Vakblad voor bedrijfsleiders en milieuprofessionals PB-PP België - Belgique Gent X BC 5733
September 2012 / 4
VU: Hans Suijkerbuijk, Kluwer, Motstraat 30, 2800 Mechelen – Verschijnt 6 keer per jaar – 12de jaargang – P309347
DOSSIER WATER
- Kringloopsluiting op complexe chemische sites - VITO combineert aardobservatie met sensorplatformen - Aquarama & de TNAV-workshop
DOSSIER MILIEUTECHNIEKEN
- Minder CO2 met ORC - Corrosiemonitoring voor industriële installaties - Veelbelovend onderzoek met groene algen
MILIEUCOÖRDINATOR
- De CLP-verordening en de Vlaamse milieuvergunningswetgeving
ENERGIE
- Biobrandstoffen in de luchtvaart
P O R P ZE E D T T? DA
R E E K G U R E T D J I T L A EN D D E W
ALS UW JAARVERSLAG, MAILING, NIEUWE CATALOGUS, ... Natuurlijk is de keuze voor gerecycleerd papier een milieubewuste keuze. Maar de impact gaat nog veel verder: het is ook een keuze voor kwaliteit en een strategische keuze, waarmee uw bedrijf een duidelijk standpunt inneemt inzake Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Of u nu kiest voor natuurlijk wit papier of ultrawit, voor glanzend of mat: Maak The Switch, voor al uw communicatie.
Hebt u The Switch naar gerecycleerd papier al gemaakt? Toon uw werk op
WWW.MAKETHESWITCH.EU Straffe realisaties op gerecycleerd papier verdienen een wereldwijd forum. MilieuDirect wordt gedrukt op een 100% gerecycleerd papier.
INHOUD voorwoord Scheurtjes in het energiebeleid
5
Ook de pensioengerechtigde leeftijd van industriële installaties gaat omhoog Veelbelovend onderzoek met groene algen Met ORC nog minder CO2
milieucoördinator Wat betekent de CLPverordening voor de Vlaamse milieuvergunningswetgeving? Wat brengt de Vlarem-trein 2012?
dossier milieutechnieken
beleid
18
Voorontwerp besluit projectMER-screening 26 Wat met verontreinigde terreinen na een faillissement? 26 Milieu is een speerpuntsector 28
20 22
6 milieuadviesbureaus Het belang van een goede begeleiding bij fusies en overnames
32
29
duurzaam ondernemen Arcadis behaalt ISO 14001
10 energie Biobrandstoffen in de luchtvaart: revolutie?
34
34
18
10
dossier water Van globale tot lokale waterkringloopsluiting op complexe chemische installaties VITO combineert: save water by satellite TNAV-workshop op 'Aquarama'
beursnieuws Carbon Expo Keulen kampte met onzekerheid Pollutec 2012 in Lyon
24 25
12 14 16
16
24
3
I
milieuDirect
I
juni 2012
De juiste milieuboeken inschakelen is het risico op fouten uitschakelen! VLAREM-trein 2011: rondreis door de nieuwe bepalingen
Gevaarlijke stoffen in VLAREM Dit boek wilt u op weg helpen door de vaak complexe wetgeving over gevaarlijke producten.
ǒǂȝțȜȜǓ ƽ hun bijlagen, uit het besluit van de Vlaamse regering van 23 december 2011.
 shop.kluwer.be/MILWET-BI11003
 shop.kluwer.be/MILWET-BI12001
Wegwijs in de industriële afvalwaterzuivering
Wegwijs in bodemsanering Voor iedereen die betrokken is bij bodemonderzoek en -sanering, geeft ook een antwoord op alle vragen van de milieucoördinator.
Deze gids bespreekt technologieën voor de behandeling van bedrijfsafvalwater, de realisatie van een kringloopsluiting, nullozing en de belangrijkste parameters van waterverontreiniging.
 shop.kluwer.be/MILWET-BI11004
 shop.kluwer.be/MILWET-BI12002
ǦǦȞțǦȝȣțț
JA, ik schakel de juiste veiligheidsboeken in en schakel het risico op fouten uit! VLAREM-trein 2011: rondreis door de nieuwe bepalingen
BP/MILWET-BI12001
Abonnement: € 68,25 incl. btw - € 64,39 excl. btw Eenmalige aankoop: € 88,73 incl. btw - € 83,71 excl. btw
Wegwijs in de industriële afvalwaterzuivering
BP/MILWET-BI12002
Abonnement: € 68,25 incl. btw - € 64,39 excl. btw Eenmalige aankoop: € 88,73 incl. btw - € 83,71 excl. btw
Gevaarlijke stoffen in VLAREM
BP/MILWET-BI11003
Mijn WATERDICHTE GARANTIE: indien ik, om welke reden ook, niet tevreden zou zijn over de bestelde publicatie(s), dan stuur ik ze binnen de 14 dagen na ontvangst terug. Kluwer bezorgt mij dan een creditnota. Zonder discussie, zonder vragen. Stuur mij dus zo snel mogelijk de publicatie(s) die ik hiernaast aankruis. Dhr Mevr Naam & Voornaam Beroep/Functie Bedrijf/Organisatie Juridische Vorm
Abonnement: € 68,25 incl. btw - € 64,39 excl. btw Eenmalige aankoop: € 88,73 incl. btw - € 83,71 excl. btw
Straat
Wegwijs in bodemsanering
Tel.
BP/MILWET-BI11004
Abonnement: € 68,25 incl. btw - € 64,39 excl. btw Eenmalige aankoop: € 88,73 incl. btw - € 83,71 excl. btw Prijswijzigingen mogelijk vanaf 1 oktober 2012. Verzendkosten en btw inbegrepen. Prijswijzigingen voorbehouden. Betaal pas na ontvangst factuur. Deze bestelling is onderworpen aan de algemene voorwaarden en de licentievoorwaarden van Wolters Kluwer Belgium nv, die kunnen geraadpleegd worden op www.kluwer.be of kunnen opgevraagd worden bij Wolters Kluwer Belgium n.v. en waarvan de ondergetekende erkent kennis genomen te hebben en ze te aanvaarden. Kluwer (Wolters Kluwer Belgium n.v.) respecteert uw privacy. Uw gegevens gebruiken we alleen om u op de hoogte te houden van onze uitgaven en activiteiten. Checkt u graag wat er over uzelf in ons bestand zit? Of wilt u dat we uw adres schrappen? Neem dan contact op met Kluwer, Motstraat 30, 2800 Mechelen. Soms geven wij adressen door aan bedrijven of organisaties met interessante informatie voor u. Wilt u dit liever niet? Kruis dan dit vakje aan .
Postcode
Btw Nr/bus Woonplaats Fax
E-mail
Ja, ik wil via e-mail op de hoogte blijven van uw promoties, nieuws en activiteiten. Datum
Handtekening
Uw klantenreferentie: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12-3030-3 12-3030-5
BESTELLEN IS MAKKELIJK: bel 0800 30 144Ǧfax 0800 17 529Ǧ
[email protected] Â shop.kluwer.be
VOORWOORD Scheurtjes in het energiebeleid
foto: Koen Broos
Of de 8.000 scheurtjes er nu al in 1979 zaten of vrij recent werden “ontdekt”, het doet er eigenlijk weinig toe. Blijkbaar komt dergelijk nieuws altijd via een gunstige wind op de mediaredacties terecht. Perslekken zijn op het ritme van het gedruppel van koelwater in Tihange zowat de enige bron van informatie geworden over het nucleair beleid, tenzij we het fors door overheidsmiddelen gesubsidieerde Kernenergieplatform even negeren. Daar mag je vragen wat je wil over kernenergie. Maar als je dan een vraag instuurt over de financiële grens waarvoor uitbaters van kerncentrales verantwoordelijk zijn bij een ramp, blijft het zo stil als een sprietatoom. Als je vraagt of de delving van uranium, het transport en de bouw en afbraak van een kerncentrale meegerekend zitten in hun kosten/ batenanalyse, geen reactie. Of hoeveel subsidies de kernenergie zoal de laatste pakweg vijftig jaar heeft gekregen. Zou wel mooi zijn om dat cijfer eens te pakken te krijgen, en het dan te vergelijken met de ondersteuning van PV-paneeltjes bij burgers en kmo’s. Elke verhouding zou ver zoek zijn. De believers en non-believers over het - al dan niet gevaar van die scheurtjes zullen nog wel een tijdje ruzie maken. Voor iemand die in vogelvlucht nog geen 20 km van Doel woont, is het belangrijk te weten of de boel nu veilig is of niet. En of een gescheurd vat ook de druk aankan wanneer er écht iets gebeurt. Want een Fukushima wil je niet meemaken: trek een cirkel van 100 km rond Doel en je mag Antwerpen, Rotter-
dam en alle “parking” daartussenin evacueren. Stel u voor. Onmogelijk, of een drama zonder weerga als je het al georganiseerd zou krijgen. Dat kernenergie op zijn retour is, blijkt uit het beleid dat veel landen voeren. De volgende generatie kerncentrales waarvoor sommigen altijd maar pleiten, is verder weg dan ooit - als ze er al komt. Vraag eens aan de Finnen hoe de werf er evolueert ? En de kosten? Waar onze beleidsvoerders nu mee bezig moeten zijn is het onomwonden diversifiëren van onze energiesector. Inzetten op hernieuwbare energie, elke kmo en elke burger mee laten helpen om de vraag te verkleinen, en de productie duurzamer maken. Met een veel grotere onafhankelijkheid van het buitenland. Misschien met uitzondering van energie die in de buurlanden op duurzame wijze wordt geproduceerd. Hollandse windenergie of geothermische stroom uit de Vulkaaneifel, wat maakt het uit. België (en Vlaanderen) staat op een wissel. Dat de veelbesproken scheurtjes kunnen leiden tot het doorbreken van een monopolie en van de mythe dat het bij ons met die kerncentrales wel goed zit, zou al een eerste stap kunnen zijn naar een coherent energiebeleid. Daarvoor is durf nodig, en vooral rentmeesterschap! De volgende generatie zal de rekening maken. Hopelijk hebben stroompannes onze economie dan niet laten herlokaliseren naar Duitsland, Nederland of Scandinavië.
Dirk Vercammen Hoofdredacteur
COLOFON milieuDirect is een uitgave van Kluwer www.kluwer.be Hoofdredacteur Dirk Vercammen Eindredactie Kenny Jossels –
[email protected] Joris De Vroey –
[email protected] Redactieraad Claudia De Gryze, Victor Dries, Francis Noyen, Dominique Ranson, Jean-Luc Van den Eede Werkten mee aan dit nummer Werner Annaert, Wesley Boenne, Christine Buelens, Johan Ceenaeme, Sivee Chawla, Lieve Decorte, Nele Desmet, Jochen De Smet, Heleen De Wever, Ward Dossches, Els Knaeps, Dominique Ranson, Dries Raymaekers, Piet Seuntjens, Guy Van den Broeke, Koen Vandepopuliere, Dirk Vercammen Foto cover Guy De Graeve Verantwoordelijke uitgever Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park Motstraat 30, B-2800 Mechelen De redactie streeft naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
Klantenservice Kluwer Tel. (0800) 30 144 Tel. (vanuit buitenland) +32 2 402 77 54 Fax (0800) 17 529 e-mail:
[email protected] Prijs Jaarabonnement 6 nummers: € 121,80 Een abonnement loopt over één jaar, te rekenen vanaf de dag van intekening, en wordt automatisch verlengd behoudens opzegging tenminste 30 kalenderdagen voor het verstrijken van de lopende contractuele periode. Studentenprijs: 50 % korting mits bewijs studentenkaart (inclusief BTW en verzendkosten) Reclameregie/Régie publicitaire Tel. (0800)40 380 Tel. +32 15 78 76 17 Fax +32 15 36 15 94 e-mail:
[email protected] Advertising Manager Nele Brauers © 2012 Wolters Kluwer België NV Behoudens de uitdrukkelijke bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt worden, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN-nr. 1379-7387
milieuDirect wordt gedrukt met vegetale inkten op 100% gerecycleerd papier, FSC® Recycled gecertificeerd en met Europees Ecolabel, van Arjowiggins Graphic – www.MakeTheSwitch.eu.
milieuDirect is lid van de European Environmental Press (EEP), een samenwerking tussen Europese milieuvakbladen, met een maandelijks bereik van 400.000 milieuprofessionals. Vraag het mediapack aan of kijk op www.eep.org
5
I
milieuDirect
I
september 2012
MILIEUCOÖRDINATOR
Wat betekent de CLP-verordening voor de Vlaamse milieuvergunningenwetgeving? Guy Van den Broeke | Arcadis Belgium De Vlaamse milieuregelgeving baseert zich voor een aantal van haar bepalingen over gevaarlijke producten op de Europese Stoffenrichtlijn 67/548/EEG en de Europese Preparatenrichtlijn 1999/45/EG. Kijk bv. naar de indelingslijst (bijlage 1) van VLAREM I: de rubrieken 16, 17 en 48 leggen via de bijlage 6 en de bijlage 7 van VLAREM I de link naar deze Europese richtlijnen. Volgens artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden de Stoffenrichtlijn en Preparatenrichtlijn vanaf 1 juni 2015 ingetrokken. De Vlaamse milieureglementering zal dus, waar ze zich baseert op deze richtlijnen, aangepast moeten worden. milieuDirect legt u alvast de weerhouden opties voor de aanpassing van het milieuvergunningendecreet, VLAREM I en VLAREM II voor.
Weerhouden opties voor aanpassing Ruimere scope van CLP ten opzichte van de Stoffenrichtlijn Om de indeling volgens de CLP-verordening coherent door te laten werken in het VLAREM, vooral in de indelingslijst (bijlage 1) van VLAREM I, wordt de ruimere scope van CLP overgenomen in VLAREM. Omdat de indeling volgens de CLP-verordening meer en beter gedifferentieerd is in vergelijking met die in de Stoffenrichtlijn, zal de indelingslijst in de toekomst meer gevarenklassen en -categorieën kennen. Een voorbeeld hiervan is de opslag van zuiver carcinogene, mutagene en reproductie toxische stoffen (CMR-stoffen). Deze eerste optie betekent dat producten met een vlampunt > 55 °C en < 60 °C (vroegere P3-producten, nu ontvlambare vloeistoffen cat. 3) onder rubriek 17 blijven vallen. Het gaat hier meer bepaald over de opslag van lichte stookolie, diesel en gasolie. Vloeibare producten met een vlampunt > 60 °C en ≤ 250 °C, de huidige P3 en P4producten, die over geen andere gevaarseigenschappen beschikken, en vloeibare brandstoffen met een vlampunt > 60 °C en ≤ 250 °C (ongeacht eventuele andere gevaarseigenschappen) vallen echter niet meer onder de aangepaste rubriek 17. Net zoals vandaag moet, voor vloeibare brandstoffen onder rubriek 17, enkel rekening worden gehouden met die voorwaarden die gerelateerd zijn aan het vlampunt. 6
I
milieuDirect
I
september 2012
Voor aërosolen kun je de lijn doortrekken: enkel aërosolen met één of meerdere gevarenpicto-grammen worden opgenomen onder rubriek 17. Aërosolen zonder gevarenpictogram zijn dus niet (langer) vergunningsplichtig. Aandachtspunten Het toepassingsgebied van de CLP-verordening wordt strikt gehanteerd naar de aangepaste rubriek 17 toe, behalve voor wat betreft aërosolen. Dit betekent dat de, van het toepassingsgebied van de CLP-verordening uitgesloten producten die onder de vorm van een aërosol opgeslagen zijn, toch kunnen worden gevat door de aangepaste rubriek 17. Naast cosmetische producten gaat het bijvoorbeeld om geneesmiddelen. De CLP-verordening bevat een definitie van vloeistof en vaste stof die verschilt van die in VLAREM. Door voor rubriek 17 de CLP-verordening als uitgangspunt te nemen, zijn ook de definities hierin vervat. Meer bepaald zullen producten die bij 20 °C viskeus zijn, maar waarvan het smeltpunt lager ligt dan 20 °C, volgens VLAREM vaste producten zijn en volgens CLP vloeistoffen. Denk bv. aan viskeuze oliën die vaste stoffen zijn volgens VLAREM en vloeistoffen volgens CLP. Het onderscheid vloeistof/vaste stof kan een belangrijke impact hebben op de inkuipingsvoorwaarde die enkel geldt voor vloeistoffen. Zoals hoger vermeld, is het niet uit te sluiten dat er gevaarlijke producten zijn die onder VLAREM als vaste stof aanzien worden (zonder eis tot inkuiping), terwijl die on-
der CLP een vloeistof ‘worden’ en een inkuipingseis geldt. Rubriek 17 voorbehouden voor opslag van gevaarlijke producten De twee optie voor de aangepaste rubriek 17 van de indelingslijst is dat dit een rubriek is voor de opslag van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening (waar dit momenteel zowel de opslag als de productie van gevaarlijke stoffen bevat). De opslag van de volgens de verordening als gevaarlijk ingedeelde gassen wordt daarom ook in de aangepaste rubriek 17 ondergebracht. De opslag van gevaarlijke gassen zal daardoor dus niet langer worden ingedeeld in rubriek 16 van de indelingslijst. Die optie betekent ook dat rubriek 16 geen subrubriek meer zal hebben die betrekking heeft op opslag. De optie leidt er dan ook toe dat het voorwaardenkader voor de opslag van gevaarlijke gassen ondergebracht moet worden onder hoofdstuk 5.17 van VLAREM II (opslag van gevaarlijke producten). Omdat de aangepaste rubriek 17 wordt voorbehouden voor opslag, is de subrubriek 17.3.9 van de huidige indelingslijst (brandstofverdeelinstallaties) hierin niet hernomen. Voor Seveso-inrichtingen wordt in de subrubriek binnen de aangepaste rubriek 17 aangegeven dat die over de ‘aanwezigheid’ van gevaarlijke producten gaat, wat ruimer is dan de opslag ervan. Er wordt opgemerkt dat voor de subrubriek 17.2. (Seveso-inrichtingen) het principe van de meervoudige rubri-
MILIEUCOÖRDINATOR cering (zie “Subrubricering op basis van gevarenpictogram”) wordt doorgetrokken naar de subrubrieken voor opslag binnen rubriek 17. Dit betekent dat de opslag binnen een Seveso-inrichting, naast subrubriek 17.2., ook moet ingedeeld worden in de subrubrieken voor opslag. Subrubricering van gevaarlijke producten op basis van hoofdeigenschap wordt verlaten Behalve voor gassen (incl. aërosolen) en vloeibare brandstoffen, wordt voor de (sub)rubricering van gevaarlijke producten in voorkomend geval de meervoudige subrubricering gehanteerd. Voor de (sub)rubricering van vloeibare brandstoffen moet enkel rekening worden gehouden met gevarenpictogram GHS02 (symbool van een vlam). Dit is in lijn met de huidige indelingsrubriek die stelt dat voor de vloeibare brandstoffen enkel rekening moet worden gehou-
den met het ontvlammingspunt. Voor gassen geldt het principe dat ze, onafhankelijk van hun gevarenindeling en hun wijze van voorkomen (samengeperst, tot vloeistof verdicht…), samen worden ondergebracht in een nieuwe subrubriek. Het verlaten van het begrip hoofdeigenschap heeft zijn impact op het vlak van scheidingsafstanden. Subrubricering op basis van gevarenpictogram Voor vloeistoffen en vaste stoffen worden de subrubrieken omschreven aan de hand van het (de) van toepassing zijnde gevarenpictogram(men) bestemd voor weergave op het etiket. Het gevarenpictogram maakt, samen met de verwijzing naar respectievelijk GHS01 t.e.m. GHS08 (aanduiding van de gevarenpictogrammen), deel uit van de rubriekomschrijving. Voor vloeistoffen en vaste stoffen die volgens de CLP-verordening geen gevarenpictogram op het etiket moeten heb-
ben, wordt geen aparte subrubriek in de aangepaste indelingslijst voorzien. Voor gassen is er geen rubriekomschrijving op basis van het gevarenpictogram. Hiervoor is gekozen om zo in lijn te blijven met de huidige rubriek voor gassen, die enkel een onderscheid maakt tussen de opslag van gassen in verplaatsbare recipiënten en de opslag van gassen in vaste houders. In het verlengde hiervan wordt voor de aërosolen ook geen differentiatie voorzien op basis van het gevarenpictogram. Producten die volgens de CLP-verordening als gevaarlijk zijn ingedeeld, maar die op basis van deze verordening niet moeten worden gekenmerkt door een gevarenpictogram, worden niet ingedeeld in de aangepaste rubriek 17 van de indelingslijst. Dit betekent dat bv. de milieugevaarlijke producten van de cat.°3 en cat.°4 niet meer zijn opgenomen in de indelingslijst. Daardoor zijn ze in elk geval niet (langer) meldings- of vergunningsplichtig.
Water Water is één van onze natuurlijke rijkdommen. We moeten er samen zorg voor dragen. Tauw plaatst daarom duurzaamheid centraal in de oplossing voor elk watervraagstuk. Of het nu gaat om de kwaliteit van water, het duurzaam omgaan met water of het beheer van water, Tauw biedt bedrijven en overheden deskundig advies op maat.
www.tauw.be/water
Denkkracht voor duurzame omgevingskwaliteit
7
I
milieuDirect
I
september 2012
MILIEUCOÖRDINATOR Het begrip P-producten wordt verlaten Aangezien integraal rekening wordt gehouden met de CLP-verordening, wordt het begrip ‘P-producten’ verlaten. De P1/P2-producten krijgen hun indeling volgens CLP (met de daarin opgenomen grenzen van het vlampunt). De voorwaarden voor de opslag van deze producten worden wel nog gekoppeld aan het huidige vlampunt, wat neerkomt op een ongewijzigd voorwaardenkader. Gebruik van maateenheid in rubriek 17 Het gebruik van kilogram/ton is het uitgangspunt. Voor gassen wordt met waterinhoud gerekend. Voor aërosolen worden de drempelwaarden uitgedrukt als netto-inhoud (in plaats van de waterinhoud) in liter waarbij het eenvoudigheidshalve gaat om de inhoud die op de verpakking is vermeld. Indeling klassen De huidige drempelwaarden klasse 1en 2-gevaarlijke vloeistoffen en vast stoffen (bv. ontvlambare producten, explosieve producten, milieugevaarlijke producten...) worden met een factor 2 verhoogd. Voor heel wat courante vloeistoffen/vaste stoffen (bv. zoutzuur) die slechts over één gevaarsindeling beschikken, en voor de vloeibare brandstoffen met een laag vlampunt (bv. benzine), is hierdoor een verschuiving mogelijk van klasse 1 naar klasse 2. De voorziene klassegrenzen voor de nieuwe subrubriek voor CMR-stoffen liggen in lijn met de verdubbelde klassegrenzen van andere subrubrieken. De enige uitzondering hierop vormt de klasse 1-drempel voor oxiderende stoffen. Daar wordt de huidige grens van 50 ton behouden. Alle oxiderende stoffen vallen immers ook onder het toepassingsgebied van de Seveso-rubriek. De klasse 1- en 2-grenzen van nieuwe subrubriek 17.1.1 zijn drie maal hoger dan die opgenomen in de huidige subrubriek 16.7 (= opslag verplaatsbare gasrecipiënten, subrubriek waaronder momenteel ook de opslag van aërosolen wordt opgenomen). 8
I
milieuDirect
I
september 2012
Omschrijving van gevaarlijk product via bijlage 7 van VLAREM I, Hoofdstuk IV en bijlage 5 van VLAREM I opheffen De bijlage 7, hoofdstuk IV en bijlage 5 worden opgeheven. In plaats van de verwijzing naar de bijlage 7 van VLAREM I zal er zonder meer gewerkt worden met de indeling volgens (en dus verwijzing naar) de CLP-verordening. Waar in de tekst van VLAREM wordt verwezen naar de bijlage 7, zal in de toekomst verwezen worden naar de CLP-verordening. Om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen, zal een definitie van de notie ‘CLP-verordening’ worden opgenomen in het VLAREM. Uitgangspunten overgangsbepalingen De overgang naar de gevarenindeling op basis van de CLP-verordening zal gepaard gaan met voldoende overgangsmaatregelen. Die overgangsmaatregelen moeten zich op twee niveaus situeren: op het niveau van de milieuvoorwaarden en op het niveau van de ‘vergunnings- en meldingsstatus’ (wanneer is het noodzakelijk een vergunning aan te vragen of melding in te dienen, procedure, termijnen…). Overgangsbepalingen op niveau van de ‘vergunningsen meldingsstatus’ Wat vergund is, blijft vergund Het algemene principe is dat een gevaarlijke stof die al vergund is op het ogenblik van de in werking treding van de nieuwe indelingslijst, automatisch wordt geacht vergund te zijn voor alle subrubrieken uit rubriek 17 die bijkomend van toepassing worden. Een voorbeeld: een opslag van maximaal 100 ton van stof X is ingedeeld als giftig, corrosief en milieugevaarlijk. Conform het huidige principe van hoofdeigenschap is deze stof vandaag enkel vergund onder rubriek 17.3.2: opslag van 100 ton giftige stoffen. Door de meervoudige rubricering moet in de toekomst de opslag van stof X als volgt vergund worden: • opslag van 100 ton corrosieve stoffen (rubriek 17.3.3);
• opslag van 100 ton giftige stoffen (rubriek 17.3.2); • opslag van 100 ton milieugevaarlijke stoffen (rubriek 17.3.8). De overgangsmaatregelen voorzien er in dat deze stof vergund geacht wordt voor de rubrieken 17.3.3 en 17.3.8, ook al zijn die subrubrieken niet expliciet benoemd in de lopende milieuvergunningen. Het bovenstaande geldt ook voor gassen en aërosolen die vroeger vergund waren onder rubriek 16, opslag gewasbeschermingsmiddelen vergund onder rubriek 5 en die in de toekomst onder de scope van rubriek 17 vallen. Het gevolg is dat, indien niets wijzigt aan de vergunde opslag van gevaarlijke stoffen, er geen aanpassing van de vergunning nodig is. De vergunde situatie, cf. de nieuwe rubriek 17, moet wel kunnen aangetoond worden bij een eventuele inspectie. Rubriek 17 moet ‘gehersubrubriceerd’ kunnen worden De nieuwe rubriek 17 zal waarschijnlijk voor 1 juni 2015 gepubliceerd worden. Zo kan tijdig begonnen worden met de ‘vertaling’ van de vergunde situatie van de oude naar de nieuwe rubriek 17. Op die manier kan zowel bij een milieuvergunningsaanvraag als bij een mededeling kleine verandering sprake zijn van een ‘hersubrubricering’, in de wetenschap dat enkel het voorwerp van de aanvraag of de mededeling kleine verandering wordt beoordeeld. Dat zal zo zijn waar de aanvraagformulieren voorzien dat de rubrieken uit de indelingslijst worden vermeld die van toepassing zijn op het geheel van alle onderdelen die de inrichting zou omvatten, als de vergunning die wordt aangevraagd verleend zou worden of van de mededeling akte zou worden genomen. Huidige overgangsbepalingen kunnen volstaan Opslag die momenteel niet gevat wordt door een rubriek uit de VLAREM-indelingslijst (en waarvoor met andere woorden geen meldings-/vergunningsplicht bestaat), maar die wel gevat wordt door de nieuwe rubriek 17 wordt
MILIEUCOÖRDINATOR meldings-/vergunningsplichtig en hiervoor kan de vereenvoudigde bestaande procedure cfr. art. 38 van VLAREM I gebruikt worden. Voor opslag van bv. mengsels die momenteel niet als gevaarlijk zijn ingedeeld, maar overeenkomstig CLP wel als gevaarlijk moeten ingedeeld worden (en bijgevolg moet voldoen aan de voorwaarden van rubriek 5.17), moet een melding/ milieuvergunning worden ingediend. 2.2 Overgangsbepalingen op het niveau van de milieuvoorwaarden Voor opslag van bv. mengsels die momenteel niet als gevaarlijk zijn ingedeeld, maar overeenkomstig CLP wel als gevaarlijk moeten worden ingedeeld (en bijgevolg moet voldoen aan de voorwaarden van rubriek 5.17), kunnen er overgangsbepalingen worden voorzien. Er wordt bv. ook een overgangstermijn voorzien voor het aanpassen van het register gevaarlijke stoffen, waarvan sprake in artikel 5.17.1.11 van VLAREM II, in
functie van de nieuwe rubriek 17 (CLPindeling). Een overgangsbepaling houdt rekening met het feit dat het tot 1 juni 2017 kan duren vooraleer men voor mengsels over de CLP-indeling beschikt. Gezien de opslag van gevaarlijke gassen ook ondergebracht wordt in de rubriek 17, moet het register uitgebreid worden met de gevaarlijke gassen. Hoofdprincipes scheidingsafstanden Eerst moet opgemerkt worden dat bij toetsing aan de afstandsregels in de eerste plaats altijd moet nagegaan worden of producten al dan niet onderling aanleiding kunnen geven tot gevaarlijke reacties. Dit betekent dat – ook al dragen ze een zelfde gevaarpictogram – ze soms gescheiden opgeslagen moeten worden. Twee courante voorbeelden van incompatibele producten zijn zuren met hypochloriet (javel) met vorming van chloorgas en peroxiden met sterke basen. Voor de scheidingsafstanden wordt het
volgende, algemeen getrapt systeem voorgesteld: • in VLAREM II wordt een ‘basissysteem’ opgenomen voor scheidingsafstanden voor de scheiding tussen gevaarlijke producten in opslag; • een afwijking in de milieuvergunning op basis van een erkend systeem (bv. IMDG als basis) is mogelijk; • een afwijking in de milieuvergunning op basis van een systeem dat niet erkend is, is ook mogelijk, maar moet onderbouwd worden door de aanvrager in overleg met een deskundige. Door voor de groepsindeling van gassen rekening te houden met de meest relevante gevaarseigenschappen voor toepassing van scheidingsafstanden (ontvlambaarheid, acute toxiciteit en brandbevorderend vermogen), is het mogelijk om de afstandsregels voor gassen te vereenvoudigen. Wel wordt best afgestemd met de regelgeving voor het transport van gevaarlijke goederen.
VITO ŝƐ ĞĞŶ ƚŽŽŶĂĂŶŐĞǀĞŶĚ ƵƌŽƉĞĞƐ͕ ŽŶĂĬĂŶŬĞůŝũŬ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐͲ ĞŶ ĂĚǀŝĞƐĐĞŶƚƌƵŵ͕ ĚĂƚ ŝŶŶŽǀĂƟĞǀĞ ƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞģŶ ĞŶ ǁĞƚĞŶƐĐŚĂƉƉĞůŝũŬĞ ŬĞŶŶŝƐ ƉƌĂŬƟƐĐŚ ƚŽĞƉĂƐďĂĂƌ ŵĂĂŬƚ ǀŽŽƌ ŽǀĞƌŚĞĚĞŶĞŶŝŶĚƵƐƚƌŝĞ͘ VITO ŝƐ ĂĐƟĞĨ ŝŶ ŵŝůŝĞƵͲ͕ ĞŶĞƌŐŝĞͲ ĞŶ ŵĂƚĞƌŝĂĂůƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞ͕ ŝŶĚƵƐƚƌŝģůĞ ƉƌŽĚƵĐƟĞͲ ĞŶ ƉƌŽĐĞƐͲ ƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞģŶĞŶĂĂƌĚŽďƐĞƌǀĂƟĞ͘ VITOůĞǀĞƌƚŝŶƚĞůůŝŐĞŶƚĞĞŶŬǁĂůŝƚĂƟĞǀĞŽƉůŽƐƐŝŶŐĞŶǁĂĂƌŐƌŽƚĞĞŶŬůĞŝŶĞďĞĚƌŝũǀĞŶĐŽŶĐƵƌƌĞŶƟĞĞů ǀŽŽƌĚĞĞůƵŝƚŚĂůĞŶ͕ĞŶŽďũĞĐƟĞĨŽŶĚĞƌnjŽĞŬ͕ƐƚƵĚŝĞƐĞŶĂĚǀŝĞnjĞŶ͕ĚŝĞŝŶĚƵƐƚƌŝĞĞŶŽǀĞƌŚĞĚĞŶŝŶƐƚĂĂƚ ƐƚĞůůĞŶŚƵŶƚŽĞŬŽŵƐƚďĞůĞŝĚƚĞďĞƉĂůĞŶ͘ VITO͛ƐŽŶĚĞƌnjŽĞŬǀŝŶĚƚnjŝũŶƚŽĞƉĂƐƐŝŶŐŝŶŶŝĞƵǁĞ͕Ğĸ ĐŝģŶƚĞĞŶŐŽĞĚŬŽƉĞƌĞƉƌŽĚƵĐƟĞƚĞĐŚŶŽůŽŐŝĞģŶ͕ ǀĞƌŵŝŶĚĞƌĚ ĞŶĞƌŐŝĞǀĞƌďƌƵŝŬ͕ ďŝŽŵĂƚĞƌŝĂůĞŶ͕ ŐĞnjŽŶĚŚĞŝĚƐnjŽƌŐ͕ ŵŝůŝĞƵnjŽƌŐ ĞŶnj͕͘ ĂůƐŽŽŬ ŚĞƚ ŝŶ ŬĂĂƌƚ ďƌĞŶŐĞŶĞŶŵŽŶŝƚŽƌĞŶǀĂŶĚĞĞīĞĐƚĞŶǀĂŶŬůŝŵĂĂƚƐǁŝũnjŝŐŝŶŐ͘,ŝĞƌďŝũnjŝũŶŚĞƚǀƌŝũǁĂƌĞŶǀĂŶŚĞƚůĞĞĨͲ ŵŝůŝĞƵĞŶŚĞƚĚƵƵƌnjĂĂŵŐĞďƌƵŝŬǀĂŶĞŶĞƌŐŝĞĞŶŐƌŽŶĚƐƚŽīĞŶƐƚĞĞĚƐƉƌŝŽƌŝƚĂŝƌ͘ VITO͛Ɛ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐĐĞŶƚƌƵŵ ŝƐ ŐĞǀĞƐƟŐĚ ŝŶ DŽů͕ ŵĞƚ ƐĂƚĞůůŝĞƚŬĂŶƚŽƌĞŶ ŝŶ ĞƌĐŚĞŵ͕ 'ĞŶŬ͕ 'ĞŶƚ ĞŶ KŽƐƚĞŶĚĞ͘ VITO ƚĞůƚ ĐŝƌĐĂ ϲϬϬ ŚŽŽŐŐĞŬǁĂůŝĮĐĞĞƌĚĞ ŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐ Ƶŝƚ ĚŝǀĞƌƐĞ ƐƉĞĐŝĂůŝƐŵĞŶ ĞŶ ǁĞƌŬƚ ƐĂŵĞŶ ŵĞƚ ƐĞĐƚŽƌĨĞĚĞƌĂƟĞƐ ĞŶ ŚƵŶ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐĐĞŶƚƌĂ͕ ƵŶŝǀĞƌƐŝƚĞŝƚĞŶ ĞŶ ŚŽŐĞƐĐŚŽůĞŶ͕ ƵƌŽƉĞƐĞ ŽŶĚĞƌnjŽĞŬƐͲ ŝŶƐƟƚƵƚĞŶ͘͘͘ VITO NV ŽĞƌĞƚĂŶŐϮϬϬͲϮϰϬϬDK> sŽŽƌŵĞĞƌŝŶĨŽƌŵĂƟĞ͕ŶĞĞŵ ǀƌŝũďůŝũǀĞŶĚĐŽŶƚĂĐƚŽƉŵĞƚ <ƌŝƐƟŶĞsĞƌŚĞLJĚĞŶ dĞů͘нϯϮϭϰϯϯϱϱϱϯ &ĂdžнϯϮϭϰϯϯϱϱϵϵ
[email protected] – www.vito.be
9
I
milieuDirect
I
september 2012
DUURZAAM ONDERNEMEN
Arcadis behaalt ISO 14001 Dirk Vercammen Arcadis Belgium, het advies- en ingenieursbureau dat ongeveer 800 mensen tewerkstelt in België, heeft het ISO 14001-certificaat behaald voor alle vestigingen in ons land. Hiermee bewijst Arcadis dat het een goed milieubeheer hoog in het vaandel draagt in zijn projecten, en dit ook waarmaakt in de eigen werking. Binnen de wereldwijde Arcadis Group is België het tweede land dat dit certificaat behaalt, na Nederland waar het hoofdkantoor gevestigd is. MilieuDirect ging met CEO Luc Hellemans praten over deze mijlpijl.
Het ISO 14001-certificaat wordt toegekend aan bedrijven die ervoor zorgen dat hun werking zo weinig mogelijk effecten heeft op het milieu, en erop toezien dat alle wetten, regels en milieugerichte maatregelen toegepast worden. Een tweede voorwaarde is een permanent streven naar verbetering van de milieuprestaties. Het certificaat wordt pas toegekend na een audit door een onafhankelijke certificatie-instelling die de milieu-inspanningen in de kantoren, in de projecten en voor de verplaatsingen van het personeel grondig evalueert. Eén van de projecten waarin Arcadis Belgium duurzame inspanningen etaleert is het nieuwe kantoorgebouw voor Elia in Brussel, dat in 2013 gerealiseerd zal zijn. Het project ‘Green Office Building’ voor Elia in Schaarbeek won de ‘Belgian Energy Award’ in de categorie ‘Eco-Booster’, uitgereikt op 5 juni. Het ontwerp werd eerder dit jaar al door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest genomineerd als één van de voorbeeldgebouwen.
aan te trekken die naast kwaliteit ook meer en meer belang hechten aan de milieuprestaties van hun leveranciers. We begeleiden trouwens ook klanten bij het behalen van het ISO 14001 en EMAS-certificaat en voeren hierover geregeld bij onze klanten interne audits uit. Bovendien kan dit ook aantrekkelijk zijn voor mensen die een milieubewuste visie en missie op prijs stellen, en bij ons graag zullen werken. Een ISO14001 certificaat is uiteraard het bewijs dat we een goed systeem hebben opgezet dat in de praktijk ook echt werkt.”
milieuDirect: Heb je die erkenning binnengehaald voor alle vestigingen? Werken jullie trouwens allemaal in nieuw ontworpen duurzame gebouwen?
Milieuzorgverantwoordelijke Sofie Willems coördineert de verschillende aspecten die bij het milieumanagementsysteem komen kijken.
Luc Hellemans: “Al onze vestigingen vallen
te blijven verbeteren. Doordat Arcadis zes
inderdaad onder ons ISO14001 certificaat.
regionale vestigingen heeft wordt ook de
Dat impliceert echter niet dat wij uitsluitend in
woon-werkafstand beperkt. Bovendien is
nieuw ontworpen duurzame gebouwen zete-
elke vestiging nabij een station gelegen.
len, hoewel dat natuurlijk een belangrijke
Hierdoor kunnen we medewerkers aanspo-
factor is in ons energieverbruik en onze car-
ren om alternatieven voor de wagen te ne-
bon footprint. Een belangrijk doelstelling is
men. Dit is ook de reden waarom we brons
net die carbon footprint naar beneden te ha-
hebben behaald bij de Business Mobility
milieuDirect: Waarom doet een reus als Arcadis een dergelijke moeilijke oefening? Eigen visie, of toch eerder een vraag vanuit het cliënteel?
len, onder meer door dergelijke criteria van
Award 2012.”
ren wel een duurzaamheidsaudit uit van elk
milieuDirect: Wie stuurt zo’n certificeringsprocedure aan?
Luc Hellemans: “Wij zijn reeds jaren bezig
gebouw, en we stellen vervolgens een actie-
Luc Hellemans: “Sinds 2008 hebben wij een
met acties die de milieu-impact van onze ac-
plan op om de prestaties te verbeteren. De
sustainability-werkgroep met mensen uit de
tiviteiten verminderen, en met het integreren
afgelopen jaren is er een centralisatiebewe-
verschillende bedrijfseenheden en de ver-
van het aspect duurzaamheid in onze projec-
ging uitgevoerd van onze kantoren, waar-
schillende vestigingen. Dit zijn de trekkers
ten. We zijn trouwens al meer dan tien jaar
door we momenteel nog maar zes vestigin-
voor de doelstellingen, de acties en de daar-
ISO9001-gecertificeerd. Het was dus een
gen betrekken. Een aantal daarvan heeft al
op volgende monitoring. We hebben ook
logische stap om onze milieuacties op een
zeer goede energiewaarden, zoals het ge-
een directievertegenwoordiger, Paul Vanhae-
bepaald moment te systematiseren en te la-
bouw in Hasselt maar ook dat in Berchem -
cke, aangeduid. Hij wordt ondersteund door
ten doorlichten door een onafhankelijke par-
overigens een BREEAM-gecertificeerd ge-
een milieuzorgverantwoordelijke Sofie Wil-
tij. We doen dit in de eerste plaats om onze
bouw. Voor de inrichting van onze nieuwe
lems, die de verschillende aspecten die bij
eigen prestaties te verbeteren. Maar uiter-
hoofdzetel in Brussel hebben we gekozen
het milieumanagementsysteem komen kijken
aard is het een extra argument om klanten
voor duurzame materialen. Bedoeling is hier
coördineert. De externe audits tenslotte wor-
10
I
milieuDirect
I
september 2012
duurzame gebouwen mee te beschouwen bij de keuze van een nieuw gebouw. Wij voe-
DUURZAAM ONDERNEMEN
Luc Hellemans: “Al onze vestigingen vallen inderdaad onder ons ISO14001 certificaat. We voeren een duurzaamheidsaudit uit van elk gebouw, en we stellen vervolgens een actieplan op om de prestaties te verbeteren.”
den uitgevoerd door dezelfde certificatie-in-
standen ondervonden. Dit heeft wellicht ook
IT-infrastructuur gerealiseerd die de lokale Ar-
stelling die al jaren bij ons langskomt voor
te maken met het feit dat in een ingenieurs- en
cadis-netwerken versmelt tot één globaal net-
het kwaliteitszorgsysteem volgens ISO9001.”
studiebureau zoals Arcadis veel mensen wer-
werk: het ‘Arcadis Global Wide Area Net-
ken die zich engageren voor duurzaamheid,
work’ (WAN). Dit stelt de medewerkers
milieuDirect: Hoe zorgen jullie ervoor dat iedereen meedoet aan het behalen van criteria? Want de ketting is maar zo sterk als de zwakste schakel.
vaak al langer dan vandaag. Van een dra-
wereldwijd in staat om gemakkelijk samen te
matische verandering kunnen we dus eigen-
werken door het delen van agenda’s of sa-
lijk niet eens spreken. Onze mensen scholen
men te werken op één netwerkschijf. Daar-
zich constant bij en kunnen zich op die ma-
naast wordt het mogelijk om vanuit een bui-
Luc Hellemans: “Communicatie en betrokken-
nier ook beter informeren. De meesten zijn
tenlands kantoor in te loggen op het netwerk
heid van onze medewerkers zijn voor ons
overigens heel vaak bezig met de effecten
en te werken alsof je in België bent.”
heel belangrijk. We zetten volop in op oplei-
van bepaalde keuzes op het milieu. Ze zitten
ding, bijscholing en competentie-ontwikke-
er zo dagelijks met de voeten in.”
milieuDirect: ISO 14001 is dus niet enkel een zaak van energiefacturen? Luc Hellemans: “Uiteraard niet. Ons manage-
medewerkers aan om interactief mee te den-
milieuDirect: Toch even toetsen dan. ICT en dergelijke is materiaal- en energieverslindend. Hoe bewerkstelligen jullie dat er bijvoorbeeld enkel multifunctionele printers/copiers/faxen/ scanners worden gebruikt in de plaats van ieder zijn printertje op zijn bureau?
ken over duurzaamheid. We organiseren
Luc Hellemans: “Het is reeds jaren ons beleid
duurzaamheid als een integraal deel van
geregeld een ideeëncampagne, lanceren
dat hier enkel multifunctionele printers wor-
onze verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld bij
wedstrijden rond duurzaamheid, enzovoort.”
den gebruikt. De aankoop is bij Arcadis vol-
saneringsprojecten of in het ontwerp van in-
ledig gecentraliseerd, en we hebben het af-
frastructuur, ruimte, verkeer, gebouwen en in-
milieuDirect: Hoe gaan jullie om met weerstanden? Veranderen is niet gemakkelijk; je moet soms afstappen van jarenlange gebruiken die op de werkvloer heersen?
gelopen jaar hard gewerkt aan een strategie
stallaties. Het is onze missie om bij te dragen
voor duurzaam aankopen, die ervoor zorgt
aan een evenwichtige en duurzame ontwik-
dat criteria als energie en afval worden mee-
keling van het leefmilieu. We zien ons ma-
genomen bij de keuze van o.a. het ICT-mate-
nagementsysteem hierbij eerder als het vehi-
riaal. Daarnaast zetten we op het vlak van IT
kel waarmee we zaken kunnen doen bewe-
Luc Hellemans: “Een kritische noot hoor je
in op een uitgebreid videoconferentiesys-
gen, waarmee we intern discussies kunnen
inderdaad altijd wel bij een verandering,
teem, waarmee zowel intern tussen de vesti-
op gang brengen, en initiatieven rond duur-
maar we hebben tot op dit moment bij onze
gingen als met klanten kan worden gecom-
zaamheid een steuntje in de rug geven.”
mensen nog geen noemenswaardige weer-
municeerd. In 2012 wordt een wereldwijde
ling van onze medewerkers. Het behalen van het ISO 14001 certificaat is binnen Arcadis opgevat als een project met een bijbehorend communicatieplan. Het managementsysteem en het ISO 14001 werden toegelicht in elke vestiging tijdens zogenaamde ‘roadshows’. Daarnaast moedigen we al onze
mentsysteem werkt op verschillende assen. Niet alleen op energieverbruik, maar ook op papierverbruik, afval, mobiliteit en aankoop. Naast deze ‘sustainable operations’ ligt onze uitdaging echter ook op het vlak van ‘sustainable solutions’. Wij beschouwen
11
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER Water
W
A
T
E
R
Van globale tot lokale waterkringloopsluiting op complexe chemische sites Heleen De Wever | VITO Water is essentieel in de meeste chemische processen. De keuze van eenheidsprocessen en hun werkingscondities zal, samen met de keuze van de grondstoffen en procesuitrusting, de vereiste waterkwantiteit en –kwaliteit bepalen.
De laatste decennia zijn veel nieuwe kennis en technologieën voor proceswaterproductie, afvalwaterbehandeling en waterkringloopsluiting ontwikkeld. De chemische industrie is zich bewust van het belang van reducties in waterverbruik en emissies. Stoomgeneratie en koeling maken een grote fractie uit van het totale waterverbruik in de chemische industrie. In het verleden lag de focus vooral op behandeling van sterk vervuilde effluenten, verwijdering van micropolluenten en behandeling van koelwater. Meer recent wint ook kringloopsluiting aan belang. In het Europese onderzoeksproject ‘Aquafit4use’ (www.
aquafit4use.eu) werd dit topic op twee sites bestudeerd. Hergebruik van totaal effluent: processtabiliteit van membraanbioreactoren (MBR) Membraanbioreactoren (MBRs) worden al toegepast voor zuivering van municipaal of industrieel afvalwater. Hoewel er ook enkele referenties bestaan voor de chemische industrie, is het onduidelijk hoe compatibel MBR-technologie is met de grote variabiliteit en de specifieke productstromen die kunnen voorkomen in het finale effluent van complexe chemische sites.
De geïntegreerde productiesite van BASF in Antwerpen werd geselecteerd als een ‘worst case scenario’ binnen de BASF-groep, omdat hier 54 productieeenheden uit vier sectoren voorkomen. Drie MBR-technologieën met verschillende membraanconfiguratie en –materialen werden gekoppeld aan de volschalige biologische zuivering en één jaar in parallel getest (figuur 1). Uit de piloottesten kon besloten worden dat filtratie van het actief slib technisch mogelijk was bij fluxen tussen 8 en 20 l/m².h. Maar de membraanpermeabiliteit werd duidelijk beïnvloed door de afvalwatersamenstelling, aangezien een aantal storingen
Figuur 1 – MBR piloottesten bij BASF Antwerpen
12
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER
Water
verschillende werkingsmechanismen zoals actieve kool en MPE50 had geen bijkomend voordeel t.o.v. dosage van één enkel polymeer.
Figuur 2 – MBR-VITO Fouling Meting
gelijktijdig in de verschillende pilooteenheden optrad. De reinigingsfrequentie van de membranen was hoger dan verwacht, en het herstel van de membraanperformantie was soms onvoorspelbaar. Om die redenen bleven de testresultaten onder de verwachtingen voor een stabiele en betrouwbare langetermijntoepassing op deze site. Tijdens deze piloottesten werd ook de evolutie van verschillende membraanvervuilingsindicatoren opgevolgd. In het bijzonder werd de MBR-VFM (‘VITO Fouling Meting’) aangepast voor toepassing op chemisch afvalwaterslib. De MBR-VFM methode laat detectie en differentiatie toe tussen de fysisch reversibele en irreversibele component van fouling, met behulp van metingen met een sensor in het slib (figuur 2). Significante fluctuaties werden waargenomen in reversibele en irreversibele vervuiling, maar het was moeilijk om een relatie te vinden met de karakteristieken van het actief slib-afvalwatermengsel. De MBR-VFM werd ook gebruikt om fouling-reducerende additieven te screenen. De geteste producten waren natuurlijke en synthetische polymeren, ijzerzouten en actieve kool. De kationische polymeren ‘Nalco MPE50’ en ‘Adifloc KD452’ en twee nieuwe kationische polymeren van BASF hadden een duidelijk positief effect op de filtreerbaarheid. De combinatie van additieven met
Hergebruik van totaal effluent: MBR in behandelingstreinen De tweede testsite was Perstorp Specialty Chemicals AB in Zweden. Hier werd de werking van de bestaande conventionele actiefslibinstallatie (CAS) vergeleken met die van een piloot-MBR. Effluenten van beide installaties werden dan verder behandeld met verschillende combinaties van technologieën, om na te gaan welke zuiveringstrein nodig is om uit effluent water te produceren van een minimumkwaliteit of ‘fit-for-use’ voor diverse hergebruikopties. Uit de testen bleek een betrouwbare werking van de MBR met een goed herstel in performantie na membraanreiniging. MBR-performantie is dus duidelijk site-afhankelijk. Hoewel de kwaliteit van het MBR-permeaat niet beter was dan die van het CAS-effluent voor conventionele opgeloste afvalwaterparameters, was het biogroeipotentieel veel lager. Dit is een belangrijke kwaliteitsverbetering, want vele nageschakelde technologieën voor doorgedreven zuivering van afvalwater, zoals bijvoorbeeld omgekeerde osmose (OO), zijn zeer gevoelig voor biofilmgroei of ‘biofouling’. Door combinatie van CAS met Denutritor-technologie kan een vergelijkbare afname in biogroeipotentieel bekomen worden als voor MBR alleen. De kwaliteit van MBR-permeaat was onvoldoende voor ‘lagekwaliteitstoepassingen’, bijvoorbeeld suppletiewater voor koeltorens. Omwille van corrosierisico’s is er namelijk een bijkomende ontzoutingsstap nodig. In dat geval kan beter gemikt worden op ‘hogekwaliteitstoepassingen’. De meest aantrekkelijke optie voor een opgewaardeerd effluent bleek dan inname voor aanmaak van ketelvoedingswater te zijn. De combinatie MBR-OO is voldoende om de vereiste kwaliteit te genereren. Dit schema ziet er ook economisch gunstig uit voor Perstorp. Het bedrijf kan op deze manier immers zijn productiecapaciteit verhogen zonder het volume aan geloosd
afvalwater te laten toenemen. Dit is belangrijk, omdat de lozingen hier gebeuren naar een relatief kleine waterloop. Lokale waterkringloopsluiting: combinatie van water- en productrecuperatie Polishing-technologieën om micropolluenten te reduceren tot zeer lage niveaus zijn essentieel voor succesvol waterhergebruik op lokaal niveau, i.e. binnen of tussen naburige plants op een complexe site. Van geavanceerde oxidatieprocessen (‘AOP’) is geweten dat ze persistente organische polluenten en toxische substanties kunnen afbreken of omvormen tot meer biodegradeerbare of minder toxische producten. Maar AOP kunnen ook ingezet worden om het vermelde polishing-probleem op te lossen. Bij Perstorp werd een technologieconcept voor productrecuperatie via OO uitgewerkt, dat ook kan leiden tot substantieel hergebruik van het OO-permeaat als koelwater of proceswater. De haalbaarheid van het concept hangt af van de efficiëntie en de kost om polluenten van laag moleculair gewicht uit het RO-permeaat te verwijderen. De bedoelde componenten zijn bijvoorbeeld methanol en formaldehyde, die in het algemeen een barrière vormen voor waterhergebruik in de chemische industrie. Testwerk toonde aan dat het mogelijk is om waardevolle producten uit residuele processtromen te recupereren via OO met een hoge productretentie en bij hoge volumetrische concentratiefactoren. De retentie van de micropolluenten is echter laag, en resulteert dus in een OO-permeaat met relatief hoge concentraties van deze componenten. Door toepassing van AOP kunnen deze componenten - en formaldehyde in het bijzonder - gemakkelijk gedegradeerd worden. Hoge verwijderingsefficiënties werden ook verkregen met MBR-technologie, maar dan moet er wel voor gezorgd worden dat stripping minimaal is, en dat er geen nutriënttekorten optreden. Dit onderzoek werd mede gefinancierd door de Europese Commissie in het kader van ‘Aquafit4use’ (contract 211534) en door FWO-Vlaanderen.
13
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER Water
Save water by satellite VITO combineert sensorplatformen met aardobservatie voor een betere monitoring van water Piet Seuntjens, Lieve Decorte, Wesley Boenne, Nele Desmet, Els Knaeps, Sivee Chawla en Dries Raymaekers | VITO (units ‘Ruimtelijke Milieu-Aspecten’ en ‘Aardobservatie’) De huidige systemen om de toestand van het water op te volgen, voldoen vaak niet aan de noden van waterbeheerders, baggeraars, waterbedrijven, havenbeheerders, enzovoort. De data schieten tekort in kwaliteit en kwantiteit. Daarom ontwikkelt VITO een monitoringsysteem dat geautomatiseerde sensoren op onbemande vaartuigen combineert met aardobservatie: “SAVEWATER” (“Integrated SAtellite-AUV services for sustainable WATER management”). Ook het beschikbaar stellen van de data maakt deel uit van dit systeem. Het project wordt samen met de Europese ruimtevaartorganisatie ESA uitgewerkt.
Van staalnames tot aardobservatie Er bestaan instrumenten en technologieen die vele variabelen meten op een verschillende schaal. De meest eenvoudige methode om de toestand van het water te bepalen, is door op de gewenste locatie een staal te nemen en vervolgens de bijhorende laboratoriumanalyses uit te voeren. Deze werkwijze laat toe om zeer gedetailleerde informatie te verzamelen. 14
I
milieuDirect
I
september 2012
Door de hoge kostprijs is een staalname echter niet overal en altijd mogelijk. Dit kan voor een deel worden opgelost door het inschakelen van geautomatiseerde apparatuur en sensoren. Die leveren in sommige gevallen weliswaar minder nauwkeurige informatie, maar verzamelen de gegevens dan weer aan een veel hogere frequentie. De ruimtelijke dekking van de metingen kan men verhogen door gebruik te maken van een sensornetwerk, een autonoom mobiel platform uitgerust met sensoren, of door gebruik te maken van aardobservatietechnieken. Figuur 1 illustreert de omgekeerde relatie tussen het informatiegehalte en de ruimtelijke dekking van verschillende observatietechnieken voor water. We verwachten dat de nieuwe geïntegreerde technologie geba-
seerd op aardobservatie en onbemande vaartuigen ons in staat zal stellen om de toestand van het water nog beter op te volgen, afgestemd op de noden van de gebruikers zoals de waterbeheerders, de waterbedrijven, de havenbeheerders, de baggeraars, enzovoort. De weg naar een geïntegreerde dienstverlening De informatie waarop het huidige waterbeheer is gebaseerd, is afkomstig van aardobservatie of van in-situ monitoring. Geïntegreerde systemen die gegevens van beide bronnen combineren, zijn momenteel nog niet beschikbaar. Vaak zijn de gegevens niet gestroomlijnd en duur. Ze verschillen in de tijd waarop satellietbeelden en in-situ metingen beschikbaar zijn en ze verschillen in resolutie. Ook zijn ze vaak niet in VITO
De bevolkingstoename en -concentratie in de stedelijke omgeving, de klimaatwijziging en de economische ontwikkelingen zetten een steeds grotere druk op water. Hierdoor groeit de behoefte aan gegevens en informatie om de toestand van meren, rivieren, havens, kanalen, en estuaria te monitoren, zowel wat de waterkwantiteit als wat de –kwaliteit betreft. Om beter te kunnen inspelen op deze toenemende druk is een gepast waterbeheer nodig. Dit beheer moet gebaseerd zijn op gegevens van hoge kwaliteit met een geschikte ruimtelijke en temporele resolutie. Enkele voorbeelden zijn tijdreeksen die plotse wijzigingen in de waterstatus aanduiden en zo als ‘early warning’ dienst kunnen doen, of beelden die de waterkwaliteit in kaart brengen en aangeven waar er hoge concentraties (‘hot spots’) van verontreiniging optreden. De waterbeheerder kan deze gegevens vervolgens gebruiken om het watersysteem (of veranderingen die zich erin voordoen) beter te begrijpen of aan te sturen.
Informatie over de waterstatus kan op verschillende schaalniveaus verzameld worden. Er is een omgekeerde relatie tussen de hoeveelheid informatie en de ruimtelijke schaal. Dit zorgt voor een ‘gap’ op het vlak van watermonitoring op de relevante ruimtelijke schaal. Deze gap zal ingevuld worden door de combinatie van aardobservatie met informatie afkomstig van onbemande vaartuigen.
DOSSIER
Water
Het beste van beide kanten Het ‘SAVEWATER’ systeem maakt gebruik van twee ‘space assets’: aardobservatie en satellietnavigatie. Aardobservatie genereert op korte tijd beelden van het wateroppervlak en de omgeving over grote afstanden. De satellietnavigatie zorgt voor de aansturing van het onbemande vaartuig. Dat onbemande vaartuig kan op basis van de aardobservatiebeelden autonoom naar locaties varen. Op die manier krijgen de metingen een grotere flexibiliteit en dekking. De integratie van ‘in situ sensoring’ en aardobservatietechnologie is de kern van het systeem (Figuur 2). De compo-
nenten worden verbonden door datafusietechnieken en modellen waarbij de informatie van beide bronnen wordt geintegreerd, gedetailleerde kaarten worden geproduceerd en omgezet worden naar relevante informatie voor de gebruiker. De belangrijkste componenten van het SAVEWATER-systeem zijn: • een mobiel platform uitgerust met sensoren voor in situ monitoring • een aardobservatieplatform voor aardobservatiebeelden • datafusiesoftware and modellen (application server) • ICT-infrastructuur en -technologie • Aan de systeemkant bestaat de technologie uit communicatie, data-acquisitie, datatransmissie en -opslag en databeheer, aan de gebruikerskant bestaat het uit datatoegang en webtoepassingen. • De belangrijkste producten van het SAVEWATER systeem zijn: • aardobservatiebeelden verbeterd door de opname van in situ metingen in de opmaak van de beelden, op maat van de gebruiker • oplevering van verwerkte data en metadata, highlevel-informatie voor gebruikers • controle- en optimalisatiefuncties voor geïntegreerde monitoring met aardobservatie en in situ metingen • infrastructuur (hardware) voor monitoring met onbemande vaartuigen Het systeem voorziet ook het gebruik van webservices om de toegankelijkVITO
verwerkte of verwerkbare vorm beschikbaar, maar alleen als grote hoeveelheden ruwe data. Om aan deze behoefte te voldoen, ontwikkelt VITO een geïntegreerd monitoringsysteem en bijhorende service, waarbij geautomatiseerde sensoren voor in-situ monitoring op onbemande vaartuigen (“Automated Unmanned Vehicles” of UAV’s en “Unmanned Surface Vessels” of USV’s) met aardobservatie gecombineerd kunnen worden. Het systeem en de bijhorende dienstverlening moeten data en informatie over het watersysteem genereren met een hoge ruimtelijke dekking en temporele resolutie. Het project wordt samen met de Europese ruimtevaartorganisatie ESA uitgewerkt. De ESA ziet in deze ontwikkeling een mogelijkheid om haar aardobservatieproducten dichter bij de gebruikers te brengen. Aan dit project nemen diverse belanghebbenden en gebruikers uit de watersector deel.
Het ‘SAVEWATER’-systeem en de bijhorende componenten in de dienstverlening voor watermonitoring en waterbeheer.
heid van het product voor de gebruikers te vergroten. Afhankelijk van de applicatie zullen gebruikers in staat zijn om specifieke data, kaarten en modellen te raadplegen om de gewenste informatie uit het systeem te destilleren. Veelbelovende toepassingen Het project gaat nu de ‘proof-of-concept’ fase in. Hierin wordt bijzondere aandacht geschonken aan de performantie van de fusie/integratie van in-situ en aardobservatiedata, de dataverwerking van ruwe data naar relevante informatie voor de gebruiker, en de validatie en verificatie van de servicecomponent. Voor de andere componenten van het systeem (mobiel platform, aardobservatietechnologie, IT-systeem) wordt uitgegaan van beschikbare technologie en data voor enkele veelbelovende toepassingen. Gebruikers worden betrokken in de ‘proof-of-concept’ fase om de verkregen data en informatie voor hun toepassingen te valideren. Een veelbelovende toepassing van het SAVEWATER systeem is het in kaart brengen van algenbloei in waterreservoirs of meren die voor drinkwater- en/ of recreatiedoeleinden worden gebruikt. Bij algenbloei kunnen giftige stoffen vrijkomen, zodat men maatregelen moet nemen om algen te bestrijden. Aardobservatietechnieken kunnen in een korte tijdsspanne de chlorofylconcentratie in beeld brengen voor gehele waterreservoirs. Die beelden dienen als basis voor missies met onbemande vaartuigen naar locaties met algenbloei, waardoor ze beter in kaart worden gebracht. Het gaat dan om de dynamiek en de verdeling in de diepte. Gebiedsdekkende metingen van chlorofyl en andere waterkwaliteitsparameters door het onbemande vaartuig laten ook toe om de aardobservatiebeelden te kalibreren en te valideren, en het informatiegehalte van de beelden te verbeteren. Deze toepassing is veelbelovend. Drinkwaterbedrijven en overheden die zwemvijvers beheren, kijken dan ook uit naar de resultaten. Ze zullen de basis vormen voor het opzetten van een demonstratieproject met ESA.
15
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER Water
TNAV-workshop op ‘Aquarama’ Water in de industrie is het centrale thema Katja Wijffels Aan goede gewoonten en vruchtbare partnerships kan je beter niet raken. De krachtenbundeling tussen TNAV en Aquarama is daar een uitstekend voorbeeld van. Voor de zevende keer slaan beide partijen de handen in elkaar voor de organisatie van een vakbeurs-annex-workshop, die allebei volledig in het teken van watertechnologie staan. ‘The place to be’ is opnieuw de Brabanthal van Leuven-Haasrode, waar de beschikbare accommodatie en faciliteiten zich uitstekend lenen om de naar schatting 100 exposanten, ruim 100 workshopdeelnemers en honderden andere bezoekers in optimale omstandigheden te verwelkomen.
Deze workshop werd vroeger steevast gewijd aan een nogal strak afgelijnd thema. Dit keer koos Paul Ockier van TNAV voor een globalere aanpak. ‘Water in de industrie’ is een vlag die vele ladingen dekt, en net dat maakt het boeiend voor een breed publiek. “De workshop op zich is tien jaar jong,” getuigt Paul Ockier. “De eerste drie jaar organiseerden we nog op eigen houtje, maar de samenwerking met FCO Media (de uitgeverij achter ‘Aquarama’) heeft ongetwijfeld voor een meerwaarde gezorgd. Sinds de samenwerking met Aquarama kiezen we beurtelings voor het belichten van innovaties of praktijkvoorbeelden via test cases. Met ‘water in de industrie’ zetten we dit keer een nogal ruim begrip in de schijnwerpers, dat zowel de technologische sector (in casu de aanbieders van watertechnologie) als de eindgebruikers uit wateropslorpende industrieën (zoals de voedingen drankensector, de farmacie en de chemie en petrochemie) zal aanspreken.”
Samenwerking Uit het rijk gestoffeerde programma plukt iedere deelnemer ongetwijfeld één of meerdere thema’s die zijn of haar interesse wegdragen. “We hebben dit jaar een dubbele klemtoon willen leggen,” vervolgt Ockier. “Vooreerst focussen we op het grote belang van samenwerking tussen bedrijven op watergebied. Herbruikbare deelstromen van de ene onderneming kunnen voor de andere bijvoorbeeld heel nuttig zijn. Bij dergelijke partnerships kan onder meer het cascadeprincipe een interessante mogelijkheid vormen. Hierbij wordt het in een bedrijf gezuiverde drinkwater op een andere locatie opnieuw ingezet. Het beste voorbeeld daarvan is een Deens industriepark waar vijftig ondernemingen samenwerkingscontracten rond het hervaloriseren van energie en water hebben ondertekend. Zoiets zou ook in België mogelijk moeten zijn. Onder meer de POM (Provinciale OntwikkelingsMaatschappij) West-Vlaanderen is dat idee zeer genegen.”
Aquarama
16
I
milieuDirect
I
september 2012
Samenwerking is ook waar het om draait in het ‘Induss’-project, waarover Ellen Theeuwes een uiteenzetting komt geven. “Dat is een voorbeeld van een goed doordacht clusterconcept, waarin TMVW en AWW (respectievelijk de Oost-Vlaamse en Antwerpse drinkwatermaatschappij) elkaar hebben gevonden. Zij leveren bereid water, zoals bijvoorbeeld gedemineraliseerd water, aan de cluster van (petro)chemische bedrijven in de Antwerpse haven,” legt Paul Ockier uit. Ook gebiedsgerichte waterketenconcepten vormen het bewijs dat partnerships inzake watertechnologie echt lonend zijn. “Dergelijke oplossingen kunnen heel belangrijk zijn voor de toekomst en bieden onder meer voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen interessante opportuniteiten. Op de workshop zal iedereen daarom ongetwijfeld aan de lippen hangen van Aad Wubben van het Nederlandse Aqua-Terra Nova.” Blauwe Cirkel Het VIS-traject ‘De Blauwe Cirkel’ van TNAV draait rond duurzaam hergebruik van water en de valorisatie van reststromen. Samen met Peter Cauwenberg van VITO zal Paul Ockier dit initiatief toelichten op de workshop. “Hiervoor werd een consortium opgezet met TNAV (coördinator), essenscia Vlaanderen, Centexbel, CTC (‘Commissie Tank Cleaning’), VITO (business unit ‘scheidingsen conversietechnologie’), UGent, KaHo Sint-Lieven en Vlakwa (‘Vlaams Kenniscentrum Water’). Het project werd op 1 juli 2012 opgestart
DOSSIER
Water
en zal vier jaar lopen, met een budget van 1,7 miljoen euro.” Een eerste doelstelling van dit project is een hoger percentage waterhergebruik. Hierbij wordt de reststroom sterker opgeconcentreerd, wat mogelijkheden creëert naar eventuele verdere verwerking ervan. Het project is er verder op gericht om een praktisch en economisch haalbaar concept uit te werken voor de anorganische concentraatstromen. “We optimaliseren de bestaande behandelingstechnieken of voeren nieuwe technologieën in. Tijdens het voortraject werden volgende types stromen geïdentificeerd: concentraten en spoelstromen van waterbehandelingstechnieken (door regeneratie van ionenwisselaars en retentaat van omgekeerde osmose met focus op de behandeling van anorganische mengstromen); waterige processtromen met een hoog zoutgehalte eigen aan de productieomgeving, en anorganische reststromen met hoge zoutbelasting en/of stikstof- en fosfaatbelasting. “De verwerking van anorganische concentraatstromen zal voor de bedrijven een bijkomende investering en operationele kost betekenen. Binnen het projectteam zijn we ervan overtuigd dat deze kosten haalbaar zullen zijn als de eindproducten (zoutstromen) geen afvalproduct meer zijn maar op één of andere wijze gevaloriseerd kunnen worden.”
Een dag watertechnologie in de Brabanthal De ‘Aquarama’ vakbeurs vindt dit jaar al voor de zevende keer plaats. De toegang is gratis. Industriële eindgebruikers vinden bij de circa 100 standhouders oplossingen voor uitdagingen inzake watertechnologie. “Deze beurs dankt haar succes aan de ééndagsformule, een eenvoudige maar bevredigende catering, en een uitgesproken focus op de watertechnologiemarkt, waardoor exposanten zeker zijn dat het ‘juiste’ publiek op 18 oktober naar de Brabanthal afzakt,” onderstreept organisator Filip Cossement.
www.tnav.be www.aquarama.be
met aerobe granulaire slibtechnologie (Luc Geuens van de Karel de Grote-hogeschool). Stijn Wyffels van Waterleau komt het ‘zero discharge’-project bij de afvalwaterzuivering van ‘s werelds grootste olieraffinaderij (bij Reliance India) toelichten, terwijl Stefaan Deboosere van Trevi de geheimen ontsluiert van het valorisatieproject van groenteafval en afvalwater tot elektriciteit en stoom. Dit was het resultaat van een geslaagde samenwerking tussen Ardo, Trevi en BiogasTec. Inschrijven via website
Namiddagprogramma Na deze drie lezingen en een lunch krijgen de deelnemers ‘s namiddags nog interessante informatie over nazuivering met algen (door Marco Kerstholt van DHV Nederland) en waterzuivering
Via de website www.aquarama.be kan u zich inschrijven voor deelname aan de TNAV- workshop of Vlariolezing. Voor de TNAV-workshop betaalt u 100 euro inclusief btw.
Vlario Op 18 oktober kunnen deelnemers ook terecht op de lezing georganiseerd door Wendy Francken, directeur bij Vlario. Zij zal drie thema’s aankaarten. Een toelichting over het INNERS-project: welke zijn de gestelde randvoorwaarden voor de warmtewisselaars en wat is een optimaal project in Vlaanderen? Welke zijn de aandachtspunten bij de aanleg van nieuwe riolering? Om een nieuw rioolstelsel de vooropgestelde levensduur te laten behalen, is een goed uitgevoerde aanleg noodzakelijk. De meest voorkomende gebreken in het kader van opleveringen van nieuwe rioolstelsels worden op een rijtje gezet. Welke gebreken zijn dadelijk zichtbaar, en welke op middellange en lange termijn? Hoe kunnen we dit verhelpen? Welke rehabilitatiemethoden en technieken zijn geschikt voor welke gebreken? Wat moet er gebeuren met oude probleemriolen? Wanneer grijp je best in? Een juiste timing is cruciaal. Moeten we vervangen, herstellen of renoveren? Welke aandachtspunten zijn bij rehabilitatie van toepassing? Ook hier dient de vooropgestelde levensduur gehaald te worden.
Studenten betalen 30 euro. De betaling gebeurt voor aanvang van de workshop, op het rekeningnummer 733-0134903-06 van TNAV met vermelding ‘workshop TNAV’. Op vraag en mits opgave van het btw-nummer wordt na ontvangst van de betaling een factuur bezorgd. Het tarief voor deelname aan de Vlario- lezing bedraagt 50 euro voor Vlario-leden en 80 euro voor niet-leden. Aquarama
17
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER
Milieutechnieken
M I L I E U T E C H N I E K E N Ook de pensioengerechtigde leeftijd van industriële installaties gaat omhoog Christine Buelens – MetaLogic Vroeger werden industriële installaties typisch ontworpen voor een levensduur van twintig tot dertig jaar. Vandaag streeft men ernaar om bestaande installaties op een veilige en gecontroleerde manier tot veertig jaar of langer in gebruik te houden. De levensduur van installaties wordt fors verlengd. Maar om dit op een veilige en verantwoorde manier te kunnen doen zijn gedegen preventief onderhoud, een goede inspectiestrategie en corrosiemonitoring-technieken onontbeerlijk. Falende installaties brengen niet alleen directe kosten met zich mee zoals materiaal- en arbeidskosten, maar ook indirecte kosten zoals de gevolgen van productieverlies die vaak nog hoger oplopen dan de directe kosten. Daarbij komt nog dat er, als gevolg van falen, risico’s voor de veiligheid van werknemers of derden evenals milieuverontreinigingen kunnen optreden.
Van correctief naar preventief onderhoud Het verlengen van de levensduur van een installatie start bij goed onderhoud. Vroeger - en in sommige bedrijven van-
daag de dag nog steeds - was onderhoud vaak correctief. Tegenwoordig moet onderhoud vooral proactief en preventief zijn. Preventief onderhoud wordt nog te vaak gezien als een ‘onnodige kost’. Onterecht, zo blijkt: de kosten als gevolg van het ongepland stilleggen van een installatie liggen vele malen hoger dan de kosten die preventief onderhoud met zich meebrengen. De betrouwbaarheid van de installatie hangt bovendien in sterke mate af van de kwaliteit van het onderhoud. Men ziet meer en meer in dat technische vakmensen de ruggengraat vormen voor kwalitatief onderhoud. Risicogebaseerde inspectiestrategieën Naast een gedegen onderhoud is ook een goede inspectiestrategie nodig om op betrouwbare wijze de levensduur van een installatie te verlengen. Een strategie die in de industrie steeds vaker
18
I
milieuDirect
I
september 2012
toegepast wordt, is de risicogebaseerde inspectie of “Risk Based Inspection (RBI)”. Bij RBI vertrekt men vanuit het faalrisico van een installatie of installatieonderdeel, en gaat men op basis daarvan een inspectietermijn van de (het) betreffende installatie(onderdeel) vastleggen. Een hoger faalrisico impliceert in deze strategie een kortere inspectietermijn. Op die manier kan men inspectiemiddelen inzetten daar waar ze het meest nodig zijn, en bekomt men naast een hogere inspectie-efficiëntie ook een grotere betrouwbaarheid van de betreffende installatie. Het faalrisico is het product van twee factoren: ‘kans op falen’ en ‘gevolg op falen’. De kans op falen wordt bepaald aan de hand van een lijst met mogelijke degradatiemechanismen die kunnen optreden, en de waarschijnlijkheid dat deze kunnen optreden. Bij deze oefening worden corrosie-ingenieurs en mensen van ‘operations’, onderhoud en
DOSSIER
Milieutechnieken
anderen geraadpleegd. Inspectieresultaten helpen daarbij de restlevensduur van een installatie - en dus de kans op falen - te bepalen. De gevolgen van falen hangen onder meer af van het type medium in de installatie dat kan vrijkomen, gezondheid- en milieufactoren, en de economische gevolgen van falen. De meest geschikte inspectietechnieken, of een combinatie van technieken, worden bepaald aan de hand van de mogelijk optredende degradatiemechanismen. Elke techniek heeft immers haar sterkere en zwakkere punten. Vaak gebruikte inspectietechnieken zijn: visuele inspectie, ultrasoon testen (bijvoorbeeld voor wanddiktemetingen), radiografie (voor het onderzoek van lassen), magnetische deeltjes (voor het opsporen van oppervlaktedefecten in ferro-elektrische materialen), wervelstroomtesten (voor de detectie van oppervlaktedefecten in geleidende materialen) en penetrant testen (voor het detecteren van scheuren aan het oppervlak). Corrosiemonitoring Corrosie is een belangrijke oorzaak van het falen van installaties. De directe kosten gerelateerd aan corrosie bedragen wereldwijd ongeveer 1,3 tot 1,4 triljoen euro per jaar. De levensduur van installaties wordt dus vaak sterk beïnvloed door corrosiefenomenen. Wenst men actieve corrosiefenomenen vast te stellen of op te meten, dan begeeft men zich op het terrein van de corrosiemonitoring.
Door middel van lineaire polarisatieweerstand (LPR) en de elektrische weerstandmethode (ER) kunnen online (uniforme) corrosiesnelheden opgemeten worden door het inbrengen van een probe in de te onderzoeken omgeving. Het hoeft niet gezegd dat dit tal van voordelen biedt ten opzichte van het gebruik van ‘corrosiecoupons’ waarbij op discrete tijdstippen een gewichtsverlies en daarmee een uniforme corrosiesnelheid opgemeten kan worden. Anderzijds hebben corrosiecoupons het voordeel dat ze visueel onderzocht kunnen worden, zodat men meer informatie krijgt over het type corrosie dat optreedt. Corrosieproducten kunnen daarmee geanalyseerd worden, het uitzicht van de aantasting kan beoordeeld worden, lokale corrosie met uniforme corrosie vergeleken, enzovoort. Akoestische emissie verschilt van de voorgaande technieken in dit opzicht dat geen corrosiesnelheden opgemeten worden. Net zoals een arts met een stethoscoop luistert naar het hart van zijn patiënt, wordt bij akoestische emissie door middel van sensoren geluisterd naar de te onderzoeken installatie. Daarbij kan men een onderscheid ma-
ken tussen actieve en passieve akoestische emissie. Bij actieve akoestische emissie, zoals men die uitvoert op drukvaten, voert men de inwendige druk in de tank op en luistert men ondertussen naar wat er gebeurt in of op het materiaal. Indien scheurtjes in het materiaal aanwezig zijn zullen deze onder de toenemende inwendige druk microscopisch verder scheuren, en worden geluidsgolven gegenereerd die waargenomen worden door de sensoren. Decohesie van corrosieproducten veroorzaakt eveneens signalen die door de sensoren gedetecteerd en gelokaliseerd kunnen worden. Anderzijds is er de passieve wijze, die wordt toegepast voor het monitoren van bijvoorbeeld bodemcorrosie van opslagtanks. Hierbij ontvangen sensoren geluidsgolven die gegenereerd worden door het corrosieproces zelf. Door middel van algoritmen wordt de locatie van de geluidbron bepaald. Op die manier krijgt men een beeld van waar actieve corrosie zich eventueel voordoet. Op basis hiervan kan de tijd tot een volgende visuele inspectie van de tank eventueel verlengd worden, wat een belangrijke kostenbesparing met zich meebrengt. Samenvattend kan men stellen dat de trend van verlenging van de levensduur van industriële installaties meer en meer kennis vraagt over de betreffende installaties. Kennis op het gebied van operations, onderhoud en inspectie, maar ook op het gebied van mogelijke faalmechanismen en corrosiesnelheden. Dit is de dag van vandaag cruciaal.
19
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER
Milieutechnieken
Veelbelovend onderzoek met groene algen Koen Vandepopuliere | Freelance journalist Microalgen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verduurzamen van de samenleving. Ze zijn in staat te groeien op afvalstromen zoals koolstofdioxide uit rookgassen of gebruikt water. Hierbij ontstaan nuttige producten. Maar algen bevatten zoveel nuttige stoffen dat ze ook steeds vaker speciaal voor dat doel worden gekweekt. Dat kan zelfs op plaatsen die ongeschikt zijn voor landbouw en waar de natuur geen schade ondervindt. Verschillende Belgische bedrijven willen de boot niet missen, en zetten in op deze organismen.
Microalgen zijn tussen de 0,001 en 0,05 mm groot. Ze komen met honderdduizenden soorten voor, zowel in zoetals in zeewater, en staan er aan de basis van de meeste voedselketens. Veel soorten bezitten bladgroen, benutten zonlicht als energiebron en zetten het broeikasgas CO2 om in biomassa. Bij dit proces produceren de algen zuurstof (O2). Bovendien zijn microalgen intensief te kweken op plaatsen waar geen andere landbouw mogelijk is en de natuur geen schade ondervindt. Zelfs sommige woestijnen, wegbermen, platte daken of vervuilde grond komen in aanmerking. Maar het kan natuurlijk ook op zee. Bron van brandstof? Microalgen bevatten al gauw enkel tientallen procenten olie. Sommige onderzoekers zien er dan ook belangrijke toekomstige leveranciers van brandstof in. Onderzoekers verbonden aan ‘AlgaePARC’, een Nederlandse testfaciliteit, pakten uit met de volgende berekening. Als brandstof op basis van algenolie alle transportbrandstoffen in Europa zou vervangen, en daarbij uitgegaan wordt van een opbrengst van ongeveer 40.000 liter olie/ha/jaar, is een oppervlakte nodig van 10 miljoen hectare: ongeveer de grootte van Portugal. Als bijproduct wordt dan 0,3 miljard ton eiwit geproduceerd: 40 maal de hoeveelheid die Europa op dit moment invoert als soja-eiwit. Daar bovenop komt dat voor de groei van die hoeveelheid algen 1,3 miljard ton CO2 nodig is (Europa produceert jaarlijks 3,9 miljard ton CO2) en 25 miljoen ton stikstof (Europa produceert jaarlijks 8 miljoen ton stikstof in afvalwater en mest). 20
I
milieuDirect
I
september 2012
Maar voor de economische haalbaarheid van algendiesel is het allicht noodzakelijk te komen tot soorten die meer lipiden bevatten. Ook zou het winnen van deze brandstof pas rendabel zijn wanneer er meer producten zoals eiwitten uit die organismen worden gehaald. Voeding In algen bevinden zich tot 70% eiwitten. De nutritionele kwaliteit ervan is zeer hoog, zodat ze zelfs worden gezien als veelbelovend vleesalternatief. Voorts bevatten microalgen veel omega-3 vetzuren, die heilzaam zijn voor de mens. Vandaag haalt men die stof vaak uit vissen, terwijl ze daarin net zijn terechtgekomen door micro-algen die aan de basis staan van de mariene voedselketen. Door dus de algen te gebruiken als bron van omega-3 wordt ook de overbevissing afgeremd. Tenslotte zijn evenmin de koolhydraten, vitamines, mineralen en anti-oxidanten in de algen te versmaden. Voeder Bepaalde oliën en eiwitten uit microalgen kunnen visolie en -meel vervangen
in visvoer. Met name jonge larfjes hebben baat bij de omega-3 vetzuren waar algen zo rijk aan zijn: er is 30% tot 40 % minder sterfte. Algengebaseerd visvoeder geven aan oudere vissen is voorlopig niet aan de orde, omdat de prijs ervan nog te groot is in vergelijking met wat ze nu vaak krijgen: fijngemalen visafval - het kleine grut dat de mens uit de zee haalt maar zelf niet consumeert. …en nog veel meer De laatste jaren zijn meer dan 15.000 nieuwe chemische verbindingen in algen ontdekt: vetzuren, eiwitten, koolhydraten, anti-oxidanten, kleurstoffen…
Sommigen zien in algen belangrijke toekomstige leveranciers van brandstof.
Deze componenten leiden niet alleen tot brandstoffen, voedings- en voederproducten. Zo kunnen algen, die een deel van de vuilvracht uit afvalwater haalden,
Deze geoctrooieerde, Belgische fotobioreactoren bevinden zich op stortplaats de Hooge Maey.
DOSSIER
Milieutechnieken
als meststof op het land worden gestrooid. Ze zijn ook inzetbaar als grondstoffen voor bioplastics, kleurstoffen (zo worden de blauwe ‘Smarties’ gekleurd met een stof uit algen), bestrijdingsproducten van schimmel in golfvelden, cosmetica… In de verdere toekomst zouden ook farmaceuticatoepassingen mogelijk worden. Met Proviron op de Hooge Maey Ondanks hun potentieel is het algengebeuren nog steeds beperkt. Voorlopig is het vrij duur om die organismen en de producten eruit, aan te maken. Flinke stappen in de richting van een oplossing worden gezet door een consortium van diverse partners: Hooge Maey, Proviron, Orineo, Desmet Ballestra, GEA Westfalia Separator, de chemiefederatie essenscia, VITO, Universiteit Gent en Wageningen UR. In het kader van een zoektocht naar een rendabele en duurzame algenteelt ontwikkelden zij een (intussen geoctrooieerde) fotobioreactor. Het betreft een grote (tot 20 m²), doorschijnende plastic zak, gevuld met water en met daarin tientallen verticale platen die reservoirtjes vormen waarin algen groeien. Er bevinden zich verschillende dergelijke reactoren op de Hooge Maey, een voormalig stort waaruit biogas ontsnapt. Motoren zetten dat gas om in elektriciteit; daarbij ontstaan rookgassen. Dit jaar worden testen gepland om deze niet zomaar de atmosfeer in te jagen maar in de zakken te sturen. De gassen bevatten namelijk belangrijke voedingsstof voor de algen: stikstof (als NOx) en CO2. Wat eveneens vrijkomt bij de werking van de motoren is restwarmte. Onderzoeker Mark Michiels van Proviron: “Die restwarmte gebruiken we om onze algen op temperatuur te houden. Als het te koud wordt zijn de algen niet actief en groeien ze niet. Dat we die restwarmte gebruiken, is natuurlijk ook ecologisch.” Hij bevestigt dat het lekwater uit de Hooge Maey veel stikstof bevat onder de vorm van ammonium, en ook fosfor. Dat zijn opnieuw belangrijke voedingsstoffen voor algen. Ze gebruiken het bij hun groei en verwijderen daarbij deze vuilvracht. “Proeven aan Universiteit
Ook de voorlopig minder bekende Belgische firma Alchemich farma werkt aan het inzetten van algen. In samenwerking met VITO bouwde en testte ze drie jaar geleden deze bioreactor.
Gent wezen uit dat het gebruik van dat water bij de teelt goede resultaten oplevert. Maar omdat de algen mogelijks in voeding gaan terechtkomen, willen we dit niet direct doen in onze piloot,” zegt Mark Michiels.
Algen zetten het broeikasgas CO2 om in biomassa.
Daarnaast zet het consortium stappen naar verbeterde technieken om de algen te oogsten, te verwerken en te vermarkten. Intussen is bekend geraakt waarheen de productie van 2012 zal gaan: de helft zou naar viskwekers gaan en de andere helft is toegezegd aan een grote oliemaatschappij die onderzoek wil doen naar algendiesel. Epsilon-Biotech Epsilon-Biotech is een innovatief bedrijf uit Zonhoven dat algen wil inzetten als veevoedersupplement, of voor de productie van moleculen met hoge toegevoegde waarde zoals geneesmiddelen. Het bedrijf werkt met een Chlorellastam, die de mogelijkheid heeft om zowel CO2 als extra toegevoegde organische koolstof te gebruiken als koolstofbron. Deze algen zijn dus zowel auto- als organotroof.
ingenieur biochemie van de Katholieke Hogeschool Limburg (KHLim) of ze geschikt zijn voor de verwerking van drijfmest, want dat bevat ureum wat als stikstofbron kan dienen voor algen. Ir. Myriam Meyers, onderzoekster en docente bij de KHLim: “De drijfmest bleek onvoldoende essentiële componenten te bevatten om te komen tot een maximale en mogelijk economisch gunstige algengroei. De limiterende factor in de algengroei is namelijk niet stikstof, maar koolstof. Daarom wordt intussen gezocht naar andere afvalbronnen als bijkomende koolstofbron, of/en als bron van sporenelementen en fosfaat.” Gedacht wordt aan een bijzondere afvalstroom: aardappelschillen. In een land dat in 2011 de grootste producent van aardappelproducten ter wereld is geworden, is dat wellicht geen slecht idee. De algen verrijken de suikers in die afvalstroom dan als het ware met eiwit en mogelijk ook met vitaminen. Het zetmeel uit de aardappelschillen moet wel eerst worden afgebroken tot glucose of maltose, aangezien de algen daarop beter gedijen. Aan de KHLim wordt volop geëxperimenteerd hoe dit best verloopt. Meyers: “Algenonderzoek zit wereldwijd in de lift. In Vlaanderen is het niet anders. Een belangrijke rol terzake spelen het Vlaamse MIP researchprogramma ‘Alchemis’, het VAP (‘Vlaams Algen Platform’) en FISCH (‘Flanders Innovation for sustainable chemistry’).”
In opdracht van de Limburgse firma onderzochten masterstudenten industrieel 21
I
milieuDirect
I
september 2012
DOSSIER
Milieutechnieken
Met ORC nog minder CO2 Koen Vandepopuliere | Freelance journalist Er zijn nog steeds gigantische hoeveelheden warmte die niet benut worden: uit de aarde, van de zon… Bovendien worden enorme hoeveelheden verspild. Denk aan onbenutte industriële restwarmte of aan motoren, die bij hun werking heel wat warmte verliezen. Een technologie die enorme mogelijkheden biedt om dergelijke energie te recupereren steunt op de ‘Organische Rankine
In energiecentrales wordt elektriciteit in 90% van de gevallen geproduceerd dankzij deze ‘Rankine Cyclus’. Zeer eenvoudig geschetst komt het hierop neer. Om stoom te maken wordt traditioneel water aan de kook gebracht. De stoom passeert langs een schoepenrad (turbine) waarmee een generator (dynamo) wordt aangedreven. Zo ontstaat elektriciteit. Dit gebeurt op heel hoge temperaturen: 400°C of meer. Maar in plaats van water kan ook een vloeistof worden gebruikt met een lager kookpunt, zoals butaan, propaan, ammoniak of siliconenoliën. Dit laat toe elektriciteit te maken met warmte die hiervoor anders niet bruikbaar zou zijn, omdat de temperatuur te laag is. Aangezien de gebruikte vloeistoffen organisch zijn, spreekt men dan van een ‘Organische Rankine Cyclus’, kortweg ORC.
In de vestiging van Proviron te Oostende staat een 250 kWe ORC-machine.
processen, staal- en glasproductie, of die zich bevindt in dampen in de voedingsindustrie, in warme lucht uit droogprocessen, koelwater van scheepsmotoren... Een andere toepassing van ORC is het naschakelen aan een (bio)gas-, diesel- of andere motor, zodat de warmte in de rookgassen en het koelwater verder wordt omgezet in elektriciteit. Of nog: door ze in te zetten in een warmtekrachtkoppeling (WKK) neemt het rendement daarvan tot 10% toe. MIROM
61.700 gezinnen ORC-technologie vergroot het aantal mogelijkheden om warmte te benutten. De technologie wordt onder meer ingezet voor het benutten van industriële restwarmte, zoals deze die ontstaat bij afvalverbranding, exotherme chemische
(foto: Guy De Graeve)
Cyclus’, kortweg ‘ORC’.
Guy De Graeve is business development manager bij E-Rational. “Onze ORC’s zijn ontworpen voor restwarmte tussen 80°C en 150°C. In Vlaanderen alleen al is er daarvan zoveel beschikbaar dat dit volgens een voorzichtige schatting kan leiden tot de productie van 216.000 MWh. Dat is het jaarlijkse verbruik van 61.700 gezinnen. En dat terwijl ORC zelf géén brandstof verbruikt, en geen CO2, rook, fijn stof noch andere emissies uitstoot.” WKK’s, en meer Bruno Vanslambrouck, docent aan Howest, vermeldt nog andere toepassingen. Zo wordt ORC ook ingezet om warmte uit geothermische bronnen om te zetten in elektriciteit. Wereldwijd zijn van dergelijke installaties reeds diverse voorbeelden te vinden. Binnenkort ook
De prijs voor ORCtechnologie is niet gering, maar de inkomsten en Afvalintercommunale MIROM beschikt sedert 2008 over een ORC-installatie.
22
I
milieuDirect
I
september 2012
kostenbesparingen zijn dat evenmin.
DOSSIER
(foto: Guy De Graeve)
Milieutechnieken
Ook Vanheede beschikt sedert kort in Quévy over een ORC-machine.
in ons land trouwens: op de Balmatt-site in Mol bouwt VITO er momenteel één. De technologie wordt tevens overwogen in micro-WKK’s: verwarmingstoestellen bedoeld voor de residentiële markt die naast warmte ook elektriciteit produceren. Onder meer Alenco, een spin-off van Universiteit Gent, is bezig met de ontwikkeling van een met houtpellets gevoede micro-WKK op ORCbasis. Voor onze regio van minder belang is de toepassing in ‘Concentrating Solar Power’-installaties, en in koelsyste-
men die niet aan het stroomnet zijn gekoppeld. Kostprijs De prijs voor ORC-technologie is niet gering, maar de inkomsten en kostenbesparingen zijn dat evenmin. Om te beginnen zijn er inkomsten uit de verkoop van de gegenereerde elektriciteit of de besparing op aankoop van energie. Bovendien zijn subsidies mogelijk, zoals een ecologiepremie of/en een verhoogde investeringsaftrek. Voorts zal de
ORC in Vlaanderen: de primeurs
MIROM (2008) Afvalintercommunale MIROM beschikt over een ‘Waste-to-Energy’ installatie. De warmte die er vrijkomt bij de verbranding van het afval wordt nuttig toegepast via een stadsverwarmingsnet. De restwarmte van dit net wordt via een ORC omgezet in elektriciteit. Proviron (2011) Een installatie van ‘Proviron Basic Chemicals’ produceert als bijproduct heel wat stoom. Het grootste deel daarvan wordt gebruikt om aan de noden van de hele site te beantwoorden. Een kleiner deel echter bestaat uit stoom die niet meer bruikbaar is, en daarom de lucht wordt ingeblazen. Tenminste, tot voor kort. Want onlangs werd een ORC-unit geïnstalleerd, die de warmte in de stoom zal gebruiken om jaarlijks minimaal 1.500 MWh elektriciteit te produceren. Dat komt overeen met het verbruik van 425 gezinnen. Een bijkomend voordeel is dat de stoom die vroeger de lucht inging, in de vorm van condenswater wordt herwonnen. Dat wil zeggen dat Proviron minder water uit het kanaal moet pompen en behandelen om er gedemineraliseerd water van te maken. Vanheede (2012) In het Waalse Quévy bevindt zich een stortplaats. Afvalverwerker Vanheede zet het biogas dat daaruit ontsnapt, via een motor om in elektriciteit. Sedert kort wordt de restwarmte in het koelwater daarvan omgezet in extra elektriciteit via een kleine (50 kW) ORC-machine.
extra elektriciteitsproductie leiden tot meer groenestroomcertificaten wanneer de ORC dient voor het uitbreiden van een WKK die werkt op hernieuwbare brandstof. Een (oudere) WKK die niet meer certificaatgerechtigd is, kan dat zelfs opnieuw worden door er een ORC aan te koppelen.
ORC vergroot het aantal mogelijkheden om warmte te benutten. Overigens leidt ook het uitrusten van een biomassaketel met zo’n ORC tot extra groenestroomcertificaten. Bruno Vanslambrouck: “Uiteindelijk kan je er van uitgaan dat de terugverdientijd zo’n drie jaar of minder bedraagt, wanneer het wordt gekoppeld aan een installatie die op hernieuwbare brandstoffen werkt. Gaat het om niet-hernieuwbare energie, dan hangt het af van diverse factoren: de grootte van de ORC-module, de installatiekost, de elektriciteitsprijs, de draaitijd, investeringssteun van de overheid…” Guy De Graeve nuanceert evenwel: “Vooral grote industriële bedrijven nemen zoveel elektriciteit af dat de prijs die ze voor stroom betalen laag is. Bovendien hanteren ze, voor beslissingen omtrent potentiële investeringen, vaak een terugverdientijd van maximaal twee jaar.”
23
I
milieuDirect
I
september 2012
BEURSNIEUWS
Carbon Expo Keulen 2012: kampen met onzekerheid Dirk Vercammen De negende jaarlijkse “Carbon Expo”-conferentie was zeer zeker een succes. 2.500 bezoekers uit 95 verschillende landen zochten op de beurs van de (in volume) groeiende koolstofmarkt naar
Ondanks de financiële turbulente tijden steeg het aantal participanten op deze vakbeurs, wereldleider inzake kennis over CO2-emissies en de daaraan gekoppelde handelsmarkt. Een reden temeer voor de drie organisatoren (Wereldbank, de ‘International Emissions Trading Association’ IETA en Kölnmesse) om de ingeslagen weg te blijven bewandelen. Meteen werd in het vooruitzicht gesteld dat er ook in 2013 (Barcelona) en 2014 (Keulen) een Carbon Expo georganiseerd zal worden. Joëlle Chassard, manager van de afdeling ‘Carbon Finance Unit’ bij de Wereldbank, wees er namens het triumvi-
Kölnmesse
economische zekerheid.
raat op “dat het bewijs geleverd was dat Carbon Expo een trendsetter is binnen dit milieumarktsegment dat toch wel aangetast wordt door de economische crisis, de onzekerheid rond het klimaatbeleid en de negatieve effecten op investeringen en terugverdientijden allerlei.” Met 199 standhouders uit 67 landen kon Carbon Expo zijn unieke positie veiligstellen, zei Dr. Christian Glasmacher, senior vice-president van de Kölnmesse.
25ste
Christiana Figueres, algemeen secretaris van het netwerk inzake klimaatwijziging van de Verenigde Naties, stelde in aansluiting hierop vast dat de meeste regeringen stap voor stap hun beleidsvi-
internationale vakbeurs voor milieutechnologie
DE Beurrgsentinië A
In d e sp o tl ig h ts
75.000 bezoekers 2.400 exposanten 96 nationaliteiten
Informatie voor bezoekers en pers: Promosalons België-Luxemburg - Gaëtan Lachapelle - Tel: + 32 2 534 98 98 - Email:
[email protected]
Informatie voor exposanten: Promosalons België-Luxemburg - Guy Berkvens - Tel: + 32 2 534 98 51 - Email:
[email protected]
In samenwerking met
www.pollutec.com
24
I
milieuDirect
I
september 2012
%KIR^METIVP´%QFMIRXI IPE+IWXMSRIHIPPP´)RIVKME
BEURSNIEUWS sies bijstellen “...in de richting waarheen het beleid moet gaan, gewoon omdat er geen alternatief is. Het woord ‘onmogelijk beleid’ mag niet meer in de mond genomen worden, want alles is niet meer dan een kwestie van attitude,” aldus de opvallend scherpe VN-functionaris.
Na tal van workshops waren de deelnemers aan Carbon Expo het er allemaal over eens dat de CO2-markt blijft groeien ondanks de crisis, en dat er allerlei technieken zullen worden uitgewerkt om de broeikasgassen efficiënt en effectief te kunnen wegwerken. De bedoeling moet zijn dat de temperatuur
niet hoger dan 2°C zou toenemen, wil de wereld het omslagpunt niet bereiken. In 2011 is de CO2-markt gegroeid met 11% tot een bedrag van om en bij de 176 miljard dollar, met een equivalent van 10,3 miljard ton CO2. www.carbonexpo.com
Pollutec 2012 in Lyon Dirk Vercammen Is de IFAT nu de grootste, of Pollutec? Beide milieuvakbeurzen pretenderen de marktleider te zijn, en trachten tot in Hong Kong met spin-offs hun marktpositie te consolideren of te verbeteren. Eén ding is zeker: beide beurzen zijn groot, héél groot. En een bezoek meer dan waard. Van 27 tot en met 30 november 2012 is het de beurt aan Pollutec om de deuren op te gooien, dit keer in de aangename stad Lyon, bekend voor haar historische binnenstad en gastronomische hoogvliegers. De in-
Pollutec kondigt zich veelbelovend aan, want de organisatoren gaan er prat op dat er zeker 200 milieu-innovaties te zien zullen zijn, waarvan er veel heuse wereldprimeurs zullen blijken te zijn. Het valt af te wachten hoe dat zich zal vertalen in de “EEP-Award”, die in de marge van Pollutec wordt georganiseerd. Dat is de meest prestigieuze Europese bekroning voor innovatieve technieken. Tijdens de beurs zullen 300 lezingen worden gegeven door experts uit binnen- en buitenland. De focus van Pollutec 2012 ligt op het thema duurzaamheid. De volledige gigantische hal 4 zal worden gereserveerd voor de “Duurzame Stad”, meteen het hoofdthema van deze Pollutec. Duurzaam bouwen, duurzame oplossingen en smart grids moeten de kernwoorden worden waarop de standhouders en sprekers zullen focussen. Hal 6 richt zich op “duurzame industriële activiteiten”. Pollutec wil met de 2012-editie voluit gaan om de steden te verduurzamen. ‘De slimme intelligente stad’ is het adagium van de beurs, waarbij een lans wordt gebroken om de stad binnen de gevestigde muren opnieuw op te bouwen. (www.pollutec.com) Drie Vlaamse inzendingen lonken naar EEP-Award - Nutricycle, een consortium van bedrijven, brengt een nieuwe technologie op
de markt die gekoppeld kan worden met bestaande technologie waardoor nutriënten uit afvalstromen afgeleid kunnen worden. Door de recuperatie van stikstof en fosfaten kan niet alleen het oppervlaktewater beter beschermd worden, maar zijn er ook minder grondstoffen en energie nodig om deze producten aan te maken. De natuurlijke fosfaatreserves zijn bovendien drastisch aan het afnemen, en tegen het eind van de 21ste eeuw zijn ze wellicht opgebruikt. Ondertussen zal de prijs alsmaar stijgen en worden technieken als ‘Nutricycle’ dus extra interessant. Meer informatie bij
[email protected]. - Econation haalde vorig jaar het kransje finalisten voor de EEP-Award met een lichtkoepel die heel interessant bleek te zijn voor pakhuizen en dergelijke. De innovatie van deze inzending is het feit dat er een ‘LightCatcher’ wordt geïnstalleerd met artificiële lichtarmaturen. Met een soort lichtintensiteitsmeter kan de klant zelf het niveau van kunstmatige verlichting afstemmen op het natuurlijke licht dat via de koepels binnenkomt. Dit alles wordt draadloos geïnstalleerd, waardoor heel wat kosten bespaard kunnen worden op bekabeling. EcoNation installeert de LightCatchers, beheert alles
Pollutec
nerlijke mens wil ook wel wat, na een dag lang langs demonstratiestands keuvelen en netwerking.
via de ‘LiCom’ (‘Light Investment Company’) and factureert een deel van de energiekost die uitgespaard kan worden. Meer informatie: www.econation.be - Vito-Cellsense zet een belangrijke stap voor het gebruik van brandstofcellen. ‘Fuel cells’ produceren een laag voltage van 0,6 V wanneer ze uit waterstof elektriciteit maken. Om het uitgangsvoltage te verhogen moeten tot 1.000 cellen achter elkaar in serie gezet worden. Elke cel heeft echter een eigen ‘gedrag’ en specifieke eigenschappen. Als één cel er de brui aan geeft heeft dit een desastreus effect op de hele keten. Daarom is het belangrijk om preventief elke cel apart te kunnen monitoren. Cellsense ontwikkelde een elektronisch meettoestel, een primeur op de energiemarkt. Meer informatie: www.cellsense.eu
25
I
milieuDirect
I
september 2012
BELEID
Voorontwerp besluit project-MER-screening Guy Van den Broeke | Arcadis Binnenkort moet er een screening plaatsvinden voor bepaalde projecten bij een vergunningsaanvraag.
De Vlaamse regering gaf op 25 mei 2012 haar principiële goedkeuring aan het voorontwerp-besluit inzake de nadere regels van de “project-MER-screening”. Dit ontwerpbesluit in uitvoering van het decreet van 23 maart 2012 voert een nieuwe ‘bijlage III’ toe aan het project-MER-besluit van 2004. Deze bijlage bevat precies die categorieën van projecten waarvoor de drempelwaarden, opgenomen in bijlage II bij het project-MER-besluit, niet worden overschreden. Voor deze projecten zal bij een milieuvergunningsaanvraag, de stedenbouwkundige vergunning voor technische werken, voor terreinaanlegwerken en voor werken waarvoor een uitgebreide dossiersamenstelling vereist is en verkavelingsvergunning in de toekomst minstens een screening moeten plaatsvinden. De initiatiefnemer kan hiertoe een screeningsnota indienen bij de vergunningsaanvraag, waarin wordt nagegaan of er aanzienlijke effecten voor mens en milieu te verwachten zijn. Het ontwerpbesluit voorziet dat de Vlaamse minister voor Leefmilieu een modelformulier kan vaststellen voor de opmaak van een screeningsnota. Deze screeningsnota moet worden
toegevoegd aan het aanvraagdossier en maakt deel uit van het ontvankelijkheidsen volledigheidsonderzoek. De termijn van dit onderzoek wordt van 14 dagen naar 30 dagen gebracht. Dit houdt dus een verlenging van de besluitvorming in. De stilzwijgende ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag ten gevolge van het verstrijken van de beslissingstermijn, worden opgeheven. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag screent vervolgens de screeningsnota, en beslist geval per geval en op basis van de selectiecriteria in bijlage II bij het decreet algemene bepalingen milieubeleid (DABM) of er een project-MER moet worden opgemaakt. Als de overheid beslist dat er alsnog een project-MER moet worden opgemaakt, dan is de vergunningsaanvraag van rechtswege onvolledig. De Dienst MER zal dan zorgen voor de ondersteuning van de betrokken overheidsinstanties (vooral het College van Burgemeester en Schepenen) door hen te voorzien van een handleiding. In afwachting van de invoering van de omgevingsvergunning, impliceert het ont-
werpbesluit dat, in het geval van gemengde projecten, eenzelfde project gescreend wordt door twee overheidsinstanties: zowel in het kader van de aanvraag van een milieuvergunning als in het kader van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning. Er is geen milieueffectrapport nodig indien het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu, of in het geval er vroeger al een projectMER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is. Dit project-MER moet dan als onderdeel toegevoegd worden bij de project-MERscreeningsnota. Het aantal screeningsplichtige vergunningsaanvragen wordt geschat op minstens duizend per jaar. Men verwacht dat in 95% van de gevallen er zal geoordeeld worden dat er geen MER moet worden opgemaakt. De resterende 5%, die waarschijnlijk zeer dicht tegen de drempels aanleunen, kunnen dan een ontheffing vragen van de MER-plicht bij de dienst MER.
BODEM Wat met verontreinigde terreinen na een faillissement? Protocol curatoren biedt een oplossing Johan Ceenaeme Verontreinigde terreinen liggen er na een faillissement soms jarenlang onaangeroerd bij. Zo gaat kostbare ruimte verloren. Om te vermijden dat dergelijke terreinen brownfields worden, kan de OVAM ze aankopen met het ‘protocol curatoren’ voor 1 symbolische euro, om ze vervolgens te saneren met het oog op herontwikkeling en verkoop.
Faillissement met verontreinigde grond Wanneer een bedrijf failliet gaat, stelt de rechtbank een curator aan. Deze moet 26
I
milieuDirect
I
september 2012
de activa van de gefailleerde ten gelde maken zodat de opbrengsten ervan verdeeld kunnen worden onder de schuldeisers. Concreet betekent dit o.a. dat de
curator het onroerend goed moet verkopen. In Vlaanderen moet de curator daarbij rekening houden met de bepalingen van het Bodemdecreet. Wanneer op
BODEM
Wanneer een failliet bedrijf eigenaar is van een zwaar verontreinigde grond, stelt zich een probleem. Vaak beschikt de curator niet over voldoende activa om zelfs maar de kosten van de bodemonderzoeken te (pre)financieren. In zulke gevallen is het voor de curator onmogelijk om zijn vereffeningsopdracht binnen een redelijke termijn te voltooien. Hij kan één van de schuldeisers verzoeken om de sanering te prefinancieren, of een geïnteresseerde koper zoeken die bereid is om de kosten op zich te nemen. Wanneer de waarde van de grond echter lager is dan de kostprijs van de bodemsanering, is dit een onmogelijke opdracht. Er rest de curator dan geen andere mogelijkheid dan het faillissement af te sluiten met nog een verontreinigd onroerend goed in het actief. Dit geeft op zijn beurt aanleiding tot rechtsonzekerheid over het statuut van het onroerend goed, en reikt al helemaal geen oplossing aan voor de aanpak van de verontreiniging. 1 symbolische euro Voor dit probleem werkte de OVAM een oplossing uit: het ‘protocol curatoren’. De OVAM en de Orde van Vlaamse Balies ondertekenden op 1 december 2009 een protocol om problemen zoals hierboven te regelen. De krachtlijnen van dit protocol zijn: - De curator moet overgaan tot de uitvoering van een oriënterend bodemonderzoek wanneer de gefailleerde eigenaar
Het ‘protocol curatoren’ geeft OVAM meer mogelijkheden om te vermijden dat oude industriële terreinen voor onbeperkte tijd brownfields worden.
Archief – V&A
het terrein van de gefailleerde ooit activiteiten aanwezig waren die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, moet de curator een oriënterend bodemonderzoek laten uitvoeren en de eventuele bodemverontreiniging laten saneren. Als blijkt dat er een saneringsnoodzaak is, kan de overdracht pas plaatsvinden als de curator: (1) een bodemsaneringsproject heeft opgesteld en hiervoor een conformiteitsattest werd afgeleverd; (2) een verbintenis ten aanzien van de OVAM heeft aangegaan om de verdere bodemsanering en de eventuele nazorg uit te voeren en (3) financiële zekerheden heeft gesteld om de uitvoering van de verbintenis te verzekeren.
is van een risicogrond. Als er onvoldoende middelen beschikbaar zijn, kan de curator aan OVAM vragen om het bodemonderzoek te prefinancieren. - De curator kan beslissen om het betrokken onroerend goed te verkopen aan OVAM tegen een symbolische euro, als blijkt dat de opbrengst de eventuele saneringskost niet zal dekken en niemand de kosten van een overdracht wil financieren. Op deze manier kan het faillissement afgesloten worden en blijft de grond niet onbeheerd liggen. De kosten van de sanering en de overdracht vallen dan ten laste van de OVAM. Met dit protocol wordt vermeden dat er nieuwe brownfields ontstaan, en is gegarandeerd dat de bodemproblematiek daadwerkelijk wordt aangepakt. De voordelen zijn duidelijk: de curator is verlost van een probleemterrein dat hij niet ten gelde kan maken. De OVAM vergoedt de kosten van de overdracht en betaalt de curator een ereloon. De milieurisico’s worden beperkt omdat zwaar verontreinigde gronden sneller gesaneerd kunnen worden. Een herontwikkeling kan bovendien een belangrijke economische stimulans betekenen voor de hele omgeving. OVAM kan op deze gronden innovatieve technieken toepassen en samenwerken met projectontwikkelaars zodat de bodemsanering effectief aangepakt kan worden. OVAM kan een deel van de saneringskosten recupereren via de verkoop van het terrein. Dit zal voor de OVAM hoe dan ook een verliesoperatie blijven, maar het komt veel voordeliger uit dan een ingebrekestelling en trachten de kosten terug te vorderen. Koop van gronden: proefproject Een verontreinigde grond verwerven uit faillissement is geen eenvoudige opgave. In het geval van een koop-verkoop van een verontreinigde grond in een faillisse-
ment moet immers rekening gehouden worden met een verscheidenheid aan regelgeving, die bovendien op verschillende momenten in het overdrachtsproces tussenkomt. Rekening houdend met dit gegeven werd een werkwijze ontwikkeld die gevolgd wordt bij de koop-verkoop van een verontreinigde grond onder het protocol. Globaal worden hierbij negen verschillende stappen doorlopen, waaronder het verzamelen van informatie over de grond, het inwinnen van het akkoord van de inspecteur van Financiën en de minister van Begroting, het uitbrengen van een bod, de opmaak van een ontwerpakte en de machtiging door de rechtbank. Finaal kan dan de notariële akte wordt verleden. Het doorlopen van deze stappen neemt al snel meer dan een jaar in beslag. Beleid rond de aankoop van gronden Belangrijk is dat OVAM als overheid niet in concurrentie treedt met de private markt van onroerend goed. Een grond komt pas in aanmerking voor aankoop als voldaan is aan twee uitsluitingscriteria: de geraamde kostprijs van de bodemsanering moet hoger liggen dan de verwachte opbrengst van de verkoop van de grond, of er moet grote onduidelijkheid over bestaan. Daarnaast moet aangetoond zijn dat de private markt niet geïnteresseerd is in de aankoop van de risicogrond. De OVAM heeft intussen vijf terreinen verworven waarvoor momenteel een herontwikkelingstraject wordt uitgetekend. Een tiental andere dossiers is lopende. Het protocol lijkt dus wel degelijk succes te hebben om te vermijden dat verontreinigde terreinen van gefailleerde vennootschappen onbeheerd achterblijven.
27
I
milieuDirect
I
september 2012
BELEID
Milieu is een speerpuntsector Jochen De Smet Werner Annaert | FEBEM De bedrijven uit de Belgische milieusector boekten in 2010 een gezamenlijke omzet van 10,26 miljard euro omzet en stelden ongeveer 35.000 mensen te werk. Dat berekende het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse administratie. Met deze studie op vraag van de federatie UMiO (Unie van Milieuondernemingen) wordt voor de eerste keer officieel het socio-economisch gewicht van deze sector in kaart gebracht.
(foto: archief - V&A)
Hieruit blijkt dat in de (kern)milieusector ongeveer 27.000 mensen actief zijn en 5,2 miljard euro aan omzet vertegenwoordigen. Ongeveer de helft van die omzet wordt bijeengebokst door bedrijven uit de (hernieuwbare)energiesector. Die stellen samen 10.192 mensen tewerk. Dat is een pak minder dan de kernmilieusectoren die in totaal 26.710 arbeidsplaatsen tellen. De zwaarst wegende sectoren zijn ‘afvalwater’ (13.258 medewerkers), en ‘afval, grondreiniging en recyclage’ (9.021). ‘Milieuadvies’ (4.000) en de deelsector ‘geluid, geur, lucht, klimaat’ (431) zorgen voor het saldo. aantal arbeidsplaatsen Milieuadvies 4.000 Afval, grondreinigers en recyclage 9.021 Afvalwater 13.258 Geluid, geur, lucht, klimaat, … 431 Totaal kernmilieusectoren 26 .710 Vergelijking met andere sectoren Hoe situeer je UMiO binnen het geheel van de andere sectoren? Op basis van cijfers van het VBO over een aantal andere sectorverenigingen heeft UMiO onderstaande tabel opgemaakt. Deze tabel beperkt zich tot een aantal sectorComeos Agoria Confederatie Bouw Febelfin Federauto Essenscia Fevia Fedustria ASBU UMiO
28
I
milieuDirect
federaties aangesloten bij het VBO. Overkoepelende belangenverenigingen zoals VOKA, Unizo of NSZ werden niet meegenomen in deze vergelijking. Uit deze tabel blijkt duidelijk dat het belang van de milieusector niet onderschat mag worden.
11,2% BNP 87.300.000.000 NM NM 29.000.000.000 NM NM NM NM 5.200.000.000
I
september 2012
omzet (in €) 200.000.000 1.860.668.104 3.052.047.000 76.905.333 5 .189 .620 .437
300.000 275.000 190.000 100.000 100.000 90.000 54.547 45.000 34.875 27.000
Conclusie De belangrijkste conclusie uit het rapport is allicht dat de milieusector belangrijk is voor de Vlaamse economie: de sector is goed voor 36.000 arbeidsplaatsen en de omzet bedraagt meer dan 10 miljard euro per jaar. De milieusector is een veelzijdige sector, met segmenten die al jaren stabiel zijn. Bovendien zijn een aantal segmenten van de milieusector groeisectoren, zoals bepaalde delen van de energiesector. Kenmerkend aan de milieusector is de afhankelijkheid van de overheid. Niet door oversubsidiëring, maar door de vele normeringen en regels. Denken we maar aan de Vlarem wetgeving die ettelijke duizenden pagina’s telt. De overheid moet de milieusector meer als een opportuniteit zien, en deze kennis en mensen ten volle aanwenden in het vergroenen van de economie. Dit bewustzijn is vandaag onvoldoende aanwezig bij de regelgever. De milieusector is een speerpuntsector.
MILIEUADVIESBUREAUS
Het belang van een goede begeleiding bij fusies en overnames Dominique Ranson, Principal Consultant M&A | Performance Assurance - Corporate Risk I Environmental Resources Management (ERM) Iedere fusie of overname heeft zijn unieke specifieke set van risico’s op het vlak van milieu, veiligheid, duurzaamheid of aansprakelijkheid in zijn geheel. Als koper, maar ook als verkoper, is het noodzakelijk om deze risico’s goed in kaart te kunnen brengen, zeker wanneer het bedrijf een internationale dimensie heeft. Aan de onderhandelingstafel worden deze aansprakelijkheden namelijk als pasmunt gebruikt bij het opstellen van de randvoorwaarden in de transactieovereenkomst.
Welke elementen omvatten een EHS due diligence? De belangrijkste risico-elementen in het kader van een overname op EHS-niveau zijn vooral mogelijke problemen met de vergunning(en), het niet-naleven van vergunningsvoorwaarden, emissies, bodem- en grondwaterverontreiniging, asbestproblematiek, machine- en brandveiligheid. Dergelijke risico’s worden gedetailleerd geëvalueerd in een zogenaamde ‘EHS due diligence’. Bij een dergelijke oefening moet ook heel duidelijk op voorhand vastgelegd worden welke materieelfinanciële randvoorwaarde (de zogenaamde ‘materiality threshold value’ of MTV) wordt toegepast. Hoe groter de MTV, hoe minder gedetailleerd het proces moet verlopen. Voor kleinere organisaties wordt meestal een MTV gehanteerd tussen de 10 en 25 K€. Dit betekent dat alle geïdentificeerde risico’s met een mogelijke financiële impact lager dan de MTV worden gerapporteerd, maar niet worden begroot. Voor grotere organisaties of een portefeuille van meerdere locaties wordt doorgaans een (veel hogere) MTV gehanteerd (tot 1 M€ of meer). In de verschillende Europese landen werd de IPPC-richtlijn op verschillende manieren geïmplementeerd en kunnen de vergunningssystemen sterk verschillen. De meeste jurisdicties streven naar een uniek vergunningensysteem, waarin alle onderdelen van de exploitatie vervat zijn. Maar er is ook een toenemende tendens om nog zo weinig mogelijk vergunningen uit te schrijven. Denk daarbij aan vrij recente wetgevende initiatieven, zoals de aanpassing van
Bijlage I van VLAREM I in Vlaanderen en de implementatie van het Activiteitenbesluit in Nederland. Hoewel bedrijven over vergunningen beschikken die in het verleden werden uitgegeven, bestaat er een risico dat die vergunningen in de toekomst vervallen, niet vernieuwd worden en/of dat de nieuwe, algemene vergunningsvoorwaarden door toepassing van nieuwe uitvoeringsbesluiten strenger worden dan de oorspronkelijke vergunningsvoorwaarden. In landen waar vergunningen geen einddatum hebben, (zoals Frankrijk), kan zo het probleem ontstaan dat een voorziene uitbreiding of wijziging van de exploitatie (waarvoor een nieuwe aanvraag moet gebeuren) niet vergunbaar blijkt. Binnen de oefening van een ‘due diligence’ worden de bedrijfsactiviteiten tegen het licht gehouden en wordt de hele besluitvoering rond de oorspronkelijke vergunningsaanvraag, met inbegrip van daarmee gerelateerde correspondentie met de bevoegde overheid, in detail geanalyseerd. Een rechtstreeks daaruit volgend risico is het niet-naleven van vergunningsvoorwaarden (al dan niet doelbewust). Een typisch fenomeen is het uitstellen van bepaalde investeringen op het vlak van industriële milieu- en veiligheidszorg bij bedrijven die al een tijdje te koop staan of waarvan bekend is dat ze mogelijk een deel zullen uitmaken van een transactie in de nabije toekomst. Specifiek opgelegde voorwaarden door de overheid, of gelijksoortige voorwaarden door wetswijzigingen, kunnen in dergelijke gevallen worden uitgesteld. Meestal gaat het om technische aspecten, vooral
op het vlak van integriteit van installaties en procesveiligheid. Vooral bij Seveso bedrijven, waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of verhandeld worden, kunnen dergelijke aspecten een serieuze financiële impact hebben. Een aantal voorbeelden in dit verband zijn onder meer: de mogelijke herlocalisatie van opslagtanks en de procesinstallaties om te voldoen aan afstandregels; het bouwen van speciale opvangmogelijkheden (inkuipingen); en diverse technische maatregelen die voortvloeien uit risicostudies (vb. HAZOPS). Een reeks van impliciete voorwaarden, zoals de voorwaarden op het vlak van explosieveiligheid maken ook deel uit van de evaluatie. Investeringskosten om de risico’s tot een aanvaardbaar niveau te brengen (vb. aanpassing van elektrische installaties, heftrucks, pompen…) kunnen niet worden uitgesloten. Emissies (lucht en water) staan al geruime tijd onder druk en maken deel uit van recente wetgevende initiatieven. Vooral de procesgerelateerde industrie moet met vrij zware investeringen rekening houden om de emissies te beperken. Die maatregelen (installeren van waterzuiveringssystemen of emissiereducerende technieken) vereisen belangrijke investeringen, maar er moet ook rekening gehouden worden met de operationele kosten om de systemen te onderhouden, te inspecteren en van energie te voorzien. Niet enkel de opgelegde normering noopt bedrijven tot minder uitstoot, maar ook quota die opgelegd worden (o.a. CO2, NOx en SOx) moeten mee opgenomen worden in het fi29
I
milieuDirect
I
september 2012
MILIEUADVIESBUREAUS nanciële business plan. Meermaals is al gebleken dat, in een latere integratiefase, dergelijke quota leiden tot interessante opportuniteiten (o.a. door schaalvergroting en verwerven van groene stroomcertificaten). Bedrijven hebben vaak een niet onbelangrijk verleden. Daardoor kan er bodem- en/of grondwaterverontreiniging op het bedrijfsterrein ontstaan zijn. In bepaalde jurisdicties (o.a. in Vlaanderen) is het uitvoeren van een onderzoek verplicht bij transactie, maar er zijn nog altijd heel wat Europese landen waar een dergelijk onderzoek niet nodig is of waar zelfs nog geen eenduidig wetgevend kader is. Bodem- en grondwaterverontreiniging kunnen tot omvangrijke saneringskosten leiden, maar er moet ook rekening worden gehouden met aansprakelijkheids- en gezondheidsrisico’s tegenover derden en het eigen personeel. Al die elementen moeten in een EHS due diligence evaluatie in aanmerking komen. Een gelijkaardig risico is de aanwezigheid van asbest in bepaalde gebouwen of (proces)installaties. Een sanering (verwijdering) van het asbesthoudend materiaal kan, ook afhankelijk van de toekomstige bestemming, noodzakelijk zijn. Zeer ernstige risico’s op claims door historische blootstelling (eigen personeel en/of derden (vb. contractors)) moeten ook in de volledige evaluatie worden opgenomen. Veiligheidsaspecten krijgen een toenemend belang in het geheel van het EHS due diligence gebeuren. De belangrijk-
ste elementen in dit verband zijn proces(zie ook de paragraaf over vergunningsvoorwaarden), machine- en brandveiligheid. Bij sterk geautomatiseerde bedrijven speelt het aspect rond machineveiligheid een uitzonderlijk grote rol. Hier vereisen aanpassingen aan de installaties om in orde te zijn met de Europese richtlijn in heel wat gevallen een complete herconfiguratie van de productielijn. Wat brandveiligheid betreft, moet er naast de wettelijke verplichtingen (opgenomen in de vergunning of in specifieke wetgeving) ook nagegaan worden aan welke voorwaarden (technische en organisatorische) de bedrijfsvoering moet voldoen in het kader van de verzekeringspolis. Die kunnen meestal teruggevonden worden in de bijzondere polisvoorwaarden of de engineeringrapporten van de verzekeraar. Een nieuwe tendens binnen het EHS due diligence gebeuren is het aspect van duurzaamheid en sociale verantwoordelijkheid. Heel wat potentiële kopers willen duidelijke weten hoe een bedrijf omgaat met die aspecten. Duurzaamheid omvat niet enkel hoe met energie wordt omgegaan, maar ook duurzaam water- en grondstoffenverbruik vallen binnen deze categorie. Die aspecten staan in nauw verband met de sociale verantwoordelijkheidszin en houden bijzondere reputatierisico’s in. Welke interacties zijn er met andere disciplines? Een EHS due diligence maakt slechts deel uit van een heel project dat in het
kader van een overname wordt opgezet. Afhankelijk van het type bedrijf moeten evaluaties gebeuren op het vlak van legal (aansprakelijkheden, bestaande contracten…), fiscaliteit, personeel (HR), operationele risico’s, vastgoed en installatie-integriteit, machines, business, commercieel… Er zijn heel wat interacties tussen milieu en veiligheid en de andere, hierboven vermeldde disciplines. EHS-aspecten werden door recente wijzigingen in internationale wetgeving en standaarden, en door de publieke perceptie, verweven met tal van andere aspecten die een considerabele impact op de waardering van de business en de kwantificatie van bedrijfsrisico’s hebben. Wel deze kanttekening: slechts in een beperkt aantal gevallen liggen milieu- en veiligheidsaspecten alleen aan de basis van het niet doorgaan van een transactie (er zijn meestal meerdere redenen en dit geldt ook voor de andere ‘disciplines’, zoals legal en personeel).Gezien de sterke interacties is een intense samenwerking en transparante communicatie met de verschillende teams die betrokken zijn bij de due diligence noodzakelijk. Zo kan er een beheersinstrument op middellange en lange termijn op punt worden gezet dat toelaat opportuniteiten te definiëren op operationeel en commercieel vlak. Enkele voorbeelden van overnamebegeleiding met behulp van EHS due diligence Hier volgen een 3-tal cases die illustreren hoe EHS due diligence een belangrijk onderwerp was bij een overname.
Elementen van zakelijke risico’s – Interacties tussen verschillende disciplines
30
I
milieuDirect
I
september 2012
MILIEUADVIESBUREAUS Om redenen van vertrouwelijkheid worden bedrijven, locaties en codenamen niet weergegeven. Project 1
Dit project omvat een wereldwijde overname van een papier- en pulpproductiebedrijf Het totale bedrag dat met de transactie (een ‘Initial Pubic Offer’ of IPO) gepaard ging, bedroeg ongeveer 1.5 Mia euro. Een bod moest snel uitgebracht worden en de EHS due diligence kon niet gedetailleerd worden uitgevoerd. Het project betrof een interview met verschillende managementteams (corporate en business units) en met een aantal EHS-managers van een aantal belangrijke plants. Op grond van deze initiële interviews werden een aantal plants geselecteerd voor meer gedetailleerd onderzoek en locatiebezoek. Het resultaat betreft een vrij gedetailleerd rapport dat toeliet om het IPO-proces te faciliteren. Het onderzoek liet immers toe om de belangrijkste (materiële) elementen te identificeren en te kwantificeren. Project 2
heid, als op het vlak van specialisaties en klanten. Op het vlak van industriële milieu- en veiligheidszorg streefden beide bedrijven naar een gemiddeld niveau aan wettelijke conformiteit. Door het familiale karakter waren er tal van slecht gedocumenteerde overeenkomsten met onderaannemers (o.a. voor het gebruik van terreinen), wat ernstige implicaties dreigde te hebben op het vlak van bodemverontreiniging. Voor een op de drie vestigingen waren er onvoldoende vergunningen of waren zelfs vergunningen vervallen. Ook op het vlak van arbeidsveiligheid waren de statistieken niet rooskleurig te noemen. Door de EHS due diligence waren beide bedrijven in staat om duidelijke, onderlinge afspraken te maken en vast te leggen wie van beide partners verantwoordelijk bleef voor welke historische aansprakelijkheden en welke zaken er door de nieuwe holding gedekt zouden worden. In een latere fase liet de EHS due diligence toe om gezamenlijk een gestructureerd beleid te voeren op het vlak van veiligheid en milieu (ook na herstructurering) met: de implementatie van onder andere een programma ‘veilig gedrag’ bij alle medewerkers (zogenaamde ‘behavior safety’), het op orde stellen van alle vergunningen en soortgelijke documenten, het implementeren van een eenduidig beleid op het vlak van afvalstoffen, het duidelijk in kaart brengen van bodemverontreiniging en het provisioneren van kosten voor sanering. Het nieuwe bedrijf kende een zeer sterke groei dankzij de schaalvergroting, maar ook door een verhoogde EHS-reputatie bij haar klanten. Die duurzame groei stelde het bedrijf in staat om tot overnames te gaan. Het realiseerde 2 acquisities van kleine familiale bedrijven in 2011.
Project 3
Dit project betrof een gedetailleerde analyse en evaluatie van alle EHS-gerelateerde elementen, inclusief elementen over de duurzaamheid van een portefeuille voedingsbedrijven in Europa. De verkoper wilde een verdere expansie doorvoeren van zijn core business, waar de betrokken portefeuille niet toe behoorde. De transactieprijs bedroeg ongeveer 400 Mio euro. De EHS due diligence werd door de verkoper aangevraagd (vendor due diligence). Er was een goede interactie tussen de verschillende disciplines (HACCP, legal, operationele en commerciële adviseurs). Dat leverde duidelijk gestructureerde data room- en auditrapporten op die alle geselecteerde kandidaten in staat stelden om een bindend bod uit te brengen binnen 3 weken na het vrijgeven van de informatie. De finale koper bracht een hoger bod uit op grond van onder meer de EHSperformantie van de betrokken bedrijven en de ‘perfect fit’ met de eigen EHS-beleidsvoering van de overnemer. Binnen een termijn van 4 maanden vanaf de beslissing van de Raad van Bestuur om de afdeling te verkopen, was de betrokken afdeling verkocht voor een hogere prijs dan initieel begroot. De verkoper was daardoor in staat om cash te genereren voor de realisatie van zijn expansieprojecten.
De aanleiding voor dit project was het voornemen van 2 familiale bedrijven, beiden actief als installateurs (zogenaamde “contractors”), om een participatie te nemen van elk 50% in hun ondernemingen. Dit wilden ze doen met het oog op een schaalvergroting, zowel op het vlak van regionale aanwezig31
I
milieuDirect
I
september 2012
MILIEUCOÖRDINATOR
Wat brengt de Vlarem-trein 2012? Guy Van den Broeke - Arcadis Belgium Dit ontwerp van besluit houdt een aanpassing in van Vlarem I, II en respectievelijke bijlagen, het Vlarebo, het milieuhandhavingsdecreet en het besluit inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties en de inzet van flexibele mechanismen. dit voornamelijk ten gevolge van de omzetting van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) en de ETS-richtlijn (verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties). Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013, met uitzondering van de nieuwe sectorale voorwaarden voor ontginningen (hoofdstuk 5.18 van titel II van het Vlarem) die in werking treden op 1 juli 2013. In dit stuk gaan we kort in op de belangrijkste wijzigingen van Vlarem I, II, hun respectievelijke bijlagen, overgangsbepalingen en enkele kritische bemerkingen. 1. Wijzigingen van Titel I van het Vlarem Er worden enkele nieuwe definities toegevoegd zoals “BBT-conclusies” en “met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus” (BBT-GEN). Enkel de emissiegrenswaarde wordt gedefinieerd en niet langer de emissienorm. Voor installaties met een rubriek die in de achtste kolom van de indelingslijst met de letter “S” worden aangeduid is de exploitant verplicht om bij een vergunningsaanvraag een verslag van oriënterend bodemonderzoek én een bodemattest van OVAM toe te voegen, waaruit blijkt dat met dat oriënterend bodemonderzoek voldaan is aan de bodemonderzoeksplicht. Dit is een onnodige administratieve belasting die voor veel vertraging kan zorgen. Voor BKG-installaties gelden niet langer specifieke bepalingen voor wat betreft het toevoegen van een energiestudie aan de vergunningsaanvraag, aangezien de toewijzing van emissierechten vanaf 2013 niet langer gebaseerd is op gegevens uit een energieplan. Enkel bij de aanvraag zelf van een Y-rubriek (via vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering) moet een monitoringplan gevoegd worden, en dus niet langer bij elk dossier van een BKG-installatie. 32
I
milieuDirect
I
september 2012
Er kan worden opgemerkt dat de Vlaamse overheid de toegestane flexibiliteit van de RIE niet altijd benut (bv. wijziging van artikel 41bis voor GPBV-installaties). Zo stelt bemerking 22 vooraan in de RIE: “In specifieke gevallen waarin bij de toetsing en bijstelling van de vergunning blijkt dat een langere periode dan vier jaar na de bekendmaking van een besluit over de BBT-conclusies nodig kan zijn voor de invoering van nieuwe beste beschikbare technieken, kunnen de bevoegde autoriteiten in de vergunningsvoorwaarden een langere termijn vaststellen wanneer dat gerechtvaardigd is op basis van de criteria die in deze richtlijn worden vastgelegd.”
• •
• •
• • •
2. Wijzigingen van de bijlagen van Titel I van het Vlarem Naar aanleiding van de omzetting van de richtlijn industriële emissies (RIE) en uitbreiding van het toepassingsgebied in kader van de ETS-richtlijn wijzigen o.a. de activiteiten vervat onder volgende rubriek I-rubrieken: - de rubriek 1.1 (verwerking van aardolie, letter S en Y worden toegevoegd); - rubriek 5.5 (uitbreiding toepassingsgebied door het schrappen van het woord ‘basis’, en de biologische omzetting hierin op te nemen); - rubriek 7.11 (uitbreiding toepassingsgebied door het schrappen van het woord ‘basis’ en de biologisch omzetting hierin op te nemen, en voor de farmaceutische industrie ook de tussenproducten te beschouwen); - rubriek 20.1.3 (waardoor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool wordt uitgebreid naar andere brandstoffen); Volgende nieuwe rubrieken worden toegevoegd: • rubriek 2.4 (afvalbeheer in kader van
• •
•
•
industriële emissies), deze vervangt de GPBV-rubrieken inzake afval: 2.2.4.g, 2.2.7, 2.3.4.4, 2.3.8, 2.3.9b) en c) en 2.3.10); rubrieken 2.3.2.f, 2.3.3.b en 5.6 (gebruik van pesticiden); rubriek 3.6.7 (een zelfstandig geëxploiteerde behandeling van afvalwater met uitzondering van RWZI); rubriek 5.6 (schoonmaken van apparatuur voor de toepassing van pesticiden); rubriek 7.13 (productie van o.a. salpeterzuur, ammoniak, organische bulkchemicaliën, waterstof); rubriek 7.14 (productie van roet); subrubriek 18.7 (afgraving steenkoolterrils, klasse 2); rubriek 19.4.4° (conservering van hout en houtproducten); subrubriek 19.9 (industriële productie van platen en panelen van hout); rubriek 20.2.8 tot en met 20.2.10 (productie van aluminium, productie of bewerking van ferrometalen en productie of bewerking van non-ferrometalen); subrubriek 20.3.8 (het drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten); subrubriek 30.2.4° (productie van magnesiumoxide in ovens).
In het milieuvergunningsaanvraagformulier worden onder andere volgende punten vervangen: • punt D6 (GPBV-installatie), • punt D8 (BKG-inrichting); • punt E14 (stookinstallatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer) In dat zelfde milieuvergunningsaanvraagformulier worden onder andere volgende punten ingevoegd: • punt E15 (afvalverbrandings- of meeverbrandingsinstallaties); • punt F15 (Reach: voor een stof die valt
MILIEUCOÖRDINATOR onder titel VII (autorisatie) moeten het autorisatienummer en verbodsdatum opgegeven worden, bij de vervaardiging of gebruik van een stof die valt onder titel VIII moet vermeld worden welke beperking geldt); 3. Wijzigingen van Titel II van het Vlarem en zijn bijlagen Een nieuwe afdeling 1.2.2bis “Individuele afwijkingen op de emissiegrenswaarden voor GPBV-installaties” wordt toegevoegd, wat de Vlaamse minister toelaat om bij gemotiveerd besluit in specifieke gevallen minder strenge emissiegrenswaarden toe te staan dan de BBT-GEN voor GPBV-installaties. De laatste zin van het voorgesteld artikel 1.2.2bis.2. “De vergunningverlenende overheid kan in de milieuvergunning slechts die afwijkingen opnemen die voor de datum van indiening van de vergunningsaanvraag waren toegestaan” houdt een ongefundeerde uitholling van deze afwijkingsmogelijkheid in. Dit wijkt af van artikel 15.4 van de RIE.
Er wordt een nieuwe afdeling 4.1.12 risicobeheersing en afdeling 4.1.13 GPBVinstallaties ingevoerd. De laatste afdeling geldt enkel voor GPBV-installaties. Het toegevoegde artikel 4.1.12.3 gaat in op de meldingsplicht van een voorval (brand, explosie of accidentele emissie) met voorstel van lay-out in bijlage 4.1.12 om dit voorval te melden (o.a. aard voorval, oorzaak, duur, betrokken producten, gegevens ter beoordeling van de gevolgen, maatregelen). Met dit wijzigingsbesluit worden de sectorale voorwaarden voor ontginningen (hoofdstuk 5.18) volledig vervangen. De huidige bepalingen van titel II van het VLAREM voor stationaire motoren (rubriek 31) worden verplaatst van hoofdstuk 5.31 naar hoofdstuk 5.43 (stookinstallaties). Merk tevens op dat de emissiegrenswaarden voor stationaire motoren vanaf nu gelden bij 15% O2, waar de emissiegrenswaarden voor stationaire motoren in huidig hoofdstuk 5.31 gelden bij 5% O2. Dit betekent ook dat installaties met een
totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 0,3 tot en met 1 MW ten minste om de 5 jaar dienen te worden gemeten. In de huidige Vlarem geldt er voor deze noodgeneratoren met minder dan 360 bedrijfsuren geen periodieke meetverplichting. In de praktijk is dit soort metingen overigens zeer moeilijk betrouwbaar uit te voeren. Het betreft installaties die vaak stil staan en slechts gedurende korte periodes operationeel zijn om de bedrijfszekerheid ervan te testen, wat het zeer moeilijk maakt om de verbranding optimaal te laten verlopen. 4. Overgangsbepalingen BKG-installatie, die op 1 januari 2013 beschikken over een milieuvergunning voor activiteiten en processen die BKGemissies tot gevolg hebben en die geviseerd worden door een wijziging in gevolgd richtlijn 2009/29/EG, moeten hun milieuvergunning actualiseren tegen uiterlijk 30 juni 2013.
33
I
milieuDirect
I
september 2012
ENERGIE
Biobrandstoffen in de luchtvaart: revolutie? Ward Dossches Biobrandstoffen, hybride voertuigen, zonne-energie, wind … het zijn courante woorden geworden. Die termen duiken ook op in de luchtvaart, een transportsector die verantwoordelijk wordt gesteld voor schijnbaar buitensporige uitstoten. Deze “going green” zou wel eens een ommekeer voor de sector kunnen betekenen. Een aantal luchtvaartmaatschappijen toonde al interesse. Of het daarbij om een operationeel belang ging, om oprechte betrokkenheid met het milieu of om promotioneelcommerciële belangen (“we kunnen niet anders”), wordt hier buiten beschouwing gelaten. Lufthansa kondigde alvast aan om met een kleine Airbus volledig op biobrandstof te gaan vliegen. Qantas, KLM, Virgin Atlantic en nog anderen roeren zich ook. Is de introductie van biobrandstoffen in de luchtvaart echter wel realistisch?
Kleinschalige proefvluchten Voorlopig hebben enkel kleinschalige proefvluchten plaatsgevonden. De meest besproken vlucht was die van een 747-toestel van Virgin Atlantic tussen Londen en Amsterdam van ongeveer 40 minuten. Slechts één motor werkte op een mix van 10-20% biobrandstof. De andere drie werkten op gewone jet-A1. Veel meer dan dat werd er niet over gezegd. Evenmin werd tijdens de test hoog gevlogen. Haalbaar of niet? Voor een evaluatie van dit type brandstof mogelijk wordt, moeten een aantal onbekende factoren een oplossing krijgen. Het gaat om een complex geheel van factoren, dat verder gaat dan “de brandstofslang aan een andere tankwagen koppelen”. Onvoldoende productie Het eerste probleem is van logistieke aard. Een Boeing 747 van Londen naar New York vliegt ongeveer 7,5 uur over die afstand en gebruikt daarbij gemiddeld 11 tot 12 ton brandstof per uur. Rekening houdend met de vliegprocedures en de verplicht noodzakelijke reserves, heeft dit vliegtuig al vlug 100 ton brandstof nodig voor een enkele vlucht. De afvalverwerkingsinstallatie voor de winning van biobrandstof die momenteel in de omgeving van Londen wordt gepland, zal tegen 2014 een maximumproductie hebben. De installatie zal dan dagelijkse iets minder dan 34
I
milieuDirect
I
september 2012
200 ton biobrandstof produceren. Dat zou maar net voldoende zijn om – als British Airways haar doelstelling van 100% biobrandstof zou bereiken – één toestel op de hoger vermelde route in te zetten. Ecologisch nefaste monoculturen van bv. genetisch gewijzigde raapzaadplanten, noch gigantische algenkwekerijen, bieden hier een oplossing. In de Nederlandse pers was eerder te lezen dat KLM op “gefilterde frituurolie” zou gaan vliegen. Echter, de jaarproductie van verwerkte Nederlandse frituurolie is zelfs onvoldoende om de KLM-vloot één dag in de lucht te houden. De logistiek van biobrandstofproductie en -aanvoer is dus ver van opgelost. Al mag dit het zoeken naar een mogelijke oplossing niet in de weg staan. Eigenschappen onvoorspelbaar Behalve het calorisch gehalte van biobrandstoffen, is ook onvoldoende bekend hoe ze zich gedragen op grote hoogten en gedurende een langere tijd. De omgevingsfactoren op 35.000 voet hoogte zijn erg ongunstig. Het is er bv. -40 °C. Zal de biobrandstof bevriezen? Zullen er zich kristallen vormen die leidingen blokkeren? Zal de biobrandstof ontbinden in een aantal waardeloze, maar niet-verwaarloosbare componenten? Evenmin is geweten hoe de warmteontwikkeling in de motoren over een langere termijn verloopt. Er is niets geweten over microwarmtestromen. Onbekend is verder hoe de gevoelige motorcompo-
nenten zich zullen gedragen onder de gewijzigde omstandigheden. En nog: sommige problemen steken pas na jaren de kop op… Nog een onbekende is het residu dat in de tanks zou kunnen achterblijven en welke het watergehalte van deze brandstoffen kan zijn. De problemen met de klassieke JET A1-brandstof zijn gekend. Maar een zuivere biobrandstof of mix kan totaal andere, nu nog ongekende, problemen veroorzaken. Zo is een geval bekend van een KLM A330 waar in de brandstoftanks plotseling algengroei ontstond die niet zomaar onder controle te krijgen was. Is dit een gevolg van de biobrandstof of een te hoog watergehalte? “Hoog watergehalte?” Inderdaad, Ethanol, het meer correcte woord voor biobrandstof, is een alcohol die water bindt. Brandstoftanks met ethanol die niet regelmatig gedraind worden – in de luchtvaart is dat dagelijkse kost – hebben last van watervorming. Het kan aanleiding geven tot problemen, zoals voortijdige corrosie, ijsvorming in de tanks en algengroei. Het Duitse Lufthansa engageerde zich intussen om een zes maanden durende test uit te voeren. Een A321 zal vliegen met één motor op een 50% mix met biobrandstof, en één motor op gewone vliegtuigbrandstof. Het gaat wel om een relatief korte vlucht van Hamburg naar Frankfurt. Het doel van de test is ervaring op te doen over engineering, onderhoud en andere technische aspecten van de motoren.
ENERGIE
Klimaat- en milieuvriendelijk? Biobrandstoffen worden al te gemakkelijk omschreven als “propere brandstoffen”. Persberichten spraken al van een vermindering van de CO2-uitstoot met 95%... Men vergeet echter dat ook biobrandstoffen nog steeds “verbrand” worden en er dus effectief CO2 wordt geproduceerd, hoewel er met biobrandstof slechts zoveel aan het natuurlijke circuit toegevoegd wordt als er eerder in de productiefase uit onttrokken werd. Het zou dus een nul-operatie moeten zijn. Een verschil zit ook in de moleculeopbouw en de koolstofkettingen. Daardoor zou een meer zuivere brandstof kunnen ontstaan. Uit afval herwonnen vliegtuigbrandstof heeft daarnaast een diffuse vervuiling. Als men een installatie zou bouwen die jaarlijks 500.000 ton organisch afval zou verwerken, moet men ook het nodige wegvervoer inzetten om die afvalberg ter plekke te krijgen. Aan 10 ton per vrachtwagen, gaat het al vlug over 50.000 ritten met een volle belading. Ook om de biobrandstof op de luchthavens te krijgen, moet men vrachtwagens gebruiken. Bij 10 ton brandstof per tankwagen, zijn dat nog eens 7.300 extra ritten per jaar. Er wordt immers onvoldoende biobrandstof geproduceerd om dat via een pijpleiding te doen. Vergeet ook niet dat het eigenlijk niet om “recycling” maar om “downcycling” gaat. Biomassa wordt omgezet naar vliegtuigbrandstof, maar eens die werd verbruikt, is de biomassa “weg”. Gezien de eerder vermelde problemen met
de productie van biobrandstoffen, blijft dan de vraag of er uiteindelijk wel een milieuwinst wordt geboekt. De toekomst zal het uitwijzen… Andere alternatieven Er zijn nochtans andere manieren om de CO2-uitstoot in de luchtvaart drastisch te verminderen. Rechtstreekse vluchten De eerste oplossing is gewoon minder te vliegen door een efficiëntere routeplanning. Een vlucht van punt A naar punt B gaat in Europa niet in een rechte lijn maar via bestaande luchtwegen en waypoints. Die techniek ontstond tientallen jaren geleden voor de veiligheid. De technologie is nu echter zo ver geëvolueerd dat er rechtstreeks gevlogen zou kunnen worden. Alleen mag dat nog steeds niet op heel wat plaatsen, om heel diverse redenen. Wie bijvoorbeeld in Brussel vertrekt op de meest gebruikte baan, merkt al gauw dat er onmiddellijk na het opstijgen een bocht naar links of rechts wordt gemaakt om het koninklijk domein van Laken te ontwijken… Ander luchtverkeer Onze economie is erg afhankelijk geworden van de vrachtluchtvaart. Dat werd in 2010 zeer sterk gevoeld door de uitbarsting van de Eyjafjallajökullvulkaan in IJsland. Na nauwelijks 3 à 4 dagen ontstond al een chronisch tekort in Europa aan bepaalde producten: elektronica uit China, vlees uit Argentinië, vis uit IJsland... De vraag naar luchtvrachtvervoer gaat in de toekomst
ook blijven toenemen en de druk op de producenten van biobrandstoffen zal zo verhogen dat er mogelijks moeilijk aan de vraag zal voldaan kunnen worden. Een jaarlijkse groei van de Chinese economie met 10% van hun BNP, en de daarmee gepaard gaande groei van de nodigde vrachtluchtvaart, rechtvaardigt de vraag of alle inspanningen in het westen naar een properder transport, niet teniet gedaan worden door het volume in het Oosten. Bepaalde economische trends evolueren wel naar een recessie, maar wat daarna? Hier ligt de oplossing in een ander soort luchtvrachtverkeer. Het loont de moeite om terug uit te kijken naar andere luchttransportvormen die grotere volumes kunnen vervoeren, zoals luchtschepen (die verkeerdelijk al eens “Zeppelin” worden genoemd). Die kunnen een volume van honderden ton vervoeren. Maakt het voor niet-bederfbare goederen uit wanneer het transport twee dagen duurt in plaats van 10 uur? Luchtschepen verbruiken bovendien minder, maken minder lawaai, vervuilen minder en kunnen erg precies landen. Andere brandstof Hoe het ook zij, over alternatieve brandstoffen in de luchtvaart is het laatste woord nog niet geschreven. En dan werd de zuiverste brandstof van allen, waterstof, nog niet eens besproken. 74 jaar na de ramp met de Hindenburg is de waterstoftechnologie sterk geëvolueerd en geen taboe meer... ook niet in luchtvaartmiddens...
35
I
milieuDirect
I
september 2012
De milieuwetgeving wijzigt voortdurend. Bijblijven is een must, maar geen gemakkelijke opdracht. Kluwer Opleidingen brengt moeilijk bereikbare doelen dichterbij door de geldende wet- en regelgeving voor u te vertalen naar uw prakijk! Zeer interessant om een overzicht te krijgen van de gewijzigde punten. Annick Swolfs, medewerker milieu, PIDPA
Degelijke info, up-to-date, beknopt. Dirk Peeters, preventieadviseur milieucoördinator, Estée Lauder
Bondig overzicht van de wijzigingen in de milieuwetgeving. Nuttig seminarie voor drukbezette milieucoördinatoren. Ingrid Van De Poel, manager Milieu & Veiligheid, nv Schering Plough Labo
Duidelijk gestructureerd overzicht van de wijzigingen, gegeven door docenten die deze wetgeving duidelijk beheersen en waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften/sectoren van het publiek. Mieke Janssen, Consultant Information Systems, Tractebel engineering (GDF Suez)
Basis milieuadministratie Leer hoe u de milieuzorg in uw bedrijf op een gestructureerde en continue manier aanpakt met de nodige aandacht voor de financiële en milieutechnische aspecten. www.klu.be/BAMILNB Update Vlaams milieurecht In één namiddag is uw kennis van de milieuwetgeving weer up-to-date! www.klu.be/UPMINNB Update milieuadministratie Tijdens dit praktijkgerichte seminarie krijgt u een duidelijk overzicht van de allernieuwste milieuverplichtingen die u moet vervullen. www.klu.be/UPMAANB Bodemsanering: stand van zaken in Vlaanderen, Brussel, Wallonië en het Europees perspectief Een team van deskundigen zet de nieuwste ontwikkelingen rond bodemsanering voor u op een rijtje. www.klu.be/WAABNNB Het Vlaamse milieuhandhavingsdecreet Ontdek wat u moet doen om bestraffing van milieu-inbreuken en milieumisdrijven te voorkomen. www.klu.be/MIHANNB Wenst u een volledig overzicht van opleidingen rond milieu, veiligheid en kwaliteit?
Meer info: www.klu.be/milieu