EFX 410 / 413 Gebruiksaanwijzing
03.13 -
H
51296695 11.14
EFX 410 EFX 413
Verklaring van overeenstemming
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Type EFX 410 EFX 413
Optie
Serienummer
Bouwjaar
Aanvullende gegevens
In opdracht
Datum
H EG-verklaring van overeenstemming
11.14 NL
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
3
4
11.14 NL
Voorwoord Aanwijzingen voor de handleiding Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd. In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: GEVAAR! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. WAARSCHUWING! Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. VOORZICHTIG! Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. OPMERKING Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.14 NL
t o
5
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG. Jungheinrich Aktiengesellschaft Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
11.14 NL
www.jungheinrich.com
6
11.14 NL
Inhoudsopgave A
Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen ..............................................
11 11 12 14 14
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
15
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Definitie van de rijrichting ........................................................................ Beschrijving van modules en functies ..................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Overzicht modules ................................................................................... Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen (volgens typeplaatje) ............................................................ Hefmastuitvoeringen................................................................................ Gewichten................................................................................................ Wielen, chassis........................................................................................ Motorgegevens........................................................................................ EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... Kentekenplaatsen.................................................................................... Typeplaatje .............................................................................................. Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel .............................. Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat....................................... Bevestigingspunten voor krik................................................................... Stabiliteit ..................................................................................................
15 17 18 18 24 26 27 28 32 34 37 38 38 40 41 42 42 44 45 46 46 47
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
49
1 2 2.1
Transport ................................................................................................. Laden met een kraan............................................................................... Laden van het basisvoertuig met behulp van kraan, bij gemonteerde hefmast......................................................................................................... Laden van het basisvoertuig met kraan................................................... Hefmast verladen met een kraan ............................................................ Verladen van de batterij met een kraan................................................... Borging van het interne transportmiddel tijdens transport ....................... Transportbeveiliging hefmast .................................................................. Transportborging basisvoertuig ............................................................... Transportborging basisvoertuig met gemonteerde hefmast ....................
49 51
2.2 2.3 2.4 3 3.1 3.2 3.3
52 54 56 58 60 60 62 64 7
8
Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij.......................... Hefmast monteren en demonteren.......................................................... Inbedrijfstelling......................................................................................... Kantelbeveiliging .....................................................................................
66 66 67 68 69
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
71
1 1.1 2 2.1 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Algemene opmerkingen over het werken met batterijen ......................... Batterijtypen............................................................................................. Afmetingen van de batterijruimte............................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij laden............................................................................................ Batterij demonteren en monteren ............................................................ Sensoren "batterijvergrendeling" (o) ......................................................
71 72 73 74 76 78 82 86
E
Bediening ................................................................................
89
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 5 5.1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Bedien- en indicatie-elementen van het bedieningspaneel ..................... Indicaties in het chauffeursdisplay........................................................... Bedrijfsurenteller...................................................................................... Batterijverbruik-indicator „Balkindicatie“ .................................................. Batterijverbruik-indicator „Procentuele indicatie“ (o) .............................. Functiesymbolen in het chauffeursdisplay............................................... Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik ...................................... Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling..... In- en uitstappen...................................................................................... Bestuurdersplaats inrichten ..................................................................... Veiligheidsgordel controleren, omdoen en afdoen .................................. Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o) ....... Datum en tijd instellen ............................................................................. Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid......... Afstellen van de hoofdhef ........................................................................ NOODSTOP ............................................................................................ Rijden ...................................................................................................... Sturen ...................................................................................................... Remmen .................................................................................................. Rijden in smalle gangen .......................................................................... Diagonaal rijden....................................................................................... Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen............................... Reachen - draaien buiten en binnen de smalle gangen .......................... Tegelijkertijd schuiven - draaien buiten en binnen de smalle gangen ..... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... Orderpicken en stapelen ......................................................................... Vorktanden instellen ................................................................................
89 92 92 97 103 104 106 108 118 118 122 123 128 132 132 139 140 144 146 148 152 154 158 158 160 171 172 174 180 190 192 192
11.14 NL
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Vorktanden vervangen ............................................................................ Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Storingshulp............................................................................................. Storingzoeken en oplossing .................................................................... NOODSTOP-inrichting ............................................................................ Nooddaling lastopnamemiddel ................................................................ Rijden uitschakelen overbruggen (o)...................................................... Hefuitschakelingen overbruggen (o) ...................................................... Daaluitschakelingen overbruggen (o)..................................................... Gangeinde-beveiliging (o) ...................................................................... IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752)........................................ Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij .................................................... 7 Personenbeschermingssysteem (o)....................................................... 7.1 Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS) ....................... 7.2 Beschrijving van de functies .................................................................... 7.3 Gedrag volgens de milieurichtlijnen......................................................... 7.4 Reinigen van het voorvenster van de laserscanner ................................ 7.5 Indicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) ......... 7.6 Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personen-beschermingssysteem.......................................................................................... 7.7 Werking van het personen-beschermingssysteem.................................. 8 Extra uitrusting......................................................................................... 8.1 Sideshift / tandversteller (o).................................................................... 8.2 Stellingvakindicatie met laserstraal (o)................................................... 8.3 Telescoperende vorken (o) .................................................................... 8.4 Bedienerspecifieke instellingen (o)......................................................... 8.5 Brandblusser (o)..................................................................................... 8.6 Hefhoogteselectie (o) ............................................................................. 8.7 Horizontale positionering (o) .................................................................. 8.8 Weegfunctie (o) ...................................................................................... 8.9 Camerasysteem (o)................................................................................ 8.10 Veiligheidskooi (o) .................................................................................. 8.11 ISM-toegangsmodule (o)........................................................................ 8.12 Achteruitkijkspiegel (o) ...........................................................................
11.14 NL
5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9
194 198 206 206 210 210 214 216 218 220 222 223 236 236 237 238 239 240 242 243 246 246 252 253 256 264 265 280 295 297 298 307 308
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 311
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.2 3.3 4
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Werkzaamheden aan de elektrische installatie ....................................... Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen ..................................................... Wielen...................................................................................................... Reparatie en controle van de aanbouwapparaten................................... Inspectie van de hefketting...................................................................... Hydraulische installatie............................................................................ Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ...................................
311 313 314 314 315 315 316 316 318 318 320 321 322
9
4.1
322 324 326 328 332 336 336 338 342 344 345 346 347 348 349 349 350 351 351 355
11.14 NL
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... 4.2 Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken .................................. 4.3 Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren .......................... 4.4 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 4.5 Reinigingswerkzaamheden ..................................................................... 4.6 Onderhoud van de hefketting .................................................................. 4.7 Hefkettingen insmeren, loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten .................................................................................................... 4.8 Peil hydraulische olie controleren............................................................ 4.9 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden.............................................................................................. 5 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 5.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 5.2 Maatregelen tijdens de stillegging ........................................................... 5.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 6 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 7 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 8 Meting van lichaamstrillingen .................................................................. 9 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 10 Onderhoudscontrolelijst........................................................................... 10.1 Exploitant................................................................................................. 10.2 Klantenservice .........................................................................................
10
Bijlage Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
1
2
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming 1
Algemeen Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze gebruikshandleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet beoogd en kan leiden tot letsel en tot schade aan het interne transportmiddel of voorwerpen van waarde.
2
Gebruik volgens bestemming OPMERKING De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het draagvermogenplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet volledig worden opgenomen, zie "Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten" op pagina 198. De volgende werkzaamheden zijn beoogd en toegestaan: – Heffen, neerlaten en transporteren van lasten. – De last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporteren, daarbij rekening houden met de bodemvrijheid. – Rijden in smalle gangen. • •
De stellinginstallaties en het interne transportmiddel moeten uitgerust zijn voor het rijden smalle gangen. De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden, zie "Toegestane gebruiksvoorwaarden" op pagina 12 en zie "Beschrijving van de toepassing" op pagina 15.
11.14 NL
De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan: – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten. – Rijden over hellingen. – Rijden op laadplatforms/laadbruggen. – Slepen van aanhangers. – Transporteren van hangende lasten. – Transporteren van pendelende lasten.
11
3
Toegestane gebruiksvoorwaarden WAARSCHUWING! Gebruik onder extreme omstandigheden Het gebruik van het interne transportmiddel onder extreme omstandigheden kan leiden tot storingen en ongevallen. XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stoffige of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke omgevingen is verboden. XGebruik in de buurt van niet beschermde actieve delen van elektrische installaties is verboden.
11.14 NL
– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Gebruik in gesloten binnenruimtes met een maximale luchtvochtigheid van 95%, niet condenserend. – Toegestaan temperatuurbereik van 5°C tot 40°C. – Uitsluitend gebruiken op een vlakke ondergrond VDMA-richtlijn. – Toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijbanen niet overschrijden.
12
Veiligheidsafstand De stellinginstallaties moeten geschikt zijn voor de EFX. De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand in de smalle gang tussen de volgende componenten van het interne transportmiddel en de stellinginstallatie moet worden aangehouden: – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen het zwenkshiftframe en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen de zwenkarm en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen de correct opgenomen last een de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand afhankelijk van de geleiding van het interne transportmiddel in de smalle gang en de hefhoogte (h3) vindt u in de volgende tabel:
Z
Geleiding intern Hefhoogte (h3) transportmiddel in smalle gang Inductief geleid intern onafhankelijk van de transportmiddel hefhoogte (h3) tot 4000 mm Railgeleid intern transportmiddel tot 6000 mm vanaf 6000 mm
Veiligheidsafstand 125 mm 90 mm 100 mm 125 mm
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen tussen een geleid intern transportmiddel en stelling door te kleine veiligheidsafstand Het onderschrijden van de vereiste en voorgeschreven veiligheidsafstand kan tot botsingen tussen het geleide interne transportmiddel en de stelling leiden. XDe maximale rijsnelheden worden gereduceerd, als de door de producent geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden werden onderschreden. XHet onderschrijden van de minimale veiligheidsafstand conform EN 1726-2 punt 7.3.2 van 90 mm is niet toegestaan. Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen is verboden.
13
4
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze gebruikshandleiding is elke natuurlijke of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en bediener van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend op de beoogde wijze wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de bediener en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen, dat alle bedieners deze gebruikshandleiding hebben gelezen en begrepen. OPMERKING Bij het niet in acht nemen van deze gebruikshandleiding vervalt de garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de producent.
5
Aanbouwapparatuur of opties aanbouwen
11.14 NL
De aan- of inbouw van extra elementen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
14
B Beschrijving van het voertuig 1
Beschrijving van de toepassing De EFX is een driezijdige heftruck met elektrische aandrijving. De EFX is bestemd voor het gebruik op een vlakke ondergrond volgens de VDMArichtlijn voor het heffen, neerlaten en transporteren van lasten. Er kunnen pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen worden opgenomen. Er kunnen lasten worden in- en uitgestapeld en over langere trajecten worden getransporteerd.
11.14 NL
Wanneer de EFX voor montagewerkzaamheden met een passende veiligheidskooi wordt uitgerust, moet deze veiligheidskooi door de producent geleverd of schriftelijk door de producent goedgekeurd worden.
15
Veiligheidsafstand De stellinginstallaties moeten geschikt zijn voor de EFX. De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand in de smalle gang tussen de volgende componenten van het interne transportmiddel en de stellinginstallatie moet worden aangehouden: – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen het zwenkshiftframe en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen de zwenkarm en de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. – Aan beide zijden veiligheidsafstand tussen de correct opgenomen last een de stelling, en de ingeslagen goederen aanhouden. De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand afhankelijk van de geleiding van het interne transportmiddel in de smalle gang en de hefhoogte (h3) vindt u in de volgende tabel:
Z
Geleiding intern Hefhoogte (h3) transportmiddel in smalle gang Inductief geleid intern onafhankelijk van de transportmiddel hefhoogte (h3) tot 4000 mm Railgeleid intern transportmiddel tot 6000 mm vanaf 6000 mm
Veiligheidsafstand 125 mm 90 mm 100 mm 125 mm
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen tussen een geleid intern transportmiddel en stelling door te kleine veiligheidsafstand Het onderschrijden van de vereiste en voorgeschreven veiligheidsafstand kan tot botsingen tussen het geleide interne transportmiddel en de stelling leiden. XDe maximale rijsnelheden worden gereduceerd, als de door de producent geëiste en voorgeschreven veiligheidsafstanden werden onderschreden. XHet onderschrijden van de minimale veiligheidsafstand conform EN 1726-2 punt 7.3.2 van 90 mm is niet toegestaan. Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen is verboden.
Z
De bodem moet voldoen aan de VDMA-richtlijn.
Voor het inductieve geleidingsysteem (IG) moet in de vloer geleidedraad zijn gelegd, waarbij de sensoren in het voertuigframe deze signalen “lezen” en de voertuigcomputer deze verwerkt.
Z 16
De hefcapaciteit is vermeld op het typeplaatje.
11.14 NL
Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleidingsrollen die aan het voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het interne transportmiddel tussen de geleiderails.
2
Definitie van de rijrichting De rijrichtingen worden als volgt aangegeven: 1
2
3
4
Rijrichting Links Aandrijfrichting Lastrichting Rechts
11.14 NL
Pos. 1 2 3 4
17
3
Beschrijving van modules en functies
3.1
Functiebeschrijving Veiligheidssystemen – De gesloten truckcontour en de ronde randen bevorderen het veilige gebruik van het interne transportmiddel. Een beschermdak beschermt de bediener tegen vallende voorwerpen. – Een stabiele stootbescherming beschermt het aandrijfwiel en de lastwielen. Desondanks blijft er een restgevaar voor derden bestaan. – Met de NOODSTOP-schakelaar worden alle truckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. – Rij- of hef-/daalbewegingen kunnen uitsluitend worden geactiveerd, wanneer de dodemansknop wordt bediend. – Rij- en zwenkbewegingen kunnen uitsluitend worden geactiveerd, wanneer de dodemansknop wordt bediend. – Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders stoppen de daalsnelheid van de last bij storingen in het hydraulisch systeem. Dodemansknop Na het bedrijfsklaar maken worden de volgende functies van het interne transportmiddel door het indrukken van de dodemansknop in de beenruimte vrijgegeven of geblokkeerd:
Z
Bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Dodemansknop indrukken en ingedrukt houden: – Rijfuncties zijn vrijgegeven. – Stuurfuncties zijn vrijgegeven. – Remfuncties zijn vrijgegeven. – Hef- en daalfuncties zijn vrijgegeven. – Schuif- en zwenkfuncties zijn geblokkeerd. – Dodemansknop niet ingedrukt:
11.14 NL
– Schuif- en zwenkfuncties zijn vrijgegeven. – Stuurfuncties zijn vrijgegeven. – Remfuncties zijn vrijgegeven. Na het loslaten van de dodemansknop en stilstand van het interne transportmiddel wordt de parkeerrem geactiveerd (bescherming tegen ongewild wegrollen). – Rijfuncties zijn geblokkeerd. – Hef- en daalfuncties zijn geblokkeerd.
18
NOODSTOP-veiligheidsconcept – Zodra er een storing door de besturing wordt herkend, wordt het interne transportmiddel automatisch tot stilstand afgeremd. Controle-indicaties op het bestuurdersdisplay geven een noodstop aan. Na het inschakelen van het interne transportmiddel voert het systeem altijd een zelftest uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep. Rijaandrijving – Staand geplaatste, hoogbelaste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen. De motor is rechtstreeks op het eenwiel-aandrijfwerk aangesloten, dit resulteert in probleemloos en snel onderhoud. Reminstallatie
11.14 NL
– Het interne transportmiddel kan door loslaten van het rijpedaal of het intrappen van het rempedaal zacht en slijtagevrij worden afgeremd. Daarbij wordt energie in de batterij opgeslagen (bedrijfsrem). – De elektromagnetische veerdrukrem die op de aandrijfmotor werkt, dient als parkeerrem. De parkeerrem wordt elektrisch losgezet en met veerkracht bediend.
19
Stuurinrichting – Bijzonder soepel sturen met draaistroomaandrijving (robuuste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen). – Het stuurwiel is opgenomen in het bedieningspaneel. Het bestuurdersdisplay van het bedieningspaneel toont de stand van het gestuurde aandrijfwiel. De maximale stuuruitslag bedraagt ± 90°. – In de bedrijfsmodus met railgeleiding wordt het aandrijfwiel met een druk op de knop in de rechtuitstand geplaatst. De handmatige besturing wordt in deze bedrijfsmodus gedeactiveerd (o). – Bij de geactiveerde bedrijfsmodus inductieve geleiding neemt de voertuigregeling na het waarnemen van de geleidingsdraad automatisch het sturen over. De handmatige besturing wordt in deze bedrijfsmodus gedeactiveerd (o). Bedienings- en displayelementen
11.14 NL
– Met de ergonomische bedieningselementen kunnen de rij- en hydraulische bewegingen fijngevoelig worden gedoseerd. – Softkeys voor de besturing van functies (aanbouwapparaat schuiven, vorkdrager draaien ...) en menu's. – Kleuren-bestuurdersdisplay waarop alle belangrijke informatie voor de bediener wordt weergegeven, zoals stand van het stuurwiel, totale heffing, statusmeldingen van de truck (bijvoorbeeld storingen), bedrijfsuren, batterijcapaciteit, tijd en status van de inductieve geleiding etc. – In hoogte en diepte verstelbaar bedieningspaneel (t).
20
Hydraulische installatie – Een robuuste en onderhoudsvrije draaistroommotor zonder slijtdelen en met aangeflensde geluidsarme tandwielpomp realiseert alle hydraulische bewegingen. – Magneetschakelventielen verdelen de olie. De verschillende vereiste olievolumes worden geregeld via het toerental van de motor. – Bij het dalen drijft de hydraulische pomp de motor aan, die dan als generator fungeert. De zo teruggewonnen energie wordt weer opgeslagen in de batterij (regeneratief dalen). – Bijzonder torsiestijve hefmast voor hoog restdraagvermogen en geringe mastschommelingen. Elektrische installatie
Mogelijke aandrijfbatterij, zie "Batterijtypen" op pagina 73.
11.14 NL
Z
– Elektronica met slijtagevrije sensoren. – Interface voor het aansluiten van een servicelaptop: Voor een snelle en eenvoudige configuratie van alle belangrijke apparatuurgegevens (eindpositiedemping, hefuitschakeling, vertragings- en versnellingsgedrag, uitschakelingen etc.). Voor het uitlezen van het storingsgeheugen voor het analyseren van de storingsoorzaak. Voor de simulatie en analyse van programmasequenties. Eenvoudige functie-uitbreiding door vrijgave van codenummers. – De besturing is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren. Alle bewegingen zijn parametreerbaar. De besturing zorgt voor soepel optrekken en afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen. De MOSFET draaistroomregeling maakt een soepel starten van iedere beweging mogelijk. – De draaistroomtechniek met hoog rendement en energieterugwinning voor rij- en hefmotor maakt hoge rij- en hefsnelheden en een betere energiebenutting mogelijk. – Toerentalmeting aan de wielen met tractiecontrole en slijtageherkenning van het aandrijfwiel (o).
21
Opties
11.14 NL
– Mechanische railgeleiding. – Inductief geleidingssysteem voor exacte geleiding in smalle gang zonder mechanische belasting van componenten. – Snellere werkcycli door synchroon draaien. – Truckvoorbereiding voor opname van veiligheidskooien. – Comfortpakket "werkplek" met werkplekverlichting. – Radio met cd-speler en mp3-interface. – Mechanische en elektrische interfaces voor materiaalstroom-beheersystemen. – Jungheinrich ISM: Informatiesysteem voor heftruckbeheer (o). – Modulair systeem van hef- en rij-uitschakelingen, en snelheidsreducties. – Jungheinrich-magazijnnavigatie: – aansluiting van het interne transportmiddel op een magazijnbeheersysteem via een terminal voor draadloze truckterminal of scanner. – Directe overname van de doelpositie in de smalle gang door truckcomputer. – Automatische verticale positionering. – Automatische horizontale positionering. – Automatisch stapelen. – Effectieve dubbele stapelritten. – Nooit verkeerd tijden naar doelpositie door zonedetectie – Hoge flexibiliteit in het magazijn bij de aanpassing aan bestaande magazijnbeheersystemen en bij de uitbreiding van het magazijn. – Truckbesturing met transpondertechniek: – Permanente wegmeting voor exacte herkenning van alle magazijnzones. – Hoge flexibiliteit m.b.t. diverse functies (gangeindebeveiliging, hef-/rijuitschakelingen, snelheidsreductie, ...) – Optimalisering van de rijsnelheidsprofielen door vloertopologie. – Geïntegreerd Jungheinrich-personenbeveiligingssysteem (PBS). – Camera-/monitorsysteem voor het effectief in- en uitslaan van pallets op hoge hefhoogten. – Hefhoogteselectie, zie onderstaande beschrijving.
22
Hefhoogteselectie (o)
11.14 NL
– De hefhoogteselectie kan zowel bij het heffen en neerlaten van de last als bij het in- en uitstapelen van de last gebruikt worden. – Bij de hefhoogteselectie kan de bediener de vereiste hefhoogte selecteren met een toetsenbord. – Na het bereiken van de gewenste hefhoogte wordt het heffen automatisch beëindigd. – De hefhoogteselectie is ontworpen voor meerdere magazijnzones met verschillende stellinghoogten.
23
3.2
Overzicht modules
5
6
7
8
10
9
12
11
13
14
15 13 16 17 18 19
20
21
22
23 24 25 26,27 28 29 30 31
33
Pos. 5 t 6 t 7 t 8 t 9 t 10 t 11 t 12 o 13 o 14 o 15 t 16 o 17 t 18 t 19 t 20 t 21 t 22 t 24
34
35
36
37
38
39
Aanduiding Stuurwiel Bedieningspaneel met bestuurdersdisplay Bedieningshendel "hydraulische functies" Contactslot NOODSTOP-schakelaar Cockpit Beschermdak Flitslicht of zwaailicht Stellingvakindicatie met laserstraal Werklamp Hefmast Achteruitkijkspiegel (aan beide kanten) Grepen Zwenkarm Vorkenbord Dodemansknop Rempedaal Rijpedaal
36
40
41
42
11.14 NL
32
Pos. 23 o 24 t 25 t 26 o 27 o 28 t 29 t 30 t 31 o 32 t 33 t 34 t 35 t 36 t 37 o 38 t 39 o 40
11.14 NL
41 42
Aanduiding ISM-toegangsmodule (rechts naast de greep (17)) Opbergvak Zwenkshiftframe Voorste sensor voor het inductieve geleidingssysteem (niet op tekening) Voorste scanner van het personenbeveiligingssysteem (niet op tekening) Vork (lastopnamemiddel) Batterijdeksel Lastwiel Bevestiging railgeleidingsrol na het lastwiel (beide zijden) Veiligheidsgordel Batterijstekker (onder het batterijdeksel) Bestuurdersstoel Afdekking aandrijfruimte Kantelbeveiliging Achterste scanner van het personenbeveiligingssysteem Aandrijfwiel Achterste sensor voor het inductieve geleidingssysteem Bevestiging railgeleidingsrol ter hoogte van aandrijfwiel (aan beide o kanten) t Truckframe t Zijbekleding
25
4
Technische gegevens
Z
De informatie over de technische gegevens voldoet aan de Duitse richtlijn over typebladen voor interne transportmiddelen. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden. Alle met *) gekenmerkte waarden kunnen afhankelijk van verschillende uitrustingsvarianten (bijvoorbeeld hefmast etc.) verschillen.
h4
h1
h3
h6
h2
h7
m1 m2
s l3
x
y
z
l8 l1 Ast 3
b3
r
b8 Q Ast
b7
l6
b12
b14
b5
b1
b2
b6
e
D
W
l
a
11.14 NL
l2
26
4.1
Vermogensgegevens Aanduiding Q Draagvermogen (bij D = 600 mm) D Lastzwaartepuntafstand Bediening Rijsnelheid zonder last (VV)
EFX 410 1000 600
EFX 413 1250 600
Orderverzamelaar met driezijdige stapeling 9 9
kg mm
km/h
Rijsnelheid met last (VV) Rijsnelheid zonder last (RG) Rijsnelheid met last (RG)
9 9 9
9 9 9
km/h km/h km/h
Rijsnelheid zonder last (IG) Rijsnelheid zonder last (IG)
7 7
7 7
km/h km/h
Hefsnelheid zonder last
0,411,*)
Hefsnelheid met last
0,411,*)
0,411,*) 0,411,*)
m/s m/s
0,44*)
0,44*)
m/s
Daalsnelheid met last Schuifsnelheid zonder last
)
0,44* 0,202)
)
0,44* 0,202)
m/s m/s
Schuifsnelheid met last Draaien zonder last
0,202) 11
0,202) 11
m/s s/180°
Daalsnelheid zonder last
Draaien met last Bedrijfsrem Parkeerrem Type rijregeling Aandrijving Stuursysteem Beschermingsgraad
11 11 s/180° Tegenstroom / generatorisch Elektrische veeraccumulator (veerdruk) / magneetrem AC-aandrijfregeling Elektrisch Elektrisch IP 00
* Afhankelijk van hefmastuitvoering VV: vrij verrijdbaar RG: Railgeleiding IG: inductieve geleiding 1) In combinatie met het prestatiepakket tot 0,45 m/s mogelijk
11.14 NL
2) In combinatie met het prestatiepakket tot maximaal 0,30 m/s mogelijk (afhankelijk van hefhoogte 0,20 m/s tot 0,30 m/s)
27
4.2
Afmetingen (volgens typeplaatje)
h4
h1
h3
h6
h2
h7
m1 m2
s l3
x
y
z
l8 l1 Ast 3
b3
r
b8 Q Ast
b7
l6
b12
b14
b5
b1
b2
b6
e
D
W
l
a
11.14 NL
l2
28
EFX 410
EFX 413
D x y z h1 h2
Lastzwaartepuntafstand Lastafstand Wielbasis Afstand midden aandrijfwiel / truckcontour
Aanduiding
600 168 1577 270
600 168 1577 270
mm mm mm mm
Hoogte hefmast ingeschoven Vrijheffing
2805 66
2805 66
mm mm
h3 h4
Heffing Hoogte hefmast uitgeschoven
4000 1) 4772
4000 2) 4772
mm mm
h6 h7 Ast
Hoogte beschermdak
22773)
22773)
mm
1205 1740
1205 1740
mm mm
3482 1847
3482 1847
mm mm
40 100 1200
40 100 1200
mm mm mm
65
65
mm
Zithoogte Werkgangbreedte bij pallet 1200 x 1200
Ast3 Omzetgangbreedte bij pallet 1200 x 1200 Wa Draairadius
Z
s e l
Vorkafmetingen
--
Onderste stand bovenkant vork (s +25 mm)
De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) hebben betrekking op een intern transportmiddel met de hieronder genoemde hefmasten. De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) van het geleverde interne transportmiddel vindt u op het typeplaatje / de gebruiksset. 1 EFX 410 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EFX 413 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 3 met flitslicht vergroot de afmeting ca. 2377 mm
11.14 NL
4 met transponderlezers (RFID-lezers) verkleint de afmeting tot ca. 45 mm
29
h4
h1
h3
h6
h2
h7
m1 m2
s l3
x
y
z
l8 l1 Ast 3
b3
r
b8 Q Ast
b7
l6
b12
b14
b5
b1
b2
b6
e
D
W
l
a
11.14 NL
l2
30
Aanduiding b1/b2 Totale breedte Vorkenbord ISO 2328, -Klasse / vorm A, B b3 Vorkenbordbreedte b5 Vorkbuitenafstand b6 Breedte over de geleidingsrollen b7 b8
2/B
2/B
890 850
890 850
mm mm
1600
1600
mm
1370
1370
mm
420
420
mm
b10 b12 b14
Spoorbreedte, vooraan
1406
1406
mm
Palletbreedte Breedte zwenkshiftframe
1200 1540
1200 1540
mm mm
I1 I2
Totaallengte zonder last Lengte inclusief vorkrug
3135 2957
3135 2957
mm mm
I3 I6
Afstand zwenkvorkdraaipunt - frame Palletlengte
675 1200
675 1200
mm mm
I8 m1 m2
Afstand zwenkvorkdraaipunt
843
843
mm
Bodemvrijheid met last onder hefmast Bodemvrijheid midden wielbasis Afstand zwenkvorkdraaipunt - vorkrug
120 85 4) 267
120 85 4) 267
mm mm mm
r --
Z
Schuiven, zijwaarts Schuiven, zijwaarts vanuit midden intern transportmiddel
EFX 410 EFX 413 1210 / 1550 1210 / 1550 mm
Leeg gewicht intern transportmiddel zonder batterij, zie "Typeplaatje" op pagina 44
De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) hebben betrekking op een intern transportmiddel met de hieronder genoemde hefmasten. De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) van het geleverde interne transportmiddel vindt u op het typeplaatje / de gebruiksset. 1 EFX 410 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EFX 413 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 3 met flitslicht vergroot de afmeting ca. 2377 mm
11.14 NL
4 met transponderlezers (RFID-lezers) verkleint de afmeting tot ca. 45 mm
31
4.3
Hefmastuitvoeringen
4.3.1 Standaard hefmastuitvoering met telescoopmast (ZT) Opbouw telescoopmast (ZT) De telescoopmast (ZT) bestaat uit de volgende componenten: – Buitenste hefframe. Het buitenste hefframe is vast verbonden met de basismachine. – Binnenste hefframe. Het bewegende binnenste hefframe wordt in het buitenste hefframe geleid. – Vorkenbord met vorken. Het bewegende vorkenbord wordt in het binnenste hefframe geleid. Werkwijze telescoopmast (ZT): Bij de hydraulische functie "heffen" wordt het binnenste hefframe door de beide buitenste hydraulische cilinders opgeheven (zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172). Het vorkenbord wordt bij het heffen van het binnenste hefframe door de kettingomkering ook mee opgeheven.
Z
Beschrijving hydraulische functie "heffen" zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. WAARSCHUWING! Botsinggevaar door de hefmast op grond van de gewijzigde afmeting (h1) De afmeting "hefmast inschoven" (h1) vergroot op het moment dat het vorkenbord opgeheven is. De bediener moet tijdens het werken met het interne transportmiddel rekening houden met de gewijzigde hoogte van de hefmast (bijvoorbeeld bij doorritten, bij lage plafondhoogtes etc.). XErvoor zorgen dat de hefmast tijdens het gebruik niet tegen hindernissen botst.
h1 h2
Aanduiding Hoogte hefmast ingeschoven Vrijheffing
h3 h4
Heffing Hoogte hefmast uitgeschoven
h6 h7
Hoogte beschermdak Zithoogte
EFX 410 2305 – 3875
EFX 413 2305 – 3875
66
66
mm
3000 – 6000 3772 – 6842
3000 – 6000 3772 – 6842
mm mm
2277 1) 1205
2277 1) 1205
mm mm
mm
11.14 NL
1 met flitslicht vergroot de afmeting ca. 2377 mm
32
4.3.2 Standaard hefmastuitvoering met dubbelhef-triplexmast (DZ) Opbouw triplexmast met dubbele heffing (DZ) De triplexmast met dubbele heffing (DT) bestaat uit de volgende componenten: – Buitenste hefframe. Het buitenste hefframe is vast verbonden met de basismachine. – Middelste hefframe. Het bewegende middelste hefframe wordt in het buitenste hefframe geleid. – Binnenste hefframe. Het bewegende binnenste hefframe wordt in het middelste hefframe geleid. – Vorkenbord met vorken. Het bewegende vorkenbord wordt in het binnenste hefframe geleid. – De triplexmast met dubbele heffing is altijd uitgerust met een vrijheffing. De vrijheffing is gelijk aan de maximale hefhoogte tot welke het vorkenbord kan worden opgeheven, zonder dat de bouwhoogte van de hefmast verandert. Met de vrijheffing kan een last "bodemvrij" worden opgeheven, zonder dat de afmeting "hefmast ingeschoven" (h1) wijzigt. Werkwijze triplexmast met dubbele heffing (DZ): Bij de hydraulische functie "heffen" wordt het vorkenbord met de in het midden gepositioneerde vrijheffingscilinder door kettingomkering volledig opgeheven. Daarna wordt het middelste hefframe door de beide buitenste hydraulische cilinders opgeheven. Het binnenste hefframe wordt bij het heffen van het middelste hefframe door de kettingomkering ook mee opgeheven.
Z
Beschrijving hydraulische functie "heffen" zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. WAARSCHUWING! Botsinggevaar door de last bij volledig opgeheven vrijheffing Als het vorkenbord helemaal is opgeheven, kan de hoogte van de opgeheven last boven de afmeting "hefmast ingeschoven" (h1) liggen. De bediener moet tijdens het werken met het interne transportmiddel rekening houden met de hoogte van de opgeheven last (bijvoorbeeld bij doorritten, bij lage plafondhoogtes etc.). XErvoor zorgen dat de opgeheven last tijdens het gebruik niet tegen hindernissen botst.
h1
Aanduiding Hoogte hefmast ingeschoven
EFX 410 2100 – 3180
EFX 413 2100 – 3180
mm
h2 h3
Vrijheffing Heffing
1410 – 2490 4000 – 7000
1410 – 2490 4000 – 7000
mm mm
h4 h6 h7
Hoogte hefmast uitgeschoven
4690 – 7690
4690 – 7690
mm
2277 1) 1205
2277 1) 1205
mm mm
Hoogte beschermdak Zithoogte
11.14 NL
1 met flitslicht vergroot de afmeting ca. 2377 mm
33
4.4
Gewichten
4.4.1 Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en de hefmast inclusief vorkenbord
19
15
18
43
44
Y
Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en compensatiegewichten (zonder batterij)
Z
Het gewicht van de basistruck (43) inclusief zwenkarm (18) en compensatiegewichten (44) vindt u in de volgende tabel. Afhankelijk van de gebruikte batterijtypen moeten compensatiegewichten (44) in de batterijruimte worden gemonteerd, om de stabiliteit van het interne transportmiddel te garanderen (zie "Batterijtypen" op pagina 73). De batterijuitrusting mag alleen met toestemming van de producent worden vervangen. Gewicht van de basistruck Intern Compensatiege Afmeting "Y" inclusief aanbouwapparaat transportmiddel wichten en compensatiegewichten 0 mm 90 mm
0 kg 152 kg
3145 kg 3297 kg
EFX 413
180 mm 0 mm 90 mm
304 kg 0 kg 152 kg
3449 kg 3445 kg 3597 kg
180 mm
304 kg
3749 kg
11.14 NL
EFX 410
34
Gewicht van de hefmast inclusief vorkenbord
Z
Het gewicht van de hefmast (15) inclusief vorkenbord (19) kan met de volgende formule worden berekend. De benodigde gegevens zoals leeg gewicht (totaal gewicht) van het interne transportmiddel zonder batterij zijn vermeld op het typeplaatje, zie "Typeplaatje" op pagina 44. A B
Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij Gewicht van de hefmast inclusief vorkenbord
Formule voor de EFX 410: B = A - 3145 kg
Formule voor de EFX 413: B = A - 3445 kg
Voorbeeld: Benodigde gegevens: (zie typeplaatje van het interne transportmiddel) – Type intern transportmiddel = EFX 413 – Leeg gewicht intern transportmiddel zonder batterij = 4350 kg Formule: B = A - 3445 kg = 4350 kg - 3445 kg = 905 kg Het gewicht van de hefmast inclusief vorkenbord bedraagt 905 kg.
11.14 NL
Z
35
4.4.2 Eigen gewicht / aslasten Aanduiding Leeg gewicht van het interne transportmiddel zonder batterij
EFX 410
zie "Typeplaatje" op pagina 44
Last
1000 kg
1250 kg
Aslast voor, met opgenomen last
4860 kg1
5370 kg2
Aslast achter, met opgenomen last
1300 kg1
1320 kg2
kg1
3340 kg2
1
2020 kg2
Aslast voor, zonder opgenomen last
Z
EFX 413
3230
Aslast achter, zonder opgenomen last
1850 kg
Gebruikt batterijtype
5 PzS 625
6 PzS 750
De in de tabel aangegeven gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) hebben betrekking op een intern transportmiddel met de hieronder genoemde hefmasten. De gegevens (vermogensgegevens, afmetingen en gewicht) van het geleverde interne transportmiddel vindt u op het typeplaatje / de gebruiksset. 1 EFX 410 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 2 EFX 413 met 400 telescoopmast (ZT-hefmast) 3 met flitslicht vergroot de afmeting ca. 2377 mm
11.14 NL
4 met transponderlezers (RFID-lezers) verkleint de afmeting tot ca. 45 mm
36
4.5
Wielen, chassis WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
EFX 410 Aanduiding Banden Wielen, vooraan (lastwiel) Wielen, achteraan (aandrijfwiel) Wielen, aantal vooraan (lastwiel) Wielen, aantal achteraan (aandrijfwiel) *= aangedreven
EFX 410 Vulkollan 295 mm x 144 mm 343 mm x 110 mm 2 1*
EFX 413 Aanduiding
EFX 413
Banden
Vulkollan 295 mm x 144 mm 343 mm x 110 mm 2 1*
11.14 NL
Wielen, vooraan (lastwiel) Wielen, achteraan (aandrijfwiel) Wielen, aantal vooraan (lastwiel) Wielen, aantal achteraan (aandrijfwiel) *= aangedreven
37
4.6
Motorgegevens Aanduiding
4.7
EFX 410
EFX 413
Rijmotor, vermogen bij S2 = 60 min
6,9 kW
6,9 kW
Hefmotor, vermogen bij S3 = 25 %
9,5 kW
9,5 kW
Stuurmotor, vermogen bij 2200 tpm en S3 = 15 %
0,7 kW
0,7 kW
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau – EFX 410: 66,5 dB(A) – EFX 413: 66,5 dB(A) conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871. Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald op basis van de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
11.14 NL
Z
38
Trilling Gewogen trillingsacceleratie op stoel: – EFX 410: aw,zS = 0,48 m/s² – EFX 413: aw,zS = 0,48 m/s² conform EN 13059.
Z
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21°C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder. Demping stoel: – EFX 410: 44,6 % – EFX 413: 44,6 % conform EN 13059.
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedieningspositie werkende trillingsacceleratie voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze worden bepaald bij het met constante snelheid rijden over drempels (intern transportmiddel in standaarduitvoering). Deze meetgegevens worden één keer voor het interne transportmiddel gemeten en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de richtlijn "2002/44/EG Trillingen" die geldt voor exploitanten. De producent biedt een bijzondere service voor het meten van deze lichaamstrillingen, zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 349. Elektromagnetische comptabiliteit (EMC) De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel kan worden gebruikt.
39
4.8
Gebruiksvoorwaarden WAARSCHUWING! Gebruik onder extreme omstandigheden Het gebruik van het interne transportmiddel onder extreme omstandigheden kan leiden tot storingen en ongevallen. XVoor gebruik onder extreme omstandigheden, in het bijzonder in sterk stoffige of corrosieveroorzakende omgeving, is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. XGebruik in explosiegevaarlijke omgevingen is verboden. XGebruik in de buurt van niet beschermde actieve delen van elektrische installaties is verboden. Omgevingstemperatuur
Z
– Bij gebruik 5°C tot 40°C Bij voortdurend gebruik bij extreme schommelingen in temperatuur en condenserende luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toelating vereist. Het interne transportmiddel mag uitsluitend in gesloten ruimtes binnen met een maximale luchtvochtigheid van 95% (niet condenserend) worden gebruikt.
11.14 NL
Het is niet toegestaan om het interne transportmiddel in een koelhuis te gebruiken.
40
4.9
Elektrische eisen
11.14 NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
41
5
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Z 5.1
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen.
Kentekenplaatsen 46
45
45
47
45
48
kg
mm
mm
49
kg
mm
mm
50 51 45 52 53 54
55
56
mV 1,5 V
58
59
60
61
62
63
62
64
11.14 NL
57
42
Pos. 45 46 47 48 49 50 51
11.14 NL
52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64
Aanduiding Bevestigingspunten voor verladen met kraan Plaatje draagvermogen Waarschuwingsplaatje "Laserstraling" Waarschuwingsplaatje "niet op en niet onder last staan, beknellingspunt" Waarschuwingsplaatje let op "gebruikshandleiding lezen" Informatieplaatje "veiligheidsgordel aandoen" (o) Plaatje draagvermogen voor aanbouwapparaten of speciale aanbouwapparaten (o), zie "Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat" op pagina 46 Inspectieplaatje (o) Informatieplaatje "rij- en rempedaal" Typeplaatje intern transportmiddel Waarschuwingsplaatje "maatregelen bij omvallen" Waarschuwingsplaatje "meerijden niet toegestaan" Waarschuwingsplaatje "voorzichtig: elektronica met laagspanning" Informatieplaatje "nooddaling" Bedrijf- en type-aanduiding Informatieplaatje "hydraulische olie vullen" (t) Informatieplaatje "biologische hydraulische olie vullen" (o) Bevestigingspunten voor krik (aan beide kanten van het truckframe) Serienummer (in het frame onder de zijbekleding ingeslagen) Waarschuwingsplaatje "gevaren in smalle gang"
43
5.2
Z
Typeplaatje De afbeelding geeft de standaarduitvoering in de EU-lidstaten weer. In andere landen kan de uitvoering van het typeplaatje afwijken.
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74 75 76
Pos. 65 66 67 68 69 70
Z
Naam Pos. Naam Type 71 Bouwjaar Serienummer 72 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 73 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 74 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 75 Fabrikant Optie 76 Logo van de fabrikant
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
5.2.1 Positie serienummer OPMERKING
11.14 NL
Het serienummer (66) van het interne transportmiddel is op het typeplaatje (54) aangegeven en in het voertuigframe (63) geslagen (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 42).
44
5.3
Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door vervanging van de vorken Bij het vervangen van de vorken door vorken die afwijken van de leveringstoestand verandert het draagvermogen. XAls de vorken worden vervangen met vorken die afwijken van de leveringstoestand moet een extra draagvermogenplaatje aan het interne transportmiddel worden aangebracht. Voorbeeld: Langere vorken aan intern transportmiddel monteren XHet vervangen van de vorken met vorken die afwijken van de leveringstoestand is uitsluitend toegestaan met toestemmen van de producent.
kg
kg
mm
mm
mm
mm
46 Het hefcapaciteitsplaatje (46) geeft de hefcapaciteit Q (kg) van het interne transportmiddel aan bij verticale hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven hoe groot de maximale hefcapaciteit bij een bepaalde lastzwaartepunt D (mm) en de gewenste hefhoogte h3 (mm) is. Het hefcapaciteitsplaatje (46) van het interne transportmiddel vermeld de hefcapaciteit van het interne transportmiddel met de vorktanden in de leveringstoestand. Voorbeeld voor het bepalen van het maximale draagvermogen
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
11.14 NL
Bij een lastzwaartepunt (D) van 600 mm en een maximale hefhoogte (h3) van 3600 mm bedraagt het maximale draagvermogen (Q) 1105 kg.
45
5.4
Hefcapaciteitplaatje van het aanbouwapparaat Het lastdiagram van het aanbouwapparaat geeft het draagvermogen Q (kg) van het interne transportmiddel aan in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat. Het serienummer dat op het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat het speciale draagvermogen meestal wordt aangegeven door de producent. Het draagvermogen wordt op dezelfde manier aangegeven als het draagvermogen van het interne transportmiddel en moet op dezelfde wijze worden berekend (zie "Hefvermogenplaatje van het interne transportmiddel" op pagina 45).
Z 5.5
Bij lasten met een lastzwaartepunt van meer dan 600 mm worden de draagvermogens afhankelijk van de hefhoogte h3 lager. Zie de gegevens op het lastdiagram van het aanbouwapparaat.
Bevestigingspunten voor krik Het plaatje "Bevestigingspunt voor krik" (62) geeft de punten aan voor het heffen en opbokken van het interne transportmiddel (zie "Onderhoud van het interne transportmiddel" op pagina 311).
11.14 NL
62
46
6
Stabiliteit WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het draagvermogenplaatje is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. XUitsluitend door de producent toegelaten batterijen gebruiken, zie "Batterijtypen" op pagina 73. De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik volgens bestemming kunnen ontstaan. De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende componenten: – Batterijmaat en -gewicht – Wielen – Hefmast – Aanbouwapparaat – Getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt) – Bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de kantelbeveiligingen WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door verlies van stabiliteit Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
47
48
11.14 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling 1
Transport Het transport van het interne transportmiddel kan afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren worden uitgevoerd:
11.14 NL
– Staand, met gemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij lage bouwhoogten) – Staand, met gedemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij grote bouwhoogten). Alle hydraulische leidingen tussen het basisvoertuig en de hefmast zijn voor transport losgekoppeld.
49
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door onjuiste montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats van gebruik, de inbedrijfstelling en de instructie van de bediener mogen enkel door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent worden uitgevoerd. XNadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische en elektrische leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt tussen basistruck en hefmast. XIntern transportmiddel pas in gebruik nemen als hij correct gemonteerd is. XAls meerdere interne transportmiddelen zijn geleverd, moet erop worden gelet, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basistrucks met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
50
2
Laden met een kraan WAARSCHUWING! Gevaar door niet geïnstrueerd personeel bij verladen met kraan Door ondeskundig verladen met kraan door niet geschoold personeel kan het interne transportmiddel vallen. Om deze reden bestaat er letselgevaar voor het personeel en het gevaar van materiaalbeschadigingen aan het interne transportmiddel. XHet verladen moet worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel. Het vakpersoneel moet in de ladingborging op voertuigen voor het wegverkeer en in de hantering van ladingborgmiddelen geïnstrueerd zijn. De juiste dimensionering en de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het verladen gedetailleerd per geval vastleggen. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met kraan Door gebruik van ongeschikt hijsgereedschappen en een onjuiste toepassing van geschikte hijsgereedschappen ervan kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Intern transportmiddel en hefmast bij het heffen niet stoten en geen ongecontroleerde bewegingen veroorzaken. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hijsgereedschappen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. XBij het verladen met een kraan persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. veiligheidsschoenen, veiligheidshelm, waarschuwingsvest, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. XUitsluitend hijsgereedschappen met voldoende draagvermogen gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) XDe hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. XBevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken. XBevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
51
2.1
Laden van het basisvoertuig met behulp van kraan, bij gemonteerde hefmast 77
78 79
25
11 80
Pos. 80
Aanduiding Onderlegger om de hijsmiddelen tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als hijsmiddelen over scherpe randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XHijsmiddelen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is hijsmiddelen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XDe bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen moeten zodanig worden aangebracht, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen. Veilig verladen van de basistruck met kraan inclusief gemonteerde hefmast
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsmiddelen en draagvermogen staan vermeld op het typeplaatje van het interne transportmiddel. – Eventueel een ladder.
52
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterij uit de batterijruimte van het interne transportmiddel demonteren, zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 82.
Z
Werkwijze Het gewicht waarmee rekening moet worden gehouden als de "basistruck met gemonteerde hefmast" wordt verladen met een kraan vindt u op het typeplaatje van het interne transportmiddel, zie "Typeplaatje" op pagina 44. WAARSCHUWING! Valgevaar door gebruik van ongeschikte bevestigingspunten Het gebruik van het bevestigingspunt aan de hefmast zorgt er bij het verladen met kraan voor dat de basistruck valt. XHijsmiddelen alleen aan de bevestigingspunten aan het beschermdak en tussen de zwenkshiftframe en truckframe bevestigen. XHijsmiddelen niet aan het bevestigingspunt aan de hefmast bevestigen. • Hijsmiddelen (77) zodanig aan de bevestigingspunten (78, 79) bevestigen, dat ze niet kunnen verschuiven: • Hijsmiddelen (77) aan de beide bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) bevestigen. • Hijsmiddelen (77) aan de beide bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe bevestigen. Het interne transportmiddel kan nu worden verladen. • Intern transportmiddel heffen en verladen. • Intern transportmiddel voorzichtig neerlaten en op een vlakke ondergrond neerzetten. • Het interne transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen.
11.14 NL
Het verladen van de basistruck met kraan inclusief gemonteerde hefmast is afgesloten.
53
2.2
Laden van het basisvoertuig met kraan 77
78
79
18 25 11
80
Pos. 80
Aanduiding Onderlegger om de hijsmiddelen tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door het breken van hijsmiddelen Als hijsmiddelen over scherpe randen worden gelegd kunnen zij breken en tot gevolg hebben dat de last naar beneden valt. XHijsmiddelen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is hijsmiddelen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XDe bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen moeten zodanig worden aangebracht, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Voorwaarden – Zwenkarm (18) in het midden van het zwenkshiftframe (25) positioneren en met spangordels borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterij uit de batterijruimte van het interne transportmiddel demonteren, zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 82. – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
54
11.14 NL
Veilig verladen van de basistruck met kraan zonder hefmast
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsmiddelen, draagvermogen zie "Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en de hefmast inclusief vorkenbord" op pagina 34. – Eventueel een ladder.
Z
Werkwijze Gewicht van de basistruck waarmee rekening moet worden gehouden, zie "Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en de hefmast inclusief vorkenbord" op pagina 34. • Hijsmiddelen (77) zodanig aan de bevestigingspunten (78, 79) bevestigen, dat ze niet kunnen verschuiven: • Hijsmiddelen (77) aan de beide bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) bevestigen. • Hijsmiddelen (77) aan de beide bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe bevestigen. De basistruck kan nu worden verladen. • Basistruck opheffen en verladen. • Basistruck voorzichtig neerlaten en op een vlakke ondergrond neerzetten. • Basistruck met wiggen tegen onbedoeld wegrollen beveiligen.
11.14 NL
Het verladen van de basistruck met kraan zonder hefmast is afgesloten.
55
2.3
Hefmast verladen met een kraan
80
19
81
80
83
Pos. 80
82
80
15
82
83
84
Aanduiding Onderlegger om de sjorriem tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door het scheurende van sjorriemen Sjorriemen kunnen scheuren als zij over scherpe randen worden gelegd. XSjorriemen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is sjorriemen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XSjorriemen die over de hijskettingen lopen met een geschikt onderlegger beschermen, bijvoorbeeld: schuimstof. Hefmast veilig verladen met een kraan Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
Z
56
Werkwijze Gewicht van de hefmast inclusief vorkenbord waarmee rekening mee moet worden gehouden, zie "Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en de hefmast inclusief vorkenbord" op pagina 34. • Vorkdrager (19) met een spangordel (81) borgen tegen onbedoelde bewegingen.
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsmiddelen, draagvermogen zie "Gewicht van de basistruck inclusief zwenkarm en de hefmast inclusief vorkenbord" op pagina 34. – Twee identieke pallets qua afmetingen en kenmerken.
• Hijsmiddelen aan het bevestigingspunt "bovenste masttraverse" (84) van de hefmast bevestigen zodat deze niet kan verschuiven. De hefmast kan nu worden verladen. • Hefmast (15) opheffen en verladen. • Hefmast (15) veilig wegleggen: • Hefmast (15) voorzichtig op twee identieke pallets (83) leggen. • Hefmast (15) met spangordels (82) vast aan de pallets (83) bevestigen. • Spangordels (82) met spaneenheid vasttrekken.
11.14 NL
Het verladen van de hefmast met kraan is afgesloten.
57
2.4
Verladen van de batterij met een kraan WAARSCHUWING! Gevaar door niet geïnstrueerd personeel bij verladen met kraan Door ondeskundig verladen met kraan door niet geschoold personeel kan de batterij vallen. Om deze reden bestaat er letselgevaar voor het personeel en het gevaar van materiaalbeschadigingen aan de batterij. XHet verladen moet worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel. Het vakpersoneel moet in de ladingborging op voertuigen voor het wegverkeer en in de hantering van ladingborgmiddelen geïnstrueerd zijn. De juiste dimensionering en de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het verladen gedetailleerd per geval vastleggen. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door onjuist verladen van de batterij met een kraan Door gebruik van ongeschikt hijsgereedschappen en een onjuiste toepassing van geschikte hijsgereedschappen ervan kan de batterij tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Batterij bij het hijsen niet stoten en ongecontroleerde bewegingen voorkomen. Indien noodzakelijk, batterij met behulp van geleidingstouwen vasthouden. XAlleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hijsgereedschappen mogen de batterij verladen. XBij het verladen met een kraan persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. veiligheidsschoenen, veiligheidshelm, waarschuwingsvest, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. XUitsluitend hijsgereedschappen met voldoende draagvermogen gebruiken (voor het gewicht van de batterij zie typeplaatje voor batterij) XDe hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. XBevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.
58
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en corrosief is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. XOud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. XBij het werken aan de batterijen moeten altijd beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XBatterijzuur niet op de huid, kleding of in de ogen terecht laten komen, indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. XBij letsel (bijvoorbeeld na aanraking van huid en ogen met batterijzuur) meteen een arts opzoeken. XGemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. XEr mogen uitsluitend batterijen worden gebruikt met gesloten batterijtrog. XDe wettelijke voorschriften in acht nemen.
Veilig laden van de batterij met de kraan Voorwaarden – Haal de batterij uit de batterijkamer van het interne transportmiddel, zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 82. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Kraanhulpmiddelen, draagvermogen op typeplaatje van batterij aflezen. – Pallet – Spangordel
Z
Werkwijze Het gewicht dat het verladen met een kraan de batterij in acht moet worden genomen staat op het typeplaatje van de batterij. • Verladen van de batterij met hijsmiddelen: • Hijsgereedschap aan de vier ogen van de batterijtrog bevestigen (zie typeplaatje voor het gewicht van de batterij). De batterij kan nu met een kraan worden opgetild en worden verladen.
11.14 NL
• Verladen van de batterij op een pallet: • Batterij op een pallet plaatsen. • Batterij met twee spangordels aan de pallet bevestigen. De batterij kan nu met een heftruck worden opgetild en worden verladen.
59
3
Borging van het interne transportmiddel tijdens transport WAARSCHUWING! Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XHet verladen mag uitsluitend worden uitgevoerd door speciaal daarvoor geschoold vakpersoneel. Het vakpersoneel moet in de ladingborging op voertuigen voor het wegverkeer en in de hantering van ladingborgmiddelen geïnstrueerd zijn. De juiste dimensionering en de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het verladen gedetailleerd per geval vastleggen. XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het interne transportmiddel vakkundig worden vastgesjord. XDe vrachtwagen of aanhanger moet voorzien zijn van sjorogen. XIntern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoelde bewegingen borgen. XEnkel sjorriemen met voldoende nominale sterkte gebruiken. XSlipvaste materialen voor het borgen van de laadhulpmiddelen (pallet, wiggen, ...) gebruiken, bijvoorbeeld een antislipmat.
3.1
Transportbeveiliging hefmast 80
81
19
83
Pos. 80
80
85
82
86
15
83
80
82
87
80
88
89
90
Aanduiding Onderlegger om de sjorriem tegen scherpe randen te beschermen
Gevaar voor ongevallen door het scheurende van sjorriemen Sjorriemen kunnen scheuren als zij over scherpe randen worden gelegd. XSjorriemen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is sjorriemen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XSjorriemen die over de hijskettingen lopen met een geschikt onderlegger beschermen, bijvoorbeeld: schuimstof.
60
11.14 NL
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar door onjuiste borging tijdens het transport Onjuiste borging van de hefmast tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XSjorriemen voor het bevestigen van de hefmast aan de vrachtwagen of aanhanger aan beide zijden aan minimaal twee verschillende sjorogen bevestigen. Hefmast voor transport borgen Voorwaarden – Vorkdrager (19) met een spangordel (81) borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. – Hefmast vakkundig op de vrachtwagen of aanhanger verladen. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels met een nominale sterkte van > 5 t.. – Twee identieke pallets qua afmetingen en kenmerken. – Pallet voor het opbergen van eventueel bijgeleverde geleidingsrollen, …).
delen
(vorken,
Werkwijze • Hefmast (15) veilig wegleggen: • Hefmast (15) voorzichtig op twee identieke pallets (83) leggen. • Hefmast (15) met spangordels (82) vast aan de pallets (83) bevestigen. • Spangordels (82) met spaneenheid vasttrekken. • Eventueel meegeleverde onderdelen (vorken, geleidingsrollen etc.) slipvast op een pallet (90) bevestigen: • Pallet (90) op het bovenste deel van de hefmast (15) plaatsen. 90 • Sjorriem (89) over de pallet (90) en om de hefmast (15) leiden en vastsjorren. OPMERKING Bij het monteren van de sjorriemen opletten op elektrische en hydraulische leidingen. Elektrische en Hydraulische leidingen beschermen tegen beschadigingen door de sjorriemen. • Spangordels (86) over het onderste deel van de hefmast (15) leiden en aan beide kanten aan de sjorogen (85) bevestigen. • Spangordels (87) over het bovenste deel van de hefmast (15), eventueel over de pallet (90) leiden en aan de sjorogen (88) bevestigen.
11.14 NL
De hefmast is beveiligd voor het transport.
61
3.2
Transportborging basisvoertuig 18
85 Pos. 80
80
92
79
93
30
11
25
78
91
94
38
88
Aanduiding Onderlegger om de sjorriem tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door het scheurende van sjorriemen Sjorriemen kunnen scheuren als zij over scherpe randen worden gelegd. XSjorriemen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is sjorriemen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XSjorriemen die over de hijskettingen lopen met een geschikt onderlegger beschermen, bijvoorbeeld: schuimstof. WAARSCHUWING! Gevaar door onjuiste borging tijdens het transport Onjuiste borging van de basistruck tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XSjorriemen voor het bevestigen van de basistruck aan de vrachtwagen of aanhanger aan beide zijden aan minimaal twee verschillende sjorogen bevestigen.
Voorwaarden – Zwenkarm (18) in het midden van het zwenkarm (25) positioneren, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Hefmast demonteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. 62
11.14 NL
Basistruck zonder hefmast borgen voor transport
– Bij de meegeleverde batterij in het interne transportmiddel de batterijstekker eruit trekken. – Kantelbeveiliging demonteren. – Basistruck vakkundig op de vrachtwagen of aanhanger verladen. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels met een nominale sterkte van > 5 t.. – Twee identieke klossen qua afmetingen en kenmerken. – Twee identieke wiggen. Werkwijze • Zwenkarm (18) met een spangordels borgen tegen onbedoelde bewegingen. • Aandrijfwiel (38) ontlasten. Daarvoor de hardhouten blokken (94) aan beide kanten op de hoogte van het aandrijfwiel (38) onder het frame positioneren. • Basistruck met wiggen (93) vóór de lastwielen (30) tegen onbedoelde bewegingen beveiligen. OPMERKING Bij het monteren van de sjorriemen opletten op elektrische en hydraulische leidingen. Elektrische en Hydraulische leidingen beschermen tegen beschadigingen door de sjorriemen. • Basistruck met twee spangordels (92) aan de linker en rechter bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe bevestigen: • Spangordels (92) door de bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe leiden. • Spangordels (92) aan de sjorogen (85) bevestigen. • Spangordels (92) met spaneenheid vasttrekken. • Basistruck met twee spangordels (91) aan de linker en rechter bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) en truckframe bevestigen: • Spangordels (91) door de bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) leiden. • Spangordels (91) aan de sjorogen (88) bevestigen. • Spangordels (91) met spaneenheid vasttrekken.
11.14 NL
De basistruck zonder hefmast is beveiligd voor het transport.
63
3.3
Transportborging basisvoertuig met gemonteerde hefmast 19
95
Pos. 80
15
85
18
92
93
80
30
79
25
11
94
78
91
38
88
Aanduiding Onderlegger om de sjorriem tegen scherpe randen te beschermen
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door het scheurende van sjorriemen Sjorriemen kunnen scheuren als zij over scherpe randen worden gelegd. XSjorriemen niet over scherpe randen leggen. Als dat niet mogelijk is sjorriemen met een geschikte onderlegger beschermen, bijvoorbeeld schuimstof. XSjorriemen die over de hijskettingen lopen met een geschikt onderlegger beschermen, bijvoorbeeld: schuimstof. WAARSCHUWING! Gevaar door onjuiste borging tijdens het transport Onjuiste borging van het interne transportmiddel tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. XSjorriemen voor het bevestigen van het interne transportmiddel aan de vrachtwagen of aanhanger aan beide zijden aan minimaal twee verschillende sjorogen bevestigen.
Voorwaarden – Zwenkarm (18) in het midden van het zwenkarm (25) positioneren, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. 64
11.14 NL
Basistruck met gemonteerde hefmast borgen voor transport
– Bij de meegeleverde batterij in het interne transportmiddel de batterijstekker eruit trekken. – Kantelbeveiliging demonteren. – Vorken demonteren. – Intern transportmiddel vakkundig op de vrachtwagen of aanhanger verladen. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels met een nominale sterkte van > 5 t.. – Twee identieke klossen qua afmetingen en kenmerken. – Twee identieke wiggen. – Houten balk, pallet of rubberen mat. Werkwijze • Zwenkarm (18) met een spangordels borgen tegen onbedoelde bewegingen. • Ervoor zorgen dat de afstand tussen vorkenbord (19) en kopzijde van het transportvoertuig is opgevuld met houten balken, pallets of rubberen matten (95). • Aandrijfwiel (38) ontlasten. Daarvoor de hardhouten blokken (94) aan beide kanten op de hoogte van het aandrijfwiel (38) onder het frame positioneren. • Intern transportmiddel met wiggen (93) vóór de lastwielen (30) tegen onbedoelde bewegingen beveiligen. OPMERKING Bij het monteren van de sjorriemen opletten op elektrische en hydraulische leidingen. Elektrische en Hydraulische leidingen beschermen tegen beschadigingen door de sjorriemen. • Intern transportmiddel met twee spangordels (92) aan de linker en rechter bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe bevestigen: • Spangordels (92) door de bevestigingspunten (79) tussen zwenkshiftframe (25) en truckframe leiden. • Spangordels (92) aan de sjorogen (85) bevestigen. • Spangordels (92) met spaneenheid vasttrekken. • Intern transportmiddel met twee spangordels (91) aan de linker en rechter bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) en truckframe bevestigen: • Spangordels (91) door de bevestigingspunten (78) aan het beschermdak (11) leiden. • Spangordels (91) aan de sjorogen (88) bevestigen. • Spangordels (91) met spaneenheid vasttrekken.
11.14 NL
De basistruck met gemonteerde hefmast is beveiligd voor het transport.
65
4
Eerste inbedrijfstelling Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door onjuiste montage De montage van het interne transportmiddel op de plaats van gebruik, de inbedrijfstelling en de instructie van de bediener mogen enkel door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent worden uitgevoerd. XNadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mogen de hydraulische en elektrische leidingen worden aangesloten op het verbindingspunt tussen basistruck en hefmast. XIntern transportmiddel pas in gebruik nemen als hij correct gemonteerd is. XAls meerdere interne transportmiddelen zijn geleverd, moet erop worden gelet, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basistrucks met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte energiebronnen Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren e.d.) van de elektronische installatie. Ongeschikte kabelverbindingen (te lang, te kleine kabeldoorsnede) naar de batterij (sleepkabels) kunnen verhit raken waardoor het interne transportmiddel en de batterij kunnen verbranden. XIntern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom gebruiken. XKabelverbindingen naar de batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een kabeldoorsnede van 50 mm² hebben. Afvlakking van de wielen Na langer parkeren van het interne transportmiddel kunnen de loopvlakken van de wielen afvlakkingen vertonen. Deze afvlakkingen hebben een negatieve invloed op de veiligheid of stabiliteit van het interne transportmiddel. Nadat Het interne transportmiddel een bepaald traject heeft afgelegd verdwijnen de afvlakkingen.
4.1
Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen. WAARSCHUWING!
Z
66
Het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij zie "Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij" op pagina 223.
11.14 NL
Deze bedrijfsmodus is verboden op hellingen (geen rem).
4.2
Hefmast monteren en demonteren WAARSCHUWING! De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de fabrikant worden gemonteerd / gedemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Beknellingsgevaar in zwenk- en reachzone van het aanbouwapparaat Tijdens het reachen en zwenken van het aanbouwapparaat bestaat er beknellingsgevaar in de buurt van het aanbouwapparaat. XBij hydraulische bewegingen erop letten, dat er zich geen personen in de gevarenzone bevinden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XAlle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten.
67
4.3
Inbedrijfstelling Bedrijfsklaar maken na levering of na transport Voorwaarden – Intern transportmiddel van de transportwagen, vrachtwagen of aanhanger lossen. – Hefmast monteren. De hefmast mag alleen door de speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent worden gemonteerd. Bij wijze van uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
96 Werkwijze • Controleren of de uitrusting volledig is. • Voor het transport beveiligde afleidingskettingen (96) loskoppelen. • Indien nodig batterij monteren (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 82). • Batterij opladen (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 82). • Hydraulische-oliepeil controleren, indien nodig bijvullen (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 338). • Daalventiel voor de nooddaling van het lastopnamemiddel sluiten, zie "Nooddaling lastopnamemiddel" op pagina 210. • Controleren of alle veiligheidssystemen aanwezig zijn en of ze werken (bijvoorbeeld kantelbeveiligingen etc.). • Intern transportmiddel in gebruik op de voorgeschreven wijze in gebruik nemen (zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 118 en zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139).
11.14 NL
Het interne transportmiddel is na de eerste inbedrijfstelling klaar voor gebruik.
68
4.4
Z
Kantelbeveiliging De EFX wordt afhankelijk van de kanteltest met kantelbeveiligingen (36) geleverd. De kantelbeveiligingen zijn recht en links aan het achterste voertuigframe gemonteerd. Bij gebruik van een kantelbeveiliging (36) wordt onder de rechter zijbekleding (42) na het serienummer een "X" in het voertuigframe (41) geslagen (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 42).
WAARSCHUWING! Verlies van stabiliteit door ontbrekende kantelbeveiligingen Door het interne transportmiddel zonder of niet ingestelde kantelbeveiligingen te gebruiken kan hij kantelen. XVoordat het interne transportmiddel in gebruik wordt genomen, eerst controleren of de kantelbeveiligingen aanwezig zijn. XVoor het interne transportmiddel in gebruik wordt genomen eerst de correcte instelling controleren. OPMERKING
42
41
36
11.14 NL
De afstand van de kantelbeveiliging (36) tot de bodem moet bij het nieuwe aandrijfwiel 10 mm tot 12 mm bedragen.
69
70
11.14 NL
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen 1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Onderhoudspersoneel Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht. Brandpreventiemaatregelen Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. VOORZICHTIG! Gevaar voor brandwonden door gebruik van ongeschikte blusmiddelen Bij brand kan bij het blussen met water leiden tot een reactie met het batterijzuur. Daardoor kunnen brandwonden door zuren ontstaan. XPoederblusser gebruiken. XBrandende batterijen nooit met water blussen. Onderhoud van de batterij De celdoppen van de batterij droog en schoon houden. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn. VOORZICHTIG! Brandgevaar door kortsluiting Beschadigde kabels kunnen kortsluiting veroorzaken waardoor het interne transportmiddel en de batterij kunnen verbranden. XVoor het sluiten van het batterijdeksel eerst controleren of de batterijkabel niet kan worden beschadigd. De batterij afvoeren
11.14 NL
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
71
1.1
Algemene opmerkingen over het werken met batterijen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en corrosief is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. XOud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. XBij het werken aan de batterijen moeten altijd beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. XBatterijzuur niet op de huid, kleding of in de ogen terecht laten komen, indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. XBij letsel (bijvoorbeeld na aanraking van huid en ogen met batterijzuur) meteen een arts opzoeken. XGemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. XEr mogen uitsluitend batterijen worden gebruikt met gesloten batterijtrog. XDe wettelijke voorschriften in acht nemen. WAARSCHUWING! Gevaar door het gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder op de stabiliteit en het draagvermogen ervan. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning leiden tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel en bovendien aanzienlijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom aanzienlijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich meebrengen! XEr mogen uitsluitend door Jungheinrich voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. XHet veranderen van batterijuitrusting is uitsluitend toegestaan met toestemming van Jungheinrich. XBij het vervangen resp. de montage van de batterij moet erop worden gelet dat deze stevig in het batterijruimte van het interne transportmiddel van het interne transportmiddel zit. XHet gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is ten strengste verboden.
11.14 NL
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, moet het interne transportmiddel veilig worden geparkeerd (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190).
72
2
Batterijtypen WAARSCHUWING! Gevaar voor kortsluiting of een elektrische schok Batterijen waarvan de afdekking of de spanningsgeleidende onderdelen niet geïsoleerd zijn, kunnen kortsluiting of een elektrische schok veroorzaken. XEnkel batterijen gebruiken, waarvan de afdekking of onder spanning staande onderdelen zijn geïsoleerd. U kunt de EFX uitrusten met verscheiden typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien: Trucktype EFX 410 EFX 413 EFX 410 EFX 413 EFX 410 EFX 413
Spanning
Capaciteit
1)
48 V
500 Ah
5 PzS 6251)
48 V
625 Ah
6 PzS 7501)
48 V
750 Ah
4 PzS 500
1 Eendelige batterij-uitvoering Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij.
11.14 NL
Z
Batterijtype
73
2.1
Afmetingen van de batterijruimte WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door verlies van stabiliteit Gewicht en afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. Bij het vervangen van de batterijuitrusting moet erop worden gelet, dat de batterijafmetingen, -typen en -gewichten van de vervangende batterijen gelijk is aan de daarvoor gebruikte batterij. Bij het niet in acht nemen van het voorgeschreven bereik voor het batterijgewicht kan het interne transportmiddel instabiel worden. XEnkel een batterij gebruiken, waarvan het gewicht binnen het op het typeplaatje van het interne transportmiddel aangegeven minimale en maximale bereik ligt. XBij het vervangen of monteren van de batterij moet worden gecontroleerd of deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. XVerandering van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien door de montage van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn.
74
L
H
B
Trucktype EFX 410
Hoogte (H) 640 mm 640 mm
11.14 NL
EFX 413
Lengte (L) Breedte (B) 1060 mm 640 mm Maximale hoogte van de batterij = 627 mm 1060 mm 640 mm Maximale hoogte van de batterij = 627 mm
75
3
Batterij vrijmaken WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. XIntern transportmiddel op vlakke ondergrond neerzetten. In bijzondere gevallen het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen borgen. XLastopnamemiddel volledig neerlaten. XParkeerplaats zo kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan het neergelaten lastopnamemiddel. XWanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. OPMERKING Intern transportmiddel niet neerzetten op rijbanen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór bedrijfsinstallaties, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn. 9
8
A
97
98
B
29 Batterijdeksel openen
Werkwijze • Lastopnamemiddel tot aan de vloer neerlaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor:
76
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190.
• Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijdeksel (29) ontgrendelen. Daarvoor hendel "vergrendeling batterijdeksel" (98) door de opening (97) in pijlrichting "A" duwen. • Batterijdeksel (29) tot de aanslag openklappen (zie pijlrichting "B"). Het batterijdeksel (29) is geopend en beveiligd tegen vanzelf sluiten. WAARSCHUWING! Botsinggevaar bij het gebruik van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel wordt gebruikt met geopende kappen en afdekkingen kan dit leiden tot botsingen met personen en voorwerpen. XIntern transportmiddel uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen gebruiken. VOORZICHTIG! Beknellinggevaar Bij het sluiten van de batterijkap bestaat er een beknellingsgevaar. XBij het sluiten van de batterijkap mag er niets tussen de batterijkap en het interne transportmiddel zitten. Batterijdeksel sluiten Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterijdeksel geopend. Werkwijze • Batterijdeksel (29) voorzichtig dichtklappen. • Ervoor zorgen dat de hendel "vergrendeling batterijdeksel" (98) aan het frame vergrendeld is.
11.14 NL
Het batterijdeksel (29) is gesloten en beveiligd tegen vanzelf openen.
77
4
Batterij laden WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. XDe lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. XBatterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. XAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XBrandblussers klaarzetten. XGeen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. 99
29
11.14 NL
33
78
Veilig werken bij het opladen van batterijen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig neerzetten, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterij vrijmaken, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76. – Lader uitschakelen. – Juist laadprogramma op lader ingesteld. Werkwijze • Batterijstekker (33) uittrekken. • Batterijstekker (33) met de laadkabel van de lader verbinden. OPMERKING Brandgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging De lader moet zijn afgestemd op de spanning en de laadcapaciteit van de batterij. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. • Lader inschakelen. • Batterij (99) opladen volgens de voorschriften van de producent van de batterij en het laadstation.
11.14 NL
De batterij wordt geladen.
79
WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. VOORZICHTIG! Brandgevaar door kortsluiting Beschadigde kabels kunnen kortsluiting veroorzaken waardoor het interne transportmiddel en de batterij kunnen verbranden. XVoor het sluiten van het batterijdeksel eerst controleren of de batterijkabel niet kan worden beschadigd. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen 99
29
33
Na het laden bedrijfsklaar maken
Werkwijze • Lader uitschakelen. • Laadkabel van lader en batterijstekker (33) loskoppelen. • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren.
80
11.14 NL
Voorwaarden – Batterij (99) is volledig geladen.
• Batterijstekker (33) aansluiten op het interne transportmiddel. • Batterijdeksel (29) sluiten, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76. Het interne transportmiddel is na het opladen van de batterij weer klaar voor gebruik. Na het volledig opladen van een diepontladen batterij en het inschakelen van het interne transportmiddel kunnen enkele seconden verstrijken, totdat het interne transportmiddel weer gebruiksklaar is. Gedurende deze tijd knippert het batterijpictogram op het bestuurdersdisplay.
11.14 NL
Z
81
5
Batterij demonteren en monteren WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij het demonteren en monteren van de batterij Bij de demontage en montage van de batterij kunnen door het gewicht en het batterijzuur kneus- en/of brandwonden worden veroorzaakt. XParagraaf "Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen" in dit hoofdstuk lezen. XBij het demonteren en monteren van de batterij persoonlijke beschermingsmiddelen (bijv. veiligheidsschoenen, veiligheidshelm, waarschuwingsvest, veiligheidshandschoenen etc.) dragen. XUitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolverbinders. XBatterij het vervangen van de batterij mag alleen een identiek exemplaar in het batterijvak worden geplaatst. Compensatiegewichten moeten niet worden verwijderd of verplaatst. XIntern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. XBatterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende draagvermogen. XAlleen goedgekeurde batterijwisselaars gebruiken (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). XErop letten, dat de batterij stevig in het batterijvak van het interne transportmiddel is geplaatst. VOORZICHTIG! Gevaar van een kortsluiting bij montage en demontage van de batterij De batterijkabel of de batterijstekker kan bij het monteren en demonteren van de batterij tussen het truckframe en de batterij worden ingeklemd. Beschadigde kabels kunnen kortsluiting veroorzaken waardoor het interne transportmiddel en de batterij kunnen verbranden. XBatterijkabel en batterijstekker op batterij leggen. XBatterijkabel en batterijstekker niet inklemmen of knellen.
33
D
100
E B
42
82
29
101
C
102
99
11.14 NL
A
Batterij demonteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterij vrijmaken, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselframe Werkwijze • Batterijstekker (33) uittrekken. • Zijbekledingen (42) demonteren: • Zijbekledingen (42) omhoog trekken en eruit tillen (zie pijlrichting "A"). • Batterijborging (102) ontgrendelen en verwijderen: • Greep (101) ca. 180° tegen de klok in draaien (zie pijlrichting "B"). • Batterijborging (102) naar boven toe eruit tillen (zie pijlrichting "C"). • Batterijborging (100) naar boven toe eruit tillen (zie pijlrichting "D"). • Batterijwisselframe vóór de batterijruimte positioneren, zodat de batterij (99) veilig op het batterijwisselframe kan worden geschoven. • Batterij (99) vanaf de zijkant op het klaarstaande batterijwisselframe schuiven (zie pijlrichting "E"). • Batterij (99) op het batterijwisselframe borgen tegen bewegingen. Batterij is gedemonteerd. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door niet geplaatste batterij Gewicht en afmeting van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit en het draagvermogen van het interne transportmiddel. In uitzonderingsgevallen is een kort rangeren zonder dat de batterij in het batterijvak is geplaatst toegestaan, bijvoorbeeld de batterij. Daarbij geldt het volgende: XIntern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom gebruiken. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigd de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren etc.) van de elektronische installatie. XKabelverbindingen naar de batterij (sleepkabel) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een kabeldoorsnede van 50 mm² hebben. Ongeschikte kabelverbindingen (te lang, te kleine kabeldoorsnede) naar de batterij (sleepkabels) kunnen verhit raken waardoor het interne transportmiddel en de batterij kunnen verbranden. XHefmast volledig neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. XGeen last op het lastopnamemiddel opgenomen. XEnkel kort rangeren met sluipsnelheid. XExtra oplettendheid van de bediener.
83
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar voor handen en armen Bij het sluiten van het batterijdeksel en bij het plaatsen van de zijbekledingen, batterijborging, batterijvergrendeling en batterij bestaat er beknellingsgevaar. XBij het plaatsen van de batterij, batterijborgingen en zijbekledingen mag er niets tussen de genoemde componenten en het interne transportmiddel zitten. XBij het sluiten van het batterijdeksel mag er niets tussen het batterijdeksel en het interne transportmiddel zitten. WAARSCHUWING! Botsinggevaar bij het gebruik van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel wordt gebruikt met geopende kappen en afdekkingen kan dit leiden tot botsingen met personen en voorwerpen. XIntern transportmiddel uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen gebruiken.
33
D
100
A
E B
42
29
101
C
102
99
Batterij monteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Batterij vrijmaken, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76.
Z
84
Werkwijze • Batterijwisselframe met batterij (99) voor de batterijruimte plaatsen, zodat de batterij (99) veilig in de batterijruimte van het intern transportmiddel kan worden geschoven. De batterijborgingen (102,100) kunnen van positie verwisselen. De batterijborgingen (102, 100) kunnen zowel in de linker als rechter kan van het truckframe worden gestoken.
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselframe
• Batterijborging (100) tegenover de inschuifzijde in het truckframe plaatsen (zie pijlrichting "D"). • Batterijvergrendeling van het batterijwisselframe losmaken. • Batterij (99) vanaf het batterijwisselframe tot de aanslag in de batterijruimte van het interne transportmiddel schuiven (zie pijlrichting "E"). • Batterijborging (102) plaatsen en vergrendelen: • Batterijborging (102) in het truckframe plaatsen (zie pijlrichting "C"). • Greep (101) ca. 180° met de klok mee draaien (zie pijlrichting "B"). • Zijbekledingen (42) gemonteerd: • Onderste deel van de zijbekledingen (42) schuin in het truckframe plaatsen (zie pijlrichting "A"). • Zijbekledingen (42) omhoogklappen en in het truckframe vergrendelen (zie pijlrichting "A"). • Alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade controleren. • Batterijstekker (33) aansluiten op het interne transportmiddel. • Batterijdeksel (29) sluiten, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76.
11.14 NL
Als de batterij is geplaatst is het interne transportmiddel weer gebruiksklaar.
85
6
Sensoren "batterijvergrendeling" (o) 103
104 105
22 20 VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door ongeborgde batterij Als de batterijborgingen niet in het voertuigframe is aangebracht, kan de batterij als gevolg van voertuigbewegingen uit de batterijruimte glijden. XBatterijvergrendeling aanbrengen in het voertuigframe. XZonder batterijvergrendelingen mag enkel korte gerangeerd worden. Tijdens het rangeren moet de bediener het intern transportmiddel goed opletten tijdens de bediening. Tijdens het gebruik bewaken de sensoren batterijborgingen die in het frame zijn geplaatst.
"batterijvergrendeling",
de
Als de batterijborgingen niet correct in het voertuigframe zijn geplaatst, kan het interne transportmiddel niet meer rijden. Op het bestuurdersdisplay brandt het pictogram "batterijvergrendeling niet geplaatst" (103). Intern transportmiddel rijden als de batterijvergrendeling ontbreekt
Werkwijze • Rijrichting vastleggen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. • Knop (104) onder het pictogram "overbrugging batterijvergrendeling" (103) indrukken en ingedrukt houden. 86
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
• Dodemansknop (20) indrukken. • Rijpedaal (22) intrappen. Het interne transportmiddel kan in sluipgang met max. 0,8 km/h worden gereden.
Z
Bij ontbrekende batterijvergrendelingen worden de hydraulische functies niet beperkt.
11.14 NL
Z
Als de batterijborging(en) in het frame is (zijn) geplaatst, wordt de snelheidsreductie van het interne transportmiddel opgeheven. Het pictogram "batterijvergrendeling niet geplaatst" (103) verdwijnt. Het interne transportmiddel kan weer worden gereden met de vrijgegeven snelheid.
87
88
11.14 NL
E Bediening 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbevoegdheid Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel. Rechten, plichten en gedragsregels voor de bediener De bediener moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze gebruikshandleiding. Verbod op gebruik door onbevoegden De bediener is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. De bediener moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen meegenomen of opgetild worden. Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk worden gemeld aan de leidinggevende. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt voordat ze op de voorgeschreven wijze zijn gerepareerd. Reparaties
11.14 NL
Zonder toestemming en zonder speciale opleiding mag de bediener geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De bediener mag de werking van de veiligheidssystemen of schakelaars in geen geval veranderen of buiten werking zetten.
89
Gevarenzone WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is het bereik, waarbinnen de rij- of hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen of de last een gevaar vormen voor personen. Hiertoe behoort ook de zone waar een vallende last of een dalend / vallend arbeidsmiddel terecht kan komen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XWanneer onbevoegde personen ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk stilzetten. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door vallende voorwerpen Tijdens het gebruik van het intern transportmiddel kan de bediener letsel oplopen door vallen voorwerpen. XDe bediener moet zich bij het gebruik van het interne transportmiddel in de beveiligde zone van het beschermdak ophouden.
90
Veiligheidssystemen, waarschuwingsplaatjes en waarschuwingen De in deze gebruikshandleiding beschreven veiligheidssystemen, waarschuwingsplaatjes (zie "Kentekenplaatsen" op pagina 42) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
Z
Waarschuwingsborden en pictogrammen zoals hefcapaciteitplaatjes, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, indien nodig vervangen. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidsvoorzieningen. Het verwijderen of buiten werking zetten van veiligheidsvoorzieningen zoals NOODSTOP-schakelaar, dodemansknop, claxon, waarschuwinglampen, veiligheidsbomen, veiligheidsruiten, afdekkingen etc. kan leiden tot ongevallen en letsel. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
91
2
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
2.1
Bedien- en indicatie-elementen van het bedieningspaneel 5
106
107
108
109
110
112
111
113
105 114 8 115 116 9 117 23
20
Pos.
21
22
118
Bedienings- en displayelement
104
119
120
Functie Intern transportmiddel in de gewenste richting sturen. Stuurstroom in- en uitschakelen.
Stuurwiel
t
8
Contactslot met sleutel
9
NOODUITschakelaar
t Door het eruit trekken van de sleutel is het interne transportmiddel beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken, alle t voertuigbewegingen worden uitgeschakeld.
11.14 NL
5
92
Pos.
Bedienings- en displayelement
Functie Met de dodemansknop wordt voorkomen, dat de voet van de bediener tijdens het rijden buiten de voertuigcontour steekt.
20
Dodemansknop (voetknop)
– niet ingedrukt (indicatie "dodemansknop niet ingedrukt" verschijnt op het bestuurdersdisplay, zie "Indicaties in het chauffeursdisplay" op pagina 97): • stuurinrichting, bestuurdersdisplay en claxon zijn vrijgegeven. • Hydraulische functies (draaien van de vorkdrager, reachen van het aanbouwapparaat) zijn vrijgegeven. • Rijfuncties zijn geblokkeerd. Na het loslaten van de dodemansknop wordt het interne t transportmiddel regeneratief tot stilstand afgeremd (parkeerrem geactiveerd). Het interne transportmiddel rolt uit volgens de ingestelde parameter "uitlooprem". • Hydraulische functies (heffen, neerlaten) zijn geblokkeerd. – continu ingedrukt (indicatie "dodemansknop niet ingedrukt" verdwijnt, zie "Indicaties in het chauffeursdisplay" op pagina 97):
11.14 NL
• Rijfuncties zijn vrijgegeven. • Hydraulische functies (heffen, neerlaten) zijn vrijgeven. • Hydraulische functies (draaien van de vorkdrager, reachen van het aanbouwapparaat) zijn geblokkeerd.
93
5
106
107
108
109
110
111
112
113
105 114 8 115 116 9 117 20
23
Pos. 21 22
23
21
Bedienings- en displayelement Rempedaal Rijpedaal
ISMtoegangsmodule
22
118
104
119
120
Functie t Traploze regeling van het remwerking. t Traploze regeling van de rijsnelheid. Extra informatie over het contactslot. Vrijgave van de voertuigreactie met kaart of transponder. o
11.14 NL
– TIME-Out bewaking – Registratie van de bedieners van het interne transportmiddel (toepassingen) – Bedrijfsurenregistratie De op het bestuurdersdisplay getoonde functies (indicatie als pictogram) worden met de knop onder 104 Knop "Functies” t het pictogram geactiveerd of bevestigd. Het pictogram krijgt daarbij een donkere achtergrond. Selecteren van de rijrichting van het interne transportmiddel. Rijrichtingschakelaar naar: Rijrichtingschakelaa 105 t r – rechts drukken = rijden in lastrichting. – links drukken = rijden in aandrijfrichting.
94
Pos.
Bedienings- en displayelement
Functie Gedwongen geleiding in smalle gang.
Knop "gedwongen 106 geleiding in- / uitschakelen"
107 Bestuurdersdisplay
108
Knop "submenu beëindigen"
109
Cursortoetsen voor bijzondere functies
110 Indicatielampjes Functietoetsen F1 F6
112
Numeriek toetsenbord
11.14 NL
111
Railgeleiding: t – Plaatst het aandrijfwiel in de rechtuit-stand. Inductieve geleiding: – Activeert het invoegproces (en frequentieselectie bij multifrequentie). Weergave van functies, bedrijfsinformatie en t waarschuwingen. Menu-omschakeling: Bij het indrukken van de knop "submenu beëindigen" gaat men van het menu dat t op dat moment op het bestuurdersdisplay wordt getoond naar een hoger menu. Bedienings- en instelmogelijkheden voor t standaardfuncties (bijv. klokinstelling) en extra functies (bijv. hefhoogteselectie). Aanwijzing: t Is alleen van belang voor de klantenservice van de producent. – Zone-omschakeling hefhoogteselectie. t – Zone-omschakeling magazijnnavigatie. Bedienings- en instelmogelijkheden voor standaardfuncties (bijv. klokinstelling) en extra t functies (bijv. hefhoogteselectie, handmatig invoeren van gegevens voor de magazijnnavigatie).
95
5
106
107
108
109
110
112
111
113
105 114 8 115 116 9 117 20
23
Pos.
21
22
Bedienings- en displayelement
118
104
119
120
Functie Besturing hydraulische functies bijvoorbeeld:
Bedieningshendel 113 "hydraulische functies”
114 Schakelaar "optie" 115 Greep 116 Toets "claxon" 117 Armsteun 118 Bedieningspaneel Toets "draaien vorkenbord"
120
Toets "schuiven aanbouwapparaat"
11.14 NL
119
– Lastopnamemiddel heffen en neerlaten, t – Vorkenbord draaien in combinatie met de toets "vorkenbord draaien" (119) – Aanbouwapparaat draaien in combinatie met de toets "aanbouwapparaat draaien" (120). o Schakelaar voor optionele functies. Greep met bedieningshendel "hydraulische t functies" en toets "claxon". Activeert de claxon, activeert een akoestisch t waarschuwingssignaal. t De truckfuncties kunnen via het bedieningspaneel t worden aangestuurd. Schakelt de bedieningshendel "hydraulische t functies" om op het draaien van het vorkenbord. Schakelt de bedieningshendel "hydraulische t functies" om op het schuiven van het aanbouwapparaat.
96
2.2
Indicaties in het chauffeursdisplay 121
122
123 0h
124 125 07:48
126
127
128
129
130
ETX 5xx IF FNxxxx
P
xx m xx
131 132
kg
133 134 135 136 104
Pos.
Pictogr displayelement am
137
138
Functie Intern transportmiddel gebruiksklaar.
121
122
"Tijd"
t Indicatie van de tijd.
11.14 NL
123
Waarschuwingsindic Geeft aan dat het interne transportmiddel atie "parkeerrem t stilstaat geactiveerd" Parkeerrem (aandrijfwielrem) is geactiveerd. Toont het aantal bedrijfsuren sinds de "Bedrijfsuren" t eerste inbedrijfstelling.
97
121
122
123 0h
124 125 07:48
126
127
128
129
130
ETX 5xx IF FNxxxx
P
xx m xx
131 132
kg
133 134 135 136 104
Pos. 124
124
Symbo displayelement ol
137
138
functie
Toont de momentane stuurhoek ten opzichte van de middenstand. Railgeleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende symbolen: „Intern Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel transportmiddel gedwongen wordt geleid geleid (met en een gangsignaal is ontvangen. gangherkenning)“ Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel gedwongen wordt geleid en er geen gangsignaal is ontvangen. Stuurhoekindicatie
o – Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Zodra het interne transportmiddel een gangsignaal ontvangt, wordt het symbool „Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“ vervangen door het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“.
11.14 NL
„Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“
t
98
Pos.
Symbo displayelement functie ol Inductieve geleiding: Stuurhoek-indicatie wordt vervangen door de volgende symbolen: Symbool licht op, zodra het interne „Inspoorproces loopt“ transportmiddel op de geleidedraad is ingespoord. Symbool licht op, zodra het interne „Intern transportmiddel op de geleidedraad transportmiddel geleid (met gedwongen wordt geleid en een gangherkenning)“ gangsignaal is ontvangen. „Intern Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel transportmiddel op de geleidedraad geleid (zonder gedwongen wordt geleid en er geen gangherkenning)“ gangsignaal is ontvangen. – Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Zodra het interne transportmiddel een gangsignaal ontvangt, wordt het symbool „Intern transportmiddel geleid (zonder gangherkenning)“ vervangen door het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“. o Symbool licht op, zodra het intern transportmiddel op de geleidedraad met de sleutelschakelaar uit- en opnieuw werd ingeschakeld.
124
„Intern transportmiddel niet geleid“
11.14 NL
„Afwijking van de geleidedraad“
– Intern transportmiddel verder in de smalle gang verplaatsen. – Symbool „Intern transportmiddel nicht geleid“ wordt vervangen door het symbool „Insporen actief“. – Zodra het intern transportmiddel op de geleidedraad is ingespoord en een geldig gangsignaal heeft ontvangen, gaat het symbool „Intern transportmiddel geleid (met gangherkenning)“ branden. Symbool licht op, zodra het interne transportmiddel ongecoördineerd van de geleidedraad en zodoende van de gedwongen geleiding is afgeweken.
99
122
121
123 0h
124 125 07:48
126
127
128
129
130
ETX 5xx IF FNxxxx
P
xx m xx
131 132
kg
133 134 135 136 104
Pos.
125
126
127
Pictogr displayelement am
Functie
+
11.14 NL
129
138
Display: – trucktype "Truckeigenschappen" t – truckuitrusting (IG / RG) – serienummer Geeft na de afstelling de hefhoogte van "Totale heffing" t het lastopnamemiddel aan. Afstellen Geeft opdracht tot het heffen van de t "hoofdheffing heffen" hoofdheffing. Afstellen Geeft opdracht tot het neerlaten van de "hoofdheffing t hoofdheffing. neerlaten" Geeft de laadtoestand van de batterij t weer (balkindicatie). Batterijontlaadindicatie Toont de laadtoestand van de batterij o 75% (restcapaciteit in procent). De actueel op het bestuurdersdisplay Niveau in t weergegeven niveau in de menustructuur menustructuur krijgt een donkere achtergrond. Geeft aan dat het toegestane watergehalte in de hydraulische olie is overschreden. De hydraulische olie moet "Hydraulische olie worden vervangen. Contact opnemen o verversen" met de service van de producent. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. -
128
137
100
Pos.
Pictogr displayelement am
Functie
Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het waarschuwingsveld van het personenbeveiligingssysteem in de smalle gang bevinden, zie "Obstakels Waarschuwingsindic en / of personen in het atie o waarschuwingsgebied" op pagina 243. "waarschuwingsveld overtreding" Het interne transportmiddel wordt afgeremd. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). – Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem in de smalle gang bevinden, zie "Obstakels en / of personen in het Waarschuwingsindic veiligheidsgebied" op pagina 244. atie o – Geeft aan dat de vrijgavefrequentie "veiligheidsveldovertr voor de stationaire eding" personenbeveiligingsinstallatie ontbreekt.
130
Indicatie "cyclustest uitvoeren"
131
132
kg
"Weegfunctie" "Basisstand aanbouwapparaat"
Het interne transportmiddel wordt afgeremd. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). Geeft het gewicht van de opgenomen last o weer in kg. Indicatie van de basisstand van het aanbouwapparaat, zie t "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. Horizontale positionering, zie "Horizontale o positionering (o)" op pagina 280.
11.14 NL
Stapelindicatie van de functie "horizontale positionering"
o
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Geeft aan dat de cyclustest van het personenbeveiligingssysteem moet worden uitgevoerd (om 24 uur), zie "Cyclustest" op pagina 242.
101
121
122
123 0h
124 125 07:48
126
127
128
129
130
ETX 5xx IF FNxxxx
P
xx m xx
131 132
kg
133 134 135 136 104
Pos. 133
134
138
Functie
"Geleidingsdraadher IG-sensoren, die de geleidingsdraad o kenning" hebben herkend gaan branden. Intern transportmiddel gebruiksklaar. "Dodemansknop niet t ingedrukt" Dodemansknop niet ingedrukt. "NOODSTOPIntern transportmiddel gebruiksklaar. schakelaar t NOODSTOP-schakelaar bediend. ingedrukt" Haas: t – Maximale snelheid. Indicatie van de mogelijke rijsnelheid:
t
Schildpad: – Sluipsnelheid.
11.14 NL
135
Pictogr displayelement am
137
102
Pos.
Pictogr displayelement am
Functie Gebeurtenis- en / of informatiemeldingen worden op het bestuurdersdisplay weergegeven.
136
137
138 t o IF RG
2.3
Z
Waarschuwingsindic atie "servicemodus is t Het interne transportmiddel wordt actief" afgeremd. De rijsnelheid wordt beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). Een IG-sensor van het interne transportmiddel heeft bij de inductieve geleiding het vastgelegde niveaubereik van de geleidingsdraad verlaten. Waarschuwingsindic o atie "IG-storing" Er wordt direct een NOODSTOP voor het interne transportmiddel gestart (zie "IGnoodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752)" op pagina 222). "Functiepictogrammen"(t). Beschrijving van de functiepictogrammen, zie "Functiesymbolen in het chauffeursdisplay" op pagina 108. Pictogrammen voor "hefhoogteselectie" of "horizontale positionering" (o), zie "Hefhoogteselectie (o)" op pagina 265 of zie "Horizontale positionering (o)" op pagina 280. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering Inductieve geleiding Railgeleiding
Bedrijfsurenteller Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
11.14 NL
De bedrijfsuren worden geteld, als het interne transportmiddel bedrijfsklaar en de dodemansknop ingedrukt is.
103
2.4
Z
Batterijverbruik-indicator „Balkindicatie“ De batterij-ontlaadindicator / ontlaadbewaker wordt standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker door de klantenservice van de producent worden ingesteld. Als dit niet gebeurd kan de batterij door diepteontlading worden beschadigd. OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 78. Voorwaarden – Batterijstekker aansluiten op intern transportmiddel. – Batterijdeksel sluiten. – Bestuurdersplaats betreden, zie "In- en uitstappen" op pagina 122.
107 8 9 23
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule (23) houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop van de ISM-toegangsmodule (23) indrukken (o). Op het bestuurdersdisplay (107) geeft de batterij-laadindicatie de beschikbare capaciteit van de batterij aan. Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
11.14 NL
Z
104
2.4.1 Batterijverbruik-bewaker bij balkindicatie
Z
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is (restcapaciteit) ontladen, wordt het batterijpictogram op het bestuurdersdisplay als leeg en knipperend weergegeven. Er verschijnt daarover een indicatie op het bestuurdersdisplay. Heffen van het lastopnamemiddel is niet meer mogelijk. Batterijpictogram Brandt continu
Knippert
Betekenis Batterij is geladen. – Hoe meer balken de batterij-ontlaadindicator toont, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. Opladen van batterij wordt aanbevolen. – Afhankelijk van het batterijtype knippert het pictogram van de batterij-ontlaadindicator bij één of twee resterende balken. Batterij opladen noodzakelijk (restcapaciteit onderschreden). – Het pictogram van de batterij-ontlaadindicator geeft geen balk aan. – Het lastopnamemiddel kan niet meer worden opgeheven. De functie "heffen" wordt door de besturing geblokkeerd.
11.14 NL
De functie „heffen“ wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij: – tot ten minste 40 % (twee balken) is geladen bij natte batterijen. – tot ten minste 50 % (drie balken) is geladen bij gel-batterijen.
105
2.5
Z
Batterijverbruik-indicator „Procentuele indicatie“ (o) De batterij-ontlaadindicator / ontlaadbewaker wordt standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker door de klantenservice van de producent worden ingesteld. Als dit niet gebeurd kan de batterij door diepteontlading worden beschadigd.
-
+
75%
OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 78. Voorwaarden – Batterijstekker aansluiten op intern transportmiddel. – Batterijdeksel sluiten. – Bestuurdersplaats betreden, zie "In- en uitstappen" op pagina 122.
107 8 9 23
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule (23) houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop van de ISM-toegangsmodule (23) indrukken (o).
11.14 NL
Op het bestuurdersdisplay (107) geeft de batterij-laadindicatie de beschikbare capaciteit van de batterij aan.
106
2.5.1 Batterijverbruik-bewaker bij procentindicatie (o)
Z
Als een batterij onder de 31 % bij natte batterijen of 41 % bij gelbatterijen leeg is (restcapaciteit), wordt het batterijpictogram knipperend op het bestuurdersdisplay weergegeven. Heffen van het lastopnamemiddel is onder de 21 % bij natte batterijen of 31 % bij gelbatterijen niet meer mogelijk. Batterijontlaadbewaker bij natte batterijen (PB):
Z
Batterijpictogra Procentindicati Betekenis m e Batterij is geladen. Brandt continu 100 % - 31 % – Hoe groter de procent-indicatie, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. 30 % - 21 % Opladen van batterij wordt aanbevolen. Batterij opladen noodzakelijk (restcapaciteit onderschreden). Knippert 20 % - 0 % – Het lastopnamemiddel kan niet meer worden opgeheven. De functie "heffen" wordt door de besturing geblokkeerd. De functie "heffen" wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minimaal voor 40 % is geladen. Batterijontlaadbewaker bij gelbatterijen:
De functie "heffen" wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minimaal voor 50 % is geladen.
11.14 NL
Z
Batterijpictogra Procentindicati Betekenis m e Batterij is geladen. Brandt continu 100 % - 41 % – Hoe groter de procent-indicatie, hoe hoger de restcapaciteit van de batterij. 40 % - 31 % Opladen van batterij wordt aanbevolen Batterij opladen noodzakelijk (restcapaciteit onderschreden). Knippert 30 % - 0 % – Het lastopnamemiddel kan niet meer worden opgeheven. De functie "heffen" wordt door de besturing geblokkeerd.
107
2.6
Z
Functiesymbolen in het chauffeursdisplay Werkwijze De knop "functies" (104) onder de pictogrammen (137) op het bestuurdersdisplay activeren resp. bevestigen de functie, die daarmee is verbonden. Het pictogram (137) krijgt daarbij een donkere achtergrond. Hieronder worden de pictogrammen van de weergegeven functies beschreven.
137
104
Pictogram en betekenis Functie Standaard-aanbouwapparaat vorkbediening Pictogram "menuOmschakeling van de actueel op het omschakeling synchroon t bestuurdersdisplay weergegeven menu draaien" naar de functies "synchroon draaien". Menu-omschakeling: Nadat de toets "menu-omschakeling synchroon draaien" is ingedrukt, wisselt het op het Toets "menubestuurdersdisplay weergegeven menu omschakeling synchroon t naar "synchroon draaien", zie draaien" "Tegelijkertijd schuiven - draaien buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 180. Geeft aan dat het vorkenbord met de Pictogram "vork hand synchroon naar links kan worden handmatig synchroon t gedraaid en het aanbouwapparaat naar naar links draaien" rechts kan schuiven. Activeert het met de hand synchroon draaien van het vorkenbord naar links en het schuiven van het aanbouwapparaat naar rechts. Toets "vork handmatig t De schuifbeweging van het aanbouwapparaat wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Handmatig draaien en reachen (t)" op pagina 182.
11.14 NL
synchroon naar links draaien"
108
Pictogram en betekenis Pictogram "vork handmatig synchroon naar rechts draaien"
Toets "vork handmatig synchroon naar rechts draaien"
Pictogram "vork automatisch synchroon naar links draaien"
Toets "vork automatisch synchroon naar rechts draaien"
Pictogram "vork automatisch synchroon naar rechts draaien"
Toets "vork automatisch synchroon naar rechts draaien" Pictogram "handmatig synchroon draaien tot de vork in middelste stand staat"
11.14 NL
Toets "handmatig synchroon draaien tot de vork in middelste stand staat"
Functie Geeft aan dat het vorkenbord met de hand synchroon naar rechts kan worden t gedraaid en het aanbouwapparaat naar links kan schuiven. Activeert het met de hand synchroon draaien van het vorkenbord naar rechts en het schuiven van het aanbouwapparaat naar links. t De schuifbeweging van het aanbouwapparaat wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Handmatig draaien en reachen (t)" op pagina 182. Geeft aan dat het vorkenbord automatisch synchroon naar links kan o worden gedraaid en het aanbouwapparaat naar rechts kan schuiven. Activeert het automatisch synchroon draaien van het vorkenbord naar links en o het schuiven van het aanbouwapparaat naar rechts, zie "Automatisch draaien en reachen (o)" op pagina 184. Geeft aan dat het vorkenbord automatisch synchroon naar rechts kan o worden gedraaid en het aanbouwapparaat naar links kan schuiven. Activeert het automatisch synchroon draaien van het vorkenbord naar rechts en het schuiven van het o aanbouwapparaat naar links, zie "Automatisch draaien en reachen (o)" op pagina 184. Geeft aan dat het vorkenbord met de hand 90° synchroon kan worden o gedraaid en het aanbouwapparaat in de middelste stand kan schuiven. Activeert het handmatige 90° synchroon draaien van vorkenbord en het schuiven van het aanbouwapparaat in de middelste stand. o De schuifbeweging van het aanbouwapparaat wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Handmatig synchroon draaien tot de vork in middelste stand (o)" op pagina 186.
109
Toets "automatisch synchroon draaien tot de vork in middelste stand staat"
Functie Geeft aan dat het vorkenbord automatisch 90° synchroon kan worden o gedraaid en het aanbouwapparaat in de middelste stand kan schuiven. Activeert het automatisch 90° synchroon draaien van vorkenbord en het schuiven van het aanbouwapparaat in de o middelste stand, zie "Automatisch synchroon draaien tot de vork in middelste stand (o)" op pagina 188.
Pictogram en betekenis Functie Aanbouwapparaat, vorkverstelling / sideshift Omschakeling van de actueel op het Pictogram "menubestuurdersdisplay weergegeven menu omschakeling o naar de functies "menu-omschakeling vorkverstelling / sideshift" vorkverstelling / sideshift". Menu-omschakeling: Nadat de toets Toets "menu"menu-omschakeling vorkverstelling / omschakeling o sideshift" is ingedrukt, wisselt het op het vorkverstelling / sideshift" bestuurdersdisplay weergegeven menu naar "vorktandenverstelling / sideshift". Pictogram "symmetrische Geeft aan dat de symmetrische o vorkverstelling" vorkverstelling mogelijk is. Activeert de symmetrische vorkverstelling. Toets "symmetrische o Deze hydraulische functie wordt vorkverstelling" bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies". Pictogram "menuOmschakeling van de actueel op het omschakeling bestuurdersdisplay weergegeven menu o asymmetrische naar de functies "menu-omschakeling vorkverstelling" asymmetrische vorkverstelling". Menu-omschakeling: Nadat de toets Toets "menu"menu-omschakeling asymmetrische omschakeling vorkverstelling" is ingedrukt, wisselt het o asymmetrische op het bestuurdersdisplay weergegeven vorkverstelling" menu naar "asymmetrische vorkverstelling". Pictogram Geeft aan dat de vorkverstelling van de "vorkverstelling linker o linker vork mogelijk is. vork" Activeert de vorkverstelling van de linker vork. Toets "vorkverstelling o Deze hydraulische functie wordt linker vork" bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies".
110
11.14 NL
Pictogram en betekenis Pictogram "automatisch synchroon draaien tot de vork in middelste stand staat"
Pictogram en betekenis Pictogram "vorkverstelling rechter vork" Toets "vorkverstelling rechter vork" Pictogram "sideshift vorken"
o
Geeft aan dat de vorkverstelling van de rechter vork mogelijk is. Activeert de vorkverstelling van de rechter vork.
o Deze hydraulische functie wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies". Geeft aan dat de vorken naar links of o rechts kunnen worden verschoven. Activeert de sideshift van de vorken. Deze hydraulische functie wordt o bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Sideshift van de vorktanden (o)" op pagina 246.
11.14 NL
Toets "sideshift vorken"
Functie
111
Pictogram en betekenis Functie Personenbeveiligingssysteem (PBS) – Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem in de smalle gang bevinden, zie "Obstakels en / of personen in het Pictogram veiligheidsgebied" op pagina 244. "veiligheidsveldovertredin o – Geeft aan dat de vrijgavefrequentie g" voor de stationaire personenbeveiligingsinstallatie ontbreekt. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Overbrugt de veiligheidsfunctie en maakt sluipsnelheid (2,5 km/h) mogelijk bij voldoende veiligheidsafstand tot de Toets hindernis, zie "Obstakels en / of "veiligheidsveldovertredin o personen in het veiligheidsgebied" op g" pagina 244.
Pictogram en betekenis Functie Aanbouwapparaat, vorkneiging, speciaal aanbouwapparaat
112
11.14 NL
De rijfunctie wordt bestuurd met het rijpedaal en de rijrichtingsschakelaar. Geeft aan dat er zich personen / hindernissen in het waarschuwingsveld van het personenbeveiligingssysteem in de smalle gang bevinden, zie "Obstakels Pictogram en / of personen in het "waarschuwingsveldovert o waarschuwingsgebied" op pagina 243. reding" Het interne transportmiddel wordt afgeremd. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). Geeft aan dat de cyclustest van het personenbeveiligingssysteem moet worden uitgevoerd (om 24 uur), zie "Cyclustest" op pagina 242. Pictogram "bevestiging o cyclustest" Het interne transportmiddel wordt afgeremd. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). Toets "bevestiging Start de automatische uitvoering van de o cyclustest" cyclustest.
Pictogram en betekenis Pictogram "vorkneiging" Toets "vorkneiging" Pictogram "speciaal aanbouwapparaat" Toets "speciaal aanbouwapparaat"
Functie o Geeft aan dat de vorkneiging mogelijk is. Activeert het neigen van de vorken. o Deze hydraulische functie wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies". Geeft weer dat het speciale o aanbouwapparaat kan worden bediend. Activeert de bediening van het speciale aanbouwapparaat. o Deze hydraulische functie wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies".
Pictogram en betekenis Functie Aanbouwapparaat, vorkbediening, speciaal aanbouwapparaat Pictogram "2e Geeft aan dat de functie "2e o instapeldiepte" mogelijk is. instapeldiepte" Activeert de 2e instapeldiepte van de telescoopvorken. Deze hydraulische functie wordt o bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Dubbel telescoperende vorken (o)" op pagina 255.
11.14 NL
Toets "2e instapeldiepte"
113
Pictogram en betekenis
Functie Waarschuwingen Verschijnt op het moment dat de hefuitschakeling is geactiveerd in Pictogram "uitsluitend verband met lage batterijcapaciteit. vooruit / achteruit rijden t mogelijk door lage Het interne transportmiddel kan alleen batterijcapaciteit" nog maar vooruit of achteruit worden gereden. Bevestigt de hefuitschakeling op grond Toets "bevestiging van lage batterijcapaciteit en geeft de hefuitschakeling t rijfunctie vrij. vanwege batterijDe rijfunctie wordt bestuurd met het ontlading" rijpedaal. Pictogram Verschijnt wanneer de automatische "hoogteafhankelijke o hefuitschakeling is geactiveerd. hefuitschakeling" Overbrugt de hefuitschakeling, zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 216.
Pictogram "daaluitschakeling"
Toets "overbrugging daalbegrenzing"
Pictogram "rijuitschakeling"
Toets "overbrugging rijuitschakeling"
Let op! o Er rekening worden gehouden met de minimale doorrijhoogten. Deze hydraulische functie wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies". Verschijnt op het moment dat de o automatische daaluitschakeling is geactiveerd. Overbrugt de daaluitschakeling, zie "Daaluitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 218. o Deze hydraulische functie wordt bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies". Verschijnt op het moment dat de automatische, hoogteafhankelijke rijo uitschakeling is geactiveerd, zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 214. Overbrugt het automatische, hoogteafhankelijke rij-uitschakeling, zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" o op pagina 214. De rijfunctie wordt bestuurd met het rijpedaal.
114
11.14 NL
Toets "overbrugging hefuitschakeling"
Pictogram en betekenis Pictogram "gangeindebeveiliging" Pictogram "submenu waarschuwingen" oproepen Toets "submenu waarschuwingen" oproepen Pictogram "submenu waarschuwingen" beëindigen
o
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand. Geeft aan dat meerdere waarschuwingen (zoals hefuitschakeling, t datum / tijd instellen, bedienerspecifieke instellingen etc.) zijn geactiveerd. t
Afzonderlijke waarschuwingen worden op het bestuurdersdisplay weergegeven.
t
Geeft aan dat het submenu waarschuwingen kan worden verlaten.
Toets "submenu waarschuwingen beëindigen"
t
Pictogram "submenu beëindigen"
t
Toets "submenu beëindigen"
t
Pictogram "batterijvergrendeling niet t geplaatst"
t
Menu-omschakeling: Nadat de toets "submenu waarschuwingen beëindigen" is ingedrukt, gaat men van het menu dat op dat moment op het bestuurdersdisplay wordt weergegeven naar een hoger menu. Geeft aan dat het submenu (bijv. datum / tijd instellen, bedienerspecifieke instellingen etc.) kan worden verlaten. Menu-omschakeling: Nadat de toets "submenu beëindigen" is ingedrukt, gaat men van het menu dat op dat moment op het bestuurdersdisplay wordt weergegeven naar het menu "truckfuncties". Verschijnt nadat het interne transportmiddel is ingeschakeld, maar er nog geen batterijvergrendeling is geplaatst. Overbrugt de indicatie "batterijvergrendeling niet geplaatst", zie "Sensoren "batterijvergrendeling" (o)" op pagina 86. Het interne transportmiddel kan met sluipsnelheid (0,8 km/h) worden gereden.
11.14 NL
Toets "rijden zonder batterijvergrendeling"
Functie Geeft weer dat de gangeindebeveiliging is geactiveerd.
115
Pictogram en betekenis
Functie Geleidingssystemen Geeft aan, dat inductieve geleiding door Pictogram "selectie o frequentie 1 mogelijk is (analoog verdere frequentie 1" frequenties, maximaal 5 stuks). Activeert de inductieve geleiding door Toets "selectie frequentie o frequentie 1 (automatisch verlaten van 1" het submenu na één seconde pauzetijd).
Pictogram en betekenis
Functie Opties Omschakeling van de actueel op het Pictogram "menubestuurdersdisplay weergegeven menu omschakeling werklamp / o naar de functies "menu-omschakeling ventilator" koplamp / ventilator". Toets "menuMenu-omschakeling: Nadat de toets omschakeling koplamp / "menu-omschakeling koplamp / ventilator" o ventilator" is ingedrukt, wisselt het op het bestuurdersdisplay weergegeven menu naar "koplamp / ventilator". Pictogram "werklamp Geeft aan dat de werklamp op het beschermdak" o beschermdak kan worden in- / uitgeschakeld. Toets "werklamp Schakelt de werklamp op het o beschermdak" beschermdak in of uit. Geeft aan dat de cockpitverlichting kan Pictogram o "cockpitverlichting" worden in- / uitgeschakeld. Toets "cockpitverlichting" Schakelt de cockpitverlichting in of uit. o
Toets "flitslicht beschermdak" Pictogram "puntstraler positionering" Toets "puntstraler positionering" Pictogram "achteruitrijlamp" Toets "achteruitrijlamp"
116
Geeft aan dat de flitslicht op het o beschermdak kan worden in- / uitgeschakeld. Schakelt het flitslicht op het o beschermdak in of uit. Geeft aan dat de puntstraler kan worden o in- / uitgeschakeld. Schakelt de puntstraler in of. uit. o o o
Pictogram "camera"
o
Toets "camera"
o
Geeft aan dat de achteruitrijlamp kan worden in- / uitgeschakeld. Schakelt de achteruitrijlamp in of. uit. Geeft aan dat de beelden van de camera op de monitor wordt weergegeven. Schakelt de camera in of uit. 11.14 NL
Pictogram "flitslicht beschermdak"
Pictogram en betekenis Pictogram "nulstelling indicatie weeginstallatie"
0
Inductieve geleiding Railgeleiding
t Duidt op de standaarduitvoering o Duidt op de optionele uitvoering
11.14 NL
IG RG
Toets "nulstelling indicatie weeginstallatie"
Functie Geeft aan dat de indicatie van de gewichtsmeting op NUL kan worden o gezet (tarreren), zie "Weegfunctie (o)" op pagina 295. Zet de gewichtsmeting op NUL. o
117
3
Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen in de gevarenzone van het interne transportmiddel Voordat de het interne transportmiddel in bedrijf wordt genomen, bediend of een last geheven, getransporteerd of neergelaten mag worden, dient de bediener zich ervan overtuigen dat er zich niemand in de gevarenzone bevindt. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.
3.1
Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling WAARSCHUWING!
11.14 NL
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (opties) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of andere gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (opties) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
118
3.1.1 Visuele controle van het hele interne transportmiddel op uiterlijke schade
11.14 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel controleren op schade. • Beschermdak controleren op beschadigingen. • Cockpit op beschadigingen controleren. • Sta- en opstapvlakken op slipvastheid en beschadigingen controleren. • Controleren of het lastopnamemiddel (vorken etc.) geen herkenbare beschadigingen heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Controleren of de afleider tegen statische oplading aanwezig is. • Controleren of afdekkingen en deksel goed vastzitten en of ze beschadigd zijn. • Controleren of de borden/plaatjes volledig en leesbaar zijn, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 42. • Controleren of bestuurdersstoel, rugleuning en bekleding beschadigd zijn. • Instelling van bestuurdersstoel controleren, indien nodig instellen (zie "Stoel instellen" op pagina 124). • Controleren of de veiligheidsgordel en gordelsluiting werken en niet beschadigd zijn, zie "Veiligheidsgordel controleren, omdoen en afdoen" op pagina 128. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes op de bedieningselementen "rijden" controleren. • Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes van de bedieningselementen "hydraulisch systeem" controleren. • Bedieningspaneel op beschadigingen controleren. • Instelling van het bedieningspaneel controleren, indien nodig instellen (zie "Hoogte-instelling van het bedieningspaneel" op pagina 126 en zie "Verstelling van de bedieningspaneel in de lengte" op pagina 127). • Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel goed werkt en niet is beschadigd. • Controleren of de kantelbeveiligingen aanwezig en goed ingesteld zijn (o), zie "Kantelbeveiliging" op pagina 69. • Bij gebruik van een aanbouwapparaat: Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen op beschadiging en slijtage controleren. • Bekleding in cockpit op beschadiging controleren (o). • Controleren of opties zoals spiegels, opbergvakken, grepen etc. goed werken en niet zijn beschadigd (o). • Controleren of de beschermdakafdekking goed is bevestigd en niet is beschadigd (o).
119
3.1.2 Visuele controle van het hydraulisch systeem Werkwijze • Controleer het hele interne transportmiddel aan de buitenzijde op lekkages: • bij de hydraulische cilinders controleren. • bij de hydraulische aansluitingen controleren. • Controleer leidingen. • Controleer slangen. WAARSCHUWING! Beschadigde / lekke hydraulische cilinders, aansluitingen, leidingen en slangen moeten vóór inbedrijfstelling worden vervangen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
11.14 NL
• Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd.
120
3.1.3 Visuele controle batterij Werkwijze • Batterij en batterijtrog op beschadigingen controleren. • Kabelaansluitingen van de batterijstekker op beschadiging controleren. • Batterijkabel en celverbinders op beschadigingen controleren. • Batterijstekker op beschadiging controleren. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of de batterijvergrendeling/batterijbevestiging aanwezig is en goed werkt. • Controleren of de batterij goed vastzit in het batterijvak. • Controleren of batterijdeksel en zijbekleding goed vastzitten en niet zijn beschadigd. 3.1.4 Visuele controle wielen
11.14 NL
Werkwijze • Aandrijfwiel en lastwielen op slijtage en beschadigingen controleren. • Bij railgeleiding controleren of de railgeleidingsrollen rond lopen, niet zijn versleten en beschadigd (o).
121
3.2
In- en uitstappen
139
140 Voorwaarden – Lastopnamemiddel volledig neergelaten.
Z
Werkwijze Het interne transportmiddel uitsluitend vanaf de linker truckkant met het gezicht naar het intern transportmiddel betreden of verlaten. • Voor het in- en uitstappen de greep (139) vasthouden en de opstapplaten (140) gebruiken. • Intern transportmiddel betreden of verlaten. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Het bedienen van het interne transportmiddel met meerdere personen in de bestuurdersplaats is verboden.
122
3.3
Bestuurdersplaats inrichten VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet geborgde bestuurdersstoel en nietgeborgd bedieningspaneel Een niet-geborgde bestuurdersstoel resp. een niet-geborgd bedieningspaneel kan tijdens het gebruik wegglijden en ongevallen veroorzaken. XBestuurdersstoel en bedieningspaneel moeten voor het gebruik van het interne transportmiddel vergrendeld zijn. XBestuurdersstoel en bedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik.
11.14 NL
Werkwijze • Bestuurderstoel en bedieningspaneel voordat u het voertuig gaat gebruiken zodanig instellen, dat alle bedieningselementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden. • Hulpmiddelen voor de verbetering van het zicht (spiegels, camerasystemen etc.) zo instellen, dat de werkomgeving veilig kan worden overzien.
123
3.3.1 Stoel instellen
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Voor uitvoeringen die hiervan afwijken gebruikt u de instelbeschrijving van de fabrikant. Bij de instelling erop letten, dat alle bedieningselementen goed toegankelijk zijn. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en gevaar voor de gezondheid Bij niet juist ingestelde bestuurdersstoel kunnen er ongevallen en gezondheidsschade worden veroorzaakt. XBestuurdersstoel niet instellen tijdens het rijden. XBestuurdersstoel moet na het instellen vergrendelen. XVoor inbedrijfstelling van het interne transportmiddel de individuele instelling van het bestuurdersgewicht controleren en indien nodig instellen. XGewichtsinstelhendel alleen aan de greep vasthouden; niet onder de gewichtsinstelhendel door grijpen.
Bestuurdersgewicht instellen
141
OPMERKING De bestuurdersstoel moet zijn ingesteld op het bestuurdersgewicht om een optimale stoelvering te bereiken. Bestuurdersgewicht bij onbelaste bestuurdersstoel instellen. Instelbereik van de stoelvering: 50 kg 130 kg. 142 143 144 145 Werkwijze • Gewichtsinstelhendel (143) in de pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terugplaatsen. Gewichtinstelling wordt op de minimale waarde gezet. • Gewichtsinstelhendel (143) in de richting van de pijl trekken, totdat het gewenste gewicht op de schaalverdeling is bereikt. • Gewichtsinstelhendel (143) in de uitgangspositie zetten.
11.14 NL
Het bestuurdersgewicht is ingesteld.
124
Rugleuning instellen Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Hendel (142) voor de instelling van de rugleuning trekken. • Neiging van de armleuning instellen. • Hendel (142) weer loslaten. Rugleuning wordt vergrendeld. Rugleuning is ingesteld. Zitpositie instellen VOORZICHTIG! Gevaar voor verwonding als bestuurderstoel niet is vastgezet Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. XBestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. XBestuurderstoel niet instellen tijdens het rijden. Werkwijze • Op de bestuurderstoel gaan zitten. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (144) in de richting van de pijl omhoog trekken. • Bestuurderstoel door vooruit of achteruit schuiven in de juiste zitpositie plaatsen. • Vergrendelingshendel voor het vastzetten van de bestuurdersstoel (144) laten vastklikken. Zitpositie is ingesteld. Armleuning instellen Werkwijze • Hoek van de armleuning (141) verstellen door het instelwiel (145) te draaien.
11.14 NL
De armleuning (141) is ingesteld.
125
3.3.2 Hoogte-instelling van het bedieningspaneel
Z
Het bedieningspaneel (118) kan verticaal met 90 mm in hoogte worden versteld. VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet-geborgd bedieningspaneel Een niet-geborgd bedieningspaneel kan tijdens het gebruik wegglijden en ongevallen veroorzaken. XBedieningspaneel moet voor het gebruik van het interne transportmiddel vergrendeld zijn. XBedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik.
Werkwijze 118 • Bedieningspaneel (118) vasthouden. • Hendel hoogteverstelling (146) tegen de klok in draaien. A • Bedieningspaneel (118) in de gewenste positie zetten. • Bedieningspaneel omhoog trekken, zie pijlrichting "A". B • Bedieningspaneel omlaag drukken, zie pijlrichting "B". • Hendel bedieningspaneelverstelling (146) met de klok mee draaien en het bedieningspaneel (118) bevestigen.
146
11.14 NL
De hoogte van het bedieningspaneel (118) is ingesteld.
126
3.3.3 Verstelling van de bedieningspaneel in de lengte
Z
Het bedieningspaneel (118) kan horizontaal met 200 mm worden versteld. VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet-geborgd bedieningspaneel Een niet-geborgd bedieningspaneel kan tijdens het gebruik wegglijden en ongevallen veroorzaken. XBedieningspaneel moet voor het gebruik van het interne transportmiddel vergrendeld zijn. XBedieningspaneel niet verstellen tijdens het gebruik. 118 Werkwijze • Bedieningspaneel (118) vasthouden. • Hendel lengteverstelling (147) omhoog trekken. B • Bedieningspaneel (118) in de gewenste positie zetten. • Bedieningspaneel naar rechts drukken, zie pijlrichting "A". • Bedieningspaneel naar links trekken, zie pijlrichting "B". • Hendel lengteverstelling (147) loslaten en het bedieningspaneel (118) laten vastklikken.
A
147
11.14 NL
Het bedieningspaneel (118) is horizontaal ingesteld.
127
3.4
Veiligheidsgordel controleren, omdoen en afdoen WAARSCHUWING! Verhoogd letselgevaar bij het rijden zonder veiligheidsgordel Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt omgedaan of wordt veranderd, kunnen personen letsel oplopen bij een ongeval. XVoor iedere beweging van het interne transportmiddel eerst de veiligheidsgordel omdoen. XGeen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. XBeschadigde of niet werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door vakpersoneel. XVeiligheidsgordels moeten na ieder ongeval worden vervangen. XBij namontage en reparaties uitsluitend originele vervangingsonderdelen gebruiken. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XHet interne transportmiddel stilleggen totdat er een goed werkende veiligheidsgordel is gemonteerd. OPMERKING De bediener moet dagelijks voor het gebruik van het interne transportmiddel eerst de toestand van de veiligheidsgordel controleren en controleren of hij goed werkt. Veiligheidsgordel beschermen tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en regelmatig reinigen. Ontdooi een bevroren gordelsluiting of gordelspanner en droog hem om opnieuw bevriezen te vermijden. De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C.
11.14 NL
Z
128
Veiligheidsgordel controleren Werkwijze • Controleren of de bevestigingspunten niet versleten of beschadigd zijn. • Afdekking op beschadiging controleren. • Veiligheidsgordel helemaal uit de gordelspanner trekken en controleren of hij beschadigd is (losgeraakte naden, rafels en scheuren). • Controleren of de gordelsluiting werkt en of de veiligheidsgordel zonder problemen door de gordelspanner wordt getrokken. Blokkeerautomaat testen
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond parkeren. • Veiligheidsgordel er met een ruk uittrekken. De blokkeerautomaat moet het uittrekken van de gordel blokkeren.
11.14 NL
De veiligheidsgordel is gecontroleerd.
129
148 149
Veiligheidsgordel omdoen Werkwijze VOORZICHTIG! Gevaar door te lange gordel Wanneer de veiligheidsgordel te lang is biedt deze weinig bescherming als men op de voorste rand van de stoel zit. XVeiligheidsgordel zo strak mogelijk tegen het lichaam houden. • Op de bestuurdersstoel gaan zitten, zodat de rug tegen de rugleuning steunt. • Veiligheidsgordel zonder schokken uit de gordelspanner trekken. • Veiligheidsgordel nauw om het lichaam leggen en over het bovenbeen plaatsen. Veiligheidsgordel daarbij niet draaien. • Slotklep (149) in het slot (148) steken en vergrendelen. Veiligheidsgordel is omgedaan Veiligheidsgordel afdoen Werkwijze • Slotklep (149) met één hand vasthouden. • Rode knop op slot (148) indrukken. • Slotklep (149) met de hand terugleiden in de gordelspanner.
11.14 NL
Veiligheidsgordel is afgedaan
130
Correct gedrag bij kantelen van het interne transportmiddel
WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gedrag bij kantelen van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel dreigt te kantelen, mag de bediener niet van het interne transportmiddel springen en geen lichaamsdelen buiten de cockpit houden. De bediener: Xmag in geen geval de bestuurdersstoel verlaten, Xmag niet van het interne transportmiddel springen, Xmoet zich met beide handen vasthouden in de cockpit, Xmoet zich met de voeten afzetten, Xhet lichaam in tegen de valrichting in neigen, Xmag de veiligheidsgordel niet losmaken.
131
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijwegen en werkzones Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig. GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. OPMERKING
11.14 NL
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
132
Rijoppervlak Het rijoppervlak waarop het interne transportmiddel wordt gebruikt moet goed worden onderhouden, om veilig te stellen dat de onder de bestaande omgevingsvoorwaarden de te verwachten tracties voor het rijden, sturen en remmen aanwezig zijn.
11.14 NL
De gegevens op het typeplaatje van het interne transportmiddel zijn gebaseerd op een horizontaal en droog rijoppervlak. Andere bodemgesteldheden hebben eventueel een negatief effect op de stabiliteit van het interne transportmiddel. Daarvoor moeten het nominaal vermogen (bijvoorbeeld reductie van de snelheid, etc.) van het intern transportmiddel worden aangepast.
133
Bodem en bodemgesteldheid De bodem, waarop interne transportmiddelen worden gebruikt, moet horizontaal en glad zijn. In deze zone mogen geen spleten, bodemontwateringen etc. aanwezig zijn. De bodem moet op de juiste manier worden gereinigd, om hem vrij van vuil, hindernissen en vloeistoffen te houden, die het veilig gebruik van het interne transportmiddel beperken. VOORZICHTIG! In de zones waarin interne transportmiddelen worden gebruikt zijn hellingen verboden. OPMERKING
11.14 NL
Gevaar van materiële schade aan componenten van het interne transportmiddel door statische oplading Het gebruik van het interne transportmiddel op een ondergrond met een ontlaadweerstand van meer dan 106ȍ kan op grond van statische oplading leiden tot schade aan elektrische componenten (besturing, bedieningspaneel, ...). XIntern transportmiddel uitsluitend op ondergronden met een ontlaadweerstand van minder dan 106ȍ gebruiken. XDe afleider tegen statische oplading moet tijdens het gebruik contact maken met de ondergrond.
134
Gedrag tijdens het rijden De bediener moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. De bediener moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, op onoverzichtelijke plaatsen en bij het inrijden en verlaten van de smalle gang. De bediener moet altijd een veilige remafstand aanhouden tot de trucks die zich in de rijrichting gezien vóór hem bevinden en hij moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling remmen (m.u.v. bij gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijk plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel. WAARSCHUWING! Gedrag bij kantelen van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel dreigt te kantelen, mag de bediener niet van het interne transportmiddel springen en geen lichaamsdelen buiten de cockpit houden. De bediener: Xmag in geen geval de bestuurdersstoel verlaten, Xmag niet van het interne transportmiddel springen, Xmoet zich met beide handen vasthouden in de cockpit, Xmoet zich met de voeten afzetten, Xhet lichaam in tegen de valrichting in neigen, Xmag de veiligheidsgordel niet losmaken. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door elektromagnetische storingen Sterke magneten kunnen elektronische componenten, bijvoorbeeld Hall-sensoren, storen en ongevallen veroorzaken. XGeen magneten meenemen in het bedieningsbereik van het interne transportmiddel. Uitgezonderd zijn in de handel gebruikelijke, zwakke hechtmagneten voor het bevestigen van notitiebriefjes.
135
Zichtverhoudingen bij het rijden buiten de smalle gang De bediener moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat wordt gereden. Wanneer lasten worden getransporteerd die het zicht beïnvloeden, moet de last zich aan de achterkant van het rijdende interne transportmiddel bevinden (intern transportmiddel aandrijfrichting rijden, zie "Rijden" op pagina 154). Als dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon assisteren en naast het interne transportmiddel lopen, zodat deze de rijbaan kan inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bediener kan houden. In dit geval mag er alleen met loopsnelheid en bijzonder voorzichtig worden gereden. Het interne transportmiddel moet direct tot stilstand worden gebracht, zodra het oogcontact tussen de seiner en de bediener verloren gaat. Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze hulpmiddelen. Rijden over hellingen WAARSCHUWING! Rijden op hellingen is verboden. Het rijden op laadbruggen laadplaten en laadplatforms is verboden WAARSCHUWING! Rijden op laadbruggen laadplaten en laadplatforms is verboden. Trekken van aanhangers en wegslepen van andere trucks VOORZICHTIG!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt voor het trekken van een aanhanger en het wegslepen van andere voertuigen!
136
Liften inrijden Er mag uitsluitend in liften worden gereden wanneer de liften voldoende draagvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet voor het inrijden van liften worden gecontroleerd. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen de lift pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig is neergezet, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel. Veiligheidskooien WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving. In de afzonderlijke landen kan het gebruik van veiligheidskooien op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit vrijgegeven. XVoor het gebruik de nationale toezichtsautoriteiten vragen.
137
Toestand van de te transporteren last De bediener moet controleren of de last zich in een goede staat bevindt. Er mogen uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten worden getransporteerd. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen. WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen bij transport van vloeibare lasten De volgende gevaren kunnen bij het transport van vloeibare lasten ontstaan: Morsen van vloeistoffen. Verandering van het lastzwaartepunt door schokkende hef- en rijbewegingen en eventueel daardoor vallende last. Beperking van de stabiliteit van het interne transportmiddel door verschoven of instabiele lasten. XAanwijzingen in de paragraaf "Last transporteren" in acht nemen, zie "Last transporteren" op pagina 201. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen en kantelen bij het transport van hangende of pendelende lasten Het transporteren van hangende en pendelende lasten kan de stabiliteit van het interne transportmiddel verminderen. Bovendien bestaat voor personen en componenten in de omgeving van het interne transportmiddel het gevaar, dat deze door pendelende lasten letsels oplopen resp. worden beschadigd. XHet transporteren van hangende lasten is verboden. XHet transporteren van pendelende lasten is verboden.
138
4.2
Gebruiksklaar maken Intern transportmiddel inschakelen Voorwaarden – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling uitvoeren, zie "Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 118. – Batterijstekker aansluiten op intern transportmiddel. 23 8 – Batterijvergrendeling correct plaatsen en vergrendelen. – Zijbekledingen correct plaatsen en vergrendelen. – Batterijdeksel sluiten, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76. – Bestuurdersplaats betreden, zie "In- en uitstappen" op pagina 122.
Z
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) door draaien ontgrendelen. Wanneer tijdens het inschakelen een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODUIT-schakelaar (9) worden ingedrukt. Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurafstelling, zijn toegestaan. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule (23) houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop van de ISM-toegangsmodule (23) indrukken (o). Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat in de rechtuit-stand.
11.14 NL
Z
9
139
4.3
Z
Z
Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o) Optioneel kan de gebruiksklare toestand met een extra 5-cijferige toegangscode (van 00001 tot 99999) worden gerealiseerd. Er kunnen maximaal 99 verschillende toegangscodes worden ingesteld. De toegangscodes kunnen door de klantenservice van de producent worden ingesteld. In de leveringstoestand is de toegangscode 12345. Voor het inschakelen van het interne transportmiddel wordt naast de toegangscode ook de sleutelschakelaar / ISM-toegangsmodule (o) gebruikt. In combinatie met de optie "bedienerspecifieke instelling" kunnen aan de verschillende toegangscodes voorgedefinieerde rijprogramma's, hydraulische programma's en verschillende autorisaties worden toegewezen (zie "Bedienerspecifieke instellingen (o)" op pagina 256).
11.14 NL
Mogelijk autorisatieniveaus: – "Bediener"-toegangscode zonder autorisatie voor het wijzigen van bedienerspecifieke instellingen. – "Bediener"-toegangscode met autorisatie voor het wijzigen van bedienerspecifieke instellingen. – "Master"-toegangscode met autorisatie voor het wijzigen van de bedienerspecifieke instellingen van de geselecteerde "bediener"-toegangscode.
140
Intern transportmiddel inschakelen Voorwaarden – Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling uitvoeren, zie "Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 118. – Batterijstekker aansluiten op intern transportmiddel. 23 8 – Batterijvergrendeling correct plaatsen en vergrendelen. – Zijbekledingen correct plaatsen en vergrendelen. – Batterijdeksel sluiten, zie "Batterij vrijmaken" op pagina 76. – Bestuurdersplaats betreden, zie "In- en uitstappen" op pagina 122.
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) door draaien ontgrendelen. Wanneer tijdens het inschakelen een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet onmiddellijk de NOODUIT-schakelaar (9) worden ingedrukt. Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurafstelling, zijn toegestaan. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) steken en helemaal naar rechts draaien. • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule (23) houden en afhankelijk van de instelling op de groene knop van de ISM-toegangsmodule (23) indrukken (o).
11.14 NL
Z
9
141
Z
Z
150 151 152 Werkwijze • In het chauffeursdisplay (107) verschijnt de vraag om de toegangscode van 5 cijfers in te voeren. Voer de ***** toegangscode in: Als de juiste toegangscode niet wordt ingevoerd zijn alle functies van het interne transportmiddel geblokkeerd. 107 153 112 154 • Bedien de knop „Selecteren“ (151) in het cursorveld. • Toegangscode met 5 teken invoeren met het numerieke toetsenbord (112). Ieder cijfer van de vijfcijferige toegangscode kan via de cursortoets (150,152) worden bereikt: - Cursortoets (152): één positie verder. - Cursortoets (150): één positie terug. • Met de toets „CE“ (154) wordt de invoer van de vijfcijferige toegangscode afgebroken. • Druk op „OK“ (153) en bevestig de invoer van de geldige toegangscode. Als er binnen een op de fabriek ingestelde tijd geen rij-, stuur- en hydraulische bewegingen worden uitgevoerd, verschijnt er in de chauffeursdisplay (107) opnieuw de vraag de vijfcijferige toegangscode via het numeriek toetsenbord (112) in te voeren. Verder zijn alle functies van het interne transportmiddel geblokkeerd. Na invoer van de juiste toegangscode is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed. De tijd kan door de klantenservice van de fabrikant worden aangepast.
11.14 NL
Het interne transportmiddel is nu bedrijfsklaar. De stuurinrichting staat in de rechtuitstand.
142
4.3.1 Bediener afmelden Bediener afmelden, wanneer het interne transportmiddel wordt verlaten
155
Voorwaarden – intern transportmiddel is gebruiksklaar gemaakt, zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Knop "submenu beëindigen" (108) indrukken. Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "bediener afmelden" (155).
Z
104
In dit truckmenu zijn geen truckbewegingen mogelijk. • Knop (104) onder het pictogram "bediener afmelden" (155) indrukken.
108
*****
112
107
De bediener is afgemeld. De functies van het interne transportmiddel zijn geblokkeerd. Op het bestuurdersdisplay (107) verschijnt de vraag om de 5-cijferige toegangscode in te voeren met het numerieke toetsenbord (112). 108
112
11.14 NL
104
143
4.4
Datum en tijd instellen Formaat datum en tijd
Z
Het formaat van datum en tijd kan door de klantenservice van de producent worden ingesteld. Opmaak Standaard instelling VS-instelling
Datum dd.mm.jjjj mm.dd.jjjj
Het menu „Datum / Tijd instellen” oproepen
Tijd hh:mm:ss hh:mm:ss am/pm
01 . 0 5 . 2 0 11 12 : 0 0 : 0 0
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
11.14 NL
Z
108 Werkwijze • Bedien de knop „Submenu beëindigen“ (108). In het chauffeursdisplay verschijnt de weergave van de actuele datum en tijd. In dit voertuigmenu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk.
144
Datum en tijd instellen
Z
Z
Z
01 . 0 5 . 2 0 11 12 : 0 0 : 0 0
Werkwijze • Bedien de knop „Selecteren“ (151) in het cursorveld. De eerse positie in de datumweergave krijgt een „donkere“ achtergrond. • Met de cursortoetsen (156,157) kan de bediener in het geselecteerde veld de gewenste waarde instellen: 108 112 • Cursortoets (156): Cijfer verhogen. • Cursortoets (157): Cijfer verlagen. 156 De invoer van het juiste getal kan ook 151 direct via het cijferveld van het numeriek 152 toetsenbord (112) plaatsvinden. 150 • Met de cursortoetsen (150,152) kan het volgende cq. vorige veld worden 157 geselecteerd: • Cursortoets (150): één veld terug. • Cursortoets (152): één veld verder. Het geselecteerde veld krijgt een „donkere“ achtergrond. • Na invoer van de datum en de tijd, moet deze met behulp van de drukknop „OK“ in het numerieke toetsenbord (112) worden opgeslagen. Verlaten van de menu's
158
Werkwijze • Knop (104) onder het pictogram "voertuigfuncties" (158) indrukken. De weergave op het bestuurdersdisplay wisselt naar het menu "voertuigfuncties".
11.14 NL
104
145
4.5
Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid GEVAAR! Gevaar op ongevallen door gebreken aan het interne transportmiddel Intern transportmiddel niet met defecte / gebrekkige reminstallatie, met defecte stuurinrichting en/of defecte hydraulische installatie in gebruik nemen. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (speciale uitrustingen) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
139
115
Werkwijze • Controleren of de waarschuwings- en veiligheidssystemen werken: • Controleren of NOODSTOP-schakelaar werkt, daarvoor de NOODSTOPschakelaar indrukken. Het hoofdstroomcircuit wordt onderbroken, zodat er geen truckbewegingen kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens de NOODSTOPschakelaar ontgrendelen door hem te draaien. • Controleren of de claxon werkt, daarvoor op de toets "claxon" drukken. • Controleren of de dodemanskorter zijn goed werkt. • Controleren of de bedrijfs- en parkeerrem werken, zie "Remmen" op pagina 158. • Controleren of het rempedaal werkt. • Controleren of het stuursysteem werkt, zie "Sturen" op pagina 158.
146
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
11.14 NL
• Controleren of de hydraulische installatie werkt, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 en zie "Reachen - draaien buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 174. • Hefuitschakelingen controleren (o), zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 216. • Rijfuncties controleren, zie "Rijden" op pagina 154 en zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. • Functies gangeindebeveiliging en gangherkenning controleren (o), zie "Gangeinde-beveiliging (o)" op pagina 220. • Rij-uitschakelingen controleren (o), zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 214. • Controleren of de verlichting (werklamp, flitslicht etc.) werkt (o). • Functies van het personenbeveiligingssysteem controleren (o), zie "Personenbeschermingssysteem (o)" op pagina 236. • Controleren of de frontruiten van de laserscanners van het personenbeveiligingssysteem (o) vuil zijn, indien nodig reinigen, zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 239. • Sensoren op vervuiling controleren, indien nodig reinigen (o). • Controleren of de bedienings- en displayelementen werken en niet zijn beschadigd, zie "Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen" op pagina 92. • Controleren of de greep (115,139) is bevestigd en niet is beschadigd, zie "Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen" op pagina 92. • Referentierit voor de afstelling van de hoogte-indicatie, zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148.
147
4.6
Afstellen van de hoofdhef
159
160
20
Z
113
De symbolen (159,160) geven aan, dat een referentierit volgens weergave van het chauffeursdisplay noodzakelijk is. Na de referentierit verstrekt de regeling een vrijgave voor de uitvoering van alle bewegingen van het interne transportmiddel met maximale snelheid. Bovendien wordt door de referentierit vindt er een aanpassing van de hoogte-indicatie plaats. Afstelling hoofdheffing uitvoeren Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Referentierit "hoofdheffing heffen" maken. • Hoofdheffing heffen, tot het pictogram (159) weergegeven. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) draaien. • Referentierit "hoofdheffing neerlaten" uitvoeren. • Hoofdheffing heffen, tot het pictogram (160) weergegeven. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) draaien.
niet meer wordt met de klok mee
niet meer wordt tegen de klok in
11.14 NL
Na het afstellen wordt de actuele hefhoogte op het bestuurdersdisplay weergegeven.
148
161
104
Hefuitschakeling bij afstellen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door uitgeschoven hefmast De hefuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging bijvoorbeeld voor een obstakel te stoppen. XNa het buiten werking stellen van de hefuitschakeling, moet het interne transportmiddel nog voorzichtiger worden bediend, om hindernissen bij uitgeschoven hefmast te herkennen. XHefbeweging voor het hindernis stoppen.
11.14 NL
Werkwijze • Door het indrukken van de toets "hefuitschakeling overbruggen" (104) onder het pictogram "hefuitschakeling" (161) wordt de hefbegrenzing buiten werking gezet. • De hydraulische functies worden bestuurd met de bedieningshendel "hydraulische functies", zie "Lastopnamemiddel heffen of neerlaten" op pagina 172.
149
Bijstellen lastopnamemiddelen (vorkdrager / sideshift)
Z
Het lastopnamemiddel moet worden bijgesteld als de positie van het lastopnamemiddel (stand van het aanbouwapparaat, draaiing van de vorkdrager) bij uitgeschakeld intern transportmiddel is gewijzigd. Nadat het interne transportmiddel weer is ingeschakeld worden de pictogrammen "referentierit reachen" (162) resp. referentierit draaien" (163) op het bestuurdersdisplay weergegeven. Het reachen van het aanbouwapparaat resp. het draaien van de vorkdrager moet worden afgesteld. 162
20
120
113
Afstellen "reachen" Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Knop "reachen aanbouwapparaat" (120) indrukken en ingedrukt houden. • Aanbouwapparaat tot voorbij het midden van het zwenkshiftframe duwen: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien = reachen van het aanbouwapparaat nach rechts. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien = reachen van het aanbouwapparaat nach links. • Aanbouwapparaat weer terug in basisstand schuiven, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Als het "reachen" met succes is afgesteld, gaat het pictogram "referentierit reachen" (162) uit. Als het pictogram "referentierit reachen" (162) na het afstellen niet is gedoofd, moet de klantenservice van de producent worden geïnformeerd en het interne transportmiddel worden uitgezet.
150
163
20
119
113
Afstellen "draaien" Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Knop "draaien vorkdrager" (119) indrukken en ingedrukt houden. • Vorkdrager 180° laten draaien: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien = vorkdrager naar rechts draaien. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien = vorkdrager naar links draaien. • Vorkdrager weer terug in de basisstand draaien, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Als het "draaien" met succes is afgesteld, gaat het pictogram "referentierit draaien" (163) uit. Als het pictogram "referentierit draaien" (163) na het afstellen niet is gedoofd, moet de klantenservice van de producent worden geïnformeerd en het interne transportmiddel worden uitgezet.
151
4.7
NOODSTOP
9
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door maximale afremming Wanneer de NOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden wordt bediend, wordt het interne transportmiddel met maximale remwerking tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de lastopnamemiddelen glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel. XDe NOODSTOP-schakelaar niet als bedrijfsrem gebruiken. XDe NOODSTOP-schakelaar tijdens het rijden alleen bij gevaar gebruiken. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door defecte of niet toegankelijke NOODSTOPschakelaar Door defecte of niet toegankelijke NOODSTOP-schakelaar bestaat er gevaar voor ongevallen. In een gevaarlijke situatie kan de bediener het interne transportmiddel niet op tijd stilzetten met de NOODSTOP-schakelaar . XDe werking van de NOODSTOP-schakelaar mag niet worden beperkt door voorwerpen. XVastgestelde gebreken aan de NOODSTOP-schakelaar direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
152
NOODUIT-schakelaar indrukken Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) indrukken. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch met maximale remwerking afgeremd tot aan stilstand. NOODUIT-schakelaar loszetten Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (9) weer ontgrendelen door deze te draaien. • Interne transportmiddelen met ISM- toegangsmodule (o): • Kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling op de groene toets op de ISM-toegangsmodule drukken.
11.14 NL
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer klaar voor gebruik (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODUITschakelaar gebruiksklaar was).
153
4.8
Rijden 5
113
105
8
164
165 20
21
22
9
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel door niet correct rijden Niet correct rijden kan leiden tot ongevallen en daardoor tot letsel van de bediener en/of derden. XDe last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporteren, daarbij rekening houden met de bodemvrijheid. XTijdens het rijden geen lichaamsdelen uit de truckcontour steken. XControleren of de rijbanen vrij zijn. XRijsnelheden aan de toestand van de rijbanen, de werkzone en de last aanpassen. XBij achteruit rijden letten op vrij zicht. XBij rij- en hydraulische bewegingen erop letten, dat er zich geen personen in de gevarenzone bevinden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XAlle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. WAARSCHUWING! Botsinggevaar bij het gebruik van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel wordt gebruikt met geopende kappen en afdekkingen kan dit leiden tot botsingen met personen en voorwerpen. XIntern transportmiddel uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen gebruiken.
– Vrij rijden in het voorveld (VR). – Railgeleid (RG), zie "Smalle gangen met railgeleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 160. 154
11.14 NL
U kunt het interne transportmiddel in drie modi rijden:
– Inductief geleid (IG), zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 165. Welke modus wordt gebruikt, hangt af van het geleidingssysteem van de in te rijden stellinginstallatie. Rijden met het interne transportmiddel Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Referentierit met hefmast (hoofdheffing) maken voor de afstelling van de hoogteindicatie, zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148.
Z
Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken en ingedrukt houden . • Lastopnamemiddel volledig neerlaten: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Lastopnamemiddel opheffen totdat het lastopnamemiddel vrijgekomen is van de bodem: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Rijrichting vastleggen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting (164). • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting (165). • Rijpedaal (22) intrappen. De rijsnelheid wordt traploos geregeld door het rijpedaal (22) te bedienen. Hoe dieper het rijpedaal (22) wordt ingetrapt, hoe hoger de rijsnelheid. • Intern transportmiddel met het stuurwiel (5) in de gewenste richting sturen. Het interne transportmiddel rijdt met de gewenste snelheid in de gewenste richting.
22
105
11.14 NL
20
155
VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar bij het veranderen van rijrichting tijdens het rijden Bij het veranderen van rijrichting tijdens het rijden, kan er een hogere snelheid in de tegenstelde rijrichting ontstaan als de voet van de bediener niet op tijd wordt van het rijpedaal wordt genomen. Door het veranderen van rijrichting vindt er aan het interne transportmiddel een sterke remvertraging plaats. XRijpedaal nadat men in de tegenovergestelde rijrichting is gaan rijden slechts licht of niet meer bedienen. XGeen plotselinge stuurbewegingen maken. XIn rijrichting kijken. XVoldoende overzicht over het te rijden traject houden.
156
Tijdens het rijden rijrichting veranderen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Intern transportmiddel in last- of aandrijfrichting rijden: • Dodemansknop (20) indrukken en ingedrukt houden . • Rijpedaal (22) intrappen. • Rijrichtingschakelaar (105) tijdens het rijden in de tegengestelde rijrichting schakelen. Het interne transportmiddel wordt door rijstroomregeling (tegenstroom) afgeremd, totdat hij in de andere richting begint te rijden. Het veranderen van rijrichting verlaagt het energieverbruik van het interne transportmiddel. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling.
11.14 NL
• Rijpedaal (22) nadat men in de tegenovergestelde rijrichting is gaan rijden slechts licht of niet meer bedienen.
157
4.9
Sturen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
124 5
107
Werkwijze • Sturen buiten de smalle gangen: • Stuurwiel (5) naargelang rijrichting naar rechts cq. links draaien. De wielstand (124) van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster (107). • Sturen binnen de smalle gangen: • Het interne transportmiddel wordt gedwongen geleid en de werking van het stuurwiel (5) is gedeactiveerd.
4.10 Remmen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij het remmen Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt wezenlijk af van de toestand van de vloer en de bodemgesteldheid. De remweg van het interne transportmiddel wordt op een natte en vuile vloer langer. XDe bediener moet op de bodemgesteldheid letten en daarmee rekening houden bij het remgedrag. XIntern transportmiddel voorzichtig afremmen, zodat de last niet verschuift. Het interne transportmiddel kan op drie manieren worden afgeremd:
Z
– Intern transportmiddel met de uitlooprem remmen (t). – Intern transportmiddel met rempedaal remmen (t). – Intern transportmiddel met dodemansknop remmen (o). Het remmen van het interne transportmiddel met uitlooprem of met rempedaal wordt bedrijfsrem genoemd. Remmen met de uitlooprem (t) Werkwijze • Tijdens het rijden de voet van het rijpedaal (22) nemen. Het rijpedaal (22) gaat naar de nulstand.
11.14 NL
Het interne transportmiddel wordt afgeremd door de rijstroomregeling. Deze remmodus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling.
158
Remmen met het rempedaal (t) Werkwijze • Rempedaal (21) volledig totdat u remdruk voelt.
intrappen,
Intern transportmiddel remt af afhankelijk van de stand van het rempedaal. 20
21
22
Remmen met de dodemansknop (o)
Z
Werkwijze • Haal tijdens het rijden de voet van de dodemansknop (20). U mag deze manier van remmen uitsluitend gebruiken als parkeerrem en niet als bedrijfsrem.
11.14 NL
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
159
4.11 Rijden in smalle gangen 4.11.1 Smalle gangen met railgeleide interne transportmiddelen berijden (o) WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door onbevoegd berijden en betreden van de smalle gangen door andere trucks of personen Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van trucks in stellingsystemen met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkzones moeten als zodanig worden gekenmerkt. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de interne transportmiddelen of het stellingsysteem dagelijks controleren, teneinde gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XAanwezige veiligheidssystemen aan het interne transportmiddelen of het stellingsysteem mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XDefecte stellingsystemen markeren en blokkeren voor inrijden. XStellingsystemen mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. XAanwijzingen in DIN 15185 deel 2 opvolgen. XHet rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. XVoor het inrijden van de geselecteerde smalle gang moet de bediener controleren of personen of andere trucks zich in de geselecteerde smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of trucks in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen Voor de bediener van het interne transportmiddel in de smalle gang bestaat er letselgevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen (bijvoorbeeld pallets, lasten etc.). Bovendien kan een botsing tussen het interne transportmiddel en de uitstekende voorwerpen materiaalbeschadigingen aan het interne transportmiddel en aan de stellingconstructie veroorzaken. XTijdens het rijden geen lichaamsdelen uit de truckcontour steken. XTijdens de hydraulische bewegingen (heffen of neerlaten) geen lichaamsdelen uit de truckcontour steken. XSmalle gang voor het inrijden over de gehele lengte en hoogte controleren op uit de stellingen uitstekende voorwerpen. XIn de smalle gang voorzichtig met het interne transportmiddel naar het stellingvak rijden. Lasten geborgd opnemen en verwijderen of correct inslaan.
160
WAARSCHUWING! Botsinggevaar tussen aanbouwapparaat en stellinginstallatie Als het aanbouwapparaat zich tijdens het insporen niet in de basisstand bevindt, kan er tussen aanbouwapparaat en stellinginstallatie een botsing plaatsvinden. XVoor het binnenrijden van de smalle gang controleren of het aanbouwapparaat zich in de basisstand bevindt. OPMERKING Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling aanhouden De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand afhankelijk van de geleiding van het interne transportmiddel in de smalle gang en de hefhoogte (h3) vindt u in de volgende tabel
Z
Geleiding intern Hefhoogte (h3) transportmiddel in smalle gang Inductief geleid intern onafhankelijk van de transportmiddel hefhoogte (h3) tot 4000 mm Railgeleid intern transportmiddel tot 6000 mm vanaf 6000 mm
Veiligheidsafstand 125 mm 90 mm 100 mm 125 mm
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden. Met interne transportmiddel met railgeleiding in smalle gangen rijden
11.14 NL
Voorwaarden – Smalle gangen moeten zijn uitgerust met geleidingsrails (166). – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
161
Z
Werkwijze De railgeleide interne transportmiddelen zijn uitgerust met sensoren resp. RFIDscanners. Als er in de smalle gangen wordt gereden, activeren de sensoren de gangherkenning. WAARSCHUWING! Gevaar door defect resp. losse geleidingsrails Het gebruik van het interne transportmiddel in deze smalle gangen met defecte resp. losse geleidingsrails is verboden. Vanwege de ontbrekende geleiding bestaat er botsinggevaar tussen intern transportmiddel en de stellingen. XGeleidingsrails van de smalle gang voor het inrijden over de gehele lengte controleren op beschadigingen. XAlleen in smalle gangen met onbeschadigde en bevestigde geleidingsrails rijden.
166
167 124
• Dodemansknop indrukken. 22 106 105 • Intern transportmiddel (167) met 168 gereduceerde snelheid vóór de smalle gang rijden, zodat hij is uitgelijnd met de smalle gang en de markeringen. • Op de in de rijweg aangebrachte kenmerkingen letten (bijvoorbeeld middellijn van de gang). • Intern transportmiddel (167) langzaam in de smalle gang rijden. Erop letten dat de geleidingsrollen van het interne transportmiddel (167) in de geleidingsrails (166) van de smalle gang lopen. • Knop "gedwongen geleiding in- / 22 106 105 uitschakelen" (106) indrukken. Het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht. De stuurhoekindicatie (124) wisselt naar de indicatie "intern transportmiddel geleid" (168). Het handmatig sturen is buiten werking.
11.14 NL
Z
166
162
Z
168 Werkwijze • Rijrichting vastleggen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. • Rijpedaal (22) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (22) geregeld. De rijsnelheid wordt traploos geregeld door het rijpedaal (22) te bedienen. Hoe dieper het rijpedaal (22) wordt ingetrapt, hoe hoger de rijsnelheid. • Beschrijving remfunctie, zie "Remmen" 22 106 105 op pagina 158. • Beschrijving hydraulische functie, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 en zie "Reachen - draaien buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 174.
11.14 NL
Het interne transportmiddel is in de smalle gang gereden en wordt gedwongen geleid.
163
168
Verlaten van de smalle gang Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel volledig uit de smalle gang. • Breng het interne transportmiddel tot stilstand.
124 5
VOORZICHTIG! Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer het interne transportmiddel de smalle gang geheel heeft verlaten.
Z Z
• Knop „gedwongen geleiding in- / 22 106 105 uitschakelen“ (106) bedienen. De indicatie „Intern transportmiddel geleid“ (168) verandert in de stuurhoekindicatie (124). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden. De stuurwinkelindicatie (124) geeft de actuele stand van het aandrijfwiel weer. Buiten de smalle gangen uitsluitend met neergelaten last rijden!
11.14 NL
Het interne transportmiddel heeft de smalle gang verlaten. Met het stuurwiel (5) kan nu weer de stuurhoek van het aandrijfwiel worden ingesteld.
164
4.11.2 Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o) WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door onbevoegd berijden en betreden van de smalle gangen door andere trucks of personen Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van trucks in stellingsystemen met veiligheidsafstanden < 500 mm). Deze werkzones moeten als zodanig worden gekenmerkt. XDe aanwezige veiligheidssystemen op de interne transportmiddelen of het stellingsysteem dagelijks controleren, teneinde gevaren te voorkomen en personen te beschermen. XAanwezige veiligheidssystemen aan het interne transportmiddelen of het stellingsysteem mogen niet buiten werking worden gesteld, niet oneigenlijk worden gebruikt en niet worden versteld of worden verwijderd. XEventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidssystemen direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XDefecte stellingsystemen markeren en blokkeren voor inrijden. XStellingsystemen mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. XAanwijzingen in DIN 15185 deel 2 opvolgen. XHet rijden in smalle gangen is enkel toegestaan met interne transportmiddelen die daarvoor zijn bestemd. XVoor het inrijden van de geselecteerde smalle gang moet de bediener controleren of personen of andere trucks zich in de geselecteerde smalle gang bevinden. Uitsluitend vrije smalle gangen inrijden. Wanneer zich personen of trucks in de smalle gang bevinden, moet het gebruik onmiddellijk worden gestaakt.
165
WAARSCHUWING! Gevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen Voor de bediener van het interne transportmiddel in de smalle gang bestaat er letselgevaar door uit de stellingen stekende voorwerpen (bijvoorbeeld pallets, lasten etc.). Bovendien kan een botsing tussen het interne transportmiddel en de uitstekende voorwerpen materiaalbeschadigingen aan het interne transportmiddel en aan de stellingconstructie veroorzaken. XTijdens het rijden geen lichaamsdelen uit de truckcontour steken. XTijdens de hydraulische bewegingen (heffen of neerlaten) geen lichaamsdelen uit de truckcontour steken. XSmalle gang voor het inrijden over de gehele lengte en hoogte controleren op uit de stellingen uitstekende voorwerpen. XIn de smalle gang voorzichtig met het interne transportmiddel naar het stellingvak rijden. Lasten geborgd opnemen en verwijderen of correct inslaan. WAARSCHUWING! Botsinggevaar tussen aanbouwapparaat en stellinginstallatie Als het aanbouwapparaat zich tijdens het insporen niet in de basisstand bevindt, kan er tussen aanbouwapparaat en stellinginstallatie een botsing plaatsvinden. XVoor het binnenrijden van de smalle gang controleren of het aanbouwapparaat zich in de basisstand bevindt. OPMERKING Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling aanhouden De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand afhankelijk van de geleiding van het interne transportmiddel in de smalle gang en de hefhoogte (h3) vindt u in de volgende tabel
Veiligheidsafstand 125 mm 90 mm 100 mm 125 mm
De veiligheidsafstand kan bij gebruik van speciale aanbouwapparaten groter worden.
11.14 NL
Z
Geleiding intern Hefhoogte (h3) transportmiddel in smalle gang Inductief geleid intern onafhankelijk van de transportmiddel hefhoogte (h3) tot 4000 mm Railgeleid intern transportmiddel tot 6000 mm vanaf 6000 mm
166
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door niet geleid intern transportmiddel Nadat het gedwongen inductief geleid intern transportmiddel uit- en weer is ingeschakeld is de inductieve geleiding van het interne transportmiddel niet meer actief. Hetzelfde geldt bij defecte of uit- en opnieuw ingeschakelde middenstreepgeleiding. Bij het verder rijden klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt de snelheid gereduceerd. XBij het optrekken en rijden na uitschakeling van de inductieve geleiding moet op de stand van het aandrijfwiel worden gelet, aangezien de handmatige besturing weer actief is. XInductieve geleiding weer activeren en intern transportmiddel opnieuw insporen. Tijdens het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidingsdraad uitwijken. XBij defecte of uitgeschakelde middenstreepgeleiding het interne transportmiddel uitsluitend met sluipsnelheid en bijzonder voorzichtig uit de smalle gang rijden. Met intern transportmiddel met inductieve geleiding in smalle gangen rijden
11.14 NL
Voorwaarden – Smalle gangen moeten zijn uitgerust met een geleidedraad. – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
167
Z
169
167 124
22 170
106
105
22
106
105
106
105
168
22
11.14 NL
Z
Werkwijze Bij voorkeur in lastrichting insporen. Het voordeel van het insporen in lastrichting is, dat de benodigde tijd en afstand korter zijn ten opzichte van het insporen in aandrijfrichting. • Dodemansknop indrukken. • Rijd het interne transportmiddel (167) met lage rijsnelheid schuin naar de geleidingsdraad (169) toe. • Lijn, vóór het insporen, het interne transportmiddel (167) met een hoek tussen 10° en 50° uit op de geleidingsdraad (169). Bij het insporen mag het interne transportmiddel (167) niet parallel zijn ten aanzien van de geleidingsdraad (169). • Beschrijving inspoorproces: • In de buurt van de geleidingsdraad (169) de inductieve geleiding uitschakelen met toets "gedwongen geleiding in- / uitschakelen" (106). • Het akoestische inspoorsignaal klinkt. • Intern transportmiddel (167) langzaam in de richting van de geleidingsdraad (169) rijden. Bij het bereiken van de geleidingsdraad (169) wordt het interne transportmiddel automatisch geleid. Het inspoorproces vindt automatisch plaats met lage rijsnelheid. De handmatig stuursysteem wordt gedeactiveerd. • De stuurhoekindicatie (124) gaat naar de stand "insporen actief" (170). • Het inductief gedwongen sturen neemt het stuursysteem van het interne transportmiddel over en zwenkt deze in op de geleidingsdraad (169). • Wanneer het interne transportmiddel exact op de geleidingsdraad is gebracht, wordt het inspoorproces beëindigd. • De indicatie "inspoorproces loopt" (170) gaat naar "Intern transportmiddel geleid" (168). • Het akoestische inspoorsignaal klinkt niet meer.
168
Z
168 Werkwijze • Rijrichting vastleggen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. • Rijpedaal (22) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (22) geregeld. De rijsnelheid wordt traploos geregeld door het rijpedaal (22) te bedienen. Hoe dieper het rijpedaal (22) wordt ingetrapt, hoe hoger de rijsnelheid. • Beschrijving remfunctie, zie "Remmen" 22 106 105 op pagina 158. • Beschrijving hydraulische functie, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 en zie "Reachen - draaien buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 174.
11.14 NL
Het interne transportmiddel is in de smalle gang gereden en wordt gedwongen geleid.
169
168
Verlaten van de smalle gang Werkwijze • Rijd het interne transportmiddel volledig uit de smalle gang. • Breng het interne transportmiddel tot stilstand.
124 5
VOORZICHTIG! Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer het interne transportmiddel de smalle gang geheel heeft verlaten.
Z Z
• Knop „gedwongen geleiding in- / 22 106 105 uitschakelen“ (106) bedienen. De indicatie „Intern transportmiddel geleid“ (168) verandert in de stuurhoekindicatie (124). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden. De stuurwinkelindicatie (124) geeft de actuele stand van het aandrijfwiel weer. Buiten de smalle gangen uitsluitend met neergelaten last rijden!
11.14 NL
Het interne transportmiddel heeft de smalle gang verlaten. Met het stuurwiel (5) kan nu weer de stuurhoek van het aandrijfwiel worden ingesteld.
170
4.12 Diagonaal rijden Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Intern transportmiddel de smalle gang in rijden en gedwongen geleiding realiseren, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160.
11.14 NL
20 22 113 105 Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Bij gelijktijdige bediening van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) en het rijpedaal (22) is diagonaal rijden mogelijk (gelijktijdig rijden en heffen of neerlaten). • Lastopnamemiddel neerlaten: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Lastopnamemiddel opheffen: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Rijden in lastrichting: - rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. - rijpedaal (22) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (22) geregeld. • Rijden in aandrijfrichting: - rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. - rijpedaal (22) intrappen. De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (22) geregeld.
171
4.13 Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen 4.13.1 Lastopnamemiddel heffen of neerlaten WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen tijdens heffen en neerlaten In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het interne transportmiddel, inclusief het lastopnamemiddel, aanbouwapparatuur, in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone die door de vallen last, arbeidsmiddelen etc. kan worden bereikt. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XUitsluitend volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden bewogen. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XNiet onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen worden opgeheven. XNiet in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen. XDer bediener mag de cockpit bij opgeheven lastopnamemiddel niet verlaten. XHet overstappen naar hogerliggende elementen van het gebouw of naar andere trucks is niet toegestaan. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar bij het plaatsen van het lastopnamemiddel Het lastopnamemiddel kan bij het neerlaten op het stellingvlak terechtkomen. Om deze reden worden de hefkettingen slap. Er bestaat het gevaar dat het lastopnamemiddel afzakt als het niet meer op het stellingvlak ligt. Bovendien kan het stellingvlak worden beschadigd door het lastopnamemiddel. XLastopnamemiddel niet op het stellingvlak terecht laten komen.
172
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Lastopnamemiddel opheffen: 20 113 • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Lastopnamemiddel neerlaten: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. Het lastopnamemiddel wordt opgeheven resp. neergelaten.
Z
De hef- of daalsnelheid is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). De maximale hefsnelheid wordt bereikt als het aanbouwapparaat zich in de basisstand bevindt (zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191). WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door ontoelaatbare daalsnelheid De leidingbreukbeveiliging in de hydraulische cilinders van de hoofdheffing stopt de daalbeweging van het lastopnamemiddel bij een niet toegestane daalsnelheid (> 0,6 m/s). Wanneer de leidingbreukbeveiliging bij ontoelaatbare daalsnelheid actief is geworden, oorzaak vaststellen. XAls het hydraulische systeem geen lekkages heeft, moet de hoofdheffing worden geheven en vervolgens langzaam worden neergelaten. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XGemorste, uitgestroomde hydraulische olie meteen met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
173
4.14 Reachen - draaien buiten en binnen de smalle gangen WAARSCHUWING!
11.14 NL
Beknellingsgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het lastopnamemiddel, aanbouwapparatuur in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone die door de vallen last, arbeidsmiddelen etc. kan worden bereikt. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Bij het zwenken, reachen of synchroon draaien of heffen of neerlaten van het lastopnamemiddel mogen er zich geen personen in de gevarenzone bevinden. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XUitsluitend volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden bewogen. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XNiet onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XNiet in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen. XDer bediener mag de cockpit bij opgeheven lastopnamemiddel niet verlaten.
174
WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
175
4.14.1 Aanbouwapparaat reachen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. 20 120 119 113 • Knop "reachen aanbouwapparaat" (120) indrukken en ingedrukt houden. • Aanbouwapparaat naar rechts reachen: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Aanbouwapparaat naar links reachen: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De reachsnelheid is proportioneel aan de draaibeweging van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). Het aanbouwapparaat wordt naar rechts resp. links geschoven. Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
176
4.14.2 Vorkdrager draaien Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Knop "draaien vorkdrager" (119) indrukken en ingedrukt houden . 20 120 119 113 • Vorkdrager naar rechts draaien: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorkdrager naar links draaien: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De draaisnelheid is proportioneel aan de draaibeweging van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). De vorkdrager wordt naar rechts resp. links gedraaid. Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
177
4.14.3 Draai-uitschakeling
Z
De EFX is standaard voorzien van een draai-uitschakeling. De draai-uitschakeling blokkeert de hydraulische functie "draaien vorkenbord" als een last van meer dan 500 kg hoger wordt geheven dan 2 m. Pictogrammen en werking van de draaiuitschakeling, als het aanbouwapparaat zich in de basisstand bevindt
171
Voorwaarden – Aanbouwapparaat bevindt zich in basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. – Op het lastopnamemiddel bevindt zich een last die groter is dan 500 kg. – Lastopnamemiddel opgeheven tot boven de 2 m.
11.14 NL
Z
Werkwijze • Pictogram "draai-uitschakeling" (171) wordt op het bestuurdersdisplay weergegeven. • De volgende hydraulische functies zijn vrijgegeven en kunnen worden uitgevoerd: • Lastopnamemiddel heffen en neerlaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. • Aanbouwapparaat schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • De hydraulische functie is geblokkeerd en kan niet worden uitgevoerd: • Vorkenbord draaien. De hydraulische functie "vorkenbord draaien" wordt weer vrijgegeven als het lastopnamemiddel tot onder de 2 m is neergelaten.
178
172
Pictogrammen en werking van de draaiuitschakeling, als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt Voorwaarden – Aanbouwapparaat bevindt zich niet in de basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. – Op het lastopnamemiddel bevindt zich een last die groter is dan 500 kg. – Lastopnamemiddel opgeheven tot boven de 2 m. Werkwijze • Toets (104) onder het pictogram "submenu waarschuwingen" (172) indrukken. De indicatie op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "submenu waarschuwingen" (172) naar de pictogrammen "draaiuitschakeling" (171) en "hefuitschakeling" (161).
161
171
• De volgende hydraulische functies zijn 104 vrijgegeven en kunnen worden uitgevoerd: • Lastopnamemiddel neerlaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. • Aanbouwapparaat schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • De volgende hydraulische functies zijn geblokkeerd en kunnen niet worden uitgevoerd: • Vorkenbord draaien. • Lastopnamemiddel heffen, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. De hydraulische functie "vorkenbord draaien" wordt weer vrijgegeven als het lastopnamemiddel tot onder de 2 m is neergelaten. De hydraulische functie "lastopnamemiddel heffen" wordt weer vrijgegeven als het lastopnamemiddel tot onder de 2 m is neergelaten en zich het aanbouwapparaat in de basisstand bevindt.
11.14 NL
Z
104
179
4.15 Tegelijkertijd schuiven - draaien buiten en binnen de smalle gangen WAARSCHUWING!
11.14 NL
Beknellingsgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken In de gevarenzone van het interne transportmiddel kunnen personen letsel oplopen. De gevarenzone is het gebied waar personen door bewegingen van het lastopnamemiddel, aanbouwapparatuur in gevaar worden gebracht. Hiertoe behoort ook de zone die door de vallen last, arbeidsmiddelen etc. kan worden bereikt. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Bij het zwenken, reachen of synchroon draaien of heffen of neerlaten van het lastopnamemiddel mogen er zich geen personen in de gevarenzone bevinden. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XUitsluitend volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XBeschadigde lasten mogen niet worden bewogen. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XNiet onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XNiet in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen. XDer bediener mag de cockpit bij opgeheven lastopnamemiddel niet verlaten.
180
WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
181
4.15.1 Handmatig draaien en reachen (t)
Z
173
Tijdens het handmatige draaien en schuiven wordt bij het verschuiven van het aanbouwapparaat tegelijkertijd het vorkenbord gedraaid. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "menuomschakeling synchroon draaien" (173) indrukken. De indicatie op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "menuomschakeling synchroon draaien" (173) naar de functies "vork synchroon naar rechts draaien" (175) en "vork synchroon naar links draaien" (174).
Z
20 174
104
113 175
De draaisnelheid kan niet worden gewijzigd. De schuifsnelheid is proportioneel aan de uitslag van de 20 104 113 bedieningshendel "hydraulische functies" (113). Het handmatige draaien en schuiven kan door het loslaten van de toets (104) of de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) worden onderbroken. Vervolgens moet het aanbouwapparaat met de hand in de basisstand worden gezet. • Vorkenbord synchroon naar rechts draaien en aanbouwapparaat naar links schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "vork synchroon naar rechts draaien" (175) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien, totdat de basisstand is bereikt. • Vorkenbord synchroon naar links draaien en aanbouwapparaat naar rechts schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "vork synchroon naar links draaien" (174) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien, totdat de basisstand is bereikt.
11.14 NL
Het aanbouwapparaat bevindt aan de rechter of de linker mechanische eindaanslag van het zwenkshiftframe en de vorken zijn 180° gedraaid.
182
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
183
4.15.2 Automatisch draaien en reachen (o)
Z
173
Tijdens het automatisch draaien en schuiven wordt bij het verschuiven van het aanbouwapparaat tegelijkertijd het vorkenbord gedraaid. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "menuomschakeling synchroon draaien" (173) indrukken. De indicatie op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "menuomschakeling synchroon draaien" (173) naar de functies "vork synchroon naar rechts draaien" (175) en "vork synchroon naar links draaien" (174).
Z
20 174
104
113 175
De draaisnelheid en de schuifsnelheid zijn vooraf ingesteld. Het automatisch draaien en schuiven kan door het loslaten van de 20 104 113 toets (104) worden onderbroken. Vervolgens moet het aanbouwapparaat met de hand in de basisstand worden gezet. • Vorkenbord synchroon naar rechts draaien en aanbouwapparaat naar links schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "vork synchroon naar rechts draaien" (175) indrukken en ingedrukt houden, totdat de basisstand is bereikt. • Vorkenbord synchroon naar links draaien en aanbouwapparaat naar rechts schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "vork synchroon naar links draaien" (174) indrukken en ingedrukt houden, totdat de basisstand is bereikt.
11.14 NL
Het aanbouwapparaat bevindt aan de rechter of de linker mechanische eindaanslag van het zwenkshiftframe en de vorken zijn 180° gedraaid.
184
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
185
4.15.3 Handmatig synchroon draaien tot de vork in middelste stand (o)
Z
De functie "synchroon draaien tot vork in middelste stand" draait het vorkenbord 90° uit de basisstand en positioneert het aanbouwapparaat in het midden van het zwenkshiftframe.
173
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "menuomschakeling synchroon draaien" (173) indrukken. De indicatie op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "menuomschakeling synchroon draaien" (173) naar de functie "synchroon draaien tot vork in middelste stand" (176).
104
113 176
De draaisnelheid is vooraf ingesteld. De schuifsnelheid is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). De functie "synchroon draaien tot vork in middelste 20 104 113 stand" kan door het loslaten van de toets (104) of de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) worden onderbroken. Vervolgens moet het aanbouwapparaat met de hand in de basisstand worden gezet. • Synchroon draaien van het vorkenbord 90° naar rechts en het aanbouwapparaat in de middelste stand schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "synchroon draaien tot vork in middelste stand" (176) indrukken en ingedrukt houden totdat de draaibeweging van het vorkenbord afgesloten is. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien, totdat het aanbouwapparaat in het midden van het zwenkshiftframe stil komt te staan. • Synchroon draaien van het vorkenbord 90° naar links en het aanbouwapparaat in de middelste stand schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "synchroon draaien tot vork in middelste stand" (176) indrukken en ingedrukt houden totdat de draaibeweging van het vorkenbord afgesloten is. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien, totdat het aanbouwapparaat in het midden van het zwenkshiftframe stil komt te staan. Het aanbouwapparaat bevindt zich in het midden van het zwenkshiftframe en de vorken in een haakse hoek (90°) ten opzichte van het zwenkshiftframe. Lasten kunnen nu frontaal worden opgenomen.
186
11.14 NL
Z
20
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
187
4.15.4 Automatisch synchroon draaien tot de vork in middelste stand (o)
Z
173
De functie "synchroon draaien tot vork in middelste stand" draait het vorkenbord 90° uit de basisstand en positioneert het aanbouwapparaat in het midden van het zwenkshiftframe. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "menuomschakeling synchroon draaien" (173) indrukken. De indicatie op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "menuomschakeling synchroon draaien" (173) naar de functie "synchroon draaien tot vork in middelste stand" (176).
Z
20
104
113 176
De draaisnelheid en de schuifsnelheid zijn vooraf ingesteld. De functie "synchroon draaien tot vork in middelste 20 104 113 stand" kan door het loslaten van de toets (104) worden onderbroken. Vervolgens moet het aanbouwapparaat met de hand in de basisstand worden gezet. • Synchroon draaien van het vorkenbord 90° en het aanbouwapparaat in de middelste stand schuiven: • Toets (104) onder het pictogram "synchroon draaien tot vork in middelste stand" (176) indrukken en ingedrukt houden, totdat het aanbouwapparaat in het midden van het zwenkshiftframe stil komt te staan en de draaibeweging is van het vorkenbord afgerond.
11.14 NL
Het aanbouwapparaat bevindt zich in het midden van het zwenkshiftframe en de vorken in een haakse hoek (90°) ten opzichte van het zwenkshiftframe. Lasten kunnen nu frontaal worden opgenomen.
188
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
189
4.16 Intern transportmiddel veilig parkeren WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Het parkeren van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde remmen of met opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en in principe niet toegestaan. XIntern transportmiddel op vlakke ondergrond neerzetten. In bijzondere gevallen het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen borgen. XLastopnamemiddel volledig neerlaten. XParkeerplaats zo kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan het neergelaten lastopnamemiddel. XWanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. OPMERKING Intern transportmiddel niet neerzetten op rijbanen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór bedrijfsinstallaties, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn. 113
8
25
20
9
11.14 NL
28
190
Intern transportmiddel veilig parkeren Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond parkeren. • Lastopnamemiddel (28) volledig neerlaten: • Dodemansknop (20) bedienen. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. OPMERKING Bijzonderheid bij het uitschakelen van het interne transportmiddel met de ISMtoegangsmodule Na het activeren van de automatische noodstopfunctie kan het interne transportmiddel na het twee keer indrukken van de rode toets op de ISMtoegangsmodule niet worden uitgeschakeld. De besturing van het interne transportmiddel verhindert dat het interne transportmiddel wordt uitgeschakeld, zie "NOODSTOP-inrichting" op pagina 210. XOm het interne transportmiddel bewust uit te schakelen, de rode toets nog een keer indrukken en minimaal 2 seconden ingedrukt houden. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. Het interne transportmiddel is nu veilig geparkeerd. 4.16.1 Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Aanbouwapparaat in de rechter of linker eindpositie van het zwenkshiftframe (25) schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • Vorken (28) parallel ten opzichte van zwenkshiftframe (25) draaien, zie "Vorkdrager draaien" op pagina 177.
11.14 NL
Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "aanbouwapparaat in basisstand".
191
5
Orderpicken en stapelen
5.1
Vorktanden instellen WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bediener zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XAfstand tussen de vorken controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorken zo ver mogelijk onder de last rijden.
192
WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door verkeerd ingestelde vorktanden Vorktanden moeten zover mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, om de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorken liggen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de uitschuifborgingen (178) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder uitschuifborging (178)! XControleren of de uitschuifborgingen (178) aanwezig is. XControleren of de uitschuifborgingen (178) goed vastzitten.
Vorktanden instellen Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190.
177
28 Werkwijze • Vergrendelhendel (177) naar boven 19 zwenken. 178 • Vorktanden (28) op de vorkdrager (19) in de juiste stand schuiven. • Vergrendelhendel (177) omlaag zwenken en de vorktanden (28) verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt.
11.14 NL
De vorktanden zijn ingesteld.
193
5.2
Vorktanden vervangen WAARSCHUWING! Gevaar op ongevallen door defecte vorktanden Defecte vorktanden kunnen ertoe leiden dat de last valt. XIntern transportmiddel met defecte vorktanden niet in gebruik nemen. XBij beschadiging van een vorktand moeten beide vorktanden worden vervangen. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte vorktanden kenmerken en ervoor zorgen dat deze niet meer worden gebruikt. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Letselgevaar bij vervangen van de vorktanden De vorktanden kunnen bij het wisselen van vorkdrager eraf glijden. Daarom bestaat er letselgevaar bij de benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XNa het wisselen van de vorktanden de uitreachborging gemonteerd en controleren of deze goed vastzit in de vorkdrager.
194
VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar bij het verschuiven van de vorktanden Bij het verschuiven van de vorktanden op de vorkdrager bestaat er beknellingsgevaar voor armen en benen. XBij het wisselen van de vorktanden persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen etc.) dragen. XVorktanden altijd van het lichaam weg schuiven, nooit richting het lichaam trekken. XZware vorken voor het omlaag schuiven van de vorkdrager eerst met een bevestigingsmiddel en kraan borgen. XGeen lichaamsdelen tussen vorktand en vorkdrager houden. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar op ongevallen door vorktanden met ongelijke constructie De montage van vorktanden met verschillende constructie beïnvloedt de stabiliteit van het interne transportmiddel. XEnkel vorktanden dezelfde constructie gebruiken, die door de producent zijn vrijgegeven. XVorktanden altijd per paar vervangen. XAfmetingen van de vorktanden moet met elkaar overeenkomen.
195
Vorktanden demonteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Lastopnamemiddel neergelaten en vorktanden raken de vloei niet aan.
177
28
19 Werkwijze 178 • Uitreachborging (178) demonteren. • Vergrendelhendel (177) naar boven zwenken. • Vorktanden (28) voorzichtig van de vorkdrager (19) schuiven.
11.14 NL
Vorktanden (28) zijn van de vorkdrager (19) gedemonteerd en kunnen worden vervangen.
196
Vorktanden monteren Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig geparkeerd, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. – Hefmast neergelaten. – Vorkdrager geheven, zodat de vorktand op de vorkdrager geschoven kan worden. – Uitreachborging (178) gedemonteerd. Werkwijze • Vorktanden (28) voorzichtig op de vorkdrager (19) schuiven. • Vorktanden (28) instellen, zie "Vorktanden instellen" op pagina 192. • Vergrendelhendel (177) omlaag zwenken en de vorktanden (28) verschuiven, totdat de vergrendelpen in een gleuf springt. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgde vorktanden De vorktanden moeten met de uitschuifborgingen (178) worden beveiligd tegen eraf vallen. Het interne transportmiddel mag niet worden gebruikt zonder uitschuifborging (178)! XControleren of de uitschuifborgingen (178) aanwezig is. XControleren of de uitschuifborgingen (178) goed vastzitten. • Uitreachborging (178) monteren en controleren of deze goed vastzit.
11.14 NL
Vorktanden (28) zijn op de vorkdrager (19) gemonteerd.
197
5.3
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet correcte geborgde of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bediener zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of eraf vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. XTransporteren van lasten buiten het toegestane lastopnamemiddel is verboden. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XWanneer de gestapelde last het zicht naar voren belemmerd moet er achteruit worden gereden. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XAfstand tussen de vorken controleren voordat de last wordt opgenomen en indien nodig instellen. XVorken zo ver mogelijk onder de last rijden. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen voor personen onder en op het opgeheven lastopnamemiddel Personen mogen zich niet onder en op het opgeheven lastopnamemiddel ophouden. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XEr mogen geen personen met het lastopnamemiddel worden opgeheven. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNiet onder opgeheven en niet geborgde lastopnamemiddelen gaan staan en eronder blijven staan.
198
5.3.1 Last zijdelings opnemen Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Last correct gepaletteerd. – Vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld, zie "Vorktanden instellen" op pagina 192. – Gewicht van de last is niet groter dan het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte bodemgesteldheid.
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel langzaam naar de magazijnplaats rijden. • Lastopnamemiddel neerlaten/heffen, zodat de last opgenomen kan worden. • Dodemansknop niet indrukken. • Vorken langzaam onder de pallet schuiven, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorken uitsteken. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel iets opheffen, totdat de last vrij op de vorken ligt. • Dodemansknop niet indrukken. • Lastopnamemiddel langzaam in basisstand terugtrekken, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. • Dodemansknop indrukken. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. • Vervolgens kan de last met het interne transportmiddel worden getransporteerd, zie "Last transporteren" op pagina 201.
11.14 NL
De last is volgens de voorschriften opgenomen.
199
5.3.2 Last frontaal opnemen (alleen met standaardaanbouwapparaat) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Last correct gepaletteerd. – Vorktandafstand is gecontroleerd voor de pallet en indien nodig ingesteld, zie "Vorktanden instellen" op pagina 192. – Gewicht van de last is niet groter dan het hefvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast. – Perfecte bodemgesteldheid.
De last is volgens de voorschriften opgenomen.
200
11.14 NL
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel langzaam naar de magazijnplaats rijden. 90˚ • Aanbouwapparaat in de stand "frontopname" zetten: • Dodemansknop niet indrukken. • Aanbouwapparaat in middelste stand schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • Vorken in een rechte hoek (90°) met het interne transportmiddel draaien, zie "Vorkdrager draaien" op pagina 177. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel neerlaten/heffen, zodat de last opgenomen kan worden. • Vorken langzaam onder de pallet schuiven, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorken uitsteken. • Lastopnamemiddel iets opheffen, totdat de last vrij op de vorken ligt. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. Vervolgens het interne transportmiddel langzaam achteruit rijden, totdat de last vrij is (bijvoorbeeld buiten de stelling). • Dodemansknop niet indrukken. • Vorken langzaam tot in de basisstand schuiven en draaien, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. • Dodemansknop indrukken. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. • Vervolgens kan de last met het interne transportmiddel worden getransporteerd, zie "Last transporteren" op pagina 201.
5.3.3 Last transporteren Voorwaarden – Intern transportmiddel gebruiksklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Last is correct opgenomen, zie "Last zijdelings opnemen" op pagina 199of zie "Last frontaal opnemen (alleen met standaardaanbouwapparaat)" op pagina 200. – Goede bodemgesteldheid.
Z
11.14 NL
Z
Werkwijze Last uitsluitend met beide vorken transporteren. Bij transport van zware lasten erop letten dat beide vorken gelijkmatig belast zijn. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel opheffen, totdat de last vrij op de vorken ligt. De last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer transporteren, daarbij rekening houden met de bodemvrijheid. • Het interne transportmiddel fijngevoelig accelereren. • Met gelijkmatige snelheid rijden. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijbanen en de getransporteerde last aanpassen. • Altijd gereed zijn om te remmen: • Onder normale omstandigheden het interne transportmiddel zacht afremmen. • In geval van gevaar mag er plotseling worden gestopt. • Rijsnelheid in scherpe bochten voldoende verlagen. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden.
201
5.3.4 Last zijdelings neerzetten WAARSCHUWING! Gevaar bij het neerzetten van lasten Een voor de last ongeschikte magazijnplaats kan bij het neerzetten van de last worden beschadigd. De magazijnplaats moet in afmetingen en draagvermogen geschikt zijn voor de last. XLast uitsluitend in magazijnplaatsen neerzetten die geschikt zijn voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). VOORZICHTIG! Gevaar bij het plaatsen van het lastopnamemiddel Het lastopnamemiddel kan bij het neerlaten op het stellingvlak terechtkomen. Om deze reden worden de hefkettingen slap. Er bestaat het gevaar dat het lastopnamemiddel afzakt als het niet meer op het stellingvlak ligt. Bovendien kan het stellingvlak worden beschadigd door het lastopnamemiddel. XLastopnamemiddel niet op het stellingvlak terecht laten komen. OPMERKING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Last correct opgenomen, zie "Last zijdelings opnemen" op pagina 199 of zie "Last frontaal opnemen (alleen met standaardaanbouwapparaat)" op pagina 200. – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte bodemgesteldheid.
202
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel voorzichtig naar de opslagplaats rijden. • Lastopnamemiddel zo ver neerlaten/opheffen, dat de last zonder stoten in de magazijnlocatie kan worden geschoven. • Dodemansknop niet indrukken. • Last voorzichtig in de magazijnlocatie schuiven. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel voorzichtig zo ver neerlaten, totdat de vorken vrij zijn van de last. Hard neerzetten van de last vermijden, om de lading, het lastopnamemiddel en het stellingvlak niet te beschadigen. • Dodemansknop niet indrukken. • Lastopnamemiddel langzaam in basisstand terugtrekken, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
11.14 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
203
5.3.5 Last frontaal neerzetten WAARSCHUWING! Gevaar bij het neerzetten van lasten Een voor de last ongeschikte magazijnplaats kan bij het neerzetten van de last worden beschadigd. De magazijnplaats moet in afmetingen en draagvermogen geschikt zijn voor de last. XLast uitsluitend in magazijnplaatsen neerzetten die geschikt zijn voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). VOORZICHTIG! Gevaar bij het plaatsen van het lastopnamemiddel Het lastopnamemiddel kan bij het neerlaten op het stellingvlak terechtkomen. Om deze reden worden de hefkettingen slap. Er bestaat het gevaar dat het lastopnamemiddel afzakt als het niet meer op het stellingvlak ligt. Bovendien kan het stellingvlak worden beschadigd door het lastopnamemiddel. XLastopnamemiddel niet op het stellingvlak terecht laten komen. OPMERKING Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Last correct opgenomen, zie "Last zijdelings opnemen" op pagina 199 of zie "Last frontaal opnemen (alleen met standaardaanbouwapparaat)" op pagina 200. – Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last (afmetingen en draagvermogen). – Perfecte bodemgesteldheid.
204
Z
Werkwijze • Dodemansknop indrukken. • Intern transportmiddel langzaam naar de magazijnplaats rijden. • Aanbouwapparaat in de stand "frontopname" zetten: • Dodemansknop niet indrukken. • Aanbouwapparaat in middelste stand schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • Vorken in een rechte hoek (90°) met het interne transportmiddel draaien, zie "Vorkdrager draaien" op pagina 177. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel zo ver opheffen, dat de last zonder te stoten de magazijnplaats in kan worden gereden. • Last voorzichtig in de magazijnplaats rijden. • Lastopnamemiddel voorzichtig zo ver neerlaten, totdat de vorken vrij zijn van de last. Hard neerzetten van de last vermijden, om de lading, het lastopnamemiddel en het stellingvlak niet te beschadigen. • Erop letten dat er vrij zicht is en dat de rijbaan vrij is. • Lastopnamemiddel voorzichtig uit de last rijden. • Dodemansknop niet indrukken. • Lastopnamemiddel langzaam tot in de basisstand naar achteren trekken en draaien, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. • Dodemansknop indrukken. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
90˚
11.14 NL
De last is volgens de voorschriften neergezet.
205
6
Storingshulp
6.1
Storingzoeken en oplossing Dit hoofdstuk maakt het de bediener mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een onjuiste bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet de volgorde van de in de tabel genoemde oplossingen worden aangehouden.
Z
Als het interne transportmiddel na het uitvoeren van de "oplossingen" niet in de gebruiksklare toestand kan worden gebracht of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met het betreffende foutnummer, moet u contact opnemen met de klantenservice van de producent. De fout mag verder nog uitsluitend door de klantenservice van de producent worden verholpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de klantenservice belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - serienummer van het interne transportmiddel - foutnummer op het display (indien beschikbaar) - foutbeschrijving - huidige locatie van het interne transportmiddel. Gebeurtenismeldingen (E) en informatiemeldingen (I)
Z
De gebeurtenismeldingen en informatiemeldingen bestuurdersdisplay in het deel (179) weergegeven. 0h
P
07:48
worden
op
het
FFZ xxx IF FNxxxx
xx m xx
kg
11.14 NL
179
206
Storing Mogelijke oorzaak Intern – Batterijstekker niet transportmidd ingestoken el rijdt niet – NOODSTOPschakelaar ingedrukt – Contactslot uitgeschakeld
Oplossingen – Batterijstekker controleren, indien nodig batterijstekker op het interne transportmiddel aansluiten. – NOODSTOP-schakelaar loszetten (zie "NOODSTOP" op pagina 152). – Contactslot inschakelen (zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139).
– ISMtoegangsmodule uitgeschakeld (o) –
– –
–
11.14 NL
–
– Kaart of transponder voor de ISMtoegangsmodule houden en afhankelijk van de instelling op de groene toets op de ISM-toegangsmodule drukken. Batterijlading te laag – Batterijcapaciteit controleren, indien nodig batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 78). Dodemansknop niet – Dodemansknop indrukken. ingedrukt Zekering defect – Zekeringen controleren, indien nodig vervangen (zie "Controleer elektrische zekeringen" op pagina 328). Rij-uitschakeling is – Toets onder het pictogram geactiveerd "overbrugging rij-uitschakeling" indrukken (zie "Rijden uitschakelen overbruggen (o)" op pagina 214). Rij-uitschakeling – Rijpedaal in de neutrale stand zetten door gangbeveiliging en opnieuw indrukken.
207
Storing Last kan niet worden geheven
Snel rijden niet mogelijk
Mogelijke oorzaak Oplossingen – Intern – Alle onder de storing "intern transportmiddel niet transportmiddel rijdt niet" genoemde gebruiksklaar maatregelen nemen. – Batterijlading te laag – Batterijcapaciteit controleren, indien nodig batterij opladen (zie "Batterij – Hefuitschakeling laden" op pagina 78). – Hefuitschakeling is – Toets onder het pictogram geactiveerd "overbrugging hefuitschakeling" indrukken (zie "Hefuitschakelingen overbruggen (o)" op pagina 216). – Draai-uitschakeling – Lastopnamemiddel neergelaten tot is geactiveerd (zie onder de 2 m (zie "Heffen - dalen "Draai-uitschakeling" buiten en binnen de smalle gangen" op op pagina 178) pagina 172) – Aanbouwapparaat in basisstand schuiven (zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191). – Hydraulische-oliepeil – Hydraulische-oliepeil controleren, te laag indien nodig hydraulische olie bijvullen (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 338). – Zekering defect – Zekeringen controleren, indien nodig vervangen (zie "Controleer elektrische zekeringen" op pagina 328). – Lastopnamemiddel – Lastopnamemiddel tot onder de 0,5 m opgeheven tot boven neerlaten. de 0,5 m – Aanbouwapparaat – Aanbouwapparaat in basisstand schuiven (zie "Aanbouwapparaat in bevindt zich niet in basisstand basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191). – IG-zoekfunctie ingeschakeld
– Intern transportmiddel op de geleidingsdraad plaatsen of IG-modus uitschakelen (zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 165). – Referentierit maken, zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148.
11.14 NL
– Geen referentierit gemaakt – Last in het leesbereik – Hoofdheffing heffen, tot het pictogram van de laserscanner "veiligheidsveldovertreding" niet meer van het wordt weergegeven. personenbeveiligings systeem
208
Storing
Mogelijke oorzaak
Oplossingen
Intern – Intern – Alle onder de storing "intern transportmidd transportmiddel niet transportmiddel rijdt niet" genoemde el kan niet gebruiksklaar maatregelen nemen. worden – Gedwongen – Toets "gedwongen geleiding in- / gestuurd geleiding uitschakelen" en functie "rijden in ingeschakeld smalle gang" uitschakelen. 1901 – Bij het inschakelen is – Rijpedaal niet indrukken, intern het rijpedaal bediend transportmiddel uit- en weer inschakelen. 2902 – Bij de inschakeltest – Bedieningshendel "hydraulisch is de systeem" niet indrukken, intern bedieningshendel transportmiddel uit- en weer "hydraulisch inschakelen. systeem" bediend 3670
– Intern – Inductieve geleiding weer realiseren transportmiddel heeft (zie "IG-noodbedrijf (event-meldingen de geleidingsdraad 3670 / 3752)" op pagina 222). verlaten
3752
– Intern transportmiddel heeft de geleidingsdraad verlaten – Bij de inschakeltest is een toets "functies" onder het bestuurdersdisplay en/of een toets van het cijferblok ingedrukt – Bij de inschakeltest is een toets / functiekeuzetoets (gedwongen geleiding in- / uitschakelen, schuiven aanbouwapparaat, draaien vorkenbord) ingedrukt – Bij de inschakeltest is de dodemansknop ingedrukt – Cyclustest van het personenbeveiligings systeem moet worden uitgevoerd
4916
4917
4918
– Toets "functies" en toetsen van het cijferblok niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen.
– Toets / functie-keuzetoets (gedwongen geleiding in- / uitschakelen, schuiven aanbouwapparaat, draaien vorkenbord) niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen.
– Dodemansknop niet indrukken, intern transportmiddel uit- en weer inschakelen. – Cyclustest van personenbeveiligingssysteem uitvoeren, zie "Cyclustest" op pagina 242.
11.14 NL
9901
– Inductieve geleiding weer realiseren (zie "IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752)" op pagina 222).
209
Storing 9963
6.2
Mogelijke oorzaak Oplossingen – Frontruit van het – Frontruit van het personenbeveiligings personenbeveiligingssysteem (PBSsysteem (PBSlaserscanner) reinigen, zie "Controles laserscanner) is vuil vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personen-beschermingssysteem" op pagina 242.
NOODSTOP-inrichting Wanneer de automatische NOODSTOP-inrichting inschakelt (bijvoorbeeld wanneer het contact met de geleiding wegvalt, de elektrische besturing uitvalt), wordt het interne transportmiddel afgeremd tot aan stilstand. Voordat hij opnieuw in bedrijf wordt genomen moet u de oorzaak van de storing vaststellen en verhelpen. Neem het interne transportmiddel weer in bedrijf volgens deze gebruikershandleiding en de gegevens van de producent (zie "Werken met het interne transportmiddel" op pagina 132). Intern transportmiddel met de ISM- toegangsmodule uitschakelen na het activeren van de automatische noodstopfunctie (o) Voorwaarden – Intern transportmiddel is door de automatische noodstopfunctie tot stilstand afgeremd. – Gebeurtenismeldingen worden op het bestuurdersdisplay weergegeven. Werkwijze • Rode toets van ISM-toegangsmodule indrukken. • Rode toets van ISM- toegangsmodule nog een keer indrukken en minimaal 2 seconden ingedrukt houden. Het interne transportmiddel is uitgeschakeld.
6.3
Nooddaling lastopnamemiddel
Gevaar voor ongevallen / gevaar voor materiaalbeschadigingen door vanzelf neerlaten van het lastopnamemiddel Wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt mag er geen nooddalen worden uitgevoerd. Op grond van lekverliezen in de hydraulische installatie bestaat bovendien het gevaar, dat de stelling door het neerlaten van het lastopnamemiddel wordt beschadigd. XLastopnamemiddel tegen verder neerlaten bijvoorbeeld met voldoende sterke ketting borgen. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XIntern transportmiddel door geschoold personeel zo snel mogelijk bergen. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
210
11.14 NL
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
11.14 NL
Letselgevaar bij het neerlaten van het lastopnamemiddel De gevarenzone is het bereik waarin personen gevaar lopen door de hefmast, het lastopnamemiddel of de last. Hiertoe behoort ook de zone waar een vallende last of een dalend / vallend arbeidsmiddel terecht kan komen. XBij een nooddaling onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNiet onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. XAls het lastopnamemiddel met de zich beneden bevindende nooddaling wordt neergelaten, moet de bediener zich in een veilige zone bevinden, zodat er geen risico's zijn. XHet nooddalen van het lastopnamemiddel is niet toegestaan, als het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
211
8
9
35
180
181 Lastopnamemiddel nooddalen Voorwaarden – Lastopnamemiddel bevindt zich niet in de stelling.
Z
Z
212
Werkwijze Indien nodig, kan het lastopnamemiddel vanaf de vloer door de bediener of een assistent worden neergelaten. • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Afdekking (35) aandrijfkamer openen, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Daalventiel (181) met de inbussleutel (180): • maximaal twee slagen tegen de klok in draaien: lastopnamemiddel wordt neergelaten. De daalsnelheid verhoogt naarmate het daalventiel (181) verder wordt geopend. • Tot de aanslag met de klok mee draaien: Dalen wordt gestopt.
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Inbussleutel (sleutelwijdte 6) voor het losdraaien van het daalventiel (181).
• Afdekking (35) van de aandrijfruimte sluiten, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. Het lastopnamemiddel wordt neergelaten. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
213
6.4
Rijden uitschakelen overbruggen (o) WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door intern transportmiddel De rijuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid om bijvoorbeeld de remfunctie te bij bewaken van de afremming aan het gangeinde of voor een obstakel en indien nodig te activeren. XNa het buiten werking stellen van de rijuitschakeling, moet het interne transportmiddel nog voorzichtiger worden bediend, om botsingen met hindernissen uit te sluiten. XRijbeweging voor het hindernis stoppen. Op het bestuurdersdisplay brandt het pictogram "overbrugging rijuitschakeling" (182), wanneer vanaf een bepaalde hefhoogte of een bereik er niet meer kan worden gereden. Als bij het inslaan of uitslaan van lasten de positie van het interne transportmiddel ten opzichte van de stelling moet worden gecorrigeerd, moet er als volgt te werk worden gegaan:
11.14 NL
Z
214
Rijden met intern transportmiddel ondanks rij-uitschakeling Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Toets (104) onder het pictogram "overbrugging rijuitschakeling" (182) indrukken en ingedrukt houden. • Rijrichting vastleggen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. • Rijpedaal (22) intrappen.
182
20
105
22
104
Het interne transportmiddel kan met sluipsnelheid worden gereden. OPMERKING
11.14 NL
Na het indrukken van de knop (104) naast het betreffende overbruggingspictogram kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
215
6.5
Z
Hefuitschakelingen overbruggen (o) Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne transportmiddel een automatische hefuitschakeling zijn ingebouwd. De automatische hefuitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte werkzaam wordt, blokkeert het heffen van de hoofdhef. Op het bestuurdersdisplay gaat het symbool „Overbruggen hefuitschakeling" (161) branden. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door uitgeschoven hefmast De hefuitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging bijvoorbeeld voor een obstakel te stoppen. XNa het buiten werking stellen van de hefuitschakeling, moet het interne transportmiddel nog voorzichtiger worden bediend, om hindernissen bij uitgeschoven hefmast te herkennen. XHefbeweging voor het hindernis stoppen.
Z
De hefuitschakeling is pas na een uitgevoerde referentieprocedure (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148) werkzaam. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven. 0h
07:48
ETX 5xx IF FNxxxx
0,15 m
11.14 NL
P
216
Overbrugging van de hefuitschakeling
161
Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Knop (104) onder het pictogram "overbrugging hefuitschakeling" (161) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. De hoofdheffing wordt opgeheven. De hefuitschakeling wordt uitgeschakeld.
Z
Iedere keer als er tot onder de hefuitschakelhoogte wordt neergelaten schakelt de hefbegrenzing weer in.
20
104
113
OPMERKING
11.14 NL
Na het indrukken van de knop (104) naast het betreffende overbruggingspictogram kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
217
6.6
Z
Daaluitschakelingen overbruggen (o) Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan in het interne transportmiddel een automatische daaluitschakeling zijn ingebouwd. De automatische daaluitschakeling, die vanaf een bepaalde hefhoogte werkzaam wordt, blokkeert het dalen van de hoofdhef. Op het bestuurdersdisplay gaat het symbool „Overbruggen daaluitschakeling" (183) branden. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door neerzetten van het lastopnamemiddel De daaluitschakeling is een extra functie ter ondersteuning van de bediener, die hem echter niet de verantwoordelijkheid ontneemt om de hydraulische beweging bijvoorbeeld voor een obstakel te stoppen. XNa het buiten werking stellen van de daaluitschakeling, moet het interne transportmiddel nog voorzichtiger worden bediend, om hindernissen bij het neerlaten van het lastopnamemiddel te herkennen. XDaalbeweging van het lastopnamemiddel voor het hindernis stoppen.
Z
De daaluitschakeling is pas na een uitgevoerde referentieprocedure (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148) werkzaam. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer op het bestuurdersdisplay de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven. 0h
07:48
ETX 5xx IF FNxxxx
0,15 m
11.14 NL
P
218
Overbrugging van de daaluitschakeling Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Knop (104) onder het pictogram "overbrugging daaluitschakeling" (183) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De hoofdheffing wordt neergelaten. De daaluitschakeling wordt uitgeschakeld.
Z
Ieder opheffen boven de daaluitschakelinghoogte activeert weer de daalbegrenzing.
183
20
104
113
OPMERKING
11.14 NL
Na het indrukken van de knop (104) naast het betreffende overbruggingspictogram kunnen verschillende rij- of hydraulische snelheden en rij- of hydraulische richtingen zijn vrijgegeven. De overbruggingsfuncties kunnen door klantenservice van de producent worden ingesteld.
219
6.7
Gangeinde-beveiliging (o) Interne transportmiddelen met gangeindbeveiliging worden vóór het uit de gang rijden of in een zijgang afgeremd. Daarbij zijn er twee basisvarianten: 1) afremmen tot aan stilstand 2) Afremmen tot 2.5 km/h Andere varianten (beïnvloeding van de volgende rijsnelheid, beïnvloeding van de hefhoogte et cetera) zijn beschikbaar. 1. Afremmen tot aan stilstand Bij het rijden over de gangeindebeveiliging (trajectmeting, magneet, ...) in richting gangeinde wordt het interne transportmiddel tot stilstand afgeremd. WAARSCHUWING! De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid. Om verder te rijden: • Dodemansknop en rijpedaal kort loslaten en weer indrukken. Het intern transportmiddel kan met maximaal 2.5 km/h uit de smalle gang worden gereden. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door ongeremd intern transportmiddel Het remmen op basis van de gangeindbeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid de remfunctie te bewaken en eventueel te activeren bij het gangeinde.
220
2. Afremmen tot 2.5 km/h Wanneer er over de gangeindebeveiliging (trajectmeting, magneten, ...) wordt gereden in de richting van het gangeinde, wordt het interne transportmiddel afgeremd tot 2.5 km/h en kan met deze snelheid uit de smalle gang worden gereden. WAARSCHUWING! De remweg is afhankelijk van de rijsnelheid. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door ongeremd intern transportmiddel Het remmen op basis van de gangeindbeveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn verantwoordelijkheid de remfunctie te bewaken en eventueel te activeren bij het gangeinde.
221
6.8
IG-noodbedrijf (event-meldingen 3670 / 3752) Als een IG-sensor van het inductief geleide interne transportmiddel het vastgelegde niveaubereik van de geleidingsdraad verlaat, wordt er meteen een NOODSTOP gestart. Op het bestuurdersdisplay verschijnen het knipperende pictogram "IG-storing" en de gebeurtenismeldingen "3670" en "3752".
Z
Als naast het symbool „IG-storing“ ook het symbool „Schroefsleutel“ oplicht, zijn er naast de IG-storing ook nog andere storingen opgetreden. De resulterende event-en / of informatiemeldingen worden in het chauffeursdisplay weergegeven. Wanneer het interne transportmiddel parallel aan de geleidingsdraad rijdt, vindt er geen rijuitschakeling plaats. In dit geval wordt de bediener gewaarschuwd door het branden van de indicatie "bezig met insporen" op het bestuurdersdisplay en een akoestisch inspoorsignaal. Automatische NOODSTOP van het interne transportmiddel Wanneer tijdens het bedrijf één van de bewakingsfuncties voor de stuurregeling, de stuurinstallatie, de inductieve geleiding of de veiligheidsschakeling van de rijelektronica of de vermogenselektronica van het interne transportmiddel inschakelt, brengen veiligheidsinrichtingen het interne transportmiddel tot stilstand. De volgende maatregelen nemen om na een NOODSTOP verder te kunnen rijden met het interne transportmiddel:
Z
Werkwijze Op het bestuurdersdisplay verschijnen het knipperende pictogram "IG-storing" en de gebeurtenismeldingen "3670" en "3752". • Mogelijke oorzaak van de NOODSTOP vaststellen en verhelpen. • NOODUIT-schakelaar indrukken en door draaien weer ontgrendelen. • Op het bestuurdersdisplay verdwijnen het pictogram "IG-storing" en de gebeurtenismeldingen "3670" en "3752". • Inductieve gedwongen geleiding weer inschakelen, zie "Smalle gangen met inductief geleide interne transportmiddelen berijden (o)" op pagina 165. • Rijrichting met de rijrichtingschakelaar vastleggen. • Dodemansknop indrukken. • Knop "gedwongen geleiding in- / uitschakelen" indrukken. • Rijpedaal indrukken en intern transportmiddel voorzichtig op de geleidingsdraad plaatsen.
11.14 NL
Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsklaar en kan op de geleidingsdraad worden ingespoord.
222
Z
Z
Wanneer u na een automatische NOODSTOP en het verhelpen van de oorzaak niet meer kunt rijden, moet u het interne transportmiddel via het contactslot uit- en weer inschakelen. Verricht vervolgens een referentierit (zie "Afstellen van de hoofdhef" op pagina 148) en voer de bovengenoemde punten uit. Het interne transportmiddel is nu weer bedrijfsgereed. Wanneer het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed is, controleert u met behulp van handmatige besturing (buiten de smalle gang) en inductieve besturing de probleemloze werking van het interne transportmiddel. Manuele NOODSTOP Er is sprake van een manuele NOODSTOP wanneer de NOODSTOP-schakelaar is bediend. Na het loslaten van de NOODSTOP-schakelaar is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.
6.9
Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen / het interne transportmiddel verplaatsen zonder batterij WAARSCHUWING! Gevaar door buiten werking stellen van de remmen Alleen een vakkundige reparatiemonteur mag het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen resp. het interne transportmiddel zonder batterij bewegen. XDeze vakkundige moet zijn geïnstrueerd in de omgang met de beweging van het interne transportmiddel bij buiten werking gestelde remmen. XBij het uitschakelen van de remmen moet het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond worden geplaatst, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XWanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden beveiligd tegen ongewilde bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. Tweede assistent vragen. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces. Om het interne transportmiddel uit de smalle gang te bergen, moet u de aandrijfwielrem lossen.
11.14 NL
Z
223
6.9.1 Aandrijfwielrem loszetten en activeren WAARSCHUWING! Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het loszetten van de rem moet het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond geplaatst zijn, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XRem niet loszetten op hellingen. XIntern transportmiddel niet met losse rem parkeren. XRem op de plaats van bestemming weer activeren.
8
184
9
185
184
186 187
35
Aandrijfwielrem loszetten Voorwaarden – Lastopnamemiddel helemaal neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 of zie "Nooddaling lastopnamemiddel" op pagina 210. – Aanbouwapparaat bevindt zich in basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
Werkwijze • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. 224
11.14 NL
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee stelbouten (inbus) met zeskantmoeren (bij levering van het interne transportmiddel inbegrepen). – Inbussleutel (sleutelwijdte 4). – Steeksleutel (sleutelwijdte 8).
Z
• NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijstekker eruit trekken. • Intern transportmiddel tegen onbedoelde bewegingen beveiligen, bijvoorbeeld door wiggen te de wielen te zetten. • Afdekking (35) van de aandrijfruimte demonteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Stelbouten (184) uit de houder (185) boven de aandrijfwielrem (187) demonteren. • Stelbouten (184) aan de aandrijfwielrem (187) boven de rijmotor (186) steken en met de twee zeskantmoeren vastdraaien. De twee stelbouten (184) zijn bestemd voor het spannen (ontgrendeling) van de drukveren, die de aandrijfwielrem bedienen, zodat het interne transportmiddel in stroomloze toestand ongeremd is. • Afdekking (35) van de aandrijfruimte monteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Wig verwijderen.
11.14 NL
De aandrijfwielrem is losgezet; nu kan het interne transportmiddel bewegen. Het interne transportmiddel kan worden beveiligd en verplaatst.
225
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. XIntern transportmiddel op vlakke ondergrond neerzetten. In bijzondere gevallen het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen borgen. XLastopnamemiddel volledig neerlaten. XParkeerplaats zo kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan het neergelaten lastopnamemiddel. XWanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. OPMERKING Intern transportmiddel niet neerzetten op rijbanen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór bedrijfsinstallaties, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn. WAARSCHUWING! Botsinggevaar bij het gebruik van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel wordt gebruikt met geopende kappen en afdekkingen kan dit leiden tot botsingen met personen en voorwerpen. XIntern transportmiddel uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen gebruiken.
8
184
9
185
184
187
226
35
11.14 NL
186
Aandrijfwielrem activeren Voorwaarden – Aandrijfwielrem losgezet. – Intern transportmiddel veilig geparkeerd. Werkwijze • Intern transportmiddel tegen onbedoelde bewegingen beveiligen, bijvoorbeeld door wiggen te de wielen te zetten. • Afdekking (35) van de aandrijfruimte demonteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Stelbouten (184) uit de aandrijfwielrem (187) draaien. • Stelbouten (184) met de twee zeskantmoeren (185) boven de aandrijfwielrem (187) monteren. • Afdekking (35) van de aandrijfruimte monteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Bij nieuwe inbedrijfname de remvertragingswaarde controleren. De aandrijfwielrem is nu stroomloos bediend. Het interne transportmiddel kan niet meer worden geduwd. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
227
6.9.2 Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door niet stuurbaar intern transportmiddel Bij schade aan het stuursysteem, kan het interne transportmiddel event. niet worden gestuurd. De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel. XVerstel de stuurhoek van het interne transportmiddel niet tijdens de berging. XAls er een stuurhoek van meer dan 4 graden moet worden ingesteld, moet het wiel worden ontlast door het interne transportmiddel voorzichtig op te tillen cq. op te bokken.
188
35
8
9
38
11.14 NL
189
228
Stuurhoek instellen Voorwaarden – Lastopnamemiddel helemaal neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 of zie "Nooddaling lastopnamemiddel" op pagina 210. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Steeksleutel (sleutelwijdte: 14)
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijstekker eruit trekken. • Afdekking (35) van de aandrijfruimte demonteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Aandrijfwiel (38) met de steeksleutel via de zeskantbout (188) aan de stuurpotentiometer (189) in de gewenste richting zetten. Als er een stuurhoek van meer dan 4 graden moet worden ingesteld, moet het aandrijfwiel (38) worden ontlast door het interne transportmiddel voorzichtig op te heffen of op te bokken, zie "Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken" op pagina 324. De stuurhoek is ingesteld. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
229
6.9.3 Het interne transportmiddel uit de smalle gang bergen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen Wanneer het interne transportmiddel niet correct wordt weggesleept, kunnen personen letsel oplopen. XIntern transportmiddel enkel met trekvoertuigen wegslepen, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. XIntern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. XIntern transportmiddel niet met geloste parkeerrem parkeren. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het loszetten van de rem moet het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond geplaatst zijn, omdat geen remwerking meer aanwezig is. XRem niet loszetten op hellingen. XIntern transportmiddel niet met losse rem parkeren. XRem op de plaats van bestemming weer activeren.
230
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en beknelling tijdens het bergen Bij het bergen bestaat er gevaar voor ongevallen en beknelling door het bergende interne transportmiddel. XIntern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. XTijdens het bergen niet tussen het trekkende voertuig en het te bergen interne transportmiddel gaan staan. XAls tijdens het bergen de stuurhoek moet worden gewijzigd mag dit alleen worden gedaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 228). XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. XIntern transportmiddel op vlakke ondergrond neerzetten. In bijzondere gevallen het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen borgen. XLastopnamemiddel volledig neerlaten. XParkeerplaats zo kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan het neergelaten lastopnamemiddel. XWanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet het interne transportmiddel worden beveiligd tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. OPMERKING
11.14 NL
Intern transportmiddel niet neerzetten op rijbanen en vluchtroutes, vóór veiligheidssystemen en vóór bedrijfsinstallaties, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
231
15 190
8 9
Intern transportmiddel met of zonder last in lastrichting bergen Voorwaarden – Aanbouwapparaat bevindt zich in basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. – Lastopnamemiddel helemaal neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 of zie "Nooddaling lastopnamemiddel" op pagina 210. – Aandrijfwielrem losgezet, zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 224. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sleepkabel, trekkracht > 5 to.. Werkwijze • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijstekker eruit trekken.
• Sleepkabel (190) om de hefmast (15) leiden (zie afbeelding). 232
11.14 NL
OPMERKING Beschadigingen door de sleepkabel Sleepkabel zo naar voren leiden, dat beschadigingen aan de hydraulische leidingen, de elektrische kabels of het aanbouwapparaat tijdens het bergen worden voorkomen.
WAARSCHUWING! Gevaar op letsel tijdens het bergproces Ga tijdens het bergproces niet tussen het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel staan. • Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam in lastrichting bergen. • Als tijdens het bergen de stuurhoek moet worden gewijzigd, moet het interne transportmiddel tot stilstand worden afgeremd. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel door niet stuurbaar intern transportmiddel De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 228). • Intern transportmiddel na het bergen tegen ongewilde bewegingen beveiligen, zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 224. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
233
190
78
11
8
9
Intern transportmiddel met of zonder last in aandrijfrichting bergen Voorwaarden – Aanbouwapparaat bevindt zich in basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. – Lastopnamemiddel helemaal neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172 of zie "Nooddaling lastopnamemiddel" op pagina 210. – Aandrijfwielrem losgezet, zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 224. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sleepkabel, trekkracht > 5 to..
11.14 NL
Werkwijze • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijstekker eruit trekken. • Sleepkabel (190) door de kraanogen (78) aan het beschermdak (11) leiden (zie afbeelding).
234
WAARSCHUWING! Gevaar op letsel tijdens het bergproces Ga tijdens het bergproces niet tussen het trekvoertuig en het te bergen interne transportmiddel staan. • Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam in aandrijfrichting bergen. • Als tijdens het bergen de stuurhoek moet worden gewijzigd, moet het interne transportmiddel tot stilstand worden afgeremd. VOORZICHTIG! Gevaar op letsel door niet stuurbaar intern transportmiddel De bediening „Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen“ is alleen toegestaan bij stilstand van het interne transportmiddel (zie "Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving sturen" op pagina 228). • Intern transportmiddel na het bergen tegen ongewilde bewegingen beveiligen, zie "Aandrijfwielrem loszetten en activeren" op pagina 224. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
235
7
Personenbeschermingssysteem (o)
7.1
Werking van het personen-beschermingssysteem (PSS) Het in het interne transportmiddel geïntegreerde personenbeveiligingssysteem dient ter beveiliging van personen. Bij gebruik van interne transportmiddelen in magazijnsystemen, waar gelijktijdig ophouden van voetgangers en andere interne transportmiddelen in de smalle gang volgens de voorschriften niet is toegestaan, wordt het personen-beschermingssysteem (PSS) toegepast.
Z
Het personenbeschermingssysteem voldoet aan de eisen volgens BGV D 27, §28 paragraaf 2, DIN 15185, deel 2 punt 3.13. Het personenbeschermingssysteem stemt overeen met ISO 13849 PXF Level D voor de waarneming van personen resp. hindernissen. De veiligheidslaserscanner stemt overeen met laserveiligheidsklasse 1. Extra maatregelen voor bescherming tegen laserstraling zijn niet nodig (veilig voor ogen). De laserscanner is in overeenstemming met de normen CDRH 21,CFR 1030.10 evenals de DIN EN 60825:2001. WAARSCHUWING! Voorzichting – wanneer andere dan de in de bovengenoemde normen en richtlijnen aangegeven bedienings- of afstelinrichtingen worden gebruikt of andere werkwijzen worden toegepast, kan dit leiden tot gevaarlijke blootstelling aan straling!
Producent en bediener van de machine, waaraan de veiligheids-laserscanner wordt gebruikt, moeten alle geldende veiligheidsvoorschriften / -regels in eigen verantwoordelijkheid afstemmen op die van de verantwoordelijke instanties en in acht nemen.
11.14 NL
Z
Voor de inbouw en het gebruik van de veiligheids-laserscanner en voor de inbedrijfstelling en terugkerende technische controles gelden de nationale en internationale wettelijke voorschriften, en met name: – de machinerichtlijn 2006 / 42 / EG – de richtlijn voor het gebruik van arbeidsmiddelen 89 / 655 / EWG – de voorschriften ter vermijding van ongevallen / veiligheidsregels – overige relevante veiligheidsvoorschriften
236
7.2
Beschrijving van de functies – – – – –
Mobiel personenbeveiligingssysteem met hindernisdetectie via laserscanner. Voorveldbescherming. Optimale integratie in het interne transportmiddel. Eenvoudige aanpassing – parametrering aan de omstandigheden in het magazijn. Automatische snelheidsreductie resp. stoppen voor obstakels / personen / andere interne transportmiddelen.
7.2.1 Standaardfuncties – Vrijgave van de sluipsnelheid bij bedekte laserscanner (lastopnamemiddel neergelaten). – Vrijgave van de sluipsnelheid bij het benaderen van de laatste palletplaatsen aan een gesloten uiteinde van de smalle gang. – Automatische reductie van de maximale snelheid van het interne transportmiddel vóór het verlaten van de smalle gang tot 2,5 km/h. – Extra stop bij einde smalle gang, naar keuze tijdelijk, bevestigd, of absoluut. – Voorveldbeveiliging in het nabijgelegen gebied (direct voor en achter het interne transportmiddel - afhankelijk van rijrichting). – Daaluitschakeling bij veiligheidsveldovertreding. WAARSCHUWING! botsbescherming
of
11.14 NL
Het personenbeschermingssysteem dient niet als botsbeveiliging volgens DIN 15185, deel 2 paragraaf 3.7.
237
7.2.2 Bijzondere functies, in verband met de vloertopologie – – – – –
Identificatie van verschillende soorten paden binnen een magazijn. Snelheidsverlaging bij vluchtwegen binnen het rijpad. Stop bij vluchtwegen binnen het rijpad. Zone-omschakeling binnen het rijpad met waarneming in directe omgeving. Waarnemen van dubbele padbreedte. Beschermingsgebiedomschakeling - aan één zijde breder controlegebied. – Aansluitmogelijkheid van extra sensoren voor chauffeurplaatscontrole met daalstop bij waarneming van personen.
7.3
Gedrag volgens de milieurichtlijnen De veiligheids-laserscanner is zo gebouwd dat hij het milieu zo min mogelijk belast. Hij verbruikt een minimum aan energie en bedrijfsmiddelen. Ga op de werkplek ook altijd te werk met inachtneming van het milieu. Neem daarom de volgende informatie in acht met betrekking tot afvalverwerking. Afvalverwerking:
11.14 NL
– Onbruikbare of onrepareerbare veiligheidslaserscanner altijd volgens de geldende milieuvoorschriften van het betreffende land afvoeren. – Kunststofonderdelen aan veiligheidslaserscanner verwijderen. Daarna de aluminiumbehuizing van de veiligheidslaserscanner laten recyclen. – Alle elektronicabouwgroepen als speciaal afval afvoeren. De elektronicabouwgroepen van de veiligheidslaserscanner kunnen eenvoudig worden gedemonteerd.
238
7.4
Z
Reinigen van het voorvenster van de laserscanner In paragraaf "Gebruiksmiddelen" is aangegeven welk materiaal moet worden gebruikt om de frontruit van de laserscanner te reinigen, zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 321. Voorwaarden – Laserscanner onder de lastas: Lastopnamemiddel helemaal neergelaten, zie "Heffen - dalen - buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 172. Aanbouwapparaat bevindt zich in basisstand, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191. – Laserscanner in de aandrijfkamer: Afdekking van de aandrijfruimte gedemonteerd, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326.
Z
Werkwijze • Frontruit vochtig reinigen. Een droge reiniging brengt het gevaar met zich mee van een statische oplading. Stof wordt dan extra naar de frontruit getrokken. Bovendien bestaat het risico dat er krassen op de frontruit komen. • Onderaan aansluitende afzetting van de frontruit extra vochtig reinigen. • Frontruit droogvegen met een schone zachte katoenen doek / microvezeldoek of een nieuw wit papieren wegwerpdoekje. VOORZICHTIG! Beschadiging van de frontruit door reiniging Geen vuile of ruwvezelige reinigingsdoeken gebruiken, aangezien er anders krassen kunnen ontstaan op de frontruit. Een frontruit met krassen leidt tot storingen. De frontruit moet worden vervangen. • Na het reinigen met een lamp of een zaklamp op de frontruit schijnen. Controleren of er vuil of krassen op de frontruit zitten, indien nodig opnieuw reinigen.
11.14 NL
De frontruit is gereinigd.
239
7.5
Z
Indicaties van de zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) De zevensegmentindicatie en de lichtmelder (LED) op de laserscanner dienen als indicatie voor de bediener en de klantenservice van de producent. Indicatie
Signaal LED
Beschrijving
uit
– Veiligheidsveld vrij, geen object in het veiligheidsveld. – Intern transportmiddel kan met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden.
brandt
– Veiligheidsveldovertreding, object in het veiligheidsveld. – Intern transportmiddel wordt gestopt.
uit
brandt
uit
brandt
– Waarschuwingsveld vrij, geen object in het waarschuwingsveld. – Intern transportmiddel kan met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden. – Waarschuwingsveldovertreding, object in het waarschuwingsveld. – Intern transportmiddel wordt tot 2,5 km/h afgeremd en kan alleen met deze rijsnelheid rijden. – Voorruit schoon. – Intern transportmiddel kan met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden. – Voorruit vuil. – Bedrijf niet gegarandeerd. – Voorruit reinigen (zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 239).
11.14 NL
– Voorruit vuil. knippert met 0,5 Hz – Bedrijf nog gegarandeerd. (een seconde uit,een – Voorruit reinigen (zie "Reinigen van het seconde aan) voorvenster van de laserscanner" op pagina 239).
240
Verdere foutindicaties op het zevensegmentendisplay en van de indicatielamp (led) zijn alleen relevant voor de klantenservice van de producent. De fout mag uitsluitend door de klantenservice van de producent worden verholpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Om doelgericht en snel op de storing te kunnen reageren zijn de volgende gegevens belangrijk en nuttig voor de klantenservice: - serienummer van het interne transportmiddel - foutnummer op het zevensegmentendisplay (indien aanwezig) - indicatie van indicatielamp (led) - foutbeschrijving - actuele locatie van het interne transportmiddel.
11.14 NL
Z
241
7.6
Controles vóór de dagelijkse inbedrijfstelling van het personenbeschermingssysteem – Voorruiten van de laserscanner van het personenbeveiligingssysteem op verontreiniging controleren, indien nodig reinigen (zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 239). – Uitvoering van de cyclustest (zie "Cyclustest" op pagina 242)
7.6.1 Cyclustest OPMERKING Om de werking van het personenbeveiligingssysteem te garanderen moet na afloop van een timer van 24-uur of na ieder uit- en weer inschakelen van het intern transportmiddel een cyclustest worden uitgevoerd. XDe informatiemelding "9901" en het pictogram "cyclustest uitvoeren" (130) geven aan dat er een cyclustest moet worden uitgevoerd. Tijdens deze tijd wordt de rijsnelheid beperkt tot sluipsnelheid (2,5 km/h). XDe snelheidsreductie wordt pas opgeheven, nadat de cyclustest met succes is uitgevoerd.
Uitvoering van de cyclustest
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel uitschakelen. • Intern transportmiddel inschakelen. Na het inschakelen van het interne transportmiddel verschijnen de pictogrammen "bevestiging cyclustest" (130,191). • Knop (104) onder het pictogram "bevestiging cyclustest" (191) indrukken. Het interne transportmiddel voert de cyclustest automatisch uit.
191
130
104
• Na een succesvol uitgevoerde cyclustest: • verdwijnen de pictogrammen "cyclustest uitvoeren" (130,191). • wordt de snelheidsreductie opgeheven. • wordt de timer voor de 24-uren gereset en opnieuw gestart.
11.14 NL
De cyclustest is met succes uitgevoerd.
242
7.7
Werking van het personen-beschermingssysteem
7.7.1 Geen obstakels en / of personen waargenomen
Z
Zolang er zich geen personen en / of obstakels in het waarschuwings- resp. veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem bevinden, kan het interne transportmiddel met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden.
7.7.2 Obstakels en / of personen in het waarschuwingsgebied 192
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. 20
22
104
Er bevinden zich obstakels en / of personen bevinden zich in het waarschuwingsveld van het personenbeveiligingssysteem: – Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "waarschuwingsveldovertreding" (192). – De rijsnelheid wordt beperkt tot 2,5 km/h.
11.14 NL
Het hindernis resp. de persoon is uit het waarschuwingsveld verwijderd: – Het interne transportmiddel kan weer met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden. – Het pictogram "waarschuwingsveldovertreding" (192) verdwijnt.
243
7.7.3 Obstakels en / of personen in het veiligheidsgebied
Z
Een veiligheidsveldovertreding wordt op het bestuurdersdisplay met het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (193) weergegeven. Bovendien wordt het interne transportmiddel bij een veiligheidsveldovertreding afgeremd tot stilstand.
193
Het hindernis resp. de persoon is uit het veiligheidsveld verwijderd 20 22 104 Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. Werkwijze • Knop (104) onder het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (193) indrukken. • Het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (193) verdwijnt.
11.14 NL
Het interne transportmiddel kan weer met de maximaal vrijgegeven snelheid worden gereden.
244
Rijden met het interne transportmiddel hoewel er zich hindernissen en / of personen in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem bevinden
193
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. 20 22 104 – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. Werkwijze WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en letsel door intern transportmiddel De overbrugging van de rijuitschakeling is een extra functie, waarmee de stand van het interne transportmiddel kan worden gecorrigeerd ondanks veiligheidsveldovertreding. Deze overbrugging van de rijuitschakeling ontslaat de bediener niet van zijn verantwoordelijkheid om het interne transportmiddel op tijd tot stilstand te brengen vóór hindernissen en / of personen. XNa het buiten werking stellen van de rijuitschakeling, moet het interne transportmiddel nog voorzichtiger worden bediend, om botsingen met hindernissen en / of personen uit te sluiten. XRijbeweging vóór het hindernis en / of personen stoppen.
Z
• Het personenbeveiligingssysteem heeft een persoon en / of een hindernis in het veiligheidsveld herkend. Het interne transportmiddel wordt gestopt. Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (193). • Toets (104) onder het pictogram "veiligheidsveldovertreding" (193) indrukken en ingedrukt houden. • Dodemansknop (20) bedienen. • Rijpedaal (22) intrappen.
11.14 NL
Afhankelijk van de truckinstelling kan het interne transportmiddel zonder beperking een bepaalde afstand of een bepaalde tijd in de ingestelde richting worden gereden. De rijsnelheid wordt altijd beperkt tot maximaal 2,5 km/h. De instelling voor het doorrijden, nadat hindernissen en/of personen zich in het veiligheidsveld van het personenbeveiligingssysteem bevinden, wordt ingesteld door de klantenservice van de producent.
245
8
Extra uitrusting
8.1
Sideshift / tandversteller (o) WAARSCHUWING! Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Z
Onderhoudsintervallen zijn beschreven in de gebruikshandleiding in paragraaf "Onderhoudscontrolelijst", zie "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 351.
8.1.1 Sideshift van de vorktanden (o)
194 Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "sideshift vorken" (194) indrukken en ingedrukt houden. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de stand "frontopname", d.w.z. de vorken bevinden zich in een haakse hoek met het zwenkshiftframe: • Vorken naar rechts verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische 20 104 113 functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken naar links verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de rechter basisstand, d.w.z. het vorkenbord bevindt zich aan het rechter einde van het zwenkshiftframe en de vorken wijzen naar links: • Vorken in lastrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken in aandrijfrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de linker basisstand, d.w.z. het vorkenbord bevindt zich aan het linker einde van het zwenkshiftframe en de vorken wijzen naar rechts: 246
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
• Vorken in aandrijfrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken in lastrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De schuifsnelheid van de vorken is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
11.14 NL
Beide vorken worden gelijkmatig in de aangegeven richting geschoven.
247
8.1.2 Tandversteller (o) WAARSCHUWING! Beknellingsgevaar en gevaar voor materiaalbeschadigingen van de vorken Bij het verstellen van de vorken kunnen personen letsel oplopen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XDe afstand tussen de vorken mag uitsluitend zonder last worden versteld. Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
Z
195 Werkwijze De vorktandafstand wordt gewijzigd door het gelijktijdig verschuiven van de vorktanden. De vorktanden kunnen niet afzonderlijk worden versteld. • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Knop (104) onder het pictogram "tandverstelling " (195) indrukken en ingedrukt houden. • Vorktandafstand verkleinen: • Bedieningshendel "hydraulische 20 104 113 functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorktandafstand vergroten: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De reachsnelheid van de vorktandafstand is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
11.14 NL
De vorktandafstand wordt verkleind resp. vergroot.
248
8.1.3 Symmetrische sideshift met geïntegreerde vorkversteller (o) WAARSCHUWING! Beknellingsgevaar en gevaar voor materiaalbeschadigingen van de vorken Bij het verstellen van de vorken kunnen personen letsel oplopen. In de gevarenzone van het interne transportmiddel mogen er zich naast de bediener (in zijn normale bedieningspositie) geen andere personen ophouden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. XHet interne transportmiddel moet worden beveiligd tegen gebruik door onbevoegden, als de personen ondanks de waarschuwing de gevarenzone niet verlaten. XDe afstand tussen de vorken mag uitsluitend zonder last worden versteld. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Letselgevaar en gevaar voor materiaalbeschadiging bij de bediening van de sideshift met geïntegreerde vorkversteller Door de bijzondere uitvoering van de sideshift met geïntegreerde vorkversteller moet de bediener erop letten, dat de vorken en de sideshift niet tot in de contour van het interne transportmiddel worden versteld. De vorken kunnen met de vorkverstelling over de contour van het zwenkshiftframe worden bewogen en zo het interne transportmiddel beschadigen. XOm persoonlijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel en de opgenomen last te voorkomen, moet de geïnstrueerde bediener het aanbouwapparaat bijzonder voorzichtig bedienen. XHydraulische beweging van de sideshift met geïntegreerde vorkversteller vóór de truckcontour stoppen.
249
196
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Werkwijze • Knop (104) onder het pictogram "menuomschakeling tandverstelling sideshift / synchroon draaien" (196) indrukken. 20 104 120 113 De weergave op het bestuurdersdisplay wisselt van het menupunt "menuomschakeling tandverstelling / sideshift" (196) naar de functies "sideshift vorktanden" (194) resp. "tandverstelling" (195).
Z
Z
195 Werkwijze De vorktandafstand wordt gewijzigd door het gelijktijdig verschuiven van de vorktanden. De vorktanden kunnen niet afzonderlijk worden versteld. • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Knop (104) onder het pictogram "tandverstelling " (195) indrukken en ingedrukt houden. • Vorktandafstand verkleinen: • Bedieningshendel "hydraulische 20 104 113 functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorktandafstand vergroten: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De reachsnelheid van de vorktandafstand is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). De vorktandafstand wordt verkleind resp. vergroot. 194
20 250
104
113
11.14 NL
Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. • Toets (104) onder het pictogram "sideshift vorken" (194) indrukken en ingedrukt houden. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de stand "frontopname", d.w.z. de vorken bevinden zich in een haakse hoek met het zwenkshiftframe:
Z
• Vorken naar rechts verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken naar links verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de rechter basisstand, d.w.z. het vorkenbord bevindt zich aan het rechter einde van het zwenkshiftframe en de vorken wijzen naar links: • Vorken in lastrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken in aandrijfrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Aanbouwapparaat bevindt zich in de linker basisstand, d.w.z. het vorkenbord bevindt zich aan het linker einde van het zwenkshiftframe en de vorken wijzen naar rechts: • Vorken in aandrijfrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Vorken in lastrichting verschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De schuifsnelheid van de vorken is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
11.14 NL
Beide vorken worden gelijkmatig in de aangegeven richting geschoven.
251
8.2
Stellingvakindicatie met laserstraal (o) VOORZICHTIG! Gevaar door de laserstraal van de sensoren De stellingvakindicatie stuurt laserstralen van de klasse 2 uit. De laserstraling van de klasse 2 is ongevaarlijk, wanneer geen geneesmiddelen worden ingenomen die de pupillen verwijderen. Anders kunnen bij een direct oogcontact het oog en het netvlies beschadigen. XNiet in de laserstraal kijken!
13
11
De stellingvakindicatie met laserstraal geeft in de rijrichting de juiste positie van het interne transportmiddel ten opzichte van het stellingvak aan. Het gaat hierbij om een puntverlichting (13), die aan één of beide zijden van het beschermdak (11) kan zijn gemonteerd.
11.14 NL
De juiste positie van het interne transportmiddel ten opzichte van het stellingvak is bereikt, wanneer de laserstraal een puntverlichting (13) op de markering aan de stelling treft.
252
8.3
Telescoperende vorken (o) WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerd resterend draagvermogen Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparatuur bestaat verhoogd kantelgevaar. XDe op het draagvermogenplaatje aangegeven maximale lasten niet overschrijden. XTelescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. XBij het transport het telescopeerbare aanbouwapparaat helemaal naar achteren trekken. XRijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt. WAARSCHUWING! Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Z
Onderhoudsintervallen zijn beschreven in de gebruikshandleiding in paragraaf "Onderhoudscontrolelijst", zie "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 351. Beschrijving van de telescoperende vorken
11.14 NL
De telescoperende vorken worden gebruikt om een grotere instapeldiepte (enkelvoudig telescoperende vork ) resp. een dubbel zo diepe opslag (dubbel telescoperende vork) te bereiken.
253
8.3.1 Enkelvoudig telescoperende vorken (o) Enkelvoudig telescoperende uitschuiven en inschuiven
vorken
197
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. 20 104 120 113 • Aanbouwapparaat in de rechter of linker eindstand van het zwenkshiftframe schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • Toets (104) onder het pictogram "enkelvoudig telescoperende vorken" (197) indrukken en ingedrukt houden. • Telescoperende vorken uitschuiven: • Naar links uitschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. • Naar rechts uitschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Telescoperende vorken inschuiven: • Naar rechts inschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Naar links inschuiven: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. De uitschuif- en inschuifsnelheid van de telescoperende vorken is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). • Aanbouwapparaat naar rechts of links in de basisstand schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176.
254
8.3.2 Dubbel telescoperende vorken (o) Dubbel telescoperende vorken uit- en inschuiven
198
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Werkwijze • Dodemansknop (20) niet indrukken. 20 104 120 113 • Aanbouwapparaat tot de automatische stop naar rechts of links schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. Eerste instapeldiepte is bereikt. • Toets (104) onder het pictogram "2e instapeldiepte (198) indrukken (pictogram krijgt een donkere kleur = actieve modus). • Aanbouwapparaat tot de volgende automatische stop verder naar rechts of links schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. Tweede instapeldiepte is bereikt. • Aanbouwapparaat tot de automatische stop naar rechts of links naar achteren schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. Eerste instapeldiepte is bereikt. • Toets (104) onder het pictogram "2e instapeldiepte" (198) indrukken (pictogram wisselt naar de normale weergave = niet actieve modus). • Aanbouwapparaat naar rechts of links in de basisstand schuiven, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. Rechter of linker basisstand is bereikt.
Z
Als het aanbouwapparaat zich niet in de basisstand bevindt, kan slechts met gereduceerde snelheid worden gereden, geheven en neergelaten, zie "Aanbouwapparaat in basisstand schuiven en draaien (t)" op pagina 191.
11.14 NL
Z
De uitschuif- en inschuifsnelheid van de telescoperende vorken is proportioneel aan de uitslag van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
255
8.4
Bedienerspecifieke instellingen (o)
8.4.1 Instellingen in het menu "bedienerspecifieke instellingen" afhankelijk van de autorisatie van de betreffende toegangscode Beschrijving – Bedienerspecifieke instellingen kunnen worden weergegeven. "Bediener"-toegangscode zonder autorisaties – Bedienerspecifieke instellingen kunnen niet worden gewijzigd. – Bedienerspecifieke instellingen kunnen worden weergegeven. "Bediener"-toegangscode met autorisaties – Bedienerspecifieke instellingen kunnen worden gewijzigd. – Bedienerspecifieke instellingen van geselecteerde "bediener"-toegangscode kunnen worden weergegeven. – Bedienerspecifieke instellingen van "Master"-toegangscode met geselecteerde "bediener"-toegangscode autorisatie voor het wijzigen van kunnen worden gewijzigd. De master kan voor de bedienerspecifieke nieuwe of ongeoefende bedieners ("bediener"instellingen van de toegangscode zonder autorisaties) de geselecteerde "bediener"mogelijke maximale waarden van de in de toegangscode volgende paragraaf beschreven rij- en hydraulische functies vastleggen, zie "Instelbare functies in het menu "bedienerspecifieke instellingen"" op pagina 257.
11.14 NL
Autorisatie
256
8.4.2 Instelbare functies in het menu "bedienerspecifieke instellingen" VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen door gewijzigde instellingen in de rij- en hydraulische functies Het wijzigen van de instellingen voor de rij-hydraulische functies naar hogere waarden kan tot ongevallen leiden. XProefrit in een beveiligd bereik uitvoeren. XPas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.
Functies
Indicatie op het bestuurdersdisplay
Acceleratie rijden
a
Snelheid in het voorveld
v
Snelheid in de smalle gang
v
Snelheid hoofdheffing heffen
V
Snelheid hoofdheffing neerlaten
V
V
11.14 NL
Snelheid sideshift
257
8.4.3 Wijzigen van de bedienerspecifieke instellingen 172
Oproepen van het menu "bedienerspecifieke instellingen" Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
104
108
Werkwijze v,a 199 • Knop "submenu beëindigen" (108) indrukken. Op het bestuurdersdisplay verschijnt het menupunt "submenu waarschuwingen" (172). In dit voertuigmenu zijn geen voertuigbewegingen mogelijk. • Knop (104) onder het pictogram "submenu waarschuwingen" (172) indrukken. Op het bestuurdersdisplay 104 108 verschijnt het menupunt "bedienerspecifieke instellingen" (199). • Knop (104) onder het pictogram "bedienerspecifieke instellingen" (199) drukken.
11.14 NL
Het menu "bedienerspecifieke instellingen" wordt geopend.
258
Instellingen in het menu "bedienerspecifieke instellingen"
201
Werkwijze In dit truckmenu zijn geen truckbewegingen mogelijk. • In te stellen functie in het menu "bedienerspecifieke instellingen" oproepen: 104 108 112 • Knop (104) onder het pictogram "meer functies" (201) indrukken. 156 151 Op het bestuurdersdisplay worden 152 meer functies van de 150 bedienerspecifieke instellingen weergegeven, zie "Instelbare functies in het menu "bedienerspecifieke 157 instellingen"" op pagina 257. • Knop (104) onder het pictogram "vorige functies" (200) indrukken. Op het bestuurdersdisplay worden de vorige functies van de bedienerspecifieke instellingen weergegeven, zie "Instelbare functies in het menu "bedienerspecifieke instellingen"" op pagina 257.
11.14 NL
Z
200
259
Werkwijze • Knop (104) onder het pictogram van de in te stellen functie indrukken. De actuele instelling wordt met een balkendiagram (202) weergegeven.
8
202 1
11.14 NL
• Met de cursortoetsen (150,152) kan de bediener instellingen in de geselecteerde functie van 1 (zwak) tot 8 (sterk) instellen. Dit biedt de mogelijkheid om binnen een in het programma vooraf 104 108 112 gedefinieerd bereik afzonderlijke instellingen door te voeren. • Cursortoets (150): Instelling 151 156 verzwakken. 152 • Cursortoets (152): Instelling 150 versterken. • Knop "OK" op het numerieke 157 toetsenbord (112) indrukken om de instellingen op te slaan. • Knop "submenu beëindigen" (108) indrukken. Op het bestuurdersdisplay verschijnt de datum en de tijd.
260
Verlaten van de menu's
158
Werkwijze • Knop (104) onder het pictogram "voertuigfuncties" (158) indrukken. De weergave op het bestuurdersdisplay wisselt naar het menu "voertuigfuncties". 104 VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door gewijzigde instellingen in de rij- en hydraulische functies Het wijzigen van de instellingen voor de rij-hydraulische functies naar hogere waarden kan tot ongevallen leiden. XProefrit in een beveiligd bereik uitvoeren. XPas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.
261
8.4.4 Bedienerspecifieke instellingen van de "bediener"-toegangscodes vastleggen met de "master"-toegangscode
150
151
152
*****
107
153
112
154
Voorwaarden – Intern transportmiddel gebruiksklaar maken, zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
• "Bediener"-toegangscode invoeren: • Knop "selecteren" (151) in cursorveld indrukken. • 5-cijferige toegangscode invoeren met het numerieke toetsenbord (112). Ieder cijfer van de 5-cijferige toegangscode kan met de cursortoetsen (150,152) worden bereikt: - cursortoets (152): één positie vooruit. - cursortoets (150): één positie achteruit. • Met de knop "CE" (154) wordt de invoer van de 5-cijferige toegangscode afgebroken. 262
11.14 NL
Werkwijze • Op het bestuurdersdisplay (107) verschijnt de vraag om de 5-cijferige toegangscode in te voeren. • "Master"-toegangscode invoeren: • Knop "selecteren" (151) in cursorveld indrukken. • 5-cijferige toegangscode invoeren met het numerieke toetsenbord (112). Ieder cijfer van de 5-cijferige toegangscode kan met de cursortoetsen (150,152) worden bereikt: - cursortoets (152): één positie vooruit. - cursortoets (150): één positie achteruit. • Met de knop "CE" (154) wordt de invoer van de 5-cijferige toegangscode afgebroken. • Knop "OK" (153) indrukken en de invoer van de geldige toegangscode bevestigen. Onder de ingevoerde "master"-toegangscode verschijnt de vraag om de "bediener"-toegangscode in te voeren.
• Knop "OK" (153) indrukken en de invoer van de geldige toegangscode bevestigen. De bedienerspecifieke instellingen van de "bediener"-toegangscodes kunnen worden vastgelegd.
11.14 NL
• Vastleggen / wijzigen van de bedienerspecifieke instellingen van de "bediener"toegangscodes, zie "Wijzigen van de bedienerspecifieke instellingen" op pagina 258.
263
8.5
Brandblusser (o) WAARSCHUWING! Gevaar voor verergeren van brand door gebruik van ongeschikte blusmiddelen De blusmiddelen die in een brandblusser worden gebruikt zijn op grond van hun bluswerking slechts geschikt voor bepaalde soorten brand. Het gebruik van ongeschikte blusmiddelen kan de brand verergeren en zo letsel bij de bediener veroorzaken. XDe exploitant is verantwoordelijk voor het kiezen van geschikte blusmiddelen en brandblussers. XDe brandblusser moet voldoen aan de nationale voorschriften.
Z
De brandblusser (205) wordt aan de linker drager van het beschermdak bevestigd.
203
204
205
11.14 NL
Z
Werkwijze • Sluiting (204) openen. • Brandblusser (205) uit de houder (203) trekken (zie pijlrichting). Bedieningsaanwijzingen voor het gebruik worden middels pictogrammen op de brandblusserder (205) gegeven.
264
8.6
Hefhoogteselectie (o) Om ervoor te zorgen dat lasten in vooraf geselecteerde magazijnlocaties worden opgenomen of weggezet, moet het interne transportmiddel worden ingesteld op de magazijninrichting.
Z
De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Naast de actuele hefhoogte worden de volgende pictogrammen op het bestuurdersdisplay weergegeven: Pictogram Aanbouwappa raat
Functie – Aanbouwapparaat bevindt zich zonder last in basisstand
– Aanbouwapparaat bevindt zich met last in basisstand
– Aanbouwapparaat zonder last neerlaten of heffen
– Aanbouwapparaat met last neerlaten of heffen
– Aanbouwapparaat zonder last naar links of rechts schuiven
– Aanbouwapparaat met last naar links of rechts schuiven
– Zoneselectie – Bereikselectie Een lastsensor tussen de vorken herkent of er een last op de vorken ligt.
11.14 NL
Z
265
8.6.1 Invoer van de gebiedsindicatie (zone)
Z
De gebiedsindicatie plaatsvinden.
kan
naargelang
instelling
manueel
of
automatisch
Automatisch herkenen van de gebieden (zones)
Z
Het gebied wordt automatisch herkend door het interne transportmiddel. Een invoering door de bediener is niet nodig. Manuele invoer van de gebiedsindicatie (zone) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160.
206
112 151
156
152 Werkwijze 150 • Bedien de knop „Selecteren“ (151) in het cursorveld. 157 • Voer het bereik in met het numerieke toetsenbord (112). • Bij verkeerde invoer kan deze met behulp van de drukknop „CE“ in het numerieke toetsenbord (112) worden gewist. • Na invoer van het gebied moet u deze met behulp van de drukknop „OK“ in het numerieke toetsenbord (112) opslaan.
11.14 NL
De ingevoerde zone wordt nu via het symbool „Zoneselectie“ (206) in het chauffeursdisplay weergegeven.
266
8.6.2 Invoer van het vaknummer (hefhoogte) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160.
Z
207
1
112 Werkwijze • Met het numerieke toetsenbord (112) het 156 151 vaknummer invoeren. 152 Het vaknummer kan met één cijfer (0 - 9), 150 twee cijfers (00-99) of met drie cijfers (000-999) worden ingevoerd. Bij invoer van het vaknummer met twee 157 cijfers wordt het eerste ingevoerde cijfer gebruikt als tiental en het tweede als eenheid. Bij invoer van het vaknummer met drie cijfers wordt het eerst ingevoerde cijfer gebruikt als honderdtal, het tweede als tiental en het derde als eenheid. • Bij onjuiste invoer kan deze met behulp van de knop "CE" in het numerieke toetsenbord (112) worden gewist. • Na invoer van het gebied moet deze met de knop "OK" in het numerieke toetsenbord (112) worden opgeslagen.
11.14 NL
Het ingevoerde vaknummer (207) wordt nu boven de lastvork op het bestuurdersdisplay weergegeven. Bovendien wordt links naast het ingevoerde vaknummer een pijl (207) weergegeven. Deze pijl geeft aan of de hoofdheffing moet worden geheven of neergelaten, om de magazijnlocatie te bereiken.
267
8.6.3 Magazijnlocatie naderen met hefhoogteselectie Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160.
1
206
Werkwijze 20 22 113 112 • Voer het bereik (112) in met het numerieke toetsenbord (206), zie "Invoer 151 156 van de gebiedsindicatie (zone)" op 152 pagina 266. 150 • Voer het vaknummer (112) in met het numerieke toetsenbord (207), zie "Invoer 157 van het vaknummer (hefhoogte)" op pagina 267. In het chauffeursdisplay wordt afhankelijk van de actuele hefhoogte naast het ingevoerde vaknummer een pijl getoond. Deze pijl geeft aan of de hoofdhef moet worden geheven of neergelaten, om de magazijnlocatie te bereiken.
11.14 NL
Z
207
268
Z
207 206 1 Werkwijze • Magazijnlocatie naderen met hefhoogteselectie: • Dodemansknop (20) bedienen. • Hoofdheffing heffen: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Hoofdheffing neerlaten: Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. 20 22 113 112 Wanneer tijdens het positioneren een volgend vaknummer wordt ingevoerd, 151 156 wordt dit circa 1 seconde op het 152 bestuurdersdisplay weergegeven en 150 opgeslagen in een buffer. Na het bereiken van de werkelijke 157 magazijnlocatie wordt het vaknummer automatisch uit de buffer overgenomen en kan deze zoals boven beschreven worden benaderd. Het ingevoerde vaknummer is bereikt. Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop "CE" op het numerieke toetsenbord en door het indrukken van de NOODUIT-schakelaar.
11.14 NL
Z
269
Voor het bereiken van de gewenste hoogte zijn er afhankelijk van de parameterinstelling verschillende bedieningsmodi
Z
De volgende bedieningsmethoden voor het bereiken van de vereiste hoogte worden door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ingesteld. Handmatig verplaatsen naar de gewenste hoogte (t): De bedieningshendel "hydraulische functies” (113) moet zolang worden bediend, totdat de gewenste hoogte is bereikt (automatische stop).
Z
20
120
119
113
112
Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop "CE" op het numerieke toetsenbord en door het indrukken van de NOODUIT-schakelaar.
11.14 NL
Z
De hefen daalsnelheden zijn proportioneel aan de uitslag de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
270
Handmatig verplaatsen naar de gewenste hoogte "vooreinde" (o): De bedieningshendel "hydraulische functies" (113) moet kort voor het bereiken van de gewenste hoogte worden bediend. De rest van de hydraulische beweging wordt automatisch uitgevoerd.
Z
20
120
119
113
112
Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop "CE" op het numerieke toetsenbord en door het indrukken van de NOODUIT-schakelaar.
11.14 NL
Z
De hef- en daalsnelheid zijn proportioneel aan de uitslag de bedieningshendel "hydraulische functies" (113).
271
"Tipmodus" - automatisch naar gewenste hoogte verplaatsen (o): De bedieningshendel "hydraulische functies" (113) één keer kort in de gewenste richting draaien, vervolgens wordt er automatisch naar de gewenste hoogte gereden.
Z
20
120
119
113
112
Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop "CE" op het numerieke toetsenbord en door het indrukken van de NOODUIT-schakelaar.
11.14 NL
Z
De hef- en daalsnelheid zijn vast ingesteld en kunnen niet worden beïnvloed.
272
Automatisch naar verplaatsen (ot):
richthoogte
– Dodemansknop (20) bedienen. – Rijrichting vastleggen: – Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting (164). – Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting (165). – Rijpedaal (22) intrappen.
164
165
Vervolgens wordt automatisch geoptimaliseerd verplaatst naar de richthoogte, afhankelijk van de afstand van de magazijnlocatie.
Z
Het naderen van de magazijnlocatie kan worden afgebroken met de knop "CE" op het numerieke toetsenbord en door het indrukken van de NOODUIT-schakelaar.
20
22
105
11.14 NL
Z
De hef- en daalsnelheid zijn vast ingesteld en kunnen niet worden beïnvloed. De rijsnelheid kan met het rijpedaal worden geregeld.
273
8.6.4 Stapelen (o) Algemeen verloop: – Uitstapelen: • Lastopnamemiddel uitreachen, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. • Lastopnamemiddel opheffen, zie "Lastopnamemiddel heffen of neerlaten" op pagina 172. • Lastopnamemiddel inreachen, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176 – Instapelen: • • • •
Lastopnamemiddel uitreachen, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. Demptijd afwachten. Lastopnamemiddel neerlaten, zie "Lastopnamemiddel heffen of neerlaten" op pagina 172. Lastopnamemiddel inreachen, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176
Bij het stapelen zijn de volgende varianten mogelijk
Z
De volgende stapelvarianten worden door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ingesteld.
20
120
119
113
112
11.14 NL
Stapelen niet actief – Dodemansknop (20) indrukken. – Na het bereiken van de geselecteerde instelhoogte verdwijnt de hefhoogteselectie-opdracht van het bestuurdersdisplay. – Dodemansknop (20) niet indrukken. – De bediener kan beginnen met het handmatig inen uitslaan, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176.
274
Stapelen niet actief / terugmelding aan de truckterminal – Dodemansknop (20) bedienen. – Na het bereiken van de geselecteerde richthoogte verdwijnt de hefhoogteselectieopdracht van het bestuurdersdisplay. – Dodemansknop (20) niet indrukken. – De bediener kan beginnen met het handmatig inen uitslaan, zie "Aanbouwapparaat reachen" op 20 120 119 113 112 pagina 176. – De terugmelding "opdracht afgewerkt" aan de truckterminal vindt enkel plaats als het aanbouwapparaat de basisstand heeft verlaten en weer heeft ingenomen. Tijdens het positioneren kan nog een vak worden ingevoerd. Deze invoer wordt ca. 1 sec. op het bestuurdersdisplay weergegeven en in een buffer opgeslagen. Na het einde van het stapelen wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. Het stapelen kan worden afgebroken door het indrukken van de toets "CE" op het numerieke toetsenbord (112) en door het indrukken van de NOODSTOPschakelaar. Er volgt geen terugmelding "opdracht afgewerkt" op de truckterminal.
11.14 NL
Z
275
Stapelen handmatig – Dodemansknop (20) indrukken. – Als de geselecteerde gewenste hoogte is bereikt, kan er worden in- en uitgestapeld. • Het in- en uitstapelen wordt aan de bediener via het bestuurdersdisplay door de lastsensor dwingend meegedeeld. – Dodemansknop (20) niet indrukken. – De bediener kan beginnen met het 20 handmatig inen uitslaan, zie "Aanbouwapparaat reachen" op pagina 176. •
Z
120
119
113
112
Na het bereiken van de betreffende eindstand (schuiven resp. hefhoogte bereikt) kan de volgende stap pas worden uitgevoerd als de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) de neutrale stand heeft bereikt.
De hydraulische snelheden zijn proportioneel aan de uitslag de bedieningshendel "hydraulische functies" (113). Tijdens het positioneren kan nog een vak worden ingevoerd. Deze invoer wordt ca. 1 sec. op het bestuurdersdisplay weergegeven en in een buffer opgeslagen. Na het einde van het stapelen wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. Het stapelen kan worden afgebroken door het indrukken van de toets "CE" op het numerieke toetsenbord (112) en door het indrukken van de NOODSTOPschakelaar. Er volgt geen terugmelding "opdracht afgewerkt" op de truckterminal.
11.14 NL
Z
276
Stapelen met de bedieningshendel "hydraulische functies" automatisch (variant A) – Dodemansknop (20) bedienen. – Na het bereiken van de geselecteerde richthoogte, is het in- en uitstapelen mogelijk. – Dodemansknop (20) niet indrukken. – De richting van de stapelcyclus moet met de bedieningshendel "hydraulische 20 functies" (113) tijdens volledige stapelcyclus worden aangeven en vasthouden: • •
Z
120
119
113
112
Stapelen "links" = bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien en ingedrukt houden totdat het stapelen is beëindigd. Stapelen "rechts" = bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien en ingedrukt houden totdat het stapelen is beëindigd.
De hydraulische snelheden zijn vast ingesteld en kunnen niet worden beïnvloed. De hydraulische functies worden na het loslaten van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) gestopt. Als de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) weer wordt bediend, wordt het stapelen voortgezet. Tijdens het positioneren kan nog een vak worden ingevoerd. Deze invoer wordt ca. 1 sec. op het bestuurdersdisplay weergegeven en in een buffer opgeslagen. Na het einde van het stapelen wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. Het stapelen kan worden afgebroken door het indrukken van de toets "CE" op het numerieke toetsenbord (112) en door het indrukken van de NOODSTOPschakelaar. Er volgt geen terugmelding "opdracht afgewerkt" op de truckterminal.
11.14 NL
Z
277
Stapelen met de bedieningshendel "hydraulische functies" automatisch (variant B) – Dodemansknop (20) bedienen. – Na het bereiken van de geselecteerde richthoogte, is het in- en uitstapelen mogelijk. – Dodemansknop (20) niet indrukken. – De richting van de stapelcyclus moet met de bedieningshendel "hydraulische 20 functies" (113) tijdens volledige stapelcyclus worden aangeven en vasthouden: • •
Z
120
119
113
112
Stapelen "links" = bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien en ingedrukt houden totdat het stapelen is beëindigd. Stapelen "rechts" = bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien en ingedrukt houden totdat het stapelen is beëindigd.
De hydraulische snelheden zijn vast ingesteld en kunnen niet worden beïnvloed. De hydraulische functies worden na het loslaten van de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) gestopt. Als de bedieningshendel "hydraulische functies" (113) weer wordt bediend, wordt het stapelen voortgezet. Het automatisch stapelen wordt door het indrukken van één van de toetsen "aanbouwapparaat schuiven" (120) of "vorkenbord toetsen" (119) afgebroken. De onderbreking van het stapelen wordt aan de bediener meegedeeld door een akoestisch signaal. Na de onderbreking moet het stapelen door de bediener met de hand worden uitgevoerd en afgesloten, zie "stapelen handmatig". Tijdens het positioneren kan nog een vak worden ingevoerd. Deze invoer wordt ca. 1 sec. op het bestuurdersdisplay weergegeven en in een buffer opgeslagen. Na het einde van het stapelen wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. Het stapelen kan worden afgebroken door het indrukken van de toets "CE" op het numerieke toetsenbord (112) en door het indrukken van de NOODSTOPschakelaar. Er volgt geen terugmelding "opdracht afgewerkt" op de truckterminal.
11.14 NL
Z
278
De volgende pictogrammen verschijnen op het bestuurdersdisplay voor "links" stapelen:
20
Pictogram Instapelen Uitstapelen
120
119
113
112
Bediening bij handmatige stapelen – Dodemansknop (20) niet indrukken. – Aanbouwapparaat naar links schuiven:
– –
– –
• Toets "aanbouwapparaat schuiven" (120) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. Demptijd actief. Bij het instapelen wordt na het uitschuiven van het aanbouwapparaat een pauze ingevoegd, om de hefmastschommelingen te verminderen. Dodemansknop (20) bedienen. Bedieningshendel "hydraulische functies" (113):
• met de klok mee draaien Heffen (uitstapelen) • tegen de klok in draaien Neerlaten (instapelen) – Dodemansknop (20) niet indrukken. – Aanbouwapparaat naar rechts in de basisstand schuiven:
Het stapelen kan worden afgebroken door het indrukken van de toets "CE" op het numerieke toetsenbord (112) en door het indrukken van de NOODSTOPschakelaar. Er volgt geen terugmelding "opdracht afgewerkt" op de truckterminal.
11.14 NL
Z
• Toets "aanbouwapparaat schuiven" (120) indrukken en ingedrukt houden. • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien.
279
8.7
Horizontale positionering (o) Het interne transportmiddel kan optioneel met de functie "horizontale positionering (HozPos)" zijn uitgerust. Deze functie helpt de exploitant bij de positionering (automatische, directe doelpositionering van de plaats) van het interne transportmiddel in de stelling en aan de overdrachtstations. in combinatie met de hoogteselectie is het mogelijk de last in de stelling en aan de overdrachtstations altijd op dezelfde plek neer te zetten en op te nemen met geringe geregistreerde afwijkingen. De positioneerprecisie is verticaal ± 10 mm en horizontaal ± 30 mm. De functie „Horizontale Positionering (HozPos)“ biedt een parametreerbare magazijntopologie. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. Om constante inschuifbreedten te realiseren over de totale hefhoogte te bereiken kunnen er tien hoogteafhankelijke schuifcorrectiewaarden optioneel worden geprogrammeerd. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. Reeds bij het binnenrijden van de smalle wordt gecontroleerd of het om de juiste smalle gang gaat en of het lastopnamemiddel correct staat.
Onderhoudsintervallen zijn beschreven in de gebruikshandleiding in paragraaf "Onderhoudscontrolelijst", zie "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 351.
11.14 NL
Z
Opties – Handmatige doelinvoer via cursortoetsen en het numerieke toetsenbord – Doelinvoer via barcodescanner op het bedieningspaneel of lastopnamemiddel – Doelinvoer via draadloze verbinding – Soort stapeling, zie "Stapelen (o)" op pagina 274 – Uitreachvergrendeling bij rijden zonder doel of onjuist doel
280
8.7.1 Magazijnmodus (o) Magazijnmodus:
11.14 NL
– In de magazijnmodus kunnen pallets in- en uitgeslagen worden, zie "Reachen draaien buiten en binnen de smalle gangen" op pagina 174. – De ingevoerde verticale positie van de magazijnlocatie is de hoogte van de vorktanden. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de gewenste pallet in- of uitgeslagen wordt. – De ingevoerde horizontale positie van de magazijnlocatie is het midden van het lastopnamemiddel. Daardoor wordt gegarandeerd, dat de gewenste pallet in- of uitgeslagen wordt.
281
8.7.2 Indicaties in het chauffeursdisplay
Z
De positie van de symbolen kan aan de wensen van de klant worden aangepast. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. De invoer van de posities (stellingrij, plaats (markering), vak (hoogte) en gebiedselectie) moet dan in overeenstemming met de symbolenweergave plaatsvinden. De volgende symbolen worden in het chauffeursdiplay met de hefhoogte weergegeven: 209
208
210 211
! 0h
P
07:48
xx m xx
212
!
213 214 215
!
ETX 5xx IF FNxxxx
kg
!
216 217
218 219 220
221 222
223 224
?
! 0
8
A
H
225 226
Pos. Pictogram
Functie / beschrijving
208
Intern transportmiddel in de smalle gang / transponder herkend. Pictogram "rijrichting in aandrijfrichting" geeft aan, dat een horizontale correctierit in aandrijfrichting nodig is, om de magazijnlocatie te bereiken. Pictogram "rijrichting in lastrichting" geeft aan, dat een horizontale correctierit in lastrichting nodig is, om de magazijnlocatie te bereiken.
209
210 211 212
213
!
! !
!
Waarschuwingspictogram "vork", zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 284. Waarschuwingspictogram "vorkenbord naar rechts draaien".
Waarschuwingspictogram "vorkenbord naar links draaien".
11.14 NL
214
Pictogram "intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd".
282
Pos. Pictogram
Functie / beschrijving
215
Pictogram "neerlaten" resp. "heffen" geef aan dat er verticale correctieritten nodig zijn, om de magazijnlocatie te bereiken. Pictogram "opdracht in geheugen" geeft aan dat naast de actuele opdracht er zich nog een opdracht in het truckgeheugen bevindt. Zoneselectie / gebiedselectie: Indicatie zone = verschillende hefhoogten. Alleen invoer met één cijfer mogelijk.
216
217
Indicatie stellingrij: Alleen invoer met één, twee of drie cijfers mogelijk.
218
Indicatie plaats (markering), horizontale positie in de smalle gang: Alleen invoer met één, twee of drie cijfers mogelijk. Vak (hoogte): Indicatie vak = hefhoogte verticale positie in smalle gang. Alleen invoer met één, twee of drie cijfers mogelijk.
219
220 221
!
Waarschuwingspictogram, zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 284.
222
?
Pictogram "vraagteken", zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 284. Bliksempictogram, zie "Foutbeschrijving horizontale positionering" op pagina 284.
223 225
A
... ...
7
H
Magazijnblokindicatie van 0 tot 8. Magazijnblokindicatie van A tot H.
11.14 NL
226
0
283
8.7.3 Foutbeschrijving horizontale positionering 209
208
210 211
! 0h
P
07:48
xx m xx
212
!
213 214 215
!
ETX 5xx IF FNxxxx
kg
!
216 217
218 219 220
221 222
223 224
?
! 0
8
A
H
225 226
Indicatie Fout 209 &221 Het interne transportmiddel is in de verkeerde smalle 210 &221 gang gereden
Beschrijving – Intern transportmiddel in de bij de opdracht passende smalle gang rijden. – Het rijrichtingpictogram knippert.
– Vorken en aanbouwapparaat in de weergegeven stand draaien en Vorken en aanbouwapparaat schuiven. bevinden zich bij het 212 &221 – Het waarschuwingspictogram "vork" invoeren van de opdracht (212) en het waarschuwingspictogram niet in de basisstand (221) knipperen afwisselend om de 5 seconden.
212
Stapelcyclus: Verkeerde richting met de bedieningshendel "hydraulische functies" aangestuurd
– Vereiste richting voor het stapelen met de bedieningshendel "hydraulische functies" aansturen. – Het waarschuwingspictogram "vork" knippert zolang de verkeerde richting wordt aangestuurd.
212 &213
– Vorken / aanbouwapparaat in de weergegeven stand draaien en schuiven. Vorken / aanbouwapparaat – Het waarschuwingspictogram "vork" staan voor de gewenste en het waarschuwingspictogram 212 &214 stapelcyclus niet in de juiste "vorkenbord naar rechts draaien" of stand (fout in stapelcyclus) waarschuwingspictogram "vorkenbord naar links draaien" knipperen zolang tot de juiste positie is bereikt. – Invoer controleren. Onjuist ingevoerde stellingrij – De pictogrammen "vraagteken" en bij invoer van opdracht "stellingrij" knipperen afwisselend. 11.14 NL
218 &222
284
Indicatie Fout Onjuist ingevoerde plaats 219 &222 (markering) bij invoer van opdracht Onjuist ingevoerd vak 220 &222 (hoogte) bij invoer van opdracht 219
Verkeerde positie in smalle gang (transponder niet herkend)
223
Positie in smalle gang niet herkend, tolerantie overschreden
212 &221 Geen last bij het uitstapelen
221
Onjuiste controlesom bij gegevensinvoer
---
Invoer opdracht niet mogelijk, omdat er al een opdracht in het geheugen bestaat
---
Datatransmissie niet in orde
---
Datatransmissie niet herhaald ondanks foutherkenning (NAK) Controlesom onjuist
– Er moet over de transponder aan gangbegin, aan gangeinde of in het midden van de gang worden gereden. – De pictogrammen "plaats / markering" en het bliksempictogram knipperen afwisselend. – De stapelcyclus wordt uitgevoerd totdat het aanbouwapparaat zich in de basisstand bevindt. – Het waarschuwingspictogram brandt. – De opdracht kan niet worden uitgevoerd. – Gegevens opnieuw invoeren of opdracht wijzigen. – Het waarschuwingspictogram knippert totdat de opdracht wordt gewist. – Het invoeren van opdrachten is geblokkeerd. – Bestaande opdracht uitvoeren. – – – –
De opdracht wordt niet aangenomen. Het foutnummer wordt weergegeven. De opdracht wordt niet aangenomen. Het foutnummer wordt weergegeven.
– De opdracht kan niet worden uitgevoerd. – Gegevens opnieuw invoeren of opdracht wijzigen.
11.14 NL
---
Beschrijving – Invoer controleren. – De pictogrammen "vraagteken" en "plaats (markering)" knipperen afwisselend. – Invoer controleren. – De pictogrammen "vraagteken" en "vak (hoogte)" knipperen afwisselend.
285
8.7.4 Pictogrammen van de magazijnmodus op het bestuurdersdisplay Tijdens de magazijnmodus worden de volgende pictogrammen (132) op het bestuurdersdisplay weergegeven:
Z
132 0h
07:48
ETX 5xx IF FNxxxx
P
Een lassensor aan het vorkenbord herkent of er zich een last op het lastopnamemiddel bevindt.
xx m xx
kg
Pictogrammen in magazijnmodus met aanbouwapparaat Pictogram
Functie – Aanbouwapparaat bevindt zicht zonder last of met last in de basisstand – Zonder last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie wordt bereikt – Met last neerlaten of heffen zodat de magazijnlocatie wordt bereikt – Zonder last het aanbouwapparaat naar links of rechts schuiven – Met last het aanbouwapparaat naar links of rechts schuiven
11.14 NL
– Demptijd zonder last of met last
286
8.7.5 Doelinvoer van de magazijnlocatie De bestemming voor de horizontale positionering kan op drie verschillende manieren worden ingevoerd en aan de wensen van de klanten worden aangepast: – Bestemming handmatig invoeren: De gewenste bestemming wordt met de hand ingevoerd en bevestigd. – Bestemming met barcodescanner invoeren: De gewenste bestemming wordt met een barcodescanner ingescand. – Bestemming via draadloze verbinding invoeren: De gewenste bestemming wordt door het magazijnbeheersysteem draadloos naar de truckterminal van het interne transportmiddel gestuurd. Manuele doelinvoer van de magazijnlocatie (standaardinstelling)
Z
De positie van de symbolen kan aan de wensen van de klant worden aangepast. De instelling wordt uitgevoerd door de klantenservice van de fabrikant. De invoer van de posities (stellingrij, plaats (markering), vak (hoogte) en gebiedselectie) moet dan in overeenstemming met de symbolenweergave plaatsvinden.
11.14 NL
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160.
287
218 219 220 217 Werkwijze • Toets "selecteren" (151) in cursorveld indrukken. Het veld "stellingrij" (218) krijgt een donkere achtergrond. • Met het numerieke toetsenbord (112) de gewenste stellingrij invoeren. In het veld "stellingrij" (218) kan een een, twee of driecijferige waarde worden ingevoerd. • Cursortoets (152) indrukken. Met de cursortoetsen (150,152) kan de bediener tussen de invoervelden 20 22 113 112 omschakelen: • Cursortoets (150): Invoerveld terug. 156 151 • Cursortoets (152): Invoerveld vooruit. 152 • Het veld "plaats (markering)" (219) krijgt 150 een donkere achtergrond. • Met het numerieke toetsenbord (112) de 157 gewenste plaats (markering) invoeren. In het veld "plaats (markering)" (219) kan een-, twee- of driecijferige waarde worden ingevoerd. • Cursortoets (152) indrukken. Het veld "vak (hoogte)" (220) krijgt een donkere achtergrond. • Met het numerieke toetsenbord (112) het gewenste vak (hoogte) invoeren. In het veld "vak (hoogte)" (220) kan een-, twee- of driecijferige waarde worden ingevoerd. • Cursortoets (152) indrukken. Het veld "zoneselectie / bereikselectie" (217) krijgt een donkere achtergrond. • Met het numerieke toetsenbord (112) de gewenste zone / het gewenste bereik invoeren. In het veld "zoneselectie / bereikselectie" (217) kan alleen een eencijferige waarde worden ingevoerd. • Invoer opslaan door op de toets "OK" op het cijferblok (112) te drukken.
11.14 NL
De bestemming is handmatig ingevoerd. Er kan nu naar de bestemming worden gereden.
288
Z
In het voertuiggeheugen worden maximaal twee opdrachten opgeslagen. Het als eerste ingevoerde doel wordt in het chauffeursdisplay weergegeven als actuele opdracht. Het als tweede ingevoerde doel wordt in het voertuiggeheugen opgeslagen. In dit geval verschijnt in het chauffeursdisplay het symbool „Opdracht in geheugen“ (216).
216
11.14 NL
• Als de actuele opdracht is uitgevoerd, 20 22 113 112 wordt deze uit het chauffeursdisplay gewist en wordt de opdracht in het geheugen in het chauffeursdisplay weergegeven. • Een in het chauffeursdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (112) te drukken.
289
Doelinvoer met barcodescanner Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. Werkwijze • Scan met de barcodescanner het desbetreffende label in. • Het op het label geregistreerde doel wordt direct naar het chauffeursdisplay gestuurd en weergegeven. De doelinvoer met barcode-scanner is voltooid. Er kan nu naar het doel worden gereden.
Z
216
• Als de actuele opdracht is uitgevoerd, 20 22 113 112 wordt deze uit het chauffeursdisplay gewist en wordt de opdracht in het geheugen in het chauffeursdisplay weergegeven. • Een in het chauffeursdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de knop „CE“ van het numerieke toetsenbord (112) te drukken. Bij uitval van de barcodescanner is het altijd mogelijk het doel met de hand in te voeren.
11.14 NL
Z
In het voertuiggeheugen worden maximaal twee opdrachten opgeslagen. Het als eerste ingescande doel wordt in het chauffeursdisplay weergegeven als actuele opdracht. Het als tweede ingescande doel wordt in het voertuiggeheugen opgeslagen. In dit geval verschijnt in het chauffeursdisplay het symbool „Opdracht in geheugen“ (216).
290
Doelinvoer met draadloze verbinding Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Rijd het interne transportmiddel in de smalle gang en activeer gedwongen geleiding, zie "Rijden in smalle gangen" op pagina 160. Werkwijze • De via draadloze verbinding door het magazijnbeheersysteem verstuurde bestemming wordt door het interne transportmiddel ontvangen en direct naar het bestuurdersdisplay gestuurd en daarop weergegeven. De bestemming is met de barcodescanner ingevoerd. Er kan nu naar de bestemming worden gereden.
Bij uitval van de draadloze verbinding is het bovendien mogelijk de bestemming met de hand in te voeren.
11.14 NL
Z
• Na uitvoering van de actuele opdracht, wordt deze opdracht uit het bestuurdersdisplay gewist. • Het interne transportmiddel stuurt een terugmelding naar de truckterminal. • Hierna kan een andere draadloos door het magazijnbeheersysteem aan de truckterminal gestuurde bestemming worden ontvangen en op het bestuurdersdisplay worden weergegeven. • Een op het bestuurdersdisplay weergegeven opdracht kan worden gewist door twee keer op de toets "CE" van het cijferblok (112) te drukken.
291
8.7.6 In- of uitstapelen na doelinvoer Automatische horizontale en handmatige verticale doelrit (t) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Het aanbouwapparaat moet zich in de juiste basisstand bevinden. Op de pictogrammen op het bestuurdersdisplay letten. Indien nodig het aanbouwapparaat in de juiste basisstand schuiven en draaien. – Het interne transportmiddel bevindt zich in de ingestelde smalle gang en wordt gedwongen geleid. Een smalle gang die bij de opdracht pas wordt op het bestuurdersdisplay aangegeven met het pictogram "waarschuwingspictogram". – Doel van de magazijnlocatie ingevoerd, zie "Doelinvoer van de magazijnlocatie" op pagina 287.
!
Z
209 210 211 224 Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Intern transportmiddel in aandrijfrichting rijden, als het pictogram "rijrichting in aandrijfrichting" (209) wordt weergegeven: • Rijrichtingschakelaar (105) naar links drukken = rijden in aandrijfrichting. • Rijpedaal (22) langzaam intrappen. • Intern transportmiddel in lastrichting rijden, als het pictogram "rijrichting in lastrichting" (210) wordt weergegeven: 20 22 113 105 112 • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts drukken = rijden in lastrichting. • Rijpedaal (22) langzaam intrappen. De rijsnelheid wordt traploos geregeld door het rijpedaal (22) te bedienen. Hoe dieper het rijpedaal (22) wordt ingetrapt, hoe hoger de rijsnelheid. • Na het bereiken van de magazijnlocatie wordt het pictogram "intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd" (211) op het bestuurdersdisplay weergegeven en het interne transportmiddel wordt gestopt. Horizontale positie van de magazijnlocatie is bereikt. Bij markeringidentificatie verschijnt na het bereiken van de magazijnlocatie bovendien het pictogram "lichtknop op reflector" (224) op het bestuurdersdisplay.
11.14 NL
Z
292
Z
227 228 Werkwijze • Dodemansknop (20) indrukken. • Hoofdheffing opheffen als het pictogram "heffen" (228) wordt weergegeven: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) met de klok mee draaien. • Hoofdheffing neerlaten als het pictogram "neerlaten" (227) wordt weergegeven: • Bedieningshendel "hydraulische functies" (113) tegen de klok in draaien. 20 22 113 112 De bedieningshendel "hydraulische functies" (113) moet zolang worden bediend totdat de gewenste hoogte is bereikt. Verticale positie van de magazijnlocatie is bereikt. De bediener kan beginnen met inresp. uitslaan. De ingevoerde magazijnlocatie kan ook met de diagonale beweging (gelijktijdig rijden en heffen cq. dalen van de hoofdhef) worden benaderd. Beschrijving van de diagonale beweging zie "Diagonaal rijden" op pagina 171.
11.14 NL
Z
293
Automatische horizontale en verticale doelrit (o) Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Het aanbouwapparaat moet zich in de juiste basisstand bevinden. Op de pictogrammen op het bestuurdersdisplay letten. Indien nodig het aanbouwapparaat in de juiste basisstand schuiven en draaien. – Het interne transportmiddel bevindt zich in de ingestelde smalle gang en wordt gedwongen geleid. Een smalle gang die bij de opdracht pas wordt op het bestuurdersdisplay aangegeven met het pictogram "waarschuwingspictogram". – Doel van de magazijnlocatie ingevoerd, zie "Doelinvoer van de magazijnlocatie" op pagina 287.
Z
Z
294
209 210 211 224 Werkwijze 9 • Dodemansknop (20) bedienen. • Rijrichting op basis van de op het bestuurdersdisplay aangegeven pictogrammen (209, 210) instellen: • Rijrichtingschakelaar (105) naar links duwen als het pictogram "rijrichting in aandrijfrichting" (209) wordt weergegeven. • Rijrichtingschakelaar (105) naar rechts duwen als het pictogram "rijrichting in lastrichting" (210) wordt 20 22 113 105 112 weergegeven. 227 228 • Rijpedaal (22) langzaam intrappen. 9 De rijsnelheid wordt traploos geregeld door het rijpedaal (22) te bedienen. Hoe dieper het rijpedaal (22) wordt ingetrapt, hoe hoger de rijsnelheid. • Het interne transportmiddel begint met de automatische horizontale en verticale doelrit. De truckbewegingen kunnen worden onderbroken door het loslaten van het rijpedaal (22) en door het indrukken van de NOODSTOP-schakelaar (9). 20 22 113 112 • Nadat de magazijnlocatie is bereikt: • verschijnt het pictogram "intern transportmiddel horizontaal gepositioneerd" (211) op het bestuurdersdisplay. • wordt het interne transportmiddel gestopt. • wordt het heffen of neerlaten automatisch gestopt. • verdwijnt het pictogram "heffen" of "neerlaten (228,227).
11.14 NL
!
Horizontale en verticale positie van de magazijnlocatie is bereikt. De bediener kan beginnen met in- of uitslaan.
Z 8.8
Z
Bij markeringidentificatie verschijnt na het bereiken van de magazijnlocatie bovendien het pictogram "lichtknop op reflector" (224) op het bestuurdersdisplay.
Weegfunctie (o) Als optie kan het interne transportmiddel voorzien zijn van een weegfunctie. Nadat de last met de hoofdhef iets omhoog is gebracht, wordt het gewicht in kg (131) op het bestuurdersdisplay weergegeven, zie "Lastopnamemiddel heffen of neerlaten" op pagina 172.
131
xx
kg
OPMERKING
11.14 NL
De weegvoorziening is geen vervangen voor een gekalibreerde weegschaal.
295
8.8.1 Tarreerfunctie (o)
Z
Als optie kan de weegfunctie worden uitgerust met een tarreerfunctie. Met de tarreerfunctie wordt de indicatie van de weeginrichting op nul gezet (indicatie op nul zetten). 229 230 158
Nulstelling indicatie
0
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140.
Z
20
104 131
20
0
108
113
108
113
kg
104
• Toets (104) onder het pictogram "truckfuncties" (158) indrukken. Het bestuurdersdisplay wisselt naar het menu "truckfuncties". • Lastopnamemiddel volledig neerlaten: • Bedieningshendel "hydraulische functie" (113) tegen de klok in draaien.
11.14 NL
Z
Werkwijze • Dodemansknop (20) bedienen. • Lastopnamemiddel zonder last ca. 10 cm opheffen: • Bedieningshendel "hydraulische functie" (113) met de klok mee draaien. • Toets "submenu beëindigen" (108) indrukken. In dit menu zijn geen truckbewegingen mogelijk. • Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "nulstelling indicatie weeginstallatie" (230). • Toets (104) onder het pictogram "nulstelling indicatie van weeginstallatie" (230) indrukken. Op het bestuurdersdisplay geeft de gewichtsmeting de waarde nul (131) aan.
296
8.9
Camerasysteem (o) VOORZICHTIG! Gevaar op ongevallen door niet overzienbare werkbereiken XHet camerasysteem dient als hulpmiddel voor het veilige gebruik van het interne transportmiddel. XRijden en werken met camerasysteem zorgvuldig oefenen! XCamera zo uitlijnen, dat het niet zichtbare werkbereik overzien kan worden.
Z
Bij gebruik van het camerasysteem als achteruitrijcamera wordt de monitor door het instellen van de rijrichtingschakelaar op rijden in aandrijfrichting automatisch ingeschakeld.
231 232 233 234 235
Z
Meerdere keren indrukken wisselt het menupunt (contrast, kleurverzadiging, taal, video, spiegeling) of beëindigt het menu.
helderheid,
Menupunten instellen – Toets (233) indrukken, stap vooruit. – Toets (232) indrukken, stap achteruit. Vervuild beeldscherm of ventilatiesleuf met een zachte doek of kwast reinigen.
11.14 NL
Z
Werken met het camerasysteem – Toets (235) op de monitor indrukken, camerasysteem is in- of uitgeschakeld. – Toets (234) indrukken, beeldscherm wordt helderder of donkerder (dag / nacht omschakeling). – Toets (231) indrukken, het menu wordt geopend.
297
8.10 Veiligheidskooi (o) WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en vallen tijdens het werken met de veiligheidskooi Als het interne transportmiddel voor het gebruik met een afneembare veiligheidskooi is uitgerust is in bijzondere uitzonderingsgevallen het meenemen van een persoon in opdracht van de exploitant binnen de veiligheidskooi toegestaan. Voor de persoon in de veiligheidskooi bestaat het gevaar van ongevallen en van vallen uit de veiligheidskooi. XDe exploitant of bediener moet de in de veiligheidskooi meerijdende persoon/ personen instrueren in de extra bediening van de veiligheidskooi en deze bovendien wijzen op de gevaren. Voorbeeld: Tijdens het rijden of heffen / neerlaten niet buiten de veiligheidskooi leunen. XEr mag zich slechts maximaal één persoon op de veiligheidskooi bevinden. Wanneer een tweede persoon in de veiligheidskooi moet worden meegenomen, moet de kooi zijn uitgerust met een extra tweehandsbediening. WAARSCHUWING! Valgevaar door een ongeschikte veiligheidskooi Het gebruik van niet voor dit interne transportmiddel toegelaten veiligheidskooien is verboden. Ongeschikte veiligheidskooien kunnen tijdens het gebruik met het interne transportmiddel van het lastopnamemiddel glijden en vallen. XUitsluitend door de producent vrijgeven veiligheidskooien gebruiken. XDe veiligheidskooi moet tijdens het gebruik mechanisch en elektrisch met het interne transportmiddel zijn verbonden.
Z
Tijdens het gebruik met de veiligheidskooi zijn alleen gereduceerde rij- / hydraulische snelheden mogelijk. WAARSCHUWING! Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving. In de afzonderlijke landen kan het gebruik van veiligheidskooien op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit vrijgegeven. XVoor het gebruik de nationale toezichtsautoriteiten vragen. Onderhoudsintervallen zijn beschreven in de gebruikshandleiding in paragraaf "Onderhoudscontrolelijst", zie "Onderhoudscontrolelijst" op pagina 351.
11.14 NL
Z
298
8.10.1 Modules van de veiligheidskooi 236
237
238
239
240
242
243
244
Aanduiding Sleutel voor het openen van de deur in noodgevallen Grepen (tweehandenbediening) Verbindingskabel tussen veiligheidskooi en intern transportmiddel Deur Staplatform Vorkschoenen Veiligheidskooi voor het standaard-aanbouwapparaat Vergrendeling aan de veiligheidskooi Vergrendeling aan aanbouwapparaat van het intern transportmiddel
11.14 NL
Pos. 236 237 238 239 240 241 242 243 244
241
299
8.10.2 Opnemen van de veiligheidskooi met het standaard-aanbouwapparaat Wanneer de veiligheidskooi in een door de exploitant goedgekeurde uitzonderingssituatie moet worden opgenomen en een bediener in deze veiligheidskooi moet meerijden, moet als volgt te werk worden gegaan:
236
237
238
Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsgereed maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Alleen door de producent voor dit interne 240 transportmiddel vrijgegeven veiligheidskooi gebruiken.
Z
241
239
242
243
244
Werkwijze • Veiligheidskooi voor gebruik controleren op beschadigingen. • Controleren of de vergrendeling (243) aanwezig is op de veiligheidskooi en of deze niet is beschadigd. • Deur (239) sluiten. De veiligheidskooi moet zo worden opgenomen dat de bediener en de persoon in de veiligheidskooi tijdens het rijden, heffen of neerlaten altijd oogcontact hebben. • Voor het opnemen van de veiligheidskooi controleren of er zich geen personen in de veiligheidskooi bevinden. • Intern transportmiddel zo voor de veiligheidskooi plaatsen, dat de vorken in de vorkschoenen (241) kunnen worden geschoven. • Vorken voorzichtig in de vorkschoenen (241) van de veiligheidskooi schuiven. • Veiligheidskooi beveiligd opnemen:
• Veiligheidskooi iets opheffen, totdat de veiligheidskooi loskomt van de bodem. De mechanische vergrendeling (243) van de veiligheidskooi is in de vergrendeling van het lastopnamemiddel (244) vergrendeld. De veiligheidskooi is beveiligd tegen vallen. Op het bestuurdersdisplay verschijnt het pictogram "veiligheidskooi beveiligd opgenomen". De
300
11.14 NL
WAARSCHUWING! Valgevaar door niet beveiligde veiligheidskooi De veiligheidskooi moet tijdens het gebruik mechanisch en elektrisch met het interne transportmiddel zijn verbonden. XDe mechanische vergrendeling van de veiligheidskooi moet in de vergrendeling van het lastopnamemiddel zijn vergrendeld. XDe veiligheidskooi moet tijdens het gebruik mechanisch en elektrisch met het interne transportmiddel zijn verbonden.
Z
opgenomen en vergrendelde veiligheidskooi wordt via contactloze sensoren gecontroleerd. • Vorken met veiligheidskooi langzaam in de basisstand terugschuiven. • Verbindingskabel (238) van de veiligheidskooi met het interne transportmiddel verbinden. Nadat de elektrische verbinding tussen intern transportmiddel en veiligheidskooi is gerealiseerd, zijn de rij- en/of hydraulische bewegingen van het interne transportmiddel alleen nog met tweehandenbediening (grepen (237) in de hand) en gesloten deur (239) mogelijk. Zonder elektrische verbinding tussen intern transportmiddel en veiligheidskooi zijn na het opnemen van de veiligheidskooi de rij- hef- en daalbewegingen geblokkeerd. De veiligheidskooi is op de voorgeschreven wijze opgenomen met het standaardaanbouwapparaat. De functies "reachen van het aanbouwapparaat" en / of "draaien van de vorkdrager" zijn met opgenomen en elektrisch verbonden veiligheidskooi geblokkeerd.
11.14 NL
Z
301
8.10.3 Bediening van de veiligheidskooi WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte veiligheidssystemen van de veiligheidskooi Defecte veiligheidssystemen (grepen (tweehandsbediening), deur, sensoren "veiligheidskooi opgenomen", ...) van de veiligheidskooi kunnen leiden tot het vallen van de veiligheidskooi en / of van de persoon in de veiligheidskooi. Wanneer één van deze veiligheidssystemen niet goed werkt, mag de veiligheidskooi niet in gebruik worden genomen. XVoor het gebruik controleren of de veiligheidssystemen van de veiligheidskooi werken. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XVeiligheidskooi mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is gevonden en verholpen. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Valgevaar uit veiligheidskooi Tijdens het gebruik van de veiligheidskooi bestaat er valgevaar voor de persoon in de veiligheidskooi. XDeur van de veiligheidskooi tijdens het gebruik sluiten. XGrepen (tweehandenbediening) van de veiligheidskooi tijdens de rij- of hydraulische bewegingen van het interne transportmiddel met beide handen vasthouden. XHet gebruik van extra opstaphulpen (ladders, krukken, ...) in de veiligheidskooi is niet toegestaan. XDe veiligheidskooi mag in opgeheven stand niet worden betreden of verlaten. XHet overstappen naar hogerliggende installaties van het gebouw of naar andere trucks is niet toegestaan.
302
WAARSCHUWING! Gevaar door uit de veiligheidskooi stekende resp. vallende voorwerpen Voorwerpen die uit de contour van de veiligheidskooi steken kunnen tijdens het gebruik botsten met andere componenten (bijv. stellingsystemen, ...). Hierdoor kan de veiligheidskooi vallen waardoor de persoon in de veiligheidskooi letsel kan oplopen. Voorwerpen die uit de veiligheidskooi vallen kunnen de bediener van het interne transportmiddel verwonden of het interne transportmiddel beschadigen. XVoor het gebruik van de veiligheidskooi controleren of er geen voorwerpen uit de veiligheidskooi steken. XVoor het gebruik van de veiligheidskooi controleren of de voorwerpen in de veiligheidskooi goed zijn bevestigd. OPMERKING
11.14 NL
De maximale extra belading / belasting van de veiligheidskooi: Xmag niet worden overschreden. Xis vermeld op het typeplaatje.
303
236
240
237
241
238
239
242
243
244
Gebruik van de veiligheidskooi Voorwaarden – Intern transportmiddel gebruiksklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Veiligheidskooi veilig opgenomen.
Z
• Persoon in de veiligheidskooi opheffen, neerlaten en / of transporteren: • Grepen (237) (tweehandsbediening) van de veiligheidskooi tijdens de rij- en/of hydraulische bewegingen van het interne transportmiddel met beide handen vasthouden. De rij- en/of hydraulische bewegingen van het interne transportmiddel worden onderbroken en kunnen niet worden uitgevoerd, op het moment dat de grepen (237) (tweehandsbediening) van de veiligheidskooi niet worden vastgehouden.
11.14 NL
Z
Werkwijze • Veiligheidskooi betreden: • Schakelaar "deur open" op de veiligheidskooi indrukken. • Deur (239) van de veiligheidskooi openen. • Veiligheidskooi betreden. • Deur (239) van de veiligheidskooi sluiten. De bevestiging en de gesloten deur (239) van de veiligheidskooi worden tijdens het gebruik met het interne transportmiddel voortdurend bewaakt. Als de deur (239) wordt geopend, worden alle rij- en/of hydraulische bewegingen van het interne transportmiddel gestopt. Persoon heeft de veiligheidskooi betreden.
304
WAARSCHUWING! Zolang er zich personen ophouden in de opgeheven veiligheidskooi, mag de bediener het intern transportmiddel niet verlaten. XDe veiligheidskooi mag in opgeheven stand niet worden betreden of verlaten. XTijdens het gebruik van de veiligheidskooi, mag de bediener het interne transportmiddel niet verlaten. Werkplaats is bereikt. De persoon in de veiligheidskooi kan met de werkzaamheden beginnen. • Veiligheidskooi verlaten: • Veiligheidskooi tot aan de vloer neerlaten. • Schakelaar "deur open" op de veiligheidskooi indrukken. • Deur (239) van de veiligheidskooi openen. • Veiligheidskooi verlaten. • Deur (239) van de veiligheidskooi sluiten. Persoon heeft de veiligheidskooi verlaten. OPMERKING
11.14 NL
Bij storingen kan de deur (239) met de meegeleverde sleutel (236) worden geopend.
305
8.10.4 Veiligheidskooi met het standaard-aanbouwapparaat neerzetten Voorwaarden – Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. – Veiligheidskooi beveiligd opgenomen, zie "Opnemen van de veiligheidskooi met het standaard-aanbouwapparaat" op pagina 300. – Er bevinden zich geen personen in de veiligheidskooi.
236
237
238
Werkwijze • Veiligheidskooi opheffen of neerlaten, totdat de veiligheidskooi loskomt van de 240 241 239 242 243 244 vloer. • Elektrische verbinding tussen veiligheidskooi en intern transportmiddel loskoppelen: • Verbindingskabel (238) eruit trekken en in de veiligheidskooi hangen. • Aanbouwapparaat met veiligheidskooi volledig uitschuiven. • Vorken neerlaten, totdat de vorken geen contact meer hebben met de veiligheidskooi. De mechanische vergrendeling (243) van de veiligheidskooi en de vergrendeling op het lastopnamemiddel (244) zijn losgekoppeld. • Vorken in basisstand terugschuiven.
11.14 NL
Veiligheidskooi is neergezet.
306
8.11 ISM-toegangsmodule (o) Bij uitrusting met toegangsmodule".
ISM-toegangsmodule,
zie
gebruikshandleiding
"ISM
11.14 NL
Z
307
8.12 Achteruitkijkspiegel (o) OPMERKING Achteruitkijkspiegel uitsluitend gebruiken om het verkeersgebied aan de achterkant te bekijken. Als er kijkhulpmiddelen (spiegel, monitor, etc.) nodig zijn om voldoende zicht te verkrijgen, moeten de werkzaamheden zorgvuldig worden verricht met deze hulpmiddelen.
16
OPMERKING Veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling aanhouden De door de producent voorgeschreven veiligheidsafstand afhankelijk van de geleiding van het interne transportmiddel in de smalle gang en de hefhoogte (h3) vindt u in de volgende tabel
Veiligheidsafstand 125 mm 90 mm 100 mm 125 mm
11.14 NL
Geleiding intern Hefhoogte (h3) transportmiddel in smalle gang Inductief geleid intern onafhankelijk van de transportmiddel hefhoogte (h3) tot 4000 mm Railgeleid intern transportmiddel tot 6000 mm vanaf 6000 mm
308
OPMERKING Botsinggevaar door niet goed ingestelde achteruitkijkspiegel Onjuist ingestelde achteruitkijkspiegels kunnen tijdens het rijden in de smalle gang tegen de stelling of de waren botsen. XAchteruitkijkspiegel zo instellen, dat de veiligheidsafstanden tussen intern transportmiddel en stelling volgens EN 1726-2 punt 7.3.2 worden aangehouden.
11.14 NL
De achteruitkijkspiegel (16) is uitgerust met een zwenkbaar draaipunt. De bediener heeft daardoor de mogelijkheid de achteruitkijkspiegel (16) in te stellen op de individuele behoefte.
309
310
11.14 NL
F Onderhoud van het interne transportmiddel 1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de onderhoudsintervallen in de onderhoudscontrolelijsten. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en beschadiging van onderdelen Het is niet toegestaan veranderingen aan het interne transportmiddel en in het bijzonder aan de veiligheidssystemen door te voeren.
11.14 NL
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddel aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter: – ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd worden – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
311
OPMERKING Uitsluitend originele vervangingsonderdelen zijn onderworpen aan de kwaliteitscontrole des producent. Om een veilige en betrouwbare werking te garanderen mogen uitsluitend vervangingsonderdelen van de producent worden gebruikt. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de besturingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de producent op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, besturingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“ (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 342).
11.14 NL
Z
312
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor onderhoud en revisie
Z
De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De afsluiting van een onderhoudscontract met de producent ondersteunt een storingsvrij gebruik. Onderhoud en revisie van de interne transportmiddelen mogen uitsluitend door vakpersoneel worden uitgevoerd. De uit te voeren werkzaamheden zijn voor de volgende doelgroepen ingedeeld. Exploitant De onderhoudsmedewerkers moeten door vakkundige kennis en ervaring in staat zijn om de aangegeven werkzaamheden in de onderhoudscontrolelijst voor de exploitant uit te voeren. Voor het overige zijn de door de exploitant uit te voeren onderhoudsen revisiewerkzaamheden beschreven, zie "Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden" op pagina 322. Klantenservice
11.14 NL
De klantenservice is speciaal geschoold voor het interne transportmiddel en in staat onderhouds- en revisiewerkzaamheden zelfstandig uit te voeren. De medewerkers van de klantenservice kennen de bij de werkzaamheden verplichte normen, richtlijnen en veiligheidsvoorschriften, en de mogelijke gevaren.
313
2.1
Werkzaamheden aan de elektrische installatie WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Er mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aan de elektrische installatie worden gewerkt. De in de besturing ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor begin van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmedewerkers mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoor het begin van werkzaamheden moeten eerst alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XIntern transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190). XBatterijstekker eruit trekken. XRingen, metalen armbanden etc. afdoen.
2.2
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen VOORZICHTIG!
11.14 NL
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht als u met deze stoffen werkt.
314
2.3
Wielen WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en de remweg langer. XAls de wielen worden vervangen, moet erop worden gelet dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan. XWielen altijd per paar vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele vervangingsonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden. Afvlakking van de wielen Na langer parkeren van het interne transportmiddel kunnen de loopvlakken van de wielen afvlakkingen vertonen. Deze afvlakkingen hebben een negatieve invloed op de veiligheid of stabiliteit van het interne transportmiddel. Nadat Het interne transportmiddel een bepaald traject heeft afgelegd verdwijnen de afvlakkingen.
2.4
Reparatie en controle van de aanbouwapparaten WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar door defect aanbouwapparaat Het aanbouwapparaat moet dagelijks op van buiten zichtbare beschadigingen en gebreken worden gecontroleerd. Defecte aanbouwapparaten kunnen ertoe leiden dat de last valt. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
315
2.5
Inspectie van de hefketting Ontoelaatbare slijtage en uitwendige beschadigingen: OPMERKING Volgens de officiële voorschriften is een hefketting versleten, als hij in het gedeelte dat over het omkeerwiel loopt, circa 3 % langer is geworden. De producent adviseert uit veiligheidsoverwegingen al te vervangen bij een verlenging van 2 %. Als de hefketting van buiten beschadigd is, moet de ketting meteen worden vervangen. Dergelijke beschadigingen leiden tot vermoeidheidsbreuken. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door beschadigde hijskettingen Bij uiterlijke beschadigingen van de hijsketting, moet de ketting direct worden vervangen. Dergelijke beschadigd leiden tot blijvende breuken en daarmee tot scheuren van de hijsketting. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XHijskettingen alleen door een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent laten vervangen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. WAARSCHUWING! Wanneer het interne transportmiddel twee hijskettingen heeft, moet u altijd beide hijskettingen vervangen. Uitsluitend dan is een gelijkmatige lastverdeling op beide kettingen gegarandeerd. XBij het vervangen van de kettingen moeten ook de verbindingsbouten tussen kettinganker en ketting worden vervangen. XAlleen originele onderdelen gebruiken. XHijskettingen alleen door een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice van de producent laten vervangen.
Z 2.6
Hydraulische installatie De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
11.14 NL
Z
De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice.
316
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. WAARSCHUWING! Letselgevaar en infectiegevaar door defecte hydraulische slangen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische slangen ontsnappen. Poreuze hydraulische slangen kunnen tijdens het bedrijf barsten. Personen in de buurt van het interne transportmiddel kunnen door de uittredende hydraulische olie letsel oplopen. XBij letsel meteen een arts raadplegen. XOnder druk staande hydraulische slangen niet aanraken. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel markeren en stilleggen. XIntern transportmiddel pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. OPMERKING
11.14 NL
Hydraulische slangen controleren en vervangen Hydraulische slangen kunnen door veroudering poreus worden en moeten regelmatig worden gecontroleerd. De gebruiksvoorwaarden van het interne transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de veroudering van de hydraulische slangen. XHydraulische slangen minimaal 1x per jaar controleren en indien nodig vervangen. XBij zwaardere gebruiksvoorwaarden moeten de inspectie-intervallen overeenkomstig verkort worden. XBij normale gebruiksvoorwaarden wordt een preventieve vervanging van de hydraulische slangen na 6 jaar aanbevolen. Voor een langer gebruik zonder dat er gevaren ontstaan moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren. De daaruit resulterende veiligheidsmaatregelen moeten worden aangehouden en het inspectie-interval moet overeenkomst worden verkort.
317
3
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
3.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen Werken met bedrijfsmiddelen Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de instructies van de producent worden gebruikt. WAARSCHUWING! Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar voor uitglijden en het milieu door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen Door uitgestroomde en gemorste bedrijfsmiddelen bestaat er gevaar voor uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. XBedrijfsmiddelen niet morsen. XUitgestroomd en gemorst bedrijfsmiddel direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
318
WAARSCHUWING! Gevaar door onjuiste omgang met olie Olie (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. XOude olie op de voorgeschreven wijze afvoeren. Oude olie tot de afvoer veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren XOlie niet morsen. XGemorste of uitgelopen olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en olie volgens de geldende voorschriften afvoeren. XDe wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. XGeschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. XErop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. XNiet roken bij het werken met olie. XAanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen, de huid met water spoelen. XAls olie met de ogen in contact is gekomen, de ogen met water spoelen en meteen een arts raadplegen. XDoordrenkte kleding en schoenen direct vervangen. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht als u met deze stoffen werkt.
319
3.2
Smeerschema
C C
C C C E
C
C C
E D
E C F
C C
E B C
E
A F
c Aftapbout hydraulische olie
s
Smeernippels
b Vulpijp transmissieolie
Vulpijp hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie
11.14 NL
g Glijvlakken
320
3.3
Gebruiksmiddelen Code
Bestelnr. 51 037 497
Aantal 5l
51 037 494
1l
51 085 361*
5l
51 076 550
20 l
A
B
Aanduiding Toepassing HLP D22 inclusief – Hydraulische 2 % aandeel additief installatie 68 ID (vulhoeveelheid ca. 33 l) Plantohyd 22 S (hydraulische BIOolie) – Transmissie Renolin CLP 100 (vulhoeveelheid ca. 2,9 l) – Algemeen – Tandheugels – Hefmast
29 201 430
400 g (patroon) 1 kg
D
29 201 280
400 ml
E
50 002 004
400 ml
Glijspray / smeervet
– Loopvlakken
51 085 365
500 ml
Allesreiniger
51 085 537
1 stuk
Reinigingsdoek
– Laserscanner van het personenbeveiligings systeem (PBS)
C
F
14 038 650
Smeervet - Lithium KP2K-30 (DIN 51825)
Kettingspray Tunfluid – Hefkettingen LT 220
* Bovendien 2 % aandeel Additiv 68 ID aan hydraulische olie toevoegen (bestelnummer: 50 307 735) WAARSCHUWING!
11.14 NL
De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „HLP D22“ of met BIOhydrauliekolie „Plantohyd 22 S” + 2 % Additiv 68 ID“. Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het verwisselen van hydraulische olie „HLP D22“ met BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“. Het gemengd gebruik van hydraulische olie „HLP D22“ en BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ is niet toegestaan.
321
4
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
4.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
33 8
11.14 NL
9
322
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
11.14 NL
Werkwijze • Lastopnamemiddel volledig neerlaten. • Intern transportmiddel veilig parkeren, zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190. • Intern transportmiddel uitschakelen, daarvoor: • Sleutel in het contactslot (8) helemaal naar links draaien en de sleutel eruit trekken. • Rode toets van de ISM- toegangsmodule (o) twee keer achter elkaar indrukken. • NOODSTOP-schakelaar (9) indrukken. • Batterijstekker (33) uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen.
323
4.2
Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door kantelend intern transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen uitsluitend geschikte bevestigingsmiddelen aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. XRekening houden met het gewicht van het interne transportmiddel dat op het typeplaatje vermeld is. XAlleen krik met een minimaal draagvermogen van 5000 kg gebruiken. XIntern transportmiddel onbelast op een vlakke vloer opheffen. XBij het opheffen moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat de truck wegglijdt of kantelt.
324
Intern transportmiddel veilige opheffen en opbokken Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Krik – Hardhouten blokken
Z
Werkwijze • Krik tegen bevestigingspunt zetten. Bevestigingspunt voor krik, zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 42. • Intern transportmiddel heffen. • Intern transportmiddel met hardhouten blokken ondersteunen. • Krik verwijderen.
11.14 NL
Intern transportmiddel is veilig opgeheven en opgebokt.
325
4.3
Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren Afdekking demonteren
van
aandrijfruimte
Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor 245 op onderhoudwerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor 35 ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Sleufschroevendraaier voor het losdraaien van de schroeven (245). Werkwijze • Beide sleufschroeven (245) met behulp van de sleufschroevendraaier eruit draaien. • Afdekking (35) naar achteren neigen en naar boven toe verwijderen.
11.14 NL
De afdekking van de aandrijfruimte is gedemonteerd.
326
WAARSCHUWING! Botsinggevaar bij het gebruik van het interne transportmiddel Als het interne transportmiddel wordt gebruikt met geopende kappen en afdekkingen kan dit leiden tot botsingen met personen en voorwerpen. XIntern transportmiddel uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen en afdekkingen gebruiken. VOORZICHTIG! Beknellingsgevaar voor hand en arm Bij het plaatsen van de afdekking van de aandrijfruimte bestaat er beknellingsgevaar. XBij het plaatsen van de afdekking mag er niets tussen de afdekking en het interne transportmiddel zitten.
Afdekking van de aandrijfruimte sluiten Benodigd werktuig (gereedschap) en mate riaal – Sleufschroevendraaier voor het 245 vastdraaien van de schroeven (245). 35 Werkwijze • Afdekking (35) schuin in het truckframe zetten en naar voren neigen. • Afdekking (35) met de sleufschroeven (245) aan het interne transportmiddel bevestigen: • Sleufschroeven (245) met behulp van de sleufschroevendraaier vastdraaien. De afdekking van de aandrijfruimte is gemonteerd.
11.14 NL
• Intern transportmiddel na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden weer in gebruik nemen, zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 342.
327
4.4
Controleer elektrische zekeringen
246 247 248
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B
249 250 251 252 253 254
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Er mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aan de elektrische installatie worden gewerkt. De in de besturing ingebouwde condensatoren moeten volledig ontladen zijn. De condensatoren zijn na ca. 10 min volledig ontladen. Voor begin van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmedewerkers mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. XVoor het begin van werkzaamheden moeten eerst alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. XIntern transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 190). XBatterijstekker eruit trekken. XRingen, metalen armbanden etc. afdoen. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Brandgevaar en componentbeschadiging door gebruik van verkeerde zekeringen Het gebruik van verkeerde zekeringen kan leiden tot beschadigingen aan de elektrische installatie en tot brand. De veiligheid en functionaliteit van het interne transportmiddel zijn niet meer gegarandeerd als er verkeerde zekeringen worden gebruikt. XGebruik uitsluitend zekeringen met de opgegeven nominale stroom, zie "Zekeringwaarden" op pagina 330.
328
Elektrische zekeringen controleren en eventueel vervangen Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). – Demonteer afdekking van de aandrijfruimte, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Sleufschroevendraaier.
11.14 NL
Werkwijze • Controleer alle zekeringen (246-252) aan de hand van de tabel „Zekeringswaarden“ en vervang ze eventueel. • Draai met de sleufschroevendraaier de desbetreffende zekering (246-252) linksom uit de regeling (253). • Trek de zekering (246-252) met houder uit de regeling (253). • Controleer de zekering (246-252) aan de hand van de volgende tabel en vervang hem eventueel. • Trek de zekering (246-252) met houder uit de regeling (253). • Draai met de sleufschroevendraaier de zekering (246-252) rechtsom in de regeling (253). • Monteer de afdekking van de aandrijfruimte, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326.
329
4.4.1 Zekeringwaarden
246 247 248
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B
249 250 251 252 253 254
Pos. 246 247 248 249
Stroomcircuit Stuurzekering ISM-datarecorder (o) Zekering opties (scanner van het 7F7 personenbeveiligingssysteem, barcodescanner, truckterminal etc.) F1.2 Stuurzekering bedieningspaneel en claxon Stuurzekering beschermdak (bijvoorbeeld 5F1 werklamp, cockpitverlichting etc.) F2.1 Stuurzekering DC/DC-omvormer 7F3 Stuurzekering DC/DC-omvormer 1F3 Stuurzekering draaistroomregeling (U8) Draaistroomregeling (U8) Controle-indicatie besturing
Waarde 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A 10 A
11.14 NL
250 251 252 253 254
Aanduiding 6F6
330
4.4.2 Controle-indicatie van de regeling Toestand van de controle-indicatie bij uitgeschakeld intern transportmiddel Bij uitgeschakeld intern transportmiddel lichten de grijs gemarkeerde controleindicaties (A3, A4, A5, B4) groen op. Als deze controle-indicatie niet oplicht, moet de desbetreffende zekering worden vervangen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B 1 A
1F3
B
Niet in gebruik
2
3
4
Contacts F1.2 7F7 lot aan 5F1
5
6
7
8
9
6F6
Ubatt
Ubatt
Ubatt
Regeling actief
Laadcirc uit
F2.1 7F3
Regeling actief
Toestand van de controle-indicatie bij ingeschakeld intern transportmiddel Bij ingeschakeld intern transportmiddel lichten de grijs gemarkeerde controleindicaties groen op. Als een van deze controle-indicaties (A1, A3, A4, A5, B2, B3, B4) niet oplicht, moet de desbetreffende zekering worden vervangen. De overige controle-indicaties geven de voertuigspecifieke bedrijfstoestanden weer. De controle-indicaties „Regeling aan“ (A9, B6-B9) knipperen na bereiken van bedrijfsgereedheid.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
A B 1 1F3
B
Niet in gebruik
3
4
Contacts F1.2 7F7 lot aan 5F1
F2.1 7F3
5
6
7
8
9
6F6
Ubatt
Ubatt
Ubatt
Regeling actief
Laadcirc uit
Regeling actief
11.14 NL
A
2
331
4.5
Reinigingswerkzaamheden
4.5.1 Intern transportmiddel reinigen VOORZICHTIG! Brandgevaar Het interne transportmiddel mag niet met brandbare vloeistoffen worden gereinigd. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden batterijstekker eruit trekken. XVoor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Gevaar voor beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Een reiniging met hogedrukreiniger kan tot storingen door vocht veroorzaken. XVoordat het interne transportmiddel met een hogedrukreiniger wordt gereinigd eerst alle bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren e.d.) van de elektronische installatie zorgvuldig afdekken. XDe reinigingsstraal van de hogedrukreiniger niet op de gemarkeerde punten richten, om de gemarkeerde punten niet te beschadigen (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 42). XIntern transportmiddel niet met een stoomstraal reinigen.
332
Intern transportmiddel reinigen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – In water oplosbare reinigingsmiddelen – Spons of doek Werkwijze • Intern transportmiddel met in water oplosbare reinigingsmiddel en water oppervlakkig reinigen. Voor het reinigen een spons of doek gebruiken. • De volgende delen bijzonder goed reinigen: • Ruiten • Alle oploopbare bereiken • Olievulopeningen en de omgeving • Smeernippels (voorafgaande aan smeerwerkzaamheden) • Intern transportmiddel na de reiniging drogen, bijvoorbeeld met perslucht of een droge doek. • Beschreven werkzaamheden in paragraaf "Nieuwe inbedrijfname van het intern transportmiddel na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" uitvoeren (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 342).
11.14 NL
Intern transportmiddel is gereinigd.
333
4.5.2 Bouwgroepen elektrische installatie reinigen VOORZICHTIG! Gevaar voor beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de bouwgroepen (besturingen, sensoren, motoren e.d.) van de elektronische installatie met water, kan de elektrische installatie beschadigen. XElektrische installatie niet met water reinigen. XElektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen. Bouwgroepen van elektrische installatie reinigen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Compressor met waterafscheider – Niet geleidende, antistatische kwast Werkwijze • Elektrische installatie vrijleggen, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/ monteren" op pagina 326. • Bouwgroepen van de elektrische installatie met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet geleidende, antistatische kwast reinigen. • Afdekking van elektrische installatie monteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326. • Werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Nieuwe inbedrijfname van het intern transportmiddel na reinigingsen onderhoudswerkzaamheden" (zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 342).
11.14 NL
Bouwgroepen van elektrische installatie zijn gereinigd.
334
4.5.3 Frontruit optische sensoren van opties reinigen Voorwaarden – Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). Benodigd werktuig (gereedschap) en materia al – Katoenen, microvezel- of nieuwe zachte wegwerpdoek – Allesreiniger, zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 321
Z
255
Werkwijze • Frontruit (255) vochtig reinigen. Een droge reiniging brengt het gevaar met zich mee van een statische oplading. Stof wordt dan extra naar de frontruit getrokken. Bovendien bestaat het risico dat er krassen op de frontruit komen. • Frontruit droogvegen met een schone zachte katoenen doek / microvezeldoek of een nieuw wit papieren wegwerpdoekje. OPMERKING Beschadiging van de frontruit door reiniging Geen vuile of ruwvezelige reinigingsdoeken gebruiken, aangezien er anders krassen kunnen ontstaan op de frontruit. Een frontruit met krassen leidt tot storingen, zodat de sensor moet worden vervangen. • Na het reinigen met een lamp of een zaklamp op de frontruit schijnen. Controleren of er vuil of krassen op de frontruit zitten, indien nodig opnieuw reinigen. De frontruit van de optische sensoren van opties is gereinigd.
4.5.4 Frontruit van laserscanner van het personenbeveiligingssysteem reinigen Het reinigen van de frontruit van de laserscanner is beschreven in paragraaf "Personenbeschermingssysteem (o)" (zie "Reinigen van het voorvenster van de laserscanner" op pagina 239).
11.14 NL
Z
335
4.6
Onderhoud van de hefketting WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hijskettingen Hijskettingen zijn veiligheidselementen. Hijskettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hijskettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn. XHijskettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. XHet is niet toegestaan om de hijskettingen met een stoomstraal-hogedrukreiniger of chemische reinigers te reinigen. XNa het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. XHefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. XHefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren. WAARSCHUWING! Gevaar door reinigingsmiddelen (bijvoorbeeld paraffinderivaten) XReinigingsmiddel kan bij aanraking met de huid irritaties veroorzaken. De betreffende plekken moeten meteen grondig worden gereinigd. XBij oogcontact meteen met veel schoon water uitspoelen en een arts opzoeken. XBij werken met reinigingsmiddelen persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsschoenen, waarschuwingsvest, veiligheidsbril, veiligheidshandschoen, etc.) dragen.
Z
4.7
De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Bij hogere belastingen (stof, temperatuur) moet de hefkettingen vaker worden gesmeerd. De voorgeschreven kettingspray op voorgeschreven wijze gebruiken. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u niet voldoende smering van de hefkettingen.
Hefkettingen insmeren, loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten WAARSCHUWING!
Voorwaarden – Intern transportmiddel is op een vlakke vloer geplaatst. 336
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden op hooggelegen onderhoudspunten Bij onderhoudswerkzaamheden aan hooggelegen onderhoudspunten (bijv. smeren van de hefmast) bestaat er gevaar voor vallen en beknellingsgevaar. XPersoonlijke beschermingsmiddelen dragen. XVeiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders gebruiken. XGeen ladder gebruiken die tegen het voertuig moet worden geplaatst. XNiet onder het lastopnamemiddel gaan staan.
– Persoonlijke beschermingsmiddelen omdoen. Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders Werkwijze WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door uitgeschoven mast Bij het heffen van het lastopnamemiddel op de plafondhoogte letten! • Lastopnamemiddel volledig opheffen. • Intern transportmiddel uitschakelen, indien aanwezig sleutel eruit trekken. • Batterijstekker eruit trekken. WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werken onder niet beveiligd lastopnamemiddel Het opstellen van de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder onder het niet beveiligd lastopnamemiddel is verboden. XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. XNooit in de bewegende delen van het interne transportmiddel grijpen en/of stappen. XNooit onder het opgetilde lastopnamemiddel gaan staan of eronder blijven staan.
Z
• Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder direct naast het interne transportmiddel positioneren. • Vanaf de veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladder de: • Hefkettingen smeren. • loopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en invetten. Smeerschema zie "Smeerschema" op pagina 320. Smeermiddel zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 321. • Veiligheidskooi, hefplatform of veiligheidsladders verwijderen. • Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel. • Intern transportmiddel inschakelen. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
11.14 NL
De hefkettingen zijn gesmeerd en de loopvlakken in de hefmastprofielen zijn gereinigd en ingevet.
337
4.8
Peil hydraulische olie controleren VOORZICHTIG!
11.14 NL
De hydraulische olie staat tijdens het bedrijf onder druk en is gevaarlijk voor gezondheid en milieu. XOnder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. XOude olie op de voorgeschreven wijze afvoeren. Oude olie tot de afvoer veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren. XMors niet met hydraulische olie. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. XDe wettelijke voorschriften voor het omgaan met de hydraulische olie in acht nemen. XBij de omgang met de hydraulische olie veiligheidshandschoen dragen. XErop letten dat er geen hydraulische olie op hete motordelen komt. XNiet roken bij het werken met hydraulische olie. XAanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. XNa inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. XAls er olie met de huid in contact is gekomen, de huid met water spoelen. XAls olie met de ogen in contact is gekomen, de ogen met water spoelen en meteen een arts raadplegen. XDoordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.
338
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. XVastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. VOORZICHTIG!
11.14 NL
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen zijn schadelijk voor het milieu Oude onderdelen en vervangen bedrijfsmiddelen moeten op juiste wijze, conform de geldende milieuvoorschriften worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht als u met deze stoffen werkt.
339
256
257
258
Peil hydraulische olie controleren en hydraulische olie bijvullen Voorwaarden – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 322). – Afdekking van de aandrijfruimte demonteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326.
Z
Werkwijze • Ontluchtingsfilter (256) met oliepeilstok (257) tegen de klok in uit de hydrauliektank (258) draaien. • Hydraulische-oliepeil controleren. Het hydraulische-oliepeil moet tussen de markeringen "MIN" en "MAX" van de oliepeilstok (257) liggen.
• Als het hydraulische-oliepeil onder de markering "MIN" op de oliepeilstok (257) ligt, moet er verse hydraulische olie worden bijgevuld volgens de bedrijfsmiddelentabel, om de bovenste markering "MAX" op de oliepeilstok (257) te bereiken. 340
11.14 NL
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen en gevaar voor het milieu door overvolle hydraulische tank Het hydraulische-oliepeil mag de "MAX"-markering van de oliepeilstok niet overschrijden, omdat uittredende hydraulische olie een gevaar is voor het milieu en tot storingen aan het interne transportmiddel kan leiden. De uitgelopen hydraulische olie kan bijvoorbeeld onder het aandrijfwiel lopen en de remweg van het interne transportmiddel verlengen en de rijeigenschappen negatief veranderen. XHydraulische-oliepeil enkel tot de "MAX"-markering van de oliepeilstok bijvullen. XUitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. XHet mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
Z
De oliehoeveelheid tussen de onderste markering "MIN" en bovenste markering "MAX" aan de oliepeilstok (257) bedraagt ca. 2,85 l. • Interne transportmiddelen met biologische hydraulische olie zijn op de hydrauliektank gekenmerkt het waarschuwingsplaatje "uitsluitend bijvullen met biologische hydraulische olie". In dit geval mag uitsluitend de hydraulische BIO-olie "Plantohyd 22 S" worden gebruikt voor het bijvullen van de hydrauliektank. • Interne transportmiddelen met de standaard hydraulische olie zijn op de hydrauliektank gekenmerkt het waarschuwingsplaatje "bijvullen met hydraulische olie". In dit geval mag uitsluitend de hydraulische olie "HLP D22 inclusief 2 % aandeel Additiv 68 ID" worden gebruikt voor het bijvullen van de hydrauliektank. WAARSCHUWING! Overstappen van biologische hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ naar hydraulische olie „HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het verwisselen van hydraulische olie „HLP D22“ met BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“. Het gemengd gebruik van hydraulische olie „HLP D22“ en BIO hydraulische olie „Plantohyd 22 S“ is niet toegestaan. • Hydraulische-oliepeil nog een keer controleren, indien nodig hydraulische olie bijvullen. Nadat de bovenste markering "MAX" op de oliepeilstok (257) is bereikt is de hydrauliektank (258) volledig gevuld.
11.14 NL
• Ontluchtingsfilter (256) met oliepeilstok (257) met de klok mee in de hydrauliektank (258) draaien. • Afdekking van de aandrijfruimte monteren, zie "Afdekking van de aandrijfruimte demonteren/monteren" op pagina 326.
341
4.9
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
33 8
9
Het opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden is alleen toegestaan als de volgende taken zijn voltooid: Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen, zie "Reinigingswerkzaamheden" op pagina 332. • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 320. • Batterijstekker (33) aansluiten op het interne transportmiddel. • NOODSTOP-schakelaar (9) door draaien ontgrendelen. • Intern transportmiddel voorbereiden op het gebruik, zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 118. • Intern transportmiddel bedrijfsklaar maken, zie "Gebruiksklaar maken" op pagina 139 of zie "Bedrijfsgereedheid tot stand brengen met extra toegangscode (o)" op pagina 140. WAARSCHUWING! Na reinigings- of onderhoudswerkzaamheden moeten alle veiligheidsvoorzieningen weer op hun werking worden getest.
11.14 NL
• Controleren of de veiligheidssystemen werken, zie "Controles en handelingen na realisatie van de bedrijfsgereedheid" op pagina 146.
342
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
11.14 NL
• Controleren of de bedrijfs- en de parkeerrem goed werken, zie "Remmen" op pagina 158.
343
5
Het interne transportmiddel stilleggen Als het interne transportmiddel langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven. Het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig opbokken dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Uitsluitend op deze manier is gegarandeerd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Z
Intern transportmiddel opbokken, zie "Intern transportmiddel veilig optillen en opbokken" op pagina 324.
11.14 NL
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 6 maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent.
344
5.1
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen, zie "Reinigingswerkzaamheden" op pagina 332. • Intern transportmiddel met wiggen tegen ongewild wegrollen borgen. • Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig hydraulische olie bijvullen, zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 338. • Een dunne olie- of vetlaag aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een dunne olie- of verflaag. • Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 320. • Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 78. • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de batterijproducent in acht nemen.
11.14 NL
Z
Maatregelen vóór de stillegging
345
5.2
Maatregelen tijdens de stillegging OPMERKING Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 78.
11.14 NL
Z
346
5.3
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen, zie "Reinigingswerkzaamheden" op pagina 332. • Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren, zie "Smeerschema" op pagina 320. • Batterij reinigen, de poolbouten met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, zie "Batterij laden" op pagina 78. • Transmissieolie verversen. Er kan condenswater gevormd zijn. • Hydraulische olie verversen. Er kan condenswater gevormd zijn. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. • Intern transportmiddel in gebruik nemen, zie "Intern transportmiddel voorbereiden op gebruik" op pagina 118. WAARSCHUWING!
11.14 NL
Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XDefect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
347
6
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. De producent adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minimaal één keer per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van het veiligheidssysteem volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. Daarbij moet de technische toestand van het interne transportmiddel met betrekking tot de veiligheid volledig worden gecontroleerd. Bovendien moet het interne transportmiddel grondig worden onderzocht op beschadigingen, die veroorzaakt kunnen zijn door eventueel onjuist gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. De resultaten van de controle moeten minimaal tot de twee volgende controles worden bewaard. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een inspectieplaatje. Deze sticker geeft aan in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.14 NL
Z
348
7
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij de definitieve buitenbedrijfstelling moet het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf worden gesteld en afgevoerd volgens de geldende wettelijke voorschriften in het land waar het transportmiddel wordt gebruikt. Vooral de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de bedrijfsmiddelen, de elektronica en de elektrische installatie moeten worden nageleefd. De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoolde personen volgens de door de producent voorgeschreven werkwijze plaatsvinden.
8
Meting van lichaamstrillingen Trillingen die in de loop van de dag tijdens het rijden op de bediener inwerken, worden als lichaamstrillingen beschouwd. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken zijn op lange termijn schadelijk voor de gezondheid van de bediener. Ter bescherming van de bediener is daarom de Europese exploitantenrichtlijn "2002/ 44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de producent meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.14 NL
Z
349
9
Onderhoud en inspectie WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door verwaarloosd onderhoud Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. XEen grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. De randvoorwaarden tijdens het gebruik van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de componenten. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een enkele ploegdienst en normale toepassingsvoorwaarden. Bij hogere belastingen, zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meerdere ploegen, moeten de intervallen worden verkort. OPMERKING Voor het afstemmen van de onderhoudsintervallen wordt aanbevolen om door de producent ter plaats een gebruiksanalyse te laten maken om beschadigingen door slijtage te voorkomen. In de volgende onderhoudscontrolelijst worden de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip aangegeven waarop ze moeten worden uitgevoerd. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd: W A B
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal één keer per week = Om de 500 bedrijfsuren = C= om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal één keer per jaar
C t
= C= om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal één keer per jaar = Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
k
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W uitvoeren.
11.14 NL
Z
350
10
Onderhoudscontrolelijst
10.1 Exploitant 10.1.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. 3 Controleren of de NOODSTOP-schakelaar werkt. 4 Controleren of de afleider tegen statische oplading aanwezig is.
W A B C
Voeding Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 indien nodig polen invetten. 2 Zuurstand controleren, indien nodig gedestilleerd water bijvullen. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
W A B C
Frame en opbouw 1 Intern transportmiddel controleren op beschadiging en lekkages. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. 3 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. Bestuurdersstoel, rugsteun en bekleding in cockpit controleren op 4 goede werking en beschadiging. Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel goed werkt 5 en niet is beschadigd. Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 6 bevestiging.
W A B C t t t
t t t t
t t t
t t t
11.14 NL
Hyd. bewegingen W A B C Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen 1 t smeren. Smering van de aanloopvlakken in de hefmastprofielen controleren, 2 indien nodig reinigen en smeren. t LET OP! GEVAAR VOOR VALLEN!
351
W A B C t t t t t
11.14 NL
Hyd. bewegingen 3 Controleren of de hydraulische installatie werkt. Cilinders, hydraulische aansluitingen, leidingen en slangen 4 controleren op lekkages en beschadigingen. 5 Hydraulische-oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 6 beschadigingen. Smering van tandheugels controleren, indien nodig reinigen en 7 smeren.
352
10.1.2 Optionele uitvoering Werklamp Elektrische installatie 1 Werking van de verlichting controleren.
W A B C t
Batterijvergrendeling Voeding Aanwezigheid en instelling van batterijvergrendeling controleren. 1 Werking van de sensor van de batterijbevestiging controleren.
W A B C t
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Gangeindebeveiliging – optisch Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C t
Gangherkenning Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C t
Horizontale positionering Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C t
Lastherkenning W A B C t
11.14 NL
Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
353
Personenbeveiligingssysteem Systeemcomponenten Frontruiten van laserscanner van het personenbeveiligingssysteem 1 reinigen.
W A B C t
Railgeleiding Rijden 1 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Zwenkshiftframe Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren. Telescoopvorken Hyd. bewegingen W A B C Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 1 t smeren. Opties W A B C t
11.14 NL
Frame en opbouw Controleren of opties zoals spiegels, opbergplaatsen, grepen, 1 ruitenwisser, ruitensproeier etc. werken en niet zijn beschreven.
354
10.2 Klantenservice 10.2.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Luchtspleet van de magneetrem controleren, indien nodig instellen. Controleren of de sensoren bevestigd zijn, niet zijn beschadigd, 3 schoon zijn en goed werken. 4 Aansluitingen en bekabeling controleren. 5 Remweg meten, indien nodig instellen. Remrapport opstellen.
W A B C t t t t t
Elektrische installatie W A B C 1 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de indicaties en bedieningselementen werken. t Controleren of de microschakelaars en sensoren goed zijn ingesteld, 4 t bevestigd zijn, niet zijn beschadigd, schoon zijn en goed werken. 5 Controleren of de NOODSTOP-schakelaar werkt. t 6 Contactgevers en/of relais controleren. t 7 Controleren of de afleider tegen statische oplading aanwezig is. t Veiligheidsuitschakelingen van de rij-, hydraulische en stuurregeling t 8 controleren. 9 Controleren of de stuurstroomzekeringen de juiste waarde hebben. t Onderhoudszegel van combinatiebesturing controleren. Wanneer het onderhoudszegel is beschadigd, controleren of de 10 binnenliggende hoofdstroomzekeringen zijn beschadigd en de juiste t waarden hebben. Na de controle een nieuw onderhoudszegel op de combinatiebesturing aanbrengen. 11 Framesluittest uitvoeren. t Elektrische bedrading controleren op beschadiging (beschadigde 12 isolatie, aansluitingen). Controleren of de kabels vast in de t aansluitingen zitten.
11.14 NL
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. Controleren of de batterij, batterijkabels en celverbinders goed 2 t vastzitten, en of deze niet vuil of beschadigd zijn. 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
355
Rijden Transmissieoliepeil of vetvulling van de transmissie controleren, 1 indien nodig bijvullen. Controleren of de ventilatiegleuf van de combinatiebesturing vuil is, 2 indien nodig reinigen. 3 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. 4 Transmissie controleren op geluiden en lekkages. 5 Transmissieolie verversen. 6 Wielen controleren op slijtage, beschadiging en bevestiging. 7 Wiellagers en wielbevestiging controleren.
W A B C t t t t t t t
11.14 NL
Frame en opbouw W A B C 1 Intern transportmiddel controleren op beschadiging en lekkages. t 2 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. t 3 Controleren of de afdekkingen bevestigd en niet is beschadigd zijn. t Aanwezigheid en werking batterijrollen en/of steunrubbers 4 t controleren. 5 Controleren of alle borden/plaatjes aanwezig en leesbaar zijn. t 6 Bevestiging cockpit controleren. t 7 Bevestiging en instelfunctie van bestuurdersstoel controleren. t Bestuurdersstoel, rugsteun en bekleding in cockpit controleren op 8 t goede werking en beschadiging. Controleren of de gasdrukdemper van het batterijdeksel goed werkt t 9 en niet is beschadigd. Controleren of de ventilatiegleuf van de afdekkingen van de 10 t aandrijfruimte vuil is, nodig reinigen. 11 Hefmastbevestiging / lagers controleren. t Beschermdak en/of cabine controleren op beschadigingen en 12 t bevestiging. 13 Controleren of de sta- en treedvlakken niet glad of beschadigd zijn. t Veiligheidssysteem bestuurdersstoel controleren op beschadigingen 14 t en goede werking. Controleren of steunschotels / kantelbeveiligingen aanwezig zijn. 15 Instellingen die afhankelijk zijn van de hefhoogte en het t draagvermogen controleren.
356
11.14 NL
Hyd. bewegingen W A B C Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 1 systeem" werken en of de borden/plaatjes ervan volledig en goed t leesbaar zijn. Controleren of de sensoren bevestigd en niet beschadigd zijn, en 2 t werken. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 t versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 4 t en bevestiging. 5 Controleren of de leidingbreukbeveiliging op goed werkt. t Instelling en slijtage glijblokken en bevestigingen controleren, indien 6 t nodig glijblokken instellen. 7 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. t Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen t 8 smeren. 9 Zijwaartse speling tussen binnenmast en vorkenbord controleren. t Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken t 10 controleren. Aanloopvlakken in de hefmastprofielen reinigen en van vet voorzien. 11 t LET OP! GEVAAR VOOR VALLEN! 12 Controleren of de hydraulische installatie werkt. t 13 Hydraulische-oliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. t Cilinders, hydraulische aansluitingen, leidingen en slangen 14 t controleren op lekkages en beschadigingen. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 15 t buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. 16 Controleren of de nooddaling werkt. t 17 Hydraulische-oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. t 18 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t 19 Hydraulische olie verversen. t Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 20 t beschadigingen. Hydraulische motor voor draaien en/of schuiven controleren op 21 t lekkages en beschadigingen. Ketting, loopwielen, geleidingsrollen en zwenklagers van de 22 t zwenkshiftvorken smeren. 23 Tandheugels reinigen en smeren. t Controleren of de gewichts- en hoogteafhankelijke draaiuitschakeling werkt. 24 De draai-uitschakeling blokkeert de hydraulische functie "vorkenbord t draaien" als een last van meer dan 500 kg hoger wordt geheven dan 2 m. Hef- en daalsnelheden en eventueel draai- en schuifsnelheden 25 t controleren.
357
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. Motorhuis van rij- en hefmotor controleren op verontreinigingen, 3 indien nodig reinigen. 4 Demonstratie na geslaagd onderhoud.
W A B C
Sturen Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 1 ervan werken. Stuurlagers, stuurspeling en stuurvertanding of stuurketting 2 controleren. Stuurvertanding of stuurketting invetten.
W A B C
Systeemcomponenten 1 Hef-, rij- en klantspecifieke uitschakelingen controleren.
W A B C t
t t t t
t
11.14 NL
t
358
10.2.2 Optionele uitvoering 2. Instapeldiepte Systeemcomponenten 1 Functie en instellingen controleren.
W A B C t
ESD-band Elektrische installatie Controleren of de antistatische ESD-band aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Afleidingsrol Elektrische installatie Controleren of de antistatische afleidingsrol aanwezig is en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Akoestische waarschuwingssystemen Elektrische installatie W A B C Controleren of de zoemer / alarmmelding werkt, is bevestigd en niet 1 t is beschadigd. Aquamatiek Voeding Controleren of de Aquamatik-stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
W A B C t t
Veiligheidskooi Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
W A B C t
Werklamp W A B C t
11.14 NL
Elektrische installatie 1 Werking van de verlichting controleren.
359
Navulsysteem voor batterij Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C t
Batterijvergrendeling Voeding Aanwezigheid en instelling van batterijvergrendeling controleren. 1 Werking van de sensor van de batterijbevestiging controleren.
W A B C t
Flitslicht / zwaailicht Elektrische installatie Controleren of het flitslicht / zwaailicht werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Datarecorder Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
Draadloze datatransmissie Systeemcomponenten Controleren of scanner en terminal werken, niet beschadigd, goed 1 bevestigd en schoon zijn. 2 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. 3 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t t t
Elektrische opties Elektrische installatie W A B C Controleren of de elektrische opties goed werken en niet beschadigd t 1 zijn. Elektrolytcirculatie W A B C t t
11.14 NL
Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
360
Brandblusser Overeengekomen diensten Controleren of een brandblusser aanwezig is, goed is bevestigd; 1 inspectie-interval controleren.
W A B C t
Gangeindebeveiliging - magneet Systeemcomponenten 1 Controleren of gangeindebeveiliging en gangherkenning werken.
W A B C t
Gangeindebeveiliging – optisch Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C
Systeemcomponenten 1 Controleren of gangeindebeveiliging en gangherkenning werken.
W A B C t
t
Gangherkenning Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C
Systeemcomponenten Controleren of de magneetschakelaar en/of lichttoets van de 1 gangherkenning werkt, schoon is en niet is beschadigd. 2 Controleren of gangeindebeveiliging en gangherkenning werken.
W A B C
t
t t
Horizontale positionering Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C
Systeemcomponenten Functies, zoals noodstop, rijden naar horizontale positionering en 1 positieprecisie controleren. Controleren of de "legeplaatscontrole" van de hoogteselectie / 2 instapelautomaat en lastherkenning werkt.
W A B C
t
t
11.14 NL
t
361
Hefhoogteselectie Systeemcomponenten 1 Controleren of de hefhoogteselectie werkt en goed is ingesteld.
W A B C t
Hefhoogteselectie met automatische stapelcyclus Systeemcomponenten Controleren of de "legeplaatscontrole" van de hoogteselectie / 1 instapelautomaat en lastherkenning werkt. 2 Controleren of de hefhoogteselectie werkt en goed is ingesteld.
W A B C t t
Inductieve geleiding Systeemcomponenten IG-stroomsterkte en IG-frequentie in de geleidingsdraad meten, 1 indien nodig instellen Invoegproces op de IG-geleidingsdraad bij het inrijden in gang 2 controleren. Rijgedrag op de IG-geleidingsdraad en de maximale afwijking 3 controleren, indien nodig instellen. 4 IG-functie en afstanddrempels controleren, indien nodig instellen. 5 IG-functie "NOODSTOP" controleren.
W A B C t t t t t
Lastherkenning Remmen Controleren of de sensoren bevestigd, niet beschadigd, schoon zijn 1 en werken.
W A B C
Elektrische installatie Controleren of de optische sensoren schoon zijn, indien nodig 1 reinigen.
W A B C
Hyd. bewegingen Controleren of de sensoren bevestigd en niet beschadigd zijn, en 1 werken.
W A B C
t
t
11.14 NL
t
362
Personenbeveiligingssysteem Systeemcomponenten 1 Controleren of het personenbeveiligingssysteem werkt. 2 Bevestiging van de laserscanner controleren. Frontruiten van laserscanner van het personenbeveiligingssysteem 3 reinigen. Waarschuwings- en veiligheidsveldzone van het 4 personenbeveiligingssysteem controleren.
W A B C t t t t
Railgeleiding Rijden Afstand tussen geleidingsrollen en geleidingsrails over de gehele 1 raillengte controleren. 2 Lagers en bevestiging van de railgeleidingsrollen controleren. 3 Railgeleidingsrollen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t t t
Schoksensor Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C t
Zwenkshiftframe
11.14 NL
Hyd. bewegingen W A B C Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 1 t buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 2 t en dragende elementen controleren. Instelling van de excenterbouten op het zwenkshiftframe 3 t controleren, indien nodig instellen. Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 4 t Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van het 5 aanbouwapparaat op slijtage en beschadigingen controleren, t schoonmaken en invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 6 t smeren. 7 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. t 8 Cilinderafdichtingen controleren. t Zuiger en zuigerstang controleren op beschadiging en instelling, 9 t indien nodig instellen.
363
Daaluitschakeling Rijden Controleren of de sensoren / schakelaars zijn bevestigd, niet zijn 1 beschadigd, schoon zijn en werken.
W A B C t
Telescoopvorken Hyd. bewegingen W A B C Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 t en dragende elementen controleren. Controleren of het aanbouwapparaat werkt en goed is ingesteld. 2 t Aanbouwapparaat op beschadiging controleren. Lagerpunten, geleidingen en bevestigingen van het 3 aanbouwapparaat op slijtage en beschadigingen controleren, t schoonmaken en invetten. Smering van aanbouwapparaat controleren, indien nodig reinigen en 4 t smeren. 5 Controle hydraulische aansluitingen, indien nodig bijdraaien. t 6 Cilinderafdichtingen controleren. t Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 t buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. Zuiger en zuigerstang controleren op beschadiging en instelling, 8 t indien nodig instellen. Video-installatie Systeemcomponenten 1 Controleren of de bekabeling is bevestigd en niet is beschadigd. Controleren of de camera goed werkt, goed is bevestigd en schoon 2 is. Controleren of de monitor goed werkt, goed is bevestigd en schoon 3 is.
W A B C t t t
Weeginstallatie sensoren / schakelaars Elektrische installatie 1 Controleren of de weeginstallatie werkt en niet is beschadigd.
W A B C t
Toegangsmodule W A B C t 11.14 NL
Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
364
Opties Frame en opbouw Controleren of opties zoals spiegels, opbergvakken, grepen etc. 1 goed werken en niet zijn beschadigd.
W A B C t
11.14 NL
Gemaakt op: 12-2-2013 14:36:53
365
A Bijlage tractiebatterij Inhoudsopgave A
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10 13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
1
1
Gebruik volgens bestemming Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie. Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
2
Typeplaatje
1,2
3
4
5
6
7
8
9
10
15
11 13
12
14
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled. Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid. De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij. Roken verboden! Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar! Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden! Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen. Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen. Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
03.13 NL
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM. Elektrolyt De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C. Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max" Grenstemperatuur3
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Z
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen. Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
5
4.2.4 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XLader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. XLader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. XOppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. XBij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XEr moeten blusmiddelen worden klaargezet. XGeen metalen voorwerpen op de batterij leggen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten. Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand. De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
4.3.2 Wekelijks – Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren. 4.3.3 Maandelijks
Z
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 ȍ per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij. Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
6.
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
7.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
9
5.2
Gebruik
5.2.1 Inbedrijfstelling Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen. Controle uitgevoerd. 5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
10
5.2.3 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. XLader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. XLader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. XOppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. XBij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. XEr moeten blusmiddelen worden klaargezet. XGeen metalen voorwerpen op de batterij leggen. XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. XBatterij uitsluitend met gelijkstroom laden. XAlle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. XBatterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. XEventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. XGrensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks – Batterij na iedere ontlading opladen. 5.3.2 Wekelijks – Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen. 5.3.3 Per kwartaal
Z Z
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 ȍ per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem 15
16
17 >3m
18 19 20 +
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
-
14
6.2
Functiebeschrijving Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen. De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten. De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
6.3
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen. Waterkracht Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar Waterdruk
03.13 NL
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
15
6.5
Vulduur De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
6.9
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn. Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd. Pomp Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen. Batterij-aansluiting Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen. Drukbewakingsmodule De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is. Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
03.13 NL
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
AANWIJZING Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. XVoorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde. Schematische weergave
03.13 NL
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
19
8
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
20
Batterij met hogedrukreiniger reinigen Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Z
Z
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
9
Batterij opslaan AANWIJZING De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel. Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen: – maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen. Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
10
Storingshulp Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z 11
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
03.13 NL
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
22