KADOC / Documentatie- en onderzoekscentrum voor religie, cultuur en samenleving / Interfacultair centrum KU Leuven
KADOCnieuwsbrief
2013/4
2013/4 Devoted Tentoonstelling met foto’s van Jan Locus Devoted, de nieuwe KADOC-tentoonstelling, biedt een unieke hedendaagse kijk op religie, rites en devotie. 15 jaar lang fotografeerde Jan Locus de vele gezichten van het christendom, dat wereldwijd twee miljard gelovigen telt. Maar die gelovigen beleven hun religie elk op een persoonlijke, culturele en regionaal bepaalde manier. Bedevaarders in Polen, christenen in Afrika en India, passionele gelovigen in Mexico, de door oorlog getekende christenen in Ierland - Jan Locus portretteert ze allemaal in een uitmuntende zwart-witfotografie. Jan Locus woont en werkt in Brussel. Naast talrijke reportageopdrachten voor kranten en tijdschriften, spitst hij zich toe op persoonlijke, artistieke projecten. In 1996 had hij zijn eerste solotentoonstelling in KADOC met een reportage die uiteindelijk de start bleek van deze uitgebreide reeks. Tot 28 september kunt u Devoted bezoeken in de barokke KADOC-kapel van OnzeLieve-Vrouw ter Koorts. De tentoonstelling vormt dus ook een uitzonderlijke kans om dat voormalige bedevaartsoord te bezichtigen. Alle praktische informatie vindt u op onze website: http://kadoc.kuleuven.be/nl/acti/ expo/jan_locus.php.
Inhoud / 2 Devoted. Tentoonstelling met foto’s van Jan Locus / 4 Vlaams, democratisch en katholiek. Archief Philip Van Isacker / 8 Gedeelde geschiedenis, gedeeld erfgoed. Vormingssessies in Congo / 14 Made in Flanders. Organisaties van etnisch-culturele minderheden en hun erfgoed Cover: Vailannkani (India) [© Jan Locus] Blz 3: boven: sacramentsprocessie in Bever; onder: Peking (China) [© Jan Locus]
2
3
ERFGOED
Minister Philip Van Isacker bezoekt de kantoren van de Kredietbank in Antwerpen. [KFA 18813]
Vlaams, democratisch en katholiek Archief Philip Van Isacker
Godfried Kwanten
K
ADOC verrijkte zijn collectie met het archiefdeel Philip Van Isacker (18841951) dat zich tot dusver bij diens erfgenamen bevond. Philip Van Isacker was een exponent van de democratisch en Vlaams geïnspireerde katholieke politieke elite die in de tussenoorlogse periode kon doorstoten tot de top van de Belgische politiek en het financiewezen. Zijn archief illustreert die opgang, maar werpt ook een mooi licht op zijn persoonlijk en familiaal leven. Van Isacker en zijn echtgenote Charlotte Prové hadden vier kinderen, onder wie de jezuïet en historicus Karel Van Isacker en de jurist en romancier Frans Van Isacker.
Volksvertegenwoor- Philip Van Isacker promoveerde in 1908 tot doctor in de geschiedenis aan de Leuvense universiteit. In 1921 verwierf diger en minister
hij de graad van doctor in de rechten. Na een studieverblijf aan het Belgisch Historisch Instituut in Rome werd hij in 1912 tot leraar benoemd in het Koninklijk Atheneum in Mechelen. In die stad zou hij samen met Alfons Verbist de Katholieke Partij hervormen tot een Vlaamsgezinde democratische standenpartij. Als kandidaat van de christelijke arbeidersbeweging (ACW) werd Van Isacker in 1919 verkozen tot volksvertegenwoordiger. Hij werd secretaris van de pas opgerichte Katholieke Vlaamse Kamergroep. Gebruik makend van de naoorlogse verruiming van de
4
democratie en onder voorzitterschap van Frans Van Cauwelaert ijverde die voor sociale, democratische en Vlaamse hervormingen. Zijn leden streefden o.a. naar de realisatie van een Vlaams ‘minimumprogramma’ met een sluitende taalwetgeving die het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen zou afdwingen in administratie, onderwijs, gerecht en leger. In 1931 werd Van Isacker minister van Verkeer, het jaar daarop van Nijverheid en Arbeid en in 1934 - in volle economische crisis - van het belangrijke departement Economische Zaken. Onder zijn kabinetschefs waren de romanschrijver Jan-Albert Goris - beter bekend als Marnix Gijsen - en de Leuvense hoogleraar en latere premier Gaston Eyskens. Van Isacker voerde als minister van Nijverheid en Handel en daarna als minister van Economische Zaken in de twee regeringen Van Zeeland (1935-1937) loyaal de harde besparingspolitiek uit, evenals de drastische sanering van het bankwezen en de devaluatie van de Belgische frank (1935). De christelijke arbeidersbeweging verteerde slechts met veel moeite de ingrijpende besparingsaanpak van een bevriend politicus. In 1936 werd Van Isacker pas na stevige discussies als kandidaat van het ACW aanvaard en herkozen. In februari 1938 stapte hij opgebrand en ontgoocheld (o.a. door de schandaalsfeer en het gebrek aan dynamiek van de regering Janson) uit de politiek en koos hij voor een loopbaan in het bankwezen. In de jaren 1942-1944 schreef Van Isacker zijn memoires Tussen Staat en Volk, die in 1953 postuum werden gepubliceerd.
Een leven na Van Isacker werd nationaal ondervoorzitter van de Kredietbank. Naast zijn beheerstaken vervulde hij er met het prestige van een exde politiek
minister vooral een representatieve taak. Hij nam diverse externe bestuurstaken waar (o.a. ondervoorzitter van de Belgische Vereniging der Banken), was tussenpersoon voor de politieke wereld, ontving hooggeplaatste bezoekers en onderhield buitenlandse contacten, o.a. tijdens talrijke studiereizen. Van Isacker engageerde zich ook in het brede maatschappelijke domein via diverse bestuursmandaten. Zo was hij actief in de Bond van Kroostrijke Gezinnen, vanaf 1938 als voorzitter van het gewest Brussel en vanaf 1947 als nationaal voorzitter. Tijdens de bezetting had hij een belangrijk aandeel in de redactie van een vernieuwd programma van die belangenorganisatie.
5
Op het financieel-economische terrein wierp Van Isacker zich op als een van de architecten van de Benelux. Vanaf april 1938 deed hij dat als covoorzitter van de pas opgerichte Permanente Economische Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Commissie. Na de oorlog nam hij het voorzitterschap waar van de Economische Sectie van het BeneluxComité. Van Isacker bekleedde nog tientallen andere bestuursmandaten. Zo was hij o.a. ondervoorzitter van de Antwerpse Diamantbank, bestuurslid van het Vlaams Economisch Verbond, bestuurder van de organisatie van christelijke werkgevers, bestuurder van de Nationale Federatie der Kamers voor Handel en Nijverheid van België, lid van de Algemene Raad van de Leuvense universiteit, stichter en bestuurder van de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen en voorzitter van de Belgisch-ZuidAfrikaanse Vereniging. Al die verantwoordelijkheden lieten hun sporen na in zijn persoonlijk archief.
Het archief KADOC verwierf het archiefdeel Philip Van Isacker dat decennialang in de schoot van de familie bewaard bleef en er al door onderzoekers kon worden geraadpleegd. De familieleden koesterden die dossiers omdat ze in hun ogen een vertrouwelijk, persoonlijk-familiaal of uniek karakter bezaten. Het was hun uitdrukkelijke wens dat bestand aan KADOC over te dragen. Een tweede archiefdeel bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief. Het bestand dat nu in KADOC toegankelijk werd gemaakt, is een divers en historisch waardevol geheel. Inhoudelijk laat het voor een aantal thema’s toe het historisch onderzoek te verdiepen en te verfijnen. Bovendien bevat het een aantal blikvangers. De kroonjuwelen van dit persoonsarchief zijn ongetwijfeld de handgeschreven verslagen van de Katholieke Vlaamse Kamergroep. Die werpen een licht op de samenstelling en leden van de groep, op de middenveldorganisaties die ze vertegenwoordigden en op de standpunten en de strategie van die prominente fractie in de katholieke en nationale politiek in de jaren 1920. De ministerfuncties van Van Isacker zijn minder goed vertegenwoordigd. Slechts wat toespraken, stukken over zijn benoeming en overlijdens van prominenten en enkele technische dossiers bleven bewaard. Over de bezettingsperiode zijn dan weer wel interessante bundels aanwezig. Zo belicht een uitgebreid dossier Van Isackers vlucht in mei 1940, samen met enkele Kredietbankmedewerkers en in het bezit van een aanzienlijk pakket waardepapieren, naar Zuid-Frankrijk. Eenmaal terug in België informeerden tientallen, vaak anoniem toegestuurde nota’s hem over de toestand van de economie en het financiewezen, over de houding van ‘Londen’, de kerk en de weerstand. Ook diverse, clandestiene blauwdrukken van de naoorlogse samenleving bevinden zich in het bestand. Na de oorlog deden talrijke door repressie en epuratie getroffen Vlamingen een beroep op de voorspraak van Van Isacker, van wie het prestige en moreel gezag algemeen aanvaard waren. Hijzelf belandde na de bevrijding ook enkele dagen in de gevangenis wegens leveringen aan de bezetter door een Oostendse houtinvoerfirma waarvan hij bestuurder was. Over de precieze aanklacht - er deden verschillende geruchten de ronde - kwam er nooit duidelijkheid. Enkele bundels in het archief kunnen misschien klaarheid brengen. De meeste beheersmandaten van Van Isacker na 1938 kregen - zij het in uiteenlopende mate - een neerslag in het archief. Zijn voorzitterschap van de Bond van Kroost-
6
rijke Gezinnen resulteerde in waardevolle bundels die een Philip Van Isacker houdt een licht werpen op een vroege periode van die belangengroep. Ze toespraak naar aanleiding van de 25ste verjaardag van documenteren de evolutie van het programma van de Bond, de Mechelse Handelskamer, zijn opstelling gedurende de Tweede Wereldoorlog en de ver- 1949. dieping en verruiming van zijn actie na de bevrijding. In con- [Archief P. Van Isacker] tacten met de politiek werd toen de aanzet gegeven van een reëel gezins- en woningbouwbeleid, o.a. met de wet De Taeye in 1948. De dossiers met betrekking tot de prille Benelux zijn van een vergelijkbaar hoog historisch gehalte. Van Isacker was werkelijk een pionier en architect van de samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg, die al voor de Tweede Wereldoorlog in de steigers stond. Zijn politieke ervaring en contacten, zijn diplomatisch talent en zijn economisch-commerciële deskundigheid maakten van hem de geknipte figuur om de prille coöperatie vorm te geven. Dat mondde uit in unieke en gedetailleerde onderhandelingsdossiers. Het archief portretteert ten slotte ook de persoon Philip Van Isacker, zijn maatschappelijke biotoop en zijn rol als pater familias. Het illustreert de veelzijdigheid van deze historicus (met correspondentie met de historici Godefroid Kurth, Alfred Cauchie, Emile Lousse, Richard Salomon en Charles Moeller), jurist, publicist en redenaar, volksvertegenwoordiger en minister, bankier en liefhebber van taal en kunst. Op al die terreinen toonde hij zich een competent, gedreven en ambitieus intellectueel. Hij liet zich kennen als een beminnelijk, maar ook als een gevoelig en kwetsbaar man met een groot plichtsbesef. Uit zijn persoonlijke stukken blijkt eveneens een onwrikbare katholieke inspiratie. Veel archiefstukken hangen ook een beeld op van leven en werken van de katholieke en Vlaamse burgerij - dé leefwereld van Van Isacker - voor en na de Tweede Wereldoorlog. Ze tonen de onderlinge contacten tussen de leden van die opkomende maatschappelijke groep, hun reizen en diners, hun ontmoetingen in salons en (Belgische) cenakels (o.a. de haute finance) die tot dan toe voor hen gesloten waren gebleven. Bovenal was Van Isacker evenwel een familyman voor wie het eigen gezin, de kinderen en de schoon- en kleinkinderen een centrale plaats in zijn leven bekleedden. De briefwisseling met de kinderen, vaak over koetjes en kalfjes, over de dingen des levens, ontroert en getuigt van een grote wederzijdse genegenheid en veel familiale warmte. Boeiend is vooral de correspondentie met de zonen Karel, beginnend historicus en jezuïet in opleiding, en Frans, die zijn eerste stappen zet in de wereld van advocatuur en literatuur. Het archief Philip Van Isacker werd geïnventariseerd en volgens de regels van de kunst gepreserveerd. Het is raadpleegbaar op eenvoudig verzoek.
7
ONDERZOEK
Enkele beelden van de vormingssessie.
Gedeelde geschiedenis, gedeeld erfgoed Vormingssessies in Congo
Carine Dujardin
O
p uitnodiging van de rector van de Université Catholique du Congo (UCC) gaven professoren van de Leuvense Faculteit Theologie en Religiewetenschappen, de archivaris van het aartsbisdom Mechelen-Brussel en twee medewerkers van KADOC een vijf dagen durende vormingssessie in Kinshasa rond geschiedschrijving, methodologie en erfgoedbeheer. Onder de werktitel “Jalons pour une histoire de l’Église catholique en Afrique Centrale d’aujourd’hui” kwamen een 25-tal professoren, assistenten en erfgoedbeheerders uit het hele land samen om te reflecteren over de uitdagingen en mogelijkheden van een Afrikaanse kerkgeschiedschrijving. Het werd in vele opzichten een boeiende uitwisseling.
Vormings- De vormingsessies waren een initiatief van CENCO, de Nationale Bisinitiatief schoppenconferentie van Congo (Conférence Épiscopale Nationale du Congo) in samenwerking met UCC (Université Catholique du Congo), CAEK (Centre des Archives Ecclésiastiques Abbé Stefano Kaoze) en KADOC. Het project werd deels gefinancierd door het Pauselijk Werk van Sint-Petrus.
Hoofdopzet was om professoren van de grootseminaries uit heel Congo samen te brengen in werksessies over geschiedschrijving. Met twaalf deelnemers was de hoofdstad
8
Kinshasa het best vertegenwoordigd: hoogleraars, assistenten en secretarissen van UCC, de directeur en secretaris van CAEK en een onderzoekster van de naburige protestantse universiteit UPC (Université Protestante du Congo). Ook de vicerector van UCC en de generaal secretaris van ACEAC (Association des Conférences Épiscopales de l’Afrique Centrale) namen deel aan de sessies. Deelnemers uit het binnenland (seminarieprofessoren uit Lubumbashi, Lisala, Bunia, Butembo (Noord-Kivu), Kikwit, Bukavu (Murhesa) en Mayidi (Bas-Congo)) hadden vaak een langere verplaatsing achter de rug dan de westerse docenten. De sessies gingen door op de campus van UCC, die als gastinstelling haar infrastructuur en diensten ter beschikking stelde.
9
Geschiedschrijving en Hoofdopzet van het initiatief Afrikaanse identiteit was de deelnemers inspireren
Een vleugel van de Université Catholique du Congo. De gebouwen zijn ontworpen door de Vlaamse broederarchitect Paul Dequeker, wiens archief in KADOC wordt bewaard.
en sensibiliseren rond de kerkelijke geschiedschrijving van Congo. De vormingsweek was opgedeeld in werksessies, waarbij een meer theoretische uiteenzetting met tekst en PowerPoint-presentatie werd afgewisseld met een gedachtewisseling met het publiek onder leiding van een dagvoorzitter. Er werd gewerkt met inhoudelijke dagthema’s, die zowel betrekking hadden op algemene, theoretische concepten van de (Afrikaanse) historiografie als op meer praktische aspecten. Tijdens de eerste congresdag lag het accent op de meer theoretische concepten van de historiografie. Voor het publiek, dat theologisch was gevormd, was de uiteenzetting over het statuut van de kerkgeschiedenis binnen de theologie betekenisvol. Er werd gewezen op verschillende mogelijke benaderingswijzen. Zo oriënteert de kerkgeschiedenis (‘histoire de l’église’) zich meer op het binnenkerkelijke (‘la perspective de l’intérieur’), zoals de ontwikkelingen in de theologie, liturgie, spiritualiteit, terwijl religieuze geschiedenis (‘histoire religieuse’) meer de maatschappelijke betekenis van de religie bestudeert (‘la perspective de l’extérieur’), zoals de rol van de christenen in maatschappij en cultuur. De nadruk lag op de kritische functie van de geschiedschrijving en op de toepassing van de historische methode en historische kritiek. Vanzelfsprekend werd er tijdens de lezingen heel wat aandacht besteed aan de Afrikaanse geschiedschrijving. In de lijn van de Franse historiografie (o.a. Jacques Gadille) werd gewezen op de meerwaarde van een postkoloniale Afrikaanse kerkgeschiedenis. De aandacht werd gevestigd op de vitaliteit van het onderzoek buiten Europa, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Afrikaanse interpretaties van de ‘Bantoefilosofie’ van pater Placide Tempels O.F.M. (door de Kameroense dominicaan Eloi Messi Metogo (Yaoundé, 1977) of de Congolese jezuïet Otoné Matangulu (Kinshasa, 1992)) en op de meerwaarde van een Afrikaanse benadering van de kerkgeschiedenis (met o.a. aandacht voor het model van de ‘Église-famille’).
Geschiedschrijving Na het algemene gedeelte volgde een meer concrete invulling van het programma, met aandacht voor diverse genres in veelvoud in de historiografie. Zo werd er gewezen op de verschillen-
10
de modellen die bij een bisdomgeschiedenis kunnen worden De kerk van Sint-Raphael in gehanteerd (institutioneel, encyclopedisch of model van een Kinshasa, eveneens ontworpen door Paul Dequeker. integrale geschiedschrijving) en op de mogelijke werkhypothesen en presentatievormen (bijvoorbeeld een wetenschappelijke publicatie of een gevulgariseerde vorm, zoals het YouTube videofilmpje over de geschiedenis van het bisdom Idiofa (RDC) (www.idofadiocese.com/). De hernieuwde belangstelling voor de biografie en voor de congregatie- en missiegeschiedenis werd in haar context geplaatst. Maatschappelijke ontwikkelingen (zoals het positivisme, het marxisme of het postmodernisme) oefenen immers een substantiële invloed uit op de historische vraagstelling en methoden. Aan de hand van een aantal voorbeelden werden verschillende benaderingswijzen besproken, zoals de positivistische school (Ranke), de Leuvense traditie (Cauchie, Revue d’Histoire Ecclésiastique, Ladeuze, Aubert), de Franse school van de Annales (met o.a. Lucien Fèbvre, Marc Bloch, Fernand Braudel). Er werd ook aandacht besteed aan meer recente ontwikkelingen in de westerse historiografie, zoals de hernieuwde belangstelling voor de cultuurgeschiedenis, de aandacht voor identiteit en subjectiviteit (onder invloed van het westerse individualisme en nationalisme), voor discoursanalyse (onder invloed van de Franse taalfilosofie), of de zoektocht, onder invloed van het postmodernisme, naar nieuwe grote verhalen (de zgn. ‘meta-narratives’), zoals het secularisatiemodel of de genderbenadering. In de missiegeschiedenis speelden dekolonisatie en inculturatiedenken een belangrijke rol in de overgang naar een geschiedschrijving van de lokale kerken.
Bronnen en De benadering was echter vooral toepassingsgericht. Er werd gedeeld erfgoed een volledige dag besteed aan de bronnen voor Afrikaanse
geschiedschrijving. Veel nuttige geschreven bronnen bevinden zich immers in westerse archiefdepots: in Rome (Vaticaanse archieven), Mechelen (aartsbisdom) of Leuven (KADOC). Zo bevatten de Vaticaanse archieven, de diocesane archieven en de archieven van religieuze instituten een schat aan informatie voor de (religieuze) geschiedschrijving van Centraal-Afrika. De archivaris van het aartsbisdom illustreerde dat met een aantal sprekende voorbeelden, onder andere rond de stichting van de Congomissie (archief kardinaal Goossens (1884-1906)), het politieke debat in België rond Congo (archief kardinaal Mercier (1906-1926)), de stichting van Lovanium (1954) en de installatie van de kerkelijke hiërarchie in Congo (1959) (archief kardinaal
11
Van Roey (1926-1961)). Opmerkelijk was vooral een nog niet De kerk van Lovanium, eerder bestudeerd reisdagboekje (‘carnet de voyage’) waarin gesticht door de Leuvense universiteit in 1934, nu de kardinaal Van Roey nauwgezet zijn persoonlijke reisindruk- Université de Kinshasa. ken noteerde tijdens zijn eerste bezoek aan Congo in 1948, een pareltje voor de studie van de cultuurcontacten tussen Noord en Zuid. De medewerkers van KADOC gaven een overzicht van de archieven van religieuze instituten die daar worden bewaard en van de schat aan iconografisch bronnenmateriaal dat er met betrekking tot Congo en Centraal-Afrika aanwezig is. Er werden een aantal sprekende voorbeelden getoond van missiefotografie en missiefilm, waaronder fragmenten van de in Congo nog steeds populaire filmpersonages Matamata en Pilipili. Verder werd er gewezen op de rijkdom van de orale traditie in Afrika en op de waarde en mogelijkheden van het gebruik van mondelinge geschiedenis en immaterieel erfgoed.
Bewaren in een De hoofdbronnen voor een geschiedenis bevinden zich uitertropisch klimaat aard in Congo zelf: in de archieven van CENCO, de zes kerk-
provincies en de 47 bisdommen. Een bijzondere plaats daarin bekleedt CAEK (Centre des Archives Ecclésiastiques), dat in 1988 werd opgericht door de Congolese bisschoppen naar aanleiding van hun vijfjaarlijks ‘ad limina’ bezoek aan Rome. Het kerkelijk archiefcentrum is genoemd naar de eerste Congolese priester Stefano Kaoze. CAEK kreeg een ruimte ter beschikking in de gebouwen van UCC en bezit heel wat unieke bronnenreeksen, waaronder de handgeschreven ‘diaires’ of missiedagboeken van de scheutist en missiebisschop Kamiel Van Ronslé (1862-1938). Het archiefcentrum verzamelt ook audiovisueel materiaal en gepubliceerde bronnen en stimuleert onderzoek, onder andere in twee publicatiereeksen (Histoire du christianisme Africain en Documents du Christianisme Africain). Sinds 1992 werkt het centrum aan een bibliografie en gegevensbank over de geschiedenis van de evangelisatie in Congo sinds de periode van het oude koninkrijk Congo (1491-1880).
12
Meteen stelt zich de problematiek van het bewaren van erf- Een bezoek aan het Centre goed in een tropisch klimaat. CAEK speelde een centrale rol des Archives Ecclésiastiques. in het erfgoedluik van het programma. De delegatie bracht er een bezoek aan en gaf advies. Het archiefcentrum beschouwt het als zijn kerntaak om vorming te geven aan pastorale werkers en kerkelijke bedienaren aan de basis met de bedoeling hen te sensibiliseren en te vormen rond erfgoedbeheer. Tussen 2003 en 2011 organiseerde CAEK twaalf lokale informatie- en vormingssessies over erfgoedbeheer in diverse parochies van Kinshasa, Kisantu en Kenge. Daartoe werden achttien antennemedewerkers geëngageerd, die erop toezien dat centrale documentatiereeksen worden verzameld, geïnventariseerd en op termijn worden overgedragen.
Verleden als brug Ondanks praktische ongemakken die deel uitmaken van het naar de toekomst dagelijks leven van de Afrikaan (de overbevolking van de
stad, gebrekkige infrastructuur, regelmatige stroomonderbrekingen) en de specifieke problemen van de katholieke kerk (secularisatie, concurrentie met evangelische kerken), troffen we een heel gemotiveerde groep aan. We waren getroffen door de levendigheid van het debat en de gedrevenheid van de erfgoedbeheerders. Zo kregen we de kans om via een plaatsbezoek kennis te maken met de ambitieuze uitbreidingsplannen van UCC op een terrein van 32 ha aan de rand van de stad. Ondanks haar problemen is de miljoenenstad Kinshasa een fascinerende en bruisende stad. Ook de vormingsweek past in het toekomstperspectief dat de bisschoppenconferentie, met kardinaal Laurent Monsengwo, voor ogen heeft voor de Congolese kerk. Daarbij krijgt het verleden op een onbevangen, wetenschappelijk onderbouwde manier en met oog voor de Afrikaanse identiteit en tradities een plaats. De globalisering en de nieuwe technologie zorgen niet alleen voor uitdagingen, ze scheppen ook mogelijkheden. Ze maken communicatie en uitwisseling van informatie eenvoudiger. De nieuwe technologie maakt het mogelijk om bijvoorbeeld via gerichte digitaliseringsprojecten het gedeelde erfgoed ter beschikking te stellen van de Congolese ‘source communities’. KADOC heeft zich geëngageerd om daarin verder een rol van betekenis te spelen.
13
ERFGOED
Made in Flanders Organisaties van etnischculturele minderheden en hun erfgoed
Kop van het nummer van 18 november 1972 van het tijdschrift Sole d’Italia, een uitgave van ACLI, de Associazioni Cristiane Lavoratori Internationali. [KYC 84]
Karim Ettourki
I
n het kader van het project “Stafkaart van het migrantenmiddenveld en zijn erfgoed in Vlaanderen en Brussel, 1830-heden” organiseerde KADOC in samenwerking met Amsab-ISG op zaterdag 20 april een workshop in het erfgoedcentrum Lamot in Mechelen. De workshop vormde het sluitstuk van een vierjarig traject dat eind 2008 werd gelanceerd. Het werd een boeiende en interactieve ontmoeting waarin academici, middenveldorganisaties en erfgoedinstellingen van gedachten wisselden over migrantenverenigingen en hun cultureel erfgoed, een thema dat meer en meer aan belang wint binnen de Vlaamse erfgoedsector en de academische wereld.
Een academische Nadia Fadil (KU Leuven) gaf een overzicht van de sociale ontwikkelingen binnen de Marokkaanse gemeenschap vanaf de reflectie
bilaterale akkoorden in 1964 tot vandaag. Daarbij observeerde ze een vijftal cesuren. De eerste periode loopt vanaf de bilaterale akkoorden tot 1980. Kenmerkend voor die periode was de gedachte dat de gastarbeiders na verloop van tijd zouden terugkeren naar het land van herkomst. Door de migratiestop en de erkenning van de islam als eredienst in 1974 groeide evenwel een nieuwe visie op de gastarbeiders. De terugkeergedachte werd verlaten en in de loop van de jaren 1980 werden allerlei initiatieven genomen om migranten in de maatschappij te integreren. Deze periode
14
betekende ook de verdere uitbouw en verankering van moskeeën, die meer aandacht gingen besteden aan de opleiding van jongeren. Aan het einde van deze periode was de toenemende invloed van extreem rechts op de publieke opinie goed voelbaar. De derde periode gaat van 1990 tot 2000 en wordt volgens Fadil gekenmerkt door de reële autonomisering van het migrantenmiddenveld. Er werd een islamitisch circuit van koepelorganisaties opgericht dat tot doel had de moskeeën te overkoepelen. Vanaf 2000 tot 2005 vond er een verscherping van het debat plaats, met de nieuwe stemmen van angry young men als Tarik Fraihi en Mohamed Talhaoui. Zij klaagden over het failliet van het beleid, dat zij als te paternalistisch beschouwden en eigenden zich de antiracistische agenda toe. Racisme beschouwden zij niet enkel als een zaak van extreem rechts, maar ook als een structureel probleem. Vanaf 2005 ontstond er naast de verdere islamitische ontplooiing van jongeren en vrouwen een nieuw discours waarin ook ruimte kwam voor een artistieke ontwikkeling. Volgens Leo Lucassen (universiteit Leiden) is de belangstelling in Nederland voor migratie een vrij recent fenomeen. Het is in het midden van de jaren 1990 gestart met auteurs als Ineke van der Valk en Fridus Steijlen. Hun aandacht ging voornamelijk naar sociale bewegingen in Nederland. Verder werd belangrijk werk geleverd door Annemarie Cottaar, Wim Willems en Ulbe Bosma en onderzoekers binnen het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (CGM). Voor de historiografie maakt het in feite niet uit of er sprake is van tijdelijke of permanente migratie, lichtte Lucassen toe. De focus dient zo breed mogelijk te zijn, dus ook met aandacht voor de migratie van hoogopgeleiden of expats. Lucassen maakte verder in zijn vertoog enkele kritische bemerkingen bij de studie naar migrantenorganisaties. Hun doelstellingen zijn zeer verschillend. Er moet steeds rekening worden gehouden met de rol en de positie van de overheden van de ontvangende landen en van de landen van herkomst, met het belang van religie en met de preferenties van de migranten zelf. Het vaak gebruikte ‘zelforganisatie’ moeten we volgens Lucassen met een korrel zout nemen. Dat impliceert een zekere autonomie, terwijl de organisaties vaak onder invloed staan van belangengroepen. Ook bij ‘middenveldorganisatie’ die-
15
nen we in het achterhoofd te houden dat bepaalde organisaties niet in het midden van de maatschappij staan of geen verbindende doelstellingen nastreven.
Op de kaart gezet Na de academische reflecties stelden Karim Ettourki (KADOC) en Piet Creve (Amsab-ISG) de resultaten van het Stafkaartproject voor. Het vierjarige project beoogde de ontwikkeling van een repertorium van het migrantenmiddenveld in Vlaanderen en Brussel en een inventaris van het door hen bewaarde erfgoed. De doelstellingen van het project waren drieledig. Ten eerste beoogde het de ontwikkeling van een repertorium van het historische en actuele migrantenmiddenveld in Vlaanderen en Brussel en een inventaris van het bewaarde erfgoed. Ten tweede bood het opzet een op maat uitgewerkt vormingsaanbod inzake erfgoedzorg en -beheer, aangepast aan de noden van de diverse migrantenorganisaties. Ten derde werden in het kader van het project duurzame bruggen gebouwd met partners binnen het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (CGM) uit Nederland om op termijn dat erfgoed te kunnen verankeren en valoriseren in een internationaal perspectief. Bij de verwerking van de verzamelde gegevens werd gebruik gemaakt van de ODISdatabank. In totaal werden ruim 834 organisaties ingevoerd, waarvan 549 fiches nu reeds toegankelijk zijn voor het publiek. De typologie van die organisaties is zeer divers. Naast specifieke werkingen, zoals jongeren- en vrouwenverenigingen, religieuze instellingen en koepelstructuren, is er een brede waaier aan socioculturele organisaties. Ook het geregistreerde erfgoed is van zeer uiteenlopende aard, maar in wezen niet verschillend van de klassieke erfgoedgehelen. Vaak betreft het statuten, ledenlijsten, flyers, activiteitsverslagen, financiële stukken, foto’s enzovoort. Heel wat erfgoed wordt ook digitaal bewaard. Een aandachtspunt vormt de taal waarin bepaalde stukken zijn opgesteld. Naast het Nederlands vind je heel wat ‘vreemde talen’ terug in de archieven. Dat geldt evenzeer voor de bibliotheekcollecties van sommige verenigingen. In de loop van het project werden diverse praktijkgerichte vormingen georganiseerd. Die laagdrempelige workshops kwamen tot stand in samenwerking met het Minderhedenforum, de Federatie van Marokkaanse Verenigingen, het Platform van Afrikaanse Gemeenschappen en Villa Mescolanza. Het behoud en beheer van erfgoed stonden er centraal. Daarnaast organiseerden de partnerinstellingen studiedagen om het ruime publiek te informeren, sensibiliseren en expertise te delen aangaande de ontwikkelingen binnen het lopende project en dat zowel in een nationaal als in een internationaal perspectief. In het kader van de internationale samenwerking zijn KADOC en AmsabISG in de loop van het project toegetreden tot het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (CGM), een samenwerkingsprogramma van Nederlandse onderzoeksinstituten rond migratie. Om de partners en het geïnteresseerd publiek op de hoogte te houden van de vorderingen binnen het project, werd over die expertseminaries, workshops en studiedagen ruim gerapporteerd via de projectwebsite www.migrantenerfgoed.be.
Migrantenerfgoed Annemarie Cottaar (Centrum voor de Geschiedenis van Migranten - Leiden) bracht in het erfgoedproject “mi casa su in de kijker
casa” de aanwezigheid van de Spaanse migranten in Nederland in de schijnwerpers. In 1961 tekenden Spanje en Nederland een bilateraal akkoord over de werving van arbeidsmigranten, waardoor heel wat Spanjaarden richting het noorden zijn vertrokken. In 1974 bereikten ze een piek, met 31.800 personen. Door de economische opleving na de dood van Franco zijn velen naar huis teruggekeerd. De
16
Spaanse aanwezigheid daalde vanaf dan gestaag, tot de eco- Een brochure van de CM voor nomische crisis toesloeg. Vanaf 2011 kwam er weer een eco- de Portugese migranten in nomische migratie richting Nederland op gang, voornamelijk België, ca. 1975. [KB 3705] van jonge hoogopgeleide Spanjaarden. “Mi casa su casa” vertelt het individuele verhaal van die historische en actuele migratie en schenkt daarbij aandacht aan de migratiemotieven, de discussie over assimilatie en integratie en het debat over de dubbele loyaliteit van gemigreerde, gebleven en teruggekeerde Spanjaarden. De resultaten van dat erfgoedproject kregen vorm in een reizende tentoonstelling en de publicatie Mi casa su casa, aanschuiven bij Spaanse migranten. Om het verhaal van Antwerpen als een kosmopolitische stad te kunnen presenteren, startte het Museum aan de Stroom het project “Marokkaanse Spoorzoekers”. Met enkele partners uit het migrantenmiddenveld en de erfgoedsector diende het MAS een project in bij het impulsfonds voor het migrantenbeleid. Volgens Lieve Willekens ambieert het project drie doelstellingen: de MAS-collectie verder aanvullen, het Antwerpse erfgoed diversifiëren en de erfgoedzorgers en migrantenorganisaties sensibiliseren. Binnen het project werden een 15-tal vrijwilligers op de been gebracht. Na de nodige opleiding werden zij op pad gestuurd om Marokkaanse sporen in de stad te traceren. Een deel van dat materiaal werd op een minitentoonstelling in het kijkdepot van het MAS voorgesteld. Het projet wordt in de komende maanden voorgezet en zal in 2014 wellicht uitmonden in een ruimere expositie. Aaldert Prins (Evadoc) wees in zijn uiteenzetting op enkele uitdagingen bij de registratie van de protestants-evangelische migrantengemeenschappen in Vlaanderen. Vaak zijn die kerken zowel aangesloten bij een Vlaamse/Belgische denominatie als bij een denominatie uit het land van herkomst. Een eerste grote uitdaging bij het registreren van die netwerken is de enorme diversiteit aan gebruikte talen binnen de erediensten. Naast verschillende Europese talen vinden we ook enkele ‘exotische talen’ terug, zoals
17
Arabisch, Turks, Chinees, Amhaars of Tagalog. Naast de taal- Doop van negen nieuwe problematiek hebben die kerken nauwelijks stabiele of uitge- leden van de Ghanese Pinkwerkte websites en wordt er veelvuldig via sms gecommuni- sterkerk van Leuven, 1992. [Evadoc KFH 1959] ceerd. Voor gegevensverzameling zijn vooral prospecties aangewezen, maar ook daar doet zich een moeilijkheid voor. De hoge verhuisfrequentie maakt het lastig om de kerken op het spoor te blijven. Voor de verwerking van de verzamelde gegevens maakt ook Evadoc gebruik van de ODIS-databank. Naast registratiecampagnes zet het centrum eveneens in op sensibilisering en training om het erfgoedbewustzijn aan te wakkeren. Daarbij wordt het immaterieel erfgoed niet uit het oog verloren.
50 jaar Marokkaanse In 1964 ondertekende zowel Marokko als Turkije een bilaen Turkse migratie teraal akkoord met België over arbeidsmigranten. In 2014
zijn beide akkoorden 50 jaar oud. Naar aanleiding van die symbolische datum hebben de migrantenkoepels Federatie van Marokkaanse Verenigingen (FMV) en Unie van Turkse Verenigingen (UTV) een erfgoedproject uitgewerkt om de geschiedenis van de Marokkaanse en Turkse aanwezigheid in Vlaanderen op een pluriforme wijze aan een ruim publiek te presenteren. De federaties willen met dat initiatief nadrukkelijk een brug slaan tussen de verschillende gemeenschappen. Hoewel de projecten op een specifieke groep focussen, streven ze ernaar een gemeenschappelijk verhaal in beeld te brengen, waarbij interactie met de ontvangende samenleving een centrale plaats inneemt. De twee projecten zullen in 2014 uitmonden in tentoonstellingen, publicaties, interactieve websites en diverse culturele evenementen verspreid over verschillende locaties in Vlaanderen. Voor de verzameling van het cultureel erfgoed doen de projectmedewerkers Youssra El Morabiti (FMV) en Kadiriya Elma (UTV) een beroep op een team van enthousiaste vrijwilligers. Om het project in goede banen te leiden, werkt UTV samen
18
met Amsab-ISG, terwijl KADOC het project van FMV nauw opvolgt en waar nodig ondersteunt. Het is tevens de bedoeling dat na afloop van de projecten het verzamelde erfgoed bij de betrokken archiefinstellingen wordt bewaard.
Kop van het julinummer van 1986 van Le travailleur Arabe, een Arabisch tijdschrift van het ACV. [KYC 50]
Rondetafel Na de voorstelling van de erfgoedprojecten schoven Naïma Charkaoui (Minderhedenforum), Katrijn D’hamers (FARO), Peter Heyrman (KADOC) en Geert Van Goethem (Amsab-ISG) aan tafel voor een kritische reflectie over de plaats van migrantenerfgoed in de erfgoedsector. Het panelgesprek werd geleid door Meryem Kaçar. Naïma Charkaoui wees erop dat er in het kader van 175 jaar België nauwelijks aandacht is geweest voor de rol van migratie. Ook bij veel migrantenorganisaties komt dat thema op de tweede plaats. Zo is het erfgoed van de eerste generatie Marokkanen en Turken ernstig bedreigd. Geert Van Goethem benadrukte dat we het migrantenmiddenveld veel ruimer moeten bekijken dan alleen de migrantenorganisaties. Volgens hem moet er ook meer aandacht zijn voor de integratiesector en de individuele sleutelfiguren. Peter Heyrman onderstreepte de inspanningen die geleverd zijn binnen het Stafkaartproject. Daar werden ook contacten gelegd met het brede middenveld. Door de vele contactmomenten die in de loop van het traject zijn gelegd, beschikken de verschillende erfgoedgemeenschappen nu over aanspreekpunten binnen de Vlaamse erfgoedsector voor een duurzame werking rond erfgoed. Voor vragen over erfgoedzorg, onderzoek, materieel en immaterieel erfgoed kent men nu de weg. Aansluitend verwees Geert Van Goethem naar de internationale samenwerking van KADOC en Amsab-ISG binnen het CGM. Daar kunnen erfgoedprojecten in een internationaal kader worden besproken en uitgewerkt. Katrijn D’hamers voegde daaraan toe dat er ook heel veel goodwill is bij de erfgoedcellen. Naïma Charkaoui waarschuwde evenwel voor valkuilen bij het opstellen van erfgoedprojecten. Het is uitkijken om de migrant niet steeds als een ander uit te beelden. Peter Heyrman sloot zich daarbij aan. Hij stelde dat het daarom belangrijk is om de geschiedenis van migranten te verweven met ‘de gewone geschiedenis’ van Vlaanderen/België, waardoor er een gezamenlijk verhaal ontstaat. Verder verwees hij naar de geleverde inspanningen van KADOC en Amsab-ISG om na afloop van het Stafkaartproject het thema migrantenerfgoed binnen de reguliere werking van de twee instellingen te verankeren.
19
Het cultureel Marina Laureys, afdelingshoofd Erfgoed, lichtte het standpunt erfgoedbeleid van het Vlaams cultureel erfgoedbeleid toe ten aanzien van
migrantenerfgoed. Het Vlaamse erfgoedbeleid vertrekt van het cultureel erfgoed in Vlaanderen en daar maakt migrantenerfgoed integraal deel van uit. Boven die inclusieve visie zijn er in het verleden wel specifieke acties ontwikkeld waarbij nadrukkelijk de kaart van de diversiteit werd getrokken. Dat was het geval bij het Actieplan Interculturaliseren (2006) en het Participatiedecreet (2007). Ook onder de huidige minister Joke Schauvliege werd in de beleidsnota Cultuur 2009-2014 ingezet op participatie en diversiteit als motoren van vernieuwing. Naast het aandachtspunt voor maatschappelijke en culturele diversiteit binnen het erfgoeddecreet van 2008/2012 vormen ook projectsubsidies een belangrijk instrument voor de realisatie van projecten rond migrantenerfgoed. Laureys loofde daarbij de samenwerking tussen de middenveldorganisaties en de professionele erfgoedsector. Volgens haar leveren die samenwerkingsverbanden kwaliteitsvolle projectaanvragen op en dient dat verder aangemoedigd te worden.
Uit zorg voor een beter leefmilieu kiest KADOC voor FSC-papier, dat gewonnen wordt uit verantwoord beheerde bossen.
Werkten mee aan dit nummer / Lieve Claes / Jan De Maeyer / Carine Dujardin / Karim Ettourki / Roeland Hermans / Godfried Kwanten / Luc Vints / Vormgeving / Alexis Vermeylen / Druk / Peeters, Herent / Verschijnt tweemaandelijks / wordt op aanvraag kosteloos toegezonden / Afgiftekantoor / 3000 Leuven Masspost / Verantwoordelijke uitgever / Emmanuel Gerard / Kortrijksestraat 351 / 3010 Leuven (Kessel-Lo) KADOC / Documentatie- en onderzoekscentrum voor religie, cultuur en samenleving / Adres / Vlamingenstraat 39 / B - 3000 Leuven / Telefoon / +32 (0) 16 32 35 00 / E-mail /
[email protected] / Internet /kadoc.kuleuven.be / Giften voor KADOC / kunnen worden overgemaakt op rekeningnummer BE45 7340 1941 7789 van de KU Leuven met vermelding ‘400/0000/53084 gift KADOC’. Vanaf 40 euro wordt een fiscaal attest bezorgd. Deze Nieuwsbrief wordt u in het kader van onze taak tot publiekscommunicatie gratis toegezonden. Niet dat KADOC geen financiële noden heeft. Zo is uw steun voor de realisatie van het nieuwe erfgoeddepot in Heverlee erg welkom. Daarvoor ontvangt het centrum immers geen overheidssubsidie. Inlichtingen over de modaliteiten van het bouwfonds vindt u in een speciale brochure die u op eenvoudige aanvraag wordt toegezonden. U kunt natuurlijk ook rechtstreeks het bouwfonds steunen via een overschrijving op rekeningnummer BE45 7340 1941 7789 van de KU Leuven met vermelding van de gestructureerde mededeling +++400/0000/49448+++. Daarvoor wordt vanaf 40 euro een fiscaal attest bezorgd.
20