Pagina 1
PENSIOENREGLEMENT VAN DE STICHTING "STICHTING JAN HUYSMAN WZ. FONDS” Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
55-plus Versie maart 2011 Inhoudsopgave Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 8a Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 25a Artikel 26 Artikel 27 Bijlage 1 Bijlage 2
Algemene bepalingen Deelnemers Informatieverstrekking Omschrijving van de pensioenaanspraken Pensioengrondslag; ploegendienstgrondslag; premiegrondslag Deelnemersjaren Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-hiaatpensioen Nabestaandenpensioen Tijdelijk nabestaandenpensioen Bijzonder nabestaandenpensioen Wezenpensioen Verevening van pensioen bij scheiding Beëindiging van het deelnemerschap Herziening van de pensioenaanspraken Waardeoverdracht en afkoop Financiering Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid Voortzetting pensioenopbouw bij niet verwijtbare werkloosheid Eventuele herverzekering van pensioenaanspraken Gezondheidswaarborgen Uitgesloten risico's Uitbetaling van pensioen Belastingen en heffingen Afkoop, vervreemding, zekerheidstelling Maximum hoogte pensioenen Slotbepalingen Inwerkingtreding; overgangsbepalingen Geslachtsonafhankelijke afkoopfactoren Uitruilfactoren
Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 1.
Algemene bepalingen
de stichting:
de stichting "Stichting Jan Huysman Wz. Fonds";
de statuten:
de statuten van de stichting;
het bestuur:
het bestuur van de stichting;
de werkgever:
ADM Cocoa B.V., gevestigd te Zaandijk, alsmede de aan deze vennootschap gelieerde ondernemingen voor zover behorend tot dezelfde groep in de zin van artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek, met welke de stichting, een uitvoeringsovereenkomst in de zin van hoofdstuk 3 van de Pensioenwet heeft afgesloten;
de werknemers:
de personen krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van de werkgever;
de deelnemers:
de werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1950 en ingevolge artikel 2 als deelnemers zijn toegelaten;
de gewezen deelnemers:
de personen van wie het dienstverband met de werkgever is geëindigd en die recht of aanspraak op pensioen jegens de stichting hebben;
de echtgenoot:
de echtgeno(o)t(e) van de deelnemer of gewezen deelnemer;
de niet-geregistreerde partner:
de gescheiden echtgenoot:
één ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde deelnemer een gezamenlijke huishouding voert, die in een notarieel bekrachtigd samenlevingscontract is aangewezen als begunstigde van het nabestaandenpensioen en die door de deelnemer bij het bestuur is aangemeld;
de echtgenoot van de deelnemer of gewezen deelnemer met wie het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of met betrekking tot wiens huwelijk sprake is van scheiding van tafel en bed;
pag 2 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
de gewezen echtgenoot:
de gewezen niet-geregistreerde partner:
de echtgenoot van de deelnemer of gewezen deelnemer met wie het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
de niet-geregistreerde partner van de deelnemer of gewezen deelnemer met wie de gezamenlijke huishouding is geëindigd;
de nabestaande:
de hiervoor omschreven echtgenoot, niet-geregistreerde partner, gewezen echtgenoot of gewezen nietgeregistreerde partner na het overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer;
de kinderen:
a.
b.
het kind met wie de (gewezen) deelnemer als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat; het kind dat tot het huishouden van de (gewezen) deelnemer behoorde en/of tot zijn overlijden door hem als eigen kind werd onderhouden en opgevoed.
Met vader of moeder wordt in dit pensioenreglement de vader of moeder in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld; arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO:
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de WIA:
mate van arbeidsongeschiktheid:
de pensioendatum:
arbeidsongeschiktheid conform de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), voorzover ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever;
volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid conform de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), voorzover ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever;
de mate van arbeidsongeschiktheid op basis waarvan de uitkering ingevolge de WAO respectievelijk de WIA is vastgesteld; de eerste dag van de maand waarin de 65ste verjaardag van de deelnemer of gewezen deelnemer valt;
pag 3 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
dienstbetrekking c.q. dienstverband:
de dienstbetrekking c.q. het dienstverband krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek;
jaarsalaris
12 maal het bruto maandsalaris inclusief dertiende maand;
pensioenovereenkomst:
de pensioenovereenkomst in de zin van hoofdstuk 2 van de Pensioenwet;
uitvoeringsovereenkomst:
de uitvoeringsovereenkomst in de zin van hoofdstuk 3 van de Pensioenwet;
pensioengerechtigde:
degene wiens pensioenuitkering van de stichting is ingegaan;
aanspraakgerechtigde:
de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
In de bepalingen van dit pensioenreglement wordt gelijkgesteld met: echtgenoot: geregistreerde partner echtgenoten: geregistreerde partners huwelijk: geregistreerd partnerschap scheiding of echtscheiding: beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing of omzetting in een huwelijk.
pag 4 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 2.
Deelnemers
1.
Deelnemer is de werknemer die een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft. Geen deelnemer is de werknemer die na 31 december 2005 in dienst is getreden.
2.
Het deelnemerschap vangt aan op het tijdstip, waarop de deelnemer een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 25 jaar bereikt.
3.
Het deelnemerschap eindigt: a. bij overlijden van de deelnemer; b. bij beëindiging van het dienstverband tussen de deelnemer en de werkgever; c. op het tijdstip waarop de onderneming, waarbij betrokkene in dienst is, niet meer als gelieerde onderneming kan worden beschouwd; d. op de pensioendatum; e. op 1 januari 2006 voor wie geboren is na 31 december 1949.
4.
In tegenstelling tot het bepaalde in lid 3 wordt het deelnemerschap voortgezet indien: 1. de deelnemer ten tijde van de eindiging van het dienstverband (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is; alsdan blijft het deelnemerschap bestaan zolang de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt, uiterlijk tot de pensioendatum; 2.
de deelnemer gebruik maakt van een regeling betreffende vrijwillige vervroegde uittreding of prépensioen bij de werkgever; alsdan blijft het deelnemerschap bestaan zolang de deelnemer een uitkering ontvangt uit hoofde van die regeling;
3.
het bestuur beslist dat het deelnemerschap wordt gecontinueerd; deze beslissing dient voorwaarden te bevatten waaronder het deelnemerschap blijft voortduren te bevatten en kan een termijn stellen aan het voortduren van het deelnemerschap. Het deelnemerschap kan alleen worden gecontinueerd met inachtneming van het gestelde bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 en de eisen gesteld bij en krachtens de Pensioenwet.
Artikel 3. 1.
Informatieverstrekking
Het bestuur zal aan iedere deelnemer bij de aanvang van zijn deelnemerschap een exemplaar van de statuten en het pensioenreglement verstrekken.
pag 5 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
2.
3.
Het bestuur zal de deelnemers op de hoogte stellen van wijzigingen in de statuten en het pensioenreglement. Tevens stelt het bestuur alle overige belanghebbenden in staat desgewenst kennis te nemen van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement. Het bestuur verstrekt de deelnemer jaarlijks een overzicht van zijn opgebouwde en te verwerven pensioenaanspraken, van de waardeaangroei die benodigd is voor het vaststellen van een eventuele lijfrentepremieaftrek en informatie over de toeslagverlening. Het bestuur verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken en kan hiervoor een vergoeding vragen.
4 .
Het bestuur verstrekt de gewezen deelnemer bij het einde van het deelnemerschap en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van zijn opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het bestuur bij het einde van het deelnemerschap informatie over zijn recht op waardeoverdracht, een eventuele afkoopmogelijkheid, de gevolgen voor het nabestaanden- en wezenpensioen, de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en het eventueel van toepassing zijn van een herstelplan.
5 .
Het bestuur verstrekt de gewezen echtgenoot/niet geregistreerde partner bij scheiding en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van de opgebouwde aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het bestuur bij scheiding informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
6 .
Het bestuur verstrekt een pensioengerechtigde bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht van de opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het bestuur bij ingang van het pensioen informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
7 .
Het bestuur verstrekt een gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen echtgenoot/niet geregistreerde partner die aanspraak heeft op bijzonder nabestaandenpensioen binnen 3 maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging.
8.
Het bestuur verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen echtgenoot/niet geregistreerde partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. het voor hem geldende pensioenreglement; b. het jaarverslag en de jaarrekening van de stichting; c. de uitvoeringsovereenkomst; d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; e. een verklaring inzake de beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet. f. het eventuele herstelplan als bedoeld in artikel 138 of 140 van de Pensioenwet;
pag 6 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
g. h.
informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; andere informatie die op grond van artikel 9 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling moet worden verstrekt. Het bestuur verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
9.
Het bestuur zal aan de deelnemer voor wie sprake is van waardeoverdracht naar de stichting, zoals bedoeld in artikel 16 lid 1, een opgave verstrekken van de op basis van de overgedragen waarde toegekende extra deelnemersjaren alsmede de eventuele naast deze jaren toegekende extra premievrije pensioenaanspraken.
10.
Iedere deelnemer en gewezen deelnemer is verplicht het bestuur in kennis te stellen van wijzigingen in zijn burgerlijke staat, relatie met zijn pensioengerechtigde niet-geregistreerde partner, gezinssamenstelling, adres of mate van arbeidsongeschiktheid.
11.
Indien de deelnemer zijn niet-geregistreerde partner als begunstigde van het nabestaandenpensioen wenst aan te wijzen, dient de deelnemer dit schriftelijk bij het bestuur aan te melden, waarbij de volgende voorwaarden gelden: de deelnemer dient een bewijs te overleggen waaruit ten genoegen van het bestuur blijkt dat de niet-geregistreerde partner voldoet aan de in artikel 1 voor een niet-geregistreerde partner omschreven criteria; de deelnemer dient een uittreksel uit het bevolkingsregister te overleggen waaruit blijkt dat de deelnemer en zijn niet-geregistreerde partner op hetzelfde adres woonachtig zijn;
Artikel 4. 1.
Omschrijving van de pensioenaanspraken
Met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement geeft het deelnemerschap recht op: a. ouderdomspensioen ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer (artikel 7); b. arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van de deelnemer (artikel 8); c. nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot of nietgeregistreerde partner van de deelnemer of gewezen deelnemer (artikel 9); d. tijdelijk nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgenoot of nietgeregistreerde partner van de deelnemer (artikel 10);
pag 7 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
e.
f.
bijzonder nabestaandenpensioen ten behoeve van de gewezen echtgenoot of gewezen niet-geregistreerde partner van de deelnemer of gewezen deelnemer (artikel 11); wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de deelnemer of gewezen deelnemer (artikel 12).
2.
De deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht om op de pensioendatum afstand te doen van het in lid 1 sub c bedoelde nabestaandenpensioen teneinde het ouderdomspensioen te verhogen.
3.
Dit pensioenreglement betreft de uitvoering van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet.
4.
Indien: a.
b.
c.
de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt, overeenkomstig de voorschriften van de Pensioenwet; de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn de onder a genoemde dekking te herstellen, zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet,
worden alle rechten en aanspraken van pensioen- en aanspraakgerechtigden naar rato van het tekort verminderd, met dien verstande dat de rechten en aanspraken opgebouwd over achterliggende jaren vooreerst onaangetast zullen blijven. Deze vermindering leidt tot een wijziging van de pensioenreglementen.
Artikel 5. 1.
Pensioengrondslag; ploegendienstgrondslag; premiegrondslag
Voor iedere deelnemer wordt een pensioensalaris vastgesteld. Het pensioensalaris is gelijk aan het op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar tussen de werkgever en de deelnemer bedrag op jaarbasis dat als salaris is overeengekomen met inbegrip van de bij dat salaris behorende in de tussen werkgever en werknemers afgesloten CAO vastgelegde gratificatie. Vakantiegeld, alsmede overige gratificaties, toeslagen, beloningen voor bijzondere diensten, overwerkvergoedingen, tantièmes enz. worden niet in het pensioensalaris opgenomen.
pag 8 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
De extraterritoriale kostenvergoeding als bedoeld in artikel 15a lid 1 onderdeel j van de Wet op de loonbelasting 1964 maakt, voor deelnemers die op of na 1 januari 2002 een arbeidsovereenkomst met de werkgever zijn aangegaan, geen onderdeel uit van het pensioensalaris. Als op enig moment de extraterritoriale kostenvergoeding geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in loon dat wel onderdeel uitmaakt van het pensioensalaris, wordt het geacht niet tot het pensioensalaris te behoren voor de periode waarin de deelnemer de extraterritoriale kostenvergoeding ontving. 2.
Voor een deelnemer die minder dan de normale werktijd in dienst is van de werkgever wordt het voor de deelnemer geldende maandsalaris vastgesteld uitgaande van de bij een volledig dienstverband geldende werktijd.
3.
Per 1 januari van elk jaar wordt voor het betreffende kalenderjaar een franchise vastgesteld.
4.
De franchise is per 1 januari 2011 gelijk aan € 13.677,-. De franchise wordt jaarlijks per 1 januari door het bestuur vastgesteld, maar bedraagt in enig jaar nimmer minder dan de volgens de fiscale wetgeving minimaal vereiste franchise. Deze bedraagt in 2011 € 12.898,-. Basis voor de vaststelling is de algemene loonswijziging bij de werkgever over de periode van 12 maanden voorafgaande aan de maand oktober van het jaar, gelegen vóór de datum van vaststelling van de franchise. Indien in enig jaar de door het bestuur vastgestelde franchise (A) lager is dan de fiscale minimale franchise (B) zal bij de latere aanpassing van de franchise als bedoeld in dit lid franchise A als uitgangspunt worden genomen.
5.
De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris verminderd met de franchise.
6.
De ploegendienstgrondslag is gelijk aan het bedrag op jaarbasis dat tussen de werkgever en de deelnemer als ploegentoeslag is overeengekomen, inclusief de bij die ploegentoeslag behorende gratificatie, zoals is vastgelegd in de CAO die tussen werkgever en werknemers is afgesloten en exclusief vakantiegeld.
7.
Per 1 januari van elk kalenderjaar wordt voor het betreffende kalenderjaar een grensbedrag vastgesteld. Het grensbedrag bedraagt per 1 januari 2011 € 53.788,– en wordt vervolgens jaarlijks per 1 januari verhoogd met de algemene loonswijziging bij de werkgever over de periode van 12 maanden voorafgaande aan de maand oktober van het jaar gelegen vóór de datum van vaststelling van de franchise.
8.
Indien, voorzover en zolang het deelnemerschap wordt voortgezet op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 4, sub 2, zal de pensioengrondslag gelijk zijn aan de pensioengrondslag op de dag voorafgaande aan de voorzetting.
pag 9 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Gedurende de periode van voortzetting kan de pensioengrondslag telkenjare per 1 januari worden verhoogd. Het percentage van de verhoging is gelijk aan het percentage van de per deze eerste januari op grond van artikel 15 toegekende indexatie. Tijdens de in dit lid bedoelde voortzetting zal geen ploegentoeslag meer gelden. 9.
Een verlaging van de pensioengrondslag leidt niet tot een verlaging van de pensioenaanspraken die tot de datum van verlaging van de pensioengrondslag zijn opgebouwd.
Artikel 6.
Deelnemersjaren
1.
Als deelnemersjaren tellen mee alle in ononderbroken dienstverband tijdens deelnemerschap bij de werkgever doorgebrachte jaren vanaf 1 januari 1997 of de latere datum van aanvang van het deelnemerschap. Als deelnemersjaren tellen tevens mee de extra deelnemersjaren als gevolg van waardeoverdracht en de extra deelnemersjaren toegekend op grond van de overgangsbepalingen conform artikel 27, alsmede de jaren gedurende welke op grond van artikel 2 lid 4 het deelnemerschap wordt voortgezet.
2.
Indien een deelnemer in enig jaar minder dan de normale werktijd in dienst is (geweest) van de werkgever, zal het betreffende deelnemersjaar slechts in aanmerking worden genomen in de verhouding van de werkelijke werktijd tot de normale werktijd.
3.
Het aantal deelnemersjaren zal in jaren en maanden worden bepaald. Hierbij zal een aantal dagen minder dan 16 worden verwaarloosd, terwijl 16 dagen of meer voor een volle maand zullen worden gerekend.
Artikel 7.
Ouderdomspensioen
1.
Het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen is per deelnemersjaar gelijk aan 1 2/3% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag. Indien de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag lager is dan enige eerder vastgestelde pensioengrondslag, zal het ouderdomspensioen voor deelnemersjaren gelegen vóór het tijdstip van vaststelling van bedoelde laatste pensioengrondslag, voorzover gebaseerd op een hogere pensioengrondslag, daardoor niet worden aangetast.
2.
Indien voor de deelnemer met betrekking tot het betreffende deelnemersjaar een ploegendienstgrondslag is vastgesteld wordt het in lid 1 bedoelde ouderdomspensioen verhoogd met 1 2/3% van de voor het betreffende deelnemersjaar geldende ploegendienstgrondslag.
pag 10 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
3.
Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
4.
De (gewezen) deelnemer heeft op de datum waarop het deelnemerschap eindigt als bedoeld in artikel 2 lid 3 sub b en op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen de keuzemogelijkheid om een gedeelte van zijn aanspraak op ouderdomspensioen om te zetten in nabestaandenpensioen. Het totale nabestaandenpensioen kan met inbegrip van de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen na de omzetting niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen. De omzetting vindt plaats op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door het bestuur worden vastgesteld voor een bepaalde periode. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in de bijlage bij dit pensioenreglement. Het recht op omzetting geldt niet voor de aanspraken op ouderdomspensioen die zijn opgebouwd voor 1 januari 2008. Het recht op omzetting geldt niet voor het deel van het ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De (gewezen) deelnemer dient op de datum waarop het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt, doch uiterlijk 12 maanden voorafgaand aan de ingang van het ouderdomspensioen schriftelijk aan het bestuur zijn keuze kenbaar te maken.
Artikel 8.
Arbeidsongeschiktheidspensioen (deel 1: voor WIA)
1.
In dit artikel wordt onder WIA-salaris verstaan het jaarsalaris, waarop een uitkering ingevolge de WIA wordt vastgesteld.
2.
Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen is bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid gelijk aan 20% van het WIA-salaris, zoals dit wordt vastgesteld op het tijdstip van ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op het tijdstip, waarop de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikt ingevolge de WIA en wordt uitbetaald zolang er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot de pensioendatum, of, bij eerder overlijden van de deelnemer, tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
4.
Indien een (gewezen) deelnemer recht heeft op een tijdelijk ouderdomspensioenuitkering van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Suikerverwerkende industrie, zal dit recht op de som van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het WAO-hiaatpensioen zoals genoemd in artikel 8a in mindering worden gebracht.
pag 11 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 8.
Arbeidsongeschiktheidspensioen (deel 2: voor WAO)
1.
In dit artikel wordt onder WAO-salaris verstaan het jaarsalaris, waarop een uitkering ingevolge de WAO wordt vastgesteld.
2.
Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen is bij volledige arbeidsongeschiktheid gelijk aan 20% van het WAO-salaris, zoals dit wordt vastgesteld op het tijdstip van ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op het tijdstip, waarop de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WAO en wordt uitbetaald zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, doch uiterlijk tot de pensioendatum, of, bij eerder overlijden van de deelnemer, tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
4.
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is het arbeidsongeschiktheidspensioen gelijk aan een in evenredigheid met de graad van arbeidsongeschiktheid vastgesteld deel van het arbeidsongeschiktheidspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid.
5.
Indien een (gewezen) deelnemer recht heeft op een tijdelijk ouderdomspensioenuitkering van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Suikerverwerkende industrie, zal dit recht op de som van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het WAO-hiaatpensioen zoals genoemd in artikel 8a in mindering worden gebracht.
Artikel 8a.
WAO-hiaatpensioen (uitsluitend voor WAO)
1.
De deelnemer die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de WAO, komt in aanmerking voor WAO-hiaatpensioen als aanvulling op de WAO-uitkering indien de deelnemer gekozen heeft voor de verzekering van WAO-hiaatpensioen.
2.
De keuze als bedoeld in het vorige lid dient voor het moment waarop de deelnemer als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is aan te merken, gemaakt te zijn.
3.
Het WAO-hiaatpensioen gaat in op de dag waarop de vervolguitkering als bedoeld in de WAO ingaat. Het WAO-hiaatpensioen wordt uitgekeerd zolang de vervolguitkering op grond van de WAO voortduurt.
pag 12 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
4.
Het WAO-hiaatpensioen wordt door het bestuur in overleg met de actuaris vastgesteld aan de hand van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO, zoals dat correspondeert met het pensioensalaris en de leeftijd van de deelnemer direct voorafgaande aan de ingang van de loondervingsuitkering ingevolge de WAO. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het WAO-hiaatpensioen uitgekeerd naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 9.
Nabestaandenpensioen
1.
Het jaarlijkse nabestaandenpensioen bedraagt 66 2/3% van het volgens artikel 7 vastgestelde ouderdomspensioen.
2.
Bij overlijden van een deelnemer zal het in artikel 7 bedoelde ouderdomspensioen worden vastgesteld in de veronderstelling dat de deelnemer tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen in de pensioenregeling met de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag en ploegendienstgrondslag, alsmede de laatstelijk voor hem geldende werktijd.
3.
Bij huwelijk of het aangaan van een gezamenlijke huishouding na ingang van het ouderdomspensioen ontstaat geen aanspraak op nabestaandenpensioen.
4.
Het nabestaandenpensioen gaat in op de dag volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
5.
Indien op grond van artikel 11 bijzonder nabestaandenpensioen is toegekend, wordt dit op het volgens dit artikel vastgestelde nabestaandenpensioen in mindering gebracht.
6.
Indien de deelnemer een echtgenoot of niet-geregistreerde partner heeft die meer dan 10 jaar jonger is dan hijzelf, wordt het nabestaanden- en wezenpensioen verminderd met 3% voor elk vol jaar dat de echtgenoot of nietgeregistreerde partner meer dan 10 jaar jonger is dan de deelnemer.
7.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 lid 2 kan de deelnemer of gewezen deelnemer op de pensioendatum (gedeeltelijk) afstand doen van zijn aanspraak op nabestaandenpensioen, teneinde zijn aanspraak op ouderdomspensioen (gedeeltelijk) te verhogen. Hierbij gelden de volgende regels: de keuze kan éénmalig worden gemaakt op het tijdstip van ingang van het ouderdomspensioen en is onherroepelijk;
pag 13 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
-
-
-
-
8.
Indien een deelnemer of gewezen deelnemer ingevolge enige bepaling van het op hem van toepassing zijnde buitenlands recht meer dan één partner in de zin van dit pensioenreglement heeft, bestaat niettemin slechts aanspraak op één nabestaandenpensioen. Onder partner dient hier eveneens te worden verstaan de echtgenoot zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit pensioenreglement. Slechts de eerste echtgenoot danwel partner die aan de voorwaarden genoemd in artikel 1 voldoet, wordt als echtgenoot danwel partner in de zin van dit reglement beschouwd en heeft recht op nabestaandenpensioen.
Artikel 10. 1.
de deelnemer of gewezen deelnemer dient een schriftelijke verklaring over te leggen waarin hij verklaart afstand te doen van (een deel van) het nabestaandenpensioen en waarin de echtgenoot of niet-geregistreerde partner verklaart met de afstandsdoening in te stemmen, danwel schriftelijk te verklaren dat hij geen voor nabestaandenpensioen in aanmerking hebbende echtgenoot of niet-geregistreerde partner heeft; indien er sprake is van verkregen aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen heeft de keuze van de deelnemer of gewezen deelnemer alleen betrekking op het nabestaandenpensioen van de echtgenoot of niet-geregistreerde partner van de deelnemer of gewezen deelnemer op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en leidt de keuze tot een evenredig mindere mate van verhoging van het ouderdomspensioen. het maximale te ruilen nabestaandenpensioen wordt opgevat met inbegrip van 70% van de voor dat jaar geldende uitkering, inclusief de vakantieuitkering, voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet. Het verlies aan nabestaandenpensioen dat door de ruil is ontstaan, kan nadien niet worden gecompenseerd. het (gedeeltelijk)afstand doen van nabestaandenpensioen voor een (gedeeltelijk) hoger ouderdomspensioen geschiedt op basis van collectief actuarieel gelijkwaardige factoren. De factoren en de geldigheidsduur zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement.
Tijdelijk nabestaandenpensioen
Het jaarlijkse tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt 25% van het volgens artikel 9 vastgestelde nabestaandenpensioen. Het jaarlijks tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt niet meer dan 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantieuitkering, en het verschil in verschuldigde premies volksverzekeringen over het nabestaandenpensioen voor en na de 65-jarige leeftijd.
pag 14 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
2.
Bij huwelijk of het aangaan van een gezamenlijke huishouding na beëindiging van het deelnemerschap ontstaat geen aanspraak op tijdelijk nabestaandenpensioen.
3.
Het tijdelijk nabestaandenpensioen gaat in op de dag volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot de eerste van de maand waarin de nabestaande de leeftijd van 65 jaar bereikt, echter uiterlijk tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
Artikel 11.
Bijzonder nabestaandenpensioen
1.
Het bijzonder nabestaandenpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen die aan de deelnemer zou zijn toegekend, indien het deelnemerschap zou zijn beëindigd op de datum van ontbinding van het huwelijk danwel op de datum waarop de gezamenlijke huishouding is geëindigd. Indien ontbinding van het huwelijk danwel beëindiging van de gezamenlijke huishouding plaatsvindt na beëindiging van het deelnemerschap is het bijzonder nabestaandenpensioen gelijk aan de bij beëindiging van het deelnemerschap toegekende premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen.
2.
Het bijzonder nabestaandenpensioen gaat in op de dag volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot en met de maand van overlijden van de pensioengerechtigde.
3.
Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing, indien de deelnemer en de echtgenoot danwel niet-geregistreerde partner bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of beëindiging van de gezamenlijke huishouding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien er een verklaring van de stichting aan is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
4.
De gewezen echtgenoot of gewezen niet-geregistreerde partner van de deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht een aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen te vervreemden aan een andere gewezen echtgenoot of gewezen niet-geregistreerde partner van de overleden deelnemer of gewezen deelnemer, mits: a. de stichting bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; b. de vervreemding onherroepelijk is; en c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
pag 15 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 12.
Wezenpensioen
1.
Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt per kind 13 1/3% van het volgens artikel 7 vastgestelde ouderdomspensioen.
2.
Bij overlijden van een deelnemer zal het in artikel 7 bedoelde ouderdomspensioen worden vastgesteld in de veronderstelling dat de deelnemer tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen in de pensioenregeling met de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag en ploegendienstgrondslag alsmede de laatstelijk voor hem geldende werktijd.
3.
Het aan alle kinderen gezamenlijk uit te keren wezenpensioen zal nimmer meer bedragen dan vijf maal het wezenpensioen per kind. Bij meer dan vijf voor wezenpensioen in aanmerking komende kinderen zal het beschikbare bedrag aan wezenpensioen gelijkelijk over de kinderen worden verdeeld.
4.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de dag volgend op de maand waarin het pensioengerechtigde kind ouderloos wordt.
5.
Voor kinderen geboren na ingang van het ouderdomspensioen ontstaat geen aanspraak op wezenpensioen.
6.
Het wezenpensioen gaat in op de dag volgend op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot en met de maand waarin het kind meerderjarig wordt of, indien het kind eerder overlijdt, tot en met de dag van overlijden van de pensioengerechtigde. Zolang het kind volgens normen van de fiscale of sociale wetgeving studerend is, wordt de uitkering verlengd uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.
Artikel 13. 1.
Verevening van pensioen bij scheiding
Indien het huwelijk van de deelnemer of gewezen deelnemer op of na 1 mei 1995 eindigt door echtscheiding danwel door scheiding van tafel en bed, heeft de gescheiden echtgenoot een aanspraak jegens de stichting op rechtstreekse uitbetaling van een deel van het aan de deelnemer of gewezen deelnemer toekomende ouderdomspensioen. Dit deel is gelijk aan de helft van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien:
pag 16 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
a.
b.
de tot verevening verplichte deelnemer of gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de datum van huwelijk en het tijdstip van de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, en hij op het tijdstip van scheiding zijn deelnemerschap zou hebben beëindigd anders dan door pensionering of overlijden.
Indien het tijdstip van de beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, heeft de gescheiden echtgenoot een rechtstreekse aanspraak jegens de stichting op de helft van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer of gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de datum van huwelijk en het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap. 2.
De aanspraak op verevening van het ouderdomspensioen geldt niet of vindt plaats volgens een andere dan de in lid 1 of 2 bedoelde verdeling, indien de deelnemer of gewezen deelnemer en de gescheiden echtgenoot dit bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding zijn overeengekomen of dit reeds bij huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de afwijkende overeenkomst aan de stichting te worden overgelegd.
3.
Zolang de uitkering aan de gescheiden echtgenoot toekomt wordt deze in mindering gebracht op het ouderdomspensioen van de pensioengerechtigde deelnemer of gewezen deelnemer. De uitkering van het aan de gescheiden echtgenoot toegerekende ouderdomspensioen vervalt op de laatste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, danwel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de gescheiden echtgenoot overlijdt.
4.
Met inachtneming van het in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding terzake bepaalde kunnen het in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde ouderdomspensioen alsmede het in artikel 11 bedoelde bijzonder nabestaandenpensioen worden omgezet in ouderdomspensioen uitsluitend op het leven van de gescheiden echtgenoot. Zowel de deelnemer of gewezen deelnemer als de gescheiden echtgenoot dienen met de omzetting in te stemmen.
5.
Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding steeds in acht worden genomen.
Artikel 14.
Beëindiging van het deelnemerschap
pag 17 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
1
Indien het deelnemerschap eindigt anders dan wegens pensionering of overlijden, behoudt de gewezen deelnemer recht op premievrij ouderdomspensioen, premievrij nabestaandenpensioen en premievrij wezenpensioen.
2.
De in lid 1 bedoelde premievrije pensioenaanspraken worden vastgesteld op basis van de bepalingen van dit pensioenreglement.
Artikel 15.
Herziening van de pensioenaanspraken
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex (cpi), zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Het betreft de volgende pensioenrechten en pensioenaanspraken: de ingegane pensioenen; de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers; de bijzondere nabestaandenpensioenen; de opgebouwde ouderdomspensioenen, bedoeld in artikel 7 lid 2; de extra premievrije aanspraken, bedoeld in artikel 16 lid 1.
Artikel 16.
Waardeoverdracht; afkoop
1.
Indien een deelnemer voorafgaande aan zijn deelnemerschap premievrije pensioenaanspraken heeft verworven uit hoofde van een voorgaande dienstbetrekking en de waarde van deze aanspraken is aan de stichting overgedragen, zullen aan de deelnemer hiervoor extra deelnemersjaren en eventueel extra premievrije pensioenaanspraken in de reglementaire verhoudingen worden toegekend.
2.
De in artikel 14 lid 1 bedoelde premievrije pensioenaanspraken zullen op verzoek van de gewezen deelnemer worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de pensioenovereenkomst van de nieuwe werkgever, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld bij en krachtens de Pensioenwet.
3.
De stichting heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden het recht een pensioenrecht of een pensioenaanspraak af te kopen indien dit niet uitgaat boven het bedrag als genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet (in 2011 € 427,29).
pag 18 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
4.
De afkoopwaarde wordt vastgesteld op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door het bestuur worden vastgesteld voor een bepaalde periode. De factoren en de geldigheidsduur zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
Artikel 17. 1.
Financiering
De financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers vindt plaats op basis van: a. de koopsom benodigd voor inkoop van de nog niet gefinancierde pensioengedeelten, gerelateerd aan de achterliggende deelnemersjaren; b. de koopsom benodigd voor de in het betreffende deelnemersjaar te verkrijgen pensioengedeelten; c. de risicopremies ter dekking van het overlijdensrisico ten aanzien van het (nog) niet ingekochte nabestaanden- en wezenpensioen; d. de risicopremies ter dekking van het tijdelijk nabestaandenpensioen; e. de premies met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidspensioenen en de premies voor de verzekering van de voortzetting van de pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. De pensioenaanspraken worden zodanig gefinancierd dat zij steeds als tijdsevenredig afgefinancierd kunnen worden beschouwd.
2.
De werkgever betaalt jaarlijks een kostendekkende premie aan de stichting, welke bij overeenkomst tussen de stichting en de werkgever is geregeld. Deze overeenkomst ligt voor de deelnemers bij het bestuur ter inzage.
3.
De werkgever is gerechtigd een eigen bijdrage van de deelnemer (hierna: contributie) van het salaris in te houden in evenveel termijnen als waarin het salaris wordt uitbetaald. Indien een deelnemer minder dan de normale werktijd in dienst is van de werkgever, wordt de hoogte van de contributie vastgesteld uitgaande van de voor de deelnemer geldende werktijd. De contributie is gelijk is aan 0% van de som van het pensioensalaris en de ploegendienstgrondslag verhoogd met de vakantietoeslag. Indien de som van het pensioensalaris en de ploegendienstgrondslag verhoogd met de vakantietoeslag hoger is dan het grensbedrag zoals bedoeld in artikel 5 lid 7, is de contributie gelijk aan 0% van het grensbedrag plus 5,25% van het verschil tussen de som van het pensioensalaris en de ploegendienstgrondslag en het grensbedrag.
4.
De werkgever behoudt zich het recht voor om in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, zoals financieel onvermogen, de grootte van zijn bijdrage te verminderen of de betaling daarvan geheel te staken. De pensioenovereenkomst zal dan gewijzigd worden of worden beëindigd. De stichting zal na wijziging van de pensioenovereenkomst het pensioenreglement
pag 19 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
aanpassen aan de gewijzigde pensioenovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 18.
Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
1.
Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte ingevolge artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek of recht heeft op een uitkering ingevolgde de Ziektewet, wordt de pensioenopbouw voortgezet. De pensioengrondslag wordt vastgesteld op basis van het pensioensalaris waarop de deelnemer bij aanvang van zijn ziekte recht heeft.
2.
Gedurende de periode waarin de deelnemer aansluitend op de in lid 1 genoemde periode recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO respectievelijk de WIA, wordt de pensioenopbouw, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk voortgezet zolang en voor zover de (gewezen) deelnemer arbeidsongeschikt is, met dien verstande dat de pensioengrondslag met betrekking tot de voortzetting gedurende die periode wordt vastgesteld op basis van het pensioensalaris waarop de deelnemer bij aanvang van de in lid 1 genoemde periode recht had.
3.
De voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats op basis van het pensioenreglement en de omstandigheden zoals deze gelden op de eerste januari, samenvallend met of direct voorafgaande aan de datum van aanvang van de voortzetting. De financiering van de voortzetting van pensioenopbouw komt voor rekening van de stichting.
4.
Gedurende de periode van voortzetting van de pensioenopbouw kunnen de pensioenaanspraken, met inachtneming van artikel 15, telkenjare per 1 januari worden verhoogd. Het percentage van de verhoging is gelijk aan het percentage van de per deze eerste januari op grond van artikel 15 toegekende indexatie.
5.
Zolang in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het dienstverband van de deelnemer met de werkgever voortduurt, zijn op het deel van de pensioenaanspraken, waarop de voortzetting van pensioenopbouw niet van toepassing is, de bepalingen met betrekking tot minder dan normale werktijd van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid zich wijzigt, wijzigt de mate van voortgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig.
6.
Zodra het dienstverband van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken is op het in lid 5 bedoelde deel van de pensioenaanspraken artikel 14 van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verlaagd,
pag 20 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
wijzigt de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, blijft de mate van voortzetting van de pensioenopbouw ongewijzigd.
Artikel 19.
Voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid
1.
Indien het deelnemerschap eindigt door beëindiging van het dienstverband als gevolg van werkloosheid vindt voortzetting van de pensioenopbouw plaats overeenkomstig het Bijdragereglement van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, indien en zolang door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering bijdragen ten behoeve van de gewezen deelnemer verschuldigd zijn.
2.
Gedurende de in lid 1 bedoelde periode wordt de opbouw van de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer voortgezet zolang en in de mate waarin de in lid 1 bedoelde bijdragen door de stichting worden ontvangen.
Artikel 20.
Eventuele herverzekering van pensioenaanspraken
1.
Het bestuur kan de verplichtingen die voortvloeien uit dit pensioenreglement dekken door het sluiten van verzekeringsovereenkomsten met één of meer verzekeraars als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
2.
De stichting zal als contractant en bevoordeelde op de betreffende polissen worden aangewezen. Het bestuur heeft echter het recht als bevoordeelde de belanghebbende aan te wijzen.
3.
De stichting zal zich steeds ten opzichte van de belanghebbende ten volle kunnen kwijten door aan hem de betreffende polis, recht gevende op gelijke uitkeringen als waartoe de stichting gehouden is, over te dragen. Indien de polis aan de belanghebbende wordt overgedragen, zal hij als bevoordeelde worden aangewezen. Van deze overdracht en bevoordeling zal aantekening op de polis gesteld worden. Tevens zal op de polis worden aangetekend dat ten aanzien van de daarin belichaamde verzekeringen, voor zover die verzekeringen betrekking hebben op aan de deelneming in de stichting te ontlenen aanspraken, de voorschriften van de Pensioenwet - voor zover nog van toepassing - uitsluitend en onverminderd van kracht blijven, met name het bepaalde in artikel 66 van die wet.
pag 21 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 21.
Gezondheidswaarborgen
1.
Gezondheidswaarborgen kunnen uitsluitend worden geëist indien en voorzover deze wettelijk zijn toegestaan.
2.
Indien en voor zover de verplichtingen zijn herverzekerd gelden ten aanzien van de gezondheidswaarborgen de voorwaarden van de verzekeraar.
Artikel 22.
Uitgesloten risico's
1.
Het recht op (tijdelijk) nabestaanden- en wezenpensioen gaat verloren voor die belanghebbende door wiens grove schuld of opzet de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt.
2.
Met betrekking tot de uitgesloten risico’s gelden, indien en voor zover de pensioenverplichtingen zijn herverzekerd, de voorwaarden van de verzekeraar, behoudens dat het bepaalde in lid 1 te allen tijde van toepassing blijft. De voorwaarden van de verzekeraar liggen ter inzage bij de stichting.
3.
Ingeval van terrorisme in de zin van het Clausuleblad terrorismedekking van de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V., kunnen de aanspraken en/of uitkeringen uit hoofde van het pensioenreglement worden beperkt in een nader bij besluit van het bestuur aan te geven mate en wijze.
Artikel 23.
Uitbetaling van pensioen
1.
De pensioenen zullen worden uitbetaald aan de in artikel 4 lid 1 omschreven pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind.
2.
Uitbetaling van pensioenen geschiedt na overlegging van door het bestuur verlangde bewijsstukken.
3.
Alle uitkeringen binnen de Europese Unie geschieden zonder kosten voor de belanghebbenden.
4.
Een rechtsvordering tegen de stichting verjaart niet zolang de rechthebbende in leven is.
5.
Alle uitkeringen zullen geschieden in euro’s.
pag 22 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Artikel 24.
Belastingen en heffingen
De pensioenuitkeringen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen die de stichting gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
Artikel 25.
Afkoop, vervreemding, zekerheidstelling
Aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, danwel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 25a. Maximum hoogte pensioenen Het uit dit reglement voortvloeiende ouderdomspensioen bedraagt niet meer dan 100% van het laatst vastgestelde pensioensalaris. Het gemaximeerde ouderdomspensioen dient te worden opgevat met inbegrip van de voor dat jaar geldende uitkering, inclusief de vakantie-uitkering, voor een gehuwde persoon zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet. Voornoemde maximering is niet van toepassing als de overschrijding het gevolg is van het verlenen van indexaties, uitruil van nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen of van inkomende waardeoverdrachten. Indien de 100%-grens wordt bereikt dient het ouderdomspensioen in te gaan. Het uit dit reglement voortvloeiende nabestaandenpensioen bedraagt niet meer dan 70% van het bereikbaar pensioensalaris. Het gemaximeerde nabestaandenpensioen moet worden opgevat met inbegrip van 70% van de voor dat jaar geldende uitkering, inclusief de vakantie-uitkering, voor een gehuwde persoon zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet. Voornoemde maximering is niet van toepassing als de overschrijding het gevolg is van het verlenen van indexaties of van inkomende waardeoverdrachten. Het uit dit reglement voortvloeiende wezenpensioen bedraagt niet meer dan 14% van het bereikbaar pensioensalaris. Het gemaximeerde wezenpensioen moet worden opgevat met inbegrip van 14% van de voor dat jaar geldende uitkering, inclusief vakantie-uitkering, voor een gehuwde persoon zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet. Voornoemde maximering is niet van toepassing als de overschrijding het gevolg is van het verlenen van indexaties of van inkomende waardeoverdrachten.
pag 23 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Indien geen nabestaandenpensioen (meer) wordt uitgekeerd, mag het maximum wezenpensioen (voor volle wezen) worden verdubbeld.
Artikel 26.
Slotbepalingen
1.
Het bestuur kan in incidentele gevallen afwijken van de bepalingen van dit pensioenreglement, indien gronden van redelijkheid en billijkheid naar zijn oordeel aanleiding geven een in het belang van betrokkene afwijkende regeling te treffen. De belangen van de overige deelnemers mogen hierdoor niet worden geschaad.
2.
De werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenovereenkomst eenzijdig te wijzigen of te beëindigen. De werkgever kan uitsluitend gebruik maken van dit voorbehoud indien hij daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de deelnemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De stichting zal na wijziging van de pensioenovereenkomst het pensioenreglement aanpassen aan de gewijzigde pensioenovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst.
3.
De door de stichting toe te kennen pensioenaanspraken zullen, zo nodig onder terzijdestelling van welk artikel van dit reglement dan ook, ten minste gelijkwaardig zijn aan de pensioenaanspraken die de deelnemer jegens een bedrijfspensioenfonds zou hebben verworven, indien hij deelnemer in dat bedrijfspensioenfonds was geweest gedurende de tijd dat voor hem uit hoofde van zijn dienstbetrekking tot de werkgever een verplichtstelling tot deelname in dat bedrijfspensioenfonds van kracht zou zijn geweest, indien de werkgever geen eigen pensioenregeling zou hebben gehad.
Artikel 27.
Inwerkingtreding; overgangsbepalingen
1.
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 1997 en vervangt het voordien gegolden hebbende pensioenreglement. Voor verzekerden, die per 1 januari 1997 geen deelnemer (meer) zijn blijft de per 31 december 1996 geldende regeling van kracht. Het pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2011.
2.
Voor degenen op wie dit pensioenreglement met ingang van 1 januari 1997 van toepassing is en die per 31 december 1996 reeds deelnemer waren gelden de volgende overgangsbepalingen: a. De pensioenaanspraken, opgebouwd tot 1 januari 1997 op basis van de ploegentoeslag worden in dit reglement ingebracht als pensioenaanspraken zoals bedoeld in artikel 7 lid 2.
pag 24 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
b.
c.
De overige tot 1 januari 1997 opgebouwde pensioenaanspraken worden in dit reglement ingebracht op basis van het systeem van waardeoverdracht. De deelnemer verkrijgt extra deelnemersjaren en eventueel extra premievrije pensioenaanspraken conform de bepalingen van artikel 16 lid 1. Hij ontvangt hiervan een opgave. Het bij overlijden tijdens deelnemerschap toe te kennen (tijdelijk) nabestaanden- en wezenpensioen zal ten minste gelijk zijn aan het per 31 december 1996 volgens het voorafgaande reglement verzekerde bedrag.
pag 25 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Bijlage 1
Geslachtsonafhankelijke afkoopfactoren
In onderstaande tabellen worden de geslachtsonafhankelijke afkooptarieven weergegeven zoals omschreven in artikel 16 lid 4 van dit reglement. De in deze bijlage opgenomen tarieven gelden vanaf 1 januari 2011 voor een periode van één jaar. De factoren worden jaarlijks door het bestuur aangepast. 1.
Afkoop van ouderdomspensioen
Leeftijd bij afkoop 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
Afkoopfactor ouderdomspensioe n (65) 4,9102 5,0285 5,1492 5,2724 5,3984 5,5271 5,6585 5,7924 5,9288 6,0678 6,2094 6,3529 6,4978 6,6442 6,7919 6,9411 7,0914 7,2428 7,3952 7,5489 7,7036 7,8601 8,0186 8,1795 8,3425 8,5078 8,6767 8,8505 9,0295 9,2136 9,4032 9,6007 9,8086 10,0271 10,2575
Afkoopfactor meeverzekerd nabestaandenpensioen 1,1166 1,1478 1,1802 1,2139 1,2485 1,2836 1,3191 1,3553 1,3923 1,4301 1,4688 1,5086 1,5491 1,5900 1,6316 1,6734 1,7163 1,7605 1,8061 1,8526 1,9004 1,9490 1,9989 2,0495 2,1011 2,1541 2,2084 2,2644 2,3220 2,3817 2,4429 2,5048 2,5666 2,6288 2,6898
Afkoopfactor tijdelijk ouderdomspensioen (6065) 1,4726 1,5071 1,5425 1,5787 1,6157 1,6536 1,6917 1,7289 1,7652 1,8006 1,8350 1,8693 1,9042 1,9397 1,9760 2,0129 2,0508 2,0904 2,1314 2,1740 2,2183 2,2653 2,3161 2,3708 2,4296 2,4928 2,5607 2,6342 2,7133 2,7985 2,8902 2,9877 3,0908 3,1997 3,3152
Afkoopfactor ongehuwdenpensioen (65) 0,4732 0,4849 0,4969 0,5092 0,5217 0,5347 0,5482 0,5621 0,5763 0,5910 0,6061 0,6216 0,6375 0,6538 0,6705 0,6877 0,7052 0,7232 0,7416 0,7604 0,7797 0,7995 0,8198 0,8405 0,8618 0,8837 0,9061 0,9291 0,9527 0,9768 1,0016 1,0272 1,0535 1,0807 1,1089
pag 26 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Leeftijd bij afkoop 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
2.
Afkoopfactor ouderdomspensioe n (65) 10,5004 10,7571 11,0294 11,3173 11,6228 11,9464 12,2884 12,6495 13,0311 13,4334 13,8571 14,2995 14,7586 15,2340 15,7214 16,2193
Afkoopfactor meeverzekerd nabestaandenpensioen 2,7497 2,8091 2,8676 2,9263 2,9840 3,0415 3,0993 3,1570 3,2132 3,2680 3,3203 3,3723 3,4244 3,4748 3,5259 3,5695
Afkoopfactor tijdelijk ouderdomspensioen (6065) 3,4375 3,5658 3,6985 3,8349 3,9737 4,1137 4,2527 4,3886 4,5193 4,6420 4,7543 3,8484 2,9180 1,9651 0,9916 -
Afkoopfactor ongehuwdenpensioen (65) 1,1382 1,1686 1,2003 1,2337 1,2691 1,3065 1,3460 1,3879 1,4327 1,4809 1,5330 1,5892 1,6496 1,7149 1,7852 1,8610
Afkoop van ingegaan nabestaandenpensioen
Leeftijd bij afkoop
Afkoopfactor nabestaandenpensioen
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
32,0288 31,8538 31,6746 31,4918 31,3025 31,1074 30,9068 30,7003 30,4884 30,2711 30,0484 29,8205 29,5877 29,3485 29,1033 28,8516 28,5938 28,3296 28,0591 27,7821 27,4986 27,2089
Afkoopfactor tijdelijk nabestaandenpensioen 26,4733 26,1650 25,8499 25,5282 25,1974 24,8581 24,5104 24,1538 23,7895 23,4182 23,0399 22,6546 22,2626 21,8627 21,4551 21,0394 20,6157 20,1840 19,7436 19,2941 18,8352 18,3671
Leeftijd bij afkoop
Afkoopfactor nabestaandenpensioen
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61
26,9126 26,6099 26,3008 25,9850 25,6628 25,3343 24,9992 24,6577 24,3106 23,9588 23,6013 23,2381 22,8691 22,4940 22,1118 21,7232 21,3267 20,9232 20,5151 20,1011 19,6812 19,2555
Afkoopfactor tijdelijk nabestaandenpensioen 17,8895 17,4008 16,8996 16,3855 15,8584 15,3179 14,7619 14,1884 13,5971 12,9880 12,3603 11,7122 11,0416 10,3477 9,6287 8,8837 8,1115 7,3125 6,4870 5,6342 4,7543 3,8484
pag 27 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Leeftijd bij afkoop
Afkoopfactor nabestaandenpensioen
62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91
18,8222 18,3810 17,9300 17,4687 16,9981 16,5198 16,0317 15,5328 15,0249 14,5082 13,9848 13,4535 12,9160 12,3760 11,8316 11,2825 10,7325 10,1812 9,6334 9,0937 8,5604 8,0353 7,5240 7,0234 6,5398 6,0735 5,6260 5,2038 4,7961 4,4049
Afkoopfactor tijdelijk nabestaandenpensioen 2,9180 1,9651 0,9916 -
Leeftijd bij afkoop
Afkoopfactor nabestaandenpensioen
92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120
4,0385 3,6999 3,3769 3,0812 2,8112 2,5612 2,3319 2,1246 1,9435 1,8251 1,7137 1,6089 1,5106 1,4185 1,3323 1,2518 1,1768 1,1071 1,0425 0,9827 0,9275 0,8767 0,8302 0,7877 0,7490 0,7139 0,6822 0,6526 0,6167
Afkoopfactor tijdelijk nabestaandenpensioen -
pag 28 Geldend voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
Bijlage 2
Uitruilfactoren
Uitruil van nabestaandenpensioen In deze bijlage is het tarief opgenomen dat van kracht is als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om (een deel van) de aanspraken op nabestaandenpensioen om te zetten in aanspraken op ouderdomspensioen conform artikel 9,lid 7 van dit pensioenreglement. De factoren gelden met ingang van 1 januari 2012, voor een periode van vijf jaar. De factoren kunnen door het bestuur tussentijds worden aangepast indien omstandigheden daar aanleiding toe geven. Ruil bij pensionering Ingangsleeftijd ouderdomspensioen 60 61 62 63 64 65
Ruilfactor voor omzetting van NP in OP 0,1535 0,1613 0,1696 0,1783 0,1877 0,1977
Tot 1 januari 2012 geldt dat 100 euro nabestaandenpensioen na uitruil 30 euro ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 oplevert.
Gelden voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950 en toegetreden voor 1 januari 2006
pag 29