Statenvoorstel nr. PS/2004/41 Het Presidium stelt voor Statenvoorstel nr. PS/2004/41 te behandelen in: • de Statencommissie Ruimte en groen op: 4 februari 2004 om 09.30 uur • de vergadering van Provinciale Staten op: 17 maart 2004
Jaargang
Datum
Ons kenmerk
Inlichtingen bij
2004-5
13 januari 2004
RWB/2003/3811
de heer B. Veldboom, telefoon 038 425 16 72
Aan Provinciale Staten
Onderwerp Startnotitie Streekplan Overijssel 2000+; partiële herziening windenergie. Bijlagen I. Ontwerpbesluit nr. PS/2004/41 (bijgevoegd) II. Tekst windenergie, uit: Streekplan Overijssel 2000+ (bijgevoegd) III. Tekst windenergie, uit: Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (bijgevoegd) IV. Concept-Beleidskansenkaart (is verzonden aan Statenleden en ligt ter inzage in de bibliotheek) (Niet bijgevoegde bijlagen zijn voor Statenleden op te vragen via e-mail ‘statenstukken@prv -overijssel.nl’)
1
Samenvatting
De provincie wil het opwekken van duurzame energie stimuleren. In een convenant met het Rijk en andere overheden heeft de provincie afgesproken zich in te zetten voor ten minste 30 Megawatt in 2010. In het Streekplan Overijssel 2000+ is ‘interimbeleid’ voor windenergie opgenomen. Daarin is vermeld dat een partiële streekplanherziening het beleid voor windenergie concreter zal formuleren. Het nieuwe beleid moet de voorwaarden voor de plaatsing van windturbines aangeven en gebieden in beeld brengen die zich lenen voor het plaatsen van windturbines. Met deze startnotitie geven Gedeputeerde Staten daar invulling aan. Provinciale Staten wordt gevraagd kaders vast te stellen waarbinnen het beleid voor windenergie wordt uitgewerkt en uitgevoerd.
2
Inleiding en probleemstelling
2.1
Aanleiding, voorges chiedenis en doel startnotitie
De provincie Overijssel wil het opwekken van windenergie stimuleren. De doelstelling in het Milieubeleidsplan voor duurzame energie is 5% in 2010 en 10% in 2020. In het Streekplan Overijssel 2000+ is ‘interimbeleid’ voor windenergie opgenomen (zie bijlage II); in de ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen’ (bijlage III) wordt hierop een toelichting gegeven. Met de ondertekening van de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) heeft Overijssel zich verplicht in 2010 ten minste 30 Megawatt (MW) aan windvermogen te realiseren. Deze overeenkomst is gesloten tussen het Rijk, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO); gezamenlijk willen zij in 2010 op land 1.500 MW opstellen.
In het streekplan is vermeld dat de provincie in een partiële streekplanherziening concreter zal gaan aangeven waar in de toekomst windturbines gebouwd kunnen worden. Dit moet leiden tot duidelijke voorwaarden voor de plaatsing van windturbines en gebieden in beeld brengen die geschikt zijn voor het plaatsen van windturbines. Tweesporenbeleid
Om uitvoering te geven aan het windenergiebeleid is in 2001 een provinciebreed onderzoek gestart. Volgens dit onderzoek liggen vooral in Noordoost-Overijssel mogelijkheden voor grootschalige opstellingen van windturbines. Dit heeft geleid tot een tweesporenbeleid, namelijk het ontwikkelen van een beleidsvisie voor Noordoost-Overijssel en vervolgens een partiële streekplanherziening uitvoeren voor het windenergiebeleid in de gehele provincie. De provincie heeft met het oog hierop samen met de gemeenten in Noordoost-Overijssel (Zwolle, Staphorst, Dalfsen, Ommen en Hardenberg) een stuurgroep gevormd en een gezamenlijke Beleidsvisie Windenergie in Noordoost-Overijssel opgesteld. De stuurgroep verwacht dat de taakstelling van ten minste 30 MW (15-20 windturbines) grotendeels in deze regio kan worden gerealiseerd. Overigens is onlangs het eerste windturbinepark in Overijssel geopend in Staphorst (drie windturbines met een gezamenlijk vermogen van 6 MW). Doel van deze notitie is kaders vast te stellen waarbinnen het beleid voor windenergie voor de gehele provincie wordt uitgewerkt.
2.2
Probleemstelling
In het Streekplan Overijssel 2000+ is ‘interimbeleid’ voorwindenergie opgesteld. De provincie wil in een partiële streekplanherziening het beleid voor het plaatsen van windturbines concreter formuleren. Bovendien wil de provincie haar taakstelling van ten minste 30 MW realiseren. Voor de regio Noordoost-Overijssel heeft een stuurgroep inmiddels een beleidsvisie opgesteld. Verwacht wordt dat in deze regio de taakstelling kan worden gerealiseerd. Het nieuwe windenergiebeleid in de partiële streekplanherziening moet leiden tot duidelijke voorwaarden voor de plaatsing van windturbines en de gebieden in beeld brengen die geschikt zijn voor het plaatsen van windturbines.
3
Inhoud startnotitie
In deze paragraaf beschrijven wij hoe het nieuwe beleid voor windenergie kan worden ontwikkeld. Eerst leggen wij u een viertal uitgangspunten voor en vervolgens stellen wij voor enkele gebieden uit te sluiten voor windturbines. Tot slot worden drie keuzemogelijkheden voorgelegd om te bepalen waar windturbines kunnen worden geplaatst. De cursieve teksten zijn kaderstellend voor de verdere uitwerking van de partiële herziening.
3.1
Uitgangspunten voor het plaatsen van windturbines
Voor het beschrijven van de uitgangspunten willen wij aansluiten bij de lijn van de Beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel. De nadere uitwerking van deze uitgangspunten omvat keuzes die hieronder worden toegelicht. Taakstelling Overijssel
Wij hebben ons in de BLOW verplicht om in 2010 ten minste 30 MW aan windvermogen te realiseren. Tijdens de begrotingsvergadering van Provinciale Staten op 13 november jl. is genoemd de taakstelling te verhogen. Ook belangenorganisaties (zoals Natuur en Milieu Overijssel) hebben hiervoor gepleit. Wij zullen de ontwikkeling van windenergie blijven stimuleren, ook nadat de taakstelling van ten minste 30 MW in 2010 is gerealiseerd.
Ontwikkelingskader voor windturbines
Voor het beoordelen van plannen voor het oprichten van windturbines is het gewenst een ontwikkelingskader op te zetten voor de gehele provincie. Hiervoor beschouwen wij onze ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen’ en de Beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel als een goede leidraad. Het ontwikkelingskader zal duidelijke voorschriften en richtlijnen geven ten behoeve van de gemeenten en de provincie voor het beoordelen van aanvragen. Enerzijds zijn dit wettelijke voor-
2
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
schriften en algemene richtlijnen die gericht zijn op de bescherming van flora en fauna, de infrastructuur en de milieuaspecten (zoals de MER). Anderzijds gaat het om ruimtelijke richtlijnen die iets zeggen over onder andere de opstellingswijze van windturbines. Een goede landschappelijke inpassing en een goede onderlinge afstemming van de windturbines staat hierbij steeds centraal. Ten behoeve van de streekplanherziening zullen wij een ontwikkelingskader opzetten voor het beoordelen van plannen voor het plaatsen van windturbines.
Opstellingsvormen in het buitengebied
Een beperkt aantal grootschalige opstellingen in het buitengebied is aantrekkelijker dan veel verspreid liggende solitaire of kleinschalige opstellingen van windturbines. Grootschalige opstellingen omschrijven wij als ‘clusters of lijnen van zes of meer windturbines’ danwel ‘opstellingen van 10 MW of meer’. Ook enkele opstellingen die ieder afzonderlijk niet grootschalig zijn, op korte afstand van elkaar en die in onderlinge samenhang worden ontwikkeld, worden beschouwd als grootschalige opstelling. Grootschalige opstellingen leveren een overzichtelijk en herkenbaar beeld op, terwijl kleinschalige opstellingen tot verrommeling van het landschap leiden. We verwachten dat in onze provincie met grootschalige opstellingen de taakstelling van ten minste 30 MW ruimschoots kan worden gehaald. In het buitengebied zullen alleen grootschalige opstellingen van windturbines worden toegestaan.
Uitgangspunten voor windturbines op b edrijventerreinen
Op bedrijventerreinen groter dan 5 ha kunnen in principe windturbines worden opgericht. Dit kunnen solitaire, kleinschalige of grootschalige opstellingen zijn. Binnen een gemeente liggen vaak verschillende bedrijventerreinen. Als op elk bedrijventerrein windturbines geplaatst worden, kan dat leiden tot veel verspreide solitaire windturbines en windparken. Daarom moet de ontwikkeling van windturbines op bedrijventerreinen in samenhang worden bezien met de ontwikkeling van windturbines in de omgeving. In de volgende paragraaf wordt beschreven in welke regio’s de plaatsing van windturbines op bedrijventerreinen kan worden toegestaan. De plaatsing van windturbines op bedrijventerreinen die grenzen aan kwetsbare gebieden vraagt extra aandacht. De aanvaardbaarheid van windturbines op bedrijventerreinen is ook afhankelijk van onder andere de landschappelijke inpasbaarheid, veiligheid, hinder, geluidsproblematiek en milieuaspecten. Deze moeten nader in beeld worden gebracht. Op bedrijventerreinen kunnen in principe solitaire, kleinschalige en grootschalige opstellingen van windturbines worden opgericht. De voorwaarden voor windturbines op bedrijventerreinen worden nader in beeld gebracht.
3.2
Gebieden met belemmeringen voor windturbines
In het nieuwe windenergiebeleid van het streekplan zullen wij aangeven in welke gebieden in Overijssel mogelijkheden worden geboden voor het plaatsen van windturbines en welke gebieden hiervoor worden uitgesloten. Uitgesloten gebieden
Gebieden die bijzonder waardevol zijn of belangrijke belemmeringen kennen, worden uitgesloten voor windturbines. Dit zijn onder andere: • Wetlands en Vogelrichtlijn- en Habitatgebieden; • de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur; • zones III en IV uit het streekplan; • laagvliegroutes van Defensie; • woongebied in steden en dorpen. Weidevogel - en ganzengebieden
Voor weidevogel- en ganzengebieden stellen wij de volgende benadering voor. In weidevogel- en ganzengebieden windturbines toestaan langs infrastructuur die al veel verstoring voor vogels geeft. Wanneer er belangrijke overwegingen zijn om hiervan af te wijken, kunnen ook elders in het gebied windturbines worden toegestaan.
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
3
Overwegingen om elders in het gebied windturbines toe te staan kunnen zijn de benodigde afstand tot woningen, de landschappelijke inpassing, betere alternatieve locaties in de gemeenten, enz. De gemeenten zullen – indien nodig – initiatiefnemers vragen een aanvullend vogelonderzoek uit te voeren. Vervolgens wordt bepaald of medewerking kan worden verleend. Kwetsbare gebieden
Wij zullen onderzoeken of in andere kwetsbare gebieden belangrijke waarden of belemmeringen voorkomen die kunnen leiden tot uitsluiting van die gebieden voor windturbines. Hiervoor komen in aanmerking: • de gebieden die door het Rijk worden aangewezen als nationale landschappen; • gebieden waar een stapeling van belangrijke waarden voorkomt zoals weidevogel- en ganzenen/of wintergastengebied en tevens aangewezen als waardevolle oudere landschappen.
3.3
Waar kunnen windturbines worden geplaatst?
Op grond van de uitgangspunten in 3.1 en de belemmeringen in 3.2 kunnen keuzemogelijkheden worden geformuleerd voor de plaatsing van windturbines. Wij leggen u drie keuzemogelijkheden voor. A.
Windturbines alleen in Noordoost -Overijssel
Omdat in Noordoost-Overijssel de taakstelling van 30 MW haalbaar lijkt, kan overwogen worden de plaatsing van windturbines alleen toe te staan in het buitengebied en op bedrijventerreinen in Noordoost-Overijssel en daarbuiten de plaatsing van windturbines geheel uit te sluiten. Voordelen: • creëren van een duidelijk regionaal beeld met windturbines in Noordoost-Overijssel; versterking van landschappelijke kwaliteit; • geen spanning met andere functies (natuur, recreatie, wonen, enz.) in gebieden buiten NoordoostOverijssel; • eenvoudige regeling (regeling wordt beperkt tot enkele gemeenten). Nadelen: • mogelijkheden voor windenergie buiten Noordoost-Overijssel worden niet benut; • onevenwichtige benadering van windenergiebeleid in Noordoost-Overijssel ten opzichte van andere regio’s in de provincie; • spanning met initiatieven voor windturbines die nu reeds buiten Noordoost-Overijssel worden ontwikkeld. B.
Windturbines in Noordoost -Overijssel en daarbuiten alleen op bedrijventerreinen
In paragraaf 3.1 is reeds aangegeven dat op bedrijventerreinen in principe windturbines kunnen worden opgericht. Dit biedt de mogelijkheid windturbines toe te staan in Noordoost-Overijssel en daarbuiten alleen op bedrijventerreinen. Voordelen: • mogelijkheden voor windenergie worden beter benut; • evenwichtig beleid voor windenergie op bedrijventerreinen; • een duidelijk beeld (buiten Noordoost-Overijssel alleen windturbines op bedrijventerreinen); • geen spanning tussen opstellingen op bedrijventerreinen en in het buitengebied. Nadelen: • mogelijkheden voor windenergie in buitengebied worden niet volledig benut; • onevenwichtige benadering van buitengebied in Noordoost-Overijssel ten opzichte van andere regio’s in de provincie; • spanning met initiatieven voor windturbines die nu reeds in het buite ngebied worden ontwikkeld; • nivellering van de landschapsdiversiteit. C.
Windturbines in kansrijke gebieden
Kansrijke gebieden Deze optie biedt de mogelijkheid windturbines ook toe te staan buiten Noordoost-Overijssel op bedrijventerreinen. Grootschalige opstellingen van windturbines worden in het buitengebied in principe toegestaan in kansrijke gebieden in geheel Overijssel. De kansrijke gebieden worden nader vastgesteld (methode Noordoost-Overijssel). Gemeenten zullen hierbij betrokken worden. Op basis van een eerste verkenning hebben wij in paragraaf 3.2 aangegeven welke gebieden belemmeringen voor windturbines kennen. Deze gebieden zijn aangegeven op een ‘concept-Beleidskansenkaart’ (bijlage IV).
4
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
Op de kaart staat ook de ‘zone AMvB’ (Algemene Maatregel van Bestuur). Volgens de AMvB is de gewenste afstand tot woningen in het buitengebied viermaal de masthoogte van een turbine. Deze zone is roze aangegeven (gebaseerd op een masthoogte van 80 m). Genoemde afstand is niet van toepassing voor woningen van degenen die in het betreffende windenergiepark participeren. In die gevallen kan de ‘zone AMvB’ kleiner worden en is er meer ruimte voor windturbines. De kaart laat zien dat de mogelijkheden voor grootschalige opstellingen van windturbines in het buitengebied beperkt lijken (‘ruimte buiten zone AMvB’, de witte gebieden op de kaart). De ervaring in Noordoost-Overijssel leert dat bij nader onderzoek een deel van deze witte gebieden andere beperkingen kennen waardoor er minder mogelijkheden zijn voor windturbines. Op grond van de resultaten van de concept-beleidskansenkaart, het nog op te stellen ontwikkelingskader en de nadere uitwerking met de gemeenten kan worden overwogen bepaalde regio’s uit te sluiten voor windturbines. Dit kan van toepassing zijn voor bijvoorbeeld delen van Twente, Noordwest-Overijssel en de IJsseldelta/Mastenbroekerpolder. Actieprogramma’s van gemeenten De provincie kan gemeenten vragen in samenwerking met de provincie een actieprogramma op te stellen. Het actieprogramma zal de lokale mogelijkheden en beperkingen voor windenergie in beeld brengen. Hierbij speelt de landschappelijke kwaliteit een belangrijke rol. In het actieprogramma zal ook aandacht worden gegeven aan de samenhang tussen de plaatsing van windturbines in het buitengebied en op bedrijventerreinen. Een belangrijke basis voor het actieprogramma wordt gevormd door genoemde beleidskansenkaart en het ontwikkelingskader dat voor de streekplanherziening wordt opgezet. Gezien de invloed van windturbines op de omgeving zal hiervoor overleg moeten plaatsvinden met de buurgemeenten. Het is aan te bevelen een dergelijk actieprogramma gezamenlijk op te stellen (gebiedsgericht). Voor de gemeente dient het actieprogramma als een toetsingskader voor de beoordeling van initiatieven. Voor de initiatiefnemers geeft het duidelijkheid over de kansrijke locaties voor grootschalige opstellingen. Ingediende plannen doorlopen vervolgens de gangbare procedures. Voordelen: • mogelijkheden voor windenergie buiten Noordoost-Overijssel worden maximaal benut; er wordt meer duurzame energie opgewekt; • evenwichtige benadering van de gebieden; • minder spanning met initiatieven die nu reeds buiten Noordoost-Overijssel worden ontwikkeld; • biedt gemeenten de ruimte zelf een actieprogramma windenergie op te stellen. Nadelen: • nivellering van de landschapsdiversiteit; • spanning met andere functies in het buitengebied, zoals natuur, recreatie en wonen. Wij stellen u voor te kiezen voor de laatste optie (C): Windturbines toestaan in nog te bepalen kansrijke gebieden, passend binnen het nog op te stellen ontwikkelingskader van de provincie en de actieprogramma’s van de gemeenten.
4
Uitvoering – Proces - Communicatie
Procedure partiële herziening Streekplan
Voor de partiële herziening van het streekplan stellen wij het volgende planproces met planning voor. Activiteit
Datum
Startnotitie in Statencommissie Ruimte en Groen
4 februari 2004
Vaststelling Startnotitie
17 maart
Voorbereiden (voor)ontwerp
april- november
Vaststellen ontwerp, voorbereiden tervisielegging
decembe r– januari 2005
Tervisielegging
februari
Voorbereiding vaststelling
maart– juni
Tervisielegging vastgesteld streekplan
juli 2005
Uitvoering en financiering
Voor het opstellen van het ontwikkelingskader en het voorbereiden van de ontwerp-streekplanherziening, zal worden samengewerkt met de gemeenten. De landelijk beschikbaar te stellen BLOWgelden (max. € 30.000,--) kunnen hierbij worden ingezet.
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
5
Betrokkenheid Provinciale Staten
Met deze startnotitie vragen wij Provinciale Staten de kaders vast te stellen voor de uitwerking en uitvoering van het provinciale beleid voor windenergie. Provinciale Staten stellen de streekplanherziening vast en zullen daartoe op de voorgeschreven momenten in de procedure worden betrokken om hun kaderstellende rol te vervullen. Communicatie
In het kader van het uitwerken en uitvoeren van het provinciale windenergiebeleid stellen wij een communicatieplan op. Onze communicatiestrategie richten wij op de doelgroepen van ons windenergiebeleid: • gemeenten; • burgers; • initiatiefnemers; • belangenorganisaties. Het communicatietraject voor de streekplanprocedure werken wij uit als onderdeel van het communicatieplan. Daarvoor gaan wij als basis uit van de voorgeschreven inspraak- en overlegmomenten.
5
Voorstel
Wij stellen u voor: 1. in te stemmen met de Startnotitie Streekplan Overijssel 2000+; partiële herziening windenergie; 2. in te stemmen met de planning en de betrokkenheid van uw Staten. Gedeputeerde Staten van Overijssel, voorzitter, G.J. Jansen secretaris, H.A. Timmerman
6
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
Bijlage I
Ontwerpbesluit nr. PS/2004/41
Provinciale Staten van Overijssel, gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 13 januari 2004, kenmerk RWB/2003/3811; besluiten: 1.
in te stemmen met de Startnotitie Streekplan Overijssel 2000+; partiële herziening windenergie;
2.
in te stemmen met de planning en de betrokkenheid van uw Staten.
Zwolle, Provinciale Staten voornoemd,
voorzitter,
griffier,
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
7
Bijlage II Uit: Streekplan Overijssel 2000+
Windenergie Het benutten van windenergie levert een bijdrage aan een meer duurzame energievoorziening. De provincie wil dan ook uitbreiding van deze energiebron bevorderen. Voor het benutten van windenergie worden windturbines opgericht. Dit kan in de vorm van solitaire turbines of groepsgewijs in de vorm van parken of lijnopstellingen. De opbrengst van een cluster windturbines is een veelvoud van een solitaire windturbine. De ruimtelijke gevolgen van een cluster zijn minder groot dan van eenzelfde aantal verspreid opgestelde solitaire windturbines. Vanuit ruimtelijk oogpunt is er dan ook een voorkeur voor een clusteropstelling. Solitaire turbines kunnen alleen bij bedrijventerreinen worden opgericht. De voordelen voor de energiehuishouding dienen afgewogen te worden tegen andere belangen als landschapsschoon en hinder. In 2001 zal een onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie in onze provincie verricht worden. De uitkomsten van dat onderzoek zullen via een partiële herziening in het streekplan worden opgenomen. Alsdan kunnen duidelijke voorwaarden voor de plaatsing worden aangegeven en kunnen ook de gebieden welke zich lenen voor het plaatsen van windturbines in beeld komen. Om tot het moment dat de afzonderlijke streekplanherziening van kracht wordt in beleid voor windturbines te kunnen voorzien worden hier enkele randvoorwaarden geformuleerd waaraan gemeentelijke plannen voor het oprichten van een cluster windturbines in deze interimperiode getoetst kunnen worden. Aan dergelijke verzoeken kan via een afwijkingsprocedure medewerking worden verleend. Een zorgvuldige gemeentelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen is noodzakelijk. Windmolenparken en andere vormen van geclusterde windturbines hebben dermate grote ruimtelijke gevolgen dat in streekplankader een afweging noodzakelijk is. Totdat de partiële streekplanherziening voor windturbines van kracht is geworden kan medewerking via een afwijkingsprocedure worden verleend. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: • in principe zijn de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zones III en IV en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden uitgesloten van het oprichten van windturbines; • binnen deze weidevogel- en ganzengebieden kunnen alleen turbines opgericht worden langs infrastructuur als spoorwegen en gebiedsontsluitingswegen die al veel verstoring voor de vogels geven; • verder is het belangrijk dat de turbines goed ingepast zijn in het landschap en ruimtelijk een relatie hebben met de gebouwde omgeving of met andere infrastructuur als wegen en spoorwegen.
8
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
Bijlage III Uit: Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen
4.5.5
Windenergie (interimbeleid) 1.
2.
3.
Solitaire windturbines (één of twee) kunnen alleen op of bij een bedrijventerrein met een omvang van minimaal 5 hectare worden opgericht, mits een goede ruimtelijke inpassing is gewaarborgd. Dat mag leiden tot meerdere turbines op één bedrijventerrein. De aanvaardbaarheid van windturbines is afhankelijk van de landschappelijke inpasbaarheid, hinder, veiligheid en milieuoverwegingen. Voor het oprichten van windturbineparken en andere vormen van geclusterde windturbines moet een afwijkingsprocedure van het streekplan worden gevolgd. Clusters zijn parken of lijnopstellingen van 3 of meer turbines, waarvan de onderlinge afstand niet meer is dan ongeveer 6 keer de ashoogte. Vestiging binnen de PEHS en de streekplanzones III en IV is niet toegestaan. Realisering binnen de belangrijke weidevogel- en ganzengebieden (zoals opgenomen op de natuurinformatiekaart van het streekplan, pagina 79) kan alleen plaatsvinden langs infrastructuur als spoorwegen, stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen die al veel verstoring voor de vogels geven. De turbines worden binnen het verstoringsgebied van de infrastructuur geplaatst. De mate van verstoring zal van geval tot geval onderzocht en beoordeeld moeten worden. In alle gevallen is het van belang dat turbines goed in het landschap worden ingepast, een ruimtelijke relatie hebben met de bebouwde omgeving of met andere infrastructuur als wegen en spoorwegen, geen onaanvaardbare hinder voor het woon- en leefmilieu veroorzaken en geen gevaar vormen voor de luchtveiligheid. In verband met dit laatste aspect is (vooraf) overleg met het Ministerie van Defensie noodzakelijk. In laagvliegroutes is plaatsing niet toegestaan, behalve bij Almelo-Wierden waar een minimale vlieghoogte van 300 meter geldt.
Het streekplan spreekt een voorkeur uit voor clusters van windturbines. In het provinciaal milieubeleidsplan geven wij aan in overleg met gemeenten te zoeken naar de meest geschikte locaties voor windenergie. Het onderzoek moet leiden tot een partiële herziening van het streekplan. Daarop vooruitlopend zijn, bij wijze van interimbeleid, enkele criteria opgesteld voor windturbines op of direct bij bedrijventerreinen en het volgen van een afwijkingsprocedure voor clusters van windturbines. Gemeenten kunnen dus, op grond van dit interimbeleid, plannen voor de bouw van windturbines indienen. Beoordeling van de aanvaardbaarheid vindt plaats aan de hand van de planologische effecten, de landschappelijke inpasbaarheid, de gevolgen voor het woon- en leefmilieu en ecologische overwegingen. Planologische effecten
Beoordeling vindt plaats aan de hand van bestaand en toekomstig grondgebruik. Windturbines kunnen andere functies belemmeren zoals de landbouw, de recreatie, de scheepvaart en het wonen. De werking van zender- en ontvangstinstallaties mag niet worden verstoord. Het Nationaal Antennebureau (tel. 0900 268 36 63) kan hier informatie over geven. Bovendien is de ligging van watertransportleidingen, hoogspanningsleidingen, laagvliegroutes, vliegfunnels en gasleidingen van invloed op de locatiekeuze. Bij vestiging van windturbines op een bedrijventerrein vragen wij aandacht voor de mogelijke consequenties voor de geluidsruimten van bedrijventerreinen en eventuele gevolgen met betrekking tot de veiligheid. Bij gezoneerd industrieterrein zijn windturbines niet zonder meer inpasbaar omdat de zoneringssystematiek geen rekening houdt met een hoger achtergrondgeluid bij hogere windsnelheden. In afwachting van een definitieve regeling van het Rijk beoordelen wij de toelaatbaarheid van het geluid aan de hand van de geluidsruimte op de zonegrens die wordt gevormd door het geluidsniveauverschil tussen de WindNormCurve en de vaste grenswaarde van 40 dB(A) welke voor de nachtperiode geldt voor de bedrijven. Dan wordt de geluidsruimte van bedrijven in ieder geval niet aangetast en ontstaan er wel plaatsingsmogelijkheden voor windturbines. Landschap
Windturbines beïnvloeden per definitie het landschap. In het algemeen verloopt inpassing het beste door aan te sluiten bij bestaande infrastructurele elementen en rekening te houden met cultuurhistorische aspecten. Met de plaatsing in open landschappen dient zorgvuldig te worden omgegaan. Bij de bundeling met infrastructuur ligt de keuze voor lijnopstellingen in de rede. Lijnopstellingen zijn herkenbaar en geven goede oriëntatiemogelijkheden. Visueel en ruimtelijk is het van groot
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41
9
belang dat de opstellingen zoveel mogelijk aansluiten bij de bestaande hoofdrichtingen in het landschap zoals dijken, vaarten en wegen. De visuele rust wordt bevorderd door het creëren van regelmaat binnen de lijnopstellingen en/of tussen de lijnopstellingen. Dat kan door afstemming in vorm en onderlinge afstand tussen de turbines en door een voldoende afstand tussen eventuele meerdere lijnopstellingen. Aanvullende informatie over richtlijnen voor lokale landschappelijke kwaliteit wordt verstrekt in het rapport Windenergie in Overijssel. Woon- en leefmilieu
Hinder en risico voor omwonenden en passanten dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Een aanvaardbare afstand tussen windturbines en woningen (van derden) moet verzekerd zijn. Het voorkomen van geluidsoverlast en hinder door slagschaduw en schittering zijn belangrijke aspecten. Plaatsing van windturbines die het referentieniveau van het heersende omgevingslawaai niet overschrijden zijn in principe aanvaardbaar. In het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is opgenomen wanneer er geen milieuvergunning nodig is voor solitaire windturbines of clusters tot 15 MW. Beoordeling van geluid van solitaire windturbines vindt plaats op basis van de WindNormCurve uit het genoemde besluit. De grenswaarden die daar mee samenhangen houden rekening met het toenemen van het achtergrondgeluid bij hogere windsnelheden. Boven de 10 MW geldt een mer-beoordelingsplicht. Ecologie
Door direct ruimtebeslag kunnen aanwezige natuurwaarden verloren gaan en door indirecte effecten (visuele en akoestische verstoring) kunnen faunawaarden rondom locaties voor windturbines nadelig worden beïnvloed. Daarbij denken wij onder meer aan de vogel- en habitatgebieden of gebieden die vanwege hun flora of fauna zijn aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet of speciale milieubescherming nodig hebben voor stilte. In de planvorming moet daar zorgvuldig mee worden omgegaan. Een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet kan noodzakelijk zijn. Verwijzingen
• Windturbines in Overijssel. Een provinciaal zoneringsplan. Rapport 2001. • Interimbeleid zoals aan gemeenten bekendgemaakt in brief van provincie Overijssel van 19 april 2002 • Met de wind in de rug. CD-ROM. NOVEM. 2002. • Handboek Risicozonering Windturbines. NOVEM 2002.
10
Statenvoorstel nr. PS/ 2004/41