DFG/TFG 425/430/435 Handleiding 52025729 02.08
07.04-
H
Aanvulling: reminrichting voertuigen vanaf 09/2007
Aanvulling: reminrichting voertuigen vanaf 09/2007
Vorkheftrucks uit de serie DFG/TFG 425-435 zijn vanaf 09/2007 uitgerust met een nieuwe bedrijfsreminrichting. Naast het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) beschikt u in de toekomst over een extra rempedaal (21).
Vorkheftrucks uit de serie DFG/TFG 425-435 zijn vanaf 09/2007 uitgerust met een nieuwe bedrijfsreminrichting. Naast het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) beschikt u in de toekomst over een extra rempedaal (21).
Met dit rempedaal (21) bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. Met het pedaal voor langzaam rijden / remmen bedient u ook de trommelremmen. Dit is echter uitsluitend bedoeld voor het rijden met kruipsnelheid en dient niet voor normale remdoeleinden te worden gebruikt. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld.
Met dit rempedaal (21) bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. Met het pedaal voor langzaam rijden / remmen bedient u ook de trommelremmen. Dit is echter uitsluitend bedoeld voor het rijden met kruipsnelheid en dient niet voor normale remdoeleinden te worden gebruikt. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld.
Bediening
Bediening
Afremmen: - Neem de voet van het rijpedaal - Rem het voertuig af door het rempedaal (21) te bedienen
Afremmen: - Neem de voet van het rijpedaal - Rem het voertuig af door het rempedaal (21) te bedienen
Rijden met kruipsnelheid met het pedaal voor langzaam rijden / remmen: Wanneer u het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) met gevoel bedient, kunt u de heftruck goed rangeren in een nauwe ruimte en snel heffen terwijl u langzaam rijdt.
Rijden met kruipsnelheid met het pedaal voor langzaam rijden / remmen: Wanneer u het pedaal voor langzaam rijden / remmen (29) met gevoel bedient, kunt u de heftruck goed rangeren in een nauwe ruimte en snel heffen terwijl u langzaam rijdt.
- Door bediening van het pedaal voor langzaam rijden / remmen, kan in het eerste deel van de pedaalweg de krachtflux worden gereduceerd in de automatische overbrenging. Zodoende kan bij het rangeren het motortoerental en daarmee de hefsnelheid worden verhoogd, zonder het voertuig te versnellen. - Door het verder intrappen van het pedaal kan het voertuig, bijvoorbeeld tijdens activiteiten waarbij met kruipsnelheid wordt gereden, licht worden afgeremd.
- Door bediening van het pedaal voor langzaam rijden / remmen, kan in het eerste deel van de pedaalweg de krachtflux worden gereduceerd in de automatische overbrenging. Zodoende kan bij het rangeren het motortoerental en daarmee de hefsnelheid worden verhoogd, zonder het voertuig te versnellen. - Door het verder intrappen van het pedaal kan het voertuig, bijvoorbeeld tijdens activiteiten waarbij met kruipsnelheid wordt gereden, licht worden afgeremd.
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
A
Reglementair gebruik
A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van de heftruck
B
Beschrijving van de heftruck
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Module- en functiebeschrijving ............................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ........................................................................................... B 6 Afmetingen .......................................................................................... B 7 Motorgegevens ................................................................................... B 9 Banden .............................................................................................. B 9 Hefmastuitvoeringen ........................................................................... B 10 EN-normen .......................................................................................... B 12 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 12 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 13 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 14 Lastdiagram heftruck ........................................................................... B 14 Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) ............................................. B 15 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 15
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Module- en functiebeschrijving ............................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ........................................................................................... B 6 Afmetingen .......................................................................................... B 7 Motorgegevens ................................................................................... B 9 Banden .............................................................................................. B 9 Hefmastuitvoeringen ........................................................................... B 10 EN-normen .......................................................................................... B 12 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 12 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 13 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 14 Lastdiagram heftruck ........................................................................... B 14 Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) ............................................. B 15 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 15
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4
Laden met een kraan .......................................................................... C 1 De heftruck vastzetten voor het transport ........................................... C 2 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 3 De heftruck slepen .............................................................................. C 3
1 2 3 4
Laden met een kraan .......................................................................... C 1 De heftruck vastzetten voor het transport ........................................... C 2 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 3 De heftruck slepen .............................................................................. C 3
D
De heftruck tanken
D
De heftruck tanken
1 2 3
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas D 1 Dieselolie tanken ................................................................................. D 2 De generatorgasfles vervangen .......................................................... D 3
1 2 3
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas D 1 Dieselolie tanken ................................................................................. D 2 De generatorgasfles vervangen .......................................................... D 3
0106.NL
Inhoudsopgave
0106.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
E
Bediening
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 6
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het vloertransportmiddel ... E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 3 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 7 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 12 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 12 Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o) ................................. E 12 De stoel instellen ................................................................................. E 13 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 16 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 16 De heftruck starten .............................................................................. E 17 Startprocedure TFG ............................................................................ E 18 Startprocedure DFG ............................................................................ E 19 Storingsmeldingen tijdens bedrijf ........................................................ E 21 Motor uitzetten1. ................................................................................. E 22 Werken met het vloertransportmiddel ................................................. E 23 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 23 Rijden .................................................................................................. E 24 Sturen .................................................................................................. E 26 Remmen .............................................................................................. E 26 Bediening van hefmast en aanbouwapparaat ..................................... E 27 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ............................. E 29 Aanwijzingen voor gebruik van de veiligheidsgordel ........................... E 34 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 36 Motorkap ............................................................................................. E 37 Wegslepen .......................................................................................... E 38 Aanhangers trekken ............................................................................ E 39 Aanhangerlasten ................................................................................. E 39 Storingshulp ........................................................................................ E 40
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 6
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het vloertransportmiddel ... E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 3 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 7 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 12 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 12 Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o) ................................. E 12 De stoel instellen ................................................................................. E 13 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 16 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 16 De heftruck starten .............................................................................. E 17 Startprocedure TFG ............................................................................ E 18 Startprocedure DFG ............................................................................ E 19 Storingsmeldingen tijdens bedrijf ........................................................ E 21 Motor uitzetten1. ................................................................................. E 22 Werken met het vloertransportmiddel ................................................. E 23 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 23 Rijden .................................................................................................. E 24 Sturen .................................................................................................. E 26 Remmen .............................................................................................. E 26 Bediening van hefmast en aanbouwapparaat ..................................... E 27 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ............................. E 29 Aanwijzingen voor gebruik van de veiligheidsgordel ........................... E 34 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 36 Motorkap ............................................................................................. E 37 Wegslepen .......................................................................................... E 38 Aanhangers trekken ............................................................................ E 39 Aanhangerlasten ................................................................................. E 39 Storingshulp ........................................................................................ E 40
I2
0106.NL
Bediening
0106.NL
E
I2
F
Onderhoud van het vloertransportmiddel
F
Onderhoud van het vloertransportmiddel
1 2 3 4 5 6 7 8 9 9.1 10 10.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst DFG/TFG .................................................... F 4 Onderhouds-controlelijst DFG ............................................................. F 6 Onderhouds-controlelijst TFG ............................................................. F 7 Koelmiddelspecificatie ......................................................................... F 8 Gegevens over de brandstof: DFG ..................................................... F 9 Smeerschema ..................................................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 12 Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden ................................................................. F 12 Motoronderhoud DFG ......................................................................... F 13 Motoronderhoud TFG .......................................................................... F 16 De koelmiddelconcentratie controleren ............................................... F 18 De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen .......................................... F 19 Overbrenging: DFG/TFG ..................................................................... F 20 Rem ..................................................................................................... F 20 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 22 Hydraulische installatie ....................................................................... F 22 De ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen ............................................................................ F 22 Elektrische installatie ........................................................................... F 23 Uitlaatgassysteem ............................................................................... F 25 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 25 Het vloertransportmiddel stilleggen ..................................................... F 25 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 25 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 26 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 26 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens de Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27) ...................................... F 26
1 2 3 4 5 6 7 8 9 9.1 10 10.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst DFG/TFG .................................................... F 4 Onderhouds-controlelijst DFG ............................................................. F 6 Onderhouds-controlelijst TFG ............................................................. F 7 Koelmiddelspecificatie ......................................................................... F 8 Gegevens over de brandstof: DFG ..................................................... F 9 Smeerschema ..................................................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 12 Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden ................................................................. F 12 Motoronderhoud DFG ......................................................................... F 13 Motoronderhoud TFG .......................................................................... F 16 De koelmiddelconcentratie controleren ............................................... F 18 De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen .......................................... F 19 Overbrenging: DFG/TFG ..................................................................... F 20 Rem ..................................................................................................... F 20 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 22 Hydraulische installatie ....................................................................... F 22 De ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen ............................................................................ F 22 Elektrische installatie ........................................................................... F 23 Uitlaatgassysteem ............................................................................... F 25 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 25 Het vloertransportmiddel stilleggen ..................................................... F 25 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 25 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 26 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 26 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens de Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27) ...................................... F 26
10.11 11 12 13 13.1 13.2 13.3 14
0106.NL
10.11 11 12 13 13.1 13.2 13.3 14
10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10
0106.NL
10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10
I3
I3
I4 I4 0106.NL
0106.NL
A Reglementair gebruik
A Reglementair gebruik
Z
Z
De leveromvang van dit apparaat omvat de „richtlijn voor correct gebruik van vloertransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
Het voertuig in deze handleiding is een vloertransportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het vloertransportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Het voertuig in deze handleiding is een vloertransportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het vloertransportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het vloertransportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant die persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het vloertransportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het voertuig uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het vloertransportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant die persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het vloertransportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het voertuig uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten. Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het vloertransportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
Aanhanger- of sleeplasten: u mag uitsluitend aanhanger- of sleeplasten aankoppelen waarvoor de heftruck is ontworpen.
Aanhanger- of sleeplasten: u mag uitsluitend aanhanger- of sleeplasten aankoppelen waarvoor de heftruck is ontworpen.
0104.NL
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het vloertransportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
0104.NL
M
De leveromvang van dit apparaat omvat de „richtlijn voor correct gebruik van vloertransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
A1
A1
A2 A2 0104.NL
0104.NL
B Beschrijving van de heftruck
B Beschrijving van de heftruck
1
1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
Heftrucks van de serie DFG/TFG zijn heftrucks met een chauffeurszitplaats, en ze hebben vier wielen en een verbrandingsmotor. Heftrucks van de serie DFG zijn met een dieselmotor, heftrucks van de serie TFG met een benzinemotor voor generatorgasgebruik uitgerust.
Heftrucks van de serie DFG/TFG zijn heftrucks met een chauffeurszitplaats, en ze hebben vier wielen en een verbrandingsmotor. Heftrucks van de serie DFG zijn met een dieselmotor, heftrucks van de serie TFG met een benzinemotor voor generatorgasgebruik uitgerust.
De DFG/TFG 425-435 is voorzien van een hydrodynamische aandrijving. Een gecombineerd langzaamrijden-/rempedaal maakt snel heffen bij langzaam rijden mogelijk.
De DFG/TFG 425-435 is voorzien van een hydrodynamische aandrijving. Een gecombineerd langzaamrijden-/rempedaal maakt snel heffen bij langzaam rijden mogelijk.
De hefcapaciteit is typeafhankelijk. De maximaal opneembare last is verwerkt in de typeaanduiding. Zo kan een DFG/TFG 425 lasten tot 2500 kg en een DFG/TFG 435 lasten tot 3500 kg dragen.
De hefcapaciteit is typeafhankelijk. De maximaal opneembare last is verwerkt in de typeaanduiding. Zo kan een DFG/TFG 425 lasten tot 2500 kg en een DFG/TFG 435 lasten tot 3500 kg dragen.
Model DFG/TFG 425 DFG/TFG 430 DFG/TFG 435
Model DFG/TFG 425 DFG/TFG 430 DFG/TFG 435
Hefcapaciteit (kg) 2500 3000 3500
Wielstand (mm) 1685 1685 1785
0207.NL
Wielstand (mm) 1685 1685 1785
0207.NL
Hefcapaciteit (kg) 2500 3000 3500
B1
B1
2
Module- en functiebeschrijving
2
Module- en functiebeschrijving
5
5
4
4 6
3
7
6 3
8
2
2
1
1
7
9
9
10
10
11 13
Omschrijving Stoel Stuurkolom Instrumentenpaneel Dak Hefmast Lastketting Hefcilinder
12
Positie 8 t 9 t 10 t 11 t 12 t 13 t 14 t
14
Omschrijving Lastvork Vorkdrager Aandrijfas Motorafdekking Stuuras Aanhangerkoppeling Contragewicht
B2
13
Positie 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t
0207.NL
Positie 1 t 2 t 3 t 4 t 5 t 6 t 7 t
11
Omschrijving Stoel Stuurkolom Instrumentenpaneel Dak Hefmast Lastketting Hefcilinder
12
Positie 8 t 9 t 10 t 11 t 12 t 13 t 14 t
Omschrijving Lastvork Vorkdrager Aandrijfas Motorafdekking Stuuras Aanhangerkoppeling Contragewicht
0207.NL
14
8
B2
2.1
Heftruck
Frame en opbouw: een stabiel, buigstijf frame, waarin de aggregaten en bedieningselementen veilig zijn ingebouwd, verleent de heftruck een grote statische veiligheid.
Frame en opbouw: een stabiel, buigstijf frame, waarin de aggregaten en bedieningselementen veilig zijn ingebouwd, verleent de heftruck een grote statische veiligheid.
Een kap die ver kan worden geopend en de twee zijbekledingen van de motorafdekking (11) maken onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger. De hydrauliekolietank bevindt zich aan de rechter zijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de tegenoverliggende zijde opgenomen in het frame. De generatorgasfles voor de TFG-serie wordt op het contragewicht (14) in een houder bevestigd. De uitlaatgasinstallatie verhindert dat uitlaatgassen doordringen naar de chauffeursplaats.
Een kap die ver kan worden geopend en de twee zijbekledingen van de motorafdekking (11) maken onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger. De hydrauliekolietank bevindt zich aan de rechter zijde en de brandstoftank voor de DFG-serie is aan de tegenoverliggende zijde opgenomen in het frame. De generatorgasfles voor de TFG-serie wordt op het contragewicht (14) in een houder bevestigd. De uitlaatgasinstallatie verhindert dat uitlaatgassen doordringen naar de chauffeursplaats.
Chauffeursplaats: slipvaste treden en een handgreep aan de post van het dak zorgen voor een gemakkelijke in- en afstap. Het dak (4) beschermt de chauffeur. Aan de chauffeursstoel (1) kunt u stoeldemping en zitpositie en aan de stuurkolom (2) de hoek van het stuurwiel instellen. Een eenvoudige bediening door ergonomisch geplaatste regelaars en een vrijwel trillingsvrije chauffeurscabine betekenen dat de chauffeur slechts aan een minimale belasting is blootgesteld. Met behulp van de regel- en waarschuwingsindicaties aan het instrumentenpaneel (3) kunt u het systeem bewaken tijdens het bedrijf. Daarom is de veiligheidsstandaard zeer hoog.
Chauffeursplaats: slipvaste treden en een handgreep aan de post van het dak zorgen voor een gemakkelijke in- en afstap. Het dak (4) beschermt de chauffeur. Aan de chauffeursstoel (1) kunt u stoeldemping en zitpositie en aan de stuurkolom (2) de hoek van het stuurwiel instellen. Een eenvoudige bediening door ergonomisch geplaatste regelaars en een vrijwel trillingsvrije chauffeurscabine betekenen dat de chauffeur slechts aan een minimale belasting is blootgesteld. Met behulp van de regel- en waarschuwingsindicaties aan het instrumentenpaneel (3) kunt u het systeem bewaken tijdens het bedrijf. Daarom is de veiligheidsstandaard zeer hoog.
F
Voordat u de heftruck start, moet u het dak controleren op scheuren en, indien het is beschadigd, repareren of vervangen.
Voordat u de heftruck start, moet u het dak controleren op scheuren en, indien het is beschadigd, repareren of vervangen.
Motor: geluidsarm draaiende, watergekoelde motoren met een hoge capaciteit bij een gering gebruik. In de DFG-serie zijn dieselmotoren geplaatst die onder alle omstandigheden de brandstof zeer schoon verbranden hetgeen leidt tot roetwaarden die onder de zichtbaarheidsgrens blijven. De TFG-serie heeft benzinemotoren met zeer geringe rest-uitlaatgaswaarden.
Motor: geluidsarm draaiende, watergekoelde motoren met een hoge capaciteit bij een gering gebruik. In de DFG-serie zijn dieselmotoren geplaatst die onder alle omstandigheden de brandstof zeer schoon verbranden hetgeen leidt tot roetwaarden die onder de zichtbaarheidsgrens blijven. De TFG-serie heeft benzinemotoren met zeer geringe rest-uitlaatgaswaarden.
Rij-aandrijving: een automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten, is samen met een versnellingsbakoliekoeler en koppelomvormer rechtstreeks met een flensverbinding aan de motor bevestigd. Deze draagt de kracht over op de aandrijfas (10).
Rij-aandrijving: een automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten, is samen met een versnellingsbakoliekoeler en koppelomvormer rechtstreeks met een flensverbinding aan de motor bevestigd. Deze draagt de kracht over op de aandrijfas (10).
Met behulp van de rijrichtingschakelaar aan de linker hydrauliekregelhendel wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand ingesteld.
Met behulp van de rijrichtingschakelaar aan de linker hydrauliekregelhendel wordt vooruit / achteruit rijden respectievelijk de neutraalstand ingesteld.
Sturen: hydrostatische besturing met een stuurcilinder die in de stuuras (12) is opgenomen. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed bodemcontact wordt bereikt.
Sturen: hydrostatische besturing met een stuurcilinder die in de stuuras (12) is opgenomen. De stuuras is pendelend in het frame gelagerd, zodat ook bij oneffen rijpaden een goed bodemcontact wordt bereikt.
Remmen: met het langzaamrijden-/rempedaal bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld. De parkeerrem werkt na het bedienen van de parkeerremhendel via een Bowdenkabel mechanisch op de trommelrem.
Remmen: met het langzaamrijden-/rempedaal bedient u twee hydraulische trommelremmen die op de aandrijfwielen werken. De trommelremmen worden bij slijtage automatisch bijgesteld. De parkeerrem werkt na het bedienen van de parkeerremhendel via een Bowdenkabel mechanisch op de trommelrem.
Wielen: alle wielen bevinden zich binnen de heftruckcontour. Voor de banden kunt u kiezen uit luchtbanden of superelastische banden.
Wielen: alle wielen bevinden zich binnen de heftruckcontour. Voor de banden kunt u kiezen uit luchtbanden of superelastische banden.
0207.NL
F
Heftruck
0207.NL
2.1
B3
B3
Hydraulische installatie: de motor drijft de tandwielpomp van de hydraulische installatie aan via een krachtafnemer van de automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. Via het rijpedaal regelt u het motortoerental en daarmee het pomptoerental en het pompdebiet.
Hydraulische installatie: de motor drijft de tandwielpomp van de hydraulische installatie aan via een krachtafnemer van de automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. Via het rijpedaal regelt u het motortoerental en daarmee het pomptoerental en het pompdebiet.
De hydraulische functies worden via de regelhendel geregeld door een meervoudig regelventiel.
De hydraulische functies worden via de regelhendel geregeld door een meervoudig regelventiel.
Elektrische installatie: 12 Volt-installatie met startmotorbatterij en draaistroomgenerator met geïntegreerde regelaar. Een blokkering voor herhaaldelijk starten verhindert een verkeerde bediening bij het starten en een veiligheidsschakeling zorgt ervoor dat u de motor uitsluitend kunt starten in de neutraalstand van de rijrichtingschakelaar. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloeiinrichting ingebouwd; generatorgasmotoren hebben een contactloos elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de ontstekings-/startschakelaar.
Elektrische installatie: 12 Volt-installatie met startmotorbatterij en draaistroomgenerator met geïntegreerde regelaar. Een blokkering voor herhaaldelijk starten verhindert een verkeerde bediening bij het starten en een veiligheidsschakeling zorgt ervoor dat u de motor uitsluitend kunt starten in de neutraalstand van de rijrichtingschakelaar. Voor dieselmotoren is een snelvoorgloeiinrichting ingebouwd; generatorgasmotoren hebben een contactloos elektronisch startsysteem voor snel, probleemloos starten van de motor. U zet de motor uit met behulp van de ontstekings-/startschakelaar.
Hefmast (5): ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen duidelijk leidt tot een goed zicht op de vorken bij het drietraps-hefframe. Dezelfde goede resultaten worden verkregen voor de vorkdrager. Het hefframe en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
Hefmast (5): ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen duidelijk leidt tot een goed zicht op de vorken bij het drietraps-hefframe. Dezelfde goede resultaten worden verkregen voor de vorkdrager. Het hefframe en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
Aanbouwapparatuur: een uitrusting met mechanische aanbouwapparatuur is mogelijk (extra uitrusting).
Aanbouwapparatuur: een uitrusting met mechanische aanbouwapparatuur is mogelijk (extra uitrusting).
B4
en
hydraulische
0207.NL
hydraulische
0207.NL
en
B4
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
C
C h4
Q
h4
Q
h3
h3 h6
h1
h6
h1
h7
h2
m2
m1
s
h7
h2
y
x
L2
l
m2
m1
s
y
x
L2
l
L1
L1 a 2
a 2
a 2
a 2
e
e
d
d
B
b
B
b
Wa
0207.NL
Ast
0207.NL
Ast
Wa
B5
B5
Prestaties Omschrijving Hefcapaciteit Q (bij C = 600 mm) C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last
DFG 425
DFG 430
DFG 435
2500
3000
3500
kg
500
500
500
mm
17/19
18/19
18/19
km/h
0,59/0,60 0,53/0,59 0,49/0,53
m/s
0,55/0,45 0,55/0,45 0,55/0,42
m/s
27
23
18
TFG 425
TFG 430
TFG 435
2500
3000
3500
kg
500
500
500
mm
17/19
18/19
18/19
km/h
0,5/0,6
%
0,46/0,55 0,41/0,51
m/s
0,55/0,45 0,55/0,45 0,55/0,42
m/s
27
23
19
B6
Prestaties Omschrijving Hefcapaciteit Q (bij C = 600 mm) C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last Omschrijving Hefcapaciteit Q (bij C = 600 mm) C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last
%
0207.NL
Omschrijving Hefcapaciteit Q (bij C = 600 mm) C Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last
3.1
DFG 425
DFG 430
DFG 435
2500
3000
3500
kg
500
500
500
mm
17/19
18/19
18/19
km/h
0,59/0,60 0,53/0,59 0,49/0,53
m/s
0,55/0,45 0,55/0,45 0,55/0,42
m/s
27
23
18
TFG 425
TFG 430
TFG 435
2500
3000
3500
kg
500
500
500
mm
17/19
18/19
18/19
km/h
0,5/0,6
%
0,46/0,55 0,41/0,51
m/s
0,55/0,45 0,55/0,45 0,55/0,42
m/s
27
23
19
%
0207.NL
3.1
B6
Afmetingen Omschrijving Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven Vrijhef Heffen Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte boven dak Zithoogte Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug Totaalbreedte Vorkbreedte Bodemvrijheid met last onder hefframe Bodemvrijheid midden wielstand Werkgang-breedte Gang bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgang-breedte Gang bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand y Wielstand Eigengewicht
DFG 425 DFG 430 DFG 435 100 100 100 2080 2080 2180 150 150 150 2900 2900 3100 3685 3685 3885 2220 2250 2250 1068 1068 1068 3690 3810 3945 2540 2660 2795 1174 1300 1300 120 125 125 125 125 125 130 140 140 4215
4331
4511
mm
3900
4015
4195
mm
2290 473 1685 4290
2370 515 1685 4730
2550 515 1785 5098
mm mm mm kg
Afmetingen Omschrijving Veiligheidsafstand Hoogte hefmast ingeschoven Vrijhef Heffen Hoogte hefmast uitgeschoven Hoogte boven dak Zithoogte Lengte inclusief vork Lengte inclusief vorkrug Totaalbreedte Vorkbreedte Bodemvrijheid met last onder hefframe Bodemvrijheid midden wielstand Werkgang-breedte Gang bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgang-breedte Gang bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand y Wielstand Eigengewicht
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
0207.NL
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
3.2
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
DFG 425 DFG 430 DFG 435 100 100 100 2080 2080 2180 150 150 150 2900 2900 3100 3685 3685 3885 2220 2250 2250 1068 1068 1068 3690 3810 3945 2540 2660 2795 1174 1300 1300 120 125 125 125 125 125 130 140 140
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
4215
4331
4511
mm
3900
4015
4195
mm
2290 473 1685 4290
2370 515 1685 4730
2550 515 1785 5098
mm mm mm kg
0207.NL
3.2
B7
B7
Omschrijving TFG 425 TFG 430 TFG 435 Veiligheidsafstand 100 100 100 Hoogte hefmast ingeschoven 2080 2080 2180 Vrijhef 150 150 150 Heffen 2900 2900 3100 Hoogte hefmast uitgeschoven 3685 3685 3885 Hoogte boven dak 2220 2250 2250 Zithoogte 1068 1068 1068 Lengte inclusief vork 3690 3810 3945 Lengte inclusief vorkrug 2540 2660 2795 Totaalbreedte 1174 1300 1300 Vorkbreedte 120 125 125 Bodemvrijheid met last onder hefframe 125 125 125 Bodemvrijheid midden wielstand 130 140 140 Werkgang-breedte Gang 4215 4331 4511 bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgang-breedte Gang 3900 4015 4195 bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel 2290 2370 2550 x Lastafstand 473 515 515 y Wielstand 1685 1685 1785 Eigengewicht 4190 4630 4998
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
mm mm
0207.NL
mm mm mm kg
B8
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm kg
0207.NL
Omschrijving TFG 425 TFG 430 TFG 435 Veiligheidsafstand 100 100 100 Hoogte hefmast ingeschoven 2080 2080 2180 Vrijhef 150 150 150 Heffen 2900 2900 3100 Hoogte hefmast uitgeschoven 3685 3685 3885 Hoogte boven dak 2220 2250 2250 Zithoogte 1068 1068 1068 Lengte inclusief vork 3690 3810 3945 Lengte inclusief vorkrug 2540 2660 2795 Totaalbreedte 1174 1300 1300 Vorkbreedte 120 125 125 Bodemvrijheid met last onder hefframe 125 125 125 Bodemvrijheid midden wielstand 130 140 140 Werkgang-breedte Gang 4215 4331 4511 bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgang-breedte Gang 3900 4015 4195 bij pallets 1200 x 800 in dwarsrichting Wa Draaicirkel 2290 2370 2550 x Lastafstand 473 515 515 y Wielstand 1685 1685 1785 Eigengewicht 4190 4630 4998 a/2 h1 h2 h3 h4 h6 h7 L1 L2 b1 e m1 m2
B8
3.3
Motorgegevens
3.3
Motor: DFG Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit Regeltoerental Ventielspeling Carterinhoud Brandstoftankinhoud Hoeveelheid koelmiddel
Motor: DFG S45 viercilinder 1 3 4 2 3331 cc 2350 omw/min (onbelast) 680 omw/min (stationair toerental) Inlaat en uitlaat 0,25 mm koud 10,0 liter 58 liter 5,5 liter + systeem = 15,0 liter
Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit Regeltoerental Ventielspeling Carterinhoud Brandstoftankinhoud Hoeveelheid koelmiddel
Motor: TFG Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit Regeltoerental Bougietype Elektrodeafstand van de bougie Carterinhoud Hoeveelheid koelmiddel
Z
S45 viercilinder 1 3 4 2 3331 cc 2350 omw/min (onbelast) 680 omw/min (stationair toerental) Inlaat en uitlaat 0,25 mm koud 10,0 liter 58 liter 5,5 liter + systeem = 15,0 liter
Motor: TFG 2,5 L L4 viercilinder, viertakt, generatorgas 1 3 4 2 2488 cc 2700 ± 50 omw/min (onbelast) 850 ± 50 omw/min (onbelast) NGH FR2A-D 0,8 - 0,9 mm 3,8 liter 3,5 liter - systeem = 13 liter
Type Ontstekingsvolgorde Capaciteit Regeltoerental Bougietype Elektrodeafstand van de bougie Carterinhoud Hoeveelheid koelmiddel
Banden
3.4
2,5 L L4 viercilinder, viertakt, generatorgas 1 3 4 2 2488 cc 2700 ± 50 omw/min (onbelast) 850 ± 50 omw/min (onbelast) NGH FR2A-D 0,8 - 0,9 mm 3,8 liter 3,5 liter - systeem = 13 liter
Banden
Banden van massief rubber SE DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435 (= massief)
Banden van massief rubber SE DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435 (= massief)
Aandrijfas
7.00 x 12
28 x 9-15
250 x 15
Aandrijfas
7.00 x 12
28 x 9-15
250 x 15
Stuuras
6.50 x 10
6.50 x 10
6.50 x 10
Stuuras
6.50 x 10
6.50 x 10
6.50 x 10
Luchtbanden (diagonaalbanden)
DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435
Luchtbanden (diagonaalbanden)
DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435
Aandrijfas
7.00 x 12 16PR 28 x 9-15 14PR 250 x 15 16PR
Aandrijfas
7.00 x 12 16PR 28 x 9-15 14PR 250 x 15 16PR
Stuuras
6.50 x 10 14PR 6.50 x 10 14PR 6.50 x 10 14PR
Stuuras
6.50 x 10 14PR 6.50 x 10 14PR 6.50 x 10 14PR
Bandendruk
DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435
Bandendruk
DFG / TFG 425 DFG / TFG 430 DFG / TFG 435
Aandrijfas
10,0 bar
9,0 bar
8,25 bar
Aandrijfas
10,0 bar
9,0 bar
8,25 bar
Stuuras
10,0 bar
10,0 bar
10,0 bar
Stuuras
10,0 bar
10,0 bar
10,0 bar
Toegelaten bandentype voor massief:Solideal Magnum lucht: Solideal ED (Extra Deep)
0207.NL
0207.NL
3.4
Motorgegevens
B9
Z
Toegelaten bandentype voor massief:Solideal Magnum lucht: Solideal ED (Extra Deep)
B9
3.5
Hefmastuitvoeringen
3.5
Hefmastuitvoeringen
(alle maten in mm)
(alle maten in mm)
DFG/TFG 425/430
DFG/TFG 425/430 Hefmasttabel
ZT
ZZ
Vrijhef h2
Bouwhoogte ingeschoven h1
Hef h3
Vrijhef h2
Bouwhoogte ingeschoven h1
2900
150
2080
Bouwhoogte uitgeschoven h4 3510
2900
150
2080
3100 3300
150 150
2180 2280
3710 3910
3100 3300
150 150
2180 2280
3710 3910
3500
150
2380
3700 4000
150 150
2480 2630
4110
3500
150
2380
4110
4310 4610
3700 4000
150 150
2480 2630
4310 4610
4300
150
2830
4910
4500 4700
150 150
2930 3030
5110 5310
4300
150
2830
4910
4500 4700
150 150
2930 3030
5110 5310
5000 5500 5800 6000 2900 3100 3300 3500 3700 4000 4300
150 150 150 150 1480 1580 1680 1780 1880 2030 2230
3180 3480 3630 3730 2080 2180 2280 2380 2480 2630 2830
5610 6110 6410 6610 3500 3700 3900 4100 4300 4600 4900
5000 5500 5800 6000 2900 3100 3300 3500 3700 4000 4300
150 150 150 150 1480 1580 1680 1780 1880 2030 2230
3180 3480 3630 3730 2080 2180 2280 2380 2480 2630 2830
5610 6110 6410 6610 3500 3700 3900 4100 4300 4600 4900
4500 4400 4700 5000 5500 6000 6500 7000
2330 1480 1580 1680 1880 2080 2280 2480
2930 2080 2180 2280 2480 2680 2880 3080
5100 5000 5300 5600 6100 6600 7100 7600
4500 4400 4700 5000 5500 6000 6500 7000
2330 1480 1580 1680 1880 2080 2280 2480
2930 2080 2180 2280 2480 2680 2880 3080
5100 5000 5300 5600 6100 6600 7100 7600
VDI 3596 omschrijving
ZT
ZZ
DZ
0207.NL
DZ
Hef h3
B 10
0207.NL
VDI 3596 omschrijving
Hefmasttabel Bouwhoogte uitgeschoven h4 3510
B 10
DFG/TFG 435
DFG/TFG 435 Hefmasttabel
ZT
Vrijhef h2
Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
Hef h3
Vrijhef h2
Bouwhoogte ingeschoven h1
Bouwhoogte uitgeschoven h4
3100
150
2180
3500 4000
150 150
2380 2630
3870
3100
150
2180
3870
4270 4770
3500 4000
150 150
2380 2630
4270 4770
4500 5000
150 150
2930 3180
5270 5770
4500 5000
150 150
2930 3180
5270 5770
4700
1417
2180
5463
4700
1417
2180
5463
5000 5500
1517 1717
2280 2480
5763 6263
5000 5500
1517 1717
2280 2480
5763 6263
6000
1917
2680
6763
6000
1917
2680
6763
6500
2117
2880
7263
6500
2117
2880
7263
VDI 3596 omschrijving
ZT
DZ
0207.NL
DZ
Hef h3
0207.NL
VDI 3596 omschrijving
Hefmasttabel
B 11
B 11
3.6
EN-normen
3.6
Gemiddeld geluidsdrukniveau: 78 dB(A)
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau: 78 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trillingen:
0,73 m/s2
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trillingen:
volgens EN 13059.
Z
0,73 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De slingerversnelling die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De slingerversnelling die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
Z
Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
3.7
Gebruiksomstandigheden
3.7
Gebruiksomstandigheden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - in bedrijf: -20 tot 40 °C
B 12
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor vloertransportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0207.NL
Z
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor vloertransportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0207.NL
Z
- in bedrijf: -20 tot 40 °C
B 12
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
19
17
18
19 18
20
20
Q (kg)
(mm)
16
D (mm)
Q (kg)
16
D (mm)
27
27
15
11 10
1
24
26
Omschrijving Let op: leef de handleiding na! Lastdiagram vork, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje „rijden met geheven last verboden“ / „verboden de mast met geheven last voorover te neigen“ Plaatje „veiligheidsgordel aandoen“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Plaatje „Wat u moet doen bij kantelgevaar van de heftruck“ Gecombineerd plaatje „Verboden zich op het lastopnamemiddel te bevinden“ / „Verboden zich onder het lastopnamemiddel te bevinden“ / „Knelgevaar bij het verschuiven van de hefmast“ Platen „Maximale lichaamsgrootte“ “APK”-goedkeuringsplakplaten (uitsluitend in D) Aanslagpunten voor dommekracht Verbodsplaatje „Meerijden van personen verboden“ Typeplaatje, voertuig B 13
Pos. 15 16 17 18 19 20 21
0207.NL
0207.NL
12
25
3 2
22 23 24 25 26
8 7 6
22 23 24 25 26
4
9
18 19 20 21
8 7 6
Pos. 15 16 17
24
2000 5
22
23
19 9
24 25
21
22
23
19
24
15
21
2000 5
1
(mm)
11 10
17
4
12
4
4
3 2
26
Omschrijving Let op: leef de handleiding na! Lastdiagram vork, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje „rijden met geheven last verboden“ / „verboden de mast met geheven last voorover te neigen“ Plaatje „veiligheidsgordel aandoen“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Plaatje „Wat u moet doen bij kantelgevaar van de heftruck“ Gecombineerd plaatje „Verboden zich op het lastopnamemiddel te bevinden“ / „Verboden zich onder het lastopnamemiddel te bevinden“ / „Knelgevaar bij het verschuiven van de hefmast“ Platen „Maximale lichaamsgrootte“ “APK”-goedkeuringsplakplaten (uitsluitend in D) Aanslagpunten voor dommekracht Verbodsplaatje „Meerijden van personen verboden“ Typeplaatje, voertuig B 13
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
Typeplaatje, voertuig
36
27
36
27
35
35
28
34
28
34
29
33
29
33
30
30
32
31 Pos. Omschrijving
32
31
Pos. Omschrijving
Pos. Omschrijving
Pos. Omschrijving
27
Type
32
Logo van de producent
27
Type
32
Logo van de producent
28
Serienummer
33
Leeg gewicht
28
Serienummer
33
Leeg gewicht
29
Nominale hefcapaciteit in kg
34
Lastzwaartepunt-afstand in mm
29
Nominale hefcapaciteit in kg
34
Lastzwaartepunt-afstand in mm
30
Aandrijfvermogen in kW
35
Bouwjaar
30
Aandrijfvermogen in kW
35
Bouwjaar
31
Producent
36
Optie
31
Producent
36
Optie
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 28).
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 28).
4.2
Lastdiagram heftruck
4.2
Lastdiagram heftruck
Het lastdiagram voor de heftruck (16) geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staand hefframe. De hoedanigheid van het diagram is afhankelijk van de constructie van het gebruikte hefframe. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Het lastdiagram voor de heftruck (16) geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staand hefframe. De hoedanigheid van het diagram is afhankelijk van de constructie van het gebruikte hefframe. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Voorbeeld:
Voorbeeld:
16
16
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
4250 3600 2900
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. 0207.NL
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
0207.NL
B 14
850 1105 1250
B 14
4.3
Lastdiagram vorktanden (basisheftruck)
4.3
Het lastdiagram voor de vorktanden geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck in kg aan. In een diagram wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij verschillende lastzwaartepunt-afstanden D (in mm).
Het lastdiagram voor de vorktanden geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck in kg aan. In een diagram wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij verschillende lastzwaartepunt-afstanden D (in mm).
Lastdiagram aanbouwapparaat
4.4
Lastdiagram aanbouwapparaat
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Het wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van de heftruck; u moet het overeenkomstig bepalen.
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Het wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van de heftruck; u moet het overeenkomstig bepalen.
De pijlvormige markeringen (37 en 38) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
De pijlvormige markeringen (37 en 38) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
38
37
38
0207.NL
37
0207.NL
4.4
Lastdiagram vorktanden (basisheftruck)
B 15
B 15
B 16 B 16 0207.NL
0207.NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
Laden met een kraan
1
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (voor laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (voor laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
– De heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van het hefframe (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
1
– De heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van het hefframe (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
2
1
2
M
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
0704.NL
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
0704.NL
M
C1
C1
De heftruck vastzetten voor het transport
2
C2
De heftruck vastzetten voor het transport Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen. Zie de bovenste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen bij een aangebouwd hefframe) en middelste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen zonder aangebouwd hefframe).
Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen. Zie de bovenste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen bij een aangebouwd hefframe) en middelste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen zonder aangebouwd hefframe).
Wanneer de heftruck zonder hefframe moet worden getransporteerd, wordt aan de voorzijde via het dak vastgesjord. Zie middelste afbeelding.
Wanneer de heftruck zonder hefframe moet worden getransporteerd, wordt aan de voorzijde via het dak vastgesjord. Zie middelste afbeelding.
De onderste afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
De onderste afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
0704.NL
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
0704.NL
2
C2
3
F
4
Eerste inbedrijfstelling
3
F
Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de chauffeur inwerken. Wanneer meer heftrucks zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefframes en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
Eerste inbedrijfstelling Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de chauffeur inwerken. Wanneer meer heftrucks zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefframes en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
– Controleer de uitrusting op volledigheid en op hun toestand. – Controleer het motorolieniveau. – Controleer het oliepeil van de automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. – Controleer het remvloeistofniveau. – Controleer de batterijaansluitingen en het zuurniveau. – Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).
– Controleer de uitrusting op volledigheid en op hun toestand. – Controleer het motorolieniveau. – Controleer het oliepeil van de automatische versnellingsbak die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. – Controleer het remvloeistofniveau. – Controleer de batterijaansluitingen en het zuurniveau. – Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).
De heftruck slepen – Bevestig de sleepstang/-kabel aan de aanhangerkoppeling bergingsvoertuig en aan de heftruck die moet worden gesleept. – Los de parkeerrem.
4 van
het
De heftruck slepen – Bevestig de sleepstang/-kabel aan de aanhangerkoppeling bergingsvoertuig en aan de heftruck die moet worden gesleept. – Los de parkeerrem.
van
het
F
Op de stoel van de te verslepen heftruck moet een persoon zitten om te sturen. Sleep de heftruck stapvoets!
Z
De hulpstuurinrichting is niet ingeschakeld, en daarom kan de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning worden gestuurd!
Z
De hulpstuurinrichting is niet ingeschakeld, en daarom kan de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning worden gestuurd!
0704.NL
Op de stoel van de te verslepen heftruck moet een persoon zitten om te sturen. Sleep de heftruck stapvoets!
0704.NL
F
C3
C3
C4 C4 0704.NL
0704.NL
D De heftruck tanken
D De heftruck tanken
1
1
Voor het tanken respectievelijk het wisselen van de generatorgasfles moet u de heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
Voor het tanken respectievelijk het wisselen van de generatorgasfles moet u de heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
Brandpreventiemaatregelen: bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moet u in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen verbieden. U moet goed zichtbaar platen aanbrengen, die het gevarenbereik kenmerken. U mag in dit bereik geen licht brandbare materialen bewaren. In het tankbereik moeten altijd goed functionerende brandblusapparaten binnen handbereik ter beschikking staan.
Brandpreventiemaatregelen: bij de omgang met brandstoffen en generatorgas moet u in het tankbereik roken, open licht en andere ontstekingsbronnen verbieden. U moet goed zichtbaar platen aanbrengen, die het gevarenbereik kenmerken. U mag in dit bereik geen licht brandbare materialen bewaren. In het tankbereik moeten altijd goed functionerende brandblusapparaten binnen handbereik ter beschikking staan.
F
Gebruik voor het bestrijden van vloeibaar-gasbranden uitsluitend koolzuurpoederblussers of koolzuurgasblussers.
Gebruik voor het bestrijden van vloeibaar-gasbranden uitsluitend koolzuurpoederblussers of koolzuurgasblussers.
Opslag en transport: de inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde containers. De inhoud moet duidelijk afleesbaar zijn aan de container. Breng lekkende generatorgasflessen onmiddellijk in de open lucht, plaats ze op een goed geventileerde locatie en informeer de leverancier. Bind gemorste dieselolie met behulp van geschikte middelen en verwijder al dit materiaal overeenkomstig de geldende milieuvoorschriften.
Opslag en transport: de inrichtingen voor het opslaan en toevoeren van dieselolie en vloeibaar gas moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Wanneer u niet beschikt over een tankstation, moet u de brandstof opslaan en transporteren in schone, goedgekeurde containers. De inhoud moet duidelijk afleesbaar zijn aan de container. Breng lekkende generatorgasflessen onmiddellijk in de open lucht, plaats ze op een goed geventileerde locatie en informeer de leverancier. Bind gemorste dieselolie met behulp van geschikte middelen en verwijder al dit materiaal overeenkomstig de geldende milieuvoorschriften.
Personeel voor het tanken en het vervangen van de generatorgasfles: personen, die met vloeibaar gas werken, moeten ten behoeve van het gevaarloos werken met dit vloeibaar gas de eigenschappen van dit gas goed kennen.
Personeel voor het tanken en het vervangen van de generatorgasfles: personen, die met vloeibaar gas werken, moeten ten behoeve van het gevaarloos werken met dit vloeibaar gas de eigenschappen van dit gas goed kennen.
De generatorgastanks vullen: de generatorgastanks blijven verbonden met de heftruck en worden gevuld op de generatorgastanklocaties. Leef bij het tanken de voorschriften van de producent van de tankinstallatie en de generatorgastank na, maar ook de wettelijke en plaatselijke voorschriften.
De generatorgastanks vullen: de generatorgastanks blijven verbonden met de heftruck en worden gevuld op de generatorgastanklocaties. Leef bij het tanken de voorschriften van de producent van de tankinstallatie en de generatorgastank na, maar ook de wettelijke en plaatselijke voorschriften.
F
Vloeibaar gas geeft op de blote huid bevriezingswonden.
0704.NL
F
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas
Vloeibaar gas geeft op de blote huid bevriezingswonden.
0704.NL
F
Veiligheidsrichtlijnen voor de omgang met dieselolie en vloeibaar gas
D1
D1
2
Dieselolie tanken
2
Dieselolie tanken
F
U mag de heftruck uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken tanken.
F
U mag de heftruck uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken tanken.
– Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Open de tankdeksel (1). – Tank zuivere dieselolie.
Z
Doe de tank niet te vol.
M
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601 met een cetaangetal onder 45.
1
Volume: 58 liter
De brandstofmeter (2) geeft het brandstofniveau weer. Wanneer de indicatie in het rode bereik komt, moet u de tank vullen.
M
– Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Open de tankdeksel (1). – Tank zuivere dieselolie.
Z
Doe de tank niet te vol.
M
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601 met een cetaangetal onder 45. De brandstofmeter (2) geeft het brandstofniveau weer. Wanneer de indicatie in het rode bereik komt, moet u de tank vullen.
2
M
Rijd de tank nooit helemaal leeg! Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen.
D2
2
Rijd de tank nooit helemaal leeg! Lucht in de brandstofinstallatie leidt tot bedrijfsstoringen.
0704.NL
– Sluit het tankdeksel na het tanken weer stevig.
0704.NL
– Sluit het tankdeksel na het tanken weer stevig.
1
Volume: 58 liter
D2
3
De generatorgasfles vervangen
3
De generatorgasfles vervangen
F
Uitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de generatorgasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen.
F
Uitsluitend hiervoor opgeleid en bevoegd personeel mag de generatorgasfles op de daarvoor bedoelde plaatsen vervangen.
– Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Sluit afsluiter (3) stevig. – Start de motor en draai het generatorgassysteem in de neutraalstand leeg. – Schroef de borgmoer (4) er met een passende sleutel af, en houd daarbij greep (6) tegen. – Neem slang (5) eraf en schroef de ventiel-afdekkap onmiddellijk op de lege generatorgasfles. – Trek de vergrendelbouten (7) eruit en klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Zet de hendel van de spansluiting (8) om en haak de spantap uit de houder. – Leg de spangordel om. – Neem de generatorgasfles voorzichtig uit de houder en plaats hem veilig.
F
– Plaats de heftruck voor het tanken veilig (zie hoofdstuk E). – Sluit afsluiter (3) stevig. – Start de motor en draai het generatorgassysteem in de neutraalstand leeg. – Schroef de borgmoer (4) er met een passende sleutel af, en houd daarbij greep (6) tegen. – Neem slang (5) eraf en schroef de ventiel-afdekkap onmiddellijk op de lege generatorgasfles. – Trek de vergrendelbouten (7) eruit en klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Zet de hendel van de spansluiting (8) om en haak de spantap uit de houder. – Leg de spangordel om. – Neem de generatorgasfles voorzichtig uit de houder en plaats hem veilig.
3
9
4 6
5
8
7
F
U mag uitsluitend 18 kg (29 l) generatorgas-wisselflessen gebruiken.
4 6
5
8
7
U mag uitsluitend 18 kg (29 l) generatorgas-wisselflessen gebruiken. – Plaats de nieuwe generatorgasfles in de houder en draai hem zodanig, dat de steun van de afsluiter naar boven staat. – Leg de spangordel om de generatorgasfles. – Haak de spantap in en span de spangordel met behulp van de hendel (8). – Klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Druk de vergrendelbout (7) in. – Bevestig de slang (5) weer volgens de voorschriften. – Open de afsluiter voorzichtig en controleer de dichtheid van de aansluiting met behulp van een schuimvormend middel.
0704.NL
0704.NL
– Plaats de nieuwe generatorgasfles in de houder en draai hem zodanig, dat de steun van de afsluiter naar boven staat. – Leg de spangordel om de generatorgasfles. – Haak de spantap in en span de spangordel met behulp van de hendel (8). – Klap de generatorgasfles met houder aan de greep (9) om. – Druk de vergrendelbout (7) in. – Bevestig de slang (5) weer volgens de voorschriften. – Open de afsluiter voorzichtig en controleer de dichtheid van de aansluiting met behulp van een schuimvormend middel.
3
9
D3
D3
o Navulbare flessen vloeibaar gas met vulinrichting in het midden
o Navulbare flessen vloeibaar gas met 10
vulinrichting in het midden
11
De fles is uitgerust met een vulstopventiel. De aftapklep (10) moet gesloten worden. De afsluiter (11) erafschroeven. Breng de sproeier van de vloeibaar-gaspomp in de vulaansluiting. Vul de vloeibaar-gasfles, tot u aan de vloeistofindicatie ziet dat de fles vol is. Verwijder de sproeier, en breng de sluiting (11) weer aan.
D4
11
De fles is uitgerust met een vulstopventiel. De aftapklep (10) moet gesloten worden. De afsluiter (11) erafschroeven. Breng de sproeier van de vloeibaar-gaspomp in de vulaansluiting. Vul de vloeibaar-gasfles, tot u aan de vloeistofindicatie ziet dat de fles vol is. Verwijder de sproeier, en breng de sluiting (11) weer aan. Neem alle richtlijnen en voorschriften voor het vullen van vloeibaar-gasflessen in acht die eventueel aan de vloeibaargaspomp zijn aangebracht.
0704.NL
F
Neem alle richtlijnen en voorschriften voor het vullen van vloeibaar-gasflessen in acht die eventueel aan de vloeibaargaspomp zijn aangebracht.
0704.NL
F
10
D4
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het vloertransportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het vloertransportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het vloertransportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het vloertransportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het vloertransportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het vloertransportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het vloertransportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de chauffeur: de chauffeur moet zijn onderricht in zijn rechten en plichten en in de bediening van het vloertransportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem zijn verleend. Bij vloertransportmiddelen die in de meeloopmodus worden gebruik, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Rechten, plichten en gedragregels voor de chauffeur: de chauffeur moet zijn onderricht in zijn rechten en plichten en in de bediening van het vloertransportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem zijn verleend. Bij vloertransportmiddelen die in de meeloopmodus worden gebruik, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het vloertransportmiddel. Hij/zij moet onbevoegden verbieden met het vloertranportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of worden opgetild.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het vloertransportmiddel. Hij/zij moet onbevoegden verbieden met het vloertranportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of worden opgetild.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het vloertransportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige vloertransportmiddelen (bijvoorbeeld versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze reglementair zijn gerepareerd.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het vloertransportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige vloertransportmiddelen (bijvoorbeeld versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze reglementair zijn gerepareerd.
Reparaties: de chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportmiddel doorvoeren. Het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
Reparaties: de chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportmiddel doorvoeren. Het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het vloertransportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting terecht kan komen.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het vloertransportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting terecht kan komen.
F
Onbevoegden moeten uit het gevarenbereik worden gestuurd. Bij gevaar voor personen moet tijdig een waarschuwing worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet het vloertransportmiddel onmiddellijk tot stilstand worden gebracht. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
Onbevoegden moeten uit het gevarenbereik worden gestuurd. Bij gevaar voor personen moet tijdig een waarschuwing worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet het vloertransportmiddel onmiddellijk tot stilstand worden gebracht. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
M
Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
0106.NL
Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
0106.NL
M
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het vloertransportmiddel
E1
E1
1
3 2
5 4
7 8 6
1 9
3 2
15 14 13 12 11 10
14
5 4
7
1 6
12 11 10
5 4
7 8 6
1 9
3 2
15 14 13 12 11 10
27
14
5 4
7 6
12 11 10
27 16
16
17
26
17
26
18
18
19
19
20 21
20 21
0106.NL
25 24 23 22
0106.NL
25 24 23 22
E2
3 2
E2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Bedien- of indicatie-element
Functie
1
Waarschuwingslamp roetfilter t
Gaat branden wanneer het roetfilter verontreinigd is.
2
Waarschuwingslamp: motoroliedruk
Gaat branden wanneer de t smeeroliedruk van de motor te laag is.
3
Waarschuwingslamp: laadstroom
t
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Bedien- of indicatie-element
Functie
1
Waarschuwingslamp roetfilter t
Gaat branden wanneer het roetfilter verontreinigd is.
2
Waarschuwingslamp: motoroliedruk
Gaat branden wanneer de t smeeroliedruk van de motor te laag is.
Gaat branden wanneer de batterij niet wordt geladen.
3
Waarschuwingslamp: laadstroom
t
4
Gaat branden wanneer de Waarschuwingslamp: t olietemperatuur in de overbrenging te overbrengingolie-temperatuur hoog is.
4
Gaat branden wanneer de Waarschuwingslamp: t olietemperatuur in de overbrenging te overbrengingolie-temperatuur hoog is.
5
Waarschuwingslamp parkeerrem
t
Gaat branden wanneer de parkeerrem is bediend.
5
Waarschuwingslamp parkeerrem
t
Gaat branden wanneer de parkeerrem is bediend.
6
Waarschuwingslamp brandstofvoorraad (DFG)
t
Gaat branden wanneer de brandstofvoorraad te laag is.
6
Waarschuwingslamp brandstofvoorraad (DFG)
t
Gaat branden wanneer de brandstofvoorraad te laag is.
7
Waarschuwingslamp: remvloeistof
t
Gaat branden wanneer het remvloeistofniveau te laag is.
7
Waarschuwingslamp: remvloeistof
t
Gaat branden wanneer het remvloeistofniveau te laag is.
8
Waarschuwingslamp luchtfilter
t
Gaat branden wanneer het luchtfilter verontreinigd is.
8
Waarschuwingslamp luchtfilter
t
Gaat branden wanneer het luchtfilter verontreinigd is.
9
Waarschuwingslamp dieselfilter
t
Gaat branden wanneer het dieselfilter verontreinigd is.
9
Waarschuwingslamp dieselfilter
t
Gaat branden wanneer het dieselfilter verontreinigd is.
10
Koelmiddeltemperatuurindicatie
t
Geeft de koelmiddeltemperatuur weer.
10
Koelmiddeltemperatuurindicatie
t
Geeft de koelmiddeltemperatuur weer.
11
Tijd-/werkurenindicatie
t
Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gemaakte werkuren weer.
11
Tijd-/werkurenindicatie
t
Geeft de gewerkte tijd respectievelijk de gemaakte werkuren weer.
12
Controlelampje rijrichtingindicatie
t
Geeft de functie van de rijrichtingschakelaar rechts/links aan.
12
Controlelampje rijrichtingindicatie
t
Geeft de functie van de rijrichtingschakelaar rechts/links aan.
13
Controlelampje voorgloeien (DFG)
t
Geeft de functie van de koudstartinrichting aan.
13
Controlelampje voorgloeien (DFG)
t
Geeft de functie van de koudstartinrichting aan.
14
Neutraalstand
Gaat branden wanneer de t rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat.
14
Neutraalstand
Gaat branden wanneer de t rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat.
15
Brandstofindicatie (DFG)
t
15
Brandstofindicatie (DFG)
t
Pos.
0106.NL
2
Pos.
Geeft aan, hoeveel brandstof nog in de tank zit.
E3
0106.NL
2
Gaat branden wanneer de batterij niet wordt geladen.
Geeft aan, hoeveel brandstof nog in de tank zit.
E3
1
3 2
5 4
7 8 6
1 9
3 2
15 14 13 12 11 10
14
5 4
7
1 6
12 11 10
5 4
7 8 6
1 9
3 2
15 14 13 12 11 10
27
14
5 4
7 6
12 11 10
27 16
16
17
26
17
26
18
18
19
19
20 21
20 21
0106.NL
25 24 23 22
0106.NL
25 24 23 22
E4
3 2
E4
Bedien- of indicatie-element
Functie
16
Parkeerremhendel
t
17
Stuurwiel
t
18
Stuurkolom-instelhendel
t
19
Ontstekings-/startschakelaar t
20
Langzaamrijden-/rempedaal
t
21
Rijpedaal
t
22
o
23
Extra hydrauliek (ZH1) Sideshift Extra hydrauliek (ZH2)
24
Regelhendel: hefmast neigen t
25
Regelhendel: heffen / dalen
t
Knop „waarschuwingssignaal“ Rijrichtingschakelaar
t
26
t
De parkeerrem aantrekken of lossen. Draai de schakelaar op positie 1 voor het vastklikken. Draai de schakelaar op positie 0 voor het lossen. Trek de hendel aan voor het activeren. Druk de hendel naar voren voor het lossen. De heftruck in de gewenste rijrichting sturen. De stuurkolomneiging instellen. De stroomtoevoer in- en uitschakelen. De motor starten en uitzetten. Door de contactsleutel uit het slot te trekken, is de heftruck beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. Eerste bereik: langzaam rijden regelen. Tweede bereik: bedrijfsrem bedienen. Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid. De vork wordt naar rechts respectievelijk naar links geschoven. Voor hydraulische aanbouwapparatuur. Neig de hefmast naar voren respectievelijk achteren. De hefmast naar voren neigen: druk de hendel naar voren. De hefmast naar achteren neigen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager heffen / dalen Vorkdrager heffen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager dalen: druk de hendel naar voren. Akoestisch waarschuwingssignaal activeren. Rijrichting kiezen.
0106.NL
27
o
Pos.
Bedien- of indicatie-element
Functie
16
Parkeerremhendel
t
17
Stuurwiel
t
18
Stuurkolom-instelhendel
t
19
Ontstekings-/startschakelaar t
20
Langzaamrijden-/rempedaal
t
21
Rijpedaal
t
22
o
23
Extra hydrauliek (ZH1) Sideshift Extra hydrauliek (ZH2)
24
Regelhendel: hefmast neigen t
25
Regelhendel: heffen / dalen
t
Knop „waarschuwingssignaal“ Rijrichtingschakelaar
t
26 27
o
t
De parkeerrem aantrekken of lossen. Draai de schakelaar op positie 1 voor het vastklikken. Draai de schakelaar op positie 0 voor het lossen. Trek de hendel aan voor het activeren. Druk de hendel naar voren voor het lossen. De heftruck in de gewenste rijrichting sturen. De stuurkolomneiging instellen. De stroomtoevoer in- en uitschakelen. De motor starten en uitzetten. Door de contactsleutel uit het slot te trekken, is de heftruck beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. Eerste bereik: langzaam rijden regelen. Tweede bereik: bedrijfsrem bedienen. Regelt het motortoerental respectievelijk de rij- en hefsnelheid. De vork wordt naar rechts respectievelijk naar links geschoven. Voor hydraulische aanbouwapparatuur. Neig de hefmast naar voren respectievelijk achteren. De hefmast naar voren neigen: druk de hendel naar voren. De hefmast naar achteren neigen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager heffen / dalen Vorkdrager heffen: trek de hendel naar achteren. Vorkdrager dalen: druk de hendel naar voren. Akoestisch waarschuwingssignaal activeren. Rijrichting kiezen.
0106.NL
Pos.
E5
E5
t Rijrichtingschakelaar
Z
t Rijrichtingschakelaar
Z
Wanneer de rijrichtingschakelaar (27) in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de nulstand. – Schuif de schakelaar naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Schuif de schakelaar naar achteren om de achteruit rijden te kiezen.
Z
– Schuif de schakelaar naar voren om vooruit rijden te kiezen. – Schuif de schakelaar naar achteren om de achteruit rijden te kiezen.
27
Z
De motor start niet, wanneer vóór het starten een rijrichting is geselecteerd.
o Verwarming en ventilatie
27
De motor start niet, wanneer vóór het starten een rijrichting is geselecteerd.
o Verwarming en ventilatie
– Draai de thermostaatregelknop (29) tegen de klok in, om de temperatuur in de cabine te verhogen. – Bedien schakelaar (28), om de ventilatie in te schakelen.
– Draai de thermostaatregelknop (29) tegen de klok in, om de temperatuur in de cabine te verhogen. – Bedien schakelaar (28), om de ventilatie in te schakelen.
28
28
29
29
Claxon
Claxon
– Druk de knop ”Waarschuwingssignaal” (26) in de hydrauliekhendel in, om de claxon te activeren.
– Druk de knop ”Waarschuwingssignaal” (26) in de hydrauliekhendel in, om de claxon te activeren.
0106.NL
26
0106.NL
26
E6
Wanneer de rijrichtingschakelaar (27) in de middenstand staat, bevindt de overbrenging zich in de nulstand.
E6
Z
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
3
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Heftruck
Heftruck
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen.
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) op zichtbare beschadigingen.
Z
Hiervoor moet u eventuele afdekkingen openen. Controleer het motorolieniveau: TFG – Trek de oliepeilstok (32) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (31) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
Het motorolieniveau DFG
Controleer het motorolieniveau: TFG – Trek de oliepeilstok (32) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (31) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
31 32
controleren:
Het motorolieniveau DFG
33 34
31 32
controleren:
– Trek de oliepeilstok (33) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (34) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
0106.NL
– Trek de oliepeilstok (33) eruit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de vuldop (34) verwijderen en de juiste klasse olie in de motor doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt.
Hiervoor moet u eventuele afdekkingen openen.
33 34
0106.NL
3
E7
E7
Het hydrauliekolieniveau controleren
Wanneer de olie koud is
Wanneer de olie koud is
– Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (35) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet tussen de markeringen MIN en MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot aan de markering MIN op de oliepeilstok.
– Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (35) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet tussen de markeringen MIN en MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot aan de markering MIN op de oliepeilstok.
35
E8
35
Wanneer de olie heet is
Wanneer de olie heet is
– Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (35) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet precies op de markering MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot iets boven de markering MAX op de oliepeilstok.
– Gebruik de mast door eenmaal volledig te heffen en te dalen. – Zet de motor uit. – Trek de oliepeilstok (35) eruit en veeg hem af met een schone doek. Controleer het hydrauliekolieniveau. Het olieniveau moet precies op de markering MAX op de oliepeilstok liggen. Wanneer dat nodig is, vult u bij tot iets boven de markering MAX op de oliepeilstok. Wanneer bij een geheven mast de motor afslaat of onrustig loopt, moet u de mast langzaam laten dalen, voor u verder gaat met deze procedure.
0106.NL
Z
Wanneer bij een geheven mast de motor afslaat of onrustig loopt, moet u de mast langzaam laten dalen, voor u verder gaat met deze procedure.
0106.NL
Z
Het hydrauliekolieniveau controleren
E8
Aftapkraan gasinstallatie
Aftapkraan gasinstallatie
Z
De aftapkraan aan de gasinstallatie moet tijdens bedrijf altijd zijn gesloten (uitsluitend vakpersoneel mag de kraan openen voor onderhoudsdoeleinden).
Z
De aftapkraan aan de gasinstallatie moet tijdens bedrijf altijd zijn gesloten (uitsluitend vakpersoneel mag de kraan openen voor onderhoudsdoeleinden).
F
Bij geopende aftap kan gas uittreden!
F
Bij geopende aftap kan gas uittreden!
Aftap gesloten
Aftap gesloten
0106.NL
Aftap open
0106.NL
Aftap open
E9
E9
– Controleer het koelmiddelniveau aan het compensatievat.
– Controleer het koelmiddelniveau aan het compensatievat.
Het koelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX (36) staan.
Het koelmiddel moet tussen de markeringen MIN en MAX (36) staan.
M
Wanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. U mag de heftruck pas weer gebruiken wanneer de oorzaak is verholpen. Wanneer de motor heet is, staat het koelsysteem onder druk. Open het deksel van het expansievat (37) pas, wanneer de motor is afgekoeld.
37
F
36
E 10
Wanneer het koelmiddel onder de markering MIN staat, is dit een aanwijzing voor een eventuele lekkage in het koelsysteem. U mag de heftruck pas weer gebruiken wanneer de oorzaak is verholpen. Wanneer de motor heet is, staat het koelsysteem onder druk. Open het deksel van het expansievat (37) pas, wanneer de motor is afgekoeld.
37
36
Voeg bij het vullen een vooraf gemengde oplossing van water en antivriesmiddel in gelijke verhouding aan het reeds in het systeem aanwezige koelmiddel toe.
Voeg bij het vullen een vooraf gemengde oplossing van water en antivriesmiddel in gelijke verhouding aan het reeds in het systeem aanwezige koelmiddel toe.
U leegt het systeem door de aftapkranen in de koeler en aan de zijde van het cilinderblok te openen. Daarbij gaat het eventueel om aftapbouten van messing. Verwijder bij het legen het deksel van het expansievat en leg het op de stoel: dit dient als waarschuwing dat de motor geen koelmiddel bevat.
U leegt het systeem door de aftapkranen in de koeler en aan de zijde van het cilinderblok te openen. Daarbij gaat het eventueel om aftapbouten van messing. Verwijder bij het legen het deksel van het expansievat en leg het op de stoel: dit dient als waarschuwing dat de motor geen koelmiddel bevat.
Gegevens over de geadviseerde concentraties en veiligheidsmaatregelen vindt u in hoofdstuk F.
Gegevens over de geadviseerde concentraties en veiligheidsmaatregelen vindt u in hoofdstuk F.
0106.NL
F
Controleer het koelmiddelniveau
0106.NL
M
Controleer het koelmiddelniveau
E 10
De brandstofvoorraad controleren: DFG
De brandstofvoorraad controleren: DFG
– Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „I“. – Bepaal de brandstofvoorraad op de brandstofmeter (15). – Tank eventueel dieselolie (zie hoofdstuk D).
– Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „I“. – Bepaal de brandstofvoorraad op de brandstofmeter (15). – Tank eventueel dieselolie (zie hoofdstuk D).
19
15
15
o Het niveau van de ruitensproeiervloeistof controleren
– De tank voor de ruitensproeiervloeistof (38) bevindt zich achter de afdekking (39) aan de achterzijde van de heftruck. – Controleer of er voldoende ruitensproeiervloeistof in de tank zit. Wanneer dat nodig is, vult u bij. – Gebruik een ruitensproeiervloeistof met antivriesmiddel.
19
o Het niveau van de ruitensproeiervloeistof controleren
38
– De tank voor de ruitensproeiervloeistof (38) bevindt zich achter de afdekking (39) aan de achterzijde van de heftruck. – Controleer of er voldoende ruitensproeiervloeistof in de tank zit. Wanneer dat nodig is, vult u bij. – Gebruik een ruitensproeiervloeistof met antivriesmiddel.
39
38 39
– Controleer de wielen en banden op slijtage (zie hoofdstuk F). Meet de bandendruk (alleen voor luchtbanden, zie hoofdstuk B).
– Controleer de wielen en banden op slijtage (zie hoofdstuk F). Meet de bandendruk (alleen voor luchtbanden, zie hoofdstuk B).
0106.NL
Wielen en banden
0106.NL
Wielen en banden
E 11
E 11
4
Heftruck in gebruik nemen
4
Heftruck in gebruik nemen
F
De chauffeur moet, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, of bedient of voordat hij een last heft, zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
F
De chauffeur moet, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, of bedient of voordat hij een last heft, zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
4.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
4.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. – Controleer de werking van de sluiting van de veiligheidsgordel en hoe de riem bij het terugtrekken in de houder loopt. Voor meer informatie, zie paragraaf 4.4.
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. – Controleer de werking van de sluiting van de veiligheidsgordel en hoe de riem bij het terugtrekken in de houder loopt. Voor meer informatie, zie paragraaf 4.4. 4.2
Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o)
M
Wanneer u de aanbevolen maximale lichaamsgrootte niet aanhoudt, kan het bedienen van de heftruck een grotere belasting en groter gevaar voor de bestuurder vormen, waarbij u (permanent) lichamelijk letsel voor de bestuurder (vanwege een ongezonde houding en overmatige lichaamsbelasting) niet moet uitsloten. De exploitant moet er voor zorgen, dat de bestuurder van de heftruck niet groter is dan de aanbevolen maximale lichaamsgrootte. Verder moet de exploitant de opgedragen bestuurder controleren ten aanzien van normale zitpositie, waarbij de bestuurder zonder extra inspanning rechtop moet (kunnen) zitten.
M
Wanneer u de aanbevolen maximale lichaamsgrootte niet aanhoudt, kan het bedienen van de heftruck een grotere belasting en groter gevaar voor de bestuurder vormen, waarbij u (permanent) lichamelijk letsel voor de bestuurder (vanwege een ongezonde houding en overmatige lichaamsbelasting) niet moet uitsloten. De exploitant moet er voor zorgen, dat de bestuurder van de heftruck niet groter is dan de aanbevolen maximale lichaamsgrootte. Verder moet de exploitant de opgedragen bestuurder controleren ten aanzien van normale zitpositie, waarbij de bestuurder zonder extra inspanning rechtop moet (kunnen) zitten.
E 12
0106.NL
Heftrucks met gereduceerde hoofdruimte X (o)
0106.NL
4.2
E 12
4.3
De stoel instellen
4.3
Standaardstoel MSG 20
Z
Standaardstoel MSG 20
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de chauffeur om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de chauffeur ontlast zijn. De stoel instellen op het gewicht van de chauffeur
40
Z
41 42
43
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Het instelbereik van de stoelvering is van 50 kg tot 130 kg. – Trek hendel (43) nogmaals in de pijlrichting, tot op de schaal (42) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe de hendel nu weer terug. – Neem plaats op de stoel.
44
F
Grijp bij de instelling niet tussen stoel en motorafdekking.
41 42
43
44
Grijp bij de instelling niet tussen stoel en motorafdekking. De rugleuning instellen
– Trek de vergrendelhendel (41) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (40) in. – Laat de vergrendelhendel (41) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Trek de vergrendelhendel (41) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (40) in. – Laat de vergrendelhendel (41) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
0106.NL
De rugleuning instellen
0106.NL
F
40
– Trek hendel (43) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Het instelbereik van de stoelvering is van 50 kg tot 130 kg. – Trek hendel (43) nogmaals in de pijlrichting, tot op de schaal (42) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe de hendel nu weer terug. – Neem plaats op de stoel.
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de chauffeur om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de chauffeur ontlast zijn. De stoel instellen op het gewicht van de chauffeur
– Trek hendel (43) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
Z
De stoel instellen
E 13
E 13
De zitpositie instellen – Trek de vergrendelhendel (44) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (44) weer in de groef springen. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! U moet de veiligheidsgordel omleggen, voordat u de heftruck start. Voor meer informatie, zie paragraaf 4.4.
Z Z
– Trek de vergrendelhendel (44) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (44) weer in de groef springen.
F 41
E 14
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
40
41
Z
U moet de veiligheidsgordel omleggen, voordat u de heftruck start. Voor meer informatie, zie paragraaf 4.4.
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor uitvoeringen die hiervan afwijken. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor uitvoeringen die hiervan afwijken. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
Het is erg belangrijk, dat het juiste gewicht is ingesteld, omdat het lichaam van de chauffeur dan minder schokken krijgt te verwerken. Enkele heftrucks zijn eventueel uitgerust met een dodemansknop; dat wil zeggen: de heftruck start uitsluitend wanneer de chauffeur op de stoel zit.
Z
Het is erg belangrijk, dat het juiste gewicht is ingesteld, omdat het lichaam van de chauffeur dan minder schokken krijgt te verwerken. Enkele heftrucks zijn eventueel uitgerust met een dodemansknop; dat wil zeggen: de heftruck start uitsluitend wanneer de chauffeur op de stoel zit.
42
43
44
0106.NL
Z
40
42
43
44
0106.NL
F
De zitpositie instellen
E 14
o Stoel MSG 65
o Stoel MSG 65
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de chauffeur om een optimale vering te bereiken.
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de chauffeur om een optimale vering te bereiken.
48
48
47
47
46
46 45
De stoel instellen op het gewicht van de chauffeur
De stoel instellen op het gewicht van de chauffeur
– Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling staat de pijl van de indicatie (48) van het chauffeursgewicht boven de ijkstreep. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u de stoel instellen op het gewicht van de chauffeur. – Druk hiertoe de gewichtinstelhendel (47) circa 90° naar voren. – Druk de gewichtinstelhendel (47) naar onderen, om de stoel op een lager chauffeursgewicht in te stellen. – Druk de gewichtinstelhendel (47) naar boven, om de stoel op een hoger chauffeursgewicht in te stellen. – Na de instelling klapt u de hendel weer in de uitgangspositie.
– Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling staat de pijl van de indicatie (48) van het chauffeursgewicht boven de ijkstreep. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u de stoel instellen op het gewicht van de chauffeur. – Druk hiertoe de gewichtinstelhendel (47) circa 90° naar voren. – Druk de gewichtinstelhendel (47) naar onderen, om de stoel op een lager chauffeursgewicht in te stellen. – Druk de gewichtinstelhendel (47) naar boven, om de stoel op een hoger chauffeursgewicht in te stellen. – Na de instelling klapt u de hendel weer in de uitgangspositie.
De hoek van de rugleuning instellen
De hoek van de rugleuning instellen
– Neem plaats op de stoel. – Trek de hoekinstelling (45) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling (45) van de rugleuning weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Neem plaats op de stoel. – Trek de hoekinstelling (45) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling (45) van de rugleuning weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen
De zitpositie instellen
– Trek de langsinstelling (46) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (46) weer in de groef springen.
– Trek de langsinstelling (46) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (46) weer in de groef springen.
F
De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
0106.NL
De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
0106.NL
F
45
E 15
E 15
4.4
Veiligheidsgordel
4.4
Veiligheidsgordel
F
Breng de gordel aan voordat u het vloertransportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel!
F
Breng de gordel aan voordat u het vloertransportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel!
Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
F
Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
De droogtemperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C!
F
Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
De droogtemperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C! Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
4.5
Stuurkolom instellen
4.5
Stuurkolom instellen
– Maak de stuurkolominstelhendel (18) in de pijlrichting (L) naar de chauffeursstoel los. – Draai de stuurkolom (49) in de gewenste neiging voor- of achteruit. – Druk de stuurkolominstelhendel in de pijlrichting (F).
– Maak de stuurkolominstelhendel (18) in de pijlrichting (L) naar de chauffeursstoel los. – Draai de stuurkolom (49) in de gewenste neiging voor- of achteruit. – Druk de stuurkolominstelhendel in de pijlrichting (F).
F
L
F 18
L
E 16
0106.NL
49
0106.NL
49
18
E 16
4.6
F
De heftruck starten
4.6
De heftruck starten
Voorzieningen vóór het starten
Voorzieningen vóór het starten
Wanneer de motor verscheidene weken lang niet heeft gedraaid, of wanneer het oliefilter is vervangen, start u de motor (zie paragraaf 4.7 of 4.8) en laat u hem een paar minuten lang stationair draaien voordat u de heftruck gebruikt.
Wanneer de motor verscheidene weken lang niet heeft gedraaid, of wanneer het oliefilter is vervangen, start u de motor (zie paragraaf 4.7 of 4.8) en laat u hem een paar minuten lang stationair draaien voordat u de heftruck gebruikt.
Motor starten
Motor starten
F
U mag de heftruck uitsluitend bedienen vanaf de chauffeursstoel. – Trek de parkeerrem aan.
Z Z
Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand N.
Z
U mag de heftruck uitsluitend bedienen vanaf de chauffeursstoel. – Trek de parkeerrem aan. Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand N.
U kunt de motor uitsluitend starten, wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat.
Z Z
Startprocedure TFG (zie paragraaf 4.7) Startprocedure DFG (zie paragraaf 4.8)
Z
Startprocedure TFG (zie paragraaf 4.7) Startprocedure DFG (zie paragraaf 4.8)
Ontstekingsschakelaar sleutel
met
een
U kunt de motor uitsluitend starten, wanneer de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand staat.
Ontstekingsschakelaar sleutel
19 21
Functie
met
een
19 21
Functie
O:
alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld, en u kunt de sleutel verwijderen.
I:
regelaar en instrumenten zijn ingeschakeld.
27
O:
alle hoofdstroomkringen zijn uitgeschakeld, en u kunt de sleutel verwijderen.
I:
regelaar en instrumenten zijn ingeschakeld.
26
II:
voorverwarmen van de motor (uitsluitend diesel).
II:
voorverwarmen van de motor (uitsluitend diesel).
III:
de motor automatisch positie II).
III:
de motor automatisch positie II).
26
starten (keert terug naar de
0106.NL
0106.NL
starten (keert terug naar de
27
E 17
E 17
4.7
F
Startprocedure TFG
4.7
Neem de veiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht (zie hoofdstuk D, paragraaf 1).
3 2
– Open de afsluiter aan de generatorgasfles langzaam. – Steek de sleutel in de ontstekings-/ startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (26) en controleer de werking van de claxon.
M
27
M
26
E 18
19 21
27
26
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand I.
F
Het is uitermate belangrijk dat u bij alle werkzaamheden met vloeibaar-gasheftrucks de volgende veiligheidsvoorschriften naleeft.
Het is uitermate belangrijk dat u bij alle werkzaamheden met vloeibaar-gasheftrucks de volgende veiligheidsvoorschriften naleeft.
Doe het volgende wanneer een heftruck niet wil starten.
Doe het volgende wanneer een heftruck niet wil starten.
– Sluit de afsluiter voor de gasfles. – Draai de ontstekings-/startschakelaar op 0. – Haal er een geschoolde, bevoegde servicemonteur bij.
– Sluit de afsluiter voor de gasfles. – Draai de ontstekings-/startschakelaar op 0. – Haal er een geschoolde, bevoegde servicemonteur bij. Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
0106.NL
M
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
0106.NL
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30–60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
5
14
– Druk het rijpedaal (21) iets in. – Draai de ontstekings-/startschakelaar verder naar stand II.
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand I.
F
3 2
De waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) branden.
19 21
– Druk het rijpedaal (21) iets in. – Draai de ontstekings-/startschakelaar verder naar stand II.
Neem de veiligheidsvoorschriften in de omgang met vloeibaar gas in acht (zie hoofdstuk D, paragraaf 1). – Open de afsluiter aan de generatorgasfles langzaam. – Steek de sleutel in de ontstekings-/ startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (26) en controleer de werking van de claxon.
14
De waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) branden.
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30–60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
F
5
Startprocedure TFG
E 18
4.8
Startprocedure DFG
4.8
– Steek de sleutel in de ontstekings-/ startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (26) en controleer de werking van de claxon. – Wanneer de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand I is geplaatst, branden de waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5), maar ook het controlelampje Voorgloeien (13). – Druk het rijpedaal (21) helemaal in en wacht tot het controlelampje Voorgloeien uitgaat.
Z
3
– Steek de sleutel in de ontstekings-/ startschakelaar (19). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar in de stand “I”. – Bedien de knop van het waarschuwingssignaal (26) en controleer de werking van de claxon. – Wanneer de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand I is geplaatst, branden de waarschuwingslampjes Laadstroom (3), Motoroliedruk (2), Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5), maar ook het controlelampje Voorgloeien (13). – Druk het rijpedaal (21) helemaal in en wacht tot het controlelampje Voorgloeien uitgaat.
5
2
14 13
19 21
Z
De voorgloeitijd is afhankelijk van de motortemperatuur, en bedraagt circa 4 seconden.
27
– Draai de ontstekings-/startschakelaar verder naar stand II.
M
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30–60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
3
5
2
14 13
19 21
De voorgloeitijd is afhankelijk van de motortemperatuur, en bedraagt circa 4 seconden.
27
– Draai de ontstekings-/startschakelaar verder naar stand II.
M
26
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand I.
Bedien de startknop slechts maximaal 15 seconden zonder onderbreking. Wacht 30–60 seconden vóór een nieuwe startpoging en schakel de ontstekings-/startschakelaar eerst terug naar de stand 0.
26
– Laat de sleutel onmiddellijk los, nadat de motor is aangesprongen. Hij gaat automatisch terug naar de stand I.
M
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
0106.NL
Alle waarschuwingslampjes, met uitzondering van Neutraalstand (14) en Parkeerrem (5) moeten onmiddellijk uitgaan wanneer de motor start. Wanneer dat niet zo is, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en de storing verhelpen.
0106.NL
M
Startprocedure DFG
E 19
E 19
F
Nadat de motor is gestart, doet u een rijtest en verricht u de volgende functiecontroles: – Controleer de remwerking van de parkeerrem (16) en de langzaamrijden-/rempedaal (20). – Regel het motortoerental met het gaspedaal (21) in verscheidene bereiken; controleer daarbij of het pedaal licht loopt. – Controleer of de hydrauliekregelfuncties Heffen / Dalen (25), Neigen (24) en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. – Draai het stuurwiel (17) in beide eindposities en controleer of de stuurinrichting goed werkt.
M
F
10
17 16
– Controleer de remwerking van de parkeerrem (16) en de langzaamrijden-/rempedaal (20). – Regel het motortoerental met het gaspedaal (21) in verscheidene bereiken; controleer daarbij of het pedaal licht loopt. – Controleer of de hydrauliekregelfuncties Heffen / Dalen (25), Neigen (24) en eventueel die van het aanbouwapparaat probleemloos werken. – Draai het stuurwiel (17) in beide eindposities en controleer of de stuurinrichting goed werkt.
20 21 25 24
M
Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Belast de motor pas volledig, wanneer de indicatie Koelmiddeltemperatuur motor (10) de werktemperatuur weergeeft.
10
17 16
20 21 25 24
Laat de motor niet stationair warmdraaien. Bij een matige belasting en wisselend toerental bereikt de motor snel zijn werktemperatuur. Belast de motor pas volledig, wanneer de indicatie Koelmiddeltemperatuur motor (10) de werktemperatuur weergeeft.
0106.NL
Wanneer u alle functiecontroles storingsvrij kunt uitvoeren en de werktemperatuur is bereikt, is de heftruck klaar voor gebruik.
0106.NL
Wanneer u alle functiecontroles storingsvrij kunt uitvoeren en de werktemperatuur is bereikt, is de heftruck klaar voor gebruik.
E 20
Nadat de motor is gestart, doet u een rijtest en verricht u de volgende functiecontroles:
E 20
4.9
Storingsmeldingen tijdens bedrijf
4.9
Wanneer de waarschuwingslampjes: – – – –
Wanneer de waarschuwingslampjes:
3
Motoroliedruk (2), Laadstroom (3), Koelmiddeltemperatuur (10), en Temperatuur van overbrengingolie (4)
gaan branden, moet onmiddellijk uitzetten.
u
de
2
– – – –
4
motor
M
U mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Z
Zie paragraaf 6 voor het opzoeken en verhelpen van storingen.
Storingsmeldingen tijdens bedrijf
gaan branden, moet onmiddellijk uitzetten.
15
10
Controleer tijdens het bedrijf de brandstofmeter (15, uitsluitend DFG).
3
Motoroliedruk (2), Laadstroom (3), Koelmiddeltemperatuur (10), en Temperatuur van overbrengingolie (4) u
de
2
4
motor
M
U mag de motor pas weer starten, wanneer de storing is verholpen.
Z
Zie paragraaf 6 voor het opzoeken en verhelpen van storingen.
15
10
Controleer tijdens het bedrijf de brandstofmeter (15, uitsluitend DFG).
3 2
3 4
2
0106.NL
10
0106.NL
10
4
E 21
E 21
Motor uitzetten1.
M
Zet de motor niet onder volle belasting uit, maar laat hem nog korte tijd verder draaien om af te koelen.
Motor uitzetten1.
M
Zet de motor niet onder volle belasting uit, maar laat hem nog korte tijd verder draaien om af te koelen.
16
– Zet de heftruck stil. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Bedien de parkeerremhendel (16). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand 0.
27
0106.NL
– Zet de heftruck stil. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Bedien de parkeerremhendel (16). – Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand 0.
19
4.10
E 22
19 16
27
0106.NL
4.10
E 22
5
Werken met het vloertransportmiddel
5
Werken met het vloertransportmiddel
5.1
Veiligheidsregels voor het rijden
5.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in enge doorgangen, bij het rijden door pendeldeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het vloertransportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen, is verboden. Buiten het werk- of bedienbereik leunen of grijpen is verboden.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in enge doorgangen, bij het rijden door pendeldeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het vloertransportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen, is verboden. Buiten het werk- of bedienbereik leunen of grijpen is verboden.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het vloertransportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het vloertransportmiddel uit lopen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het vloertransportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het vloertransportmiddel uit lopen.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en veilig kunnen worden bereden volgens de technische heftruckspecificaties. De last moet zich altijd aan de hoogste zijde bevinden. U mag niet omkeren, niet schuin (dwars op de rijrichting gezien) rijden en het vloertransportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid en wees altijd gereed om te remmen.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en veilig kunnen worden bereden volgens de technische heftruckspecificaties. De last moet zich altijd aan de hoogste zijde bevinden. U mag niet omkeren, niet schuin (dwars op de rijrichting gezien) rijden en het vloertransportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het vloertransportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het vloertransportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.
Conditie van de te transporteren last: transporteer uitsluitend reglementair beveiligde lasten. Transporteer nooit lasten die hoger zijn gestapeld dan de vorkdrager of de last-beschermtralie.
Conditie van de te transporteren last: transporteer uitsluitend reglementair beveiligde lasten. Transporteer nooit lasten die hoger zijn gestapeld dan de vorkdrager of de last-beschermtralie.
0106.NL
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
0106.NL
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
E 23
E 23
Slepen van aanhangers of wegslepen mag uitsluitend incidenteel, op verharde rijwegen en op vlak terrein, met een maximale afwijking van +/- 1 % en hoogstens met een snelheid van 5 km/h plaatsvinden. Een permanent bedrijf met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de lastvork bevinden. Overschrijd de voor de heftruck aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De aangegeven aanhangerlast geldt uitsluitend voor de hulpkoppeling in het contragewicht van de heftruck. Wanneer u een andere aanhangerkoppeling aan de heftruck aanbrengt, moet u de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. Na het aankoppelen moet de chauffeur vóór het begin van de reis controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende heftruck zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is.
5.2
F
Rijden
5.2
Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last! – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vork vrij is van de bodem. – Neig de hefmast geheel naar achteren. – Los de parkeerrem.
F
21 20
E 24
Uitlaatgasemissies: u mag de heftruck uitsluitend in goed geventileerde bereiken gebruiken. Wanneer u de heftruck in gesloten bereiken gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood!
Rijden Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen, de werkomgeving en de last! – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vork vrij is van de bodem. – Neig de hefmast geheel naar achteren. – Los de parkeerrem.
27
Vooruit rijden
Vooruit rijden
– Schakel de rijrichtingschakelaar (27) naar voren. – Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
– Schakel de rijrichtingschakelaar (27) naar voren. – Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
De rijrichting veranderen
De rijrichting veranderen
M
Verander de rijrichting uitsluitend wanneer de heftruck stilstaat. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) via de neutraalstand in de gewenste rijrichting. – Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
0106.NL
M
F
Uitlaatgasemissies: u mag de heftruck uitsluitend in goed geventileerde bereiken gebruiken. Wanneer u de heftruck in gesloten bereiken gebruikt, kan dit leiden tot opeenhoping van schadelijke uitlaatgasemissies, die kunnen leiden tot duizeligheid, slaperigheid of zelfs tot de dood!
21 20 27
Verander de rijrichting uitsluitend wanneer de heftruck stilstaat. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) via de neutraalstand in de gewenste rijrichting. – Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
0106.NL
F
Slepen van aanhangers of wegslepen mag uitsluitend incidenteel, op verharde rijwegen en op vlak terrein, met een maximale afwijking van +/- 1 % en hoogstens met een snelheid van 5 km/h plaatsvinden. Een permanent bedrijf met aanhangers is niet toegestaan. Tijdens het trekken mag zich geen last op de lastvork bevinden. Overschrijd de voor de heftruck aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De aangegeven aanhangerlast geldt uitsluitend voor de hulpkoppeling in het contragewicht van de heftruck. Wanneer u een andere aanhangerkoppeling aan de heftruck aanbrengt, moet u de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. Na het aankoppelen moet de chauffeur vóór het begin van de reis controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende heftruck zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is.
E 24
Achteruit rijden Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) naar achteren. De heftruck accelereren
F
Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is.
21
– Schakel de rijrichtingschakelaar (27) naar achteren.
20
De heftruck accelereren
27
– Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal verder in. Motortoerental en rijsnelheid nemen toe.
– Bedien het rijpedaal (21) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal verder in. Motortoerental en rijsnelheid nemen toe.
De heftruck afremmen
De heftruck afremmen
F
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, opdat de lading niet wegglijdt.
20 27
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, opdat de lading niet wegglijdt.
Afremmen
Afremmen
– Haal de voet van het rijpedaal (21). – Trap het langzaamrijden-/rempedaal (20) licht in.
– Haal de voet van het rijpedaal (21). – Trap het langzaamrijden-/rempedaal (20) licht in.
In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux gereduceerd via de koppelomvormer.
In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux gereduceerd via de koppelomvormer.
– Trap het langzaamrijden-/rempedaal (20) verder in.
– Trap het langzaamrijden-/rempedaal (20) verder in.
Bij het dieper intrappen wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
Bij het dieper intrappen wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
Langzaam rijden met het langzaamrijden-/rempedaal
Langzaam rijden met het langzaamrijden-/rempedaal
Bij het manoeuvreren op een nauwe ruimte bedient u het langzaamrijden-/rempedaal (20) fijngevoelig wanneer u langzaam wilt rijden.
Bij het manoeuvreren op een nauwe ruimte bedient u het langzaamrijden-/rempedaal (20) fijngevoelig wanneer u langzaam wilt rijden.
M
Deze modus is bij een hoog motortoerental slechts 5 seconden lang toegestaan.
0106.NL
M
F
21
Deze modus is bij een hoog motortoerental slechts 5 seconden lang toegestaan.
0106.NL
F
Achteruit rijden
E 25
E 25
5.3
F 5.4
Sturen U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging), draai het stuurwiel (17) daarom gevoelig rond.
5.3
F
17 20
Remmen
5.4
U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging), draai het stuurwiel (17) daarom gevoelig rond.
17 20
Remmen
Bedrijfsrem
Bedrijfsrem
Met het langzaamrijden-/rempedaal bedient u de trommelremmen van de voorwielen.
Met het langzaamrijden-/rempedaal bedient u de trommelremmen van de voorwielen.
– Bedien het langzaamrijden-/rempedaal (20) tot de remdruk merkbaar aanwezig is. In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux geregeld in de automatische overbrenging die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. Wanneer u het verder intrapt, worden de trommelremmen van de voorwielen bediend.
– Bedien het langzaamrijden-/rempedaal (20) tot de remdruk merkbaar aanwezig is. In het eerste bereik van de pedaalweg wordt de krachtflux geregeld in de automatische overbrenging die kan worden geschakeld zonder het gaspedaal los te laten. Wanneer u het verder intrapt, worden de trommelremmen van de voorwielen bediend.
Parkeerrem
Parkeerrem
Met behulp van de parkeerrem bedient u de trommelremmen van de voorwielen mechanisch.
Met behulp van de parkeerrem bedient u de trommelremmen van de voorwielen mechanisch.
16
16
0106.NL
– Trek de parkeerremhendel (16) over het drukpunt heen tot aan de aanslag naar achteren. De parkeerrem is geactiveerd en de parkeerremhendel is in deze stand vastgezet. – Druk de parkeerremhendel (16) over het drukpunt heen naar voren, teneinde de parkeerrem te lossen.
0106.NL
– Trek de parkeerremhendel (16) over het drukpunt heen tot aan de aanslag naar achteren. De parkeerrem is geactiveerd en de parkeerremhendel is in deze stand vastgezet. – Druk de parkeerremhendel (16) over het drukpunt heen naar voren, teneinde de parkeerrem te lossen.
E 26
Sturen
E 26
5.5
Bediening van hefmast en aanbouwapparaat
5.5
Bediening van hefmast en aanbouwapparaat
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
U bedient de hefinrichting met behulp van de regelhendels rechts naast de stoel. Vorkdrager heffen / dalen – Trek de regelhendel (25) naar achteren, teneinde de vorkdrager te heffen. – Druk de regelhendel (25) naar voren, teneinde de vorkdrager te laten zakken.
Vorkdrager heffen / dalen – Trek de regelhendel (25) naar achteren, teneinde de vorkdrager te heffen. – Druk de regelhendel (25) naar voren, teneinde de vorkdrager te laten zakken.
25
Hefmast voor-/achterover neigen
F
U bedient de hefinrichting met behulp van de regelhendels rechts naast de stoel.
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand. – Trek de regelhendel (24) naar achteren, teneinde de hefmast naar achteren te neigen. – Druk de regelhendel (24) naar voren, teneinde de hefmast naar voren te neigen.
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen hefmast en frontwand. – Trek de regelhendel (24) naar achteren, teneinde de hefmast naar achteren te neigen. – Druk de regelhendel (24) naar voren, teneinde de hefmast naar voren te neigen.
24
o Bediening van een aanbouwapparaat
o Bediening van een aanbouwapparaat
U bedient de aanbouwapparaten met behulp van de regelhendels (22, 23) rechts naast de regelhendel (24) (hefmast neigen).
U bedient de aanbouwapparaten met behulp van de regelhendels (22, 23) rechts naast de regelhendel (24) (hefmast neigen).
F
25
F
Voor de bediening van een aanbouwapparaat moet u tevens de gebruikershandleiding van de producent in acht nemen.
22
Voor de bediening van een aanbouwapparaat moet u tevens de gebruikershandleiding van de producent in acht nemen.
22
0106.NL
23
0106.NL
23
24
E 27
E 27
De snelheid van het werkapparaat regelen
De snelheid van het werkapparaat regelen
Met het uitslaan van de regelhendel en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld.
Met het uitslaan van de regelhendel en het motortoerental wordt de werksnelheid van de hydrauliekcilinder geregeld.
Na het loslaten van de regelhendel (22, 23) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
M
22
Na het loslaten van de regelhendel (22, 23) gaat deze automatisch terug naar de neutraalstand, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
23
M
De regelhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag onmiddellijk de regelhendel los. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Verhoog het motortoerental met het rijpedaal (21) en – duw de regelhendel verder naar achteren, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen.
20 27
Z
Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
21 20 27
0106.NL
Het motortoerental heeft geen invloed op de daalsnelheid van de vorkdrager.
0106.NL
Z
E 28
23
De regelhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag onmiddellijk de regelhendel los. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Verhoog het motortoerental met het rijpedaal (21) en – duw de regelhendel verder naar achteren, teneinde de snelheid van het werkapparaat te verhogen.
21
22
E 28
5.6
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
5.6
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
F
U mag de regelhendel uitsluitend bedienen vanaf de stoel.
M
M
De chauffeur moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en of de last niet de hefcapaciteit van de heftruck overschrijdt. Let op het lastdiagram!
De lastvork instellen
F
Stel de lastvork zodanig in, dat beide tanden dezelfde afstand hebben tot de 52 buitenkanten van de vorkdrager, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de tanden ligt.
De chauffeur moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en of de last niet de hefcapaciteit van de heftruck overschrijdt. Let op het lastdiagram!
De lastvork instellen
51
50
F
51
50
0106.NL
– Draai de vergrendelhendel (50) naar boven. – Schuif de vorktanden (51) op de vorkdrager (52) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de tanden, tot de hendel in een gleuf springt.
0106.NL
– Draai de vergrendelhendel (50) naar boven. – Schuif de vorktanden (51) op de vorkdrager (52) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de tanden, tot de hendel in een gleuf springt.
Stel de lastvork zodanig in, dat beide tanden dezelfde afstand hebben tot de 52 buitenkanten van de vorkdrager, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de tanden ligt.
E 29
E 29
F
De last opnemen
De last opnemen
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de lastvork tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last. – Kies ‘vooruit rijden’ met de rijrichtingschakelaar en los de parkeerrem. – Steek voorzichtig onder de last, zo mogelijk tot de last tegen de vorkrug ligt.
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de lastvork tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last. – Kies ‘vooruit rijden’ met de rijrichtingschakelaar en los de parkeerrem. – Steek voorzichtig onder de last, zo mogelijk tot de last tegen de vorkrug ligt.
16 27
F
De vork moet minstens tweederde van diens lengte onder de last steken. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand en trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de vorkdrager, tot de last vrij op de vork ligt. – Kies ‘achteruit rijden’ met de rijrichtingschakelaar en los de parkeerrem.
27
De vork moet minstens tweederde van diens lengte onder de last steken. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand en trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de vorkdrager, tot de last vrij op de vork ligt. – Kies ‘achteruit rijden’ met de rijrichtingschakelaar en los de parkeerrem.
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
F
Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
F
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte.
F
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte.
0106.NL
– Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
0106.NL
– Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
E 30
16
E 30
F
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden!
– Neig de hefmast geheel naar achteren. – Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150...200 mm).
– Neig de hefmast geheel naar achteren. – Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150...200 mm).
F
Hoe hoger u de last transporteert, des te kleiner is de stabiliteit.
0106.NL
Hoe hoger u de last transporteert, des te kleiner is de stabiliteit.
0106.NL
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden!
E 31
E 31
Last transporteren
F
Last transporteren
Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht naar voren is belemmerd, rijd dan achteruit.
F
21
20 – Versnel de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (21) en rem 27 hem voorzichtig af met het langzaamrijden-/rempedaal (20). Wees daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner.
M
20 – Versnel de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (21) en rem 27 hem voorzichtig af met het langzaamrijden-/rempedaal (20). Wees daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner.
F
Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd of draai nooit dwars over de helling.
M
Rijd de heftruck nooit met volle snelheid of slechts met 5 km/h (of minder) achteruit.
E 32
Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd of draai nooit dwars over de helling. Rijd de heftruck nooit met volle snelheid of slechts met 5 km/h (of minder) achteruit.
De last neerzetten
De last neerzetten
– Rijd de heftruck voorzichtig naar de stelling. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de lastvork tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de stellinglocatie. – Plaats de hefmast verticaal. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in ‘vooruit rijden’ en los de parkeerremhendel (16). – Rij de last voorzichtig in de stellinglocatie. – Laat de last langzaam zakken, tot de vork vrij is.
– Rijd de heftruck voorzichtig naar de stelling. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan. – Hef de lastvork tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de stellinglocatie. – Plaats de hefmast verticaal. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in ‘vooruit rijden’ en los de parkeerremhendel (16). – Rij de last voorzichtig in de stellinglocatie. – Laat de last langzaam zakken, tot de vork vrij is.
16 27
M
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
0106.NL
M
21
16 27
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
0106.NL
F
Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht naar voren is belemmerd, rijd dan achteruit.
E 32
Z
F
Stapel cilindrische lasten nauw tegen elkaar en vlak. Plaats iedere rij op planken en borg ze aan ieder einde met klampen.
Stapel cilindrische lasten nauw tegen elkaar en vlak. Plaats iedere rij op planken en borg ze aan ieder einde met klampen.
U kunt cilindrische objecten ook in een piramide stapelen. Plaats een klamp aan iedere rol in de onderste rij.
U kunt cilindrische objecten ook in een piramide stapelen. Plaats een klamp aan iedere rol in de onderste rij.
Stapel pallets die zijn geladen met bakken recht en vierkant tegen elkaar. Stapel de bovenste rij in verzet, voor extra stabiliteit.
Stapel pallets die zijn geladen met bakken recht en vierkant tegen elkaar. Stapel de bovenste rij in verzet, voor extra stabiliteit.
Verwerken van afzonderlijk zwaaiende lasten
Verwerken van afzonderlijk zwaaiende lasten
Bij heftrucks die zijn uitgerust met een haakvormig extra apparaat dat aan de vorkarm is bevestigd (of met enig ander apparaat, dat het mogelijk maakt dat de lasten aan een haak worden gehangen), bestaat de neiging dat er extra destabiliserende krachten op de heftruck werken. Bij heftrucks die zijn omgebouwd voor dergelijke werkzaamheden, moet u de volgende richtlijnen naleven, teneinde de stabiliteit van de heftruck te verbeteren.
Bij heftrucks die zijn uitgerust met een haakvormig extra apparaat dat aan de vorkarm is bevestigd (of met enig ander apparaat, dat het mogelijk maakt dat de lasten aan een haak worden gehangen), bestaat de neiging dat er extra destabiliserende krachten op de heftruck werken. Bij heftrucks die zijn omgebouwd voor dergelijke werkzaamheden, moet u de volgende richtlijnen naleven, teneinde de stabiliteit van de heftruck te verbeteren.
Z
Een heftruck die is omgebouwd ten behoeve van het transporteren van lasten die aan een haak hangen, is een kraan, en daarom gelden de betreffende voorschriften voor kranen. Bij de handhaving van hangende lasten moet de beladen maximumsnelheid op vlakke vloeren worden beperkt tot 17 km/h.
Bij de handhaving van hangende lasten moet de beladen maximumsnelheid op vlakke vloeren worden beperkt tot 17 km/h.
De hefcapaciteit van de heftruck wordt minder, wanneer hij wordt omgebouwd ten behoeve van lasten die aan een haak hangen. U leest de volgende gegevens op het typeplaatje dat is aangebracht op het extra apparaat respectievelijk de cabine.
De hefcapaciteit van de heftruck wordt minder, wanneer hij wordt omgebouwd ten behoeve van lasten die aan een haak hangen. U leest de volgende gegevens op het typeplaatje dat is aangebracht op het extra apparaat respectievelijk de cabine.
– Gewicht van het extra apparaat. – Zwaartepunt. – Nominale hefcapaciteit.
– Gewicht van het extra apparaat. – Zwaartepunt. – Nominale hefcapaciteit.
F
U mag de nominale hefcapaciteit van de heftruck en extra apparatuur niet overschrijden. – U mag de haak niet hoger heffen dan 4,5 m boven de vloer. – Tijdens het rijden mag het onderste gedeelte van de last niet meer dan 300 mm boven de vloer of de heftruck (hier geldt de laagste waarde) worden geheven. De mast moet óf redelijk verticaal óf naar achteren zijn geneigd. – U mag de heftruck uitsluitend op stevige, gelijkmatige, vlakke en voorbereide vlakken gebruiken. – U mag steeds slechts één last transporteren.
– U mag de haak niet hoger heffen dan 4,5 m boven de vloer. – Tijdens het rijden mag het onderste gedeelte van de last niet meer dan 300 mm boven de vloer of de heftruck (hier geldt de laagste waarde) worden geheven. De mast moet óf redelijk verticaal óf naar achteren zijn geneigd. – U mag de heftruck uitsluitend op stevige, gelijkmatige, vlakke en voorbereide vlakken gebruiken. – U mag steeds slechts één last transporteren.
F
Wanneer u de heftruck niet correct gebruikt, kan deze kantelen, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Doe het volgende wanneer u ziet dat de heftruck gaat kantelen. Blijf in de heftruck (spring er niet uit). Houd het stuurwiel goed vast. Steun de voeten stevig tegen de vloer van de chauffeursplaats. Leun van de vallocatie vandaan.
Wanneer u de heftruck niet correct gebruikt, kan deze kantelen, hetgeen kan leiden tot persoonlijk letsel. Doe het volgende wanneer u ziet dat de heftruck gaat kantelen. – – – –
0106.NL
– – – –
U mag de nominale hefcapaciteit van de heftruck en extra apparatuur niet overschrijden.
Blijf in de heftruck (spring er niet uit). Houd het stuurwiel goed vast. Steun de voeten stevig tegen de vloer van de chauffeursplaats. Leun van de vallocatie vandaan.
0106.NL
F
Een heftruck die is omgebouwd ten behoeve van het transporteren van lasten die aan een haak hangen, is een kraan, en daarom gelden de betreffende voorschriften voor kranen.
E 33
E 33
Aanwijzingen voor gebruik van de veiligheidsgordel
5.7
E 34
Aanwijzingen voor gebruik van de veiligheidsgordel Wanneer een veiligheidsgordel aanwezig is, moet u deze omdoen, voordat u de heftruck start. U moet de gordel op de volgende manier omdoen.
– Trek de gordel er zonder schokkerige bewegingen uit. – Leg de gordel sluitend rond het bekkengedeelte en steek de klinkpen in de klink. Zorg er daarbij voor, dat de gordel niet verdraaid is.
– Trek de gordel er zonder schokkerige bewegingen uit. – Leg de gordel sluitend rond het bekkengedeelte en steek de klinkpen in de klink. Zorg er daarbij voor, dat de gordel niet verdraaid is.
De bediener moet altijd zo stevig mogelijk tegen de rugleuning zitten. Daardoor wordt gegarandeerd, dat zijn rug wordt gesteund en de gordel de optimale bescherming biedt.
De bediener moet altijd zo stevig mogelijk tegen de rugleuning zitten. Daardoor wordt gegarandeerd, dat zijn rug wordt gesteund en de gordel de optimale bescherming biedt.
– Wanneer de heftruck tot stilstand is gekomen en de motor is afgezet, lost u de automatische veiligheidsgordel door op de rode knop op de klinkpen te drukken. Doe de klinkpen terug naar de rugleuning.
– Wanneer de heftruck tot stilstand is gekomen en de motor is afgezet, lost u de automatische veiligheidsgordel door op de rode knop op de klinkpen te drukken. Doe de klinkpen terug naar de rugleuning.
Een gordel, die te snel wordt aangetrokken, kan de automatische blokkering activeren wanneer hij tegen de klinkpen op de behuizing botst. Wanneer de automatische blokkering is geactiveerd, kunt u de gordelaanslag er uitsluitend met een bepaalde krachtsinspanning uittrekken. Doe het volgende om de automatische blokkering te deblokkeren.
Een gordel, die te snel wordt aangetrokken, kan de automatische blokkering activeren wanneer hij tegen de klinkpen op de behuizing botst. Wanneer de automatische blokkering is geactiveerd, kunt u de gordelaanslag er uitsluitend met een bepaalde krachtsinspanning uittrekken. Doe het volgende om de automatische blokkering te deblokkeren.
– Trek de gordel 10 - 15 mm uit de behuizing. Daartoe is eventueel een bepaalde krachtsinspanning nodig! – Laat de gordel er weer inlopen. – Nu moet het mogelijk zijn dat u de gordel er weer gewoon uittrekt.
– Trek de gordel 10 - 15 mm uit de behuizing. Daartoe is eventueel een bepaalde krachtsinspanning nodig! – Laat de gordel er weer inlopen. – Nu moet het mogelijk zijn dat u de gordel er weer gewoon uittrekt.
De automatische blokkering verhindert, dat de gordel er vanuit de rugleuning wordt uitgetrokken, terwijl de heftruck zich op een steile helling bevindt. Daarom moet u de heftruck van steile hellingen wegrijden, voordat u de veiligheidsgordel omdoet.
De automatische blokkering verhindert, dat de gordel er vanuit de rugleuning wordt uitgetrokken, terwijl de heftruck zich op een steile helling bevindt. Daarom moet u de heftruck van steile hellingen wegrijden, voordat u de veiligheidsgordel omdoet.
0106.NL
Wanneer een veiligheidsgordel aanwezig is, moet u deze omdoen, voordat u de heftruck start. U moet de gordel op de volgende manier omdoen.
0106.NL
5.7
E 34
Dagelijks(e) controle en onderhoud van de veiligheidsgordel
De bediener moet de veiligheidsgordel dagelijks controleren, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, teneinde te garanderen dat deze zich in de goede toestand bevindt en correct functioneert. Voer daarbij onder andere de volgende controles uit.
De bediener moet de veiligheidsgordel dagelijks controleren, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, teneinde te garanderen dat deze zich in de goede toestand bevindt en correct functioneert. Voer daarbij onder andere de volgende controles uit.
– Trek de gordel er helemaal uit en controleer of hij niet verdraaid is. – Controleer de werking van de klink en het intrekken van de gordel in de rugleuning.
– Trek de gordel er helemaal uit en controleer of hij niet verdraaid is. – Controleer de werking van de klink en het intrekken van de gordel in de rugleuning.
Controleer de automatische blokkering als volgt.
Controleer de automatische blokkering als volgt.
– Plaats de heftruck op een vlakke vloer. – Probeer de gordel er met een ruk uit te trekken, waarbij de automatische blokkering moet verhinderen dat u de gordel eruit trekt.
– Plaats de heftruck op een vlakke vloer. – Probeer de gordel er met een ruk uit te trekken, waarbij de automatische blokkering moet verhinderen dat u de gordel eruit trekt.
F
U mag de heftruck niet gebruiken met een defecte gordel, maar de gordel moet onmiddellijk worden vervangen.
U mag de heftruck niet gebruiken met een defecte gordel, maar de gordel moet onmiddellijk worden vervangen. Wanneer de heftruck bij een ongeval betrokken is geweest, moet u de gordel vervangen.
Beschadigde gordels, die niet meer goed functioneren, moeten worden vervangen door een deskundige persoon.
Beschadigde gordels, die niet meer goed functioneren, moeten worden vervangen door een deskundige persoon.
0106.NL
Wanneer de heftruck bij een ongeval betrokken is geweest, moet u de gordel vervangen.
0106.NL
F
Dagelijks(e) controle en onderhoud van de veiligheidsgordel
E 35
E 35
5.8
F
De heftruck veilig plaatsen
F
Plaats de heftruck veilig wanneer u de heftruck verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is. Bij een geheven last moet u de heftruck nooit uitschakelen en verlaten. – Rijd de heftruck op een vlakke vloer.
F
5.8
16 27
Plaats de heftruck veilig wanneer u de heftruck verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is. Bij een geheven last moet u de heftruck nooit uitschakelen en verlaten. – Rijd de heftruck op een vlakke vloer.
F
U mag vloeibaar-gasheftrucks in gebouwen met verdiepingen uitsluitend op de begane grond gebruiken. Vloeibaar gas is kleurloos, zwaarder dan lucht en het laat zich niet gemakkelijk verspreiden. Het neigt ertoe naar het laagste punt te zakken en kan zich verzamelen in putten, rioleringen, kelders of andere dieptes. Daarmee kan het gas ophopen in bereiken die van de heftruck zijn verwijderd en vormt een gevaar voor personen, die zich niet bewust zijn van het explosie- en bevriezingsgevaar.
16 27
U mag vloeibaar-gasheftrucks in gebouwen met verdiepingen uitsluitend op de begane grond gebruiken. Vloeibaar gas is kleurloos, zwaarder dan lucht en het laat zich niet gemakkelijk verspreiden. Het neigt ertoe naar het laagste punt te zakken en kan zich verzamelen in putten, rioleringen, kelders of andere dieptes. Daarmee kan het gas ophopen in bereiken die van de heftruck zijn verwijderd en vormt een gevaar voor personen, die zich niet bewust zijn van het explosie- en bevriezingsgevaar.
0106.NL
– Laat de vork volledig dalen, en neig de hefmast voorover. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan.
0106.NL
– Laat de vork volledig dalen, en neig de hefmast voorover. – Schakel de rijrichtingschakelaar (27) in de neutraalstand. – Trek de parkeerremhendel (16) aan.
E 36
De heftruck veilig plaatsen
E 36
Motor uitzetten DFG
Motor uitzetten DFG
– Draai de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „0“. – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19).
– Draai de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „0“. – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19).
19
Motor uitzetten TFG
Motor uitzetten TFG
– Sluit afsluiter (53) van de generatorgasfles stevig. – Wacht tot de motor tot stilstand komt. – Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „0.“ – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19). 5.9
– Sluit afsluiter (53) van de generatorgasfles stevig. – Wacht tot de motor tot stilstand komt. – Plaats de ontstekings-/startschakelaar (19) in de stand „0.“ – Trek de sleutel uit de ontstekings-/ startschakelaar (19).
53
Motorkap
5.9
Motorkap
Z
Voordat u de motorkap opent, moet u de stuurkolom met behulp van de stuurkolominstelhendel (18) geheel naar voren drukken. Schuif de stoel naar voren. De vergrendelpen aan de linker stoelrail moet naar boven vastklikken.
Z 54 18
Motorkap
Voordat u de motorkap opent, moet u de stuurkolom met behulp van de stuurkolominstelhendel (18) geheel naar voren drukken. Schuif de stoel naar voren. De vergrendelpen aan de linker stoelrail moet naar boven vastklikken.
54 18
– Bedien de drukknop in de voetruimte en hef de motorkap (54) een stukje omhoog. – Til de motorkap (54) helemaal op. Een gasdrukveer houdt de motorkop in de hoge stand.
M
Wanneer de heftruck een stalen cabine heeft, moet u vóór het optillen van de motorkap beide cabinedeuren openen. Bij het sluiten van de motorkap trekt u de vergrendelpen helemaal naar onderen en schuift u de stoel weer naar achteren.
Wanneer de heftruck een stalen cabine heeft, moet u vóór het optillen van de motorkap beide cabinedeuren openen. Bij het sluiten van de motorkap trekt u de vergrendelpen helemaal naar onderen en schuift u de stoel weer naar achteren.
M
Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u de heftruck gebruikt.
0106.NL
Controleer of de motorkap goed vastklikt voordat u de heftruck gebruikt.
0106.NL
M
53
Motorkap
– Bedien de drukknop in de voetruimte en hef de motorkap (54) een stukje omhoog. – Til de motorkap (54) helemaal op. Een gasdrukveer houdt de motorkop in de hoge stand.
M
19
E 37
E 37
o Stalen cabine
o Stalen cabine
Bij heftrucks met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten.
Bij heftrucks met een stalen cabine, kunt u beide deuren sluiten.
55
– Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. – Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. – Voor het openen van de cabinedeur doet u de deur los en trekt u de handgreep (55) eruit.
5.10
– Draai de sleutel tegen de klok in om de cabinedeur te openen. – Draai de sleutel met de klok mee om de cabinedeur te sluiten. – Voor het openen van de cabinedeur doet u de deur los en trekt u de handgreep (55) eruit.
Wegslepen
5.10
De heftruckmotor drijft de overbrenging aan. Daarom is de overbrenging niet gesmeerd en raakt hij oververhit wanneer u de heftruck zou slepen terwijl de motor uit staat. Wanneer u dit wilt verhinderen, mag u de heftruck maximaal 5 km wegslepen bij een maximumsnelheid van 4 km/h.
Trekpunt
Trekpunt
Bij het verplaatsen van de heftruck moet u een starre trekstang gebruiken.
Bij het verplaatsen van de heftruck moet u een starre trekstang gebruiken.
56
Het sleeppunt van de heftruck is gemarkeerd met (57).
Het sleeppunt gebruiken
56
Het sleeppunt gebruiken
57
– Druk de trekpen (56) naar onderen en draai hem 90°. – Trek de trekpen naar boven en breng het sleepoog respectievelijk de dissel van de aanhanger in de opening. – Breng de trekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
57 – Druk de trekpen (56) naar onderen en draai hem 90°. – Trek de trekpen naar boven en breng het sleepoog respectievelijk de dissel van de aanhanger in de opening. – Breng de trekpen in, druk hem naar onderen, draai hem 90° en laat hem vastklikken.
Plaats de aanhangerkoppeling erin.
Plaats de aanhangerkoppeling erin. De chauffeur moet vóór het aankoppelen controleren, of de maximale aanhangerlast niet wordt overschreden.
0106.NL
M
De chauffeur moet vóór het aankoppelen controleren, of de maximale aanhangerlast niet wordt overschreden.
0106.NL
E 38
Wegslepen
De heftruckmotor drijft de overbrenging aan. Daarom is de overbrenging niet gesmeerd en raakt hij oververhit wanneer u de heftruck zou slepen terwijl de motor uit staat. Wanneer u dit wilt verhinderen, mag u de heftruck maximaal 5 km wegslepen bij een maximumsnelheid van 4 km/h.
Het sleeppunt van de heftruck is gemarkeerd met (57).
M
55
E 38
5.11
5.12
Aanhangers trekken
5.11
Aanhangers trekken
U kunt het sleeppunt incidenteel gebruiken voor het slepen van een lichte aanhanger op een droge, vlakke en goed onderhouden vloer.
U kunt het sleeppunt incidenteel gebruiken voor het slepen van een lichte aanhanger op een droge, vlakke en goed onderhouden vloer.
Wanneer u grotere sleeptoepassingen in gedachten hebt, moet u contact opnemen met de producent of diens bevoegde vertegenwoordiger.
Wanneer u grotere sleeptoepassingen in gedachten hebt, moet u contact opnemen met de producent of diens bevoegde vertegenwoordiger.
Aanhangerlasten
5.12
Toegestane aanhangerlasten bij +/- 1° stijging en maximaal 5 km/h (aanhanger ongeremd). Trekkracht (N) 17300 17150 17000 17100 16500 16000
Aanhangerlast (t) 12,9 14,2 15,1 12,6 13,9 14,8
0106.NL
DFG 425 DFG 430 DFG 435 TFG 425 TFG 430 TFG 435
Eigengewicht (kg) 4290 4730 5028 4190 4630 4928
Toegestane aanhangerlasten bij +/- 1° stijging en maximaal 5 km/h (aanhanger ongeremd). Apparaat DFG 425 DFG 430 DFG 435 TFG 425 TFG 430 TFG 435
Eigengewicht (kg) 4290 4730 5028 4190 4630 4928
Trekkracht (N) 17300 17150 17000 17100 16500 16000
Aanhangerlast (t) 12,9 14,2 15,1 12,6 13,9 14,8
0106.NL
Apparaat
Aanhangerlasten
E 39
E 39
Storingshulp
6
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storing moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kon verhelpen, neemt u contact op met de klantendienst van de producent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen. Storing Startmotor draait niet.
Motor springt niet aan.
Mogelijke oorzaak – De rijrichtingschakelaar staat niet in de neutraalstand. – Batterijcapaciteit te gering. – Batterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd. – Startmotorkabel los of gebroken. – Magneetschakelaar van startmotor blijft hangen. – Luchtfilter verontreinigd. – Bowdenzug defect respectievelijk hangt uit Extra bij generatorgas – Afsluiter van de generatorgasfles gesloten. – Generatorgasfles leeg. – Verdelerkap vochtig. – Bougie vochtig, verontreinigd met olie, of los. – Bougie defect. Extra bij diesel – Brandstoftank leeg; inspuitinrichting heeft lucht aangezogen. – Water in de brandstofinstallatie.
Remedie
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kon verhelpen, neemt u contact op met de klantendienst van de producent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen. Storing Startmotor draait niet.
– Schakel de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. – Reinig de poolklemmen en vet ze in; draai de batterij-aansluitkabel vast. – Controleer de startmotorkabel; draai hem eventueel vast of vervang hem eventueel. – Controleer of de magneetschakelaar hoorbaar schakelt. – Reinig respectievelijk vervang het luchtfilter. – Controleer de Bowdenkabel.
Motor springt niet aan.
– Open de afsluiter. – Vervang de generatorgasfles. – Maak de verdelerkap droog; sproei hem eventueel in met contactspray. – Maak de bougie droog; reinig hem en draai hem vast. – Vervang de bougie. – Tank dieselolie inspuitinrichting.
en
ontlucht
de
– Maak de brandstofinstallatie leeg. Tank de heftruck. Ontlucht de brandstofinstallatie. – Brandstoffilter verstopt. – Controleer de doorstroming van de brandstof; vervang het filter eventueel. – Paraffine-afscheiding – Plaats de heftruck in een warme van de dieselolie ruimte en wacht, tot de paraffineafscheiding is opgelost. (vlokvorming). Vervang eventueel het brandstoffilter. Tank winterdiesel.
E 40
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storing moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Mogelijke oorzaak – De rijrichtingschakelaar staat niet in de neutraalstand. – Batterijcapaciteit te gering. – Batterij-aansluitkabel los respectievelijk poolklemmen geoxideerd. – Startmotorkabel los of gebroken. – Magneetschakelaar van startmotor blijft hangen. – Luchtfilter verontreinigd. – Bowdenzug defect respectievelijk hangt uit Extra bij generatorgas – Afsluiter van de generatorgasfles gesloten. – Generatorgasfles leeg. – Verdelerkap vochtig. – Bougie vochtig, verontreinigd met olie, of los. – Bougie defect. Extra bij diesel – Brandstoftank leeg; inspuitinrichting heeft lucht aangezogen. – Water in de brandstofinstallatie.
Remedie – Schakel de rijrichtingschakelaar in de neutraalstand. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. – Reinig de poolklemmen en vet ze in; draai de batterij-aansluitkabel vast. – Controleer de startmotorkabel; draai hem eventueel vast of vervang hem eventueel. – Controleer of de magneetschakelaar hoorbaar schakelt. – Reinig respectievelijk vervang het luchtfilter. – Controleer de Bowdenkabel.
– Open de afsluiter. – Vervang de generatorgasfles. – Maak de verdelerkap droog; sproei hem eventueel in met contactspray. – Maak de bougie droog; reinig hem en draai hem vast. – Vervang de bougie. – Tank dieselolie inspuitinrichting.
en
ontlucht
de
– Maak de brandstofinstallatie leeg. Tank de heftruck. Ontlucht de brandstofinstallatie. – Brandstoffilter verstopt. – Controleer de doorstroming van de brandstof; vervang het filter eventueel. – Paraffine-afscheiding – Plaats de heftruck in een warme van de dieselolie ruimte en wacht, tot de paraffineafscheiding is opgelost. (vlokvorming). Vervang eventueel het brandstoffilter. Tank winterdiesel.
0106.NL
Z
Storingshulp
E 40
0106.NL
6
Storing Waarschuwingslampje motoroliedruk brandt tijdens gebruik. De temperatuurmeter van de motor gaat in het rode gedeelte.
Mogelijke oorzaak Remedie – Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij.
Storing Waarschuwingslampje motoroliedruk brandt tijdens gebruik. De temperatuurmeter van de motor gaat in het rode gedeelte.
– Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij. – Koeler verontreinigd. – Reinig de koeler. – Koelmiddelniveau te – Controleer het motorkoelsysteem op laag. lekkages, vul eventueel koelmiddel bij. – V-riem van ventilator – Controleer de spanning van de V-riem; slipt door. span hem eventueel of vervang hem eventueel. Waarschu– Overbrengingolieniveau – Controleer het wingslampje te laag. overbrengingolieniveau, vul eventueel overbrenging- – Oliekoeler overbrengingolie bij. olietemperaverontreinigd. – Reinig de oliekoeler. tuur brandt tijdens gebruik. De motor – De rijrichtingschakelaar – Schakel de rijrichtingschakelaar in de draait, maar de staat in de neutraal- gewenste rijrichting. heftruck rijdt stand. – Los de parkeerrem. niet. – Parkeerrem aangetrokken. De heftruck – Olieniveau in de – Controleer het bereikt niet zijn overbrenging te laag. overbrengingolieniveau, vul eventueel maximale overbrengingolie bij. snelheid. Hefsnelheid te – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, gering. hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. laag. – Reinig respectievelijk vervang de – Ontluchting van hydrau- ontluchting van de hydrauliektank. liekolietank verontreinigd of verstopt. U kunt de last – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, niet heffen tot hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. de maximale laag. hoogte. De – De druk van de stuuras- – Controleer de bandendruk, pomp ze stuurinrichting banden te laag. eventueel op tot de juiste druk. gaat stroef. Stuurspeling te – Lucht in het – Controleer het hydrauliekolieniveau en groot. stuursysteem. vul eventueel hydrauliekolie bij. Draai vervolgens het stuurwiel enkele malen van eindaanslag tot eindaanslag.
0106.NL
0106.NL
– Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij. – Koeler verontreinigd. – Reinig de koeler. – Koelmiddelniveau te – Controleer het motorkoelsysteem op laag. lekkages, vul eventueel koelmiddel bij. – V-riem van ventilator – Controleer de spanning van de V-riem; slipt door. span hem eventueel of vervang hem eventueel. Waarschu– Overbrengingolieniveau – Controleer het wingslampje te laag. overbrengingolieniveau, vul eventueel overbrenging- – Oliekoeler overbrengingolie bij. olietemperaverontreinigd. – Reinig de oliekoeler. tuur brandt tijdens gebruik. De motor – De rijrichtingschakelaar – Schakel de rijrichtingschakelaar in de draait, maar de staat in de neutraal- gewenste rijrichting. heftruck rijdt stand. – Los de parkeerrem. niet. – Parkeerrem aangetrokken. De heftruck – Olieniveau in de – Controleer het bereikt niet zijn overbrenging te laag. overbrengingolieniveau, vul eventueel maximale overbrengingolie bij. snelheid. Hefsnelheid te – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, gering. hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. laag. – Reinig respectievelijk vervang de – Ontluchting van hydrau- ontluchting van de hydrauliektank. liekolietank verontreinigd of verstopt. U kunt de last – Olieniveau in de – Controleer het hydrauliekolieniveau, niet heffen tot hydrauliekolietank te vul eventueel hydrauliekolie bij. de maximale laag. hoogte. De – De druk van de stuuras- – Controleer de bandendruk, pomp ze stuurinrichting banden te laag. eventueel op tot de juiste druk. gaat stroef. Stuurspeling te – Lucht in het – Controleer het hydrauliekolieniveau en groot. stuursysteem. vul eventueel hydrauliekolie bij. Draai vervolgens het stuurwiel enkele malen van eindaanslag tot eindaanslag.
Mogelijke oorzaak Remedie – Motorolieniveau te laag. – Controleer het motorolieniveau, vul eventueel motorolie bij.
E 41
E 41
E 42 E 42 0106.NL
0106.NL
F Onderhoud van het vloertransportmiddel
F Onderhoud van het vloertransportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F M
Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
Iedere verandering aan het vloertransportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het vloertransportmiddel in geen geval veranderen.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Iedere verandering aan het vloertransportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het vloertransportmiddel in geen geval veranderen. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de vloertransportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal voor deze taken zijn opgeleid. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de vloertransportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal voor deze taken zijn opgeleid. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het vloertransportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het vloertransportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Z
Hefpunt zie hoofdstuk B.
M
Wanneer u het vloertransportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Reinigingswerkzaamheden: reinig het vloertransportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij vloertransportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een nietgeleidende, antistatische kwast.
Hefpunt zie hoofdstuk B.
M
Wanneer u het vloertransportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Reinigingswerkzaamheden: reinig het vloertransportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij vloertransportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een nietgeleidende, antistatische kwast.
Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“. 02.08.NL
02.08.NL
Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“.
Z
F1
F1
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het vloertransportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het vloertransportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de truckafhankelijke instelwaarden naleven.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de truckafhankelijke instelwaarden naleven.
Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het vloertransportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het vloertransportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts gelijktijdig).
Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het vloertransportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het vloertransportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts gelijktijdig).
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
F2
02.08.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen te vermijden. Maak bij vloertransportmiddelen met batterij de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
02.08.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen te vermijden. Maak bij vloertransportmiddelen met batterij de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het vloertransportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het vloertransportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
W A B C
W A B C
= alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week = alle 500 werkuren, echter minstens een maal per half jaar = alle 1000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar = alle 2000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
02.08.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het vloertransportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het vloertransportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week = alle 500 werkuren, echter minstens een maal per half jaar = alle 1000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar = alle 2000 werkuren, echter minstens eenmaal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
02.08.NL
M
Onderhoud en inspectie
F3
F3
4
Onderhouds-controlelijst DFG/TFG
4
Onderhouds-controlelijst DFG/TFG
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
Elektriciteit
Energietoevoer
1.1 Controleer werking van de bedrijfs- en parkeerrem, eventueel instellen en remweg meten. 1.2 Controleer slijtage remvoering en doorsnede remtrommel 1.3 Controleer remvloeistofpijl in het drukvat, eventueel corrigeren 1.4 Vervang remvloeistof 1 keer per jaar, ontlucht installatie indien nodig 1.5 Controleer aansluitingen en leidingen op dichtheid 1.6 Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel in.
t
2.1 Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op werking 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen 2.3 Controleer de waarde van de zekeringen 2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadigingen. 2.5 Controleer de werking van de verlichting. 2.6 Controleer de werking van de microschakelaarinstellingen 2.7 Controleer relais
t
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de batterij-aansluitingen goed vast zitten, smeer eventueel pool. 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t
t t t t t Elektriciteit
t t t t t t Energietoevoer
t t t t t t t t
F4
1.1 Controleer werking van de bedrijfs- en parkeerrem, eventueel instellen en remweg meten. 1.2 Controleer slijtage remvoering en doorsnede remtrommel 1.3 Controleer remvloeistofpijl in het drukvat, eventueel corrigeren 1.4 Vervang remvloeistof 1 keer per jaar, ontlucht installatie indien nodig 1.5 Controleer aansluitingen en leidingen op dichtheid 1.6 Controleer het remmechanisme, en stel en vet het eventueel in.
t
2.1 Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op werking 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen 2.3 Controleer de waarde van de zekeringen 2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadigingen. 2.5 Controleer de werking van de verlichting. 2.6 Controleer de werking van de microschakelaarinstellingen 2.7 Controleer relais
t
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de batterij-aansluitingen goed vast zitten, smeer eventueel pool. 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t
Structuur van 4.1 Controleer de hefmastbevestiging. het apparaat 4.2 Controleer het frame op beschadiging. 4.3 Controleer of contragewicht stevig is bevestigd 4.4 Controleer dak chauffeur of cabine op beschadigingen 4.5 Controleer bestuurdersstoel en zijbeugels 4.6 Controleer markeringsplaten 4.7 Controleer aanhangerkoppeling / trekinrichting
02.08.NL
Structuur van 4.1 Controleer de hefmastbevestiging. het apparaat 4.2 Controleer het frame op beschadiging. 4.3 Controleer of contragewicht stevig is bevestigd 4.4 Controleer dak chauffeur of cabine op beschadigingen 4.5 Controleer bestuurdersstoel en zijbeugels 4.6 Controleer markeringsplaten 4.7 Controleer aanhangerkoppeling / trekinrichting
Rem
t t t t t
t t t t t t
t t t t t t t t
02.08.NL
Rem
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C t t
Hydraulische 5.1 Controleer hefmastlager beweging 5.2 Controleer instelling glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af 5.3 Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken 5.4 Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager 5.5 Controleer de instelling van de lasketting, span hem eventueel aan 5.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen 5.7 Controleer de neighoek van de hefmast. 5.8 Controleer positie van de kantelcilinder, controleer of de contramoer van de zuigerkop stevig vast zit, draai hem eventueel aan 5.9 Controleer de werking van de hydraulische installatie 5.10 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige bevestiging, dichtheid en beschadigingen, draai de aansluitingen eventueel aan 5.11 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging 5.12 Controleer peil hydraulische olie, corrigeer eventueel 5.13 Vervang hydraulische olie (wordt eventueel door een speciaal milieuservicevoertuig uitgevoerd) 5.14 Vervang filter hydraulische olie 5.15 Vervang het papierfilter van de hydrauliektank. 5.16 Controleer aanbouwapparatuur en extra apparatuur op stevige bevestiging, functie en beschadiging
t t t t t t t t t
t
t t t t t t
Stuurinrichting
7.1 Controleer de werking van de stuurinrichting. 7.2 Controleer de mechanische onderdelen van de stuurkolom 7.3 Controleer stuuras en astap op beschadiging en slijtage
t
8.1 Maak onderhoud en inspectie mogelijk door de kappen en afdekkingen te demonteren/monteren
t
t
t t t t t t t t t t
t t t
Stuurinrichting
7.1 Controleer de werking van de stuurinrichting. 7.2 Controleer de mechanische onderdelen van de stuurkolom 7.3 Controleer stuuras en astap op beschadiging en slijtage
t
8.1 Maak onderhoud en inspectie mogelijk door de kappen en afdekkingen te demonteren/monteren
t
t
t
02.08.NL
Voorbereidingstijden
t
t t t
Afsluiting/ 6.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema. demonstratie 6.2 Proefrit 6.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud
t
02.08.NL
t t
Hydraulische 5.1 Controleer hefmastlager beweging 5.2 Controleer instelling glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af 5.3 Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken 5.4 Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager 5.5 Controleer de instelling van de lasketting, span hem eventueel aan 5.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen 5.7 Controleer de neighoek van de hefmast. 5.8 Controleer positie van de kantelcilinder, controleer of de contramoer van de zuigerkop stevig vast zit, draai hem eventueel aan 5.9 Controleer de werking van de hydraulische installatie 5.10 Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige bevestiging, dichtheid en beschadigingen, draai de aansluitingen eventueel aan 5.11 Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en bevestiging 5.12 Controleer peil hydraulische olie, corrigeer eventueel 5.13 Vervang hydraulische olie (wordt eventueel door een speciaal milieuservicevoertuig uitgevoerd) 5.14 Vervang filter hydraulische olie 5.15 Vervang het papierfilter van de hydrauliektank. 5.16 Controleer aanbouwapparatuur en extra apparatuur op stevige bevestiging, functie en beschadiging
t
Afsluiting/ 6.1 Smeer het voertuig volgens het smeerschema. demonstratie 6.2 Proefrit 6.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud
Voorbereidingstijden
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F5
F5
5
Onderhouds-controlelijst DFG
5
Onderhouds-controlelijst DFG
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15 7.16 7.17 7.18 7.19 7.20 7.21 7.22 7.23 7.24 7.25
t t t t
t
t t t
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
t
7.8
t t t t t
t t
t t
Rijden
7.9 7.10 7.11
t
t
7.12 7.13 7.14 7.15
t t t t
7.16 7.17 7.18 7.19
t
7.20
t t
7.21 7.22
t
7.23
t t
7.24 7.25
t t t
7.26 7.27 7.28 7.29 7.30 7.31 7.32
t t
t
02.08.NL
7.26 7.27 7.28 7.29 7.30 7.31 7.32
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer gloeibougies op werking, elektrisch Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator op werking Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Brandstoffilter vervangen Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg. Controleer de brandstoftank en leiding op dichtheid en beschadiging Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellager en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
F6
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer gloeibougies op werking, elektrisch Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator op werking Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Brandstoffilter vervangen Controleer de brandstof-waterafscheider, maak hem eventueel leeg. Controleer de brandstoftank en leiding op dichtheid en beschadiging Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellager en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
t t t t
t
t t t t
t t t t t
t t
t
t t t t t t t t t t t t t t
t t
t t
t
02.08.NL
Rijden
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F6
6
Onderhouds-controlelijst TFG
6
Onderhouds-controlelijst TFG
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 8.11 8.12 8.13 8.14 8.15 8.16 8.17 8.18 8.19 8.20 8.21 8.22 8.23 8.24 8.25 8.26
t
t t t t
t
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8
t
8.9
t t t t t
t
t t
Rijden t t t
8.10 8.11 8.12
t
t
8.13 8.14 8.15 8.16
t t t t t
8.17 8.18 8.19 8.20
t t t
8.21 8.22 8.23
t
8.24
t t
8.25 8.26
t t t
8.27 8.28 8.29 8.30 8.31 8.32 8.33
t t
t
02.08.NL
8.27 8.28 8.29 8.30 8.31 8.32 8.33
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Vervang bougies Controleer ontstekingsinstallatie en ontstekingstijdstip Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Controleer de uitlaatgaswaarden, stel ze eventueel in Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Controleer generatorgasinstallatie op werking, dichtheid en beschadiging (door bevoegd vakpersoneel) Reinig generatorgasfilter (door bevoegd vakpersoneel) Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellagers en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
Controleer de motor op geluiden en dichtheid. Vervang bougies Controleer ontstekingsinstallatie en ontstekingstijdstip Controleer de ventielspeling, stel deze eventueel in. Controleer motorolieniveau, corrigeer eventueel. Vervang motorolie Vervang motoroliefilter Controleer de spanning van de V-riem en controleer hem op beschadigingen. Controleer het maximumtoerental (onbelast), stel het eventueel in. Controleer koelmiddelniveau, corrigeer eventueel Koelmiddel met vorstbestendigheid vervangen Controleer vorstbestendigheid, vul eventueel antivriesmiddel bij Controleer waterpomp en ventilator op werking Controleer koeler, reinig hem eventueel Controleer startmotor en generator Controleer uitlaatgasinstallatie op dichtheid en beschadiging. Controleer de uitlaatgaswaarden, stel ze eventueel in Reinig de luchtfilterpatroon. Luchtfilterpatroon vervangen Controleer generatorgasinstallatie op werking, dichtheid en beschadiging (door bevoegd vakpersoneel) Reinig generatorgasfilter (door bevoegd vakpersoneel) Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. Controleer olieniveau van de overbrenging, corrigeer eventueel Vervang olie overbrenging Reinig de aanzuigzeef van de overbrengingolie en de ontluchting. Vervang filter overbrengingolie Controleer de aandrijfas op lawaai en lekkages Controleer olieniveau aandrijfas, corrigeer eventueel Vervang olie aandrijfas Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen Controleer wiellagers en bevestiging Controleer bandendruk, corrigeer eventueel
t
t t t t
t t t
t t
t t t t t
t
t
t t t t t t t t t t t t t t t
t t
t t
t
02.08.NL
Rijden
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F7
F7
7
F8
Koelmiddelspecificatie
De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel kan een grote invloed hebben op de effectiviteit en het leven van het koelsysteem. De hieronder gegeven adviezen kunnen helpen bij het onderhoud van een goed koelsysteem met vorst- en/of corrosiebescherming.
De kwaliteit van het gebruikte koelmiddel kan een grote invloed hebben op de effectiviteit en het leven van het koelsysteem. De hieronder gegeven adviezen kunnen helpen bij het onderhoud van een goed koelsysteem met vorst- en/of corrosiebescherming.
Gebruik altijd schoon, zacht water.
Gebruik altijd schoon, zacht water.
Wanneer geen antivries nodig is, blijft het evenwel nuttig een goedgekeurde antivriesoplossing te gebruiken, aangezien deze bescherming tegen corrosie biedt en het kookpunt van het koelmiddel verhoogt. Een minimale concentratie van 25 % antivries is nodig; we adviseren echter een concentratie van 50 %.
Wanneer geen antivries nodig is, blijft het evenwel nuttig een goedgekeurde antivriesoplossing te gebruiken, aangezien deze bescherming tegen corrosie biedt en het kookpunt van het koelmiddel verhoogt. Een minimale concentratie van 25 % antivries is nodig; we adviseren echter een concentratie van 50 %.
– Wanneer u ter bescherming tegen vorstschade een antivriesmengsel gebruikt, moet deze gebaseerd zijn op ethyleenglycol. Een antivriesmiddel, dat voldoet aan de hieronder aangegeven of een gelijkwaardige norm, is acceptabel, wanneer de pH-waarde in het bereik van 7,0-8,5 ligt.
– Wanneer u ter bescherming tegen vorstschade een antivriesmengsel gebruikt, moet deze gebaseerd zijn op ethyleenglycol. Een antivriesmiddel, dat voldoet aan de hieronder aangegeven of een gelijkwaardige norm, is acceptabel, wanneer de pH-waarde in het bereik van 7,0-8,5 ligt.
U.S.A. ASTM D4985 of SAE J1941
U.S.A. ASTM D4985 of SAE J1941
Motorkoelmiddel op ethyleenglycolbasis.
Motorkoelmiddel op ethyleenglycolbasis.
– Bij gebruik van een antivriesmiddel moet u op de juiste verhouding van antivriesmiddel en water letten. Het antivriesmiddel moet geheel voldoen aan de hierboven vermelde standaards.
– Bij gebruik van een antivriesmiddel moet u op de juiste verhouding van antivriesmiddel en water letten. Het antivriesmiddel moet geheel voldoen aan de hierboven vermelde standaards.
Laagste waarvoor nodig is -37 °C
Laagste waarvoor nodig is -37 °C
temperatuur % volume antivries bescherming 50
Volumeverhouding antivries : water 1:1
temperatuur % volume antivries bescherming 50
Volumeverhouding antivries : water 1:1
U moet de kwaliteit van het antivriesmiddel minstens eenmaal per jaar controleren; bijvoorbeeld aan het begin van de koudeperiode.
U moet de kwaliteit van het antivriesmiddel minstens eenmaal per jaar controleren; bijvoorbeeld aan het begin van de koudeperiode.
Wanneer u niet de juiste procedure toepast, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.
Wanneer u niet de juiste procedure toepast, kunt u de producent niet verantwoordelijk stellen voor vorst- of corrosieschade.
F
Antivries bevat ethyleenglycol en andere bestanddelen, die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid vrij lang of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden.
02.08.NL
F
Koelmiddelspecificatie
Antivries bevat ethyleenglycol en andere bestanddelen, die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid vrij lang of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden.
02.08.NL
7
F8
F 8
Pas bij het gebruik van antivries altijd de volgende voorzichtigheidsmaatregelen toe.
Pas bij het gebruik van antivries altijd de volgende voorzichtigheidsmaatregelen toe.
– Neem het antivriesmiddel NOOIT in. Wanneer u antivries abusievelijk inslikt, moet u ONMIDDELLIJK een arts raadplegen. – Vermijd langer huidcontact met antivries. – Was spatten onmiddellijk van de huid af. – Wanneer u antivriesspatten in de ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk afwassen. – Kleding met antivriesspatten moet u uittrekken en wassen, voordat u de kleding weer kunt dragen. – Wanneer u regelmatig en vaak met antivries werkt, moet u beschermende kleding dragen (kunststof of rubber handschoenen, laarzen en ondoorlaatbare overalls of schorten).
– Neem het antivriesmiddel NOOIT in. Wanneer u antivries abusievelijk inslikt, moet u ONMIDDELLIJK een arts raadplegen. – Vermijd langer huidcontact met antivries. – Was spatten onmiddellijk van de huid af. – Wanneer u antivriesspatten in de ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk afwassen. – Kleding met antivriesspatten moet u uittrekken en wassen, voordat u de kleding weer kunt dragen. – Wanneer u regelmatig en vaak met antivries werkt, moet u beschermende kleding dragen (kunststof of rubber handschoenen, laarzen en ondoorlaatbare overalls of schorten).
F
Mengsels met corrosiewerende middelen bevatten toevoegingen die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid langer of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden. Neem dezelfde voorzichtigheidsmaatregelen in acht als bij antivriesmiddelen.
Gegevens over de brandstof: DFG
8
Gegevens over de brandstof: DFG
02.08.NL
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601.
02.08.NL
Gebruik uitsluitend dieselolie volgens DIN 51601.
Mengsels met corrosiewerende middelen bevatten toevoegingen die giftig zijn wanneer u ze inneemt. Tevens kunt u deze bestanddelen binnenkrijgen wanneer u uw huid langer of herhaaldelijk blootstelt aan giftige hoeveelheden. Neem dezelfde voorzichtigheidsmaatregelen in acht als bij antivriesmiddelen.
F9
F9
9
Smeerschema
9
Smeerschema
E
E
G
G
D
D
A
A
K
K
E
E
g
Glijvlakken
b
Vulopening overbrengingolie
g
Glijvlakken
b
Vulopening overbrengingolie
s
Smeernippel
a
Aftapschroef overbrengingolie
s
Smeernippel
a
Aftapschroef overbrengingolie
Vulopening hydraulische olie
t
Vulopening minerale olie voor de reminstallatie
Vulopening hydraulische olie
t
Vulopening minerale olie voor de reminstallatie
Aftapschroef hydraulische olie
K
Oliepeilstok
Aftapschroef hydraulische olie
K
Oliepeilstok
F 10
02.08.NL
c 02.08.NL
c
F 10
9.1
Gebruiksmiddelen
9.1
Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften..
Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften..
Bestelnummer
Hoeveelheid Omschrijving
Toepassing
A
52017728
55 liter
HVLP46
Hydraulische installatie
D
00002832
0,25 liter
Remvloeistof SAE J 1703
Reminrichting
E
50055726
G
29201280
N
05099205
Smeervet K-P-2K
Hoeveelheid Omschrijving
Toepassing
A
52017728
55 liter
HVLP46
Hydraulische installatie
D
00002832
0,25 liter
Remvloeistof SAE J 1703
Reminrichting
E
50055726
Kettingspray
Ketting
G
29201280
11 liter
ATF Dexron II D
Overbrenging
N
05099205
52030273
10 liter
Titan Supergaer 80W-90
51034915
8 liter (DFG) Shell Rimula Super 4 liter (TFG) FE 10W
Ketting
ATF Dexron II D
Overbrenging
Titan Supergaer 80W-90
As
52030273
10 liter
Motorolie
51034915
8 liter (DFG) Shell Rimula Super 4 liter (TFG) FE 10W
Motorolie
Vet-richtwaarden Druppelpunt °C 185
Walkpenetratie bij 25 °C 265-295
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
02.08.NL
Lithium
Kettingspray 11 liter
Code Verzeeptype E
Lithium
Druppelpunt °C 185
Walkpenetratie bij 25 °C 265-295
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
02.08.NL
Code Verzeeptype
Smeervet K-P-2K
As
Vet-richtwaarden
E
Bestelnummer
F 11
F 11
10
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
10
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
10.1
Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden
10.1
Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Haal de sleutel uit de ontstekings-/startschakelaar en beveilig de heftruck tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Bij werkzaamheden onder geheven lastvork of geheven heftruck moet de vork en/ of truck zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten.
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Haal de sleutel uit de ontstekings-/startschakelaar en beveilig de heftruck tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Bij werkzaamheden onder geheven lastvork of geheven heftruck moet de vork en/ of truck zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten.
1
Let bij het heffen van de heftruck op het volgende.
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
draagcapaciteit
(voor
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraanhulpmiddelen op de gemarkeerde locaties aan de hefmast. – Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het contragewicht van aanhangerkoppeling.
Let bij het heffen van de heftruck op het volgende.
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
F 12
draagcapaciteit
(voor
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraanhulpmiddelen op de gemarkeerde locaties aan de hefmast. – Bevestig de kraanhulpmiddelen aan het contragewicht van aanhangerkoppeling.
de
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
02.08.NL
M
F
de
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
02.08.NL
F
1
F 12
10.2
Motoronderhoud DFG
10.2
De motorolie en het motoroliefilter vervangen
M
F F
F
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
Motoronderhoud DFG De motorolie en het motoroliefilter vervangen
M
2
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
Motorolie aftappen
Motorolie aftappen
– Schroef het deksel (2) eraf. – Reinig de olieaftapschroef (4) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
– Schroef het deksel (2) eraf. – Reinig de olieaftapschroef (4) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
F
Verbrandingsgevaar door warme olie. – Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
4
3
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
F
5
Verbrandingsgevaar door warme olie. – Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
Het motoroliefilter vervangen
– Maak de slangklem (7) los, trek de slang er af. – Draai de bouten (6) van de luchtfilterbevestiging (5) eruit en leg het luchtfilter terzijde. – Draai het oliefilter (3) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
– Maak de slangklem (7) los, trek de slang er af. – Draai de bouten (6) van de luchtfilterbevestiging (5) eruit en leg het luchtfilter terzijde. – Draai het oliefilter (3) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F 7
6
3
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften.
5
7
6
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan. – Monteer het luchtfilter; steek de slang erop en zet hem vast met slangklemmen.
02.08.NL
02.08.NL
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan. – Monteer het luchtfilter; steek de slang erop en zet hem vast met slangklemmen.
4
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
Het motoroliefilter vervangen
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften.
2
F 13
F 13
– Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (2).
Motorolie bijvullen
8 2
Volume: 8,0 liter
Volume: 8,0 liter
– Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (8), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E). – Schroef het deksel (2) er weer op. – Steek de oliepeilstok (8) er weer helemaal in.
– Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (8), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E). – Schroef het deksel (2) er weer op. – Steek de oliepeilstok (8) er weer helemaal in.
4
F 14
Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (9) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
8 2
3
4
M
9
Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (9) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
Controleer de spanning van de Vriem.
Controleer de spanning van de Vriem.
– Druk de V-riem tussen de Vriemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N.
– Druk de V-riem tussen de Vriemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N.
U moet de V-riem circa 10 mm kunnen indrukken.
U moet de V-riem circa 10 mm kunnen indrukken.
10
De V-riemspanning instellen
De V-riemspanning instellen
– Draai bout (10) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. Draai de bouten weer vast. – Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
– Draai bout (10) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. Draai de bouten weer vast. – Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
02.08.NL
M
– Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (2).
F 14
3
9
10
02.08.NL
Motorolie bijvullen
Het brandstoffilter vervangen Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen. Draai het brandstoffilter (13) los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
F
Verwijder het brandstoffilter en de brandstof volgens de milieuvoorschriften.
Het brandstoffilter vervangen Laat de brandstof uit het filter in een geschikt vat stromen.
11
Draai het brandstoffilter (13) los met de filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
12 13
F
Verwijder het brandstoffilter en de brandstof volgens de milieuvoorschriften.
11
12 13
– Bevochtig de O-ring vóór de montage met dieselolie. – Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. – Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter licht met dieselolie. – Draai het brandstoffilter er handmatig in, tot de afdichting tegen de filterflens ligt. – Draai het brandstoffilter nogmaals met eenderde omwenteling vast. – Ontlucht de brandstofinstallatie.
– Bevochtig de O-ring vóór de montage met dieselolie. – Reinig de afdichtvlakken aan de filterflens grondig. – Bevochtig de afdichting van het nieuwe brandstoffilter licht met dieselolie. – Draai het brandstoffilter er handmatig in, tot de afdichting tegen de filterflens ligt. – Draai het brandstoffilter nogmaals met eenderde omwenteling vast. – Ontlucht de brandstofinstallatie.
De brandstofinstallatie ontluchten
De brandstofinstallatie ontluchten
F
Vang de brandstof die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften. – Open de ontluchtbout (12). – Bedien de handpomphendel aan de brandstofpomp (11), tot er aan de ontluchtbout bellenvrije brandstof uitkomt. – Draai de ontluchtbout vast. – Draai de ontstekings-/startschakelaar circa 10 seconden in stand I. – Wacht 10 seconden. – Herhaal het proces, tot de motor aanspringt.
Vang de brandstof die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften. – Open de ontluchtbout (12). – Bedien de handpomphendel aan de brandstofpomp (11), tot er aan de ontluchtbout bellenvrije brandstof uitkomt. – Draai de ontluchtbout vast. – Draai de ontstekings-/startschakelaar circa 10 seconden in stand I. – Wacht 10 seconden. – Herhaal het proces, tot de motor aanspringt.
M
Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter, aan het overstroomventiel en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
Z
Wanneer de motor niet aanslaat of na korte tijd weer afslaat, moet u het ontluchten herhalen.
Z
Wanneer de motor niet aanslaat of na korte tijd weer afslaat, moet u het ontluchten herhalen.
02.08.NL
Controleer bij het proefdraaien van de motor de dichtheid aan het brandstoffilter, aan het overstroomventiel en aan de borgmoeren van de inspuitsproeiers.
02.08.NL
M
F 15
F 15
Motoronderhoud TFG
10.3
De motorolie en het motoroliefilter vervangen
De motorolie en het motoroliefilter vervangen
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
Vervang de motorolie uitsluitend bij een warme motor en een horizontaal staande heftruck. Vervang de motorolie en het motoroliefilter altijd samen.
14 15
Motorolie aftappen
F
Verbrandingsgevaar door warme olie.
F
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
17
– Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
Het motoroliefilter vervangen
16
F
Verbrandingsgevaar door warme olie.
F
Verwijder de oude olie volgens de milieuvoorschriften.
17
– Schroef de olieaftapbout er weer in met een nieuwe afdichtring.
Het motoroliefilter vervangen – Draai het oliefilter (16) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
F
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften.
Vang de olie die naar buiten stroomt op en voer deze af volgens de milieuvoorschriften.
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan.
– Reinig de afdichtvlakken aan de oliefilterflens grondig. – Olie de afdichting van het nieuwe oliefilter licht in met nieuwe motorolie. – Draai het oliefilter handvast aan.
Motorolie bijvullen
Motorolie bijvullen
– Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (zie paragraaf 9.1).
– Vul nieuwe motorolie in de vulopening bij volgens de gebruiksmiddelentabel (zie paragraaf 9.1).
Volume: 4,0 liter
Volume: 4,0 liter
Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (18) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
– Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (15), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E). – Schroef het deksel er weer op. – Steek de oliepeilstok er weer helemaal in.
18
M 02.08.NL
– Meet het motorolieniveau met de oliepeilstok (15), corrigeer eventueel (zie hoofdstuk E). – Schroef het deksel er weer op. – Steek de oliepeilstok er weer helemaal in.
F 16
15
– Schroef het deksel (14) eraf. – Reinig de olieaftapschroef (17) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
– Draai het oliefilter (16) los met een filtersleutel; schroef hem er handmatig af.
M
14
Motorolie aftappen
16
– Schroef het deksel (14) eraf. – Reinig de olieaftapschroef (17) en omgeving van de aftapboring grondig. – Draai de olieaftapbout eruit en laat de olie in een geschikt vat lopen.
F
Motoronderhoud TFG
F 16
Laat na het vervangen van olie en oliefilter de motor proefdraaien en let daarbij op het waarschuwingslampje van de motoroliedruk (18) en controleer de dichtheid aan de olieaftapbout en aan het oliefilter.
18
02.08.NL
10.3
De bougie vervangen
De bougie vervangen
– Trek de bougiestekker (19) eraf. – Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. – Schroef de bougie eruit. – Controleer de elektrodeafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat, stel deze eventueel in.
– Trek de bougiestekker (19) eraf. – Reinig de omgeving van de bougie aan de cilinderkop grondig. – Schroef de bougie eruit. – Controleer de elektrodeafstand van de nieuwe bougie met een voelermaat, stel deze eventueel in.
Gewenste waarde: 1,0 mm
M
19
Gewenste waarde: 1,0 mm
M
Gebruik uitsluitend originele bougies.
19
Gebruik uitsluitend originele bougies.
– Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm.
– Schroef de bougies er handmatig in en draai ze vervolgens vast met een moment van 20 Nm.
Controleer de spanning van de V-riem.
Controleer de spanning van de V-riem.
– Druk de V-riem tussen de V-riemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N.
– Druk de V-riem tussen de V-riemschijven van de ventilator en de generator in met een kracht van 45 N.
U moet de V-riem circa 11 mm kunnen indrukken.
U moet de V-riem circa 11 mm kunnen indrukken.
De V-riemspanning instellen
De V-riemspanning instellen
– Draai de bouten (20) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. – Draai de bouten weer vast.
– Draai de bouten (20) los en trek aan de draaistroomgenerator, tot de voorgeschreven V-riemspanning is bereikt. – Draai de bouten weer vast.
20
02.08.NL
Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
02.08.NL
Controleer de V-riemspanning nogmaals, herhaal de instelprocedure eventueel.
20
F 17
F 17
10.4
De koelmiddelconcentratie controleren
10.4
De koelmiddelconcentratie controleren
F
Open het koelmiddeldeksel niet bij een hete motor.
F
Open het koelmiddeldeksel niet bij een hete motor.
M
F
Het koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en de kooktemperatuur te verhogen.
Het koelsysteem moet het hele jaar door zijn gevuld met een mengsel van water en antivriesmiddel met corrosiewerende toevoegingen, teneinde kalkafzetting en vorst- en corrosieschade te vermijden en de kooktemperatuur te verhogen.
– Bij een te lage vorstbescherming moet u koelvloeistof aftappen en zoveel antivriesmiddel in het compensatievat (21) bijvullen, tot de juiste mengverhouding is bereikt.
– Bij een te lage vorstbescherming moet u koelvloeistof aftappen en zoveel antivriesmiddel in het compensatievat (21) bijvullen, tot de juiste mengverhouding is bereikt.
21
M
Gebruik een antivriesmiddel volgens de koelmiddelspecificatie (zie paragraaf 7). Bij het antivriesmiddel leest u de gegevens over de mengverhouding water / antivries en de daarmee te realiseren vorstbescherming.
Gebruik een antivriesmiddel volgens de koelmiddelspecificatie (zie paragraaf 7). Bij het antivriesmiddel leest u de gegevens over de mengverhouding water / antivries en de daarmee te realiseren vorstbescherming.
Volume koelsysteem:
Volume koelsysteem:
DFG/TFG: 14,0 liter
DFG/TFG: 14,0 liter
Het koelsysteem vullen
Het koelsysteem vullen
F
Laat de motor afkoelen, teneinde koelvloeistof te kunnen bijvullen. Open de afsluiting langzaam; er kan gevaarlijk hete koelvloeistof uitkomen, wanneer het koelsysteem nog onder druk staat. Vul niet te veel koelvloeistof in het systeem. De sluiting heeft een veiligheidsventiel, dat opent en hete koelvloeistof laat ontwijken wanneer het vloeistofniveau te hoog is.
21
Laat de motor afkoelen, teneinde koelvloeistof te kunnen bijvullen. Open de afsluiting langzaam; er kan gevaarlijk hete koelvloeistof uitkomen, wanneer het koelsysteem nog onder druk staat. Vul niet te veel koelvloeistof in het systeem. De sluiting heeft een veiligheidsventiel, dat opent en hete koelvloeistof laat ontwijken wanneer het vloeistofniveau te hoog is.
M
Wanneer u tijdens onderhoud koelvloeistof bijvult, moet deze aan dezelfde eisen voldoen als de originele koelvloeistof (zie paragraaf 7). Wanneer u te haastig bijvult of bijvult terwijl de heftruck niet waterpas staat, komt lucht in het koelsysteem terecht. Wanneer u de motor gebruikt met lucht in het koelsysteem, treden te hoge werktemperaturen op en kan er schade aan de motor optreden.
M
De heftruck moet horizontaal staan. Open de sluiting van het compensatievat langzaam. Vul het koelsysteem met behulp van een trechter tot het niveau dat is aangegeven in de handleiding van de producent. De trechter zorgt voor de druk die nodig is om lucht uit het koelsysteem te verdringen. Wacht tot alle luchtbellen zijn ontsnapt, en plaats de sluiting er dan weer op. Start de motor. Schakel de motor uit wanneer deze zijn bedrijfstemperatuur heeft bereikt, en laat hem afkoelen. Open de sluiting van het compensatievat langzaam en vul desgewenst koelmiddel bij volgens de aanwijzingen uit het handboek, tot het juiste niveau is bereikt. Plaats de afsluiting weer.
M
De heftruck moet horizontaal staan. Open de sluiting van het compensatievat langzaam. Vul het koelsysteem met behulp van een trechter tot het niveau dat is aangegeven in de handleiding van de producent. De trechter zorgt voor de druk die nodig is om lucht uit het koelsysteem te verdringen. Wacht tot alle luchtbellen zijn ontsnapt, en plaats de sluiting er dan weer op. Start de motor. Schakel de motor uit wanneer deze zijn bedrijfstemperatuur heeft bereikt, en laat hem afkoelen. Open de sluiting van het compensatievat langzaam en vul desgewenst koelmiddel bij volgens de aanwijzingen uit het handboek, tot het juiste niveau is bereikt. Plaats de afsluiting weer.
F 18
02.08.NL
Wanneer u tijdens onderhoud koelvloeistof bijvult, moet deze aan dezelfde eisen voldoen als de originele koelvloeistof (zie paragraaf 7). Wanneer u te haastig bijvult of bijvult terwijl de heftruck niet waterpas staat, komt lucht in het koelsysteem terecht. Wanneer u de motor gebruikt met lucht in het koelsysteem, treden te hoge werktemperaturen op en kan er schade aan de motor optreden.
02.08.NL
M
F 18
10.5
De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen
M
Voer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. Start de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon.
22
5
23
10.5
De luchtfilterpatroon reinigen / vervangen
M
Voer alle onderhoudswerkzaamheden uitsluitend bij stilstaande motor uit. Start de motor niet bij gedemonteerde luchtfilterpatroon.
– Draai de bout (22) van de klembevestiging eruit en klap de klem (5) open. – Til de luchtfilterbehuizing op. – Draai de twee bevestigingsklemmen (23) los en neem de stofverzamelkap eraf. – Trek de binnenste en buitenste luchtfilterpatroon voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing. – Blaas de buitenste patroon van binnen 7 naar buiten uit met droge perslucht, tot er geen stof meer uitkomt. – Veeg de binnenste patroon voorzichtig af met een pluisvrije doek.
M
Blaas het filterhuis niet uit met perslucht, maar met schone doeken.
M
Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet.
22
5
23
– Draai de bout (22) van de klembevestiging eruit en klap de klem (5) open. – Til de luchtfilterbehuizing op. – Draai de twee bevestigingsklemmen (23) los en neem de stofverzamelkap eraf. – Trek de binnenste en buitenste luchtfilterpatroon voorzichtig uit de luchtfilterbehuizing. – Blaas de buitenste patroon van binnen 7 naar buiten uit met droge perslucht, tot er geen stof meer uitkomt. – Veeg de binnenste patroon voorzichtig af met een pluisvrije doek.
– Vervang beschadigde of te sterk verontreinigde luchtfilterpatronen. – Reinig de stofverzamelpot grondig; neem daartoe het rubber element eruit. – Plaats de luchtfilterpatronen weer in de filterbehuizing en bevestig ze.
Blaas het filterhuis niet uit met perslucht, maar met schone doeken.
M
Beschadig de luchtfilterpatronen bij het monteren niet.
– Vervang beschadigde of te sterk verontreinigde luchtfilterpatronen. – Reinig de stofverzamelpot grondig; neem daartoe het rubber element eruit. – Plaats de luchtfilterpatronen weer in de filterbehuizing en bevestig ze.
– Plaats de stofverzamelpot en bevestig hem met de twee bevestigingsklemmen (23). – Plaats het luchtfilterhuis in de inbouwpositie. – Klap de klem (5) dicht en draai de schroef (22) van de klembevestiging erin.
02.08.NL
02.08.NL
– Plaats de stofverzamelpot en bevestig hem met de twee bevestigingsklemmen (23). – Plaats het luchtfilterhuis in de inbouwpositie. – Klap de klem (5) dicht en draai de schroef (22) van de klembevestiging erin.
M
F 19
F 19
10.6
Overbrenging: DFG/TFG
10.6
Overbrenging: DFG/TFG
M
U moet het olieniveau beslist op de juiste manier controleren. Olie is een smeermiddel, dat ook als koelmiddel werkt en de koppelingen bedient. Een te laag olieniveau leidt tot verlies van de overdracht en drukverlies. Tevens leidt het tot oververhitting en daaruit volgende defecten aan de overbrenging.
M
U moet het olieniveau beslist op de juiste manier controleren. Olie is een smeermiddel, dat ook als koelmiddel werkt en de koppelingen bedient. Een te laag olieniveau leidt tot verlies van de overdracht en drukverlies. Tevens leidt het tot oververhitting en daaruit volgende defecten aan de overbrenging.
Het overbrengingolieniveau controleren
Z
10.7
24
Het overbrengingolieniveau controleren
25
Z
Gebruik voor het bijvullen van de overbrenging uitsluitend nieuwe, schone olie uit schone vaten. Wanneer er vuil of water in de overbrenging dringt, kunnen schaden optreden.
25
Gebruik voor het bijvullen van de overbrenging uitsluitend nieuwe, schone olie uit schone vaten. Wanneer er vuil of water in de overbrenging dringt, kunnen schaden optreden.
De toegang tot de oliepeilstok van de overbrenging vindt u in de rijrichting gezien rechts aan de overbrenging.
De toegang tot de oliepeilstok van de overbrenging vindt u in de rijrichting gezien rechts aan de overbrenging.
– Start de motor en plaats de heftruck bij aangetrokken parkeerrem eerst in de vooruit en vervolgens in de achteruit en wacht tot de overbrenging de werktemperatuur heeft bereikt. – Trek de oliepeilstok (25) er bij een stationair draaiende motor uit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de juiste klasse overbrengingolie in de vulopening (24) van de overbrenging doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt. – Steek de oliepeilstok weer helemaal in de opening.
– Start de motor en plaats de heftruck bij aangetrokken parkeerrem eerst in de vooruit en vervolgens in de achteruit en wacht tot de overbrenging de werktemperatuur heeft bereikt. – Trek de oliepeilstok (25) er bij een stationair draaiende motor uit. – Veeg de oliepeilstok af met een pluisvrije doek en breng hem weer helemaal in de opening. – Trek de oliepeilstok er nogmaals uit en controleer of het olieniveau tussen de markeringen MIN en MAX ligt. – Wanneer het niveau onder het middelste punt ligt, moet u de juiste klasse overbrengingolie in de vulopening (24) van de overbrenging doen, tot het niveau de markering MAX op de oliepeilstok heeft bereikt. – Steek de oliepeilstok weer helemaal in de opening.
Rem
10.7
Rem
Parkeerrem controleren
Parkeerrem controleren
De parkeerrem (26) moet de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15 % houden. Wanneer dat niet zo is, moet u de parkeerrem instellen.
De parkeerrem (26) moet de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15 % houden. Wanneer dat niet zo is, moet u de parkeerrem instellen.
Controleer het remvloeistof.
niveau
van
26
de
Controleer het remvloeistof.
niveau
van
26
de
02.08.NL
– Draai de bouten (27) van de rechter bekleding los. – Neem de rechter bekleding (27) eraf.
02.08.NL
– Draai de bouten (27) van de rechter bekleding los. – Neem de rechter bekleding (27) eraf.
F 20
24
F 20
– Controleer het vloeistofniveau in de remvloeistoftank (28). Het niveau in de tank moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
– Controleer het vloeistofniveau in de remvloeistoftank (28).
27 28
Het niveau in de tank moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
Volume: 0,25 liter
Volume: 0,25 liter
– Na het vullen monteert u de bekleding weer.
– Na het vullen monteert u de bekleding weer.
28
02.08.NL
– Vul eventueel remvloeistof bij.
02.08.NL
– Vul eventueel remvloeistof bij.
27
F 21
F 21
10.8
De bevestiging van de wielen controleren
10.8
De bevestiging van de wielen controleren
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (29) kruislings aan met een momentsleutel.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (29) kruislings aan met een momentsleutel.
Vastdraaimoment
Vastdraaimoment
Aandrijfwielen: 380 Nm
Aandrijfwielen: 380 Nm
Achterwielen: 200 Nm
Achterwielen: 200 Nm
29 10.9
F
29
Hydraulische installatie
10.9
Hydraulische installatie
Het hydrauliekoliefilter vervangen
Het hydrauliekoliefilter vervangen
– Schroef het deksel (31) eraf. – Neem het hydrauliekoliefilter uit het deksel. – Plaats een nieuw hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op.
– Schroef het deksel (31) eraf. – Neem het hydrauliekoliefilter uit het deksel. – Plaats een nieuw hydrauliekoliefilter en schroef het deksel er weer op.
Vang eventuele weggelopen hydrauliekolie op. Verwijder de hydrauliekolie en het hydrauliekoliefilter volgens de milieuvoorschriften.
F 31
Vang eventuele weggelopen hydrauliekolie op. Verwijder de hydrauliekolie en het hydrauliekoliefilter volgens de milieuvoorschriften.
30
30
10.10 De ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen Schroef de sluiting (31) van de hydrauliektank eraf. Trek de kap (30) omhoog. Neem het filterelement onder de kap vandaan. Reinig het filterelement.
– – – –
M
Wanneer u het vuil niet kunt verwijderen door te reinigen, vervangt u het filterelement.
02.08.NL
M
10.10 De ontluchting van de hydrauliektank reinigen / vervangen
F 22
Schroef de sluiting (31) van de hydrauliektank eraf. Trek de kap (30) omhoog. Neem het filterelement onder de kap vandaan. Reinig het filterelement.
Wanneer u het vuil niet kunt verwijderen door te reinigen, vervangt u het filterelement.
02.08.NL
– – – –
31
F 22
10.11 Elektrische installatie
10.11 Elektrische installatie
De toestand, zuurdichtheid en het zuurniveau van de batterij controleren
– – – –
Z
F
Het batterijzuur is sterk bijtend. Daarom moet u beslist ieder contact met batterijzuur vermijden. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim water. Bij contact met de ogen moet u onmiddellijk een arts raadplegen! Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk! Controleer de batterijbehuizing van de batterij op scheuren en op uitgelopen zuur. Verwijder oxidatiresten aan de batterijpolen. Vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. Controleer het zuurniveau.
Het batterijzuur is sterk bijtend. Daarom moet u beslist ieder contact met batterijzuur vermijden. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim water. Bij contact met de ogen moet u onmiddellijk een arts raadplegen! Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk! – – – –
Controleer de batterijbehuizing van de batterij op scheuren en op uitgelopen zuur. Verwijder oxidatiresten aan de batterijpolen. Vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. Controleer het zuurniveau.
Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan.
Het zuurniveau moet tussen de bovenste en onderste markering staan.
– – – –
– – – –
Reinig het gedeelte van de doppen. Schroef de doppen eruit. Vul eventueel gedestilleerd water bij tot aan de bovenste markering. Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer.
Reinig het gedeelte van de doppen. Schroef de doppen eruit. Vul eventueel gedestilleerd water bij tot aan de bovenste markering. Controleer de zuurdichtheid met een batterijgalvanometer.
De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l.
De zuurdichtheid van een voldoende geladen batterij bedraagt 1,24 tot 1,28 kg/l.
– Laad de batterij eventueel bij. – Schroef de doppen er weer in.
– Laad de batterij eventueel bij. – Schroef de doppen er weer in.
Z
Het is niet nodig, het zuurniveau of de zuurdichtheid in batterijen met lage onderhoudseisen te controleren.
Het is niet nodig, het zuurniveau of de zuurdichtheid in batterijen met lage onderhoudseisen te controleren.
Controleer de elektrische zekeringen
Controleer de elektrische zekeringen
Wanneer er storingen optreden in het elektrisch systeem, moet u de zekeringen controleren die zich achter in het dak achter de kunststof bekleding bevinden.
Wanneer er storingen optreden in het elektrisch systeem, moet u de zekeringen controleren die zich achter in het dak achter de kunststof bekleding bevinden.
– Verwijder de afdekkingen van de zekeringendrager (103). – Controleer de toestand en de juiste waarde van de zekeringen; vervang ze eventueel. – Monteer de afdekkingen.
– Verwijder de afdekkingen van de zekeringendrager (103). – Controleer de toestand en de juiste waarde van de zekeringen; vervang ze eventueel. – Monteer de afdekkingen.
33
35
37
32
02.08.NL
32
34
36
33
34
35
36
37
02.08.NL
F
De toestand, zuurdichtheid en het zuurniveau van de batterij controleren
F 23
F 23
t Standaard zekeringenkast (DFG) AanPos. dui- Ter bescherming van: ding 32 2F14 Voorgloeirelais, dieselventiel Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschakelaar, 33 4F1 seinhoorn Dieselfiltercontrole, remvloeistofcontrole, 34 7F5 parkeerremcontrole 35 4F8 Indicatiebedieneenheid 36 F19 12 V-installatie 37 9F7 Relais opties bij ontsteking een
t Standaard zekeringenkast (DFG) AanPos. dui- Ter bescherming van: ding 32 2F14 Voorgloeirelais, dieselventiel Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschakelaar, 33 4F1 seinhoorn Dieselfiltercontrole, remvloeistofcontrole, 34 7F5 parkeerremcontrole 35 4F8 Indicatiebedieneenheid 36 F19 12 V-installatie 37 9F7 Relais opties bij ontsteking een
Waarde 5A 10 A 5A 5A 10 A 10 A
t Standaard zekeringenkast (TFG)
5A 5A 10 A 10 A
o Zekeringkast voor optionele uitrusting (DFG/TFG) Waarde
Zwaailamp Ruitenwisser Cabine Schijnwerper Achteruitrijlamp Remlicht
7,5 A 7,5 A 15 A 25 A 10 A 15 A
AanPos. duiding 38 4F4 39 9F1 40 5F6 41 5F1 42 5F3 43 4F6
Z
Het elektrische bedradingschema voor de heftruck vindt u in de betreffende onderdelencatalogus of in het reparatiehandboek.
Ter bescherming van:
Waarde
Zwaailamp Ruitenwisser Cabine Schijnwerper Achteruitrijlamp Remlicht
7,5 A 7,5 A 15 A 25 A 10 A 15 A
Het elektrische bedradingschema voor de heftruck vindt u in de betreffende onderdelencatalogus of in het reparatiehandboek.
02.08.NL
Ter bescherming van:
02.08.NL
F 24
10 A
AanPos. dui- Ter bescherming van: Waarde ding 32 2F14 Gasventiel, verdeler 5A Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschakelaar, 33 4F1 10 A claxon 34 7F5 Remvloeistofcontrole, parkeerremcontrole 5A 35 4F8 Indicatiebedieneenheid 5A 36 F19 12 V-installatie 10 A 37 9F7 Relais opties bij ontsteking een 10 A
o Zekeringkast voor optionele uitrusting (DFG/TFG)
Z
5A
t Standaard zekeringenkast (TFG)
AanPos. dui- Ter bescherming van: Waarde ding 32 2F14 Gasventiel, verdeler 5A Luchtfiltercontrole, rijrichtingventielen, stoelschakelaar, 33 4F1 10 A claxon 34 7F5 Remvloeistofcontrole, parkeerremcontrole 5A 35 4F8 Indicatiebedieneenheid 5A 36 F19 12 V-installatie 10 A 37 9F7 Relais opties bij ontsteking een 10 A
AanPos. duiding 38 4F4 39 9F1 40 5F6 41 5F1 42 5F3 43 4F6
Waarde
F 24
11
Uitlaatgassysteem
11
U moet het uitlaatgassysteem in regelmatige afstanden controleren op emissies. Een zwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van een verhoogde emissie en dan moet u vakpersoneel raadplegen. 12
13
U moet het uitlaatgassysteem in regelmatige afstanden controleren op emissies. Een zwarte of blauwe uitlaatgasrook is een teken van een verhoogde emissie en dan moet u vakpersoneel raadplegen.
Weer in gebruik nemen
12
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
– – – –
– – – –
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Het vloertransportmiddel stilleggen
13
M
Bok het vloertransportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Maatregelen vóór de stillegging
13.1
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolschroeven in met poolvet.
Bok het vloertransportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolschroeven in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
02.08.NL
– Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
02.08.NL
Het vloertransportmiddel stilleggen
Wanneer u het vloertransportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
– – – –
Z
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Wanneer het vloertransportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen en moeten de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging worden doorgevoerd zoals beschreven.
Wanneer u het vloertransportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
13.1
Weer in gebruik nemen
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
Wanneer het vloertransportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen en moeten de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging worden doorgevoerd zoals beschreven.
M
Uitlaatgassysteem
F 25
F 25
Maatregelen tijdens de stillegging
13.2
Maatregelen tijdens de stillegging
Alle twee maanden
Alle twee maanden
– Laad de batterij op (zie hoofdstuk D).
– Laad de batterij op (zie hoofdstuk D).
M
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
M
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
13.3
De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen
13.3
De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen
– Reinig het vloertransportmiddel grondig. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Reinig de batterij, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het vloertransportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
F 14
Z
F 26
Z
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen. Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens de Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27)
14
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen. Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen. Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: “APK”-controle volgens de Duitse BGV (Berufsgenossenschaftliche Vorschrift) D27)
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het vloertransportmiddel minstens eenmaal per jaar controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en onbeïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Hij moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een vloertransportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van vloertransportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het vloertransportmiddel minstens eenmaal per jaar controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en onbeïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Hij moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een vloertransportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van vloertransportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het vloertransportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het vloertransportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Er moet een controleprotocol worden opgesteld. De resultaten van de controle moeten minstens twee volgende controles worden bewaard.
Daarbij moet hij de technische toestand van het vloertransportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het vloertransportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Er moet een controleprotocol worden opgesteld. De resultaten van de controle moeten minstens twee volgende controles worden bewaard.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Ten behoeve van de controles heeft de producent een speciale veiligheidsdienst met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Als optisch bewijs wordt het vloertransportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
Z 02.08.NL
Z
– Reinig het vloertransportmiddel grondig. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Reinig de batterij, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het vloertransportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
F 26
Ten behoeve van de controles heeft de producent een speciale veiligheidsdienst met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Als optisch bewijs wordt het vloertransportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
02.08.NL
13.2