P309941
ORDE VAN DEN PRINCE vlaams-nederlands genootschap voor taal en cultuur • 3. CVN-RAPPORT OVER HET ENGELS IN HET HOGER ONDERWIJS 5. EEN KANS MET NEDERLANDS • 6. MEER ENGELS? NEE, MEER EXCELLENTIE 7. DE TAAL IS GANS DE WETENSCHAP • 8. DE LAT HOOG VOOR TALEN, OOK IN HET HOGER ONDERWIJS 9. LEVEN IN EEN GRENSREGIO: DE EUREGIO’S RIJN-WAAL EN RIJN-MAAS-NOORD • 11. AXEL BUYSE AAN HET WOORD 15. NIEUWS UIT DE GEWESTEN • 17. KUNST OOK EEN TAAL • 18. POËZIE ONDER DE LOEP GENOMEN 19. DE FOUT VAN HET GROOT DICTEE • 20. LEDEN IN DE KIJKER 2. WOORD VOORAF
nieuwsbrief 27/5
Verzendadres: secretariaat Orde van den Prince, Gounodstraat 2A, bus 31, 2018 Antwerpen, tel. 03/ 257 05 55
27ste jaargang / nummer 5 / mei-juni 2008 / verschijnt tweemaandelijks / afgiftekantoor: Antwerpen X
Woord vooraf De verengelsing van het hoger onderwijs NIEUWSBRIEF tweemaandelijks ledenblad van de Orde van den Prince Hoofdredactie: Jooris van Hulle Eindredactie: Guido Theunissen Redactieleden: Cas Goossens Rob Kemperink Godfried Lannoo Amedé Lefever (webstek) Wim van Heugten Wim Wijnands Toon Hagen (presidium) Werkten mee aan dit nummer: Dirk De Cock, Brussel Jozef Devreese, Voorkempen Carl Hermans, Leuven Marc Reynebeau, Groot-Bijgaarden Chris Van Damme, Gent I Frank Vandenbroucke, Scherpenheuvel Wim Vandenbussche, Brussel Wim van Heugten, Nijmegen Wim Wijnands, Twente-Achterhoek Lay-out: X-oc, Borgerhout Druk: Van de Velde, Antwerpen Verantwoordelijke uitgever: Paul Peeters Gilles de Pélichylei 97 B - 2970 Schilde BELGIE Secretariaat Orde van den Prince Gounodstraat 2 A, bus 31 B - 2018 Antwerpen Tel.: 03/257.05.55 Fax: 03/257.05.54 Geopend: maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 9 tot 15.30 uur en woensdag van 9 tot 13 uur E-post:
[email protected] Webstek: http://www.ovdp.net
De plaats van het Engels in het hoger onderwijs is al langer een heikel punt, dat regelmatig opnieuw de kop opsteekt en tot verhitte discussies voor en tegen leidt. Vooral Nederland lijkt overstag te gaan met curricula die voor de helft -- en voor sommige opleidingen zelfs volledig -- in het Engels worden gedoceerd. In Vlaanderen loopt het vooralsnog niet zo’n vaart, omdat de strikte taalwetgeving er nog een stevige rem zet op de verdere verengelsing van het hoger onderwijs. Toch willen sommige Vlaamse politici daar verandering in brengen. Bovendien is het gebruik van het Engels in het hoger onderwijs ook in Vlaanderen vandaag reeds behoorlijk ingeburgerd. In dit nummer komen verschillende visies op deze problematiek aan bod. Aan de hand van de conclusies van een recent CVN-rapport wordt eerst de huidige situatie geschetst. Nadien komen enkele stemmen aan het woord die waarschuwen voor mogelijke ontsporingen. Zo blijkt het aantrekken van buitenlandse studenten via het Engels vaak meer een geldkwestie te zijn dan een poging om de meertaligheid te bevorderen. Vooral met het oog op het gelijkekansenbeleid in het onderwijs is een bewuste keuze voor het Nederlands meer dan ooit nodig, vinden onder meer Dirk De Cock en Jozef Devreese. Marc Reynebeau wijst dan weer op het gevaar voor verschraling als men eenzijdig zou kiezen voor het Engels en opteert bewust voor meertaligheid, een stelling die Vlaams minister Frank Vandenbroucke onderschrijft en ook in zijn onderwijsbeleid tracht waar te maken. Hij wil “de lat hoog leggen, ook in het hoger onderwijs” en pleit voor gelijke kansen voor iedereen, “niet vanuit een verkrampt provincialisme, maar met een open blik op de wereld, ook inzake talen”. Dat de vaak kunstmatige landsgrenzen een vlotte en vruchtbare samenwerking tussen twee landen niet in de weg hoeven te staan, blijkt overduidelijk uit de twee bijdragen in de reeks “Leven in een euregio” en het uitgebreide interview met Prince-lid Axel Buyse, de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering in Den Haag. Die wijst vooral de Nederlanders op hun plichten inzake een aantal reeds veel te lang aanslepende dossiers met Vlaanderen, zoals de uitdieping van de Westerschelde en de IJzeren Rijn. Hoewel er economisch gezien al heel wat vooruitgang is geboekt, valt er vooral op politiek vlak en op het niveau van de media en de publieke opinievorming nog heel wat te doen. Dat er op het vlak van de toenadering tussen Noord en Zuid nog een lange weg af te leggen is en dat die weg vaak bezaaid is met allerlei hindernissen, klinkt allicht vertrouwd in vele Prince-oren. Voor het nieuwe Dagelijks Bestuur, dat in september voor het eerst in de geschiedenis van de Orde voor vier jaar aantreedt, liggen hier duidelijk nog heel wat uitdagingen voor het grijpen. De Redactie
2
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
CVN-rapport over het Engels in het hoger onderwijs De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (CVN) voerde in 2000 een groots opgezet onderzoek naar het gebruik van het Engels aan de Nederlandse en Vlaamse universiteiten. Zeven jaar later is die studie herhaald om na te gaan hoe de situatie ondertussen evolueerde.
V
laanderen en Nederland lijken allebei de deur open te zetten voor het Engels in het hoger onderwijs, zij het met een zeer verschillende gretigheid: waar Vlaamse universiteiten het Engels zeer doelgericht een beperkte plaats toekennen in de hogere jaren van de opleidingen, lijkt Nederland overstag te gaan met curricula die voor de helft (en sommige zelfs volledig) in het Engels gedoceerd worden. In Vlaanderen zet de wet wel een stevige rem op de verengelsing: de bovengrens voor Engelstalige opleidingsonderdelen is er decretaal vastgelegd op twintig procent van het totale studieaanbod.
Verschillende aanpak In Nederland krijgt het Engels een beperkte plaats in de opleidingen vanaf het allereerste jaar. De percentages (van nul tot twintig) verschillen van universiteit tot universiteit en van studierichting tot studierichting, maar een gemiddelde van tien procent lijkt de regel te zijn. In de masterjaren stijgt dat aandeel spectaculair en pijlsnel: bij zo goed als alle Nederlandse instellingen ligt het aandeel van de Engelstalige vakken in de masterjaren (ver) boven de vijftig procent. Twee instellingen (Delft en Wageningen) bieden zelfs enkel nog Engelstalige opleidingen aan. Vlaamse universiteiten houden de bacheloropleidingen voor het overgrote deel Nederlandstalig. Onderwijs in het Engels bestaat er, maar blijft al bij al vrij marginaal. In de masterjaren heeft het Engels zijn plaats verworven, zonder dominant te zijn. Precieze percentages ontbreken voor dit niveau, maar het aantal exclusief Engelstalige masteropleidingen blijft steken rond de tien à vijftien procent. Opvallend is dat alle Vlaamse universiteiten diezelfde taalpolitiek lijken te volgen. Het Nederlands blijft overal absoluut de dominante onderwijstaal en voor Engelstalige programma’s is er vrijwel altijd een Nederlandstalig equivalent.
Europa weliswaar in het Engels aangeboden wordt, maar dat slechts een half procent van de studentenpopulatie in die programma’s ingeschreven is. Ten tweede is Engels in het hoger onderwijs simpelweg een feit. Wie nu nog hoopt op een volstrekt Nederlandstalige universiteit, droomt niet enkel, maar dwaalt ook. Zelfs als we het onderwijs willen zuiveren van enige Engelse invloed, dan nog zal er voor het onderzoek (dat het onderwijs “voedt”) steeds een lingua franca nodig zijn. In de middeleeuwen was dat het Latijn, tot in de jaren dertig het Duits, vandaag is dat het Engels. Je kunt dat betreuren, maar ook dat is een feit. Ik beperk mijn stellingname tot vier korte opmerkingen. 1. Quid met het niveau van het Engels van docenten en studenten? Onderzoek dat Prof. Lies Sercu (KU Leuven) voorstelde op het colloquium “Geen Engels, geen diploma” (Gent, 23 april 2005) toont aan dat zowel bij professoren als studenten het Engels vaak te wensen overlaat. Als we willen dat onze studenten de beste kansen en het beste onderwijs krijgen – en als mocht blijken dat daarvoor in bepaalde gevallen een Engelstalig programma vereist is – zullen we dus ook de kwaliteit van dat Engels in ons onderwijs moeten bewaken, liefst op zeer ambitieuze wijze. Het is niet voldoende een taal te kennen en ze te beheersen, welsprekendheid is even cruciaal. Vlaamse en Nederlandse universiteiten moeten dringend de noodzaak van die taak onder ogen zien.
2. Waar gaat het eigenlijk over? In de voorliggende discussie wordt zelden of nooit gesproken over het financiële voordeel dat universiteiten hopen te halen uit Engelstalig onderwijs. Een van de meest gehoorde argumenten om het Engels als lingua franca in het hoger onderwijs te verantwoorden, is dat we de beste internationale studenten moeten kunnen aantrekken om opleidingen van excellentieniveau aan te bieden. Over het effectieve excellentieniveau van die individuele buitenlandse student hoort men weinig of niets meer zodra zijn of haar inschrijvingsgeld betaald is. Over de kwaliteit van zijn Engels evenmin. Om zeer goede buitenlandse studenten aan te trekken, is het niet voldoende de onderwijstaal te wijzigen. Engelstalige programma’s bestaan er al meer dan genoeg in de Angelsaksische wereld. We moeten ook het allerbeste in een coherent, competitief en betaalbaar programma aanbieden. De kwaliteitsbewaking van onze opleidingen (en dus ook van de studenten die eraan deelnemen) zou belangrijker moeten zijn dan de drang om toch maar met een Engelstalig programma op de proppen te komen. 3. Geen functieverlies van de taal Ons universitair onderwijs is erop gericht jonge mensen op te leiden tot volwaardige vakspecialisten die op hun beurt die kennis verder moeten kunnen overdragen. Als we willen dat die verdere verspreiding (in ieder geval van de basiskennis in een vak) ook in het Nederlands mogelijk blijft, dan moeten we de onderwijsfunctie van het Nederlands in alle onderwijsdomeinen bewaren en bewaken. Onderwijs in het Nederlands aanbieden tot op het elementaire
Oproep tot nieuwe studenten aan de Universiteit Hasselt: “Be part of it”
Engels een feit Voordat ik verdere commentaar geef, eerst twee voorafgaande opmerkingen. Ten eerste lijkt het me zinvol om ook de exacte absolute cijfers onder de loep te nemen. Dat kan de discussie relativeren waar nodig. In een recent Taalunie-debat over “De opmars van het Engels” (Brussel, 12 november 2007) wees voormalig rector Harry Martens (Universiteit Hasselt) er bijvoorbeeld op dat drie tot vier procent van de universitaire opleidingen in
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
3
Waarom zou Nederlandstalig onderwijs niet goed zijn? universiteitsniveau (het “basisdiploma”) is vanuit taalplanningsopzicht dus cruciaal. Zonder blind te zijn voor de noodzaak van internationale samenwerking en de grote voordelen van een lingua franca in het gespecialiseerde hoger onderwijs, lijkt het me evident dat het onderwijs en de kennisverwerving in een Nederlandstalig land – gefinancierd door de leden van die taalgemeenschap – ook in het Nederlands aangeboden worden aan die taalgemeenschap.
Jarenlang verkeerde ik in de veronderstelling dat het Nederlands in de Grondwet verankerd lag als de officiële taal van dit koninkrijk. Dat schijnt niet zo te zijn, maar er wordt hard aan gewerkt. Ik ben daar een warm voorstander van, sinds ik een door mij bedacht onderzoeksplan bij de betreffende Nederlandse overheidsinstantie in het Engels bleek te moeten indienen. Met moeite vertaalde ik mijn plannen ter wille van de Nederlandse onderwijsambtenaren, die mijn tekst in gedachten wel weer naar onze gemeenschappelijke moedertaal zullen hebben terugvertaald.
4. Vlaamse academici zijn geen vragende partij In Vlaanderen lijken alle toonaangevende eerbiedwaardige wetenschappelijke academies het erover eens te zijn dat de kern van het onderwijs (de basisopleiding opnieuw) grotendeels in het Nederlands moet plaatsgrijpen. Dat taalminnende genootschappen, zoals de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, dit standpunt bepleiten, verbaast natuurlijk niemand. Opvallend is dat ook de vertegenwoordigers van de “harde wetenschappen” en industriëlen binnen de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen en Kunsten dat standpunt delen: “Het Nederlands moet een volwaardige maatschappelijk functionele wetenschapstaal blijven en het stelselmatig en structureel vervangen door het Engels in het hoger onderwijs is voor iedereen onaanvaardbaar.” Ze voegen er wel aan toe dat “het Engels de lingua franca IS in de wetenschap en de kennis van die lingua franca een absolute noodzaak is”. Daarmee lijken ze de pols te houden aan de communis opinio in het Vlaamse wetenschapsbedrijf.
Hoe moet het dan met die internationale contacten? Problematisch zal dat blijven, maar laten we minstens blijven beseffen dat het spreken van een vreemde taal een zware opgave is. Niet alleen in een onderwijssituatie is dat van doorslaggevend belang. Ruim vijftien jaar geleden bleek de Nederlandse regering bij de oprichting van het Europese patentenbureau omwille van de zuinigheid best bereid de moedertaal op te geven. Uitvinders moesten hun aanvragen maar in het Engels indienen. Het is aan de Vlamingen te danken dat het Nederlandse vernuft niet bij voorbaat een extra handicap meekreeg.
Beste optie kiezen Samengevat: het lijkt me onverstandig en onvoorzichtig om zo massaal over te schakelen naar het Engels, als vandaag in Nederlandse universiteiten gebeurt op het masterniveau. In een heleboel gevallen is die taalswitch immers volstrekt onnodig. Een degelijke basisopleiding in het Nederlands combineren met een stevige dosis taalvaardigheid en welsprekendheid (die niet beperkt hoeft te blijven tot het Engels) lijkt me om sociale, financiële, maar bovenal om kwalitatieve redenen een betere optie. Engels gebruiken in de specialisatiejaren waar er verwezen wordt naar hoogstaand onderzoek, moet absoluut kunnen. De ambitie moet daarbij altijd blijven om de beste mensen en het beste onderzoek te verenigen in het best mogelijke onderwijsprogramma, weg van de
4
I
n het hoger onderwijs wordt een toenemend aantal cursussen in het Engels gegeven. Ter wille van de internationalisering, die voor dit land zo belangrijk heet te zijn, al heeft niemand ooit duidelijk kunnen maken waarin dat nationale belang dan ligt. De komst van buitenlandse studenten is voor het kosmopolitisme van toekomstige generaties even verheugend als een studieverblijf van Nederlanders elders. Maar wetenschappelijk, laat staan economisch, legt het geen gewicht in de schaal. Wat dat betekent, illustreert een anekdote van Douwe Draaisma, hoogleraar in Groningen. Gewaarschuwd dat er bij zijn voordracht één Chinese student in de zaal zat, improviseerde hij zijn hele uitleg over herinnering en vergetelheid ter plekke in het Engels om. Bij de vragenronde nam de bezoeker het woord: “So memory good, forgetting bad. No?” Engelstalig onderwijs wordt door bestuurders likkebaardend bevorderd, want wat je van ver haalt, is lekker, zoals mijn oma altijd zei. In werkelijkheid valt de docent, met de ogen gericht op de internationale horizon, daarbij maar al te vaak in de kuil van zijn eigen onvermogen en dat van zijn studenten. De woorden worden simpeler, de uitleg grover, het intellectuele niveau lager dan het geweest zou zijn in een taal waarin we ons wel als een vis in het water voelen. De reactie op die misstand is gewoonlijk dezelfde als die waarmee communistische leiders de tekorten van hun systeem plachten te verklaren. Niet het idee is fout; de uitvoering ervan is alleen nog niet radicaal genoeg. Dus zouden eigenlijk alle lessen in het Engels moeten worden gegeven. Er wordt zelfs gedroomd van een opheffing van het Nederlands tout court door sommige kwaaksneutels die van
eigen navel en met de blik op Europa. In vele gevallen kan dat ook in het Nederlands. Wim Vandenbussche hoogleraar Historische Sociolinguïstiek Vrije Universiteit Brussel (VUB) uit: Ons Erfdeel, jg. 51, nr. 1, februari 2008 Meer informatie is te vinden op de website van Ons Erfdeel (www.onserfdeel.be) of de blog van Ons Erfdeel (www.onserfdeel.blogspot.com),
de geschiedenis kennelijk nooit iets leren. Vertaal dat prachtwoord (afgelopen zaterdag aangetroffen in deze krant) maar eens in het Engels.
Natuurlijk: de Vlamingen hebben aan den lijve ondervonden wat het betekent wanneer een vreemde taal het dagelijks leven gaat bepalen. Dan ziet de in Nederland nog altijd doodgeknuffelde internationalisering er plotseling heel anders uit. De zelfverzekerdheid waarmee menige landgenoot zegt zich in het Engels “vlekkeloos” te kunnen redden, riekt in werkelijkheid naar een provincialisme dat nog nooit echt met een vreemde taal in aanraking is geweest. Daarom ben ik voor de grondwettelijke vastlegging van het Nederlands, dat de burger het recht geeft op scholing en communicatie met zijn overheid in de eigen taal. Veelzeggend genoeg is dat laatste momenteel alleen nog bevochten door de Friezen, maar die weten als minderheidssprekers dan ook al eeuwen van de hoed en de rand. Ger Groot in: Trouw, 31 januari 2008
die helemaal is toegespitst op informatie over Vlaanderen en Nederland en hun (culturele) relaties. Albert Oosterhof, Het Engels voertaal aan onze universiteiten? Een inventariserend onderzoek, Commissie Cultureel Verdrag VlaanderenNederland, Brussel, 2007, 58 p. U kunt het rapport donwloaden via de volgende link: www.cvn.be/pdf/RAPPORTEngelsuniversiteiten.pdf
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Een kans met Nederlands Engels doceren is helemaal niet progressief De roep om hoger onderwijs in het Engels in Vlaanderen is weer luid hoorbaar. Er is de studie van professor Soete over innovatie en er is de eerder magere instroom van Erasmus-studenten. Er zwermen meer Vlaamse studenten over Europa uit dan er Europeanen terugkomen en studenten zijn nu eenmaal centen. Vandaar dat de universiteiten erop uit zijn om studenten te lokken via het Engels, terwijl de Erasmus-projecten juist tot doel hebben om studenten gedurende een jaar of een semester onder te dompelen in de taal en cultuur van de regio of het land van de ontvangende universiteit of hogeschool. Een eventuele verengelsing staat haaks op het principe van een Erasmus-stage.
M
aar er is meer. Als wij in het universitair en het hoger onderwijs de deur openzetten voor onderwijs in het Engels, dan degraderen wij onze taal op middelkorte termijn. Europa betekent “eenheid in verscheidenheid”, verscheidenheid in talen en culturen is een factor van rijkdom. Het Europees project kan alleen maar slagen als het respect opbrengt voor deze principes. Tijdens het jaar van de talen en de diversiteit (2008) lijkt een versmalling van het taalgebruik binnen de universitaire ruimte naar functioneel Engels een eerder omgekeerd uitgangspunt.
Meertaligheid als troef Elke taal is telkens een andere bril waardoor iemand de wereld rondom zich in kaart kan brengen, meertaligheid is dus zonder meer een troef. Als we nu overschakelen op functioneel Engels, dan geven we meteen de voorsprong van meertaligheid uit handen en steunen we de minimalisten die alleen hun moedertaal spreken en soms notie hebben van een tweede taal. Vlaanderen heeft een hoge graad van meertaligheid, maar die meertaligheid vertrekt vanuit het Nederlands. Al het andere leidt tot vervreemding en tot culturele uitholling. Meertaligheid kan enkel vertrekken vanuit een uitmuntende kennis van de eigen taal, maar in Vlaanderen zitten we nog in een evolutieproces naar de standaardtaal en nu zou plots het Engels de onderwijstaal worden in grote segmenten van het hoger onderwijs. Op die manier doe je natuurlijk niet aan culturele kruisbestuiving, maar geef je platweg toe aan de mercantiele visie op onderwijs, zoals die in de Angelsaksische landen opgeld maakt. Het voorstel om in het Engels te doceren is helemaal niet progressief, wel integendeel. Het gaat voorbij aan de wil om voor iedereen gelijke kansen te creëren in het hoger onderwijs. Het leerplichtonderwijs heeft de laatste jaren gigantische inspanningen geleverd om het Nederlands als onderwijstaal voldoende sterk te maken bij kansarme kinderen en bij kinderen van allochtone afkomst. Het is de bedoeling om in het hoger onderwijs voldoende doorstroming te realiseren van jonge mensen uit deze groepen. De reden van de geringe instroom totnogtoe heeft te maken met de
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
gebrekkige taalkennis, waardoor die kinderen achterop raken. Net nu die inspanningen om de achterstand tegenover het Nederlands weg te werken, vruchten beginnen af te werpen, wil men een bijkomende drempel inbouwen door aan onze universiteiten en hogescholen het Engels in te voeren. Dit zet de poort wagenwijd open naar een duale (kennis)maatschappij.
Ernstige gevolgen Als men in het hoger onderwijs het Engels wil invoeren, zal dat repercussies hebben op het middelbaar en het basisonderwijs. Ouders zullen vragende partij zijn om meer en vroeger dan nu het geval is Engels te onderwijzen. Er zal een parallel circuit ontstaan, waardoor diegenen met meer financiële draagkracht hun kinderen alsnog meer Engels zullen aanbieden. Hierdoor begeven we ons weer een beetje meer in de richting van de gevreesde duale maatschappij. Een taal raakt in het defensief en haar status degradeert finaal, als zij zich als middel tot kennisoverdracht in haar hoger onderwijs niet kan handhaven. Het hoger onderwijs is de natuurlijke biotoop van het Nederlands. De leefruimte van een taal is voor een stuk het onderwijs en daar komen de impulsen vooral van de universitaire wereld, haar afgestudeerden en van het wetenschappelijk onderzoek Betekenen internationalisering en mondialisering dat we de eigen taal moeten laten verschralen ten voordele van een verarmd en verarmend Engels? Moeten onze studenten, op een ogenblik dat het opdoen van specialistische kennis in hoge mate van taalnuancering afhangt, in contact komen met professoren die niet in hun moedertaal doceren en dus hoe dan ook op een lager taalniveau functioneren? En hoe moet een student examens in het Nederlands afleggen, waar profes-
soren niet geneigd zullen zijn om nog voor Nederlandstalige cursussen te zorgen en de hele gespecialiseerde vakterminologie in een andere taal gedoceerd werd? In de huidige regelgeving is al veel ruimte voor onderwijs in het Engels en bijna elke “na-masteropleiding” gebeurt nu al in die taal.
Verhaal van gelijke kansen Wat in Nederland gebeurt, moet ons in dit opzicht niet tot voorbeeld strekken, maar eerder als een geslaagde vorm van afschrikking voor ogen staan. Willen we in dat Nederlandse verhaal mee stappen? Wie van zichzelf vervreemdt, vervreemdt van de andere. Je kan de anderen maar in hun echtheid en eigenheid tegemoet treden, als je zelf stevige wortels hebt. Het Nederlands heeft als een van de eerste Europese talen de aanzet gegeven om inzake wetenschappelijk onderzoek het Latijn te verlaten. Onze taal heeft een uitstekende staat van dienst. De vernederlandsing van het hoger onderwijs bracht in Vlaanderen een nooit geziene emancipatie teweeg met een krachtige inhaalbeweging, die uitmondde in de eerste democratiseringsgolf. Basisdemocratie vertrekt van het recht op onderwijs in de eigen taal. Daarom is spielerei met de decreten voor het hoger onderwijs niet aangewezen en al helemaal niet met betrekking tot de onderwijstaal. Het huidige onderwijsbeleid maakt werk van een tweede democratiseringsgolf. De verengelsing van ons hoger onderwijs kan hier een serieuze spelbreker zijn. De keuze voor het Nederlands is geen conservatieve houding, maar een progressief verhaal van gelijke kansen. Dirk De Cock ondervoorzitter Commissie Onderwijs Vlaams Parlement in: De Standaard, 16 januari 2008
5
Meer Engels? Nee, meer excellentie Van alle universiteiten en hogescholen betrokken bij de Bologna-akkoorden, leveren de Vlaamse, op de Nederlandse na, de meeste inspanningen om lessen en seminaries in het Engels te organiseren. Het volstaat zijn licht op te steken in het buitenland om dat vast te stellen. Vlaamse studenten die gaan studeren in Rome, Berlijn of Madrid, volgen er colleges in het Italiaans, het Duits, het Spaans. Gelukkig maar. Het is trouwens de expliciete doelstelling van het Erasmusprogramma dat de studenten de taal en de cultuur zouden leren kennen van het gastland. Het is een hardnekkige misvatting dat de invoering van het Engels als onderwijstaal in de Europese Unie zou voortvloeien uit Europese afspraken of regelgeving.
H
et moet ook worden herhaald dat het Vlaams decreet van 4 april 2003 over het taalgebruik in het universitair en hoger onderwijs ruimte biedt voor een evenwicht, waarbij aan de eigen landstaal onverminderd de plaats wordt verzekerd die haar toekomt, terwijl eveneens ruimte wordt geschapen voor deelcurricula in vreemde talen, veelal het Engels, zowel voor onze eigen studenten als voor gaststudenten. Toch vinden sommige beleidsmensen en academici dat de Vlaamse universiteiten nog onvoldoende lessen in het Engels aanbieden. Zij trachten de wetgever ervan te overtuigen het decreet over de taalregeling in het universitair en hoger onderwijs “te versoepelen”. Nochtans gaat het hier om verkeerde medicatie op basis van een foute diagnose.
Verkeerde medicatie De diagnose dat er te weinig buitenlandse studenten zouden studeren aan onze Vlaamse universiteiten, wordt niet objectief bevestigd. Het is trouwens niet a priori evident wat het optimale percentage buitenlandse studenten zou zijn. In onze beste vakgebieden (en laboratoria) treffen we heel wat buitenlandse studenten (en postdoctorale navorsers) aan. Een juistere diagnose is dat we er nog te wei-
nig in slagen de beste buitenlandse studenten aan te trekken. Een te groot aantal van de gaststudenten die we toelaten, bieden helaas helemaal geen meerwaarde voor ons onderwijs en onderzoek. De beste studenten trachten aan de beste universiteiten en laboratoria te studeren. Ze hebben het er zeer graag voor over daartoe een nieuwe taal te leren. Het gaat hier om zeer getalenteerde jongeren en het verwerven van een nieuwe taal is voor de meerderheid van hen een plezier en ze zijn er trots op. Zij worden ook geholpen door de intensieve taalopleidingen die tegenwoordig, met moderne methodes, zeker ook in Vlaanderen worden aangeboden. Het invoeren van nog “meer Engels” om de beste studenten aan te trekken, is de verkeerde medicatie. De juiste medicatie bestaat erin de wetenschappelijke excellentie van onze onderzoekers en hun laboratoria verder op te drijven. Vlaanderen heeft gelukkig een zeer grote weg afgelegd in het opvoeren van de kwaliteit van ons universitair onderzoek en onderwijs. De competitie met de toonaangevende buitenlandse universiteiten en laboratoria blijft echter vanzelfsprekend hard. Indien het hanteren van het Engels als onderwijstaal voor de student de beslissende factor zou zijn, dan zou hij uitsluitend naar Angelsaksische landen gaan
studeren. Op het vlak van het Engels kunnen we ons niet meten met Oxford of Cambridge, maar op sommige vakgebieden kunnen we ons wel meten met de beste universiteiten.
Nederlands centraal stellen Hoewel in het universitair onderwijs in Nederland de slinger te ver in de richting van de verengelsing is doorgeslagen, gaan er ook bij onze noorderburen stilaan meer stemmen op om Nederlands als onderwijstaal meer centraal te stellen. Dat de Europese Unie officieel de verscheidenheid aan talen en culturen in Europa als een waardevol goed erkent, is daarbij een van de argumenten. Alfred Pijpers van het Nederlands Instituut voor Internationale Relaties merkt op: “De Nederlandse knieval voor het Engels is vrijwillig en wordt elders in Europa niet nagevolgd, althans niet in dezelfde mate.” Dat een aantal afdelingen van Nederlandse universiteiten een grote internationale aantrekkingskracht uitoefenen, is ook helemaal niet te danken aan het feit dat zij colleges aanbieden in het Engels. Hun succes is gestoeld op de uitzonderlijke wetenschappelijke excellentie van een aantal van hun professoren, onderzoekers en laboratoria. In de wetenschappen, economie en geneeskunde kan Nederland bijvoorbeeld bogen op vijftien Nobelprijzen. Wat ook meer en meer doordringt, is dat uit een rapport van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) blijkt dat “de kwaliteit van het onderwijs dertig procent daalt, als Nederlandse docenten in het Engels les geven”. Het blijft van belang dat we hier en nu de eigen studenten een optimale opleiding trachten te bezorgen. Jozef T. Devreese hoogleraar emeritus Universiteit Antwerpen lid van de afdeling Voorkempen in: De Standaard, 19 januari 2008
6
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
De taal is gans de wetenschap Het neoliberalisme spreekt Engels Het is met het Engels in het onderwijs net zoals met Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV): wie wil begrijpen waar al die politieke drukte er rond voor nodig is, moet wat afweten van de geschiedenis. Want beide kwesties gaan over historische trauma’s, over de plaats van het Nederlands aan de universiteit en rond Brussel. Daarom is de vrees voor het voortbestaan van het Nederlands nog altijd niet weggeëbd. Toch is het Nederlands in België allicht de best door wetten beveiligde taal ter wereld, op het Frans in de Canadese provincie Québec na. En als het al een vijand heeft, dan schuilt die in eigen haard, bij de verslonzing van het Nederlands in het dagelijkse taalgebruik.
V
laams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke kreeg eerder deze week dus erg voorspelbaar tegenwind in het Vlaams Parlement. Hij wil namelijk enkele zandzakjes weghalen die het Nederlands in het hoger onderwijs beschermen tegen overspoeling door andere talen. Want daar bestaat weinig ruimte voor andere talen, versta: voor het Engels. En dat maakt het lastig om studenten uit het buitenland aan te trekken. Vanwaar overigens die obsessie voor buitenlandse studenten? Niet dat ze kwaad kunnen, integendeel. Maar de te honkvaste Vlaamse studenten zouden al heel wat internationaler gaan denken, als ze zelf wat vaker de hort op gingen. De waarheid is dat het aantrekken van vreemde studenten vooral een geldkwestie is: ze brengen meer op.
Anglomanie Maar daarover ging het niet in de kritiek op Vandenbroucke, wel dat het Engels een extra drempel opwerpt voor kansarmen en allochtonen. Het is een roerend, maar niet zeer overtuigend argument, want het getuigt van selectieve verontwaardiging. Het strookt niet met de structurele verwaarlozing van kansarmen en allochtonen elders in het onderwijs en in de samenleving. Of zouden zij intellectueel niet in staat zijn om Engels te leren? Niet-kansarme Vlamingen maken zich, anders dan ze denken, nochtans beter niet te veel illusies over de kwaliteit van hun Engels. Hun “papers” lijken daarvoor te vaak gesteld in een bedroevende mikmak van in Engelse woordjes omgezet “Vlaams”. Het probleem is nog erger voor de menswetenschappen. Moleculen gedragen zich overal ter wereld volgens dezelfde regels, zodat een Engelstalige studie daarover de grootste kans heeft om haar publiek te bereiken. Maar een gelijkaardige demografische studie over Limburg zal misschien wel een welwillende lezer in Singapore vinden, maar verdwijnt uit het blikveld van wie ermee echt is gebaat, de Limburgers. Maar ook in de menswetenschappen sloeg de anglomanie toe. Van moetens, want een wetenschapper, al werkt hij rond archeologische vindplaatsen in Oudenaarde, moet in Engeltalige internationale tijdschriften publiceren of hij kan zijn carrière vergeten. Dat komt door een beate opvatting van de noodzakelijke internationalisering. En dat systeem produceert met belastinggeld betaalde vorsers
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
die geen benul meer hebben van maatschappelijke dienstverlening, al is dat een essentiële opdracht van de universiteit.
Schade aan Nederlands Bovendien schaadt een eenzijdige verengelsing van de (mens)wetenschappen het Nederlands zelf. Een taal die niet (meer) wordt gebruikt in de wetenschap, ontwikkelt al evenmin de daarvoor noodzakelijke, gespecialiseerde terminologie. Ze wordt letterlijk woordeloos. De economie of de ICT kennen voor centrale vakgebieden al geen evenwaardige Nederlandse termen meer. Er is niets mis met leenwoorden, maar als jargon onvertaald blijft, kan de wetenschap de taal niet langer voeden en wordt ze maatschappelijk nutteloos. Communautair België zou vast inspiratie kunnen putten uit de idee van “multilevel governance”, maar het kent niet eens het begrip, laat staan wat het betekent. Idem voor de wetenschappelijke rol van de taal zelf. Een eeuw geleden maakte kardinaal Mercier zich erg onpopulair bij de flaminganten toen hij beweerde dat het Vlaamse boerentaaltje ongeschikt was voor de wetenschap. De vernederlandsing van de universiteiten bewees zijn ongelijk. Maar nu kan hij postuum toch gelijk krijgen. Een Nederlands zonder eigen terminologie wordt wetenschappelijk irrelevant. Er komt nog iets bij, wat adepten van het beate geloof meestal over het hoofd zien. Tot deze “believers” behoort Patricia Ceyssens, Vlaams minister van Wetenschapsbeleid. Zij heeft immers geen kinderen, maar “kids” of hoe zeggen ze dat in het Chinees? Taal is nooit neutraal of waardevrij. Ze ontstaat en groeit in een specifieke context, met eigen ideeën, opvattingen en tradities, en ze draagt daar de sporen van, onder meer in de vorm van, vaak onbewuste, ideologische interpretaties. De taal brengt een specifieke, waardegeladen manier van denken met zich mee. Een voorbeeld: het belangrijke politicologische begrip “republiek”, dat ruimer is dan alleen de staatsvorm, heeft in de Angelsaksische traditie, om strikt historische redenen, een bij uitstek individualistisch karakter. De Franse politieke filosofie geeft er integendeel een veel meer staatse invulling aan. Met andere woorden, een student die alleen Engelstalige handboeken leest, neemt er onbewust die veel meer liberale bijbetekenis vanzelf bij.
“De economie of de ICT kennen voor centrale vakgebieden al geen evenwaardige Nederlandse termen meer en dat is geen goede evolutie”, vindt Marc Reynebeau. Foto: Dieter Telemans.
Verschil in waarden Ironisch genoeg getuigt de grond van de hele kwestie symbolisch net van dat verschil in waarden. De reden waarom de universiteiten moeten verengelsen, is dat ze zich mondiaal met elkaar moeten kunnen meten. Uit die gedachte spreekt een Angelsaksisch begrip van de mondialisering, die erg competitief is opgevat, terwijl de klassieke continentaal-Europese traditie veel meer coöperatief dan competitief is ingesteld. Het neoliberalisme spreekt Engels. Of zoals de Gentse economist Marc Buelens het wat lapidair formuleerde in de inleiding bij een handboek over bedrijfskunde: “Het Engels bracht niet alleen Shakespeare, maar ook George Bush voort.” Het is dus bepaald zorgwekkend om in de bibliografieën van de meeste menswetenschappelijke studies te moeten zien dat de overgrote meerderheid van de aangehaalde werken, zeker de theoretische, Engelstalig en zelfs vrijwel uitsluitend Amerikaans is. Het probleem is niet zozeer het Engels op zich, wel het “English only”. Een eenzijdige verengelsing doet de pluraliteit verschralen. Terwijl ze de illusie creëert dat ze de wereld opengooit, snijdt ze de wetenschapsbeoefening integendeel af van andere, niet-Angelsaksische tradities. Wie geen benul heeft van de Duitse of Franse wetenschapsscholen, heeft geen besef van de invalshoeken die daarin bestaan. En wie verstoken blijft van de “choc des idées”, zal nooit het licht zien. De gevolgen daarvan zijn soms onvermoed, bijvoorbeeld in de manier waarop de Wetstraat aankijkt tegen de jeugdpsychiatrie. Daar botst de psychoanalytische benadering, die zwaar doorweegt in de Franse traditie, met de Angelsaksisch geïnspireerde gedragspsychologie, die vooral in Vlaanderen is verspreid. Waarmee dit verhaal terug is bij zijn begin: meertaligheid. Als wetenschappers meer kennen dan alleen Engels (en Nederlands), kunnen zij het beste halen uit zoveel mogelijk verschillende taal- en cultuurgebieden, ook de Nederlandse. Alleen dat onderzoek kan garant staan voor uitmuntendheid of “excellence”, zoals ze zeggen. Tenzij pluralisme geen waarde zou zijn, maar ook dat is een ideologische keuze. Marc Reynebeau redacteur De Standaard in: De Standaard, 19-20 januari 2008
7
Frank Vandenbroucke: “Ook voor het hoger onderwijs gaan een grondige kennis van het Nederlands en meertaligheid samen.”
De lat hoog voor talen, ook in het hoger onderwijs Het taalgebruik in het hoger onderwijs ligt bijzonder gevoelig. Het verrast niet dat mijn vraag om hierover een maatschappelijk debat te starten, met eventueel een versoepeling van de taalregeling als gevolg, veel stof doet opwaaien. Die belangstelling is een goede zaak, al gaat het voorlopig vrijwel alleen om standpunten voor of tegen het Engels. Marc Reynebeau trekt het debat alvast open naar het belang van meertaligheid (De Standaard, 19 januari 2008). Het is nog te vroeg om te besluiten, maar ik wil wel pogen om de inzet van het debat te schetsen. Ik pleit voor een ambitieus beleid, dat de lat voor talen in het hoger onderwijs hoog legt. Naïviteit noch onverschilligheid, maar evenmin verkramptheid mogen onze raadgevers zijn.
W
ie mijn beleid volgt, weet dat ik veel belang hecht aan talen in het onderwijs. In februari 2007 heb ik mijn talenbeleidsnota “De lat hoog voor talen in iedere school” gepubliceerd. Daarin pleit ik voor een sterk talenbeleid in de scholen, dat inzet op meertaligheid, maar dat tegelijk de kennis van het Nederlands op hoog niveau centraal stelt als voorwaarde voor succes en gelijke kansen. Het ene kan niet zonder het andere. Ik geloof niet in de naïeve opvatting dat een kind gemakkelijk in elke taal kan leren en dat meertaligheid moet primeren op de kennis van het Nederlands. Die opvatting resulteert jammer genoeg vaak in slordigheid en een gebrek aan kwaliteit.
Nederlands en meertaligheid Ook voor het hoger onderwijs gaan een grondige kennis van het Nederlands en meertaligheid samen. Als ik suggereer dat het nodig kan zijn om de taalregeling te versoepelen, is dat niet omdat ik mij erbij neerleg dat het Engels de norm zou zijn. De norm blijft voor mij zeer duidelijk het Nederlands. Een grondige kennis van het Nederlands is cruciaal voor academisch succes en voor gelijke kansen, op de hele onderwijsladder. Wanneer men het Nederlands niet op een hoog niveau beheerst -- en dat risico lopen jongeren uit kwetsbare doelgroepen meer dan anderen -- dan betekent dat een rem op de eigen intellectuele en professionele ontwikkeling en een barrière voor succes. Gelijke kansen worden dus niet bedreigd wanneer hogescholen en universiteiten onder verstandige voorwaarden ook Engels zouden hanteren, maar wel omdat sommige jongeren het Nederlands niet goed genoeg beheersen. Jammer genoeg zie ik nog te weinig tekenen van een sterk talenbeleid in onze hogescholen en universiteiten. Instellingen die pleiten voor een soepeler taalregeling, moeten beseffen dat ze tegelijk de verantwoordelijkheid moeten nemen om meer werk te maken van een grondige kennis van het Nederlands. Pleiten voor meer Engels, maar tegelijk de eigen opdracht miskennen, is een vorm van onverschilligheid. Voor opleidingen waar ik zelf, als onderwijsminister, een impact heb op de doelstellingen en inhoud, namelijk de lerarenopleidingen, heb ik in het decreet en de basiscompetenties juist de lat voor de kennis van het Nederlands hoger gelegd. Waarom doen hogescholen en universiteiten dat
8
niet voor alle opleidingen? Dat zou hun pleidooi voor versoepeling van de taalregeling veel overtuigender maken.
Wetenschaps- en cultuurtaal Een van de belangrijkste argumenten voor het gebruik van het Nederlands als taal van onderwijs en onderzoek is dat het wetenschappelijk gebruik van die taal ook een voorwaarde is voor de kwaliteit en de verdere groei ervan. De vernederlandsing van de Gentse universiteit en de strijd voor Leuven Vlaams hadden de erkenning van het Nederlands als wetenschaps- en cultuurtaal tot inzet. Ook vandaag blijft dat belangrijk. In Nederland, waar in het hoger onderwijs een soort taalrelativisme heerst, is de slinger duidelijk te ver doorgeslagen. Dat baart zorgen, omdat wij in één en dezelfde taalruimte leven. Verdedigers van het Nederlands eisen daarom een strenge wettelijke bescherming van het Nederlands in het hoger onderwijs. Dat leidt tijdelijk tot enig geestelijk en politiek comfort. Maar te streng zijn getuigt niet van een sterk talenbeleid dat vertrekt van geloof in de eigen kracht. Protectionisme is veelal geen uiting van ambitie, maar van verkramptheid. Die ambitie heb ik wel, zowel voor een meer diepgaande kennis van het Nederlands als voor meertaligheid. In het debat over het nieuwe financieringssysteem in het hoger onderwijs heb ik meermaals gewaarschuwd tegen provincialisme. Mijn houding is dezelfde als het over taal in het hoger onderwijs gaat. Vlaanderen heeft veel te danken aan zijn openheid ten opzichte van de wereld, allereerst op economisch vlak. Waarom ook niet op het domein van taal, wetenschap en cultuur? In vele domeinen behoren onze wetenschappers tot de beste van Europa, soms zelfs van de wereld. Dat geldt niet alleen voor de natuurwetenschappen, maar ook voor de sociale en humane wetenschappen. Het moet onze ambitie zijn om voluit op het internationale forum aanwezig te zijn. In onze hogescholen en universiteiten studeren relatief weinig buitenlandse studenten. Het moet onze ambitie zijn om de kwaliteit van ons hoger onderwijs meer uit te dragen en zo meer buitenlandse studenten aan te trekken. Niet om er economisch voordeel uit te halen -Reynebeau vergist zich als hij denkt dat daarmee het grote geld te verdienen is -- maar omdat het onze ambitie moet zijn sterker aanwezig te zijn in
de internationale ruimte die het hoger onderwijs steeds meer is.
Gelijke kansen Dit is immers ook een kwestie van gelijke kansen. Ik pleit steeds voor gelijke kansen op topkwaliteit. Dat geldt ook voor het hoger onderwijs. Meertaligheid en internationale ambitie bedreigen gelijke kansen niet, wel integendeel. Waarom zou niet elke student een sterke internationale ambitie mogen koesteren, met een voldoende grote kennis van het Engels en andere vreemde talen, voortbouwend op een hoogstaande beheersing van het Nederlands? Net kwetsbare studenten hebben er alle belang bij dat zij in het onderwijs de kans krijgen om die competenties te ontwikkelen. Meer dan ooit hebben ze die competenties nodig. Het klopt dat er risico’s zijn op kwaliteitsverlies als onderwijs en onderzoek in het Engels gebeuren. Slechte kwaliteit van onderzoekspapers of van docenten is zo’n risico. Maar dat kan moeilijk een argument zijn tegen meertaligheid in het hoger onderwijs. Het toont wel aan dat universiteiten en hogescholen de bal misslaan, als ze menen dat daarvoor geen extra competentieontwikkeling en kwaliteitszorg nodig zijn. Ook dat is een vorm van naïviteit of, erger nog, onverschilligheid. Ambitie om op het internationale forum actief te zijn, vergt een sterk talenbeleid. Sommige instellingen richten al een extra aanbod academisch of wetenschappelijk Engels in voor studenten, onderzoekers en docenten. Ik wil ook op dit vlak de lat hoger laten leggen dan vandaag. Het pleidooi voor een minder strenge taalregeling zou zoveel geloofwaardiger klinken, als de voorstanders van die soepeler regeling de buitenwereld ervan kunnen overtuigen dat het ook hun ambitie is om de kwaliteit van die meertaligheid te garanderen. Niet naïef of onverschillig, maar ambitieus voor Nederlands en meertaligheid. Niet vanuit een verkrampt provincialisme, maar met een open blik op de wereld, ook inzake talen. Dat is het recept om voor iedereen gelijke kansen op uitstekende kwaliteit in het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te garanderen.
Frank Vandenbroucke Vlaams minister van Onderwijs
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Leven in een grensregio De Euregio Rijn-Waal Aan de benedenlopen van de rivieren Rijn, Waal en Maas ligt het gebied van de Euregio RijnWaal. Aan de Duitse zijde bestaat het uit de districten Wesel, Kleef en de stad Duisburg; aan de Nederlandse zijde uit delen van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Gelderland, met de steden Arnhem en Nijmegen. Kenmerkend voor de regio zijn gemeenschappelijke invloeden sinds de klassieke Oudheid. Behalve de rivieren als handelsaders verbond een van de belangrijkste Romeinse legerwegen Nijmegen (Noviomagus), dat naar de huidige inzichten de oudste stad van Nederland blijkt te zijn, met de Romeinse garnizoenstad Colonia Ulpia Traiana (Xanten).
A
an het begin van de moderne tijd, in de 16de eeuw, was het huidige euregiogebied ongeveer even groot als de hertogdommen Geldern en Kleef, beide met territoria aan weerszijden van de tegenwoordige grens. Door middel van verwante dialecten konden de toenmalige bewoners elkaar zonder enige moeite verstaan. De huidige territoriale scheiding van de regio is een gevolg van het ontstaan van de Europese nationale staten sinds de Vrede van Westfalen in 1648 en het Congres van Wenen in 1815. De afscheiding van de tegenwoordige Duitse gebieden uit het Nederlands-Nederduitse taalgebied werd in de 19de en 20ste eeuw door het Pruisische en Duitse onderwijsbeleid enorm gestimuleerd. Het Hoog-Duits heeft zich tot in onze tijd in het Duitse deel van de euregio vrijwel overal doorgezet. Het Nederduits wordt door delen van de bevolking alleen nog maar privé en thuis gesproken.
Grensoverschrijdende samenwerking De huidige doelstelling van de Euregio RijnWaal is als volgt geformuleerd: “Het bevorderen van de maatschappelijke integratie in het Nederlands-Duits grensgebied rond de Rijn, Waal en Maas door het organiseren van grensoverschrijdende samenwerking”. In dit kader organiseert en bevordert de Euregio Rijn-Waal de grensoverschrijdende samenwerking binnen de volgende thema’s: onderwijs en arbeidsmarkt; gezondheidszorg; rampenbestrijding; veiligheidsbeleid; ruimtelijke ordening; economische zaken; recreatie en toerisme; communicatie; sociale zaken; milieu en afvalverwerking; sport en cultuur en verkeer en vervoer. Het aantal leden van deze Euregio is sinds 1986 verdubbeld en bedraagt inmiddels ruim 55. Op dit moment behoren tot de leden 50 Duitse en Nederlandse gemeenten, 3 regionale overheden en 2 Kamers van Koophandel.
regio ook de levenswerelden van de mensen weer dichter tot elkaar te brengen. Dit pleit er allemaal voor: tegenover het dichtbevolkte gebied Arnhem-Nijmegen staat aan de Duitse zijde het westelijke Roergebied. Dat biedt, wat ontwikkeling, productie en verkoop betreft, voor Duitse en Nederlandse ondernemingen interessante aanknopingspunten voor grensoverschrijdende samenwerking. De op de topconferentie in Barcelona door de regeringsleiders nagestreefde flexibilisering van de Europese arbeidsmarkt is een aansporing om in het arbeids- en onderwijsbeleid grensoverschrijdend samen te werken.
Unieke mogelijkheden De Euregio Rijn-Waal heeft in Nijmegen, Wageningen en Duisburg drie universiteiten. Nu al werken Duisburg en Nijmegen bijvoorbeeld in de germanistiek en neerlandistiek nauw samen. Aan de Universiteit Nijmegen is bovendien een Max-Planck-instituut aan-
gesloten. Binnenkort wordt de knowhow van de universiteiten Wageningen en Bonn benut om het kwaliteitsmanagement van varkensvlees van de stal tot in de winkel te waarborgen. Het rivierenlandschap tussen Maas, Rijn, Waal, IJssel en Lippe en de industriecultuur aan de Roer is indrukwekkend door de gevarieerde recreatiemogelijkheden. Door de vele rivieren is deze regio uniek in Europa. Nergens anders is zo’n rijke combinatie van bos, hei, rivieren, steden, musea, historische gebouwen en industriecultuur te vinden als in de Euregio Rijn-Waal. Door de ontwikkeling van de grensoverschrijdende fiets- en ruiterroutes en de bevordering van het watertoerisme heeft deze Euregio tot de toeristische ontwikkeling van de regio bijgedragen. Hier kan men zonder lang te moeten reizen twee culturen beleven. Grenservaringen hebben altijd een heel bijzondere aantrekkingskracht en leiden tot nieuwe inzichten.
Oppervlakte: 5.756 km2 - Inwonertal: 2,7 miljoen - Duits deelgebied: 1,3 miljoen Nederlands deelgebied: 1,4 miljoen - Webstek: www.euregio.org
In onze tijd fungeren rivieren en autosnelwegen als centrale schakels van de regio. Via deze verkeersaders verloopt een van de grootste verkeers- en handelsstromen van Europa. De Euregio Rijn-Waal heeft zich ten doel gesteld om in deze oude Europese
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
9
Oppervlakte: 13.000 km2 – Inwonertal: 1,839 miljoen Duits deelgebied: 1,371 miljoen – Nederlands deelgebied: 0,468 miljoen – Webstek: www.euregio-rmn.nl
De Euregio Rijn-Maas-Noord De 1978 in Roermond opgerichte Euregio RijnMaas-Noord is een vrijwillige samenwerking van communale publiekrechtelijke lichamen, Kamers van Koophandel en fabrieken in het Duits-Nederlandse grensgebied tussen Rijn en Maas. Aan de Nederlandse zijde strekt zich deze euregio uit over het gebied van Midden- en Noord-Limburg, met steden zoals Roermond, Venlo, Venray en Weert. Tot het Duitse deel van de euregio behoren de steden Krefeld en Mönchengladbach en de districten Kleef (het zuidelijke deel), Neuss en Viersen.
D
eze euregio wil ertoe bijdragen belemmeringen aan de grens af te bouwen en mensen in het gebied tussen de beide rivieren nader tot elkaar te brengen. De problemen aan beide zijden van de grens moeten gezamenlijk worden opgelost. Op de website van de euregio worden onderwerpen ter sprake gebracht die van grensoverschrijdende betekenis en van principieel belang zijn. Zo werkt de euregio wetenschappelijk basismateriaal uit om structurele deficits te kunnen afbouwen. Culturele en sportieve manifestaties en ontmoetingen vormen een communicatieplatform voor de bewoners van deze euregio. Naast dit aanbod wordt er informatie over arbeidsvoorwaarden en grensoverschrijdende ontwikkelingsperspectieven aangeboden. Door de ruimtelijke verstrengeling met het dichtbevolkte gebied Rijn-Roer heeft deze regio niet alleen een grote bevolkingsdichtheid, maar concentreert zich hier ook het aanbod aan arbeidsplaatsen met een flinke uitwisseling naar Nederland, met name met de stad Venlo.
Doelstelling De Euregio Rijn-Maas-Noord zet zich sinds 1978 in om de Europese integratie tastbaar te maken voor de burgers in dit gebied. Ze wil het wederzijds begrip van de Nederlandse en Duitse inwoners van deze euregio versterken, de contacten verdiepen en de samenwerking stimuleren. De euregio effent voor burgers in dit deel van Europa de weg naar elkaar, ook waar grenzen en verschillen in taal, cultuur en regelgeving nog hindernissen lijken. De Euregio Rijn-Maas-Noord is een publiekrechtelijk openbaar lichaam naar Duits recht. In het belang van de inwoners van dit gebied werken de deelnemende overheden en instellingen op allerlei terreinen nauw met elkaar samen. De vertegenwoordigers van de overheden en Kamers van Koophandel bereiken in de euregio overeenstemming over gezamenlijke
10
Duits-Nederlandse projecten en stimuleren vervolgens de voortvarende uitvoering ervan. Bij onderwerpen die het werkgebied overstijgen, vertegenwoordigt de Euregio Rijn-MaasNoord haar leden naar andere euregio’s en naar overheden en instellingen op landelijk en Europees niveau.
Allerlei activiteiten De Euregio Rijn-Maas-Noord intensiveert de economische samenwerking en contacten tussen Duitsland en Nederland in haar werkgebied. De focus ligt daarbij op het middenen kleinbedrijf (MKB). Om innovatieve en marktrijpe producten te ontwikkelen, werken MKB-bedrijven bij veel euregioprojecten hand in hand met universiteiten en hogescholen. In welk land ga ik naar de dokter? Waar betaal ik belasting? Van wie ontvang ik kinderbijslag? Waar moet ik zijn als ik werkloos word? Hoe gaat dat later met mijn AOW? Deze en vergelijkbare vragen komen vrijwel dagelijks bij de Euregio Rijn-Maas-Noord binnen. Daarom houdt de euregio maandelijks een gratis spreekuur voor grenspendelaars. Grensoverschrijdende practica, bijeenkomsten met sollicitatietips en EURES-adviezen met arbeidsbemiddeling maken de service van de euregio compleet. Het doel van het programma is om mensen ook over de grens werk te laten vinden. Speciale EURES-adviseurs geven daarover informatie en voorlichting. De arbeidsbureaus wisselen grensoverschrijdend hun actuele vacature-aanbod uit, dat via de computer snel te raadplegen is. De EURES-adviseurs beantwoorden vragen
van (aanstaande) pendelaars over het wonen over de grens, de sociale zekerheid, ziektekostenverzekeringen, fiscale regelingen en nog veel meer. EURES is een initiatief van de Europese Unie ten behoeve van de euregionale en Europese arbeidsmarkt. In het Duits-Nederlandse grensgebied nemen arbeidsbureaus, vakbonden, Kamers van Koophandel, werkgeversorganisaties en de euregio’s deel aan het EURES-programma.
Scholen en ziekenhuizen De Euregio Rijn-Maas-Noord ondersteunt uitwisselingen tussen scholen. Met maximaal 250 euro per miniproject wordt de NederlandsDuitse scholierenuitwisseling in de euregio gestimuleerd. Voor grootschaliger initiatieven die tot 50.000 euro kosten, zijn er subsidiemogelijkheden in het kader van het INTERREG-project “People to People” (zie ook het artikel over de Euregio Gronau in het vorige nummer van de Nieuwsbrief). Door middel van verschillende INTERREG-projecten werkt de euregio bovendien aan de uitbreiding van tweetalige onderwijsmogelijkheden en aan de wederzijdse erkenning van diploma’s. Met de Internationale Gezondheidskaart kunnen patiënten zonder bureaucratische rompslomp een beroep doen op medische zorg in het buurland. Hoe kunnen patiënten naar een arts of ziekenhuis in Duitsland worden doorverwezen? Waar moeten zorgaanbieders op letten wanneer patiënten uit een van de buurlanden afkomstig zijn? Bij wie kunnen patiënten terecht voor advies? Het antwoord op dit soort van vragen vindt men op de tweetalige website www.euregiogezondheidsportaal.nl.
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
“Vlaanderen is een rijker land dan Nederland” Interview met Axel Buyse, vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering in Den Haag “Geen twee landen ter wereld zijn zo sterk met elkaar verknoopt als Nederland en de deelstaat Vlaanderen.” Met deze opmerking opende Axel Buyse, de Vlaamse vertegenwoordiger in Den Haag, de brief waarmee hij in juni de Strategienota Nederland (Brussel, 2006) van de Vlaamse Regering aan de Nederlandse parlementariërs aanbood. Nederland is het eerste land waaraan een dergelijke strategienota wordt gewijd, omdat (p. 13) “het onze meest prioritaire buitenlandse partner is op tal van domeinen (politiek, ruimtelijk, taalkundig, economisch enz.).” Het zal ook de denklijn zijn in het volgende interview, dat redactielid Wim van Heugten had met Axel Buyse in december 2007 in het gebouw van de Vlaamse Vertegenwoordiging aan de Koninginnegracht 86 in Den Haag.
I
n Bijlage 1 van de Strategienota Nederland (te downloaden op de webstek http://docs. vlaanderen.be) worden Vlaanderen en Nederland vergeleken op basis van een trits indicatoren. Opvallend zijn de cijfers voor het Bruto Binnenlands Product (situatie 2004) per hoofd van de bevolking: Vlaanderen € 26.900, Nederland € 25.600. “Vlaanderen, als we dat los zien van België, is inderdaad een rijker land dan Nederland”, aldus Axel Buyse bij het begin van het gesprek.
Op weg naar zelfstandigheid Vlaanderen, los gezien van België, is voor velen nog steeds geen vanzelfsprekendheid.
Wie is Axel Buyse? De Vlaamse regering benoemde eind november 2002 Axel Buyse, tot dan toe redacteur van De Standaard, tot Vlaams vertegenwoordiger in Nederland. Hij volgde Guy Janssens op, die terugkeerde naar de VRT. Vlaanderen beschikt binnenkort over elf vertegenwoordigers die deze regio in het buitenland en bij de Europese Unie vertegenwoordigen. Zij staan in voor de internationale behartiging van alle materies waarvoor Vlaanderen bevoegd is, zoals cultuur en onderwijs. Axel Buyse is één van hen. Buyse werd geboren in Kortrijk in 1955 en studeerde geschiedenis en politieke wetenschappen. Na een paar jaar les te hebben gegeven in het volwassenenonderwijs, stapte hij in 1983 over naar De Standaard, waar hij zich op de afdeling Buitenland al snel ontpopte tot een scherp waarnemer van de internationale actualiteit en een expert inzake zwart Afrika, de Balkan en veiligheidsvraagstukken. Midden 1995 werd hij aangesteld tot chef van de afdeling Buitenland. Publicaties van zijn hand hadden betrekking op Kongo, radicaal rechts, de mogelijkheden en beperkingen van een ethisch buitenlands beleid en de internationale pers na 11 september 2001.
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Vooral in Nederland blijft men met een zekere hardnekkigheid het beeld van een unitair België hanteren. En dat draagt niet bij tot een juist beeld van de huidige werkelijkheid. Wie bijvoorbeeld de bekende Pisa-studies betreffende het voortgezet onderwijs in niet-uitgesplitste vorm, dus voor België als geheel, bekijkt, zal een vertekend beeld van het onderwijs in Vlaanderen krijgen. Axel Buyse: “Je kunt België niet als een klassieke natiestaat benaderen, ook niet met deze statistische cijfers. Het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs zijn twee verschillende werelden, die vanuit totaal anders geëvolueerde leefwerelden vertrekken, totaal anders worden aangestuurd en totaal andere resultaten kennen. Het Franstalig onderwijs zoekt zijn inspiratie vooral in het zuiden, terwijl het onderwijs in Vlaanderen al vele tientallen jaren ook inspiratie zoekt in de bredere Europese wereld en in Nederland in de eerste plaats, maar ook in de Scandinavische, Angelsaksische landen en Duitsland. Dat heeft niets met nationalisme te maken, maar alles met communicatie, de talenkennis en de manier waarop de mensen in de wereld staan en naar de wereld kijken.” Die tweeledigheid zat al in 1830 in België ingebakken, ook al werd dat vanaf het begin verdoezeld door het feit dat de elite, ook in Vlaanderen, het Frans als voertaal gebruikte. Mede als reactie op de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I manifesteerden deze elite en de nieuwgevormde overheid België op internationaal vlak als een Franstalig land. In de loop van de 19de eeuw is de feitelijke tweeledigheid meer en meer aan bod gekomen. De elite van het land werd verbreed; brede lagen van de bevolking kregen steeds meer invloed en werden ook mondiger. Het werd daarmee ook normaler dat men zich in het openbare leven van de eigen taal ging bedienen. De monopoliepositie van de Franstalige bovenlaag in Vlaanderen smolt als het ware weg. En daarmee kwam de feitelijke en fundamentele tweetaligheid van België naar boven. In de volgende fase kwam – ook als gevolg van de spanningen die de tweeledigheid begon op te roepen – schoorvoetend de erkenning van het bestaan van twee landstalen. Dat was een psychologisch belangrijke fase in de hele evolutie. Daarop volgde tot in het midden van de jaren
Axel Buyse met zijn collega in Londen, Nic Vandermarliere, op de trappen van Flanders House in de Britse hoofdstad. ‘20 van de 20ste eeuw een wetgeving die vooral gericht was op het geven van taalrechten aan individuele Vlaamse burgers om zich in de verschillende sferen van het openbare leven van hun taal te kunnen bedienen. Dat proces moet zowat rond 1930 zijn voltooid, met uitzondering misschien van het leger. “Op dat moment”, aldus Axel Buyse, “stelt zich het fundamentele probleem: hoe organiseren we ons als land met een toekomst. Gaan we verder met de eenheidsstaat, wat betekende dat -- gelet op de tweetaligheid die in alle sferen van de samenleving aanwezig was -- België een tweetalig land zou moeten worden. Dat zou tot gevolg hebben dat het hele land, dus zowel Vlaanderen als Wallonië, tweetalig zou worden. Dat was toentertijd een keuze die in heel Vlaanderen op een breed draagvlak kon rekenen. Voor het Waalse deel van de bevolking was dit (psychologisch) onverteerbaar. Want de Franstalige Belgen zijn er altijd vanuit gegaan en gaan er vandaag de dag nog steeds vanuit, dat België een land is waar de Franstaligen met hun taal overal terecht moeten kunnen. De Nederlandstaligen, de meerderheid van de Belgische bevolking, zouden zich paradoxaal genoeg alleen op hun eigen territorium van hun taal mogen bedienen. Dus tweetaligheid wel in Vlaanderen, maar zeker niet in Wallonië. Vanuit deze fundamentele tegenstelling heeft zich een territorialisering van de taalgebieden doorgezet. En die heeft op haar beurt geleid tot het vastleggen van de taalgrens in het begin van de jaren ‘60 van de vorige eeuw.” Deze ontwikkeling is steeds verder gegaan en heeft in de jaren ‘70 geleid tot de gewestvor-
11
ming. Die kreeg weer een vervolg in een lange reeks van staatshervormingen en daaraan gekoppelde grondwetsherzieningen, waarop de huidige situatie gebaseerd is. Sinds het midden van de jaren ‘90 is België definitief een federale staat, zij het van een vrij hybride soort.
Deelstaat Vlaanderen In Vlaanderen heeft meer clustering van instellingen plaatsgevonden en bestaat meer consistentie. Zo is er sprake van één Vlaamse overheid, één Vlaams parlement, één Vlaamse regering. Axel Buyse: “Aan Franstalige kant echter heerst meer verbrokkeling en minder samenhang. Daar is de situatie wat gecompliceerder, waaraan de tegenstellingen ten grondslag liggen tussen Walen en de Franstalige Brusselaars, in veel gevallen verfranste Vlamingen. Een grote rol speelt de interne diversiteit aan Waalse zijde en niet te vergeten het grootstedelijke dedain van de Brusselaars, die moeite hebben om zich te identificeren met het in hun ogen provinciale Walenland. Ook vallen de economische belangen van Brussel niet altijd samen met die van Wallonië. Brussel is met al zijn vezels gebonden aan de Vlaamse economie en minder aan die van het Franstalige België.” Ook draagt de speciale positie van de Duitstalige gemeenschap in het oosten van de provincie Luik bij tot het beeld van verbrokkeling. De juridische en volkenrechtelijke positie van de deelstaat Vlaanderen werd eveneens in het midden van de jaren ‘90 vastgelegd. De Belgische deelstaten kregen toen het grondwettelijk recht om voor hun eigen bevoegdheden ook een eigen buitenlands beleid te voeren, alsmede verdragsrecht. Omdat Vlaanderen alle bevoegdheden geclusterd heeft, is het Vlaamse buitenlands beleid veel zichtbaarder dan dat van Wallonië bijvoorbeeld. Dat manifesteert zich naar buiten toe vaak samen met Brussel, alsof dit een uitsluitend Franstalige stad zou zijn. De internationale positie van Vlaanderen wordt in Nederland niet altijd erkend, met name in de politiek. De erkenning van die internationale positie verliep er niet altijd van een leien dakje. Axel Buyse: “Wat ik Nederlanders altijd moet vertellen, is dat België geen unitaire staat
12
is zoals Nederland, maar een federale staat, net als Duitsland, Zwitserland, Spanje en sinds kort zelfs Italië. Maar ook de Verenigde Staten en het door Nederlanders zo bewonderde Verenigd Koninkrijk hebben een federale structuur.” Een vrij algemeen voorkomende staatsvorm dus. Dat de grenzen van de federale deelstaten in België de taal- en cultuurverschillen onderlijnen, is ook niet uitzonderlijk. In Zwitserland is dat bijvoorbeeld in verregaande mate het geval. Wat Vlaanderen wel uniek maakt, is dat het een eigen buitenlands beleid en verdragsrecht heeft. Daarover beschikken de meeste federale deelstaten in Europa niet. De Duitse Bundesländer kennen dat maar in beperkte mate. Verder is een onderscheidend kenmerk in het Belgische systeem de juridische gelijkschakeling van het federale met het “gedefederaliseerde” niveau. Dat betekent dat een Vlaams decreet [wet] niet onder een Belgische wet staat en er dus ook niet voor hoeft te wijken. De Belgische situatie is bijvoorbeeld niet te vergelijken met die in Duitsland. Daar heeft de wetgeving op bondsniveau altijd voorrang op de regionale wetgeving. Deze gelijkschakeling levert in een aantal gevallen wel problemen op, bijvoorbeeld rond de geluidsnormen van de luchthaven in Zaventem. Geschillen op dit niveau dienen te worden opgelost door overleg. Daarvoor zijn speciale arbitrageprotocollen in ontwikkeling.
haven verder uit te bouwen tot een goed bereikbare diepzeehaven. Als dat een uitweg moet zijn om de vaargeul naar Antwerpen te verwaarlozen, is dat economisch gezien je reinste waanzin.” Binnen de actieradius Hamburg-Le Havre zijn de Vlaamse en Nederlandse havens stevige concurrenten van elkaar. Wat overigens niet verhindert dat ze op tal van vlakken al samenwerken. Van het marktaandeel binnen die actieradius kwam in 2003 23,9 % van de Vlaamse havens (Antwerpen 16,7 %; Gent 2,8 %; Zeebrugge 3,6 %; Oostende 0,8 %). Het marktaandeel van de Nederlandse havens in 2003 bedroeg 43,6 % (Rotterdam 38,4 %; Amsterdam 5,2 %). De havens van Rotterdam en Antwerpen zijn binnen dit bereik de grootste spelers en op de internationaal sterk groeiende containermarkt tegelijkertijd ook grote concurrenten van elkaar. Beide havens geven toegang tot hetzelfde lucratieve Europese achterland. De rivaliteit tussen Antwerpen en Rotterdam is spreekwoordelijk. Heel opmerkelijk: economisch gezien, zijn de verschillen minder groot dan men traditioneel denkt. De Rotterdamse haven schermt vooral met tonnages en dat zijn meestal indrukwekkende getallen. Maar het gaat natuurlijk om de economische betekenis. “Maar als je let op de toegevoegde economische waarde, liggen de twee havens niet eens zo gek ver uit elkaar”, aldus Axel Buyse.
Nederland en de Schelde Havenproblematiek in Gouden Delta De Vlaamse havens Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen hebben een sterke positie in Noordwest-Europa. Die sterkte is ook gelegen in hun complementaire karakter. Axel Buyse: “Oostende en Zeebrugge zijn diepzeehavens, waar schepen direct kunnen aanmeren. Het voordeel van Gent is dat het een beschermde industriehaven is. Het grote profijt van Antwerpen is de aanwezige industrie. Antwerpen vormt na Houston in de VS de grootste chemiecluster ter wereld. Dat Antwerpen diep landinwaarts ligt, is misschien nautisch gezien een handicap, maar vanuit een totaal logistiek beeld een enorm voordeel, ook ecologisch. Soms wordt wel eens gesuggereerd om voluit voor Zeebrugge te kiezen en die
De rol van Nederland met betrekking tot de Schelde is niet altijd verheffend geweest. In de Noordelijke Nederlanden heeft de beheersing van deze rivier en daarmee van de economie van het Zuiden een grote rol gespeeld. Axel Buyse: “De sleutel om dat te begrijpen, ligt bij de vraag hoe Zeeuws-Vlaanderen Nederlands grondgebied is geworden. Historisch gezien maakte Zeeuws-Vlaanderen deel uit van het graafschap Vlaanderen. Tot tweemaal toe heeft het Noorden alle middelen ingezet om deze strategisch belangrijke streek te veroveren. Dat gebeurde in de Tachtigjarige Oorlog onder prins Maurits en in 1830 onder koning Willem I. Met het bezit van de zuidelijke Schelde-oever kon het Noorden de economie van het Zuiden controleren. Zo kon het Gent en Antwerpen, vanouds de economische krachtcentra van de Zuidelijke Nederlanden, in
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Binnen de actieradius Hamburg-Le Havre zijn Antwerpen en Rotterdam stevige concurrenten van elkaar, wat overigens niet verhindert dat ze op tal van vlakken samenwerken.
dit geluid aan de Nederlandse kant van de grens op minder enthousiasme onthaald. Daar maken de burgemeesters zich uitsluitend druk over de milieuaspecten, maar zien ze te weinig de kansen die de IJzeren Rijn ook voor hun economie kan bieden.
een wurggreep houden. Maar dat is geschiedenis en ligt ver achter ons.” Het Vlaamse streven anno 2008 is erop gericht de strategische nadelen van de scheiding der Nederlanden te overbruggen. “Dat dient te gebeuren”, aldus Axel Buyse, “op basis van ons juridisch gelijk, het internationaal recht en tegelijkertijd op basis van goed nabuurschap voor een land dat ons zo na staat als Nederland. En wat ons zo vaak verdriet in dezen, is dat we niet altijd op voldoende begrip kunnen rekenen in de Nederlandse politiek, of in Zeeland, of zelfs in Zeeuws-Vlaanderen. Men zou in Nederland toch eens moeten begrijpen dat men door de beheersing van de Schelde-monding weliswaar baten heeft, maar dat daar tegenover ook lasten staan. Die heeft Vlaanderen immers ook. Men staart zich in Nederland blind op de Schelde en het zusterprobleem: de IJzeren Rijn. Blijkbaar realiseert men zich te weinig dat Nederland voor zijn logistieke verbindingen ook afhankelijk is van Vlaanderen. Vertaal de toegang van Gent en Antwerpen ook in “toegang via de landweg” van de Nederlandse economie tot heel Zuid-Europa. Die gaan immers ook dwars door Vlaanderen heen.” Een voorbeeld van deze “tunnelvisie” was de reactie van de Nederlandse transportsector toen enkele jaren geleden de ring om Antwerpen op de schop zou gaan. De protesten waren hevig: het verkeer langs Antwerpen zou onderbroken worden en eigenlijk kon dat niet, was de Nederlandse reactie. Inmiddels zijn de werkzaamheden aan de ring rond Antwerpen alweer een tijd achter de rug en geconstateerd moet worden dat alles voorspoedig en zonder grote vertragingen is verlopen. Wat wel opvalt, is dat dit aan Nederlandse kant de ogen niet geopend heeft voor dat andere logistieke knelpunt voor Vlaanderen: de IJzeren Rijn.
IJzeren Rijn De problematiek rond deze treinverbinding tussen Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied is te herleiden tot de niet zo goed afgewerkte boedelscheiding in 1839. Axel Buyse: “Wat mij stoort in de richting van de Nederlandse politiek, is de bereidwilligheid waarmee men in de Tweede Kamer de verdragen van 1839 en de daaruit voortvloeiende verdragen en andere afspraken lange tijd terzijde geschoven heeft. “Waarom
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
zouden we die verdragen uit 1839 in godsnaam nog respecteren? Laten we die toch opzeggen”, zo hoort men in bijna alle parlementaire fracties. Dat is toch stuitend. Bovendien is deze verbinding niet alleen voor Vlaanderen, maar ook voor het aangrenzende Zuid-Nederland van groot belang. In tijden van immobilisme van het wegverkeer en toenemende ecologische bezorgdheid is het toch normaal dat Vlaanderen recht ontleent aan een aantal historische verdragen om een beter spoorwegverkeer mogelijk te maken.” Met deze IJzeren Rijn-problematiek komt ook een ander achterhaald aspect aan de orde. Axel Buyse: “We zouden eens moeten ophouden met onze ruimtelijke ordening op 19de-eeuwse wijze af te grenzen en bij de staatsgrenzen van toen halt te houden. Veel problemen, of die nu economisch, ecologisch of bestuurlijk van aard zijn, stoppen niet meer bij de grens. Dat dienen we ons meer en meer te realiseren. De Nederlandse “Nota Ruimte” van twee jaar geleden vertrekt nog vanuit een beeld of Nederland een eiland zou zijn. Zo worden ook economische kansen gemist. Voor de IJzeren Rijn is het nodig om de zaak in de breedte te bekijken. Ook in samenwerking met Duitsland dus om alternatieven te bekijken en zo zowel het natuurgebied de Meinweg als de stad Roermond te sparen.”
Militaire sperzone langs de grens? De verbindingen tussen Nederland en Vlaanderen in het algemeen zijn een zorgenkind. Axel Buyse: “Het Limburgse en Noord-Brabantse grensgebied lijkt nog steeds sterk op een militaire sperzone, met nauwelijks goede verbindingen.” Er is op dit moment sprake van één serieuze treinverbinding via Roosendaal en over niet al te lange tijd zal de HSL in gebruik genomen worden. De lijn van Maastricht over Wezet (Visé) naar Luik is voor Vlaanderen niet van belang. Dankzij de Vlaamse overheid wordt momenteel een deel van de lijn van Hasselt naar Maastricht gereactiveerd voor het goederenvervoer. Ofschoon er uit de streek om Neerpelt-Lommel op aangedrongen wordt de spoorlijn naar Weert-Roermond weer in gebruik te nemen voor personenverkeer, zodat er een treinverbinding ontstaat tussen Antwerpen-Herentals-Neerpelt-Weert, wordt
Verder is en blijft de Randstad voor de Nederlandse politiek de alfa en de omega van alle denken. Als binnenkort bijvoorbeeld de HSL van Amsterdam-Antwerpen-Brussel in gebruik genomen wordt, betekent dat alleen voor de inwoners van de Randstad een snellere verbinding naar Vlaanderen (ca. 15 minuten?). De komst van deze lijn heeft echter negatieve gevolgen voor Zeeland en West-Brabant, als er tenminste geen gunstige oplossing gevonden wordt voor de nood aan een goede regionale verbinding Roosendaal-Antwerpen.
Kilometerbeprijzing versus vignet Een ander schrijnend voorbeeld vormt de autoweg vanuit Hasselt in noordelijke richting. Axel Buyse: “Deze wordt steeds verder opgewaardeerd, zodat over niet al te lange tijd de hele weg tussen Hasselt en de Nederlandse grens bij de Bergeijkse Barrière een tweebaansweg zal zijn. Op Nederlands grondgebied is echter nog maar weinig ondernomen om deze verbinding aan te sluiten op de verkeersruit rond Eindhoven.” Dat er op veel Zuid-Nederlandse autowegen veel internationaal transportverkeer zit, zou moeten betekenen dat de Nederlandse overheid intensief overleg voert rond deze dossiers met Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen. Lange tijd ging Nederland echter zijn eigen gang, zoals indertijd duidelijk werd met de aanleg van de Betuwelijn. Ook bij het ontwikkelen van de plannen voor kilometerbeprijzing was aanvankelijk geen sprake van afstemming. Axel Buyse: “Toen in België voorgesteld werd een wegenvignet in te voeren, stond heel Nederland op zijn achterste poten. De Nederlandse overheid is nu ook iets dergelijks aan het invoeren – het heet dan wel kilometerbeprijzing – ook weer zonder overleg met de buren.” Gelukkig is daar onlangs verandering in gekomen en is Nederland ten volle bereid met Vlaanderen en de rest van België te praten over de samenwerking rond de kilometerbeprijzing voor het vrachtverkeer.
Economisch sterk geïntegreerd Axel Buyse: “Op enige afstand bekeken, zijn Vlaanderen en Nederland volkomen op elkaar aangewezen, zijn het complementaire landen.
13
Op het brede economische vlak zijn beide economieën in elkaar verstrengeld. De recente bankenfusie, waarbij Fortis – een vroegere fusie van Nederlandse en Belgische banken – als onderdeel van een bankenconglomeraat de Nederlandse ABN-AMRO, ook een conglomeraat van een aantal Nederlandse banken, heeft overgenomen, is daarvan een goed voorbeeld. We zijn op grote hoogte economisch één geïntegreerd gebied. We zijn veel sterker geïntegreerd dan in de richting van onze respectievelijke buurlanden of bijvoorbeeld andere Europese landen. De concurrentie blijft spelen en dat is goed zo. We dienen ons te realiseren dat er ook tussen de Vlaamse havens concurrentie is, net zoals tussen de Nederlandse havens onderling.” Onlangs kwamen cijfers beschikbaar, waaruit blijkt dat de wisselwerking en samenwerking tussen Rotterdam en Antwerpen immens geworden is. Veel containers passeren via elkaars havens en zonder de grote pijplijn tussen Rotterdam en Antwerpen zou de Scheldestad niet de koppositie innemen na Houston van ’s werelds grootste chemiecluster. Ook werken de havens meer en meer samen in de richting van Europa wat de regelgeving en hun gemeenschappelijke belangen betreft. Axel Buyse: “Ik zou dus de traditionele naijver tussen beide havens heel sterk willen relativeren. In feite hebben Rotterdam en Antwerpen veel steun aan elkaar. In dit opzicht is de werkwijze van de Nederlandse logistieke organisatie EVO karakteristiek. Deze organisatie van vervoerders werkt nauw samen met Vlaanderen. Daarbij redeneert men vanuit de economische realiteit
en niet meer vanuit achterhaalde 19de-eeuwse concepten. Wij hebben veel steun aan de economische invalshoek inzake logistieke problemen in beide landen.”
Met de ruggen naar elkaar? Ondanks de verregaande economische verstrengeling en samenwerking op het vlak van regelgeving, wil de samenwerking op politiek vlak niet goed lukken. Wie de berichtgeving via de media volgt en vooral let op de stereotiepe beelden die in televisieprogramma’s van elkaar worden opgeroepen, zou kunnen constateren dat Vlaanderen en Nederland steeds meer elkaar de rug toedraaien. Axel Buyse: “De gemeenschappelijke taal en cultuur blijven belangrijk. Met lede ogen constateer ik – en met mij vele anderen – dat groepspsychologische processen uit het verleden nog steeds aan de gang zijn. Ik had het eerder tijdens dit gesprek al over dergelijke processen binnen België, maar die blijken nu merkwaardig genoeg ook aan de gang tussen Nederlanders en Vlamingen. Ik vind nog altijd dat zeker Nederlanders vaak eng nationaal (ik zou bijna zeggen ‘nationalistisch’, om zo onze Nederlandse vrienden te kietelen!) tewerk gaan. Refererend aan de ondertitels op televisie als mensen uit het andere land aan het woord komen, wil ik het volgende opmerken. Het Nederlandse taalgebied is niet meer of minder verbrokkeld en divers dan alle andere taalgebieden, zeker het Duitse of Engelse. Zeker als je ziet wat er mogelijk is aan taaldiversiteit op de BBC, waar men toch speciale normen hanteert wat de verstaanbaarheid voor niet-Engelstaligen betreft. Zelfs daar vind je een
De betrokken burgemeesters maken zich uitsluitend druk over de milieuaspecten, maar zien te weinig de kansen die de IJzeren Rijn ook voor hun economie kan bieden.
Het fraaie pand waar Axel Buyse zetelt, is een autonoom functionerend onderdeel van de Belgische ambassade. Het is gevestigd aan de Koninginnegracht 86 in Den Haag en is sinds 1999 eigendom van de Vlaamse overheid. De Vlaamse Vertegenwoordiging werd door toenmalig Vlaams minister-president Patrick Dewael geopend op 2 november 1999. grote diversiteit, zodat Schotten, Ieren, Zuid-Afrikanen enz. zonder ondertiteling aan het woord komen. En in Duitsland gaapt er tussen iemand uit Hamburg die zijn streektaal spreekt, een Beier of Oostenrijker misschien een grotere kloof dan tussen een Groninger en een West-Vlaming. Ook daar wordt niet ondertiteld. En toch doen vooral de Nederlanders krampachtig over taaldiversiteit. Als men zelfs over een Camiel Eurlings zegt dat hij dialect spreekt, terwijl die man in mijn ogen een duidelijk en verzorgd Nederlands praat, ja dan sta ik werkelijk perplex.”
En de toekomst? De voorbije decennia zijn Vlaanderen en Nederland op economisch gebied intens verstrengeld geraakt. In feite is er thans sprake van één grote grensoverschrijdende economische zone aan de monding van Schelde, Maas en Rijn. Nachtelijke beelden vanuit de ruimte onderstrepen dat overtuigend. Merkwaardig is wel dat de politiek duidelijk achterop hinkt en veelal, maar gelukkig niet altijd het 19deeeuwse staatsidee en de daaraan gekoppelde soevereiniteit als ankerpunten hanteert. Nog merkwaardiger is dat op het niveau van de media en publieke opinievorming – dus op het vlak van de groepspsychologische processen – sterk achterhaalde stereotypen de ronde blijven doen. Hoe kunnen we deze negatieve spiraal doorbreken? Axel Buyse: “Ik zie graag de volgende ontwikkelingen op gang komen: Ten eerste dat er een einde komt aan de ontwikkelingen in Vlaanderen waarbij vele Vlamingen zich uit frustratie over het gebrek aan receptiviteit aan Nederlandse kant afkeren van Nederland en zich provinciaal opstellen, wat op taalgebied tot jammerlijke gevolgen zal leiden. Ten tweede dat men in Nederland begint te beseffen hoe belangrijk de samenwerking met Vlaanderen is, wars van oude ideeën (we leven niet meer in de 19de eeuw), maar puur op pragmatische gronden, en daar consequenties aan verbindt.” Wim van Heugten redactielid en lid van de afdeling Nijmegen
14
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Nieuws uit de gewesten Verslag van het gewest Oost- en Zeeuws-Vlaanderen Voor het gewest Oost- en Zeeuws-Vlaanderen was 2007 een bijzonder jaar. Drie afdelingen, Heerlykheid Bevere, Land van Waas en Dendermonde I en II, namen gezamenlijk de organisatie op zich van de Algemene Ledendag in Sint-Niklaas. Hun inzet en professionalisme heeft ervoor gezorgd dat meer dan 500 deelnemers een Princelijke dag hebben beleefd. Voor een verslag van dit evenement verwijs ik graag naar de Nieuwsbrief, jaargang 27 nr. 2.
I
n september is Germaan Van Verdeghem als gewestpresident aangetreden, in opvolging van Jos Van de Wielle. Jos was onder dikwijls moeilijke omstandigheden van 2002 tot 2007 het gezicht van het gewest. Onder zijn bezielende leiding is de Neerlandistiek-werking verder uitgebouwd en is een aanzet gegeven tot de werving van meer jongeren en vrouwelijke leden. Het nieuwe bestuur wil op die weg verder gaan, waarbij we op de ervaring van Jos, nu progewestpresident, dankbaar een beroep kunnen blijven doen.
afdeling Midden-Zeeland werkt aan de integratie van hoger opgeleide allochtonen. De afdeling Hulst laat deelnemers aan de Zomercursus Nederlands aan de Universiteit Gent kennismaken met Zeeuws-Vlaanderen en zijn rijke cultuur en natuur. De afdeling Land van Waas en Dendermonde I subsidieert de deelnemers aan de Joos Florquin Zomercursus Nederlands voor Anderstaligen aan de Katholieke Universiteit Leuven en nodigt hen ook uit binnen de afdeling.
Neerlandistiek
Over de tweede Prince-wedstrijd voor beeldende kunst, georganiseerd door de afdeling Hulst, werd reeds bericht in PrincEzine van november 2007. Onder de poëzie-evenementen die door de verschillende afdelingen gesponsord worden, willen we één project in het bijzonder belichten, namelijk het project dat door het Instituut Berkenboom Humaniora in Sint-Niklaas wordt uitgevoerd in het schooljaar 2007-2008. Dat gebeurt in samenwerking met de v.z.w. Jeugd en Poëzie. Het zal op regelmatige basis worden herhaald, zodat alle leerlingen van Berkenboom Humaniora er tijdens hun schooltijd zeker één keer aan kunnen meewerken. Het project verloopt in drie fasen:
Het zwaartepunt van de Neerlandistiek-werking binnen het gewest ligt bij de ondersteuning van de zogenaamde OKAN-klassen. OKAN staat voor “OnthaalKlas voor Anderstalige Nieuwkomers”. Vijf klassen in OostVlaanderen worden ondersteund door zeven Orde-afdelingen. De OKAN-klassen zorgen voor aangepast onderwijs en een specifiek onthaal voor minderjarige, anderstalige allochtone kinderen die terechtkomen in het basis- en secundair onderwijs van het Vlaamse onderwijssysteem. Het onthaalonderwijs wil de nieuwkomers zo snel mogelijk Nederlands leren, hen integreren in de maatschappij en oriënteren naar de onderwijsvorm en studierichting die het beste aansluiten bij hun capaciteiten. Het project OKAN-klassen is dus volledig in overeenstemming met de doelstellingen van de Orde op het vlak van de Neerlandistiek. Er wordt ook over gewaakt dat de ingediende voorstellen en bijbehorende begrotingen voldoende helder verantwoord zijn en dat de middelen doelmatig besteed worden. Tenslotte en niet in het minst is er ook sprake van een actieve of daadwerkelijke betrokkenheid van de Orde-leden bij de ondersteuning van deze klassen. Op de webstek van de Orde heeft, onder de hoofding “Neerlandistiek” van het gewest Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, Dorothea Van Hoyweghen van de afdeling Denderland een uitgebreide presentatie over dit project gepubliceerd. Naast het grote OKAN-project worden ook kleinschaliger initiatieven genomen. De
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Beeldende kunsten en poëzie
Fase 1: speelt zich af in de poëzieateliers, waarin de leerlingen aan een eigen gedicht werken. Deze gedichten worden becommentarieerd en de commentaar wordt aan de leerlingen bezorgd. Zij kunnen dan opnieuw aan de slag gaan om hun werkstuk bij te schaven voordat het aan een jury wordt voorgelegd. Fase 2: bestaat in de organisatie van een nocturne, waarop de leerlingen hun gedichten op een creatieve, aansprekende wijze voor het voetlicht brengen. Zij worden daarbij muzikaal ondersteund door het huisensemble Saltorello en visueel door de leerlingen van de richting Plastische Opvoeding. Fase 3: is de uitgave van een groot aantal door de jury geselecteerde gedichten in een mooie bundel. Leerlingen van het Technisch Instituut Berkenboom zijn verantwoordelijk voor de layout en het drukklaar maken van deze bundel. Met deze uitgave wil de school het belang
Alain Brodelet gaf een introductie tot de Vlaamse Polyfonie en het werk van de beroemde Vlaamse polyfonist Orlandus Lassus. onderstrepen van de poëzieateliers en al het creatieve werk dat door de leerlingen werd verricht. Ze kan aldus naar buiten toe laten zien waartoe leerlingen in staat zijn als het gaat om taalgevoeligheid, speelsheid en originaliteit. Dit initiatief, dat komaf maakt met de negatieve perceptie van de taalvaardigheid van jongeren, wordt dan ook voluit gesteund door ons gewest.
Gewestdagen De afdeling Hulst heeft op zondag 28 januari 2007 een geslaagde gewestdag georganiseerd over het welgekozen thema “De Westerschelde, levensader van Zeeland en Vlaanderen”. Daarover is uitgebreid verslag uitgebracht in PrincEzine van 15 februari 2007. Op donderdag 17 januari 2008 vond de gewestdag plaats in Geraardsbergen, georganiseerd door de afdelingen Zuid-Oost-Vlaanderen, Vlaamse Ardennen en Denderland. Deze festiviteit nam de Prince-leden mee naar de tijd van Willem van Oranje (1533–1584) onder het motto “Vlaamse Polyfonie: een toonOrlandus Lassus, de beroemdste, meest begaafde en meest veelzijdige van de Vlaamse polyfonisten, stond centraal tijdens het programma van de gewestdag Oost- en Zeeuws-Vlaanderen op 17 januari 2008 in Geraardsbergen.
15
aangevend hoogtepunt uit de cultuur der Nederlanden”. In de 15de en 16de eeuw klopte het culturele hart van Europa in de Nederlanden. Iedereen denkt dan spontaan aan de Vlaamse Primitieven, die met hun sublieme schilderkunst vele andere kunstenaars inspireerden. Minstens even toonaangevend waren de componisten uit de Lage Landen. Dankzij hun meesterschap bereikte de meerstemmige muziek of polyfonie een ongekende bloeitijd. De beroemdste, meest begaafde en meest veelzijdige van de Vlaamse poly-
fonisten was Orlandus Lassus (1532-1594). Op het programma van de gewestdag stond zijn Lagrime di San Pietro, zonder meer een absoluut meesterwerk uit de renaissance. In de Sint-Bartholomeuskerk genoten de ruim vijfhonderd aanwezigen van een loepzuivere en indringende uitvoering door zeven solisten van het Collegium Vocale Gent, onder leiding van Philippe Herreweghe. Met een minutenlange staande ovatie bevestigde het publiek wat de dirigent had aangekondigd: dit hoogtepunt van verfijnde madrigaalkunst is
van een ongekende welluidendheid en technische virtuositeit. Om de Prince-leden nog meer te laten genieten van deze uitvoering, gaf Alain Brodelet vooraf een introductie tot de Vlaamse Polyfonie en het werk van Orlandus Lassus. De inleiding vond plaats in het Sint-Catharinacollege, waar de gewestdag ook werd afgerond met een gesmaakte receptie. Chris Van Damme gewestcorrespondent Oost- en Zeeuws-Vlaanderen lid van de afdeling Gent I
Verslag van het gewest Brabant-Oost Het lijkt nog maar enkele weken geleden dat ik met enige fierheid mocht melden dat ons gewest in blakende Princelijke gezondheid verkeert… en toch was dit mijn verhaal van juli 2005. Intussen zoekt de nieuwe gewestpresident van toen, Jan Geens, alweer naar een geestdriftige opvolger en hoopt ook uw dienaar, na twee periodes van drie jaar, zijn pen – intussen een klavier – over te dragen aan zijn opvolger.
H
et enthousiasme van toen is niet geluwd, maar nog groter geworden. Het gewest Brabant-Oost is inderdaad springlevend en vitaal. Alle afdelingen trachten elkaar de loef af te steken op het vlak van ledenwerving en verjonging. Ook de vervrouwelijking van onze Orde is hier geen academisch thema, maar wordt ijverig in de praktijk gebracht. Terwijl de vorige gewestpresident terecht fier was op de installatie van 49 nieuwe leden, zal dit record wellicht sneuvelen. We kijken met spanning uit naar de cijfers die Jan Geens op het einde van dit werkjaar, tevens het einde van zijn mandaat, zal voorleggen… Tijdens het vorige werkjaar nam het ledenbestand in ons gewest alvast met 8 % toe!
Leiden op bezoek in Leuven
van de dag, met als thema de “Furor Teutonicus” die tijdens de Eerste Wereldoorlog door Leuven raasde. Een opgemerkte voordracht door historicus en archivaris Marc Derez over “Leuven, de Eerste Wereldoorlog en het martelaarschap van de universiteitsbibliotheek” bevatte voldoende stof tot nadenken over het zinloze van oorlogen. Een wandeling langs de nu pittoreske plekken waar de Duitse furie huishield, werd afgesloten met een ontvangst in het historische pand van medelid Axel Buyse. Dit prachtige gebouw werd bekroond met een prijs van het Vlaams Gewest omwille van de prachtige restauratie. Uiteraard werd de vriendschap bezegeld met een gewaardeerd diner.
Jaarprogramma’s op webstek
Het bezoek in oktober 2007 van de afdeling Leiden aan Leuven verstevigde de vriendschapsbanden over de grenzen heen en was een buitengewoon succes. Meer dan vijftig Prince-vrienden uit beide afdelingen genoten
Alle leden zijn steeds welkom op de vergaderingen van andere afdelingen. Deze bekende stelregel krijgt in de praktijk zelden de nodige aandacht. We gebruiken de mogelijkheid om op die manier tal van markante en uitermate interessante voordrachten mee te maken, nog
Universiteitsbibliotheek in Leuven
De afdeling Leiden op bezoek in Leuven
Webstekpagina met de programma’s van Brabant-Oost te weinig. Om die lacune weg te werken en de jaarprogramma’s van de afdelingen meer bekendheid te geven binnen de Orde, doet ons gewest een beroep op onze uitstekende webstek. Daar vinden de geïnteresseerden alle gegevens over de programma’s van de acht afdelingen van het gewest Brabant-Oost. We nodigen dan ook alle Prince-leden hartelijk uit om deze informatie geregeld aan te klikken. De gegevens worden regelmatig bijgewerkt, zodra er aanpassingen aan de kalender worden gemeld. Zo kunt u er, bij wijze van voorbeeld, vernemen dat kardinaal Danneels op 15 mei voor de afdeling Diest een opmerkelijke voordracht zal houden. U moet beslist eens een kijkje gaan nemen op de webstek www.ovdp.net. Ga naar “Gewesten”, vervolgens naar “Brabant-Oost” en klik op “Kalender”. Na het aanklikken van de tabel kunt u een kijkje nemen in de gedetailleerde programma’s van de verschillende afdelingen.
Carl Hermans gewestcorrespondent Brabant-Oost lid van de afdeling Leuven
16
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Kunst ook een taal De Koude Oorlog Van de hand van Yvan Vanden Berghe, emeritus gewoon hoogleraar in de diplomatieke geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen en lid van de afdeling Antwerpen-’t Wit Lavendel, verscheen onlangs De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991). Het boek behoeft nauwelijks nog introductie. Het gaat hier immers om de vijfde druk van een bekend standaardwerk, dat voor het eerst in 1987 verscheen onder de titel Zeventig jaar koude oorlog (1917-1987). Inmiddels is het vertaald in het Frans, het Tsjechisch, het Russisch en het Duits. Ten opzichte van vorige uitgaven is deze editie volledig herzien en geactualiseerd. Twee “gastauteurs”, Rik Coolsaet van de Universiteit Gent en Doeko Bosscher van de Rijksuniversiteit Groningen, leverden een bijdrage over de rol van respectievelijk België en Nederland in de Koude Oorlog. Zoals al uit de jaartallen in de titel blijkt, heeft de auteur zijn bakens ruim gezet. Daar waar velen dit conflict pas laten beginnen met de Truman-doctrine in 1947, het jaar waarin dankzij de bekende Amerikaanse journalist Walter Lippmann ook de naam “Koude Oorlog” min of meer gemeengoed werd, begint Vanden Berghe zijn relaas met de Russische Revolutie van 1917. Wel duidt de auteur de periode 19171941 aan als “het voorspel” en hij besteedt er, in vergelijking met hetgeen erop volgt, relatief weinig bladzijden aan. Bij het verschijnen in 1987 waren de opvattingen van Vanden Berghe niet onomstreden. Velen zagen de Koude Oorlog toen als een streven van de Sovjet-Unie om West-Europa te onderwerpen en te bezetten en het westerse antwoord daarop. Een verovering van WestEuropa, leert ons Vanden Berghe, is echter nooit de bedoeling van het Oostblok geweest en de westerse leiders wisten dat wel degelijk. Dit bijna vuistdikke boek, gebaseerd op een indrukwekkende hoeveelheid literatuur, biedt een boeiende synthese van de spanningen die de politieke wereld decennialang in hun greep hebben gehouden. Een wereld die velen nog altijd dichtbij lijkt en die lang in wezen onveranderlijk scheen, maar die door de verrassend snelle ineenstorting van de Sovjetmacht ineens verleden tijd bleek te zijn. (RK) Yvan Vanden Berghe, De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991), m.m.v. Doeko Bosscher en Rik Coolsaet, 528 pp., ill., bibliografie, register, Acco, Leuven/Voorburg, 20085, 39,50 euro, ISBN 978-90-334-6848-3
Beleefd verwoord Voor de tweede keer gaf de stad Roeselare onlangs naar aanleiding van de Gedichtendag een dichtbundel uit over een Roeselaarse thematiek
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
of van een Roeselarenaar. Dit jaar viel de keuze op Joost Vanbrussel, leraar Germaanse talen en docent filosofie en lid van de afdeling Roeselare-Izegem-Tielt, die hiermee meteen aan zijn debuut toe is. De bundel werd op 30 januari 2008 in De Kleine Stooringhe in Roeselare voorgesteld aan een aandachtig publiek. Merkwaardig is dat deze anthologie nu pas verschijnt, omdat ze is samengesteld uit gedichten die in de loop der jaren aan het papier werden toevertrouwd en gepubliceerd in diverse tijdschriften, themabundels en -boeken. Maar omdat ze nooit eerder werden samengebracht, dreigden ze verloren te gaan voor het nageslacht. Het is dan ook een gelukkig initiatief van de stad Roeselare en Uitgeverij C. de Vries-Brouwers om ze alsnog samen te brengen in een handig boekje. Er was, aldus de flaptekst, enige overredingskracht nodig, evenals de aansporing van een aantal literaire vrienden, vooraleer de dichter zich bereid verklaarde om aan deze uitgave mee te werken. Een en ander wijst er nog maar eens op hoe moeilijk het is om de stap naar het grote publiek te zetten, zeker met poëzie, waarin men toch altijd een stuk van zijn ziel blootgeeft. En dat doet Vanbrussel zeker ook in deze bundel, waarin hij mijmert over het dichterschap zelf, over bepaalde feestdagen (Allerzielen, Nieuwjaar), over kantelmomenten in het jaar (de vier seizoenen) en over klassieke thema’s als liefde, geluk, geboorte, ouderdom, sterven en rouw. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat uit deze gedichten heel wat melancholie en heimwee opklinkt, maar ook veel levensvreugde en dankbaarheid. Zo blikt de dichter aan het slot terug op het leven van enkele kunstenaars, met name dirigent Frans Soete, graficus Albert Setola, woordkunstenares Cecile Swinkels en -- bijna onvermijdelijk -- zijn beroemde stadsgenoot Albrecht Rodenbach. De titel wijst op de eenheid van leef- en woordniveau, maar ook op de ambitie om beleefd met woorden om te gaan en ze volwaardig naar inhoud, teken en symbool te behandelen. Heel deze bundel ademt de intentie uit om subtiel met woorden om te springen en ze zo te hanteren, dat ze niet alleen diepmenselijke gevoelens verklanken, maar ook de dichter iets nader bij zichzelf brengen. (GT) Joost Vanbrussel, Beleefd verwoord, C. de VriesBrouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2008, 92 blz., ISBN 978-90-5927-335-1
De deur staat open “Supported employment” (letterlijk “onder-
steunde tewerkstelling”) is een methodiek om mensen met een arbeidshandicap de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben om op de open arbeidsmarkt aan de slag te gaan. Het boek De deur staat open, samengesteld door Prince-lid Geertrui Seys, voorzitster van de afdeling Westkwartier, geeft de ervaringen met deze methodiek weer van zeven beschutte werkplaatsen in Vlaanderen. In het kader van het project Supported Employment hebben deze beschutte werkplaatsen een jaar lang methodieken onderzocht en ontwikkeld om de doorstroming vanuit de werkplaats naar de open arbeidsmarkt mogelijk te maken. Het boek begint met een schets van het theoretische kader rond Supported Employment. Het tweede deel bevat het relaas van de ervaringen met de methodiek. Om het proces duidelijk naar voren te brengen, is de omschrijving van de verschillende stappen geïllustreerd met tal van praktijkvoorbeelden. In het derde deel staat men stil bij de kwaliteitsvereisten van de methodiek om in het laatste deel te komen tot de beleidsaanbevelingen. Achterin het boek bevinden zich de belangrijkste werkdocumenten voor Supported Employment, zodat iedereen die interesse heeft, aan de slag kan met de methodiek. De realisatie van dit boek kreeg de ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds (ESF) en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB). Ook het kabinet van Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, Kathleen Van Brempt, speelde een belangrijke rol bij de realisatie van dit experiment. Dit boek kan besteld worden op het secretariaat van de Vlaamse Federatie van Beschutte Werkplaatsen (VLAB) (www.vlab.be) of via het http://www.vlab.be/html/ bestellingsformulierboekde_deur_staat_open.htm bestelformulier dat te vinden is op die webstek. Dankzij de steun van het ESF-fonds is dit boek gratis verkrijgbaar. Enkel de verzendingskosten worden aangerekend. Samenstelster Geertrui Seys is lerares woordkunst in het deeltijds kunstonderwijs. Haar vele presentatiewerk zette haar aan tot schrijven. Naast heel wat toneel voor jongeren en evocaties rond evenementen in het kerkelijk jaar verschenen van haar ook bijdragen in diverse publicaties. Naar aanleiding van de viering van 25 jaar VLAB schreef zij eerder Even anders werken, een geschiedenis van de beschutte tewerkstelling in Vlaanderen (zie ook de bespreking in Nieuwsbrief 25/4 van maart-april 2006). Dit boek geeft aan de hand van gesprekken met pioniers, beleidsmakers en de nieuwe garde een beeld van de evoluties binnen de VLAB. (GT)
17
Poëzie onder de loep genomen
DE PRUIMEBOOM eene vertelling (versie verschenen in 1821)
Hiëronymus van Alphen (1746-1803) Soms kan een kritische beschouwing van klassieke teksten tot verrassende conclusies leiden. Als spreker op een congres van pedagogen nam Wim Wijnands het beroemdste gedicht van Hiëronymus van Alphen onder handen. Met kracht van argumenten toonde hij aan dat het karakter van zowel Jantje als dat van zijn vader lelijke trekjes vertoont, waardoor de universele waarheid van het spreekwoord “De appel valt niet ver van de boom” nog eens nadrukkelijk onderstreept wordt, zelfs als die appel een overrijpe pruim blijkt te zijn.
D
e literatuur, zo zegt men, is de spiegel van het volk. En in het verlengde van deze uitspraak ligt de conclusie dat ieder volk de dichters krijgt toegewezen die het verdient. Dit besef behoort ons tot bescheidenheid te nopen. Wij constateren namelijk enigszins bedremmeld dat onze letteren slechts twee poëmen hebben opgeleverd die vrijwel alle Nederlanders althans fragmentarisch kennen: het anonieme loflied En datteme toffe jongens zijn – een gedicht dat lichtzinnigheid predikt en dat bij diepgaande analyse ondubbelzinnig opwekt tot een zedeloze levenshouding – en het ten onrechte als een onschuldig kindervers beschouwde Jantje zag eens pruimen hangen van onze nationale droogpruim Hiëronymus van Alphen. Het is dit laatste lied dat ik vanmorgen aan een nadere beschouwing zou willen onderwerpen. Wij stellen vast dat de heer Van Alphen twee personen ten tonele voert: een zekere Jantje, een jongetje dat volstrekt niet deugt, zoals wij spoedig zullen constateren, en zijn vader, die in een goed functionerende rechtsstaat zonder twijfel uit de ouderlijke macht ontzet zou worden. Ook dit zal ik u door middel van een verpletterende argumentatie duidelijk maken.
Zure pruimen of zuurpruimen? Richten wij onze blik allereerst op de jongeman Jantje. Wat doet Jantje? Jantje, dames en heren, doet in het geheel niets. Op zichzelf is dat al bedenkelijk: jongetjes van zijn leeftijd behoren kikkers op te blazen of stenen door ruiten te werpen, maar het is strijdig met hun natuur wanneer zij indolent door een boomgaard lopen. Nog verontrustender echter is het dat Jantje zondige neigingen heeft. Hij wenst zich te verlustigen aan verboden vruchten en hij tracht zijn geweten het zwijgen op te leggen door een redenering die van uitgesproken doortraptheid getuigt. Goed, zult u zeggen, dat mag dan zo zijn, maar uiteindelijk blijft het knulletje toch met tamelijk vaste tred het pad der deugd betreden. Ik moet u er echter op wijzen dat dit een onzindelijke theorie is. Het feit dat Jantje niet onmiddellijk en verontwaardigd de boze gedachte uit zijn jeugdig hart bant, maar de moeite neemt ze zorgvuldig te overwegen, bewijst zijn verdorven inborst. Dit klinkt hard, ik besef het, maar het heeft geen zin de feiten te verdoezelen. Door pruimen van hun pit te ontdoen en ze op sap te zetten, produceren wij liflafjes die onze volksgezondheid ondermijnen.
Wie was Hiëronymus van Alphen? Zijn vader stierf toen Van Alphen vier jaar was. Samen met zijn moeder verhuisde hij naar Utrecht. Hij studeerde rechten en letteren in Leiden, waar hij zich bekeerde tot een piëtistische vorm van het christendom. In 1768 werd Van Alphen advocaat in Utrecht. In 1772 trouwde hij met Johanna Maria van Goens, die drie jaar later, bij de geboorte van hun derde kind, overleed. In 1780 werd Van Alphen procureur-generaal. Hij hertrouwde met Catharina Geertruyda van Valkenburg, met wie hij nog twee kinderen kreeg. In 1789 werd hij in Leiden benoemd tot stadspensionaris (een jurist die het stadsbestuur adviseerde) en vier jaar later tot thesaurier-generaal (te vergelijken met een minister van Financiën) van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Toen de Republiek ineenstortte, in 1795, legde Van Alphen als overtuigd Orangist zijn functie neer. In de periode 1794-1799 stierven twee zoons, een kleinzoon en een schoondochter. In 1803 overleed Van Alphen aan een beroerte. In 1807 kwamen zijn tweede vrouw en een dochter om bij de grote Leidse buskruitramp. Het was na de dood van zijn eerste echtgenote dat
18
de jonge jurist Hiëronymus van Alphen zich, ondanks zijn veeleisende ambtsbezigheden, zo veel mogelijk aan de opvoeding van zijn drie kinderen ging wijden. Voor hen begon hij de gedichtjes te schrijven die hem in Nederland onsterfelijk zouden maken. Vooral De Pruimeboom verdient een plaats in de canon van de nationale jeugdliteratuur. “Voor enige generaties van ouders hebben Jantje met z’n pruimen en Cornelis met z’n gebroken glas de idealen vertolkt bij de opvoeding van hun eigen kinderen tot alle christelijke en maatschappelijke deugden” (C.G.N. de Vooijs). “Van Alphen heeft bereikt wat weinigen voor en na hem bereikten: dat zelfs de meest a-literaire Nederlander wel een kleine schok van herkenning ondergaat bij het horen van bijvoorbeeld “Mijn vader is mijn beste vrind.” Van Alphen behoort, net als Rembrandt, het paleis op de Dam en de Deltawerken, tot ons algemene cultuurgoed” (Herman Kakebeeke). Van Alphen heeft zich overigens ook op ander gebied onderscheiden. Met publicaties als zijn Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen en Digtkundige Verhandelingen heeft hij vernieuwend en positief ingewerkt op het Nederlandse cultuurpatroon.
Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot. ’t Scheen dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader ’t hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf, zes pruimen niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen, En niet plukken: ik loop heen. Zou ik om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen. Voord ging Jantje: maar zijn vader, die hem stil beluisterd had, kwam hem in het loopen tegen voor aan op het middelpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief. Daar op ging Papa aan ’t schudden, Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop. Over Jantjes vader kunnen wij kort zijn. Hij is een fielt. Is er een andere conclusie mogelijk voor een vader die zich tussen de kruisbessen verstopt teneinde zijn zoontje op overtredingen te betrappen? Zijn opvoeding of wat daar voor door moest gaan, heeft gefaald. Hij had ervoor moeten zorgen dat de gedachte aan pruimenstelerij in Jantjes hart zelfs niet had kunnen opkomen. “Nu heeft vader Jantje lief!”, roept de sufferd uit, niet bevroedend hoezeer hij door de mand valt. Een rechtgeaarde vader heeft zijn zoon hartelijk lief vanaf de geboortekreet en niet pas nadat hij vijf, zes onnozele pruimpjes aan een boom heeft laten hangen. Tot overmaat van ramp blijkt deze pedagoog van de koude grond ook nog voorstander te zijn van een wel buitengewoon walgelijk beloningsstelsel: hij splitst Jantje een hoed vol pruimen in zijn maag. Geen wonder dat het kereltje heenliep op een galop. Hebt u wel eens een hoed vol pruimen gegeten? Het is wel zeer duidelijk waar Jantje zo haastig naartoe moest galopperen. Ik hoop u in dit referaat duidelijk gemaakt te hebben dat er in het gras onder de doorbuigende pruimentakken onzer nationale poëzie heel wat giftige addertjes kunnen schuilen. Wim Wijnands redactielid en lid van de afdeling Twente-Achterhoek
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
Het Groot Dictee der Nederlandse Taal: een jaarlijks gevecht met de talloze valkuilen van de Nederlandse spelling.
De fout van het Groot Dictee Aan dictees bewaren de meeste mensen niet zulke dierbare herinneringen. “Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak”, meldt een van de onuitstaanbare ‘lieve wichtjes’ aan wie Hiëronymus van Alphen zijn Kleine Gedichten voor Kinderen wijdde, maar wanneer zo’n braaf kereltje een spellingtoets vol buitenissige woorden en geniepige instinkers voorgeschoteld gekregen had, zou zijn enthousiasme vast wel wat afgenomen zijn. Het is dan ook alleszins (om eens een klassiek dicteewoord te gebruiken) opmerkelijk dat ieder jaar weer een hele menigte meer of minder representatieve Nederlanders en Vlamingen zich opgewekt naar de orthografische slachtbank laat leiden om aan een paar miljoen televisiekijkers te demonstreren hoe smartelijk zij woorden als quaestor, synesthesie, transcendentalisme en psittacosis schofferen.
Z
ou je dit een vorm van masochisme kunnen noemen, zoals je het niet kunt laten met de punt van je tong steeds maar weer langs dat vlijmscherpe randje van een afgebrokkelde vulling te schuren? Of zou het misschien toch echte belangstelling kunnen zijn voor de taal die je spreekt en voor de manier waarop je die zichtbaar kunt maken? Als dat laatste het geval is, voel je je ieder jaar in december weer pijnlijk bij de neus genomen. Het Groot Dictee der Nederlandse Taal bestaat uit een aantal omvangrijke zinnen, waarin de samenstellers geprobeerd hebben zo veel mogelijk woorden te proppen die een normale bewoner van de Lage Landen zijn leven lang niet hoeft op te schrijven. En mocht dat misschien toch eens onontkoombaar zijn, dan dient hij het Groene Boekje te raadplegen, want daar heeft hij het uiteindelijk voor aangeschaft.
Boter aan de galg “Voor velen is zuiver spellen een veelzeggend teken van beschaving, een kenmerk van ge-
Over het Groot Dictee der Nederlandse Taal Het Groot Dictee der Nederlandse Taal wordt met die titel sinds 1991 jaarlijks in december uitgezonden door de Nederlandse en Vlaamse publieke omroep. Het wordt opgenomen in het gebouw van de Eerste Kamer in Den Haag. Het allereerste dictee, dat van 1990, heette nog het “Nationaal Dictee der Nederlandse Taal”. Het werd als een samenwerkingsproject van NOS Lopend Vuur, de Nederlandse Taalunie en de Volkskrant door de NOS op het scherm gebracht. Vanaf 1991 doen de Vlamingen ook mee en daarmee verdween het woord Nationaal uit de titel. Het werd “Het Groot Dictee der Nederlandse Taal”. De presentatoren zijn de Nederlander Philip Freriks en sinds 2005 de Vlaamse Martine Tanghe. Zij presenteren en dicteren. De gastschrijver(s) lezen “hun” dictee helemaal voor. Veelgevraagd: de tune van het Groot Dictee is het derde deel uit het Celloconcert in A (Wq 172), Allegro assai uit 1753 van Carl Philipp Emanuel Bach.
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5
schooldheid en geletterdheid. Spellingfouten maken staat dom”, verklaart de Nijmeegse Werkgroep Taaldidactiek in Taaldidactiek aan de Basis. Daar heeft die werkgroep ongetwijfeld gelijk mee, tenminste wanneer het om de spelling van werkwoordsvormen gaat of om fatsoenlijke Nederlandse woorden als onmiddellijk, interessant, dreumesen en nochtans. Maar niemand hoeft zich gefrustreerd te voelen als hij zich vergaloppeert met beatjuggelen, deathmetal, caipirinha, dedaigneuze of geüpdatete, zomaar wat woorden waarmee de afgelopen jaren een aantal “Grote Dictees” werden opgefleurd. Je kunt je natuurlijk wel zorgen maken, als je in de problemen zou raken met een simpel zinnetje als: “De Noord-Italiaanse meteoroloog was verbijsterd over de grootte van de door de tsunami aangerichte schade op de achttiende breedtegraad.” Maar de samenstellers van het Groot Dictee vreesden kennelijk dat zulk Jipen-Janneke-Nederlands veel te weinig fouten zou opleveren. Wat is er immers leuker dan te zien hoe algemeen aanbeden kleinkunstcoryfeeën, hooggeachte parlementariërs en in stilte benijde grootindustriëlen vruchteloos zitten te worstelen met zoiets alledaags als de spelling van onze taal? Daardoor wordt echter wel “ten onrechte de indruk gewekt dat de spelling van het Nederlands zo satanisch moeilijk is, dat zelfs ontwikkelde Nederlanders niet in staat zijn om hun eigen taal te schrijven”, mopperde Rudy Kousbroek jaren geleden al in NRC Handelsblad, en als hij eraan gedacht had, zou hij die onjuiste mening stellig ook op erudiete Vlamingen van toepassing verklaard hebben. Op die manier moeten wij ervoor vrezen dat lieden met een wankel zelfvertrouwen op spellinggebied bepaald niet worden aangemoedigd om de mouwen nog eens extra op te stropen en zich energiek in de handen te spugen. Gelukkig lezen wij in de roemruchte grammatica van de heren Rijpma, Schuringa en Naarding: “Evenwel mag het belang van de spelling niet overdreven worden: het geschreven woord is niets dan het uiterlijke kleed, het beeld, en niet de taal zelf.” Maar van die bemoedigende woorden hebben verreweg de meeste deelnemers nooit kennis genomen, zodat zij, gezien de dramatische hoeveelheid fouten die zij in
hun onschuld bij elkaar gesprokkeld hebben, tot de overtuiging komen dat zij met alle verdere pogingen tot grotere taalbeheersing boter aan de galg smeren. “Wek op tot een comeback van het epistolaire metier!” wordt ons in onvervalst Nederlands aan het slot van het Dictee uit 2000 met klem geadviseerd. Het valt echter te betwijfelen of de samenstellers zelf daar met hun werkstukje een serieuze bijdrage toe geleverd hebben.
Spookbeelden Dit jaar hadden de dicteeontwerpers besloten dat Jan Wolkers voor een passende tekst diende te zorgen. Nu was de heer Wolkers een verdienstelijk romanschrijver en een gewaardeerd beeldhouwer, die bovendien regelmatig op de televisie verscheen om te vertellen welke spannende plantjes en beestjes zich in zijn Texelse achtertuin ophielden. Een zogenaamde Bekende Nederlander dus. Maar dat betekent volstrekt niet dat hij daardoor dan ook buitengewoon veel verstand had van spelling. Als landelijke bekendheid en populariteit voldoende garantie bieden om Vlamingen en Nederlanders verantwoord aan de tand te voelen over hun spelvaardigheid, mogen wij de komende jaren dictees tegemoet zien van bijvoorbeeld Goedele Liekens, Youp van ‘t Hek, Daphne Deckers of Bert Kruismans. Misschien zou het verstandiger zijn om de deelnemers aan het Groot Dictee te confronteren met een stuk tekst uit een degelijk tijdschrift- of krantenartikel in plaats van hen wanhopig te laten rommelen in een verbaal rariteitenkabinet, waaruit zij niets anders dan spookbeelden tevoorschijn halen van een angstaanjagend moeilijke taal en hun volstrekte onvermogen om die ooit op een aanvaardbare manier op papier te zetten. “Het Nederlandse spellingsysteem is, zeker als we het vergelijken met dat van enkele andere talen, een verdediging waard”, verzekert Dr. L.M. van Dis ons in zijn Didactische Handleiding voor de Leraar in de Moedertaal. Het Groot Dictee der Nederlandse Taal kunnen we daarvoor maar beter niet in stelling brengen. Wim Wijnands redactielid en lid van de afdeling Twente-Achterhoek
19
Wij gedenken
Leden in de kijker
• Op 13 januari 2008 overleed in Tongeren op 73-jarige leeftijd vrederechter emeritus Jo Dessers, lid van de afdeling Tongeren-Sint-Truiden. Hij was een man die verknocht was aan zijn principes: recht en rechtvaardigheid, maar ook amicitia en tolerantia waren voor hem heilig. Zijn inbreng tijdens de vergaderingen en evenementen was frequent en intens. Jo was inderdaad een trouw en geëngageerd lid en een van de pioniers van de afdeling Tongeren-Sint-Truiden. Zijn tussenkomsten waren steeds ad rem, zijn analyses soms scherp, maar steeds opbouwend. Zijn sociaal engagement, zijn spontaan en vlot contacten leggen, zijn goedlachse benadering en als het nodig was zijn grote ernst waren iedereen bekend. Zowel voor zijn naaste familieleden en vrienden als voor de leden van zijn afdeling was hij een wegwijzer en voorganger. • Op 14 januari 2008 overleed op 94-jarige leeftijd Dr. Wim Kimpe, medeoprichter en oud-lid van de afdeling Heerlen. Kimpe werd geboren in Lier als zoon van Reimond Kimpe, de bekende Vlaamse schilder die goed bevriend was met zijn stadsgenoot Felix Timmermans. In Middelburg bezocht hij het Stedelijk Gymnasium B en na die periode studeerde hij geologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij werd onder andere directeur van het Geologisch Instituut in Heerlen en toen hij met pensioen ging, kreeg hij de Belgische Kroonorde opgespeld door de consul. In diezelfde periode werd als waardering voor het vele geologische onderzoek door hem verricht, een fossiel naar hem genoemd. Zijn grote interesse ging uit naar de Nederlandse literatuur en cultuur. Zowel binnen de Orde van den Prince als daarbuiten was hij een zeer geziene persoonlijkheid en zijn lezingen werden met grote belangstelling bezocht. • Op 16 maart 2008 overleed op 74-jarige leeftijd Camille D’hooghe, stichtend lid van de afdeling Aarschot en gedurende zes jaar raadslid in het bestuur van de afdeling. Camille was jarenlang een zeer gewaardeerde notaris in Aarschot en hij was ook ere-plaatsvervangend vrederechter. Daarnaast was hij gedurende bijna dertig jaar de stipte penningmeester van de stedelijke cultuurraad. Voor Camille waren kunst en cultuur, vooral de muziek, zeer belangrijk. Voor zijn verdiensten op juridisch vlak ontving hij eerder de onderscheiding van Officier in de Leopoldsorde. De leden van zijn afdeling zullen zijn actieve en gewaardeerde inbreng missen. • Op 26 maart 2008 overleed in Antwerpen op 91-jarige leeftijd Jos Van den Eede, stichtend lid van de afdeling Antwerpen-Middelheim. Hij was een uiterst veelzijdige persoonlijkheid, die zijn enorme talenten een leven lang ten dienste stelde van sociale, culturele, economische en onderwijsinitiatieven. Hij was bijzonder actief in het Vlaams Economisch Verbond (VEV) en stichter-voorzitter van SD Worx. Hij was ook voorzitter van de Eeuwfeestkliniek en van diverse onderwijsinstellingen in Antwerpen, voorzitter van het Museum voor Religieuze Kunst Antwerpen, algemeen voorzitter van de Marnixring en commissaris van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (VVKS). Jos steunde de oprichting van de Antwerpse afdelingen van de Orde met raad en daad en verschafte onderdak aan het beginnende secretariaat van de Orde in de toenmalige lokalen van het VEV. Binnen de afdeling Antwerpen-Middelheim was hij een bezielende en goedlachse vriend met een uitzonderlijke eruditie en voornaamheid. • Op 3 april 2008 overleed op 68-jarige leeftijd Paul De Smedt, stichtend lid van de afdeling Meise. Hij was afgevaardigd bestuurder van de n.v. De Smedt, actief in de grafische sector. Paul was een Prince-lid “pur sang”, met een juiste inschatting van de idealen van de Keure en een consequente toepassing van de stijl van de Orde, die voor hem een natuurlijke levensfilosofie was, met continue en ongedwongen uitstraling ervan in zijn persoons-, gezins- en sociaal leven. Amicitia en tolerantia waren voor hem geen holle slogans of loze woorden. Hij beleefde ze dag na dag in zijn beroeps- en privé-omgeving. De afdeling Meise verliest in hem een rustige baken in de moeilijke dagelijkse beleving van de Prince-idealen in deze regio. Wij betuigen de nabestaanden van de overledenen en alle Prince-vrienden die hen goed gekend hebben, onze diepste gevoelens van medeleven.
• Zoals reeds eerder gemeld, is Piet Vanthemsche, lid van de afdeling Pajottenland, sinds 1 maart 2008 voorzitter van de Boerenbond, de belangrijkste landbouworganisatie in Vlaanderen. Van opleiding dierenarts werd Vanthemsche vooral bekend door zijn optreden in de parlementaire onderzoekscommissie die zich in 1999 over de dioxinecrisis boog. Nadien werd hij hoofd van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en vervolgens van het gloednieuwe Federaal Geneesmiddelenagentschap. In mei vorig jaar werd hij ondervoorzitter van de Boerenbond en enkele maanden geleden volgde hij Noël Devisch op, die na 19 jaar, waarvan 12 jaar als voorzitter, met pensioen ging. Vanthemsche is ook gastprofessor aan de universiteiten van Gent en Leuven en bestuurder bij de Koning Boudewijnstichting. Zijn rechterhand is Peter Broeckx, een melkveehouder uit Dessel, die sinds 2000 ook provinciaal voorzitter van de Boerenbond in Antwerpen is.
20
• Prof. Alain Verschoren, lid van de afdeling Antwerpen-Land van Ryen, werd einde maart verkozen tot nieuwe rector van de Universiteit Antwerpen (UA) in opvolging van Francis Van Loon. Verschoren is doctor in de wiskunde en was tot nu toe ook voorzitter van de Raad van Bestuur van de UA. Hij was eerder al rector van het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) vóór de eenmaking van de Antwerpse universiteit. De nieuwe rector van de UA profileert zich als vrouw- en gezinsvriendelijk en wil een halt toeroepen aan de bureaucratische overlast. Hij wil ook dat lesgeven opnieuw verfrissend wordt en zal een voortrekkersrol spelen voor de leerkrachtenopleiding aan de UA. Een belangrijke ambitie is ook om de universiteit verder te laten groeien: hij wil van 11.000 studenten nu naar 15.000 in de toekomst. “Ik wil van onze universiteit een volwaardige derde poot naast de universiteiten van Gent en Leuven maken. We moeten trotser worden op onze instelling”, aldus Alain Verschoren kort na zijn verkiezing. Hij kan rekenen op een goede reputatie en heeft de naam degelijk werk af te leveren. • De Vakgroep Talen & Culturen van het Nabije Oosten en NoordAfrika van de Universiteit Gent organiseerde op vrijdag 16 mei 2008 een academische zitting naar aanleiding van het emeritaat van Prof. Urbain Vermeulen, lid van de afdeling Gent I. De viering vond plaats in de refter van Het Pand in Gent. Bij deze gelegenheid werd hulde gebracht aan de rijke academische loopbaan van Urbain Vermeulen, die als historicus en specialist in de oosterse talen vooral bekend is als een eminente islamoloog. Hij werd gehuldigd door rector Prof. Paul Van Cauwenberge, eveneens lid van de afdeling Gent I, door de rector van de KU Leuven, Prof. Marc Vervenne, waar Vermeulen eveneens doceerde, door Prof. Bernadette Martel-Thoumian (Grenoble) en door Dr. Michael Brett (Londen). Vermeulen hield zelf een afscheidscollege en kreeg een liber amicorum overhandigd.
Belangrijke data Algemene Ledendag
Algemene Raad Presidium Gewestdagen • Limburg • Brabant-Oost en -West • Buitenland
4 oktober 2008 (Brussel) 17 mei 2008 13 december 2008 21 juni 2008 27 september 2008 17 mei 2008 7 juni 2008 13-15 juni 2008
NIEUWSBRIEF • jg. 27 • nr. 5