklaard onderwijs te geven in den godsdienst, onderwijzende jongens (toekomstige lidmaten en stemgerechtigden) en meisjes (toe komstige lidmaten en hoofdelijken-omslag-betalenden, maar niet tot-kiezen-gerechtigden) wier gemiddelde kennis voorzeker boven het gemiddelde peil van de kennis der manslidma ten blijft, wordt door dezelfde Kerk verklaard niet bekwaam te zijn tot de uitoefening van het stemrecht. Men moet erkennen dat zij die tegenstemden, heel w a t aandurfden; zij k u n n e n veel tegen strijdigheid en ideaalverguizing verduwen zon der dat het geweten in verzet komt. Dan w a s er ten slotte nog een a r g u m e n t dat bij de Heeren leden der Synode voorzeker den doorslag gegeven heeft. „Herinnerd werd aan den onafwijsbaren
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW. eisen om aan de vrouwen die het kiesrecht bezitten, ook de bevoegdheid te geven van van gekozen t e worden, en i a de bestuurscolleges, hoogere en lagere, zitting te n e m e n . " J a waarlijk, eene vreeselijke nieuwigheid' eene vrouw als ouderlinge of diaken gekozen, of erger nog, zitting nemende niet alleen in ouder lingen- of diakenenbank, maar ook in het be stuurscollege, wellicht zelfs in de Synode! Men kan niet weten, niet w a a r ? Wellicht verheugen de Heeren leden der Synode, zoo zij in eene groote stad wonen, en eene uitgebreide wijk hebben, zich in de mede werking van liefdezusters of diaconessen, wier arbeidzaamheid, tact en belangeloosheid zij in ofticieele verslagen aan den kerkeraad prijzen. Voorzeker weten zij uit persoonlijke ervaring van hoe groote beteekenis het voor den predi k a n t is, als zijne vrouw door haar tact en m e n s c h e n k e n n i s h e m helpt bij zijn pastoralen arbeid, en door haar zorg voor zaken waaraan de m a n allicht niet denkt, medewerkt om den invloed van haren m a n te vergrooten en tot een zegenrijken te maken. Maar het schijnt dat de t e g e n s t e m m e r s on der de leden der Synode daaraan niet dachten. Zoozeer had het algemeene vooroordeel tegen de vrouw, waarvan de Kerk, helaas, mede de verbreidster is geweest, en d a t enkele genoot schappen tot eene geloofszaak hebben verhe ven, hen bevangen, dat zij zonder eenig besef dat zij eene totale afwezigheid van idealisme verrieden, het voorstel hielpen verwerpen. In de vergadering der Synode werd nog de vraag besproken of de vrouw rijp is voor het stemrecht, en werd de opmerking gemaakt dat elk blijk ontbreekt dat de vrouwen het stem recht begeeren. Erkend moet worden dat in den boezem der Kerk tot heden geen beweging voor vrouwen stemrecht bestaat. Dat is trouwens niet te ver wonderen, als diezelfde Kerk eeuwen lang de onbekwaamheid der vrouw geleeraard heeft en de onderworpenheid der vrouw als eene gods dienstige deugd is voorgesteld (Zie Huwelijks formulier.) Wie dan nog verwacht eene krach tige beweging te zullen zien ontstaan eischt inderdaad te veel. Maar het ontbreken dier beweging bewijst niets tegen het rechtvaardige der zaak. Men doet recht omdat m e n het recht liefheeft, maar wacht met recht doen niet totdat men er om gevraagd wordt. Wie wacht tot dat hij gevraagd wordt, is of onwillig of vergeetachtig o f . . . . erger. Gevraagd m a g overigens worden of niet de vrouwen die door hare energie, haar doorzicht en volharding eene dergelijke beweging in het leven hadden kunnen roepen, zich j u i s t van de Kerk hebben afgekeerd omdat zij haar te traag van gang vonden, en meenden buiten de Kerk om verder te komen. Er werd nog eene opmerking gemaakt over de uitbreiding, die het t h a n s reeds veel t e uit gebreide kiesrecht zou ondergaan. De Synode wist waarschijnlijk niet dat door hetzelfde lid der classis Alkmaar een voorstel was ingediend om, almede door eene wijzi ging van datzelfde Art. 3* Alg. Regl., voortaan het stemrecht niet meer te onthouden aan be deelden. Dit lid achtte het wreed, menschen die reeds geplaagd worden door armoede, boven dien nog bij wijze van straf h u n stemrecht te ontnemen, eene wreedheid die bij de veran
40
derde beoordeeling van de armoede en hare oorzaken veroordeeld is, een maatregel, boven dien in strijd m e t Jezus' woord: Laat u w e rechter hand niet weten wat uwe linker doet. Want terwijl men t h a n s m e t de eene hand liefdadigheid beoefent, o n t n e e m t m e n m e t de andere het stemrecht. Dat voorstel is door de Cl. Verg. van Alkmaar verworpen. Uit het gesprokene ter Synodale Vergadering blijkt, dat het nog minder k a n s van a a n n e m i n g zou gehad hebben dan dat betreffende het vrouwenstemrecht. Als m e n bij de bestaande regeling reeds spreekt van een te uitgebreid kiesrecht, kan men moeielijk er toe overgaan om door het toekennen van stemrecht aan bedeelden het kiesrecht algemeen te maken. Merkwaardig, dezelfde Synode die verleden j a a r een reglement ontwierp op de benoeming van ouderlingen en diakenen, waarin eene po ging werd gedaan om aan de rechten der minderheden te gemoed te komen, en dit jaar dat ontwerp m e t de consideratien der Class. Verg. weer behandelde, vergeet geheel de be langen en rechten van die twee soorten van minderheden, waarvan vooral die der vrouwen door hare talrijkheid evenzeer aanspraak op erkenning heeft als de zich orthodox, modern of Evangelisch noemende minderheden. Wanneer wij nu de argumenten en bijkom stige overwegingen trachten te qualiflceeren, dan kunnen wij volstaan m e t te beweren: Dat uit de gehouden bespreking en uit de s t e m m i n g blijkt, dat aan de overgroote meer derheid in de Synode op dat oogenblik alle idealisme, alle rechtvaardigheidsgevoelontbrak, en dat het traditioneele vooroordeel tegen de vrouw den doorslag heeft gegeven. Zuid-Scharwoude bij Alkmaar. Sept. 1897.
G. W. MELCHEHS.
Pred. Ned. Herv.
Kerk.
Extaze. In de Indépendance Beige komt eene fransche vertaling voor van Louis Couperus' roman Extaze, door een zekeren Charles Sluyts. Deze heer behoort tot het ras der heldhaftige overzetters, die een letterlijke vertaling nog maar het secuurste vinden. Met gewetensvolle trouw vertaalt hij precies zoo als de Heer Couperus schreef, er zich niet om bekommerend, of het resultaat van zijn zwoegen al of m e t slot of zin heeft voor fransche intelligenties. De vreemdelingen die dit verfranschte boek lezen, zullen wel denken dat hollandsche „ex t a z e " houten beenen heeft, en deze nog krom getrokken van de rhumatiek. N.
Praatjes over HET
(Uit
ERFDEEL
boeken.
DER KURTS.
het Noorsch van Björnsterne
Björnson.)
(Vervolg.) Tora, de arme Tora die daar zat te luisteren onder de meisjes, kon het niet langer uithou den; zij viel bewusteloos op den grond; Me vrouw Rendalen droeg haar in haar armen weg. „Ja, ja, dat gebeurde m e t m i j , " aldus klonk Tora's bekentenis, toen zij weder teekenen van leven gaf.
50
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
Natuurlijk bracht Tora's ongeluk, en later de tijding van Hilla Engel's verloving met Niels Fürst, de school in groote opschudding; het was een tijd van angst en verdriet, het zwaarst drukkende op Mevrouw Rendalen, haren zoon en Nora, die langzamerhand een steun was geworden bij het besturen van de school. Thomas werd somberder dan ooit, het w a s alsof een aanval van wanhoop hem ter neder drukte; hij werd gekweld door een zeker gevoel van wantrouwen, hetwelk hij bespeurde onder de onderwijzeressen, en dat zijne moeder zelfs scheen te deelen. Dit zich op een afstand houden van hen, wier eerbied en vertrouwen hij zoo noodig had, was ondragelijk; eens op een morgen, zich tot zijne moeder wendende barstte hij uit: „Kunt gij mij niet v e r t r o u w e n ? " Het hevigste verlangen naar vvederkeerig ge loof en toewijding, bezielde hem. „Zij moesten geduld met hem hebben, en hem nemen zoo als hij was omdat zij in hem geloofden, anders zou hij te gronde gaan." Zijne moeder luisterde, haar h a r t klopte. „Hij heeft gelijk," dacht zij; het werd h a a r o p e e n s duidelijk, dat zij tot nu toe niet zorgvuldig genoeg deze kiesche en gevoelige n a t u u r be studeerd had, die bovenal w a r m t e en gene genheid behoefde, grootere vertrouwelijkheid om hem te helpen in zijnen strijd m e t zijne zenuwachtige en sterk-gespannen gemoedsge steldheid. „Eene werkelijke verzoening had plaats, eene vertrouwelijkheid openbaarde zich, die van zijnen k a n t zich m e t een overstelpenden rijk dom uitstortte." Het was goed dat zij op deze wijze wederkeerig kracht vonden, want moeilijke tijden waren op handen. Mevrouw Rendalen zelve bracht Tora weg n a a r Stockholm; de zaken moesten geregeld worden om haar tijd te geven zich van den schok te herstellen. Zij zocht Niels Furst op en verzocht hem dadelijk Tora te h u w e n ; daarin wilde hij niet toestemmen, hij zou voor het kind zorgen, dat w a s alles. Mevrouw Rendalen zeide hem toen dat zij tot het uiterste met hem zou strijden, het zou een hevige strijd zijn; de oneer die over Tora gebracht was mocht niet onopge merkt voorbijgaan, een fijngevoelig, beschaafd meisje als Hilla Engel moest in geen geval de vrouw van zulk eenen m a n worden. Ondertusschen kwam er op de school een brief van Tora die al hare ellende vertelde, en de trapsgewijze en vreeselijke verblinding aantoonde, waarvan zij het slachtoffer was geworden. Nora werd door een gevoel van moedeloosheid overweldigd. Tora's brief, dade lijk na de mededeeling van Hilla's verloving m e t Fürst, het was te veel voor haar, zij had een gevoel alsof zij in een zee van s m a r t ver drinken 'zou. Rendalen bespeurde dit, en be zield door den vurigen wensch om haar uit deze moedeloosheid op te heffen, sprak hij dien avond met meer nadruk en meer over tuigend dan ooit te v o r e n ; —hij scheen nieuwe kracht en hoop te verkrijgen om dit geloof in eene nieuwe mogelijkheid mede te deelen. Eenmaal had hij op moedelooze wijze over de erfelijkheid gesproken. Dit was werkelijk ontstaan uit een gevoel van gedruktheid. Zijne meening over erfelijkheid was eenvoudig deze, dat de eene geërfde hoedanigheid de andere vernietigt. Men behoefde niet zoo moedeloos
te zijn. Na verloop van tijd zijn alle geslachten zoo vermengd, dat iedere slechte nalatenschap (die iedereen moet trachten machteloos te maken) bijna altijd n a a s t zich eene goede na latenschap heeft, die door oefening krachtig gemaakt kan worden. Dat wil zeggen, zich nooit door het toeval laten leiden, m a a r laten eerst de opvoeder, en d a a r n a wijzelven, in tijds op onze hoede z i j n . . . . Erfelijkheid was geen noodlot, m a a r een toestand. „Er werd somtijds gezegd, dat kennis en om geving niet hielpen. Maar w a t zeide de brief die juist gelezen was? Ten eerste, zeer duidelijk, dat Tora eene erfelijke zwakheid bezat; ver volgens, dat indien Miss Hall hare lezing vier maanden vroeger gehouden had, Tora in ieder geval gered zou zijn geweest. Wij mogen dus wel zeggen: Laat ons elkander, helpen door kennis en door onbevreesden raad. De vrouw wordt tot afzondering veroordeeld. De m a n zoekt gezelschap en kennis. Alleen door kame raadschap zullen de vrouwen elkander leeren om voor hare eigene zaak te strijden." „De innerlijke ontwikkeling is onderhevig aan eene crisis, en dan is o m g a n g d r u k k e n d ; hierin moet ieder handelen zoo -als hij kan. Maar er bestaat geen twijfel aan : wij bevor deren onze innerlijke ontwikkeling alleen door onzen plicht te doen." „Er zijn tijden, dat de menschelijke verlan gens zich gereedelijk vereenigen m e t de plannen die zn" gevormd hebben, alsof er nooit twijfel of scheiding geweest ware — een oogst vol van beloften voor een toekomstigen zaaitijd." Zulk een tijdstip was het op „het Landgoed", dien avond, toen Rendalen sprak als hierboven vermeld werd. De geestkracht en i n s p a n n i n g van allen werden aangevuurd, en een algemeene d r a n g werd zichtbaar, om te strijden voor datgene, wat men bespeurde dat goed w a s ; deze invloed werd niet beperkt tot de scliool alleen, hij deed zich in de geheele stad gevoelen. Miss Hall werd gekozen om voor de vrouwen te spreken, beurtelings over kinder-ziekten en ziekten van vrouwen; zij had een zeer uitge breid gehoor, stoutweg verklaarde zij dat deze ziekten, beiden bij vrouwen en kinderen, in niet geringe mate dezelfde oorzaak hadden — het onzedelijke leven der m a n n e n ; en door de w a r e oorzaken van deze ziekten aan te wijzen, spoor de zij aan tot pogingen ter voorkoming. De strijd voor reinheid en goedheid en ge zondheid, eenmaal aangevangen, n a m in hevig heid toe, en bereikte haar toppunt bij het voorval in de kerk, toen het huwelijk van Hille Engel en Niels F ü r s t voltrokken' zou worden. Tora, aangemoedigd en bezield door hare vroegere mede-leerlingen, trad m e t haar kind in de a r m e n tusschen de bruid en den bruidegom, j u i s t in tijds, om Hilla in afgrijzen eene handeling te doen vermijden, die op het p u n t was haar te verbinden aan zulk een ellendigen lafaard als Fürst. De zaak w a s gewon nen, het kwade werd als kwaad aangetoond; de bezoedeling, er mede van een reine ziel w a s voorkomen. De meisjes en Tora had den het voorbeeld gegeven van eene waarlijk heldhaftige wilskracht en moed; door hare be slistheid was Hilla gered; nu zij toegegeven had, w a s alle wrok voorbij. Nora en Rendalen leidden haar weg. Aldus eindigt dit boek, een werkelijk nieuw verhaal van heldenmoed, een heldenmoed niet van louter lichamelijk worstelen en stoffelijken
51
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
vooruitgang of rijkdom, m a a r een heldenmoed des geestes van de diepgevoelde noodzakelijk heid die er bestaat, om het recht te handhaven, en h e t kwaad te verslaan door liet streven van den m e n s c h naar verstand en voorzorg. Tomasine Rendalen en haar zoon zetten h u n noodlottig erfdeel om tot winst voor henzelven en h u n n e medeschepselen; h u n onvermoeid streven om het kwade terecht te brengen, werd ten zegen voor het individu en voor de maat schappij beiden. Uit het Kngelsch door X. CORRESPONDENTIE. Ds. M. t e Zuid-Sch. — Gaarne; gelukkig bleef er in dit No. nog genoeg ruimte beschikbaar. — Het beste met „Ons Blaadje" is dat U telkens zoovele exemplaren laat komen als U noodig heeft, deze stuksgewijze aan de kleinen verkoopt, en van tijd tot tijd met den Heer Vliegen afrekent. Zóó doen het er meer, en hoe meer onderwijzers, predikanten enz. enz. dat doen wilden, des te meer zou „Ons Blaadje" komen tot de kinderen des volks. Hartelijken dank en groet. Mej. B . t e 's H. De zaak zal nu wel in orde zijn. De vergissing lag aan mij. W a t mij verwondert, is dat ik slechts deze ééne kleine vergissing beging terwijl mijn hoofd om en óm liep. — Zend mij het verschul digde maar in postzehels, wilt U ? Mej. E. Sm. t e R o t t . Briefje en mandaat in dank ontvangen. De nieuwe abonnee is te Maastricht opge geven. Ben H e e r KI. t e Amst. De ideeën bevallen mij wel, maar de vorm is w a t erg onbeholpen. Uwe vraag „of ik er ook zoo over denk o n d a n k s de emancipatie der vrouw?" doet mij veronderstellen dat u „De Vrouw" noch eenig ander „geëmancipeerd" vrouwenblad ooit met aandacht gelezen, laat staan begrepen heeft. An ders zoudt u er niet aan twijfelen dat ons ideaal i s „vrede op aarde" en het uitoefenen van een hoogzedelijken invloed. Mej. Marie van Cussem t e Aalst. Een briefkaart van mij aau U werd mij wegens onvolledig adres teruggezonden. Doch ik weet uw straat en No. niet. Wil mij die s. v. p. melden. Den Heer v. d. V. te U t r e c h t . Goed; laat het dan voorloopig zoo maar blijven. Doch wil dan steeds den C. aan mijn adres zenden, daar mijn man zich gedwon gen ziet zijne courantenlectuur te beperken. Mevr. v. d: H. te Dr. Stellig heeft U thans wel alle gevraagde Nos. van „De Vrouw" en „Ons Blaadje" ontvangen. — Zendt U ons het bedrag of wacht U op postkwitantie? 't Eerste is ons het liefst.— Mej. H. M. te Amsterdam. Ik bedankte U nog niet eens voor uw lieve briefkaart, ofschoon ik het U in gedachten reeds meermalen deed, en recht hartelijk ook, want de spreuk die U mij meedeeldet: „Éénheid in h e t noodige, v r i j h e i d in het t w i j f e l a c h t i g e , in alles d e liefde" was mij onbekend en is toch zeer waard gekend, overwogen en — betracht te worden. Hartelijk gegroet! Mevr. W. te M. Alles is nu in orde, niet ? De vacantiemaand deugt eigenlijk niet tot het opgeven van abonnés, het vragen van exemplaren, enz. enz. Dan zijn de menschen van huis, — en als ze thuis komen! Och, als allen zoo'n drukke post hebben als wij, dan bleef men, alleen om de post, tehuis — of ten eeuwigen da ge op reis! — Ik had nog geen tijd het verhaaltje, en zoovele andere inzendingeu, na te zien. Maar 't zal van zelf wel blijken. Hartelijke groeten van huis tot huis. Den Heer K. te Sappemeer. Uw mandaat kwam eer ik tijd vond uw briefkaart te beantwoorden. Alles in orde. Hartelijk dank. Den Heer v. K. te B . B i t o c n g . Een antwoord in den vorm van een artikel ontving ik niet; wel vroe ger, in uw brief, een losse opmerking. Maar er openen zich nu andere wegen, dus soeda! En banjak oentoeng! Ik zal flink meehelpen. Ds. K I . te B . Hartelijk dank, voor de reeds ontvan gen en nog te ontvangen hulp. Dank ook voor 't ge schenkje aan Lili; zij zal U zelf wel eens schrijven. En besten groet aan U allen!
Mevr. v . d. L. v . Sn. t e B r e d a . Een postkwitantie van fl 7.50 — voor vijf abonnementen, kwam terug wegens e e n kleine vergissing. Intusschen hebben e r droevige veranderingen bij V plaats gegrepen. Wilt U mij bij gelegenheid e e n s meedeelen ó f en i n hoeverre alles bij het oude blijft, e n mij e e n mandaat doen toe komen i n overeenstemming met d e nieuwe regeling ? Hartelijk gegroet. Mevr. V. C h o o r s h a a t , l ' t r e c h l . O n z e postkwitantie vond U aldaar niet. Is U verhuisd? Zoo j a , wil mij dan Uw nieuwe adres opgeven e n het bedrag per mandaat o f i n postzegels zenden. Mevrouw E. K. Nieuwe G r a c h t , Haarlem. Uwe kwitantie kwam getveigerd terug, zonder meer. Ver moedelijk waart U afwezig. Wilt C mij het verschul digde dan maar zenden, s. v. p . Den Heer J . te A n t w e r p e n , (laaft gij Uw adres op aan Mad. Claeys? Zoo ja, dan kunnen w ij U schrappen. Mej. L. O b r e c h t s l a a n . Haag. O n z e kwitantie v o n d U afwezig. Wilt U mij s. v. p. het bedrag zenden? Mej. N. v. d. S. t e Delft. Wilt U mij s. v. p. eens vertellen hoe onze rekening i n mekaar zit? Volgens mijn boek had U reeds betaald t o t Juli 9 8 ; en nu hoor i k dat U nog eens voar e e n half jaar betaald heeft. Kreegt U wellicht uit Maastricht e e n heelen vierden jaargang, e n betaaldet U t o t J a . n 9 8 ? Geen antwoord beteekent j a . Den Heer W. O. t e H a a r l e m . In volgend n o . gaarne ; dit kan niet meer gewijzigd worden.
*
*
Vriendelijk verzoek a a n nieuwe abonnés, wier abon nement met Juli inging, e n a a n d e oude, van wie het i n Sept. e n Oct. vervalt, mij het verv lende schrij ven van postkwitantics t e besparen, door mij het ver schuldigde over d e post t e zenden. » * Voor alles wat „Ons Blaadje" betreft, wende men zich t o t den Heer A. Bogaerts, 812, Bijlokevest, Gent. Het adres van den Heer van Kol i s : 17 Van Lenuepweg, 's Hage. Steunfonds
Geertje
Kleefstra.
In reserve op 11 Sept. Ingekomen bij Vliegen op 11 Sept. fl 7.50 Van N. te Vlaardingen, bij vergis sing te weinig vermeld Bijgekomen: Van H. te Rotterdam Strijdpenning „de Arbeider" teSappemeer
fr. 7G.10 fr. 15.60 fr.
0.07
fr. 6.00 fr. 44.77
Totaal fr. 142.54 Afgedragen aan G. K. den 17en Sept. fr. 40 fr. 102.54 Nog voor haar in reserve Dit overschot wordt op verzoek van G. KL, die nu eenig werk heeft, door mij voor haar in bewaring ge houden. Ze ontvangt van mij een bou voor fr. 102.54 en kan daar, zoolang het duurt, van krijgen wat zij op een gegeven oogenblik behoeft. Nogmaals dank aan alle vriendelijke gevers. NELLIE.
S TRIJDPENNIN*». Overdracht fr. 100.24 Aalst, rcndgehaald op de alg. verg. van den HollVlaamschen Vrouwenbond 0.90. B r e d a , overschot van een mandaat, 0.23. Gent. Van de gewone trouwe inzenders 0.65. Arhem. Van Karei T. 2.08. Totaal fr. 104.10.
ATTENTIE. Ieder wordt verzocht al les wat gewoonlijk a a n den l i e e r Vliegen te Maastricht werd gestuurd, voorloopig te adresseert!! aan den H e e r li. I I . P i e t e r s , A c h t e r d e R a r a k keu 4 4 , Maastricht.