2008 /4
60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Zal Westen ingrijpen in Darfur? Sergio Vieira de Mello
Dalend gezag EU in VN Rechten van het Kind Interview met Ruud Treffers Signalementen Is corruptie te bestrijden?
VN Forum 2008/4 De redactie van VN Forum bestaat uit: drs Marloes Geboers, Tjerk Halbertsma Msc, ir Arend Meerburg, Koen van Ramshorst MA, Adriënne Schillemans BA, Wouter Thiebou, drs Eefje de Volder Hoofdredacteur drs Carel H. Jansen Eindredactie en produktie drs Peter A. Schregardus Redactieraad Drs Maria Bolten, Tjerk Halbertsma Msc, drs Ruud Hoff, mr Eppo Jansen, mr Toon Schmeink Redactieadres VN Forum, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag Inhoudelijke opmerkingen of eventueel in het blad te plaatsen opinies, brieven of artikelen kunnen per e-mail verzonden worden aan Carel H. Jansen, adres:
[email protected] Druk Ervee design & drukwerk bv, Zoetermeer Uitgave VN Forum is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN). VN Forum verschijnt vier maal per jaar. Kopij dient ingezonden te worden minimaal veertien dagen voor de deadline, d.w.z. vóór 1 maart, 1 juni, 1 september of 1 december. De in de bijdragen neergelegde opvattingen blijven voor de verantwoordelijkheid van de schrijvers en geven niet noodzakelijkerwijs de mening van de NVVN en/of de redactie weer. Het overnemen van een artikel uit dit tijdschrift is, mits met bronvermelding, toegestaan. Abonnementen Bij het lidmaatschap van de NVVN is toezending van VN Forum inbegrepen. Losse abonnementen E 35 per jaar: schrijf naar het NVVN-secretariaat voor aanmelding als abonnee. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij vóór 1 december schriftelijke opzegging heeft plaats gevonden. NVVN De Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN) stelt zich ten doel het bevorderen van de doelstellingen van de Verenigde Naties in Nederland, teneinde de bevolking bewust te maken van de noodzaak van internationale samenwerking en de opbouw van een wereldrechtsorde. De NVVN is lid van de World Federation of United Nations Associations (WFUNA). Het lidmaatschap staat open voor een ieder. Kijk voor informatie op www.nvvn.nl of neem contact op met het secretariaat van de NVVN, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag; telefoon 070 374 66 02. Secretaris Christine Snoeks. Omslag: Sgaar
Inhoud 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door Carel H. Jansen
1
Dalend gezag EU in VN-Mensenrechtenraad noopt tot nieuwe strategieën door Marloes Geboers
19
Interview: Ruud Treffers, nieuwe bewindvoerder bij de Wereldbank door Jordy Sweep en Wouter Thiebou
25
Corruptie, onbekend, onbemind, alomtegenwoordig door M. van Hulten
28
Worstelen met VN-millenniumdoelen door Luc Bonneux
36
Nogmaals: Het Alomvattende Kernstopverdrag (CTBT) door A.J. Meerburg
39
Tot zover alweer Darfur door Koen van Ramshorst
42
De VN van Sergio Vieira de Mello door Carel H. Jansen
48
Het recht van het kind op ontwikkeling en autonomie vergt een cultuur omslag door Adriënne Schillemans
56
Jongerenvertegenwoordiger spreekt de VN toe door Wouter Thiebou
63
Signalementen
64
VN Forum 2008 - 4
1
60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 1
The Future Belongs to Those who Believe in the Beauty of Their Dreams (Eleanor Roosevelt) door Carel H. Jansen
Zestig jaar geleden kwam de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens tot stand. Tijd dus om de balans weer op te maken zoals dat ook na vijftig jaar gebeurd is2. We moeten die balans nu zien in het licht van een serie wereldcrises die zich aan ons opdringt. De gevolgen daarvan zijn van onmiddellijke invloed op de kwaliteit van het leven van mensen, hier en elders en staan dus in onmiddellijke relatie tot de rechten van de mens zoals die in de Verklaring tot uitdrukking zijn gebracht. tend instrument) tevreden zou zijn met de tot nu toe behaalde resultaten. Het zou verbazingwekkend zijn als dat zo was. Mensenrechten worden nog steeds op vele plaatsen in de wereld met de voeten getreden. Het enige wat sindsdien duidelijk is veranderd, is dat er nu veel meer dan ooit over gepraat en getheoretiseerd wordt. Daar komen soms nieuwe initiatieven uit voort en dat is natuurlijk meegenomen maar telkens moet men zich blijven afvragen wat dat in de praktijk oplevert. Uitgaan van de veronderstelling dat het op papier zetten van goed klinkende voornemens op zich voldoende winst oplevert, zou al te naïef zijn. Zo naïef zijn we allang niet meer.
Prioriteit voor economische ontwikkeling
Het portret van Anna Eleonor Roosevelt dat in het Witte Huis hangt.
Men kan zich allang afvragen of Eleanor Roosevelt, die samen met de toen pas gevormde Commissie voor de Mensenrechten aan de wieg stond van deze Verklaring (die nadien nooit meer overtroffen is door een beter allesomvat-
Lang hebben we gedacht dat mensenrechten vooral bevorderd zullen worden als de mensen over voldoende welvaart kunnen beschikken. Misschien is dat ook wel zo maar er zijn genoeg bewijzen dat meer welvaart niet vanzelf leidt tot meer respect voor mensenrechten. Er zijn genoeg voorbeelden van staten met een sterke of sterk groeiende economie die zich weinig of niets aan mensenrechten gelegen laten liggen en daar hoogstens grote belangstelling voor aan de dag leggen als het gaat om het bekritiseren van
VN Forum 2008 - 4
2
anderen. Het is daarbij niet nodig om aan bijvoorbeeld de mensen die jarenlang zonder enige vorm van proces worden vastgehouden in Guatanamo Bay te denken. Als we alleen al kijken naar de in de Universele Verklaring veronderstelde gelijkheid van man en vrouw blijkt dat rijke landen het niet per se beter doen dan arme landen en dat je zelfs kunt concluderen dat vrouwen de meeste kans hebben gelijk loon voor gelijk werk te ontvangen in landen met een laag gemiddeld inkomen.3 De Filippijnen staan op de ranglijst van de mate van emancipatie van vrouwen in het jongste Gender Gap Report (2008) op een zesde plaats terwijl 43% van de bevolking moet leven van minder dan 2 dollar per dag. Het land laat daarbij Nederland (9), Duitsland (11), Frankrijk (15) en de VS (27) achter zich. Die score wordt vooral in negatieve zin beïnvloed door de posities van vrouwen in politiek en bedrijfsleven.4 Gaat het om hogere functies voor vrouwen dan stonden de Filippijnen in 2007 op de eerste plaats gevolgd door Tanzania en de Oekraïne. Die rangorde is in het nieuwe rapport iets gewijzigd, maar het principe blijft overeind. Over de hele linie kan men stellen dat hetgeen in artikel 2 van de Universele Verklaring verwoord wordt grotendeels een vrome wens is gebleven (en dat geldt niet alleen voor de relatie tussen man en vrouw): Artikel 2 1. Een ieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
De oprichters van de Verenigde Naties die het in de eerste plaats te doen was om de vrede en veiligheid in de toekomst veilig te stellen, kwamen al snel tot de gedachte dat vrede en veiligheid niet gewaarborgd konden worden als economische ontwikkeling van met name in de achtergebleven gebieden niet een handje geholpen zou worden en dat zonder bevordering van de mensenrechten er ook niets van terecht zou komen. In het VN-Handvest werd al meteen het verband
gelegd tussen mensenrechten en economische ontwikkeling, als twee niet los van elkaar te denken onderdelen van de nieuwe wereldorde. De Commisie voor de Mensenrechten was de enige commissie die in het Handvest met name werd genoemd en wel in het hoofdstuk dat gewijd is aan de Economische en Sociale Raad (ECOSOC), door veel mensen toen nog gezien als een soort wereldparlement op economisch gebied: Artikel 68 De Economische en Sociale Raad stelt commissies in op economisch en sociaal gebied en voor de bevordering van de rechten van de mens, alsmede andere commissies die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn functies.
We vinden het ook terug in de préambule van de Universele Verklaring: ... Overwegende, dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde van de mens en in de gelijke rechten van mannen en vrouwen opnieuw hebben bevestigd, en besloten hebben om sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in groter vrijheid te bevorderen; ... In ieder geval heeft de nadruk op de materiële welvaart als motor voor de bevordering van mensenrechten er mede toe geleid dat de rijke landen zich al lang geleden op de ontwikkelingshulp hebben gestort – naast andere motieven om de economie in de wereld te versterken. Dat leidde er overigens niet toe dat alle donorlanden zich daarbij gericht hebben op de 0,7 procent van het BNP die volgens ontwikkelingsorganisaties tot richtsnoer zou moeten dienen. Nederland is naast de Scandinavische landen een land dat daarbij voorop is gaan lopen en komt zelfs op 0,8 procent, vooral bestemd voor Afrika. De meeste donorlanden zijn daar niet in die mate in meegegaan. De 15 euro-landen komen gemiddeld op 0,44 procent.5 Achteraf stelt men zo nu en dan vast dat al die
VN Forum 2008 - 4
hulp dikwijls niet het gewenste resultaat heeft gehad en dat vele machthebbers in de derde wereld de kans schoon zien ontwikkelingsgeld naar hun eigen zakken door te sluizen. Niet dat de bedoelingen niet goed waren maar al te vaak moet geconstateerd worden ‘dat er doorgaans een kloof gaapt tussen intenties en effecten’ zoals in het rapport over ontwikkelingssamenwerking met Afrika van de hoogleraren Bas de Gaay Fortman en De Ruyter, dat in het najaar verscheen, wordt geconstateerd6. In het rapport ‘Van overkant tot overkant’ staan een paar harde oordelen over de effectiviteit en gebrek aan samenhang van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, waarvan de concrete resultaten in feite niet te meten blijken te zijn. Het tweetal beveelt dan ook aan het beleid te evalueren vanuit de werkelijkheid naar het beleid toe in plaats van omgekeerd zoals nu gebeurt. Het beleid heeft nu vooral een hoog ‘rood-witblauw’ karakter, schrijven de onderzoekers, waarbij het niet zozeer lijkt te gaan om de resultaten die in de ontwikkelingslanden – in dit geval die bezuiden de Sahara – bereikt zijn maar eerder om Nederlands naam als gulle gever te bevestigen. De nadruk ligt daarbij vooral op het kwijtschelden van schulden en algemene begrotingssteun, al wordt er ook nadrukkelijk aandacht besteed aan onderwijs en het verstrekken van schoon drinkwater. En voorzover er een effectmeting en evaluatie van het beleid plaatsvinden wordt daar in het algemeen weinig mee gedaan en worden er geen lessen uit getrokken. Aldus het rapport. Er is weinig reden om aan te nemen dat het ontwikkelingsbeleid van andere donorlanden niet dezelfde tendens vertoont. Bovendien is het niet zo duidelijk wat het Nederlandse aandeel is bij multilateraal aangepakte projecten. Hans Hoogeveen, senior econoom bij de Wereldbank in Tanzania, stelt in het dagblad Trouw van 11 november dat de gezamenlijke donoren in de afgelopen zeven jaar meer dan 10,6 miljard dollar aan Tanzania hebben gegeven (het Nederlandse aandeel bedroeg daarin 766 miljoen dollar). In die periode is
3
de armoede in Tanzania gedaald van 35,7 naar 33,3 procent. “Maar de bevolking groeit snel en het aantal arme mensen is in diezelfde periode met een miljoen toegenomen”, schrijft Hoogeveen. Hij concludeert – met de rapporteurs De Ruyter en De Gaay Fortman – dat je kijkend naar de manier waarop de hulp is georganiseerd effectieve armoedebestrijding ook helemaal niet geambieerd wordt. Het is wat naïef te veronderstellen, meent hij, dat al die goed willende medewerkers van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking met hun hulp via een ontvangende overheid, die meer gemotiveerd wordt door eigen belang dan de wens armoede te bestrijden, dit op een effectieve manier tot stand zouden kunnen brengen. Het leeuwendeel van de hulp gaat naar de ‘moderne sector’ vanwege de wens Afrika te industrialiseren. Het gevolg daarvan is de lokale landbouw verwaarloosd wordt waardoor Afrika tegenwoordig $ 20 miljard per jaar moet besteden aan de invoer van voedsel – een som geld gelijk aan het totale bedrag dat Afrika jaarlijks aan buitenlandse hulp ontvangt. De notie ‘poverty reduction’ zou volgens The Broker van februari 2008 vervangen moeten worden door ‘wealth creation’ – dat uiteraard niet bij de elite van het land maar bij de mensen die dat nodig hebben. Daarvoor moet je wel weten waar je die armoede zoeken moet. Volgens de evaluatierapporten van de overheid neemt de kennis van veranderingsprocessen in Afrika af en dat geldt met name voor de kennis van de armoedesituatie op lokaal niveau, “terwijl deze kennis wel degelijk onontbeerlijk blijft voor een zinvol beleid”, lezen we in het rapport van De Ruyter/De Gaay Fortman. “Ontwikkelingsdeskundigen moeten worden afgerekend op de mate waarin armoede is teruggebracht”, schrijft Hoogeveen. Weliswaar is armoedebestrijding één van de doelstellingen van het Directoraat Generaal Ontwikkelingssamenwerking, zegt hij, maar “het buitenlands beleid van het kabinet, geopolitieke overwegingen en het belang van het bedrijfsleven zijn minstens even belangrijk ....... Het lijkt er eerder op dat de effectieve armoedebestrijding
4
VN Forum 2008 - 4
wordt geofferd aan de wens Nederlandse werkgelegenheid te creëren”. Dat het geld altijd effectief besteed wordt betwijfelt Hoogeveen. Voorop staat dat het jaarlijks te besteden bedrag aan ontwikkelingshulp ook inderdaad wordt besteed, of er nu zinnige projecten voor handen zijn of niet. “Dat dit ten koste gaat van de geloofwaardigheid van het voornemen om alleen hulp te geven aan landen met goed beleid, nemen we op de koop toe. Nationale trots wint het van de wens maximale armoedereductie te ‘kopen’ voor onze euro’s.” Hoe moeilijk het is om ontwikkelingshulp in goede banen te leiden laat de zaak-Sinduhije zien, de leider van de politieke oppositie in Burundi die begin november werd gearresteerd op grond van een serie vage beschuldigingen die zich later toespitsten op ‘belediging van de president’. Ondanks sterke blijken van afkeur die mensenrechtenorganisaties, de VS en de EU gaven, bericht de IKON-radio op zondag 23 november in het programma ‘De Andere Wereld’, bleef Alexis Sinduhije7 vooralsnog vastzitten. Hij richtte onder meer met steun van het Nederlandse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking zijn eigen radiostation – Radio Publique Africaine – op om ‘de mensen zonder stem een stem te geven’, en in een poging een verzoening tot stand te brengen tussen de Tutsi- en Hutugemeenschappen in zijn land. Maar datzelfde Ministerie gebruikt ontwikkelingsgeld om te proberen leger en politie in Burundi democratisch te hervormen. De vraag in deze uitzending was of je een regime moet blijven steunen dat zo duidelijk de mensenrechten onderuit haalt. Minister Koenders was in de uitzending niet bereikbaar voor commentaar. Hiermee is nog niets gezegd over de 350 organisaties die door het Centraal Bureau Fondsenwerving in Nederland een officiële erkenning hebben gekregen en die voornamelijk gericht zijn op kleinschalige ontwikkelingsdoelen, vooral in Afrika. Daarnaast bestaan er nog veel meer organisaties die hetzelfde pretenderen zonder
Alexis Sinduhije, leider van de oppositie in Burundi.
die officiële erkenning te hebben verworven. Dat het geld aan deze organisaties per definitie beter besteed is, is echter allerminst zeker. Linda Polman, schrijfster van het ‘De Crisiskaravaan’ houdt niet op er op te wijzen dat dit optimisme veelal misplaatst is en ze staat daarin niet alleen. De algemene klacht ten aanzien van NGO’s – ook van buiten Nederland – die zich met het verlenen van hulp bezighouden, is dat niemand deze controleert en dat misstanden snel door de vingers worden gezien. Vaak ontbreekt professionaliteit en is men eerder gericht op de eigen positie binnen het geheel te versterken dan op de noden van de bevolking die men zegt te helpen. Er wordt al een tijdje gepleit voor de vorming van een internationaal lichaam dat de NGO’s controleert8. Een ander verwijt is dat sommige niet-gouvernementele organisaties zich compromitteren door hun diensten aan regeringen aan te bieden, iets waar de Verenigde Staten bijvoorbeeld op ruime schaal gebruik van maken9. De ontwikkelingorganisaties verliezen daardoor hun neutrale status. In het debat in de Tweede Kamer over ontwikkelingshulp op 12 november 2008 deelde minister Bert Koenders in zeker zin wel de kritiek van de VVD dat de hulp veel te versnipperd is en
VN Forum 2008 - 4
beloofde hij meer efficiency, meer samenwerking en minder versnippering. Hoe het zij, achter de officiële ontwikkelingspolitiek van de regering (en van de VN) wordt tegenwoordig terecht of niet vraagtekens gezet als het gaat om de doeltreffendheid van die hulp. Maar hoewel er ontwikkelingslanden zijn die er op eigen kracht in geslaagd zijn hun economieën te versterken, staat vast dat hulp aan andere ontwikkelingslanden nodig blijft, al weet de rechterhand daarbij vaak niet wat de linker doet. Logische stappen, bijvoorbeeld in de vorm van afschaffen van de landbouwsubsidies bleven uit. Toch zou daardoor de lokale landbouw in de ontwikkelinglanden sterk bevorderd kunnen worden alsmede de handel in landbouwproducten. Maar dat stuit nog altijd op weerstand bij de rijke landen die de vrijhandel voor zichzelf gereserveerd hebben als eis die ze aan anderen kunnen stellen. Dat zijn dezelfde landen die zich nogal eens willen uitspreken voor een grootschalig ontwikkelingsbeleid en die de Millenniumdoelen als een soort ultieme remedie hebben vastgelegd – en die ‘goed bestuur’ als voorwaarde stellen aan landen die voor ontwikkelingshulp in aanmerking willen komen.
Het internationale bedrijfsleven Er nog steeds van uitgaande dat economische vooruitgang de naleving van mensenrechten helpt bevorderen, blijkt een belangrijke speler in het veld toch vooral ook het internationale bedrijfsleven te zijn. De minister voor ontwikkelingssamenwerking Koenders zegt in zijn Kamerbrief van 17 oktober dat ook hij inzet op verbetering van het ondernemingsklimaat als middel om de toegang van armen tot werk en inkomen te verbeteren en hun kwetsbaarheid te verminderen. ‘De private sector is belangrijk voor groei en inmiddels komt 15% van de ontwikkelingsgelden nu direct ten goede aan private sectorontwikkeling’, schrijft hij in de brief.10 Als het om bevordering van de mensenrechten
5
gaat verschuift de benadrukking van de rol van het bedrijfsleven daarbij echter alleen maar het probleem. Niemand garandeert immers dat die bevorderd worden door deze commercieel gerichte bedrijvigheid die in de eerste plaats gericht is op het maken van winst. Anders dan de officiële ontwikkelingshulp uit de staatskas zijn die activiteiten doorgaans niet gekoppeld aan de eis dat er sprake moet zijn van ‘good governance’ waartoe ook het naleven van de mensenrechten gerekend moeten worden, al heeft men natuurlijk alle belang bij het bestaan van rechtszekerheid als het gaat om het veilig stellen van de eigen belangen. Bedrijven hebben andere prioriteiten en zij zijn ook niet zelden afhankelijk van de welwillendheid van plaatselijke machthebbers als het gaat om toestemming om in hun land te mogen opereren. Het schenden van mensenrechten ziet men daarbij nogal eens gemakkelijk door de vingers. Dictatoren en andere mensenrechtenschenders kunnen er doorgaans op rekenen dat het maken van winst voorrang krijgt bij zakelijke overwegingen en dat hun verwerpelijke praktijken handel en investeringen niet in gevaar zullen brengen. De grote Nederlandse delegatie van regering en bedrijfsleven aan de Volksrepubliek China in oktober j.l. is slechts een van de voorbeelden waaruit blijkt dat het hemd nader is dan de rok en dat kritiek op de mensenrechten in China hoogstens als voetnoot bij de onderhandelingen een plaats krijgt.
De Verenigde Naties Sinds de jaren ’70 hebben de internationale gemeenschap en zeker de vertegenwoordigers van de derde wereld daarbinnen gestreefd naar inperking van de macht van transnationale ondernemingen. Niet dat men die het niet nakomen van de mensenrechten verweet, maar eerder het weghalen van de winsten die hun bedrijvigheid opleverde. De derdewereldlanden wilden het zelf voor het zeggen krijgen zonder betutteling van bedrijven die zij aanvankelijk vooral zagen als verlengstuk van het nog maar net voorbije
VN Forum 2008 - 4
6
kolonialisme, en als belangrijkste profiteurs als het gaat om het verdelen van de opbrengst van wat het land voortbrengt. Binnen de Verenigde Naties werd in de jaren zestig van de vorige eeuw de UNCTAD opgericht – dit tegen de zin van de rijke landen – die de belangen van de derde wereld beter moest vertegenwoordigen dan de instituten die door de ontwikkelde landen in en kort na de tweede wereldoorlog waren opgericht en die in de ogen van de niet-westerling vooral bedoeld waren om het kapitalistische stelsel in stand te houden. Na een onstuimige start in de jaren ’70 namen macht en invloed van de UNCTAD echter snel weer af tot opluchting van de gevestigde orde. De Internationale Arbeidsorganisatie, de ILO, probeerde in diezelfde jaren ’70 richtlijnen voor het internationale bedrijfsleven op te stellen die de grootste uitwassen moesten voorkomen11 en het naleven van de mensenrechten moesten bevorderen. Ook de OECD ging zich daarmee bezig houden waarbij deze club van rijke landen er vooral de nadruk op legde dat richtlijnen voor het bedrijfsleven vooral geen dwingend karakter moesten krijgen. Deze laatste zienswijze won het uiteindelijk toen Secretaris-Generaal Boutros Boutros Ghali een einde maakte aan het bestaan van de UN Commission on Transnational Corporations die binnen de VN sinds de jaren ’70 onderhandelde over het opstellen van afdwingbare richtlijnen voor het bedrijfsleven. Er was nu eenmaal meer behoefte aan investeringen dan aan richtlijnen, zo werd verondersteld. Van internationaal opererende bedrijven kon alleen maar gevraagd worden of ze bereid waren op vrijwillige basis bepaalde gedragscode’s in acht te nemen. Secretaris-Generaal Kofi Annan trok die lijn in 2000 door met de oprichting van het Global Compact, waarbij bedrijven op zich nemen tenminste één project (van de negen mogelijke) op te zetten ten behoeve van de mensen in de armste landen alsmede ten behoeve van hun werknemers daar en elders in de wereld12. Daarmee
leek Annan goed te willen maken dat de economie en de sociale gevolgen daarvan zo’n geringe rol hebben gespeeld bij de oprichting van de VN in 1945. In zijn Millenniumrapport van december 1999 wees Annan op de noodzaak de transnationale ondernemingen nauwer bij het proces van voortschrijdende globalisering te betrekken. “Hun rechten om op wereldschaal te opereren zijn zeer toegenomen door internationale overeenkomsten en het beleid van nationale staten, maar die rechten moeten vergezeld gaan van grotere verantwoordelijkheden. De kenmerken van goed burgerschap moge afhankelijk van de omstandigheden wijzigen, maar zij zullen een gemeenschappelijk patroon moeten hebben: de bereidheid van ondernemingen om waar mogelijk ‘good practices’ na te streven zoals die brede steun vinden in de samenleving, eerder dan zijn voordeel te doen met een zwakker regelsysteem of een ongelijke onderhandelingspositie van gastlanden.” Aldus Annan kort voor het tot stand komen van het Global Compact.
Sociaal-econonomische rechten in de UVRM In de Universele Verklaring zijn er, overigens tegen de zin van de Amerikanen, wel enige artikelen gewijd aan sociaal-economische rechten. Kofi Annan
VN Forum 2008 - 4
Zoals bijvoorbeeld: Artikel 22 Een ieder heeft als lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid en heeft er aanspraak op, dat door middel van nationale inspanning en internationale samenwerking, en overeenkomstig de organisatie en de hulpbronnen van de betreffende Staat, de economische, sociale en culturele rechten, die onmisbaar zijn voor zijn waardigheid en voor de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, verwezenlijkt worden.
Ook de volgende drie artikelen hebben betrekking op sociaal-economische rechten. De richtlijnen voor het bedrijfsleven zoals die door de ILO in 1977 werden geformuleerd, laten zien dat deze rechten niet los te denken zijn van mensenrechten in het algemeen. Maar bij de oprichting van het Global Compact bleek dat er ook in 2000 nog behoefte was aan regels om transnationale ondernemingen aan bepaalde rechten te blijven herinneren. Zo vragen de eerste twee principes van dit Compact van het bedrijfsleven: Support and respect the protection of international human rights within the sphere of influence Make sure their own corporations are not complicit in human rights abuses... In de praktijk bleken de aangesloten bedrijven zich vooral te storten op de paragrafen die aan het milieu waren gewijd. Het is, simpel gesteld, nu eenmaal gemakkelijker om de schoorsteen van de fabriek te verlengen om zo een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het milieu dan om er voor te zorgen dat de producten van toeleveranciers niet door kinderarbeid tot stand zijn gekomen. In 2008 staan 5982 ondernemingen uit meer dan 120 landen op de lijst van bedrijven die zich er toe verplicht hebben een of meer van deze principes in acht te nemen bij hun activiteiten waar
7
ook ter wereld – een kleine minderheid van het totaal aan bedrijven maar een niet onbelangrijke minderheid. Sinds 2004 moeten zij jaarlijks aangeven welke vooruitgang ze hebben geboekt op het gebied waarop zij verplichtingen zijn aangegaan. In 2008 nam een aantal organisaties het initiatief om de integratie van de mensenrechten in de rapportages van ondernemingen te bevorderen, iets waar investeerders, consumenten, werknemers en andere belanghebbenden steeds meer om vragen. Mary Robinson, de vroegere Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, lid van het bestuur van het Global Compact en voorzitter van Realizing Rights zei bij de inauguratie van dit initiatief: “The 60th anniversary of the Universal Declaration during 2008 presents a key opportunity for the many companies who still haven’t thought seriously about the role of human rights in their business operations to do so, including by making human rights an integral part of their public reporting on sustainability issues.”
Het doel van het initiatief wordt onder woorden gebracht door de directeur van het Global Compact, Georg Kell: “Sustainability reporting supports the deeper integration of human rights into business practices both by establishing an external accountability mechanism as well as stimulating companies to improve their internal management systems as part of the process of developing reports. This new initiative therefore complements the ongoing activities of the Global Compact and other organizations on human rights.”
Inschakeling van de rechter De ‘civil society’ heeft intussen ook niet stil gezeten. Slachtoffers van het schenden van mensenrechten door ondernemingen of althans hun (stilzwijgende) medeplichtigheid daarbij, stellen dit steeds vaker aan de kaak, ook via de rechter. Dat is een moeizaam proces omdat het niet altijd meevalt te bewijzen waar een onder-
8
neming de fout is ingegaan en wie daarvoor verantwoordelijk gehouden kan worden. In februari 2009 zal voor een rechtbank in New York de zaak dienen die de zoon van de in 1995 in Nigeria ter dood veroordeelde en terechtgestelde toneelschrijver Ken Saro-Wika tegen Shell heeft aangespannen, omdat dit bedrijf schuldig zou zijn aan medeplichtigheid aan de dood van zijn vader, die zich verzette tegen de sterk vervuilende activiteiten van Shell in Nigeria ten nadele van het Oginivolk.13 Daarvóór zijn herhaaldelijk pogingen gedaan de zaak onder tafel te werken hetgeen dus uiteindelijk niet gelukt is, al moet nog blijken of de rechtbank in New York tot een bevredigende uitspraak komt14. De Amerikaanse oliemaatschappij Chevron wacht in San Francesco mogelijk een soortgelijk proces.15 Dit is slechts een voorbeeld van de vele juridische procedures die te vinden zijn op de website van het Business & Human Rights Recource Centre16. In een rapport van de directeur van het Centrum, Christopher Avery e.a. komt men tot de conclusie dat bedrijven er niet langer omheen kunnen zich te verantwoorden voor de mensenrechtenschendingen die in het kader van hun activiteiten worden gepleegd. In de préambule van de Universele Verklaring wordt op eenieder en ieder lichaam binnen de maatschappij een beroep gedaan om de mensenrechten te bevorderen en te respecteren. Dat geldt evenzeer voor iedere firma, iedere marktpartij en iedere cyberspace, aldus het rapport. Ook de United Nations Norms on the Responsibilities of Transnational Corporations and Other Business Enterprises with Regard to Human Rights, aangenomen door de UN SubCommission on Human Rights in 2003, gaat daar van uit. Het was een poging bedrijven middels internationale wetten dezelfde reeks mensenrechtenverplichtingen op te leggen als de staten hebben geaccepteerd door betreffende verdragen te ratificeren. Maar deze richtlijnen stuitten bij het bedrijfsleven op nogal wat weerstand. Mensenrechtenorganisaties konden zich
VN Forum 2008 - 4
er goed in vinden. Voor de Mensenrechtencommissie was dit aanleiding de SecretarisGeneraal van de VN om aanstelling te vragen van een Speciale Vertegenwoordiger die de impasse kon doorbreken. De benoeming van de Havard-professor John Ruggie was daarvan het gevolg. Ruggie heeft zich ook beziggehouden met de rechtpleging waar het om schendingen van de mensenrechten gaat. Dat levert nogal wat problemen op, zo stelt hij. Een probleem bij de juridische aanpak van mensenrechtenschendingen is dat het bestaande strafrecht en civiel recht niet direct refereert aan mensenrechten en ook dat deze doorgaans niet verder reiken dan de grenzen van de staat waarbinnen een onderneming gevestigd is, en dus niet toepasbaar zijn in gebieden waar de activiteiten van transnationale ondernemingen buiten die grenzen plaatsvinden. Dat maakt het ook moeilijk mensenrechtenschendingen door deze ondernemingen in algemene zin aan te pakken, dus los van een bepaalde, nauwomschreven gebeurtenis. Men is daarbij aangewezen op het rechtssysteem van al die vestigingsplaatsen afzonderlijk. Het kostenaspect van een dergelijke reeks procedures vormt een aanzienlijk beletsel voor slachtoffers om hun zaak overal te bepleiten waar dat noodzakelijk is. Daarnaast bestaan er nog vele procedurele obstakels. Uit onderzoek blijkt dat geen enkele zaak in het voordeel van iemand met een andere nationaliteit dan die van de betrokken rechters en van de onderneming waarom het gaat, is beslecht. Alle gevallen waarin het dan toch tot een of andere vorm van schadeloosstelling kwam, zijn buiten de gerechtelijke procedures tot stand gekomen, op enkele uitzonderingen na waarin een rechtbank een regeling wist te treffen met betrokken transnationale ondernemingen. Vaak wisten slachtoffers compensatie voor wat hen was aangedaan te krijgen onder de druk van de ruchtbaarheid die aan een zaak gegeven werd in de pers of elders of kwam voort uit commerciële overwegingen van het betrokken bedrijf en niet uit de
VN Forum 2008 - 4
dreiging van een mogelijk succesrijke juridische claim. Dit doet de vraag rijzen, zegt Ruggie, of staten hun onderdanen wel voldoende rechtsbescherming bieden waartoe zij op grond van mensenrechtenverdragen verplicht zijn. Daarin verbetering te brengen is een van de taken die hij zich als Speciale Vertegenwoordiger van de VN, heeft gesteld17. De Universele Verklaring kan daarbij niet dienen. Artikel 8 heeft geen betrekking op internationale rechtspleging. Dit luidt immers: Artikel 8 Een ieder heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten, hem toegekend bij Grondwet of wet.
Met vallen en opstaan kwamen veel bedrijven tenslotte zelf tot de conclusie dat zij niet om het eerbiedigen van mensenrechten heen kunnen. Daarbij worden zij dikwijls onder druk gezet door NGO’s, consumentenorganisaties en vakbonden, en de slachtoffers dus die hun gelijk proberen te halen bij de rechter. Ook gaan er onder employees, investeerders en internationale financiële instituties steeds meer stemmen op om het ondernemerschap te paren aan naleving van de rechten van de mens. Tien ondernemingen zijn begonnen samen te werken met Mary Robinson’s Business Leaders Initiative on Human Rights (BLIHR) om de mensenrechten een plaats te geven in hun bedrijfspolitiek. Sinds 2000 zijn de regeringen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Noorwegen betrokken bij dit initiatief om ondernemingen er toe te brengen de mensenrechten op vrijwillige basis te respecteren. Zeven grote olie- en mijnbouwondernemingen en negen internationale NGO’s hebben zich daarbij aangesloten. Een aantal andere ondernemingen is dat voorbeeld later gevolgd. Het doodzwijgen van misbruiken en het werkeloos toezien vormen geen houdbare optie meer. Dat kan immers, zoals Sir Geoffrey Chandler van Amnesty International onlangs zei, leiden tot de beschuldiging van medeplichtigheid, zoals ook de zaak tegen de Shell laat zien.
9
Ontwikkelingslanden De ontwikkelingslanden waren aanvankelijk voornamelijk geinteresseerd in het recht op ontwikkeling dat naar hun idee tenonrechte ontbreekt in de Universele Verklaring. Dat kwam naar hun mening doordat die vooral een neerslag is van het op de belangen van het individu gerichte westerse liberalisme waar zij geen boodschap aan zeiden te hebben, omdat dat geen rekening houdt met traditionele waarden in de ontwikkelingslanden. Op de Mensenrechtenconferentie van 1993 in Wenen werd in deze leemte voorzien en werd het recht op ontwikkeling alsnog tot mensenrecht verheven, hetgeen sommige derde wereldlanden niet verhinderde zich nog altijd te verzetten tegen de geclaimde universaliteit van de Verklaring van 1948, hoewel daarvoor ook volgens de uitkomst van de Weense conferentie geen rechtvaardiging voor bestaat. Maar helemaal onbegrijpelijk is dat verzet niet. Waarover later meer. In Wenen legde men ook het principe vast dat vervulling van economische wensen niet per se vooraf dient te gaan aan de hantering van de individuele rechten van mensen op andere levensterreinen, iets wat in de derde wereld nogal eens gesteld werd. In 2005 leek het tij te keren toen de VNMensenrechtencommissie, gedomineerd door ontwikkelingslanden, behoefte bleek te hebben aan een onderzoek naar de verantwoordelijkheid van transnationale ondernemingen voor het naleven van de rechten van de mens. De reeds genoemde Amerikaanse hoogleraar John Ruggie, de architect van het Global Compact en Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal, kreeg de opdracht de rol van staten onder de loep te nemen waar het gaat om het effectief reguleren en arbitreren van internationale bedrijfsleven en andere zakelijke ondernemingen op het gebied van mensenrechten18. Ruggie ziet het als zijn taak de kloven te dichten die er bestaan tussen de reikwijdte en invloed van de internationale krachten enerzijds en actoren en de capaciteit van samenlevingen om de nadelige gevolgen daarvan in goede banen te leiden
VN Forum 2008 - 4
10
aan de andere kant. Dit schreef Ruggie in zijn rapport aan de Mensenrechtenraad die de Commissie in 2006 heeft vervangen, en herhaalde dit in zijn eerste rede voor de Algemene Vergadering van de VN, die hij op 27 oktober hield. Hij spreekt in dit verband van ‘governance gaps’ die overbrugd dienen te worden met betrekking tot de rechten van de mens. De Mensenrechtenraad verwelkomde Ruggies eerste voorlopige rapport en verzocht hem o.m. de daarin vermelde principes in de komende drie jaar nader uit te werken en om te zetten in praktische richtlijnen. Ruggie stelt dat de staat zich aan zijn verplichtingen moet houden die hij op grond van verdragen op zich genomen heeft. En dat de staat toezicht moet houden op het doen en laten van ondernemingen die hun hoofdvestiging in het land hebben, en deze onder druk moet zetten om de mensenrechten te respecteren, ook in andere landen waar zij hun bedrijf uitoefenen. De staat dient daartoe de geeigende middelen aan te wenden. Slachtoffers dienen naar de mening van Ruggie beter toegang te krijgen tot effectieve remedies voor hun klachten. Staten moeten bij hun bemoeienis met de internationale bedrijvigheid (bij handelsverdragen, investeringovereenkomsten en kredietverlening e.d.) een actievere rol spelen waar het om mensenrechten gaat en vermijden dat er discrepantie ontstaat tussen de opvattingen van de staat over het schenden van mensenrechten, en de afzonderlijke departementen die tot taak hebben de economie te stimuleren. Beide moeten oog hebben voor de impact die hun handelswijze heeft op de mensenrechten. Internationale mensenrechtenorganisaties moeten er vervolgens op toezien dat staten hun verplichtingen ten aanzien van de rechten van de mens nakomen en de staten die dat niet doen aan de kaak stellen. Daarnaast moeten bedrijven zicht hebben op wat hun activiteiten betekenen voor de rechten van mensen die daarbij betrokken zijn of de gevolgen ervan ondergaan. Over het opleggen van verplichtingen aan ondernemingen wil Ruggie op dit moment nog niet praten.19 Ruggies visie kreeg de steun van de belangrijk-
Mary Robinson
ste organisaties binnen het internationale bedrijfsleven en internationale mensenrechtenorganisaties. Binnen zijn mandaat heeft Ruggie met tal van belanghebbenden gesproken, bijna 400 klachten die tegen ondernemingen zijn ingebracht geanalyseerd, evenals de tientallen rechtzaken die daaruit voortgekomen zijn.
Global Leadership Group Op 22 september 2008 benoemde Ruggie een panel van mensen, die hun sporen in de internationale gemeenschap verdiend hadden, in een Global Leadership Group om hem te adviseren hoe hij het moest aanpakken om het zakenleven er wereldwijd toe te brengen internationaal erkende mensenrechten-standaards te hanteren en te respecteren. Van het panel maken onder meer deel uit: oud-Secretaris-Generaal Kofi Annan en Mary Robinson. Verder bestaat het gezelschap uit mensen uit het bedrijfsleven en uit de internationale gemeenschap, zoals de
VN Forum 2008 - 4
Amerikaan Neville Isdell, president-directeur van Coca Cola, en Guy Ryder, secretaris-generaal van de Internationale Confederatie van Vakbonden, benevens elf andere uit alle delen van de wereld afkomstige mensen, uitgenodigd om zitting te nemen op grond van hun deskundigheid. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de principes die aan het programma van Ruggie ten grondslag liggen en hoeven zich daar ook niet achter te scharen, zo is vooraf gesteld. Ruggie zal daarenboven doorgaan met een breed scala van betrokkenen te raadplegen bij het verder uitwerken van zijn drie puntenprogramma, gericht op bescherming en respectering van mensenrechten en het opzetten van een mechanisme om waar nodig correctief op te treden. Volgens ActionAid International zouden ontwikkelinglanden al erg geholpen zijn als voorkomen kon worden dat grote transnationale ondernemingen op grote schaal de belastingen ontduiken in landen waar zij hun vestigingen hebben. Berekeningen van ActionAid laten zien dat dat de arme landen 160 miljard dollar per jaar kost, veel meer dan de 100 miljard die jaarlijks aan ontwikkelingshulp wordt uitgegeven. Dat geld verdwijnt naar geheime bankrekeningen en in de zakken van de aandeelhouders. Met dit bedrag zouden de ontwikkelingslanden ieder kind naar school kunnen sturen, miljoenen kunnen besteden aan de bestrijding van HIV/Aids, de infrastructuur kunnen verbeteren en nog veel meer.
Impact van wereldwijde crises Intussen blijken ook zonder de uitkomsten van welk overleg dan ook de gebeurtenissen op het vlak van commercie en economie van grote invloed te zijn op het effectueren van de rechten van de mens in de wereld, en dat doorgaans niet in gunstige zin. De klimaatverandering door de uitstoot van CO2 en andere gassen, die het gevolg zijn van economische bedrijvigheid, oefent sterke invloed uit op het welzijn en bestaansmogelijkheden van grote delen van de wereldbe-
11
volking, die de gevolgen van de klimaatverandering moeten ondergaan. En hoe moet artikel 25 van de Universele Verklaring, die een ieder het recht geeft op ‘een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin’, waargemaakt worden in een wereld waar de welvaart opeens ondergraven blijkt te kunnen worden door een kleine minderheid van speculerende financiers en bonusgaarders die het economische stelsel in betrekkelijk korte tijd onderuit weet te halen? In veel ontwikkelingslanden zal de economische recessie die daaruit voort blijkt te komen opnieuw afbreuk doen aan wat de Millennium Ontwikkelings Doelen (MDG’s) hen in 2000 beloofden en waarop zij op grond van de Universele Verklaring ook recht zouden hebben. De sterke stijging van de energie- en voedselprijzen droegen daar in een eerder stadium ook al niet toe bij. In de periode 2003-2005 was het aantal mensen met honger al met 6 miljoen gestegen sinds 1990-1992. En toen moest de sterke stijging van de voedselprijzen in de jaren 20062008 nog komen. Tussen 2007 en 2008 stegen de voedselprijzen met 52 procent evenals de prijs van kunstmest, die in die periode verdubbelde20. Dat leverde bij elkaar nog zo’n 75 miljoen mensen meer op die lijden aan ondervoeding. Voor 2009 schat Olivier de Schutter, onafhankelijk expert voor het recht op voedsel van de Mensenrechtenraad van de VN, het aantal mensen dat honger lijdt op meer dan een miljard. De stijgende voedselprijzen en daardoor toenemende honger drijven de wereld ver weg van het millenniumdoel om de extreme armoede in de wereld voor 2015 te halveren, aldus de Leuvense hoogleraar De Schutter. Hij noemt de toestand alarmerend. Mensen nemen minder voedsel tot zich maar schakelen ook over op armere diëten, terwijl ze ook bezuinigen op gezondheidszorg en onderwijs. Ook die MDG’s lopen dus het gevaar niet gehaald te worden. Bovendien heeft de voedselcrisis gekoppeld aan de kredietcrisis voor de ontwikkelingslanden
12
ongewenste neveneffecten. De voedselindustrie en private beleggers zijn op zoek gegaan naar een alternatief voor hun slinkende revenuen en vinden dat in het op grote schaal opkopen van grond in de derde wereld, waardoor zij kunnen gaan profitteren van de hoge voedselprijzen. Als gevolg daarvan raken vele kleine boeren hun land kwijt en komt er op vele plaatsen in de wereld een einde aan de kleinschalige landbouw, die toch al bedreigd werd door grote transnationale agrarische ondernemingen. Terwijl juist die kleinschalige landbouw gezien wordt als de sector die het meest profijt kan hebben van de gestegen voedselprijzen en die een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de hoge voedselprijzen. Op de topconferentie van de VN over Afrika van 22 september 2008, die naar aanleiding van de wereldvoedselcrisis in New York werd gehouden, stelde men vast dat de funeste stijging van de voedselprijzen nodig maakt dat er vooral geïnvesteerd wordt in kleinschalige agrarische bedrijven, speciaal in de deelname van vrouwen aan het productieproces, en het bevorderen van regionale integratie en de organisatie van boeren die samen met de nationale autoriteiten moeten werken aan weer prioriteit te geven aan de ontwikkeling van de landbouw21. De hierboven geschetste ontwikkeling gaat daar lijnrecht tegen in en sommigen spreken in dit verband over een vorm van neo-kolonialisme, temeer daar het voedsel dat door de grote transnationale ondernemingen in de derde wereld geproduceerd wordt, bij voorkeur bestemd is voor de landen die in staat zijn er een hoge prijs voor te betalen. De voedselschaarste ter plaatse zal er alleen maar groter door worden.22 Een ander neveneffect van de economische crisis is dat veel grote banken zich terugtrekken uit de financiering van microkredieten, tot voor kort een van de succesnummers van de ontwikkelingshulp omdat ze de samenleving van onderop steunen bij projecten die er toe doen voor het dagelijkse leven23. Verder zal de crisis ongetwijfeld zijn weerslag
VN Forum 2008 - 4
hebben op de economische bedrijvigheid in het algemeen en een belemmering vormen voor de export, dit ten nadele van de werkgelegenheid. De gevolgen van de crisis variëren van land tot land: Bangladesh en Kenia zien bijvoorbeeld hun uitvoercijfers teruglopen, Ethiopië vindt moeilijker investeerders, nogal wat landen vrezen voor een terugval in ontwikkelingshulp en de vermindering van de bedragen die migranten naar huis sturen. De wisselkoersen van verschillende valuta in de ontwikkelingslanden zijn sterk verslechterd, zo verloor de Zuid-Afrikaanse rand tussen half september en half oktober 35% van zijn waarde. Dat is het gevolg van de abrupte terugtrekking van buitenlands kapitaal uit dit land. Landen en bedrijven met een hoge buitenlandse schuldenlast kunnen daardoor in de problemen komen. In Kenia en Thailand levert het toerisme sinds vorig jaar minder op24. Zo zouden we nog een tijdje door kunnen gaan. Volgens ActionAid International zou de kredietcrisis de arme landen tot 2010 400 miljard dollar kunnen gaan kosten. Het draagvlak om de armen meer hulp te bieden zal er intussen niet op vooruitgaan als de voorspellingen van ILO-directeur Juan Somavia uitkomen dat het aantal werklozen eind volgend jaar tengevolge van de economische crisis met 20 miljoen zal zijn gestegen tot een recordhoogte van meer dan 200 miljoen. De gevolgen zullen naar zijn mening vooral voelbaar zijn in de bouw, de automobielindustrie, het toerisme, de financiële sector, dienstverlening en makelaardij. Het aantal mensen dat moet leven van minder dan een dollar per dag zou intussen kunnen stijgen met meer dan 40 miljoen en het aantal dat het met twee dollar moeten doen, met meer dan 100 miljoen. Dit kan volgens Somavia ook nog te optimistisch ingeschat zijn. Het aantal armen moge dan begin dit jaar toen er nog ruimte was voor optimisme, gemiddeld afgenomen zijn, de verschillen tussen rijk en arm werden ook toen alleen maar groter. Nu het aantal kwetsbare mensen sterk dreigt te stijgen zal dit verschil
VN Forum 2008 - 4
Extra artikel over recht op water In de documentaire, Flow for love of water, gewijd aan de onterechte privatisering van waterbronnen en waterdistributie wordt gepleit voor aanvulling van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens met een extra bepaling: Article 31 Everyone has the right to clean and accessible water, adequate for the health and well-being of the individual and family, and one shall be deprived of such access or quality of water due to individual economic circumstance.
verder toenemen, en de kwetsbaarheid zal door de gestegen energie- en voedselprijzen alleen maar groter worden. Hoeveel kinderen komen niet meer toe aan het recht op onderwijs dat de Universele Verklaring hen beloofd heeft? Die vraag is uiteraard ook van toepassing op alle andere mooie doelstellingen die in de Verklaring verwoord zijn.
Universaliteit Blijft de vraag hoe universeel de Universele Verklaring is. De praktijk laat zien dat daar twijfel over kan bestaan ondanks het feit dat op de conferentie van 1993 in Wenen is vastgesteld dat over de universele geldigheid van het document niet meer getwist kan worden. Maar kunnen bijvoorbeeld de Congolezen, die in het oosten van hun land hun vertrouwen hadden gesteld op de bescherming die de VN hen zou moeten bieden tegen het hernieuwde oorlogsgeweld, er op rekenen dat hun mensenrechten niet sterk worden aangetast? De ditmaal goed bewapende militaire strijdmacht van inmiddels ruim 20.000 man van MONUC (United Nations Mission in the Democratic Republic of Congo) kan of wil blijkbaar niets niets doen om dat vertrouwen te rechtvaardigen25. Moeten die mensen niet het idee krijgen dat hun mensenrechten minder belangrijk zijn dan wanneer het gaat om belangen van burgers in het rijke deel van de
13
wereld? De zich snel terugtrekkende VNblauwhelmen – het grootste aantal ooit bijeengebracht – werden op de vlucht voor de rebellen van de Tutsi Laurent Nkuda bekogeld met stenen door de mensen die hun hoop op hen gevestigd hadden. Hoe kunnen we verwachten dat zij de Verklaring van 1948 als universeel zullen ervaren? Hetzelfde kan gezegd worden van de slachtoffers van het geweld in Rwanda in 1994 en de jaren daarna in Congo, en die in Darfur in meer recente jaren waarvoor de VN slechts met de grootste moeite een adequate militaire macht op de been blijken te kunnen brengen. Er zijn nog veel meer voorbeelden te bedenken als het gaat om de discrepantie tussen de prijzenswaardige inhoud van de UVRM en de misdragingen jegens mensen waar men zich op veel plaatsen in de wereld nog steeds straffeloos aan overgeeft – dit ondanks het bestaan van het Internationaal Strafhof sinds 2002. En als de Verenigde Naties zelf al niet in staat zijn de Universele Verklaring in de praktijk te brengen, wie is dat dan wel?26
Conclusie Alle mensen behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen, staat in het eerste artikel van de Verklaring. Daar is anno 2008 nog bitter weinig van te merken en er is weinig hoop op dat dat bij de volgende herdenking in 2018 anders zal zijn. Er zullen eerst revolutionaire veranderingen nodig zijn om de gevolgen van de vijfvoudige crisis die de wereld op dit ogenblik teistert, teniet te doen. Daarna moet er aan een wereld gewerkt worden waar de ongebreidelde hebzucht van het individu niet meer prevaleert boven het algemeen welzijn. Waar recht op een goede gezondheidzorg geen zaak meer is van geprivilegeerde burgers maar van iedereen. Waar extreme ongelijkheid wordt recht getrokken. Waar de publieke zaak weer op staatsniveau aandacht kan krijgen. Het voorlaatste artikel 29 van de Universele Verklaring, dat als compromis tussen de westerse liberale ideeën over individuele vrijheden en het verlangen naar een meer collectieve verantwoordelijk-
VN Forum 2008 - 4
14
heden tot stand is gekomen, brengt dat min of meer tot uitdrukking: Artikel 29. 1. Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is. 2. In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.
6
7
8
9
10
Pas als ook de inhoud hiervan ter harte wordt genomen, kan men de volgende herdenking met een gerust hart tegemoet zien. Misschien is de pas gekozen Amerikaanse president Barack Obama de man die ook deze dromen zal waarmaken? Blijft overeind dat de Universele Verklaring is gaan behoren tot het internationale gewoonterecht “en dat is meer dan waarop Eleanor Roosevelt ooit heeft durven hopen”, schreef ik in 1998. Dat geldt nog steeds, zij het met de kanttekening dat er nogal wat landen zijn die zich van welk gewoonterecht dan ook niets aantrekken. De Universele Verklaring is intussen vertaald in bijna 350 talen en dialecten en het is het meest geciteerde mensenrechtendocument in de wereld. Noten 1
2 3
4
5
Zie voor de tot standkoming van de Universele Verklaring: Johannes Morsink, The Universal Declaration of Human Rights; Origins, Drafting and Intent. University of Pennsylvania Press, Philadelphia 1999. ISBN 0-8122-3474-X VNForum 1998/4 VNForum 2008/1, C.H. Jansen, ‘Global Gender Gap Report 2007’ De Volkskrant, Nathalie Righton, ‘Filippijnen doen het beter dan Nederland’. 19 november 2008; zie verder: http://www.weforum.org/pdf/gendergap/report2008.pdf Voor een partij als de VVD zou Nederland ook in die richting moeten gaan. Maar in het debat over ontwikkelings-
11
12
13
14
15
16 17
18
19
20
21
samenwerking op 12 november 2008 kreeg de partij geen steun voor dat idee. ‘Van Overkant tot overkant’; onderzoek naar de aard en aanpak van de IOB-evaluatie van het Nederlands Afrikabeleid Bilateraal 1998-2006. IOB staat voor Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie. Alexis Sinduhije (1967) is in Nederland geen onbekende. De vroegere journalist en nu politicus ontsnapte vijf jaar geleden in Burundi aan een aanslag. Zijn vrouw en rwee kinderen weken via de Nederlandse ambassade in Kigali naar Nederland uit waar ze asiel kreeg. Tegenwoordig woont de familie in Monikkendam. De autoriteiten in Burundi hebben zijn oppositiepartij MSD nog niet willen erkennen. Het Amerikaanse tijdschrift Time rekende hem in mei dit jaar tot de 100 mensen met de meeste invloed in de wereld. Global Policy Forum: David Lempert, ‘Forming a Donor monitor NGO’, uit: Policy Innovations, januari 16, 2008 Global Policy Forum: Gil Loescher & Arthur C. Helton ‘NGOs and Governments in a New Humanitarian Landscape’ uit: openDemocracy, June 23, 2003 Kamerbrief inzake evaluatie Afrikabeleid, d.d. 17-102008; Voor werkgeversorganisatie VNO-NCW (en de VVD) gaat dat lang niet ver genoeg. Zij zou de 5,1 miljard euro die gereserveerd is voor ontwikkelingssamenwerking liever anders verdeeld zien zodat het bedrijfsleven daarvan nog meer kan profiteren. zie VNForum 2002/2, C.H. Jansen, ‘Een bijzonder lid van de VN-familie; geschiedenis en structuur van de International Labour Organization’ VNForum 2003/2, C.H. Jansen, ‘The Global Compact en de invloed van het bedrijfsleven op de VN’ Larry Neumeister (AP), ‘NYV trial date claims against Shell’; 9 oktober 2008 Op 7 november 2008 is in Amsterdam ook een civiele zaak gestart door een viertal milieuactivisten tegen Shell. “‘Friends of the Planet Earth’ hoped that winning a case in a Dutch court would force Shell to act more quickly to clean spills and compensate victims - or risk a flood of claims in the Netherlands.” Zie: http://hosted.ap.org/dynamic/stories/E/EU_NETHERLANDS_NIGERIA?SITE= MIBAX&SECTION=HOME&TEMPLATE=DEFAULT Global Policy Forum: Bob Egelko, ‘Chevron Faces Suit Over Nigerian Violence’ uit: San Francisco Chronicle, October 26, 2008 www.business-humanrights.org/categories/Lawlawsuits John Ruggie, Obstacles for Justice and Redress for Victims of Corporate Human Rights Abuse, Oxford University, 3 november 2008 zie VNForum 2008/2, C.H.Jansen, ‘Investeringen, handel en mensenrechten; het rapport John Ruggie’ Zie ook: Business & Human Rights: Opmerkingen van SRSG John Ruggie op een bijeenkomst in Johannesburg op 3 november 2008; en A new Era of World Hunger?; the Global Food Crisis, analyzed by James A. Paul and Katarina Wahlberg, Global Policy Forum 2008 High Level Meeting on Africa’s Development Needs: “State of Implementation of Various Commitments,
VN Forum 2008 - 4
22
Challenges and the Way Forward”; Summary Report. A Response to the World Food Crisis: Smallholder Agriculture, Food Security and Rural Development in Africa. Date and Venue: Monday 22 September 2008, Conference Room 2, UN General Assembly Building. Organizers: FAO, IFAD, WFP, UNDP, UN-NGLS, UNAIDS, Republic of Malawi and the Earth Institute at Columbia University. Wat dat betreft herhaalt de geschiedenis zich. Op de Wereldvoedselconferentie die in 1974 in Rome werd gehouden, werd ook al gezegd dat er geen eenzijdige aandacht besteed moest worden aan de industriële ontwikkeling in de derde wereld maar dat men ook aandacht moest houden voor de landbouw, reden waarom in dat jaar het International Fund for Agricultural Development (IFAD) als 15e gespecialisceerde organisatie van de VN werd opgericht. Zie C.H. Jansen, Macht, recht en markt, 2002 p. 321 ev. Reportage van de Aljazeera-nieuwsdienst op maandag 24 november 2008
15 23
24
25
26
De Volkskrant: Ayolt de Groot, ‘Crisis raakt microkredieten’. 21 november 2008 IPS 18 november 2008: ‘Financiële crisis begint pijn te doen in arme landen’ Op 20 november nam de Veiligheidsraad een door Frankrijk opgestelde resolutie (1843) aan die de troepenmacht versterkt met ruim drieduizend man tot eind december wanneer het mandaat afloopt. In de préambule wordt gesproken van een stevig mandaat: ‘Expressing its strong support to the United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo (MONUC) in its efforts to restore peace in the Kivus.......’ ‘Restore’ gaat dus verder dan ‘peacekeeping’ en betekent dat de troepen mandaat hebben op te treden. Hoe het westen zijn invloed in de Verenigde Naties aan het verliezen is als het gaat om de rechten van de mens kunt u lezen in het hierna volgende artikel van Marloes Geboers: ‘Dalend gezag EU in VN-Mensenrechtenraad noopt tot nieuwe strategieën’.
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948 Preambule Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld; Overwegende, dat terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan en dat de komst van een wereld, waarin de mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek, is verkondigd als het hoogste ideaal van iedere mens; Overwegende, dat het van het grootste belang is, dat de rechten van de mens beschermd worden door de suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen worde om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tyrannie en onderdrukking. Overwegende, dat het van het hoogste belang is om de ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de naties te bevorderen; Overwegende, dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde van de mens en in de gelijke rechten van mannen en vrouwen opnieuw hebben bevestigd, en besloten hebben om sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in groter vrijheid te bevorderen; Overwegende, dat de Staten, welke Lid zijn van de Verenigde Naties, zich plechtig verbonden hebben om, in samenwerking met de Organisatie van de Verenigde Naties, overal de eerbied voor en de inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te bevorderen; Overwegende, dat het van het grootste belang is voor de volledige nakoming van deze verbintenis, dat een ieder begrip hebbe voor rechten en vrijheden; Op grond daarvan proclameert de Algemene Vergadering deze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal, opdat ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap, met deze Verklaring voortdurend voor ogen, er naar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen, en door vooruitstrevende maatregelen, op nationaal en internationaal terrein, deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen, zowel onder de volkeren en Staten die Lid van de Verenigde Naties zijn, zelf, als onder de volkeren van gebieden, die onder hun jurisdictie staan; Artikel 1. Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.
Artikel 2. 1. Een ieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of ande-
16
VN Forum 2008 - 4
re overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging.
2. Verder zal geen onderscheid worden gemaakt naar de politieke, juridische of internationale status van het land of gebied, waartoe iemand behoort, onverschillig of het een onafhankelijk, trust-, of niet- zelfbesturend gebied betreft, dan wel of er een andere beperking van de soevereiniteit bestaat.
Artikel 11. 1. Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend.
Artikel 3. Een ieder heeft recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
2. Niemand zal voor schuldig gehouden worden aan enig strafrechtelijk vergrijp op grond van enige handeling of enig verzuim, welke naar nationaal of internationaal recht geen strafrechtelijk vergrijp betekenden op het tijdstip, waarop de handeling of het verzuim begaan werd. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die, welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
Artikel 4. Niemand zal in slavernij of horigheid gehouden worden. Slavernij en slavenhandel in iedere vorm zijn verboden. Artikel 5. Niemand zal onderworpen worden aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Artikel 6. Een ieder heeft, waar hij zich ook bevindt, het recht als persoon erkend te worden voor de wet. Artikel 7. Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet. Allen hebben aanspraak op gelijke bescherming tegen iedere achterstelling in strijd met deze Verklaring en tegen iedere ophitsing tot een dergelijke achterstelling. Artikel 8. Een ieder heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten, hem toegekend bij Grondwet of wet. Artikel 9. Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, detentie of verbanning. Artikel 10. Een ieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij het vaststellen van zijn rechten en
Artikel 12. Niemand zal onderworpen worden aan inmenging in zijn persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch aan enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft een ieder recht op bescherming door de wet. Artikel 13. 1. Een ieder heeft het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van elke Staat. 2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren. Artikel 14. 1. Een ieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging. 2. Op dit recht kan geen beroep worden gedaan in geval van strafvervolgingen wegens misdrijven van niet-politieke aard of handelingen in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 15. 1. Een ieder heeft recht op een nationaliteit. 2. Aan niemand mag willekeurig zijn nationaliteit
VN Forum 2008 - 4
worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen. Artikel 16. 1. Zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht om te huwen en een gezin te stichten. Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan. 2. Een huwelijk kan slechts worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten. 3. Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de Staat. Artikel 17. 1. Een ieder heeft recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij tezamen met anderen. 2. Niemand mag willekeurig van zijn eigendom worden beroofd. Artikel 18. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften. Artikel 19. Een ieder heeft het recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven. Artikel 20. 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering. 2. Niemand mag worden gedwongen om tot een vereniging te behoren.
17 Artikel 21. 1. Een ieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land, rechtstreeks of door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers. 2. Een ieder heeft het recht om op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten van zijn land. 3. De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering; deze wil zal tot uiting komen in periodieke en eerlijke verkiezingen, die gehouden zullen worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemmingen of volgens een procedure, die evenzeer de vrijheid van de stemmen verzekert. Artikel 22. Een ieder heeft als lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid en heeft er aanspraak op, dat door middel van nationale inspanning en internationale samenwerking, en overeenkomstig de organisatie en de hulpbronnen van de betreffende Staat, de economische, sociale en culturele rechten, die onmisbaar zijn voor zijn waardigheid en voor de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, verwezenlijkt worden. Artikel 23. 1. Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid. 2. Een ieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid. 3. Een ieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld. 4. Een ieder heeft recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen. Artikel 24. Een ieder heeft recht op rust en op eigen vrije tijd, met inbegrip van een redelijke beperking van de arbeidstijd, en op periodieke vakanties met behoud van loon.
18 Artikel 25. 1. Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder begrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil. 2. Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten. Artikel 26. 1. Een ieder heeft recht op onderwijs; het onderwijs zal kosteloos zijn, althans wat het lager en beginonderwijs betreft. Het lager onderwijs zal verplicht zijn. Ambachtsonderwijs en beroepsopleiding zullen algemeen beschikbaar worden gesteld. Hoger onderwijs zal gelijkelijk openstaan voor een ieder, die daartoe de begaafdheid bezit. 2. Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het zal het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle naties, rassen of godsdienstige groepen bevorderen en het zal de werkzaamheden van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede steunen. 3. Aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven. Artikel 27. 1. Een ieder heeft het recht om vrijelijk deel te
VN Forum 2008 - 4
nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst en om deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de vruchten daarvan. 2. Een ieder heeft recht op de bescherming van de geestelijke en materiële belangen, voortspruitende uit een wetenschappelijk, letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft voortgebracht. Artikel 28. Een ieder heeft recht op het bestaan van een zodanige maatschappelijke en internationale orde, dat de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, daarin ten volle kunnen worden verwezenlijkt. Artikel 29. 1. Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is. 2. In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap. 3. Deze rechten en vrijheden mogen in geen geval worden uitgeoefend in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 30. Geen bepaling in deze Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben.
VN Forum 2008 - 4
19
Dick Oosting pleit voor minder opportunistische houding Europa
Dalend gezag EU in VN-Mensenrechtenraad noopt tot nieuwe strategieën door Marloes Geboers
George W. Bush introduceerde de As van het Kwaad. Onschuldiger klinkt de term die de European Council on Foreign Relations (ECFR) bezigt voor landen die niet meestemmen met de EU in de VN-Mensenrechtenraad: de ‘As van Soevereiniteit’ waartoe onder meer gerekend worden: China, Rusland, Noord-Korea, Indonesië, Algerije, Egypte en Oezbekistan. Allemaal landen die in het verleden herhaaldelijk tegen interventies of resoluties aangaande mensenrechtenschendingen stemden. Steeds beriepen zij zich op het principe van strikte soevereiniteit. Uit een recent ECFR-rapport blijkt dat steeds meer landen zich achter leden van deze ‘as’ scharen.1 EU-staten verliezen gezag in de VN-Mensenrechtenraad. Hoe het tij te keren?
Dalend gezag In september van dit jaar verscheen een rapport van het ECFR onder de titel ‘A Global Force for Human Rights, an Audit of European Power at the UN’. Onderzoekers tonen daarin aan hoe zeer het gezag van de EU binnen de VN is gedaald, zowel in de Algemene Vergadering als in de Veiligheidsraad. In tien jaar tijd is steun voor de EU door staten buiten het continent afgenomen van ongeveer 80 procent naar iets meer dan 50 procent. China en Rusland weten zich juist vaker gesteund door andere VN-lidstaten. Met name bij stemmingen over naleving van mensenrechten nam steun voor de EU af. Eind jaren ’90 volgde nog 72 procent van de landen in de Algemene Vergadering het Europese standpunt in mensenrechtenkwesties. In 2007 was dat gedaald naar 48 procent van de 192 lidstaten. Vorig vergaderjaar was er een kleine opleving (55 procent), maar de trend is dalend. Terwijl Rusland zijn steun juist zag stijgen van respectievelijk 59 procent naar 76 procent en China van 41 naar 74 procent.
Er zijn ruim veertig VN-lidstaten die in het afgelopen decennium niet langer met de EU meestemden als het ging om mensenrechtenschendingen en de acties daartegen. In de lijn der verwachting vallen daaronder veel moslimlanden, maar ook landen in Azië, Latijns-Amerika en Afrika stemmen steeds vaker tegen resoluties inzake mensenrechten. Democratieën die de EU niet langer volgen zijn bijvoorbeeld Thailand, Botswana, Zuid-Afrika en Suriname. Zij stemmen vaker mee met Rusland en China. Overigens hebben de Verenigde Staten nog meer steun verloren. Het Amerikaanse stemgedrag werd in 1997 en 1998 gevolgd door 74 procent van de VN-lidstaten, nu nog door 30 procent. Dit laat duidelijk zien dat westerse waarden steeds minder gezaghebbend zijn binnen de VN. Landen in Afrika, Azië en sommige Zuid-Amerikaanse landen willen geen interventies bij humanitaire rampen of genocide. Deze landen verzetten zich tegen aantasting van soevereiniteit van staten door het uitvoeren van sancties op schendingen van internationale mensenrech-
VN Forum 2008 - 4
20
ten. Recente voorbeelden zijn de veto’s van China en Rusland waardoor resoluties tegen Myanmar of Zimbabwe werden verworpen in de Veiligheidsraad.
Machtsverhoudingen Het ECFR ziet geopolitieke machtsverschuivingen als een deel van de verklaring voor de kelderende invloed van de EU binnen de VN, maar het rapport wijst er ook op dat de dalende trend tevens verband houdt met stragieën van de EU. De nadruk op interne afstemming tussen EUlidstaten onderling, vermindert de tijd en energie die nodig is om bij andere staten buiten de EU te lobbyen. Bovendien wordt EU-landen verweten met twee maten te meten. Bijvoorbeeld door schendingen, begaan door de VS, wél door de vingers te zien. Men wijst erop dat de geopolitieke verschuivingen dan ook maar deels de oorzaak zijn van het verminderde gezag van de EU. Het is ook de EU zelf die ‘de architect is van haar eigen ongeluk’, zoals het rapport beeldend beschrijft. Europa heeft niet genoeg gebruikgemaakt van haar overredingskracht. Met maar liefst 1000 interne vergaderingen ‘vergat’ de EU met landen buiten de EU te praten. Dat te veel tijd verloren gaat met interne procedures beaamt Dick Oosting.2 Hij is naast zijn werk als Europees directeur van het International Centre for Transitional Justice (ICTJ), lid van de Europese Raad der Wijzen. Deze is ingesteld om onder meer advies uit te brengen aangaande de concurrentiekracht van de EU.3 De heer Oosting leverde in die hoedanigheid ook commentaar op het ECFR-rapport in wording. Oosting: “Negentig procent van de tijd wordt besteed aan interne afstemming; EU-landen willen als een blok stemmen, dus zo veel mogelijk landen moeten het met elkaar eens zijn. Zo blijft er weinig tijd over om effectief te lobbyen met landen buiten de EU. Een versnelling van interne procedures en sneller beginnen met lobbyen buiten de grenzen van de EU vormt
een van de eerste stappen die de Unie zal moeten nemen. De procedure omtrent een moratorium op de doodstraf in 2007 is naar mijn mening succesvol geweest, omdat men tijdig de druk op ging voeren.”
Oosting: EU is haar eigen vijand Hoeveel invloed de EU zelf heeft op haar gezag? Oosting: “Geopolitieke machtsverschuivingen spelen absoluut een rol, maar feit blijft dat de EU voor een groot deel zelf de oorzaak is van haar dalende gezag. De Unie is ambivalent geweest waar het gaat om eigen mensenrechtenbeleid en haar positie daarin ten opzichte van andere landen. Daarnaast heeft de Unie zich veel te weinig kritisch opgesteld als het ging om beleid van de VS, met name in de war on terror. Ook Europese medewerking aan extraordinary rendition heeft het vertrouwen van veel landen in de EU geschaad. De rendition programma’s van de CIA hielden in dat verdachten van terreur per vliegtuig werden ontvoerd om buiten de VS te worden verhoord, zonder proces of uitzicht op een eerlijk proces. In 2006 kwam aan het licht dat minstens elf EU-landen wisten dat verdachten van terreur door de CIA ontvoerd werden middels illegale vluchten en dat deze ofwel een stop over maakten in de EU ofwel de verdachten verhoorden op zogenaamde black sites in de EU zelf. Zo werd Polen beschuldigd van ter beschikkingstelling van een geheime gevangenis ten behoeve van de rendition praktijken van de CIA.4 Oosting hierover: “Betrokken EU landen bleven de zaak glashard ontkennen. Op zo’n moment wordt de EU zelf haar ergste vijand. EU landen moeten eerlijk zijn in wat ze toelaten. Natuurlijk zou een eerlijke houding ten aanzien van de rendition affaire niet alle problemen oplossen, maar het zou in ieder geval een deel van de onvrede bij andere landen weg kunnen nemen.”
Stemgedrag Gebaseerd op de laatste sessies van de Algemene Vergadering (2006-8) deelt het ECFR-
VN Forum 2008 - 4
rapport de VN op. Breed Europa omvat de 27 EU-lidstaten plus alle landen die min of meer in lijn met de EU stemmen. Deze groep telt 44 staten in totaal die samen 23 procent van de VN vormt. Ze vallen onder de “Liberale Internationalisten” die weer uit drie subgroepen bestaat. De eerste subgroep bestaat uit de VS en haar naaste bondgenoten, waaronder Israël. De tweede subgroep bestaat uit niet-Europese ontwikkelde economieën als Canada en Zuid-Korea. De derde groep bestaat uit Latijns-Amerikaanse democratieën die zichzelf beschouwen als supporters van de VN-mensenrechten agenda. De grootste groep in de Algemene Vergadering is te omschrijven als “Wisselstemmers”. Dit zijn landen die tussen 36 en 50 procent van de stemmingen achter de EU staan. In 2006-7 bestond deze groep uit 85 staten en deze vormden samen 44 procent van de VN-leden. De meeste G77 landen vallen in deze groep. Leden van de Organisation of the Islamic Conference (OIC) zijn ook in deze groep terug te vinden alsmede andere Afrikaanse en Aziatische staten die tegen stemmen of afzien van stemming uit loyaliteit naar de G77. India en Zuid-Afrika zijn te beschouwen als vervreemde opkomende machten, ongelukkig als ze zijn met hun machtspositie binnen de VN. De laatste groep die het rapport noemt, is het kleinst en bestaat uit de eerder genoemde As van Soevereiniteit die het felst gekant is tegen EU-standpunten aangaande mensenrechten. Ze bestaat uit 19 staten die samen 10 procent van de VN-lidstaten vormt. Haar buitenproportionele invloed hangt duidelijk samen met het feit dat China en Rusland in die groep vallen.
Soevereiniteit als ‘wapen’ China en Rusland laten niet alleen een uitgesproken commitment aan soevereiniteit zien, maar ook diplomatieke vaardigheid om invloed uit te oefenen in het VN-systeem. Vanaf de late jaren negentig verloor de EU ongeveer een kwart van de landen die voorheen achter EU-
21
standpunten over mensenrechten stonden aan met name Rusland en China. 41 landen die voorheen meestal achter de EU stonden, stemden niet meer in lijn met de EU. Zij zetten in navolging van Rusland en China steeds vaker het traditionele soevereiniteitsprincipe in als argument om tegen resoluties en interventies in geval van mensenrechtenschendingen te stemmen. Ook culturele en religieuze tegenstellingen tussen landen in het OIC en de EU is een oorzaak van de dalende trend. Alleen Afghanistan, Bosnië en Turkije zijn nog bondgenoot van de EU. Zelfs Latijns-Amerikaanse bondgenoten distantiëren zich vaker van de EU met als achterliggende gedachte daarbij dat zij van mening zijn dat de EU zich niet voor (wil) bereiden op een wereld waarin westerse waarden minder vanzelfsprekend de boventoon zullen gaan voeren. Als de EU en de VS niet voldoende steun kunnen genereren voor internationale acties tegen mensenrechtenschendingen, waarbij nationale soevereiniteit in extreme gevallen overreden moet worden, raakt dat een van de diepste westerse overtuigingen over internationale politiek en internationaal recht. Namelijk het garanderen van interventie als staten hun minimale verantwoordelijkheid ten opzichte van hun burgers niet kunnen of willen nemen. In de Veiligheidsraad staan niet alleen de te nemen acties ter discussie, maar ook de principes waarop acties gebaseerd zouden moeten zijn. Rusland rechtvaardigde haar veto inzake actie met betrekking tot Zimbabwe door te verwijzen naar de definitie van soevereiniteit.
Groeiende weerstand De patronen in stemgedrag in de Algemene Vergadering laten laten zien dat oppositie groeit, aangewakkerd door een groeiende weerstand tegen Europese pogingen om mensenrechten te promoten. De EU heeft Darfur op de agenda van de Mensenrechtenraad weten te houden, maar is weinig effectief geweest op andere
VN Forum 2008 - 4
22
Herziening zetels HRC Verschillende factoren spelen een rol als het gaat om het dalende gezag van de EU binnen de VN: Ambivalentie in het eigen beleid, te trage interne procedures en geopolitieke machtsverschuivingen zijn allemaal factoren van belang. Een meer technische oorzaak is de vervanging van de Commissie voor de Mensenrechten (CHR) door de huidige VN-Mensenrechtenraad die een andere zetelverdeling kent. In de 47 leden tellende Mensenrechtenraad (Human Rights Council, HRC) presteert de EU slecht. Hoewel de CHR onderwerp van veel kritiek was, had de EU samen met bondgenoten in dit orgaan wel een kleine, maar werkbare, meerderheid. Deze meerderheid ging in 2006 verloren bij de eerste verkiezingen voor de HRC. Toen kregen EU-staten en bondgenoten 19 zetels tegenover 27 voor de opponenten. In 2007 probeerden een groep opponenten, aangevoerd door Rusland en China, een stop te zetten op het opvragen van mensenrechtendata van specifieke landen. Europese landen moesten dreigen met terugtrekking uit de HRC om dit initiatief te blokkeren. Rusland en China bonden deels in maar kregen het voor elkaar dat de EU moest stoppen met het monitoren van Belarus en Cuba.
gebieden, met name op dat van de aanpak van racisme. Ook werd de EU door veel VN-leden beschuldigd van het meten met twee maten daarbij wijzend op het falen in de aanpak van mensenrechtenschendingen op eigen grondgebied (zie eerder in dit artikel de affaire rondom de CIA en extraordinary rendition). Ook in de Veiligheidsraad weet de EU zich gefrustreerd door China en Rusland die met hun vetorecht voortdurend progressie in mondiale naleving van mensenrechten in de weg zitten. Meestal wordt een veto niet uitgevaardigd, alleen dreiging is afdoende om de EU terug te laten trekken of over te halen tot een compromis. In 2007 kwam het wel tot een veto van China en Rusland waardoor een resolutie, inzake gewelddadigheden door de regering van
Myanmar, geblokkeerd werd. Ook moest de EU de resolutie aangaande Darfur uitkleden om deze aanvaard te krijgen. In 2007 moest geheel worden afgezien van een resolutie aangaande Kosovo vanwege Russische oppositie. De klap: medio dit jaar wilde de VN wereldwijde financiële sancties tegen de Zimbabwaanse regering invoeren, zowel Rusland als China brachten een veto uit I en de kwestie Zimbabwe werd door Rusland als een overwinning van het soevereiniteitsprincipe gevierd. Dick Oosting haalt de fundamentele verschillen in opvattingen over verantwoordelijkheid om in te grijpen en soevereiniteit aan als een reden voor de EU om juist niet expliciet steeds maar de eigen westerse waarden te verkondigen. Oosting: “De Responsibility to Protect is een mooi ideaal, maar je kunt het niet doordrukken door vanuit een ivoren toren steeds maar te hameren op een resolutie die vanuit een westers initiatief is opgesteld. De EU kan veel meer bereiken door afstand te nemen van westerse landen die ook mensenrechten schenden en door zelf minder ambivalent te zijn. Neem nou de kwestie van migranten die vanuit Afrika naar Europa komen.II Zoiets geeft een slecht signaal af. Alleen door minder opportunistisch te worden, kan de EU weer vertrouwen terugwinnen”, zo zegt Oosting. “Wat ik zo mooi vind aan het ECFR-rapport is dat daarin goed valt op te maken hoe elementair het verschil in opvattingen over soevereiniteit is en het gaat dan niet over goed en kwaad. Dat is hier niet aan de orde. Daarom is het zo belangrijk dat het westen naleeft wat zij zelf uitdraagt.”
Brede coalities De nieuwe benadering die het ECFR-rapport schetst, houdt enerzijds in dat de EU open moet staan voor nieuwe ideeën en nieuwe, brede coalities op het gebied van mensenrechtenkwesties en tegelijkertijd vast moet houden aan haar eigen fundamentele principes over mensenrechten. Geen lichte opgave. Het rapport beaamt dat dit een uitdaging is, maar volgens het ECFR
VN Forum 2008 - 4
heeft deze combinatie van openheid én vastberadenheid het potentieel om VN-politiek om te turnen van polariserende blokpolitiek naar multilaterale samenwerking. Om mensenrechten op de agenda van de Veiligheidsraad te houden, pleit het ECFR ervoor dat de EU brede coalities met andere VN-lidstaten gaat vormen. De EU moet een charme offensief inzetten om Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen terug te winnen. Meer gematigde Islamitische landen zouden hier kandidaat voor kunnen zijn. Door coalitievorming kan druk gezet worden op de Veiligheidsraad in tijden van crisis. De interne cohesie van de EU is groot. Dit moet de EU actief in stand houden, maar ze moet tegelijk meer openheid tonen naar staten buiten de EU. Een panel van Europese deskundige politici moet beleid ten aanzien van de VN evalueren, ontwerpen en implementeren. Zodoende kan men interne coördinatie verbeteren en beleid stroomlijnen. Van daaruit moeten effectieve coalities gevormd worden met de staten die de EU verloren heeft. De EU zou met Jordanië en Senegal samen kunnen werken om OIC-leden over te halen afstand te doen van de harde lijn die zij volgen aangaande mensenrechten en de strikte opvatting van soevereiniteit. Het ECFR komt met stragieën en aanbevelingen om de geschetste doelen te bereiken. Een ervan is het vergroten van wederzijdse transparantie. Zowel de VN als de EU moeten transparanter worden. Te vaak verschuilen regeringen die tegen bepaalde resoluties stemmen zich achter het feit dat ze op goede voet staan met een land dat mensenrechten schendt. De EU kan niet op een geloofwaardige manier eisen dat andere landen transparanter moeten worden als zij zelf niet de hand in eigen boezem steekt. Anders zullen beschuldigingen van dubbele standaarden zeggingskracht blijven houden. De EU zou op mondiaal niveau actiever moeten lobbyen om de eigen strategie aangaande men-
23
senrechten te promoten. Nog een aanbeveling van de ECFR: een onafhankelijk campagnefonds instellen, geleid door NGO’s. Campagnes gefinancierd uit dit fonds moeten in ontwikkelingslanden de focus leggen op mensenrechtenkwesties die spelen, daarbij het beleid van de regering van het betreffende land onder de loep nemend.
Opportunistische houding Net als de Fransen en de Britten met respectievelijk de Francophonie en de Gemenebest van Naties, brede vriendschappelijke coalities vormen op mondiaal niveau, zou de EU met handvatten uit het Cotonou akkoord een coalitie kunnen vormen met Afrikaanse staten en landen uit het Pacifische gebied. Het Akkoord van Cotonou5 legt de samenwerking tussen de Europese Unie en de zogenoemde ACP-landen vast. Onder deze landen bevinden zich Afrikaanse en Pacifische staten, als ook de Cariben. Het is een instrument voor ontwikkelingssamenwerking en regelt de handels- en politieke relaties tussen de EU en haar partnerlanden. Opvallend in het licht van wat Oosting over opportunistisch gedrag van de EU zegt, is dat het ontstaan van een coalitie met ACP-landen minder vanzelfsprekend is geworden nadat sommige Afrikaanse landen in 2007 hun eenzijdige markttoegang tot de EU kwijt zijn geraakt. Daardoor zien zij zich gedwongen om op basis van verregaande vrijhandelsakkoorden te concurreren met landen die economisch veel sterker staan. In 1997 pakte de EU uit met een zogenoemd Groen Boek, dat een nieuw soort relatie met Afrikaanse landen beschreef. Eén van de vernieuwingen was de afschaffing van de handelsvoordelen die aan ACP-landen werden toegekend. De ACP-landen moesten voortaan markttoegang verlenen voor Europese producten. De EU verwees daarbij naar de WTO, omdat het wegnemen van handelsvoordelen in lijn is met een van de hoofdregels van de WTO. Die
VN Forum 2008 - 4
24
stelt dat er géén onderscheid mag worden gemaakt tussen ondertekenaars van WTOakkoorden. Alle leden en hun producten moeten op dezelfde wijze worden behandeld. Maar de WTO heeft altijd toestemming gegeven voor handelspreferenties van de EU voor de ACPlanden. De EU heeft zelf die vrijhandelsakkoorden, en dus een vergaande wederzijdse marktopening, naar voren geschoven als vervanger voor éénzijdige handelsvoordelen.6 Het valt dus maar af te wachten of een brede coalitie met staten buiten de EU er in de nabije toekomst in zit.
Bronnen 1
2
3
4
5
6
Brantner, F., Gowan, R., A Global Force for Human Rights? An Audit of European Power at the UN, European Council on Foreign Relations (ECFR), Cambridge House London, sep. 2008 Dick Oosting is een Nederlandse advocaat die vanaf de jaren zeventig werkzaam is op het gebied van mensenrechten. In de afgelopen drie decennia is hij onder meer nauw betrokken geweest bij missies van Amnesty International en bij beleidsontwikkeling aangaande mensenrechten. Vanaf 1973 leidde hij de eerste grote campagne tegen marteling van Amnesty International. Daarna heeft Oosting vijf jaar gewerkt als secretaris generaal van Amnesty. In 1982 werd hij hoofd van de Nederlandse sectie. Van 1987 tot 1995 werkte hij voor de overheid waar hij zich bezighield met kinderbescherming. Daarna keerde hij terug in de NGO sector, eerst voor VluchtelingenWerk en vanaf 1999 voor Amnesty International als Europees directeur. Begin 2008 voegde de heer Oosting zich bij het International Center for Transitional Justice als Europees directeur. De Europese Raad van Wijzen is een vrij recent opgerichte denktank van de EU. De groep is een initiatief van de Franse president Nicolas Sarkozy. Onderwerpen op de agenda zijn globalisering, klimaatverandering, internationale veiligheid, migratie en de concurrentiekracht van de EU. http://www.spiegel.de/international/0,1518,451349,00. html http://www.11.be/11/index.php?option=com_content& task=view&id=2005&Itemid=213 http://www.globalinfo.nl/content/view/1240/41/
I
II
http://archief.nrc.nl/index.php/2008/Juli/12/Voorpagina/ 01/China+en+Rusland+veto%EBn+sancties+VN+tegen+ Zimbabwe Afrikanen die over zee naar Europa willen migreren, worden al in Afrika of op zee tegengehouden en gedetineerd. Dit gebeurt met Europese patrouilleschepen en helikopters. Dit beleid leidt tot schending van fundamentele rechten van migranten, zo constateerde Amnesty International in juli.
VN Forum 2008 - 4
25
Interview: Ruud Treffers, nieuwe bewindvoerder bij de Wereldbank door Jordy Sweep en Wouter Thiebou
Van 26 oktober tot en met 5 oktober waren de Nederlandse VN Jongerenvertegenwoordigers, Wouter Thiebou (24) en de net verkozen Jordy Sweep (21) in Amerika voor een kennismakingsbezoek aan de VN. Zij brachten daarnaast ook een bezoek aan de Wereldbank in Washington en hadden het voorrecht om Ruud Treffers op zijn eerste werkdag te spreken. Hij is de nieuwe Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank en volgt daarmee oud Rabobank topman en CDA’er Herman Wijffels op. Wouter en Jordy spraken met Treffers over zijn functie, ontwikkelingssamenwerking en jongeren. Meneer Treffers, wat heeft u gedaan voordat u Executive Director bij de Wereldbank werd? Ik heb eerst rechten gestudeerd en heb daarna verschillende banen gehad. Zo heb ik op het ministerie van Financiën gewerkt, bij Buitenlandse Zaken en ben ik budgetadviseur Ontwikkelingssamenwerking geweest. Daarna werd ik waarnemend directeur-generaal Internationale Samenwerking. Na mijn functies als ambassadeur in Suriname en Indonesië keerde ik terug naar Buitenlandse Zaken als directeur-generaal Internationale Samenwerking. Uiteindelijk kreeg ik deze zomer op mijn vakantieadres te horen, dat de huidige Nederlandse bewindvoerder Wijffels geen herverkiezing wilde en werd mij gevraagd of ik interesse had in deze functie. Ik had al een brief van de minister van Financiën liggen van flink wat jaren geleden met dezelfde vraag. Vanwege een kabinetswissel destijds kreeg Eveline Herfkens deze post. In 2002 wilde Ad Melkert vanwege de situatie rondom Pim Fortuyn naar het buitenland en werd hij de bewind-
voerder en daarna werd Herman Wijffels gekozen. Mijn interesse in de functie was gelukkig gebleven en zo werd ik nu dan eindelijk officieel voorgedragen door Wouter Bos en Bert Koenders. Vanaf 1 november ben ik hier 1 van de 24 bewindvoerders van de Wereldbank. Hoe ziet u de relatie tussen de VN en de Wereldbank? Officieel is de Wereldbank ook een VN organisatie. Alleen in zijn identiteit lijkt het er niet op. De VN is een politiek forum en de Wereldbank is meer een soort bedrijf. De sfeer is zakelijker en operationeel werkt de Wereldbank veel efficiënter. Landen bij de Wereldbank heten cliënten, wat goed past bij onze aanpak. Tijdens uw periode bij DGIS lag de focus voor ontwikkelingssamenwerking vooral op Afrika, blijft deze focus ook zo in uw nieuwe functie? Armoedevermindering is erg belangrijk. Daar de grootste armoede nog steeds in Afrika is, zal
26
VN Forum 2008 - 4
dit continent erg belangrijk voor mij blijven. Dankzij jarenlange ontwikkelingssamenwerking is er nu in Afrika een betere basis en een stabielere economie dan 10 jaar terug. Het is alleen zeer de vraag of dit voldoende is om de financiële crisis te overleven. De financiële crisis mag voor ons geen reden zijn om de samenwerking te stoppen.
zondheid en economie. Ook is het van belang, dat we kijken naar de uitgangspositie en kritische factoren in een land en bepalen hoe we dit kunnen ondersteunen. Een brede aanpak is vereist, meer dan alleen ziekenhuisjes bouwen.
Wat vindt u van de manier waarop het Copenhagen Consensus Center (CCC) ontwikkelingssamenwerking benadert (zij meten de verwachte resultaten van vormen van Ontwikkelingssamenwerking en stellen dat hierop de prioriteiten dienen te worden gesteld red.)?
Dit is ook een goed initiatief, maar het heeft veel nadelen. Het grootste nadeel van deze modeldorpen in Afrika is, dat ze slecht repliceerbaar zijn. De dorpen zijn niet binnen een district of aan een overheid gehangen, de dorpen staan op zichzelf. Je moet direct ook de hogere overheid in dit soort projecten betrekken. De duurzaamheid van het Millennium Villages project is dus maar zeer de vraag. Het is allemaal ook erg kostbaar en met de situatie waar het cowboy kapitalisme ons gebracht heeft vandaag, is het zeer de vraag of het economisch rendabel is.
De manier waarop het CCC werkt is interessant maar zij gaan uit van een iets te grote meetbaarheid en maakbaarheid. Ontwikkelingssamenwerking heeft verschillende facetten en niet alles is even goed te pakken in een kosten/baten analyse. Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking richt zich op het overzetten van de historische opbouw van Nederland naar andere landen. Wel moeten we, omdat de situatie vaak wezenlijk verschilt, deze blauwdruk aanpassen en een evenwicht bewaren voor de maximale ontplooiing van het menselijke potentieel. We moeten investeren in (vrouwen)onderwijs, ge-
De Wereldbank is een internationale organisatie die leningen, giften en technische ondersteuning biedt om ontwikkelingslanden te helpen hun plannen voor armoedebestrijding uit te voeren. De financiële steun van de Wereldbank kan worden gebruikt voor veel verschillende zaken, van structurele hervormingen van de gezondheid- en onderwijssector van een land, tot milieu en infrastructuur projecten zoals dammen, wegen en nationale parken. Daarbij stelt de Wereldbank stringente eisen aan haar cliënten: zogenaamde structurele aanpassingen worden vereist, waaronder anti-corruptiemaatregelen en verregaande privatisering van overheidsdiensten. Bron: Wikipedia
Spreekt de integrale aanpak van Jeffrey Sachs met zijn Millennium Villages u meer aan?
Hoe ziet u de rol van de private sector in Ontwikkelingssamenwerking? De private sector kan soms een bijdrage leveren. Dit moet je niet uit de weg gaan. Van belang is dat bedrijven naast winstrendement ook kijken naar het ‘sociaal rendement’. Verantwoord investeren is van belang, terwijl bedrijven de laatste jaren steeds meer investeren op basis van hebzucht. Ik geloof dan ook, dat er een zekere vorm van gereguleerde markteconomie moet zijn. Hoe denkt u jongeren te kunnen betrekken bij de ontwikkelingssamenwerking? Jongeren moeten niet alleen het object zijn van interventie, maar ook mee kunnen denken. De laatste jaren is er een individualiseringstrend ingezet. De wereld is een “global village” geworden. Je moet jongeren direct confronteren met wereldproblemen. Je moet hun dynamiek gebruiken en hun commitment verdienen. Dit is een hele uitdaging, omdat er tegenwoordig veel “doe-het-zelvers” zijn. Jongeren hebben alle-
VN Forum 2008 - 4
maal individuele wensen waar we rekening mee moeten houden. Werkmethodes moeten hier ook op aangepast worden, leiding geven zoals vroeger kan nu niet meer. Het is lastig om de beste manier van jongerenparticipatie te vinden. Zo’n constructie als Jongerenvertegenwoordigers bij de Algemene Vergadering van de VN kan ik mij voorstellen, maar bij de Annual Meetings van de Wereldbank is het lastig dit vorm te geven. Zijn jongeren een doelgroep waar de Wereldbank zich specifiek op richt en hoe denkt u dit een rol te geven binnen de Poverty Reduction Strategy Papers? De Wereldbank hanteert geen doelgroepenbeleid. Als je één doelgroep expliciet benoemt, wil elke groep dat. Wel zou je niet om jongeren heen moeten willen gaan. De PRSP’s gaan over het formuleren van beleid en ontwikkeling en de positie van de meest kwetsbare groepen. Ik ben geen pleiter voor jongeren als aparte afdeling direct in de PRSP’s, aangezien dit zorgt voor isolatie van hun positie. Het moet breder, neem ze mee in de participatie. U begint aan deze functie in een moeilijke tijd met veel uitdagingen ook voor de Wereldbank. Hoe ziet de Wereldbank er aan het einde van uw termijn (in beginsel 2 jaar, red.) uit? Komend jaar is er plaats voor veel discussie en voice & representation. We moeten de verhouding binnen de Wereldbank meer dan marginaal bijstellen, de machtsverhouding zijn scheef gegroeid. Kijk bijvoorbeeld naar de positie van opkomende economieën. We moeten voldoende aandacht blijven geven aan de armoedefocus en moeten ons hier niet van af laten brengen door de financiële crisis. Als je verpaupering in de wereld toelaat zal het zijn weerslag hebben.
27
VN Forum 2008 - 4
28
Corruptie, onbekend, onbemind, alomtegenwoordig door Michel van Hulten1
Essentieel voor elk corrupt gedrag is dat het alleen loont als het onbekend blijft. Dat geldt zowel voor de ‘betaler’ als voor de ‘betaalde’. Dat geldt ook voor hun beslissing(en) genomen op grond van onjuiste maar afgekochte overwegingen. Wordt het wel bekend dan keert een hogere of neven-autoriteit, en de publieke opinie, zich tegen hen. Niemand bewondert iemand die corrupt is. Een algemeen aanvaarde definitie van het sociaal-economische verschijnsel dat we meestal aanduiden als corruptie, is er niet. De kortste en vermoedelijk meest gehanteerde definitie luidt dat er sprake is van corruptie als publiek verworven bevoegdheid (macht) wordt ingezet voor het verkrijgen van privaat voordeel. ‘Publiek verworven macht’, door verkiezing als politicus op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau van gemeenteraadslid tot lid van het Europees Parlement, of door benoeming als (semi-)ambtenaar in een functie ter behartiging van het algemeen belang, of door benoeming of verwerving van een leidinggevende post in een commercieel bedrijf of een organisatie zonder winstoogmerk. Een gemeenschappelijk kenmerk van al die functies is dat ze ‘macht om te beslissen’ met zich meebrengen. Overal waar gezag en macht bestaan kan een gezagsdrager of machthebber afwijken van wet en regel, en dat doen ten eigen voordeel. En overal gebeurt dat ook. Des te meer naarmate er minder controle op machtsuitoefening bestaat. Controle die zo nodig resulteert in sancties. Publiekelijk en privé wordt veelal corrupt gedrag veracht en veroordeeld. Maar die uitspraken hoeven niet in overeenstemming te zijn met het feitelijke gedrag.
Het ‘privaat voordeel’ moet niet gezien worden uitsluitend in de vorm van de bekende ‘bruine envelop met geld’ die onder tafel van eigenaar wisselt. Het kan even goed een onterecht verleende vergunning zijn, of een ‘gekocht’ diploma, of betere cijfers op een rapport, of de verkrijging van sexueel genot (merkwaardig genoeg is dat laatste niet te vinden in de lijst van corrupte ‘voordelen’ opgenomen in de VN AntiCorruptie Conventie van 2003).
De omvang van corruptie Alle kennis over de omvang van corruptie is op zijn best gebaseerd op ‘giswerk’, op veronderstellingen gevoed door de weinige feiten die we op het spoor komen, op onvolledige informatie, op vermoedens en indirecte gegevens. Iedereen praat erover, niemand weet er het fijne van. Corruptiebetalingen worden nergens geboekstaafd. Hoe weinig er bekend is blijkt ook uit de cijfers die gegeven worden voor het totaal aan corrupte betalingen in de gehele wereldeconomie bij elkaar geteld. Tot voor kort noemde de Wereldbank nogal eens het bedrag van 50 miljard dollar per jaar. Uitgangspunten voor de Bank waren: – betaling van smeergelden in de orde van grootte van 5 procent van het bestede bedrag
VN Forum 2008 - 4
(een conservatieve schatting, nu corrupte betalingen in de orde van grootte van 10 à 20 procent meer en meer gebruikelijk worden), en – een geschatte omvang wereldwijd van alle, immers corruptie-gevoelige, directe buitenlandse investeringen plus een import in ontwikkelende economieën van US$1.000 miljard. Dat levert een totaalbedrag aan kosten van corruptie in de wereld op van ongeveer US$50 miljard per jaar. Dat niet alle handel en investeringen erdoor getroffen worden kan deze schatting wat verlagen, maar het mogelijk veel hogere percentage weegt daar weer ruimschoots tegen op. Rond 2000 verhoogde de Wereldbank zijn berekening/schatting naar US$400 miljard en in 2005, op grond van nieuw onderzoek en nieuwe berekeningen, en een wat andere benadering, tot een nieuw totaal bedrag per jaar aan smeergelden van 1 triljoen dollars, 1000 miljard, ofwel een 1 met 12 nullen. Dat is twintig keer meer dan het tien jaar eerder genoemde getal. Hoe onzeker de Wereldbank ook over dit jongste getal is, moge blijken uit de publicatie die meldde dat het werkelijke bedrag ligt tussen 600 en 1500 miljard. Dit bedrag krijgt meer perspectief doordat de Wereldbank tegelijkertijd de omvang van de totale wereldeconomie (dat is dus veel meer dan de eerder genoemde investeringen en importgegevens) schat op 33 triljoen dollar gebaseerd op economische gegevens uit de jaren 2001-2002. Dan zou dus 3 à 4 procent verborgen zitten in smeergelden. Intussen is de wereld-economie aanzienljk gegroeid. Op 11 april 2008 publiceerde de Wereldbank een totaal cijfer voor de gehele wereldeconomie van US$48,4 triljoen. Bij gelijkblijvende relateve omvang aan corrupte betalingen zou dat resulteren in een bedrag van US$1,5 triljoen met opnieuw een grote voorzichtigheidsmarge erom heen.
29
Iets wat nogal eens over het hoofd wordt gezien is dat corruptie door investeerders ook gezien wordt als een belasting. De econometrist Shang Jin-Wei van de Harvard-universiteit stelde op grond van zijn onderzoek naar het effect van corruptie op buitenlandse investeringen dat, als de corruptie in Singapore zou toenemen tot het peil van Mexico, dit hezelfde effect zou hebben als een verhoging van het belastingtarief voor buitenlandse investeerders met tenminste 21 procent. Onderzoek wees uit dat in Mexico per jaar en per huishouden gemiddeld 6,9 procent van het inkomen betaald wordt aan smeergelden. Omdat investeerders dat risico in Singapore niet lopen, is het duidelijk waarom investeerders graag naar Singapore gaan. Voor Oeganda hanteert de Wereldbank een gelijkwaardige aanname voor bedrijfskosten van investeerders die er door smeergeldbetalingen met gemiddeld 8 procent omhoog gaan. Hoewel een individueel bedrijf of ondernemer eventueel nog wel voordeel kan behalen door om te kopen, voor de totaliteit van de economie in dat gebied of in die bedrijfstak resulteert omkoping altijd in verlies. Betaling van steekpenningen heeft een marktverstorende in plaats van een marktbevorderende werking. Alle ondernemers hebben er belang bij dat die marktverstoring niet optreedt. Daarom is het ook eigenlijk onbegrijpelijk dat het niet de bedrijven zelf zijn die campagne voeren gericht op bestrijding van corruptie. Het feitelijk betaalde ‘smeergeld’ zelf is dan nog een betrekkelijk klein probleem. Betaling van 5 of 10, of zelfs van 20 procent extra, blijft een kleinigheid, vergeleken met het echte probleem dat als gevolg van de betaling van smeergelden, investeringen in de orde van grootte van honderden of zelfs duizenden miljoenen euros of dollars plaats vinden op de verkeerde locatie, op een verkeerd moment, tegen een verkeerde want te hoge prijs, met kwalitatief minderwaardig materiaal, met kwalitatief te gering geschoolde en dus de ‘verkeerde’ mensen, met ontbrekende of tekortschietende ‘after sale service’.
30
Bekend zijn ook de voorbeelden van helemaal niet uitgevoerde werken of niet geleverde dienstverlening.
Misvattingen Rond het verschijnsel ‘corruptie’ leven vele misvattingen. 1. Ontvangers én betalers Corruptie is in ruil voor een beloning gebruik maken van publieke macht voor particuliere verrijking. Overal ter wereld wordt geklaagd over politici en ambtenaren die steekpenningen aannemen, die zichzelf privé verrijken ten koste van de gewone burger, ten koste van werknemer en ondernemer, consument en producent, huurder en pachter, aanvrager van een vergunning om iets te mogen doen, of van een ontheffing van een plicht om iets te laten. In al die gevallen kun je spreken van misbruik van macht ten eigen bate. De klagers vergeten dat noodzakelijkerwijze er ook betalers moeten zijn die baat hebben bij dat misbruik maken van macht. Betalers die ervan uitgaan dat ‘een cadeau’ aan een politicus of ambtenaar een profijtelijke voorkeursbehandeling en dus winst kan opleveren. Let op, het gaat steeds over ambtenaren én politici. Er wordt nogal eens gedacht dat het betalen van smeergelden vooral iets is van ambtenaren, maar vergeet de politici niet! Dit verschijnsel raakt overal zowel ambtenaren als politici. Iedereen die corruptie wil bestrijden en integriteit van bestuur wil bevorderen moet zich realiseren dat het niet alleen erom gaat te voorkomen dat politici en ambtenaren ten onrechte giften aannemen, maar dat ook de bron van die giften gestopt dient te worden. Overal ter wereld blijkt steeds weer opnieuw dat het aannemen van steekpenningen algemeen publiekelijk wordt veroordeeld, maar dat het betalen van steekpenningen door velen als oirbaar wordt erkend: ‘Je moet wel, wil je de strijd met je concurrenten niet verliezen’.
VN Forum 2008 - 4
Iedereen zou voor zichzelf moeten nagaan wat de eigen houding is. Vindt u ook dat het omkopen van politici en ambtenaren wèl fout is, maar het door u omkopen van die functionarissen niet? Met andere woorden als het om je eigen voordeel gaat, mag je dan wel een politicus omkopen? En als je ziet dat anderen het doen, wil je dan wel ‘moord en brand’ schreeuwen en het aan iedereen bekend maken? 2. Afpersing Velen gaan nog een stap verder. Zij verwijten politici en ambtenaren niet alleen dat zij maar al te graag steekpenningen aannemen. Zij stellen dikwijls ook dat die bestuurders van de maatschappij erom vrágen omgekocht te worden. Een geluid dat nogal eens uit ondernemerskringen opklinkt. De schuldvraag verschuift van degene die betaalt naar degene die afperst en ontvangt. Opnieuw op grond van de stelling: ’Je moet wel want als je niet betaalt kom je op achterstand te staan’. Dat vragen om een cadeau kan incidenteel of algemeen zijn. Algemeen aanvaard is bijvoorbeeld in Pakistan dat elke rekening uitgeschreven voor de overheid verhoogd wordt met 7 procent, een cadeau aan de ambtenaar en/of politicus voor het voorrecht een product of dienst te mogen leveren. Uiteraard komen daar dan weer incidentele extra betalingen bovenop om te bedanken voor behaalde voordelen. Tegenover dit verschijnsel staat de ervaring dat in iedere maatschappij ook publiekelijk of besmuikt bekend is welke ambtenaar of politicus open staat voor transacties waarbij wederzijds cadeaus worden gegeven. Met andere woorden wie in het Bestuur corrupt is. Het cadeau van de burger kan ook een vliegreisje zijn, of een vakantie, of een kistje wijn, of een avondje uit, tot en met bordeelbezoek aan toe. Een cadeau is lang niet altijd een envelop met geld. De cadeaus van een politicus of ambtenaar komen
VN Forum 2008 - 4
dikwijls helemaal niet in de vorm van geld maar bestaan uit het verlenen van prioriteit in de behandeling van een aanvraag, of de toewijzing van een contract, beurs of arbeidsovereenkomst, of de benoeming in een commissie, of in een ambt dat geld of privileges oplevert. Niet iedereen heeft evenveel kans cadeaus te krijgen. De eventuele betaler zoekt zijn “prooi”, zoekt de politicus/ambtenaar waarvan ‘iedereen’ wel weet dat die bereid is voor ‘een cadeau’ regels te overtreden (‘die bekend staat als corrupt’), en dat hij of zij wat heeft weg te geven omdat hij of zij bepaalde bevoegdheden heeft. De reputatie die een ambtenaar of politicus geniet is dan ook van grote betekenis. Dat geldt trouwens ook voor die burgers die gemakkelijk bereid zijn te betalen. Sommigen zullen nooit benaderd worden met een ‘voorstel’ omdat de eventuele afpersers of omkopers weten dat zij (die ambtenaren of politici) daarvoor niet toegankelijk zijn. Zo is ook van sommige bedrijven bekend dat daar voor steekpenningen geen kas wordt gehouden. Zij lopen minder afpersingsrisico. 3. Smeermiddel Velen denken dat het betalen van steekpenningen nodig is om de maatschappij beter te laten functioneren. Zij denken dat zonder het geven van een cadeautje van tijd tot tijd (bijvoorbeeld elk jaar rond Kerstmis en Nieuwjaar), of incidenteel (denk aan een ambtenaar of politicus die gaat trouwen of die een kind krijgt), de afsluiting van een contract voor de leverantie van een product of een dienst, wel eens aan de eigen deur voorbij zou kunnen gaan en anderen toevallen. Voor het eigen bedrijf is dat dan een schadepost, het betekent marktverlies waar geen enkel bedrijf op zit te wachten. Voor ondernemers die willen leveren zijn die cadeautjes een kostenpost waarmee bij voorbaat al rekening wordt gehouden. Producten en dien-
31
sten kosten daardoor onnodig meer dan economisch noodzakelijk is, want die cadeaus zitten uiteraard al wel in de begroting. Als corruptie puur economisch beoordeeld wordt brengt het macro-economisch alleen maar schade aan, ook al kan het micro-economisch voor de betalende ondernemer of client winst betekenen. Zij halen immers een gewenste transactie binnen die – indien beoordeeld op puur zakelijke gronden – eigenlijk naar iemand anders had moeten gaan. Daardoor wordt schade toegebracht aan individuele bedrijven en ondernemers, aan de nationale eonomie en aan de wereldeconomie. Onder invloed van de betaling van smeergelden nemen de kopers (De politici? De ambtenaren?) namelijk niet het beste besluit, maar een inferieure beslissing. Niet de beste producent wint en niet het beste product wint, maar diegene die bereid is het meeste ‘te schuiven’. Die extra betalingen komen uiteraard toch ergens in de economie terecht en zijn daarom macro-economisch een last, ofwel voor de belastingbetaler ofwel voor de consument. 4. Zondig Alleen al het feit dat zowel betaler als ontvanger van steekpenningen hun onderlinge gedrag geheim willen houden (en daar ook dikwijls in slagen) laat zien dat zulk gedrag als onbetamelijk wordt gezien. Daarom zien velen corruptie als een ethisch probleem, een gedragsprobleem. En noemen het ‘zondig’. Een probleem dat met persoonlijke ‘bekering’ kan worden opgelost. Een dergelijke opvatting is niet verwerpelijk. Maar is ook niet voldoende, het miskent het economisch belang van een corruptievrije maatschappij. Het miskent ook dat betaling van steekpenningen altijd plaats vindt binnen een bepaalde maatschappelijk context. Het is een structureel probleem in maatschappijen waar het handelen van overheid en onderdanen niet doorzichtig is, waar de wet niet wordt nageleefd, en de naleving niet wordt gecontroleerd.
32
Opvallend is in recente ontwikkelingen in het bedrijfsleven (en in de maatschappij als geheel) dat ethiek weer belangrijk is voor het bedrijfsgedrag. Normen en waarden worden gezien als essentiële voorwaarden en kenmerken voor de goede kwaliteit van burgerschap en ondernemerschap. De begrippen ‘people, planet, profit’ worden nu in ondernemingen over de gehele wereld gekoesterd en dikwijls genoemd in hun jaarverslagen. Zij benadrukken dat het in een bedrijf niet alleen gaat om de winstgevendheid (‘profit’) maar dat bedrijven evenzeer rekening dienen te houden met de belangen van mensen in onze maatschappij (‘people’, hun personeel, bestuurders, aandeelhouders, klanten, omwonenden, enz.) en met de wereld om ons heen (‘planet’, zuinig met grondstoffen en energie, zorg over klimaat, voorkomen van afval, verwerken van vuil), dat wil zeggen dat sociaal en ecologisch verantwoord gedrag nu ook als belangrijk wordt benoemd naast het behalen van winst. Wie de ‘zondigheid’ van corruptie benadrukt kijkt vooral naar individuele en persoonlijke verbetering van gedrag. Slecht ondernemerschap (in morele zin) moet dan verbeterd worden. In Kameroen lever ik momenteel een bijdrage aan een programma dat onder de titel gaat Change Habits, Oppose Corruption - CHOC. Als acronym een interessante vondst. Maar het richt de aandacht te veel op de individuele gedragsverandering en te weinig op het systematische karakter van de bestaande corruptie in het land. Wie naar de economische betekenis kijkt van corrupt gedrag, richt zich meer op de hele structuur van maatschappij en economie en op de voorwaarden die binnen die structuur bestaan om corrupt gedrag te voorkomen en te bestrijden. Ook dan wordt ondernemerschap beoordeeld op zijn kwaliteit, maar ‘slecht’ is dan niet iets zondigs, maar iets dat economisch nadelig uitwerkt. Ontslag van corrupte ministers (zoals recentelijk ook in Kameroen, blijft nodig en nuttig. Maar wezenlijke veandering valt pas te
VN Forum 2008 - 4
bereiken als de gelegenheid corrupt te worden of te zijn uit de bestuurssystemen wordt gehaald. Anders wordt zelfs de meest integere nieuw-benoemde binnen de kortste keren ook corrupt. Corruptie is een economisch fenomeen met een ethische uitstraling. 5. Armoedebestrijding Een veel gegeven verklaring voor het verschijnsel corruptie is de armoede in de wereld. Is zo’n verklaring bevredigend? Hoe komt het dan dat politieke leiders als Suharto in Indonesië, Mobutu in Congo, en Abacha in Nigerië, maar ook Kohl in Duitsland en Mitterrand en Chirac in Frankrijk, zo diep in steekpenningen-affaires verwikkeld zijn of waren? Of denk aan wat recent bevestigd werd over betalingen aan Prins Bernhard in ruil voor zijn assistentie bij de verkoop van militair materieel. Bij hen is toch van armoede geen sprake? Ik ken veel studies die gewijd zijn aan de samenhang tussen armoede en corruptie. Slechts weinig die bestuderen de samenhang tussen rijkdom en corruptie. Is dat minder gewenst? Zou de Quote 500 eens op die aspecten doorgelicht kunnen worden? De uitleg die zich op individuele armoedebestrijding beroept, wordt vooral gegeven door hen die een scherp oog hebben voor corruptie bij het lager uitvoerend personeel in overheidsdienst, met name lagere bureau-ambtenaren, politieagenten, douaneambtenaren, militairen, onderwijzers, opnamepersoneel in ziekenhuizen, conducteurs, parkeerwachters, vuilnisophalers, enz., die op het uitvoerende vlak dikwijls over goede mogelijkheden beschikken om naar eigen inzicht tot conclusies te komen die voor ondernemers en burgers van belang zijn en die dus een zekere waarde hebben. De uitleg die dan gegeven wordt is dat zij slecht worden betaald en dat ze daarom wel moeten leven van wat zij ook aan steekpenningen kunnen ontvangen. In die uitleg past dan dat dit probleem nog verergerd kan worden als niet alleen hun salarissen laag zijn, maar ook nog eens niet op tijd worden uitbetaald.
VN Forum 2008 - 4
Onderzoek naar de invloed van de hoogte van het inkomen dat iemand geniet, toont echter in voldoende mate aan dat deze uitleg niet juist is. Laag betaald wil bepaald niet automatisch zeggen dat iemand dan dus ook corrupt is. Van veel groter belang om corruptie op lager niveau in allerlei hierarchieën te voorkomen of te bestrijden is de helderheid en doorzichtigheid van de besluitvorming, en de controle die uitgeoefend wordt op de toepassing van regels en voorschriften. Op tijd betalen van salarissen is een belangrijke randvoorwaarde om het zelf heffen van inkomsten te voorkomen. Recent onderzoek levert aanwijzingen dat groeiende corruptie samen hangt met groeiende afstand tussen de hoogste en de laagste inkomens in een maatschappij. 6. ‘Kleine’ corruptie In het OESO-verdrag gesloten ter bestrijding van corruptie, is ruimte gelaten voor burgers en bedrijven om zogenaamde ‘facilitaire betalingen’ te doen. Geoorloofd is een kleine extra betaling aan een functionaris om een transactie die rechtmatig toch al gedaan moet worden, wat sneller of gemakkelijker te laten verlopen. Hét voorbeeld dat dan altijd gegeven wordt is de transporteur van verse groenten die een grenscontrole op de lading in zijn vrachtauto of in zijn schip, kan bespoedigen door de douaneambtenaar een klein bedragje toe te stoppen. De kans dat die groenten dan nog steeds vers zijn op het moment dat die hun markt bereiken wordt er aanzienlijk groter door. De vooronderstelling luidt dat zonder die ‘facilitaire betaling’, die vrachtauto of dat schip wellicht wel drie dagen vastgehouden wordt, zodat de lading bederft wat leidt tot groot financieel verlies. Iedereen kent uit zijn eigen omgeving wel soortgelijke voorbeelden. Even geholpen worden zonder in de rij te hoeven staan. Een brief beantwoord krijgen zonder dat die eerst een tijd onderaan de stapel blijft liggen alvorens te worden afgewerkt. Een bekeuring die verscheurd wordt omdat er altijd wel een argument gevon-
33
den kan worden waarom die niet had moeten worden uitgeschreven. Onderzoek in Kenya wees uit dat een Kenyaan gemiddeld 113 euro per maand betaalt aan smeergelden, ongeveer eenderde van een gemiddeld maandinkomen. Gemiddeld komt een Kenyaan 16 keer per maand in een situatie terecht waarin hij iemand ‘moet’ omkopen, 10 van de 16 keer gaat het dan om een politieagent. Kenyaanse bedrijven zetten gemiddeld 3 procent van hun omzet opzij om de overheid en elkaar om te kopen. ‘Kleine’ corruptie is voor velen hinderlijker dan grote corruptie. Burgers verafschuwen het als voor allerlei dienstverlening van overheden kleine extra’s betaald moeten worden. ‘Kleine’ corruptie tiert welig in de lagere rangen van organisaties, waar op hoger niveau ‘grote’ corruptie in ambtenarij en onder politici heerst. Als lagere ambtenaren, politici en werknemers zien dat hogere politici en ambtenaren en de grote bazen, grote cadeaus in eigen zak steken, komt allicht de rechtvaardiging op dat men ook wel een graantje wil meepikken. Een chef die meedoet aan het binnenhalen van grote omkoping, kan moeilijker optreden tegen ‘kleine’ corruptie binnen zijn eigen dienst of politieke partij. 7. Cultuur Geschenken horen bij relaties tussen mensen. Je geeft en ontvangt cadeaus op verjaardagen, met Sinterklaas of Kerstmis, bij heuglijke gebeurtenissen, bij een benoeming of afscheid. Iedereen ziet wat je geeft of krijgt. Die openheid is van groot belang. In vele culturen is het geven van geschenken een onderdeel van het betaalverkeer. Als je in Afrika een dorpshoofd een geschenk geeft, dan is dat zichtbaar voor alle dorpelingen, die ook allemaal mee profiteren van zo’n geschenk. Als je van hen een geschenk krijgt gebeurt dat ook open en zichtbaar voor iedereen. Een openlijk gegeven geschenk legt ook een zekere verplichting op de ontvanger. Je toont je erkentelijkheid een volgende keer door
VN Forum 2008 - 4
34
een retourgeschenk en je deelt het ontvangen geschenk met je familie en vrienden. In ons dagelijks leven gaat het eigenlijk niet anders. Je geeft en je ontvangt op verjaardagen en bij huwelijken en geboortes. Kijk ook naar wederzijdse staatsbezoeken van regeringsleiders en staatshoofden met hun geschenkenuitwisseling. Corrupte betalingen, steekpenningen, zijn ook geschenken, maar zij gaan in het verborgene. Hooggeplaatste politici en ambtenaren in vele landen bouwen grote fortuinen op dank zij de steekpenningen die ze ontvangen. De waarde van Mobutu werd geschat op bedragen tussen de 2,5 en 6 miljard dollar, die van Chiluba op 5 miljard dollar, de Suharto-familie is geschat op een totaal bezit van 86 miljard gulden (1998). Houphhouet-Boigny, oud-President van Ivoorkust, was bij zijn overlijden vermoedelijk een van de honderd rijkste mensen ter wereld. Soms is het bezit van de dictator meer waard dan de totale staatsschuld. 8. ‘Vriendendiensten’ Van wezenlijk belang is of je alleen ‘attent’ wil zijn of dat je gift een zekere bedoeling heeft, namelijk de bedoeling door nu met een geschenk te komen, op een later moment te kunnen rekenen op een tegengift. De intentie is van grote betekenis. Gaat het om een ‘vriendendienst’ of is het een ‘investering’? Dit is het dilemma van het aangeboden kopje koffie. Is dat het begin van een ‘omkooptraject’ of is het louter een attentie? Mensen als vriend hebben is ook een cultuurverschijnsel. Maar kun je vriendschap ‘kopen’ met cadeaus? Is echte vriendschap niet ook gebaseerd op eerlijkheid en openheid? Mag vriendschap ten koste gaan van een correcte levenshouding? Elkaar een cadeau geven is dikwijls een teken van vriendschap. Het moet niet ‘verworden’ tot een verleiding om publiek toegekende macht en invloed te misbruiken voor eigen particulier gewin.
Hoe corruptie te bestrijden? Repressie Corruptie kan bestreden worden. Een eerste vereiste is dat de wet wordt gehandhaafd en dat opsporingsinstanties en rechters hun werk goed doen. Zij moeten luisteren naar signalen uit de maatschappij (‘klokkenluiders’, ongelooflijk zoals dit onderwerp in de Nederlandse maatschappij een taboe-onderwerp is, en zoals klokkenluiders bescherming missen), eigendomsrechten beschermen en de media hun werk laten doen in alle vrijheid. Onderzoeksjournalistiek moet bevorderd worden. ‘De trap moet van bovenaf worden schoongeveegd’, dat wil zeggen dat het weinig betekenis heeft om een uitvoerende ambtenaar met een klein inkomen aan de basis van de overheidspyramide aan te pakken als niet ook zijn hoogste chef onderworpen wordt aan eisen van naleving van de regels, controle, transparantie en verantwoording. Voor bedrijven geldt hetzelfde. In toenemende mate zien we nu dan ook dat toppers in het bedrijfsleven persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor hun verrichtingen in dienst van hun bedrijven. Niet langer gaat alleen de klerk de zaak uit. Preventie Regels moeten bekend en duidelijk zijn. Dat wordt ook bevorderd door heldere en doorzichtige besluitvorming. Begrotingen moeten helder, specifiek en ondubbelzinnig zijn en duidelijk maken welke belangen worden gediend. Uitgaven worden gecontroleerd en verantwoord. Betalingen worden geadministreerd en verantwoord met betalingsbewijzen die opgeslagen worden en die in overeenstemming moeten zijn met ingediende rekeningen. Jaarverslagen zijn er om helder te maken wat er is gebeurd, niet om te verbloemen wat de feiten zijn. De financiering van politieke partijen moet niet alleen gegarandeerd zijn. Ook dient bekend te zijn wie, met welke bedragen, de politieke partijen financieren. Deze maatregelen hebben vooral een preventieve werking.
VN Forum 2008 - 4
Preventie, het voorkomen van smeergeldbetalingen, heeft meer effect dan repressie, vervolging en strafoplegging achteraf. Transparantie Het woord ‘transparantie’ klinkt meer en meer in de strijd tegen corruptie. Openbaarheid van bezit en inkomen van leidinggevenden in het bedrijfsleven en in organisaties zonder winstoogmerk, en van politici en hogere en hoogste ambtenaren in het openbare leven heeft een goede werking. Pas als het jaarlijks inkomen en de stand van het bezit bekend is, kan geconstateerd worden of er wellicht een niet geautoriseerde geldstroom richting autoriteiten plaats vindt. Dat immers zou kunnen duiden op niettoegestane betalingen voor niet-geoorloofde handelingen en machtsmisbruik. Voor alle corruptiebestrijding en integriteitsbevordering is het van wezenlijke betekenis dat alle burgers hierbij betrokken zijn. Burgerinitiatieven moeten worden aangemoedigd. Niemand beter dan de bedrijfseigenaren en -directeuren zelf kunnen een einde maken aan het betalen van steekpenningen door hun bedrijven. Niemand beter dan de werkers zelf kunnen de werkvloer reinigen van smeergelden. Niemand beter dan politici en aangestelden kunnen het algemeen belang beter dienen zonder open te staan voor corrupt gedrag. Eenieder kan ook zelf ‘klokkenluider’ zijn. Dat helpt preventief en repressief. Iedereen moet dan wel kunnen rekenen op bescherming.
1
© Michel van Hulten Buitenplaats 49, 8212 AB Lelystad, Nederland Tel. 0320-221279, e-mail:
[email protected] (zie Michel van Hulten, Corruptie, onbekend, onbemind, alomtegenwoordig, uitg. Boom, Amsterdam, 2002, 267 pp., persoons- en bedrijfsnamen-register, ISBN 90 5352 854 7, NUR 740,160). Alleen tweedehands nog te koop. Zie voor meer informatie: www.corruptie.org, www.vanhulten.com/michel
35 Dr. Michel van Hulten (1930), Sociograaf van Universiteit van Amsterdam, 1962 dissertatie UvA. Oud-Lid Tweede en Eerste Kamer en Staatssecretaris Verkeer en Waterstaat in het kabinet Den Uyl 19731977. Daarna in velerlei functies werkzaam in en voor Derde Wereld in Mali (EuroActionAcord), Den Haag (BuZa), New York, Burkina Fasso, Djibouti, Maleisië, Singapore, Brunei Darussalam (UNDP), Washington (WB). Mede-oprichter en Personal Member van Transparency International. Momenteel lector Governance Saxion Hogescholen, Academie Bestuur en Recht, Enschede, en Integriteitsadviseur van de Regering van Kameroen. Lector Governance SAXION Hogescholen
VN Forum 2008 - 4
36
Worstelen met VN-millenniumdoelen Het gaat beter met de wereld, doch slechter met Afrika ten zuiden van de Sahara door Luc Bonneux1
Aan het begin van deze eeuw stelden de leden van de Verenigde Naties zich ten doel gezamenlijk ontwikkelingslanden te willen helpen bij onder meer hun strijd tegen armoede en honger, kinder- en moedersterfte, HIV/AIDS, malaria en andere ziekten, en bij verbetering van het onderwijs, bevordering van gelijke rechten voor mannen en vrouwen, bevordering van duurzame ontwikkeling, het tegengaan van verlies aan natuurlijke bronnen en bij verbetering van het leven in de sloppenwijken. De meeste doelen zouden in 2015 moeten worden gehaald. Dat zal naar verwachting echter maar ten dele lukken. Sommige gebieden zijn er inmiddels slechter aan toe dan voorheen. Alle 191 VN-lidstaten hebben aangegeven dat ze de millenniumdoelen, ofwel de United Nations Millennium Development Goals (MDG) willen bereiken. De United Nations Millennium Declaration, ondertekend in september 2000, verbindt de leden hieraan. De Millenniumdoelen zijn samen te vatten in een achttal doelen (zie kader). Hier vooral aandacht voor moeder- en kindersterfte, omdat die gemakkelijk kan worden bestreden door verbeterde zorg. Demografisch zijn het de belangrijkste determinanten van een korte levensverwachting.
Kindersterfte Jaarlijks sterven een tiental miljoen kinderen voor hun vijfde verjaardag. Hun dood had veelal gemakkelijk kunnen worden voorkomen door eenvoudige en goedkope vaccinaties of behandelingen. In 2008 bleek dat van de 68 voor dit programma uitverkozen (‘prioritaire’) landen er 52 niet in staat waren om de vierde doelstelling, het sterftecijfer van kinderen jonger dan vijf jaar met twee derde terugdringen tegen 2015, te halen. Van deze 68 landen liggen 38 in Afrika ten zuiden van de Sahara. De kindersterfte is de kans om te overlijden voor de vijfde verjaardag. Al deze 38 landen hadden een kindersterfte hoger dan vijf procent en 36 hadden een kindersterfte
hoger dan tien procent. Tien landen zijn sinds 1990 achteruit gegaan en 20 hebben geen vooruitgang geboekt. AIDS, burgeroorlog en roofbewind wedijveren als hoofdoorzaak. In NoordAfrika is daarentegen wel grote vooruitgang geboekt en zullen de millenniumdoelen worden gehaald. In Egypte en Marokko daalde de kindersterfte van 9 procent in 1990 naar 3,5 procent in 2006. Alle Latijns-Amerikaanse landen doen het nog beter, de prioritaire landen aldaar hebben sinds 1990 de kindersterfte overal minstens gehalveerd, en vaak meer. Azië heeft ook grote vooruitgang geboekt. China sluit zich aan bij de eerste wereld, met nog een kindersterfte van 2,4 procent. In Indonesië daalde de kindersterfte van 9 naar 3,4 procent, Nepal van 14 naar 6 procent, in Laos van 16 naar 8 procent en in Bangladesh van 15 naar 7 procent. Slechts twee Aziatische landen hebben nog een kindersterfte van boven de 10 procent: Afghanistan (26 procent) en Myanmar (10,4 procent). Cambodja, India en Pakistan zullen de millenniumdoelen bij het huidige tempo echter evenmin halen.
Moedersterfte Jaarlijks sterft een half miljoen vrouwen bij de geboorte van hun kind. Een veelvoud van dat aantal raakt daarbij ernstig gewond of gehandi-
VN Forum 2008 - 4
capt. Van deze sterfte en invaliditeit is 95 procent te voorkomen door verloskundige zorg met toegang tot keizersnede, uitgevoerd in goede omstandigheden. Van de 68 prioritaire landen hebben er 56 in 2006 nog steeds een hoge oversterfte. Daarvan liggen er 42 in Afrika ten zuiden van de Sahara. Van de 13 landen met de hoogste moedersterfte liggen er 12 in die regio. De moedersterfte is de kans om te verlijden als gevolg van abortus, zwangerschap of bevalling. Een intuïtieve manier om deze cijfers te presenteren is als de kans op overlijden door zwangerschap en bevalling gedurende de vruchtbare leeftijd. Die kans is één op de 7 vrouwen in Niger, één op de 8 vrouwen in Sierra Leone, één op de 11 tot 13 in Tsjaad, Angola, Somalië, Liberia, Congo en Guinee Bissao, één op de 18 in Nigeria en Malawi. Het enige niet-Afrikaanse land in deze trieste top is Afghanistan, met een moedersterfte van één op acht. Dat betekent dat, bij de huidige moedersterfte, één op acht vrouwen sterft ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Nog meer vrouwen zullen ernstig ziek worden of blijvend gehandicapt, met fistels als ergste gevolgen. Bij een fitsel kan de blaaswand en/of rectumwand zo worden beschadigd dat er een opening ontstaat naar de vagina. Dit geneest nooit spontaan, zodat deze vrouwen levenslang urine en feces verliezen door hun vagina. Daardoor worden ze vaak verstoten.
Millenniumdoelen: status quo Millenniumdoelen zijn gemiddelden over grote bevolkingen. Bij grote hoeveelheden hulp profiteren de rijken meer dan de armen, waardoor goede gemiddelde resultaten gepaard kunnen gaan met toenemende ongelijkheid en soms zelfs verslechtering voor de armen. Dat is wat er feitelijk gebeurt op wereldschaal. De toestand van een groot deel van de wereld is hoopvol. Latijns-Amerika is goed op weg om zich bij de eerste wereld te voegen. Ook in Azië zijn veel landen op de goede weg, waaronder China. Noord-Afrika en de Arabische wereld volgen. Het zeer volkrijke Zuid-Azië (India, Pakistan en Bangladesh) blijft evenwel haperen. Er is goede
37
Acht Millenniumdoelen 1. Halveren van het aantal mensen dat rond moet komen van minder dan een dollar per dag, halveren van het aantal mensen dat lijdt aan honger. 2. Alle jongens en meisjes moeten naar de basisschool, en moeten die afmaken. 3. Het uitbannen van geslachtsdiscriminatie in primair en secondair onderwijs. Het bevorderen van gelijke rechten voor mannen en vrouwen in het algemeen. 4. Het sterftecijfer van kinderen jonger van vijf jaar met tweederde terugdringen. 5. Moedersterfte met driekwart terugdringen. 6. Het stoppen en terugdringen van de verspreiding van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten. 7. Duurzame ontwikkeling bevorderen, verlies van natuurlijke bronnen tegengaan. Het deel van de bevolking zonder duurzame toegang tot veilig drinkwater halveren. Het bereiken van een significante verbetering in het leven van minstens 100 miljoen mensen in sloppenwijken, voor 2020. 8. Het ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling.
vooruitgang, maar die is onvoldoende om de millenniumdoelen te halen. Daardoor neemt in die regio de achterstand relatief toe. In de drie genoemde landen lijden nu meer mensen honger dan vroeger, mede doordat de bevolking snel groeide. Hoge bevolkingsgroei blijft één van de belangrijkste oorzaken van voortdurende verarming. Verarming en hoge bevolkingsgroei vormen een armoede val, soms samengevat als “waterdraagsters krijgen waterdraagsters”. In arme bevolkingen wensen ouders veel kinderen, omdat kindersterfte hoog is, als pensioenregeling voor de oude dag, en vooral als goedkope arbeidskracht. Kinderen als goedkope arbeidskracht blijven laag geschoold en arm. Ze zullen later ook veel kinderen hebben, die als goedkope arbeidskracht laag geschoold en arm blijven. Een opmerkelijke omissie bij de millenniumdoelen is dan ook een specifieke doelstelling voor reproductieve gezondheidszorg en gezinsplan-
VN Forum 2008 - 4
38
ning hoewel die wel mede onder de paraplu’s van doelstellingen vier en vijf (terugdringen kinder- en moedersterfte) kan worden geschoven. Afrika ten zuiden van de Sahara is de paria van de wereld. In bijna alle gebieden is geen vooruitgang, maar verdere achteruitgang. Daardoor wordt de welvaartskloof tussen de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara en alle andere naties in een afschrikwekkend tempo dieper. Ook andere millenniumdoelen laten een wisselend succes zien. Zo is de toegang tot schoon drinkwater weliswaar sterk verbeterd, maar heeft één miljard mensen nog steeds geen toegang tot schoon drinkwater. Ongeveer één miljard mensen woont in sloppenwijken rond de steden. De gezondheidssituatie is daar slecht door overbevolking, onveiligheid, hoge werkloosheid, slechte drinkwatervoorziening en gebrek aan riolering. Verder is overal ter wereld gemiddeld grote vooruitgang geboekt in het volgen van basisonderwijs. In Afrika ten zuiden van de Sahara en in Zuid-Azië is deze vooruitgang echter nog onvoldoende. Ten slotte de HIV/AIDS-epidemie. Er zijn 33 miljoen mensen geïnfecteerd met HIV, van wie 23 miljoen in Afrika ten zuiden van de Sahara. Ongeveer vijf procent van de volwassenen is daar besmet. Dit cijfer stijgt niet meer, wat in de praktijk betekent dat er jaarlijks een paar miljoen worden geïnfecteerd en er evenveel overlijden. Buiten Afrika ten zuiden van de Sahara heeft heteroseksueel overgedragen HIV/AIDS zich nooit voldoende in stand kunnen houden om een grootschalige epidemie in de algemene bevolking te vooroorzaken. Daar blijft de ziekte beperkt tot lokale, meer beperkte epidemieën onder intraveneuze drugsgebruikers, prostituees en, vooral vroeger, homoseksuele mannen.
Ondanks hulp een wereld van weldoeners en bedelaars Ontwikkelingseconomen constateren dat het Westen de afgelopen halve eeuw 2.300 miljard
dollar ontwikkelingsgeld heeft gestort, maar dat, als er enige relatie merkbaar is tussen ontwikkeling en de hoeveelheid hulp, deze meestal negatief is. Grote landen die zich opmerkelijk hebben ontwikkeld, Brazilië, Indonesië, China, zelfs Bangladesh, India of vroeger Japan, kregen weinig hulp of wezen deze actief af. De staten die verreweg de meeste hulp ontvingen zijn de Afrikaanse landen die het diepst in de ellende zijn geraakt. De landen of volkeren die het goed doen, doen het beter. Die het slecht doen, doen het slechter. Maatschappijen zijn complexe systemen. Daarin van buitenaf ingrijpen is niet simpel, misschien zelfs onmogelijk. In totalitaire regimes is het nog veel lastiger om de armen te bereiken zonder de georganiseerde misdaad te versterken. Welvaart wordt echter gegenereerd door de dynamiek van de eigen mensen en goederen op een eigen markt, niet door hulp. De uitdaging voor de toekomst blijft het scheppen van een ware betrokkenheid met de armen en hun lot, waarbij de armen zelf de macht krijgen om rekenschap te geven en af te leggen. Literatuur • Countdown Equity Analysis Group (2008), Mind the gap: Equity and trends in coverage of maternal, newborn, en child health services in 54 Countdown countries. The Lancet, 371, pp. 1259-1267. • Easterly, William (2006), The White Man’s Burden. Why the west’s efforts to aid the rest have done do much ill and so little good. New York: The Penguin Press. • Greco, G., T.Powell-Jackson et al. (2008), Countdown to 2015: Assessment of donor assistance to maternal, newborn, en child health between 2003 and 2006. The Lancet, 371, pp. 1268-1275. • Gwatkin, D.R. (2005), How much would poor people gain from faster progress towards the Millennium Development Goals for health? The Lancet, 371, pp. 813-817. • Size, F. (2008), Countdown to 2015 for maternal, newborn, and child survival: The 2008 report on tracking coverage of interventionist. The Lancet, 371, pp. 12471258.
1
Dr Luc Bonneux is verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut. Dit artikel is eerder verschenen in Demos (Bulletin over Bevolking en Samenleving), jaargang 24 juli 2008, pp. 6-8.
VN Forum 2008 - 4
39
Nogmaals: Het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) door Arend J. Meerburg1
In VN Forum 2006/3 schreef ik een uitvoerig artikel over het Alomvattend Kernstopverdrag dat toen 10 jaar bestond. Het grote probleem is dat het Verdrag nog steeds niet in werking is getreden. Dit heeft direct te maken met de zware eisen die daaraan zijn gesteld: 44 met name genoemde landen moeten de CTBT hebben geratificeerd voordat het van kracht kan worden. In 1996 gingen we er van uit de dat de Verenigde Staten – zeer positief en actief tijdens de onderhandelingen – het Verdrag snel zou ratificeren, waarmee de (meeste) andere Staten wel over de streep getrokken zouden worden. Alle landen van de Europese Unie, inclusief kernwapenstaten Frankrijk en het VK ratificeerden, en ook Rusland met vele anderen (zie ook kader). In de Amerikaanse Senaat kwam echter in 1999 de noodzakelijke tweederde meerderheid voor ratificatie niet tot stand, mede vanwege slechte voorbereiding van de discussie door de regering Clinton2. De Bush regering was helemaal tegen het Verdrag en wilde zelfs de ondertekening van de CTBT door Clinton terugdraaien, wat door de ingewikkelde relatie tussen Senaat en President niet lukte3. We zijn nu acht jaar verder. De opbouw van de vier wereldwijde netwerken van meetstations die eventuele kernproeven moeten detecteren is grotendeels voltooid. Zowel de ervaringen met dit sophisticated verificatie-stelsel als nieuwe technologische ontwikkelingen tonen aan dat de controle-mogelijkheden zelfs beter zijn dan bij de onderhandelingen was gedacht. Het naderend einde van de regering Bush gaf ook hoop dat de nieuwe president – Republikein of Democraat – positiever zou staan tegenover de CTBT, en in zijn algemeenheid tegenover (ingrijpende) ontwapeningsmaatregelen op nucleair terrein4. Nu Obama is gekozen ziet het er naar uit dat deze hoop in vervulling gaat.
Wat de President ook vindt, de echte horde die genomen moet worden is de Senaat. Gezien de kennis over de CTBT binnen de International Group on Global Security IGGS (zie: www.cesim.fr) leek het de moeite waard alle argumenten voor en tegen de CTBT nog eens op een rijtje te zetten, daarbij vooral inspelend op eerder geuite inhoudelijke bezwaren in de Senaat. Daartoe werd door de IGGS een rapport geschreven: ‘A New Look at the Comprehensive Nuclear-Test-Ban Treaty (CTBT)’. Het rapport werd uitgegeven door het Instituut Clingendael5 met financiële hulp van Buitenlandse Zaken. De studie werd gepresenteerd tijdens een kort internationaal seminar op Clingendael op 18 september 2008. Daar spraken o.m. Dr Hein Haak van het KNMI, voorzitter van de Technische Werkgroep van de CTBTO-PrepCom in Wenen die verantwoordelijk is voor het verificatie-systeem van het Verdrag. Als spreker trad tevens op Amb. Jaap Ramaker, voorzitter van het laatste jaar van de verdrags-onderhandelingen in Geneve in 1996 en nu Speciale Vertegenwoordiger van de landen die de CTBT
40
geratificeerd hebben om andere landen over de streep te trekken. E.e.a. toont wel aan dat Nederland actief is op CTBT-terrein. Het rapport gaat uitvoerig in op de verificatiecapaciteiten van de vier detectie netwerken, met enkele suggesties voor mogelijke verdere verbeteringen. Hoewel nog niet alle meetstations ter beschikking staan, kon bv. toch in Canada worden vastgesteld dat de door Noord-Korea geclaimde kernexplosie inderdaad nucleair was. Dit kon door middel van meting van bepaalde radioactieve stoffen in zeer lage concentraties die door de wind waren meegevoerd. De explosie zelf was natuurlijk gemeten met het seismisch detectie-netwerk. Het rapport gaat ook in op de vele mogelijkheden de netwerken te gebruiken voor andere doeleinden dan het opsporen van kernexplosies. De PrepCom levert bv. on-line data aan tsunami waarschuwingsdiensten. In de studie wordt echter onderstreept dat alléén na het van kracht worden van het
Het Alomvattend Kernstop Verdrag (Comprehensive Nuclear-Test-Ban Treaty, CTBT) kwam tot stand in 1996. Het verbiedt alle kernproeven, waar dan ook. Het verdrag voorziet in een uitgebreid verificatie systeem bestaande uit vier wereldwijde netwerken van meetstations, die al grotendeels gebouwd zijn, en een regiem voor inspecties ter plaatse. Op 20 november 2008 hadden 180 landen het verdrag ondertekend en 146 geratificeerd. De CTBT is echter formeel nog niet van kracht: 44 met name genoemde landen (w.o. Nederland) moeten eerst hebben geratificeerd. Daar missen er nog 9 van: de Verenigde Staten, China, India, Pakistan, Israel, Noord-Korea, Iran, Egypte en Indonesië. De Voorbereidingscommissie (PrepCom) van de toekomstige CTBT-Organisation (CTBTO) bestaat uit alle ondertekenende landen, komt bijeen in het VN gebouw in Wenen en heeft aldaar een Provisional Technical Secretariat (PTS) met 260 personeelsleden. Uitvoerend Secretaris hiervan is Amb. Tibor Tóth (Hongarije). Website: www.CTBTO.org.
VN Forum 2008 - 4
Verdrag alle voorziene verificatie mogelijkheden ter beschikking staan. Een belangrijk element van het systeem is immers dat men, bij onzekerheid of bijvoorbeeld een ondergrondse trilling een explosie zou kunnen zijn of gewoon een aardbeving, op korte termijn een inspectie ter plaatse kan uitvoeren. Om een besluit voor zo’n (kostbare) inspectie te nemen is echter de Uitvoerende Raad (Executive Council) nodig, die pas wordt opgericht na inwerkingtreding van het Verdrag. Specifiek gericht op het Amerikaanse publiek en de Senaat zijn in het IGGS rapport samenvattingen opgenomen van vier gezaghebbende studies over de CTBT, tot stand gekomen na de niet-goedkeuring van het Verdrag door de Senaat. Deze concluderen dat, ondanks enkele onzekerheden, (de inwerkingtreding van) het Alomvattend Kernstopverdrag altijd beter is dan geen verdrag. Ook wordt ingegaan op een enkel ‘ontduikings scenario’, het exploderen van een kernwapen in een grote holte waardoor het seismisch signaal aanzienlijk wordt verzwakt (een soort ontkoppeling). In het IGGS rapport wordt aangetoond dat dit een onwaarschijnlijk scenario is: men heeft immers voor een kernbom van enige omvang een zeer grote holte nodig, waarvan het uitgraven alléén al lastig te verbergen is voor moderne spionage satellieten (en andere intelligence) terwijl de schuldige ook niet weet hoe goed de ‘ontkoppeling’ in het echt zal zijn. Die onzekerheid vormt ook een aanzienlijke afschrikking om het Verdrag te ontduiken. Het rapport gaat ook in op een Amerikaanse discussie over het mogelijk testen van een nieuw kernwapen: het Reliable Replacement Warhead. Dit kernwapen zou beter bestand zijn tegen ongelukken en mogelijke sabotage door terroristen dan de wapens in het huidige arsenaal. Vele experts zijn van mening dat, als er al zo’n kernwapen nodig zou zijn, de VS voldoende kennis heeft om deze zonder verdere tests te bouwen, maar de discussie terzake lijkt nog niet beëindigd.
VN Forum 2008 - 4
De International Group on Global Security IGGS is een informeel groepje van 9 lieden met diplomatieke, technische en/of juridische kennis op ontwapeningsterrein. De groep produceerde totnutoe vier rapporten, die o.m. te vinden zijn op www.cesim.fr (zie Publications du CESIM, Publications de l’IGGS): 1. Een vergelijking tussen alle ontwapeningsverdragen en wat je daarvan kunt leren, 2. Een gedragscode voor container beveiliging, 3. Wat zijn schendingen (compliance) van ontwapeningsverdragen en 4. CTBT. De groep werkt nu aan een rapport hoe landen aan te pakken die ontwapeningsverdragen schenden. Voor de reis- en vergaderkosten was en is de IGGS afhankelijk van buiten, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken (dat o.m. vijf bijeenkomsten in NL financierde), de Europese Commissie, de Franse en Zwitserse overheid e.a.
Verreweg de belangrijkste reden om het Verdrag te ratificeren is echter politiek. Het Kernstopverdrag is direct verbonden met de toekomst van het beleid inzake de niet-verspreiding van kernwapens. Het niet-ratificeren door de VS e.a. wordt door vele landen gezien als verraad: het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) werd in 1995 ‘voor eeuwig’ verlengd na vergaande beloftes over nucleaire ontwapeningsmaatregelen door de kernwapenstaten, inclusief de CTBT. Nietnakoming daarvan kan op den duur ernstige consequenties voor het NPV, en dus het gehele non-proliferatiebeleid, hebben. Noten 1
2
3
4
Ir A.J.Meerburg is lid van de redactie. Hij is mede-auteur van het rapport dat hij hier - dus niet objectief - beschrijft. Boze tongen beweren dat een aantal Republikeinen uit ‘wraak’ tegen de CTBT stemde omdat het ze niet was gelukt Clinton af te zetten voor de Monica Lewinsky affaire. Met de handtekening van Clinton onder het Internationaal Strafhof lukte dat wel omdat e.e.a. nog niet aan de Senaat was voorgelegd. De voorstellen van Kissinger, Perry, Shultz en Nunn (de zgn. Four Horsemen) inzake vergaande nucleaire ontwapening, inclusief ratificatie van de CTBT, werden door beide presidentskandidaten in wisselende bewoordingen ondersteund. Zie ook het artikel ‘Toward a Nuclear-Free
41
5
World’ van Kissinger c.s. in de Wall Street Journal, 15 January 2008. Clingendael Security Paper No.6, September 2008, ISBN 978-90-5031-130-4. Zie ook: www.Clingendael.nl, waar het rapport kan worden gedownload of besteld.
42
VN Forum 2008 - 4
Tot zover alweer Darfur door Koen van Ramshorst
Afrika is het continent van conflicten. Na de dekolonisatiegolf in de jaren zestig en vroege jaren zeventig, is het aantal interstatelijke conflicten in rap tempo toegenomen. Hoewel de internationale gemeenschap er niet voor terugdeinst om de bloedige conflicten in scherpe bewoordingen te veroordelen, staat men – het Westen voorop – niet te springen om de daad bij het woord te voegen en in te grijpen. Sinds enkele jaren is Darfur het toneel van etnische zuiveringen en tribaal geweld. Nadat het geweld enkele maanden geleden wederom in alle hevigheid oplaaide, heeft de VN Veiligheidsraad op 31 juli 2008 het mandaat van de hybride VN Afrikaanse vredesmacht in Darfur (UNAMID) met een jaar verlengd. De vredesoperaties van de VN in Soedan verlopen ondertussen niet naar wens: de internationale troepen moeten hun aandacht niet alleen richten op Darfur, maar ook toezien op de gespannen situatie in Tsjaad – waar zich veel Darfuriaanse vluchtelingen bevinden – en de broze vrede in Zuid Soedan. Inmiddels heeft de hoofdaanklager van het ICC, Luis Moreno-Ocampo, de Soedanese president Al-Bashir beschuldigd van etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid. Maar zelfs als de Pre-trail Chamber van het ICC akkoord gaat met het uitvaardigen van een arrestatiebevel tegen Al-Bashir, is het de vraag of Westerse landen de levens van hun militairen willen riskeren voor een gevaarlijke zoektocht in vijandig gebied.
Vraagstelling Slechts tweemaal in de naoorlogse geschiedenis hebben Westerse landen militair geïntervenieerd in een van de Afrikaanse conflictgebieden. In december 1992 lanceerde de regering Bush senior ‘Operation Restore Hope’ om het geweld in Somalië te stoppen en een humanitaire cata-
strofe te beëindigen. De United Task Force (UNITAF) – stond onder Amerikaans leiding en werd gelegitimeerd door VN resolutie 794, waarmee UNITAF verregaande bevoegdheden kreeg. In 1994 vond in Rwanda genocide plaats van de Hutu’s op de Tutsi’s. Ondanks de troepen die beschikbaar werden gesteld onder het vaandel van United Nations Assistance Mission for Rwanda (UNAMIR), was het mandaat niet toereikend om het etnische geweld in te dammen. Terwijl de internationale gemeenschap toekeek, voltrok zich in Rwanda een genocide van enorme omvang. Uiteindelijk intervenieerde Frankrijk – op bedenkelijke humanitaire gronden – en kondigde de militaire operatie Turqouise af. De vraag is óf en onder welke voorwaarden en omstandigheden Westerse landen bereid zijn om militair in te grijpen in Afrikaanse conflictgebieden. Om deze vraag te beantwoorden, zal ik in dit artikel de casus van Somalië en Rwanda bestuderen en een aantal motieven analyseren die ten grondslag liggen aan het besluit van respectievelijk Amerika en Frankrijk om militair het voortouw te nemen in het bestrijden van Afrikaanse brandhaarden. In de conclusie zal ik de bevindingen terugkoppelen naar de actuele situatie in Darfur. Is het onder de huidige omstandigheden aannemelijk dat Westerse landen – naast de rituele resolutiedansen in New York –
VN Forum 2008 - 4
de daad bij het woord voegen en een robuste militaire missie uitrusten voor Darfur?
Amerika en de Verenigde Naties in Somalië In 1991 - 1992 voltrok zich in Somalië een humanitaire tragedie die het gevolg was van een aanhoudende burgeroorlog. De gewelddadigheden kwamen tot een climax toen in januari 1991 de centrale regering van Siad Barre ten val kwam. Barre had Somalië sinds eind jaren zestig op dictatoriale wijze geregeerd en oefende zijn macht uit door verschillende clans tegen elkaar uit te spelen en onderlinge stamfricties politiek te manipuleren. Het United Somali Congress – een tribale ad-hoc alliantie onder aanvoering van de generaals Mohamed Farah Aidid en Ali Mahdi – maakte een einde aan het schikbewind van Barre, maar viel al snel door onderlinge verdeeldheid uiteen. In november 1991 was de gewapende rivaliteit tussen de voormalige bondgenoten van het United Somali Congress ontaard in een totale burgeroorlog. De escalatie van de vijandelijkheden werd bovendien verstrekt door de massale beschikbaarheid van wapens; het resultaat van enorme ‘defensieinvesteringen’ door zowel de Sowjet-Unie als de Verenigde Staten tijdens de Koude Oorlog. De hoofdstad Mogadishu werd langs tribale lijnen in twee gewapende kampen opgesplitst en de polarisatie tussen de verschillende clans en subclans leidde tot een bloedbad waarbij tenminste 14.000 mensen werden vermoord en 30.000 mensen gewond raakten. De agrarische infrastructuur werd grotendeels vernietigd en dit had een enorme teruggang van de landbouwproductie tot gevolg die velen fataal werd: in 1992 werd Somalië getroffen door een hongernood die aan 350.000 mensen het leven kostte. Hoewel de internationale gemeenschap bemiddelde in het sluiten van een wapenstilstand, vonden er tussen november 1991 en maart 1992 zware gevechten plaats. Uit angst de veiligheid van het VN personeel niet langer te kunnen waarborgen, hadden veel agentschappen van de
43
VN hun werkzaamheden in Somalië gestaakt. Dit leidde tot een publieke – en zeldzame – veroordeling van het Internationale Comité voor het Rode Kruis, dat teleurgesteld was in de gebrekkige humanitaire hulp van de VN in het oorlogsgebied. De Veiligheidsraad had nauwelijks actie ondernomen toen Somalië in 1991 afgleed naar de praktijk van ‘een wetteloze staat’, waar rivaliserende krijgsheren elkaar bevochten en waar iedere vorm van centraal gezag ontbrak. Nu de situatie dusdanig escaleerde dat zelfs VN personeel zijn werk niet meer kon uitvoeren, besloot de VN Veiligheidsraad een wapenembargo tegen Somalië in te stellen. In resolutie 733 verklaarde de Veiligheidsraad dat ‘the internal conflict in Somalia constituted a threat to international peace and security’1. De strategie van de VN was er op gericht eerst een wapenstilstand tussen de gewapende partijen te bewerkstelligen, om daarmee het distribueren van hulp aan de noodlijdende Somalische bevolking mogelijk te maken. Helaas hield de broze vrede niet lang stand: Mogadishu viel ten prooi aan tribale milities die een deel van de humanitaire hulp opeisten als tegenprestatie voor hun ‘bescherming’ van de VN agentschappen ter plaatse. De honderdduizenden dodelijke slachtoffers van de Somalische hongersnood in 1992 waren niet zozeer het gevolg van een gebrek aan hulpgoederen, maar de onmogelijkheid van de VN om de goederen in een door clanoorlog verscheurd gebied te distribueren. UNOSOM (United Nations Operation in Somalia) vorderde traag in de onderhandelingen met verschillende clanleiders en krijgsheren om de toevoer van hulpgoederen te garanderen. Generaal Aidid – beducht voor internationale pottenkijkers – weigerde de veiligheid van 500 Pakistaanse VN peacekeepers te garanderen. Hoewel het detachement peacekeepers met succes de controle over het vliegveld herstelde – waarmee de aanvoer van hulpgoederen uit het buitenland werd veiliggesteld – reikte het gezag van de peacekeepers niet verder dan het vliegveld. Geregeld lagen de blauwhelmen onder vijandelijk vuur. Pas in december 1992 – nadat
44
president Bush sr. het besluit had genomen om 30.000 troepen naar Somalië te sturen om een einde te maken aan de humanitaire catastrofe – konden de VN peacekeepers definitief worden ontzet. De vraag blijft welke motieven er schuilgingen achter het besluit van president Bush om militair te interveniëren in de Somalische brandhaard. In 1991 was er niets dat wees op Amerikaanse bemoeienis met de crisis in Somalië. Daags na de val van Said Barre schreef de Amerikaanse diplomaat T. Frank Cliger dat de Verenigde Staten ‘turned out the light, close the door and forgot about Somalia’2. In het Pentagon, de State Department en het Witte Huis ging in 1991 alle aandacht uit naar de situatie in Irak, de desintegratie van de Sowjet-Unie en het gerommel op de Balkan. Bovendien bevond president Bush zich in de herfst van zijn eerste ambtstermijn en werden er koortsachtig voorbereidingen getroffen voor het veiligstellen van een tweede termijn. Met de verkiezingen voor de deur en politieke opponenten die de president bekritiseerden omwillen zijn eenzijdige focus op de buitenlandse politiek, werd Bush met klem geadviseerd zich meer te richten op binnenlands politieke aangelegenheden. Een interventie in Somalië – om vreemdelingen aan de andere kant van de wereld te redden – leek in eerste instantie niet het recept om verkiezingen mee te winnen. Wat de zaak echter gecompliceerder maakte en de Somalische crisissituatie hoog op de politieke agenda plaatste, was de internationale berichtgeving over de toestanden in Somalië. De beelden uit het crisisgebied – waar iedere dag meer dan duizend Somaliërs stierven aan de gevolgen van de humanitaire crisis – maakte een diepe indruk op de publieke opinie in het Westen. Ook in de Verenigde Staten zwol de roep aan om in te grijpen en ‘iets’ te doen. Lawrence Eagleburger – destijds Secretary of State – reflecteerde in 1994 als volgt op de humanitaire crisissituatie in Somalië en de reactie van het Amerikaanse publiek: “Television
VN Forum 2008 - 4
had a great deal to do with president Bush’ decision to go in. I was one of those two or three that was strongly recommending he do it, and it was very much because of the television pictures of those kids and substantial pressure from the Congress that come from the same source”3. Daarnaast werd door militaire planners en strategen in het Pentagon aangenomen dat een militaire interventie in Somalië relatief weinig risico’s met zich mee zou brengen en eenvoudig zou kunnen worden volbracht. Eagleburger was overtuigd van de haalbaarheid van de missie: “We could do this (...) at not too great cost and – certainly – without any danger of body bags coming home”. De condities voor militaire interventie in Somalië zouden zich beperken tot het veiligstellen van de aanvoer en distributie van humanitaire hulpgoederen, het operatiegebied concentreerde zich rond de stad Mogadishu en de Verenigde Staten zouden het bevel over de militaire missie na het aantreden van een nieuwe Amerikaanse president overdragen aan de VN. De bereidheid van de regering Bush om in te grijpen in Somalië, kan moeilijk los worden gezien van de Amerikaanse weigering zich militair te mengen in het Balkan conflict. Een humanitaire interventie in Somalië – waar de risico’s in eerste instantie gering leken – bood alsnog een mogelijkheid om de boodschap van Bush voor een ‘nieuw wereldorde’ op te poetsen. Op 3 december 1992 werd resolutie 794 unaniem aangenomen. De destabiliserende invloed van de enorme vluchtelingenstromen voor de buurlanden van Somalië, werd aangevoerd als ‘threat to international peace and security’. Dit maakte activering mogelijk van hoofdstuk VII van het VN Handvest en hiermee werden de Verenigde Staten gemandateerd om gewapend in te grijpen. In december 1992 kondigde de regering Bush de operatie ‘Restore Hope af’: onder het vaandel van UNITAF werden 30.000 troepen door de Amerikanen naar Somalië gedi-
VN Forum 2008 - 4
rigeerd om de humanitaire hulp gewapenderhand te beschermen.
De Rwandese genocide in 1994 De directe aanleiding voor de Rwandese genocide was de moord op de Rwandese president Habyarimana, die in 1994 om het leven kwam nadat zijn vliegtuig was neergehaald. De president – die behoorde tot de Hutu meerderheid – was in 1992 onderhandelingen gestart met het Rwandan Patriotic Front (RPF), een verzetsgroep van Tutsi’s die voornamelijk bestond uit in Oeganda verkerende ballingen. Ondanks de mislukte invasie van het RPF in Rwanda in 1990, had de internationale gemeenschap aangedrongen op een regeling tussen de Rwandese regering en het RPF. De toenaderingspolitiek van president Habyarimana resulteerde in 1993 in de ondertekening van de Arusha overeenkomst, waarin de verhoudingen tussen de Hutu meerderheid en Tutsi minderheid op tal van gebieden werd geregeld. Echter extremistische elementen binnen de regeringspartij Mouvement pour la Révolution et Développement (MNRD) van president Habyarimana waren fel gekant tegen de inhoud van de Arusha overeenkomst. Al in 1992 werden er in het diepste geheim plannen gesmeed om een ‘definitieve oplossing’ te formuleren voor het Tutsi probleem: partijaanhangers in de steden en op het platteland stelden lijsten op van Tutsi’s en gematigde Hutu’s. Vervolgens werden ontgoochelde Hutu’s massaal gerekruteerd voor de volkmilities die tot taak hadden de ‘definitieve oplossing’ in de praktijk te brengen, daar nodig ondersteund door de Presidentiële Garde. In de tijd dat president Habyarimana het verdrag met het RPF ondertekende in Arusha, hadden de extremistische kaders van de MNRD een organisatie en logistieke structuur ontwikkeld waarmee het plan voor genocide effectief kon worden uitgevoerd. Het wachten was op politiek ‘momentum’, een excuus waarmee de wreedheden konden worden gerechtvaardigd. De moord op president Habyarimana, werd de
45
architecten van de genocide op een presenteerblaadje aangeboden. Hoewel er nog steeds onduidelijkheid bestaat over welke partij schuldig is aan de moord op de president, beschuldigde de MNRD de Tutsi’s van de moord op ‘hun’ president. Direct werden er ‘honderd dagen van genocide’ afgekondigd4. De moordmachine – die in de maanden voorafgaand aan de moord op Habyarimana heimelijk was opgetuigd – werd in gang gezet. Via radio Télévision Libre Mille Collines (RTLMC) – de radio is in Rwanda het massamedium bij uitstek – werden gewone Hutu’s opgezweept om deel te nemen aan de genocide op de Tutsi bevolking: “You have missed some of the enemies (...) Some are stil alive. You must go back and finish them off (...) The graves are not yet quite full. Who is going to do the good work and help us fill them completely5?” De UNAMIR missie was reeds in het gebied aanwezig om toe te zien op de naleving van de Arusha overeenkomst, conform resolutie 872 toezien op de naleving van het bestand tussen de Hutu’s en Tutsi’s en de implementatie van de bepalingen zoals geformuleerd in het Arusha akkoord. Maar de inkt van het verdrag was nog nauwelijks droog of er brak genocide uit op enorme schaal: de Arusha overeenkomst had politiek geen enkele betekenis meer. Het mandaat, de mankracht en middelen van UNAMIR waren op geen enkele manier toegesneden op de politieke realiteit in Rwanda, waar de situatie met de dag verder escaleerde. De Veiligheidsraad – in het bijzonder de Westerse landen die in militair opzicht het verschil konden maken – hadden andere zorgen. De Amerikaanse VN missie in Somalië was niet de ‘low risk operation’ die Bush en zijn adviseurs altijd voor ogen had gestaan. Enkele dagen voor de zitting van de Veiligheidsraad waar de crisissituatie in Rwanda zou worden besproken, kwamen 18 US Rangers om het leven bij gewelddadigheden in Somalië. Het Amerikaanse publiek reageerde geschokt en de steun voor Amerikaanse participatie in Afri-
VN Forum 2008 - 4
46
kaanse VN operaties kalfde af: velen vroegen zich af welke Amerikaanse belangen er in Somalië werden gediend en voor welk doel Amerikaanse soldaten daar sneuvelden. Bovendien hadden de Westerse landen andere prioriteiten in de VN: in voormalig Joegoslavië was de burgeroorlog in alle hevigheid uitgebroken. Een humanitaire catastrofe in de achtertuin van Europa werd door veel Westerse politici urgenter geacht dan de ellende in een verafgelegen Afrikaans land. In de afwezigheid van Westers ingrijpen, was het enige alternatief dat de Afrikaanse staten het voortouw zouden nemen in een militaire missie. Ghana, Ethiopië, Senegal, Nigeria, Zimbabwe, Zambia, Congo, Mali en Malawi namen het initiatief om troepen beschikbaar te stellen voor UNAMIR II. Probleem was echter dat de Afrikaanse landen niet de beschikking hadden over de logistieke capaciteit om een militaire operatie van een dergelijke omvang uit te voeren. Na veel onderling gesteggel gingen de Verenigde Staten en Europese Unie akkoord met het verlenen van logistieke steun: Amerika stelde transportvoertuigen in het vooruitzicht en de EU droeg bij aan de kosten van de operatie. Het duurde echter tot juli voordat de transportfaciliteiten daadwerkelijk konden worden ingezet. De trage vorderingen die werden gemaakt ter voorbereiding op UNAMIR II, deed de Franse regering besluiten een ‘interim missie’ samen te stellen om de periode te overbruggen tot UNAMIR II volledig operationeel was. Frankrijk was bereid tot ingrijpen, mits de Veiligheidsraad expliciet toestemming verleende: deze toestemming kreeg zijn beslag in resolutie 929. Maar in de Franse media werd al snel getwijfeld aan de nobele intenties van de Franse regering. De militaire operatie Turquoise werd beschouwd als een staaltje realpolitik, waarmee Frankrijk aan de wereld demonstreerde over de militaire capaciteit te beschikken om snel en adequaat te interveniëren in een gebied dat volgens het Elysée behoorde tot de ‘Franse invloedssfeer’6. Bovendien had Frankrijk de presidentiële garde – die een hoofdrol speelde in de uitvoering van
de genocide – getraind en bewapenend. Nu de kansen aan het front keerden, en het RPF van de Tutsi bannelingen vanuit Oeganda succesvol optrok naar de hoofdstad Kigali, had Frankrijk volgens critici alle reden om onderdelen van een (voormalig) clientèle regime de hand boven het hoofd te houden. “We just want to gesticulate (...) We said nothing during the massacres (...) but now the killing is mostly over, we suddenly find a burning desire to save lives”7, aldus de kritiek op het ‘humanitaire’ karakter van de Franse interventie. Veel Hutu’s die actief hadden deelgenomen aan de genocide op de Tutsi’s, vonden en veilig heenkomen in de veiligheidszones die door de Franse militaire autoriteiten waren ingesteld.
Conclusie Op basis van de Somalische en Rwandese casus kunnen we op grote lijnen een aantal motieven en omstandigheden analyseren die ten grondslag liggen aan de beslissing van respectievelijk de Verenigde Staten en Frankrijk om militair te interveniëren. De publieke opinie speelde een belangrijk rol in het besluit om in te grijpen. De regering Bush was in eerste instantie niet voornemens zich militair met Afrika te bemoeien, maar door de berichtgeving over de wantoestanden in Somalië en de beelden van uitgemergelde vrouwen en kinderen, kwam de president onder steeds grotere druk van de publieke opinie te staan om ‘iets’ te doen. Dit kan niet los worden gezien van de presidentverkiezingen die voor de deur stonden: de adviseurs van Bush zagen een humanitaire interventie in Somalië als een relatief eenvoudig te klaren militaire klus, waarmee het imago van Bush als voorvechter van een nieuwe wereldorde zou worden versterkt. Bovendien leidde het de aandacht af van het Balkanbeleid, waarin Amerika aan de zijlijn stond en weigerde militair in te grijpen. Ook de Franse regering liet zich wellicht meeslepen door de emotie van de publieke opinie en
VN Forum 2008 - 4
de verontwaardiging over de Westerse apathie ten aanzien van de verschrikkingen in Rwanda. Maar het lanceren van operatie Turqouise was voor Frankrijk ook een middel om machtspolitieke kaarten uit te spelen. Door met grof geschut te interveniëren, kon Parijs de positie van Frankrijk in Afrika etaleren. Bovendien was het Elysée er veel aan gelegen om elementen van het clientèleregime – die betrokken waren bij grootschalige moordpartijen – uit de wind te houden, uit angst dat de vuile was voor het oog van de internationale gemeenschap zou worden uitgehangen. Tot slot kreeg Frankrijk hiertoe alle ruimte van de internationale gemeenschap: bij gebrek aan gemeenschappelijk ingrijpen van de VN, was ‘iets beter dan niets’. Dus hoewel er terecht vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de humanitaire motieven van de Franse Republiek in Somalië, werd de missie middels resolutie door de hele internationale gemeenschap gelegitimeerd. Kunnen we aan de hand van de gebeurtenissen in Somalië en Rwanda iets zeggen over de (on)waarschijnlijkheid van Westers militair ingrijpen in Darfur? In de internationale media is er de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan de schrijnende Darfuriaanse toestanden. Toch is het onderwerp – mede door het aanhoudende karakter van de crisis – naar een ‘tweede plan’ geschoven: olie- en kredietcrises hebben voor de gemiddelde Westerse mediaconsument nu eenmaal meer prioriteit. Het effect op de publieke opinie is op dit moment in ieder geval niet van een dusdanige omvang dat een (of meerdere) Westerse landen zich genoodzaakt voelen om het voortouw te nemen in VN verband. Dit valt wellicht samen met binnenlandse politieke motieven, die in belangrijke rol speelden in zowel de beslissing van de Verenigde Staten als Frankrijk om leiding te geven aan humanitaire interventies. Op dit moment is er geen enkel Westers land dat geopolitieke of economisch strategische belangen heeft in de regio Darfur. Het vooruitzicht om als ‘humanitaire interventiemacht’ te verworden tot ‘neokolonia-
47
le schietschijf’ in een ondoordringbaar woud van tribale dwarsverbanden, maakt ingrijpen buitengewoon onaantrekkelijk en riskant. Tot slot is de regio te instabiel om een ‘veilige thuishaven te kunnen bieden aan terroristische organisaties’ – een geopolitiek argument dat sinds 11 september in de mode is om militair optreden te rechtvaardigen. Het lijkt dus niet waarschijnlijk dat Westerse landen op korte termijn militair zullen ingrijpen in Darfur á la Somalië in 1991 of Rwanda in 1994. Darfur zal de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid het bloedige toneel blijven van primitieve machtpolitiek, polariserende clans en elkaar bevechtende tribale groeperingen: de burgerbevolking is het kind van de rekening. Graag sluit ik af in de geest van journalist en programmamaker Aart Zeeman: ‘tot zover alweer Darfur’. Het is een realistische, maar buitengewoon deprimerende conclusie. Koen van Ramshorst (1984) studeerde Geschiedenis (BA) en Internationale Betrekkingen (MA) aan de Universiteit Utrecht. Voor zijn afstudeerstage verbleef hij enkele maanden aan de Nederlandse ambassade in Riyad (Saoedi-Arabië) waar hij onderzoek deed naar de politieke en economische betrekkingen tussen de Europese Unie (EU) en de Gulf Cooperation Council (GCC).
Noten: 1 2
3 4
5
6 7
N.J. Wheeler, ‘Saving strangers’, (Oxford, 2000) 175 J. Pilger, ‘The US fraud in Africa’, New Statesman and Society, (Januari, 1993) 10 Wheeler, ‘Saving strangers’, 180 F. Keane, ‘Season of Blood: a Rwandan journey’, (Londen, 1996) 27 G. Prunier, ‘The Rwanda crisis: history of a genocide’, (Londen, 1995) 224 Wheeler, ‘Saving strangers’, 233 ‘French press on with Rwanda Mission’, Independent (24 juni 1994)
VN Forum 2008 - 4
48
BOEKBESPREKING
De VN van Sergio Vieira de Mello door Carel H. Jansen
Samantha Power leidt het Carr Center for Human Rights Policy aan de universiteit van Harvard maar is ook een uitstekend journalist en schrijfster en dat bewijst zij (opnieuw) met de publicatie van het verslag over het leven van een van de belangrijkste medewerkers die de Verenigde Naties ooit hebben gekend, Sergio Vieira de Mello: De man die de wereld wilde redden (in de Amerikaanse uitgave van 2008: Chasing the Flame. Sergio Vieira de Mello and the fight to save the world – vertaald door Annoesjka Oostindiër en Ronald Kuil en in Nederland uitgegeven door Contact). Eerder won Power de Pulitzer Prijs voor haar boek A Problem From Hell: America in the Age of Genocide (New York: Harper, 2002). Ze was adviseur van president-kandidaat Barack Obama Samantha Power
totdat haar scherpe kritiek op Hillary Clinton – die ze ‘een monster’ noemde – daar een einde aan maakte. Maar na zijn verkiezing tot president benoemde Barack Obama haar in het ‘transition team’ dat de soepele overgang binnen het State Department moet bevorderen, het ministerie dat Hillary Clinton als minister van buitenlandse zaken krijgt (Washington Post van 29 november). Power schrijft het verslag van Sergio Vieira de Mello’s loopbaan (1948*) alsof ze de man jarenlang op de voet volgde, terwijl ze hem in werkelijkheid nooit ontmoet schijnt te hebben. Zij werd daartoe in staat gesteld dankzij de meer dan vierhonderd gesprekken die ze gevoerd heeft met zijn collega’s, vrienden en familieleden en de meer dan tienduizend pagina’s geheime faxen en interne memo’s alsook Vieira de Mello’s eigen handgeschreven notities. Hij kwam in augustus 2003 bij een bomaanslag op het VN-hoofdkwartier in Bagdad om het leven. Wat het boek voor mensen, die geïnteresseerd zijn in het werk van de Verenigde Naties bovendien zo interessant maakt, is het feit dat we daarover heel veel te weten komen. Power
VN Forum 2008 - 4
schetst een ongenadig beeld van de volkerenorganisatie, die maar al te vaak tekort heeft geschoten als het ging om het versterken en bewaken van de vrede, het bieden van de helpende hand aan mensen die daar dringend behoefte aan hebben en het vestigen van een humanitair en democratisch bewind in staten die net uit een periode van burgeroorlog of andere ellende zijn gekomen. Dat waren de taken waar Sergio Vieira de Mello in verschillende functies zeer vaak voor gestaan heeft, in allerlei brandhaarden van deze wereld, zoals de Libanon, Kosovo, Rwanda, Cambodja en Irak. Sergio’s bevlogenheid in alles wat hij aanpakte bleek al toen hij als student in de filosofie aan de Sorbonne in Parijs in 1968 de barricaden op ging om te strijden tegen de dwang die de nog conservatief ingestelde Franse autoriteiten van toen de mensen bleven opleggen. Zoals hij in zijn leven daarna vaker moest ervaren laat de geschiedenis zich echter niet zomaar in een handomdraai veranderen en is er gewoon geduld en uithoudingsvermogen nodig om op den duur toch iets te bereiken van hetgeen men als ideaal ziet.
UNHCR Sergio begon zijn carrière bij de VN in 1969 als redacteur bij de UNHCR, de VN-vluchtelingenorgansatie in Genève. Hij was toen 21 jaar en zou 34 jaar bij de volkerenorganisatie in dienst blijven. In 1971 kreeg Sergio zijn eerste veldmissie: helpen bij het in goede banen leiden van de VN-noodhulp aan de enorme stroom Bengalezen die Oost-Pakistan was ontvlucht, nadat zij door het Pakistaanse leger uit hun huizen waren gejaagd. Voor het eerst van zijn leven had Vieira de Mello het gevoel dat hij iets praktisch deed om zijn filosofische idealisme voor het vergroten van de individuele en collectieve eigenwaarde ten uitvoer te brengen. Het menselijk lijden – hongersnood, ziekten, ontheemden – was niet langer een abstract begrip voor hem. “Voor Sergio was Bangladesh een openbaring”, vertelt zijn Braziliaanse vriend Da Silvera later, “door
49
in het veld te opereren, ontdekte hij een kant van zichzelf die hij niet kende. Hij begreep dat hij een man van daden was. Daar was hij voor in de wieg gelegd”. Dat werd het eerste credo van waaruit hij zijn werk zou gaan doen. Het tweede had te maken met zijn voorkeur voor directe relaties met mensen. Zijn collega’s merkten op hoe verbazingwekkend zeldzaam het was, zelfs in de wereld van het humanitaire werk, een functionaris aan te treffen die echt omkeek naar mensen, een voor een, als hij met ze in contact kwam. Power geeft daar een aantal voorbeelden van. Dat gold ook voor zijn eigen medewerkers: Hij trad jongere medewerkers, plaatselijke medewerkers en burgers ter plekke met respect tegemoet. Hij begreep dat hij in zijn eentje in staat was om hun gevoel van waardigheid te vergroten, en hij maakte vaak van die macht gebruik. Vooral in het laatste deel van zijn carrière legde hij er steeds meer nadruk op hoe belangrijk het was mensen in hun waardigheid te laten. Of Irak zou transformeren in een stabiele staat hing niet af van zijn olievoorraden maar van de vraag of de Irakezen in waardigheid zouden kunnen leven. Geen realistische strategie om Irak of enig ander getraumatiseerd land stabiel te maken kon zonder, beschrijft Power Sergo’s houding toen hij de mensenrechten in zijn werk een nog grotere plaats ging geven. Allengs groeide zijn betrokkenheid bij de volkerenorganisatie hoewel de tekortkomingen daarvan hem steeds duidelijker werden. Een van zijn grootste grieven was dat hoe snel hij ook carrière maakte binnen de VN, zijn nationaliteit uiteindelijk even belangrijk was, zo niet belangrijker, dan zijn prestaties. Mensen die binnen de organisatie omhoog geklommen waren, kwamen vaak niet in aanmerking voor hogere functies omdat de grote mogendheden uit politieke overwegingen het oog lieten vallen op een outsider. Ook bestond er een traditie dat bepaalde posten voor bepaalde nationaliteiten waren bestemd. Kandidaten uit landen die de hoogste bijdrage aan de VN leverden kregen vaak de voorkeur boven anderen. Zo werd Ruud Lub-
50
bers in 2000 Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen omdat hij uit Nederland kwam, de op twee na grootste financier van de UNHCR. Vieira de Mello, die eigenlijk voor de post in aanmerking meende te komen, mocht via de media vernemen dat de keus niet op hem gevallen was. Dat wil niet zeggen dat Vieira de Mello niet zelf ook belangrijk werk verrichtte binnen de vluchtelingenorganisatie, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de Vietnamese vluchtelingen waarbij hij zijn overredingskracht moest gebruiken om westerse landen zover te krijgen dat zij meer Vietnamezen op hun grondgebied toelieten. Van pas kwam dat Sergio zo goed met mensen kon omgaan, al was zijn zwakke punt dat hij het vervelend vond onaardig gevonden te worden waardoor hij nogal eens in de verleiding kwam zoete broodjes te bakken met mensen die je moreel gezien misschien beter op een afstand kon houden. Het voordeel van zijn vlotte omgang met ‘de vijand’ of iemand die algemeen als zodanig werd gezien, was dat hij dingen voor elkaar kreeg die anderen niet voor mogelijk hielden. Zo wist hij de naar Thailand gevluchte kaderleden van de Rode Khmer in persoonlijke gesprekken er toe over te halen de Cambodjaanse vluchtelingen die in de Thaise kampen zaten naar Cambodja te laten terugkeren. Iets waar zij zich lang tegen verzet hadden. Vieira de Mello was met zijn werk wel dag en nacht bezig, terwijl hij tussendoor in 1985 ook nog het hoogste ‘staatsdoctoraat’ van het Franse onderwijssysteem wist te halen door het schrijven van een proefschrift van 600 pagina’s dat de titel kreeg: Civitas Maxima: origines, fondement et portée philosophique du concept de supranationalité. Hij koos echter niet voor een wetenschappelijke carrière maar verkoos zijn idealen in de praktijk te brengen. Een baan op de burelen van de VN in New York of Genève was niet wat hij daarbij voor ogen had en de paar keer dat hij dat werk deed werden door hem altijd gezien als tussenfases waar hij zo snel mogelijk aan wilde ontsnappen. Tegen een
VN Forum 2008 - 4
verslaggever zei hij: “Ik ben ongedurig. Ik hou van uitdagingen, van veranderingen. Ja, het is waar dat ik zoek naar problemen. Omdat ik daar de waarheid en de werkelijkheid vind”. Die werkelijkheid viel meestal niet mee. In 1981 werd hij benoemd tot politiekadviseur van de commandant van de vredesmacht, de UN Interim Force in Libanon (UNIFIL). Hij was pas drieëntwintig en verliet zijn thuisbasis bij de UNHCR omdat hij echt geloofde in de onontbeerlijke rol die de VN als ‘betrouwbaar tussenpersoon’ in het gebied kon spelen. In de anderhalf jaar erna ontdekte hij echter voor het eerst hoe weinig de VN-vlag kon betekenen voor mensen die door hun eigen grieven en angsten worden verteerd. Libanon was dan ook de plek waar Vieira de Mello’s jeugdige absolutisme plaats begon te maken voor de praktische aanpak waarom hij later bekend zou staan. De UNIFIL kon een Israëlische invasie van Libanon, bedoeld om het Palestijnse verzet (PLO) dat daar een basis vond uit te schakelen, niet tegenhouden. Vieira de Mello’s voornaamste diplomatieke taken in de weken na de invasie bestonden uit het overtuigen van de PLO dat de VN niet onder één hoedje speelde met Israël. Dat was niet eenvoudig en met dat probleem zou hij in de toekomst vaker te maken krijgen. Hij was voor het handhaven van de strikte neutraliteit van de volkerenorganisatie maar de partijen aan de andere kant van de frontlinie waren vaak moeilijk van het idee te overtuigen dat de VN geen slaafse volgeling was van westerse denkbeelden. Vieira de Mello hield niet op te proberen hen ervan te overtuigen dat de VN stonden voor universele waarden waarbij een ieder gebaat zou zijn. Wat telde was echter dat iedereen ook kon zien dat VN-resoluties bijvoorbeeld over het ontruimen van de bezette gebieden door Israël, niets uithaalden als het er op aan kwam. En hoe men geneigd was Israël scherpe kritiek te besparen terwijl er wel verwijten werden gericht aan het adres van de PLO. Maar partij worden in een conflict zag Vieira de Mello na Libanon niet zitten. Als VN-soldaten hun onpartijdigheid opgaven, zo-
VN Forum 2008 - 4
51
als de troepen van de multinationale macht in Libanon hadden gedaan, zouden ze als strijdende partijen worden gezien. Hij had waardering gekregen voor de concrete voordelen van de neutraliteit waaraan de VN hechtte. Er zou meer dan tien jaar voorbijgaan voor hij tijdens de vredesmissie op de Balkan zou beseffen dat onpartijdigheid echter ook ernstige risico’s in zich herbergt (p.75).
Cambodja Dienden de VN-troepen in Libanon alleen als buffer tussen de strijdende partijen, in Cambodja kregen ze een veel meer omvattende taak op hun nek. De UN Transnational Authority in Cambodia (UNCTAC) kreeg de verantwoordelijkheid voor de mensenrechten, de verkiezingen, de demobilisatie van het leger, het burgerbestuur, de politie, de repatriëring van vluchtelingen en de wederopbouw van het land. Vieira de Mello kreeg tot taak voor de repatriëring van de vluchtelingen te zorgen en aanvankelijk was hij de enige hoge VN-functionaris in het land. Met het voorbijgaan van de geëigende paden slaagde hij er wonderwel in zijn taak te volbrengen . Toen de verkiezingen in mei 1993 werden gehouden, waren er in totaal 362.209 Cambodjanen teruggekeerd. Daarna zou Vieira de Mello de speciale VNgezant in Angola worden maar de Angolese rebellen verzetten zich tegen zijn komst omdat die onder geen beding samen wilden werken met een Braziliaan. Rebellenleider Savimbi had Brazilië nooit vergeven dat het het eerste westerse land was dat het net onafhankelijke Angola in 1975 had erkend, dat toen door zijn rivaal Agistinho Neto werd bestuurd, dus moest Vieira de Mello voorlopig in Genève blijven rondhangen waar het nieuws dat uit Cambodja kwam hem niet vrolijk stemde. Na de verkiezingen aldaar kregen de VN opdracht het land, dat in een nieuwe crisis verkeerde, meteen te verlaten. De missie had 2,5 miljard dollar gekost, verreweg de duurste in de geschiedenis van de VN, maar had afgezien van een fragiele, verdeelde
Sergio Vieira de Mello
regering, weinig concreets opgeleverd, schrijft Power en Vieira de Mello kon tot geen andere conclusie komen. “Het besef dat iets wat we zo zorgvuldig hadden opgebouwd letterlijk door de wc werd gespoeld”, zei hij in een interview.
UNPROFOR Intussen was in Joegoslavië een burgeroorlog uitgebroken die veel aandacht kreeg in de media, veel meer dan de talloze conflicten in Afrika. Secretaris-Generaal Boutros BoutrosGhali kreeg het westen op de kast door de oorlog in Joegoslavië af te doen als een ‘rijkeluisoorlog’ en Vieira de Mello was het daar stilletjes mee eens (p.159). In 1993 nam hij verlof bij de UNHCR, waarbinnen hij allerlei functies bekleedde, om voor de United Nations Protection
52
Force (UNPROFOR) in Bosnië te gaan werken, in eerste instantie als politiek adviseur van Thorvald Stoltenberg, de speciale gezant van de Secretaris-Generaal die op de Balkan bemiddelde. Wat hij daar tegenkwam tastte zijn hoop op een ‘nieuwe wereldorde’ die in Cambodja al een deuk had opgelopen, verder aan. Wat hem nu ook nu van pas kwam, was zijn onmiskenbare moed. Die had er in Cambodja voor gezorgd dat hij zich onverschrokken naar het gebied, dat beheerst werd door de Rode Khmer, had durven te begeven en die kwam hem ook in Bosnië van pas toen hij zich onbeschermd in de straten van Sarajevo waagde dat onder vuur van Servische scherpschutters lag. Ook in dat gebied schroomde hij niet direct te onderhandelen met gevaarlijke mensen als de Bosnisch-Servische leider Radovan Karadzic die hij toch nodig had om te proberen mensen weg te krijgen uit Serajevo. Zo bracht hij ‘de trein’ op gang, een dagelijks VN-konvooi dat Bosniërs de stad uit smokkelde naar het vliegveld. De Serviërs gedoogden de VN-luchtbrug door ’s ochtends en ’s middags een uur lang niet te schieten. Tegelijk waarschuwde Vieira de Mello de VN tegen het gebruik van geweld omdat alleen ten koste zou kunnen gaan van wat hij bereikt had. Onpartijdigheid was zo belangrijk in zijn denken over vredeshandhaving van de VN dat hij de vraag van journalisten welke partij de meeste verantwoordelijkheid droeg voor het bloedbad in Sarajevo weigerde te beantwoorden. “Wij moeten geen partij kiezen”, legde hij uit. “Ik weet dat het voor jullie moeilijk te begrijpen is, maar dat is de enige manier waarop we kunnen zorgen dat deze oorlog in Bosnië wordt beëindigd.” Veel VN-medewerkers dachten daar anders over. Ze vonden dat de blauwhelmen te voorzichtig waren en dat de VN’ers, die al langer meedraaiden in het systeem, meer belang hechtten aan hun eigen reputatie, en de bloedbaden relativeerden die ze juist hadden moeten veroordelen’. Het bloedbad op de markt van Sarajevo op 5 februari 1994 bracht een keerpunt te weeg omdat de NAVO de Serviërs daarna een ultimatum stelde. Zij kregen tot 20 februari de tijd om al
VN Forum 2008 - 4
hun tanks en zware geschut terug te trekken uit een ‘veilige zone’ van twintig kilometer rond Sarajevo. Als zij dat niet deden kwamen de wapens onder toezicht van VN-militairen en zouden door de NAVO worden uitgeschakeld. Voor de VN-soldaten kon dat betekenen dat zij gevaar gingen lopen als de NAVO bombardementen zou gaan uitvoeren. Vieira de Mello zag niets in de bemoeienis van de NAVO. Hoeveel bloedbaden Vieira de Mello in Bosnië en elders ook had gezien, hij bleef geloven dat een geduldige dialoog uiteindelijk een soort ‘ommekeer’ op gang kon brengen, zoals zijn filosofenmentor Robert Misrahi bepleitte. Het NAVO-ultimatum maakte overigens wel een einde aan de gevechten rond Sarajevo, maar de rest van het land bleef in oorlog. Vieira de Mello werd in 1994 hoofd civiele zaken in Zagreb, een baan die hem weinig bevredigde. De NAVO werd opnieuw actief toen de Serviërs de strijd verplaatsten naar Goradze waar ze een VN-waarnemerspost bezetten. Vieira de Mello probeerde de Serviërs te overtuigen van de goede bedoelingen van de VN en hij was uiteindelijk de enige hoge VN-functionaris waarmee de Serviërs nog wilde praten wat hem in Bosnië de bijnaam ‘Serbio’ gaf. “Er was een bloedbad in een andere save area van de VN voor nodig [Sebrenica] voor hij met een schok besefte dat onpartijdige vredeshandhaving tussen twee ongelijke partijen ook een vorm van partij kiezen is”, schrijft Power. Een van de gevolgen van de genocide op de Tutsi’s en de gematigde Hutu’s in Rwanda was dat de UNHCR en Vieira de Mello voor het eerst onder vuur kwamen te liggen. Dat was wat Vieira de Mello het geval toen hij zich te gemakkelijk neerlegde bij de gedwongen terugkeer van Rwandese vluchtelingen uit Tanzania. Mensenrechtengroeperingen speculeerden dat de UNHCR naar de pijpen van de grootste donoren dansten, die er geen geheim van maakten dat ze van de vluchtelingenkampen afwilden. Vieira de Mello heeft altijd volgehouden dat er geen andere keus was.
VN Forum 2008 - 4
In 1998 verliet hij de UNHCR om op het hoofdkantoor in New York te gaan werken als ondersecretaris-generaal voor Humanitaire Zaken en Coördinator Noodhulp. Na een kort intermezzo in Kossovo waar hij als speciale gezant ad-interim van de Secretaris-Generaal het bestuur van de Servische provincie op zich nam totdat hij naar Oost-Timor gestuurd werd als VN-overgangsbestuurder in Oost-Timor (UNTEAT). In die functie benadrukte hij dat men er voor moest zorgen dat de bewoners zelf het heft in handen kregen, zodat het interim-bestuur spoedig zijn taak kon overdragen. Iets wat hij later elders ook zou bepleiten.
Irak In september 2002 werd Vieira de Mello Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Genève maar voordat hij zich geheel op dat werk zou kunnen storten, zou zijn theorie over de neutraliteit van de VN definitief op de proef gesteld worden. Tegen de zin in van vrijwel het gehele VN-personeel in, vielen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië op 20 maart 2003 Irak binnen en maakten een einde aan het dictatoriale bewind van Saddam Hoessein. De Amerikaanse president George W. Bush wist achteraf een mandaat van de Veiligheidsraad daarvoor te krijgen waarbij ook een rol voor de VN was weggelegd. Sergio Vieira de Mello was naar het idee van Bush de enige man die in die context in aanmerking kwam voor het innemen van de post van hoge vertegenwoordiger van de VN in Irak. Aanvankelijk weigerde Secretaris-Generaal Kofi Annan Sergio te benoemen en deze zelf voelde er ook heel weinig voor. Maar Washington bleef aandringen en Vieira de Mello ging schoorvoetend akkoord op voorwaarde dat hij geen langer hoefde te blijven dan zijn vastgestelde termijn van vier maanden. Blijkbaar had Vieira de Mello een goede indruk op Bush gemaakt toen hij op 5 maart 2003, 15 dagen vóór de inval in Irak, toegang tot de president wist te krijgen om te spreken over de mensenrechten, een wonder want daar hield
53
Bush zich doorgaans niet zelf mee bezig. Ze spraken over Guantánamo bay, het detentieoord voor Talibanstrijders. “Guantánamo is geen vakantieoord, maar dat hoort het ook niet te zijn”, zei Bush. Vieiro de Mello knikte instemmend en hij probeerde de indruk bij de president weg te nemen dat hij een softy was. Hij kreeg het voor elkaar dat de president zich niet ging verdedigen toen Sergio Guantánamo beschreef als een ‘juridisch zwart gat’ en waarschuwde voor mogelijke martelingen door Amerikanen in Afghanistan. “Amerikanen zullen niemand martelen”, zei Bush. “Ik sta dat niet toe”. Bush zei ook dat hij door oorlog tegen Irak te voeren en Irak te ontwapenen de Verenigde Naties zou verdedigen. “Uitspraken van de VN moeten iets te betekenen hebben”, zei hij. Anthony Banbury, die zitting had in de Nationale Veiligheidsraad, herinnert zich dat de Amerikaanse functionarissen uit de bijeenkomst kwamen met de gedachte: Dit is een redelijke knaap met wie we zaken kunnen doen. Hij zal ons niet alles geven wat we willen, maar hij is intelligent en er valt met hem te praten (p. 420). Voordat Vieira de Mello half april – na de val van Bagdad – de confrontatie aanging met de BBC-talkshow HARDtalk vroeg hij het VNhoofdkwartier welke positie de VN innam over de oorlog in Irak. “Welke boodschap wil de VN aan het publiek afgeven over Irak”, vroeg hij. Maar hij kreeg geen instructies uit New York. In het gesprek was hij ‘behendig maar ontwijkend’ en kwam dus over als verontschuldigend ten aanzien van de Amerikaanse indringers. Toen de interviewer Tom Sebastian hem vroeg naar de collateral damage zei Vieira de Mello dat “burgerslachtoffers moeilijk te vermijden waren”. Toen Sebastian hem vroeg naar de plunderingen die in Bagdad waren uitgebroken, zei hij: “Het is waarschijnlijk onvermijdelijk wanneer je die mensen jarenlang onder de duim hebt gehouden” (p.422). En zo ging dat gesprek nog een tijdje door wat de interviewer tot slot tot de vraag bracht: “Is de Commissaris Mensenrechten soms te bang om zich tegen de Verenigde Staten uit te spreken”. De VN-mede-
54
werkers waren verontwaardigd over het interview. “Met dat interview”, herinnert zich een VN-medewerker, “kreeg iedereen die verdenking koesterde over waar Sergio op uit was, of dat hij op schoot kroop bij de Amerikanen, alle bewijs die hij nodig had.” In juni 2003 werd Vieira de Mello benoemd tot speciaal gezant van de Secretaris-Generaal in Irak en kwam hij aan het hoofd te staan van een politiek team in Bagdad. Daar moest hij zien samen te werken met het door de Amerikanen ingestelde Autoriteit onder leiding van Paul Bremer en tegelijk proberen zich daartegenover zo onafhankelijk als dat maar enigszins mogelijk was op te stellen. Hij vestigde zich niet in de relatief veilige ‘Groene zone’ waar de Amerikanen en de met hen samenwerkende Irakezen zaten maar daar buiten ‘in de echte wereld’. Dat was echter onvoldoende om de VN en zijn medewerkers het imago van neutraliteit te geven waar zij zo graag prat op gingen en waarnaar ze streefden. Men zag de VN gewoon als een verlengstuk van de bezetter en de zelfmoordaanslag op het VN-hoofdkwartier, die kort daarop plaatsvond, leek daar het logische gevolg van. Sergio Vieira de Mello overleefde dit niet en Samantha Power beschrijft zeer beeldend hoe hij uiteindelijk langzaam sterft, bedolven onder het puin van het ingestorte gebouw, en 21 andere VN-medewerkers met hem. De geavanceerde technieken waarover de Amerikanen in Bagdad beschikten, bleken niet op tijd beschikbaar om de VN-medewerkers tijdig onder het puin vandaan te halen.
Nawoord In het nawoord gaat Samantha Power in op de politieke stellingname, prestaties en feilen van Vieira de Mello. “Vieira de Mello maakte fouten en bracht weinig ondubbelzinnige successen tot stand die gegarandeerd zouden standhouden. Maar zolang hij aanwezig was – de lastigste conflicten aanpakkend alsof er voor vrede nog maar één telefoontje nodig was, bij het verwoed op zoek gaan naar oplossingen de diplomatieke
VN Forum 2008 - 4
hiërarchie omzeilend, en terwijl de granaten rondom hem neerkwamen onverstoorbaar, foutloos en schijnbaar onaantastbaar bleef, bleef voor velen het heilig vuur branden, en was er een sprankje hoop”. Vieira de Mello was tot in zijn vezels een VN-man, vastbesloten de VN zichtbaar te maken wanneer hij in een door oorlog verscheurd gebied aankwam. De VN bleef voor hem de belichaming van het ‘wereldgeweten’ omdat dáár regeringen samenkwamen om hun wettelijke en morele verplichtingen vast te leggen. Maar ten tijde van zijn dood was hij diep bezorgd of het systeem waarbij hij zich vierendertig jaar eerder had aangesloten, opgewassen was tegen de opgave om de barbaarsheid en wetteloosheid aan te pakken. “Ik ben de eerste om in te zien dat de VN veel te wensen overlaat”, erkende hij. Hij wist dat de organisatie die hij koesterde tegelijk ook een eigen speler was en gewoon een gebouw, niet beter of slechter dan de collectieve wil van de landen waaruit zij bestond. Hij erkende dat er hervormingen nodig waren om de VN aan te passen aan de eisen van de tijd. En hij had zelf het voorbeeld gegeven hoe een VN-ambtenaar zich ook kan proberen onafhankelijk op te stellen zoals toen hij de wens van de Verenigde Staten trotseerde en toch een verkenningsmissie naar Kosovo leidde of toen hij betoogde dat de VNfunctionarissen de wanhopige Timorezen niet in de steek mochten laten, wat de VN-Lidstaten daar ook van vonden. Vieira de Mello zag dat gefrustreerde landen steeds meer de disfunctionele VN omzeilden en in kleinere gremia bijeenkwamen op grond van geografie of gedeelde belangen. Maar dat loste naar zijn idee niets op omdat de oude kwalen bleven bestaan en bovendien had het geen zin om staten met een ander systeem dan andere leden van de VN buiten te sluiten. Hij zag niet in hoe op de lange termijn mondiale bedreigingen konden worden aangepakt zonder ondemocratische of schurkenstaten daarin te betrekken. Omdat alle nu opdoemende uitdagingen zich niet aan grenzen stoorden, moesten alle staten samen werken en de lasten verdelen, en de
VN Forum 2008 - 4
Verenigde Naties was nog steeds de enige internationale instelling die vertegenwoordigers van alle landen op één plaats samenbracht.’ En op 19 augustus 2003, nadat de bom afging, en hij beklemd zat in het puin, bevond hij zich in dezelfde onmogelijke, kwetsbare positie als degenen voor wier lot hij gedurende zijn carrière was opgekomen. Toen hij besefte dat hij de explosie wonderbaarlijk genoeg had overleefd, moet hij verwacht hebben dat professionele soldaten van het meest geavanceerde leger uit de geschiedenis van de mensheid erin zou slagen hem uit de brokstukken te bevrijden. Maar terwijl het leven langzaam uit hem wegebde, moet er een moment zijn geweest – en hopelijk niet erg lang – dat hij zich realiseerde dat hij in zijn uur van nood even machteloos was als miljoenen slachtoffers vóór hem. Hij stierf onder het puin van het Canal Hotel – begraven onder het gewicht van de VN zelf. Met het schrijven van dit interessante en boeiende boek heeft Samantha Power een waardig monument opgericht voor een groot VN-man die het mogelijk tot Secretaris-Generaal had kunnen brengen.
Samantha Power, Chasing the Flame. Sergio Vieira de Mello and the fight to save the world. The Penguin Press, New York. ISBN 978 1 59420 128 8. In het Nederlands vertaald door Annoesjka Oostindiër en Ronald Kuil en bij uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen in 2008 verschenen onder de titel: De man die de wereld wilde redden; het leven van Sergio Vieira de Mello. ISBN 978 90 254 2606 4. De citaten zijn aan deze vertaling ontleend. 687 p. E 59,90.
55
56
VN Forum 2008 - 4
BOEKBESPREKING
Het recht van het kind op ontwikkeling en autonomie vergt een cultuuromslag door Adriënne Schillemans
Het valt niet te ontkennen dat met de aanvaarding van het Verdrag van de Rechten van het Kind, op 20 november 1989, volgend jaar dus 20 jaar geleden, in een korte tijd de wereld zich massaal schaarde achter het idee om kinderen, als kwetsbare wezens, te beschermen goed is aangeslagen. Kinderen werden rechtssubject en kregen rechten. De bedoeling was om kinderen in een betere beschermde en liefdevolle omgeving op te laten groeien. Maar de praktijk is weerbarstig. Overal ter wereld, geen land uitgezonderd, zijn er kinderen die in moeilijke (gezins)omstandigheden moeten opgroeien. Ook Nederland is hierbij geen uitzondering. Deze kinderen wordt een goede ontwikkeling onthouden waardoor zij niet uitgroeien, door hun psychische en fysieke schade, tot personen die zelf hun kinderen alles wat in het kinds beste belang is kunnen meegeven. Wie falen er en waardoor of waarom? Iemand die zich op wetenschappelijk niveau voor dit vraagstuk inzet is Jan Willems, bijzonder hoogleraar Rechten van het Kind aan de VU in Amsterdam. Vorig jaar verscheen de tweede editie van zijn boek Developmental and Autonomy Rights of Children; empowering Children, Caregivers and communities, bij Uitgeverij Intensia, Antwerpen. Met nog een drietal andere wetenschappers als Theo van Boven (emeritus hoogleraar international recht aan de Universiteit van Maastricht), Eva Brems (hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit van Gent) en Martine Delfos (klinisch psychologe en psychotherapeute) oprichtster van het PICOWO 1 in Utrecht wordt in dit boek in kaart gebracht hoe er een eind gemaakt kan worden aan wijdverbreide praktijken als verwaarlozing, uitbuiting en misbruik van kinderen. Alle drie leveren in dit boek een ondersteunende bijdrage aan de door Jan Willems ontwikkelde Trias pedagogica dat centraal staat in deze boekbespreking.
Kinderrechten zijn mensenrechten Wat als eerste de aandacht vraagt in het boek is dat kinderrechten eindelijk ook eens gezien moeten worden als mensenrechten. De wereld zit met een hardnekkig taboe, namelijk, dat de meeste ouders wereldwijd hun kinderen nog zien als hun eigen aangelegenheid. Dit staat de emancipatie van kinderrechten in de weg. Theo van Boven noemt het, in het eerste hoofdstuk van dit boek, één van de grootste uitdaging van de Verenigde Naties in onze tijd om kinderen te zien als rechtssubjecten. De wereld moet afrekenen met generatie-discriminatie. Dat wil zeggen dat rechten van kinderen gelijkwaardig zijn aan en onderdeel uitmaken van de rechten van de mens. Kinderen zijn immers volwassenen in wording. Het centrale principe in Willems Trias pedagogica is het recht van het kind op adequate zorg voor een gezonde holistische ontwikkeling die leidt tot een verantwoordelijk, democratisch burgerschap, (the right to become an optimal person). Art. 6 CRC 2
VN Forum 2008 - 4
Cultuuromslag In zijn boek richt Willems zich voornamelijk op jonge kinderen, kinderen in de eerste jaren van hun leven. Het is deze kwetsbaarheid van de allerjongsten die hem aan het hart gaat. Dat een vrouw zwanger kan worden wil nog niet zeggen dat ze ook een goede opvoerder zal zijn en te allen tijde alles zal doen wat in het kinds beste belang is. Geldt natuurlijk ook voor vaders of pleegouders. Maar al te vaak hebben ouders of andere verzorgers zelf traumatische ervaringen opgelopen in hun jeugd doordat de zorg voor hen niet altijd even optimaal of misschien wel afwezig was. Willems geeft aan dat de eerste drie levensjaren van een kind heel belangrijk zijn voor het verdere leven. Wanneer een kind liefdevol wordt verzorgd en in een liefdevolle omgeving opgroeit krijgt het een solide basis mee van waaruit het kind zelf op latere leeftijd vanuit deze ervaring de wens heeft om bereid te zijn om anderen te helpen en dus sociaal is ingesteld. Zo’n kind kan volledig zijn gezonde sociale en humane kijk op het leven ontplooien en zal zijn of haar steentje graag aan de maatschappij willen bijdragen. Maar wanneer ouders of andere verzorgers niet in staat zijn, door hun traumatische ervaringen of gebrekkige belangstelling in het kind, om een kind een solide liefdevolle basis mee te geven is de kans groot dat het kind in de eerste drie levensjaren behoorlijke emotionele, psychische en fysieke schade zal oplopen waardoor het kind een borderline karakter kan ontwikkelen of serieuze psychosomatische klachten of verschillende gradaties van psychose. Er kan op deze weg niet langer worden doorgegaan omdat er dan sprake is van een visuele cirkel en kinderen zo nooit hun rechten kunnen genieten, zeker niet in de eerste levensfase. Of een kind zich goed ontwikkelt hangt nu nog af van het feit of een kind geboren wordt in een liefvolle en stabiele omgeving of niet. Kinderrechten gelden voor álle kinderen. Vandaar dat Willems een visie heeft ontwikkeld waarbij hij de verantwoordelijkheid legt bij de staat, of
57
beter nog de internationale gemeenschap. Alle lidstaten van de Verenigde Naties, op Amerika en Somalië na, hebben het Verdrag van de Rechten van het kind ondertekend en geratificeerd. Willems’ theorie van een Trias pedagogica legt in eerste instantie de verantwoordelijkheid bij de staat die een actieve rol heeft naar verzorgers en ouders toe. Hij zegt dat langzamerhand wordt ingezien dat het allereerste recht van alle kinderen is dat zijn of haar ouders of andere verzorgers bij machten moeten zijn om goed op te voeden. Dit geldt ook voor professionals als dokters, verpleegkundigen, jeugdwerkers, dagopvang medewerkers, vrijwilligers, toeziende staf op scholen en alle anderen met een kindgerichte taak in alle sectoren van de samenleving. Het allereerste recht van kinderen in arme landen waarvan de overheid onvoldoende capaciteit heeft of gebrekkige belangstelling toont voor de rechten van het kind om ouders, verzorgers en de samenleving te stimuleren om rechten van kinderen na te leven, dan moeten deze kinderen kunnen rekenen op internationale solidariteit en samenwerking. Schendingen van deze allereerste rechten van het kind is bijzonder tragisch voor alle kinderen die deze treffen maar ook voor hun verzorgers en samenlevingen en uiteindelijk voor de menselijke gemeenschap.
Ontwikkelings- en autonomierechten benadering 3
Deze benadering stelt het kind centraal als subject van rechten, een subject met ondeelbare en onderling gerelateerde ontwikkelings- en autonomie rechten. Ziet daardoor het kind als een handelend en meninggevend wezen binnen familie en samenleving en als een persoon dat afhankelijk is van zorgverleners, samenleving, cultuur, staat en staten en de internationale gemeenschap. Vanuit deze benadering bekeken zijn er veel meer disciplines betrokken bij het maken van principes, mensenrechten en kinderrechten dan alleen maar het internationale recht om deze operationeel en effectief te maken.
58
Willems’ Trias pedagogica heeft een socioeducatieve ofwel een sociopedagogische invalshoek en dient als fundering voor de ontwikkelings- en autonomie rechten van kinderen. Zo betreurt Willems het dat er wereldwijd heel weinig aandacht is voor het jonge kind in zijn of haar eerste levensfase in wetgeving, beleid en praktijk. Er zijn genoeg praktijken bekend waarin ouders buiten hun zinnen geraken en hun kinderen slaan of nog erger, soms met fatale afloop. Zelfs UNICEF probeert met haar Early Child Development Programmes bij regeringen erop aan te dringen om de hoogste prioriteit te geven aan kinderen in hun eerste levensfase. Er moet genoeg geld ter beschikking gesteld worden om de emancipatie van jonge kinderen te bevorderen. Volgens Willems is het daarom van het grootste belang om jonge ouders (en het liefst zelfs in de periode van de zwangerschap) voorlichting en advies te geven en in moeilijke situaties zelfs bemiddeling en hulp aan te bieden. Dit vraagt om een organisatorische en professionele inzet van de samenleving. Door dit gebrek aan versterking en opbouw van samenlevingen wereldwijd vinden nog steeds die vele schendingen van de rechten van kinderen dagelijks plaats.
VN Forum 2008 - 4
Trias pedagogica als interpretatief kader Binnen de Trias pedagogica zijn kinderen, zorgverleners (ouders of pleegouders of instellingen) en staten onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden door het principe van het inherente recht van het kind op adequate zorg voor een gezonde holistische ontwikkeling (zowel psychisch als fysiek) geleidt. Naast de traditionele rechten van het kind laat Willems de specifieke sociaal-emotionele rechten van het kind integreren in het nieuwe model. Willems zet hiermee een eerste stap om op een nieuwe manier te kijken naar en te denken over de rechten en plichten van ouders, kinderen en de staat als deelnemers in een kind-ouders-staat relatie. In zijn Trias pedagogica worden zowel kinderen als hun ouders ondersteund door socioeducatieve instellingen, diensten en faciliteiten vanuit democratische organisaties en wijkcentra die gepromoot worden door en onder toezicht staan van de staat. In onderstaand kader zien we hoe Willems het Verdrag van de Rechten van het Kind 4 vertaald heeft als ‘Tempel’ van zijn Trias pedagogica.
VN Forum 2008 - 4
Zoals we zien deelt Willems zijn Trias pedagogica theorie op in een tempelfundering, -peilers en -dak. De fundering wordt allereerst gevormd door artikel 2, bescherming tegen discriminatie zodat hier álle kinderen in de wereld genoemd worden, artikel 4 dat de verantwoordelijkheid legt bij de Staat die alles in het werk moet stellen om de rechten zoals deze zijn vastgelegd in het Verdrag te wezenlijken en artikel 6(2) dat de staat verplicht is om te zorgen voor het overleven en de ontwikkeling van het kind5. Daarvoor moeten de principes en bepalingen in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind breed onder de aandacht gebracht worden van ouders en kinderen maar ook van de samenleving in zijn geheel. Artikel 44(6) in het Verdrag verzoekt Staten er zorg voor te dragen dat hun rapporten aan het Verdragscomité en het Comité van de Rechten van het Kind ten alle tijden beschikbaar zijn voor het publiek en dat NGO’s uitgenodigd en gehoord worden, het betreft hier de artikelen 43, 44(1-5) en art. 45 dat internationale samenwerking op het gebied dat het Verdrag bestrijkt aanmoedigd.
59
De peilers: de drie P’s bestaand uit beschermingsrechten van het kind, zorgrechten6 en rechten van het kind op deelname aan het sociale leven (respect voor de mening van het kind). Op deze manier zijn ze algemeen aanvaard door staten ten tijden van de opstelling van het Verdrag. Toch ziet Willems het liever anders. Vandaar dat hij in zijn Trias pedagogica er een P aan toevoegt en wel de P van Prevention (voorkoming). De eerste peiler kent daarom in zijn visie 2 P’s, nl. zorg en preventie. Zijn drie naar vier P’s rechten van het kind leidt tot een SPA-IFOI model (Structural Pro-active Approach of civil, socioeconomic & socioemotional Kinderrechten, IFOI staat voor: Inform all parents; Filter out ‘good enough’ parents; Offer help; Intervene through the Courts.
worden bijgestaan door de Staat die hen op passende wijze bijstand zal verlenen bij het opvoeden van hun kinderen; artikel 19(2) indien van toepassing sociale programma’s worden ingevoerd om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling en indien van toepassing voor inschakeling van rechtelijke instanties; artikel 24(2)(e) om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid van de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen en (f) om preventieve gezondheidszorg, begeleiding voor ouders, en voorzieningen over gezinsplanning te ontwikkelen; artikel 27(3) dat de Staten die partij zijn, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit direct te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting; artikel 31 dat aangeeft dat ieder kind recht heeft op vrije tijd, op spelen en op deelname aan culturele en artistieke activiteiten en artikel 39 dat de Staat verplicht is om kinderen die slachtoffer zijn geworden van gewapende conflicten, foltering, verwaarlozing, mishandeling of exploitatie een passende behandeling te bieden die hun herstel en herintegratie in de samenleving bevordert. Deze peiler berust op IFO (Inform, Filter out, Offer help).
De eerste peiler, zorg en preventie, wordt ondersteund door de artikel 18(1-3) die aangeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij de ouders ligt. Dat ouders hierbij
De tweede peiler, bescherming: als het moet ingrijpen, (de laatst I van IFOI) berust op de artikelen 19(2), en in het bijzonder de artikelen 32-37(a) dat ieder kind recht heeft op bescher-
60
ming tegen elke vorm van arbeid die schadelijk is voor zijn gezondheid, scholing en ontwikkeling. De Staat zal minimumleeftijden vaststellen voor het verrichten van arbeid en passende arbeidsvoorwaarden vaststellen; dat ieder kind recht heeft bescherming tegen het gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen en tegen deelname aan de vervaardiging van of aan de handel in dergelijke middelen; de Staat kinderen zal beschermen tegen elke vorm van seksuele exploitatie of seksueel misbruik, waaronder prostitutie en pornografie; de Staat eveneens alles in het werk zal stellen om de ontvoering, de handel of de verkoop van kinderen te voorkomen; ieder kind heeft recht op bescherming tegen elke vorm van exploitatie die schadelijk is voor het welzijn van het kind, anders dan beschreven in artikelen 32, 33, 34 of 35; de Staten die partij zijn, waarborgen dat geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating worden opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar en artikel 39 dat de Staat verplicht is kinderen die het slachtoffer zijn geworden van gewapende conflicten, foltering, verwaarlozing of exploitatie een passende behandeling te bieden die hun herstel en herintegratie in de samenleving bevorderd. De derde peiler, deelname aan de samenleving zowel van ouders als het kind, bestaat uit zeven blokken. In zijn boek werkt Willems dit uitvoeriger uit dan in het bovenstaande model te zien is. De eerste drie blokken hebben betrekking op de ouders. Blok een richt zich op pre-, peri- en postnatale groepen ouders. Zij moeten voorzien worden van informatie omtrent de ontwikkeling van het kind en zijn of haar identiteitsvorming en ideeën en ervaringen kunnen uitwisselen over het opgroeien van kinderen. Op basis van artikel 18(2) moet de Staat passende bijstand aan ouders en wettige voogden bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen verlenen en de
VN Forum 2008 - 4
ontwikkeling waarborgen van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg. In blok twee moeten ouders de mogelijkheid hebben om als volwaardige partner, bijvoorbeeld vertegenwoordigd in een vereniging, tegenover de overheid aan te dringen op betere sociaaleducatieve faciliteiten. Dit op grond van de artikelen 18(2), 27(3) en 18(1) waardoor beide ouders in materiële zin aan elkaar gelijkgesteld zijn. Blok drie heeft betrekking op rehabilitatie en/of recht op door middel van bemiddeling, psychotherapie, en ondersteuning op individuele of gezinsbasis aan ouders die hun kind in zeer moeilijke omstandigheden groot moeten brengen of zelf getraumatiseerd zijn in hun jeugd of latere leven en die niet de mogelijkheid hebben gehad om hun trauma’s te verwerken. De overige vier blokken hebben betrekking op de deelname van het kind aan de samenleving of socioeducatieve faciliteiten. Zo heeft het kind in blok vier recht op deelname aan sociale, gezins-, samenlevings- en schoolverantwoordelijkheden, gebaseerd op het fundamentele recht van het kind om uit te groeien tot een verantwoording dragend persoon en meer specifiek op de artikelen 29(1)(b-e) die het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen voorstaan; het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of de hare; de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrij samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking en het bijbrengen voor eerbied voor de natuurlijke omgeving. Tevens het recht van het kind op deelname aan jeugdactiviteiten gebaseerd op artikel 12(1) dat de Staat het kind verzekerd dat het in staat is om zijn of haar eigen
VN Forum 2008 - 4
mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijping en op artikel 31(2) dat Staten het recht van het kind eerbiedigen om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, en de verwezenlijking van dit recht bevorderen en het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding stimuleren. Ieder kind heeft in blok vijf het recht om op grond van artikel 12(2) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht. Blok zes heeft betrekking op het recht van het kind om niet blood gesteld te worden aan gewelddadige informatie die het welzijn en de gezonde ontwikkeling van het kind kunnen schaden, zoals bedoeld in artikel 17; de Staat dient er voor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot informatie en materiaal afkomstig uit een verscheidenheid aan bronnen en dat de Staat de benodigde maatregelen als treffen om het kind te beschermen tegen informatie en materiaal die schadelijk voor het kind zijn. Willems voegt er nog aan toe dat er altijd rekening moet worden gehouden met de leeftijd en de rijpheid van het kind. Zo noemt hij dat kinderen niet te jong en te lang naar de TV of computer moeten kijken en zeker niet naar gewelddadige video’s of computergames die kinderen ‘leren hoe te doden’. Blok zeven en het laatste blok refereert aan de artikel 39 waarbij de Staat verplicht is om kinderen die slachtoffer zijn geworden van gewelddadigheden een passende behandeling moet geven die hun herstel en herintegratie in de samenleving bevorderd.
61
Het dak van de tempel beslaat het recht van het kind op adequate zorg voor een gezonde holistische ontwikkeling dat leidt tot een verantwoordelijk, democratisch burgerschap gebaseerd op artikel 6 (het inherente recht van het kind op leven, overleven en ontwikkeling) dat direct in verband staat met artikel 3 dat altijd het belang van het kind voorop dient te staan. Wanneer ouders of anderen die verantwoordelijk zijn voor de opvoeding hun verplichtingen niet na komen dan zal de Staat het kind voorzien van de nodige zorg. Het kind moet sociaalemotionele rechten kunnen genieten die hem of haar voorziet in zijn of haar primaire sociaalemotionele behoefte. Artikel 5 stelt dat de Staat de rechten en verantwoordelijkheden van de ouders en familie moeten eerbiedigen ten aanzien van de begeleiding van het kind bij de uitoefening door het kind van de rechten uit het Verdrag op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Zo heeft het kind op grond van artikel 12 het recht om vrijelijk zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang moet worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijping. Betekent dat het kind toegang moet hebben tot velerlei bronnen van informatie (artikel 17) en zijn burgerrechten moet kunnen genieten (artikelen 13-17) en verder moet kunnen opgroeien in een omgeving (gezin, school en samenleving) die het welzijn van het kind bevorderen. Willems heeft met zijn Trias pedagogica theorie inzichtelijk gemaakt wie er falen en waardoor of waarom. In zijn boek houdt hij nog een pleidooi voor het opnemen van zijn Trias pedagogica in de grondwet zodat het kind-ouders-staat model in de praktijd gerealiseerd kan worden in de strijd tegen schendingen van kinderrechten. Willems, J.C.M. (ed.) Developmental and Autonomy Rights of Children; Empowering Children, Caregivers and Communities, Intersentia 2007 ISBN 978-90-5095-726-7, 211 p.
62 Prof. dr. J.C.M. Willems heeft zijn hoofdfunctie bij de Capaciteitsgroep Internationaal en Europees recht en het Centrum voor de Rechten van de Mens van de Universiteit Maastricht. Daarnaast is hij als bijzonder hoogleraar in de Rechten van het Kind verbonden aan de juridische faculteit (afdeling Privaatrecht, sectie familie- en jeugdrecht) en het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op basis van mensenrechtelijke verplichtingen van staten en interdisciplinaire inzichten over universele en selectieve preventie van kinderbeschadiging onderzoekt hij welke structuren van zorg en toezicht rond ouderschap kan bijdragen aan de verbetering van opvoeding en de preventie van kindermishandeling. Hij is vice-voorzitter van de stichting RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling) en lid van de door de minister voor Jeugd en Gezin ingestelde Stuurgroep aanpak kindermishandeling.
1
2
3
4
5
6
Stichting Picowo, Psychologisch Instituut voor Consultatie, Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek te Utrecht De erkenning van het kind als een persoon voor het recht zoals bedoeld in artikel 6 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, bevestigt dat rechten van kinderen mensenrechten zijn. ‘Ontwikkeling’ verwijst naar het principe van het recht van het kind op een adequate zorg voor een gezonde psychische en fysieke ontwikkeling om zo tot een verantwoordelijk burger uit te groeien (to become a optimal person). ‘Autonomie’ rechten verwijst naar het feit dat kinderen als individu een eigen mening moeten kunnen ontwikkelen. Zie het Kinderrechtenverdrag op www.unicef.nl/unicef/ show/id=47358 downloads > verdrag voor de rechten van het kind Art. 4 en 6(2) in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind benadrukken sociaal-educatieve investeringen tot een maximum wat in een staat zijn vermogen ligt. Zorgrechten: kinderen hebben recht op gratis en goed onderwijs, een goede en bereikbare gezondheidszorg, opvang wanneer ze niet thuis kunnen wonen en plekken om te spelen. (criteria UNICEF)
VN Forum 2008 - 4
VN Forum 2008 - 4
63
Jongerenvertegenwoordiger spreekt de VN toe door Wouter Thiebou
Op 7 oktober was het dan zover, op deze dag hield ik, Wouter Thiebou mijn speech voor de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De jongerenvertegenwoordiger spreekt traditiegetrouw in deze commissie die zich bezighoudt met sociale ontwikkeling en mensenrechten. De positie van kinderen, jongeren en speciale groepen als gehandicapten en inheemse volkeren wordt ook binnen deze commissie besproken. Als je een jaar van tevoren weet, dat je voor de Verenigde Naties mag spreken, dan moet dat toch niet heel moeilijk zijn om met een goed verhaal te komen? Niets bleek minder waar. Ik had zoveel waar ik op in wilde haken, dat ik het moeilijk vond om keuzes te maken. Zeven minuten had ik de tijd om de Derde Commissie van de Verenigde Naties toe te spreken en in deze korte tijd kon ik onmogelijk alles kwijt, wat ik graag wilde zeggen. Uiteindelijk heb ik gekozen voor twee thema’s, om zo de tijd te hebben om beide thema’s goed onder de aandacht te brengen. Ik heb gekozen om het belang van jongerenparticipatie en water & sanitatie goed te benadrukken. Het afgelopen jaar heb ik met veel mensen over beide thema’s gesproken. De kennis, die ik over beide onderwerpen heb verkregen, is groot. Toch heb je uiteindelijk maar een beperkte hoeveelheid woorden om je boodschap over te brengen. Na veel verschillende versies te hebben geschreven was ik blij, dat het op 7 oktober dan eindelijk zover was. Ik had mijn eigen versie met pennenstrepen voor leesintonatie bij mij en ten behoeve van de zaal was mijn speech in 250-voud afgedrukt. Alhoewel ik niet echt zenuwachtig was, was het een geruststelling, dat de Nederlandse Ambassadeur naar de Verenigde Naties, Frank Majoor, de vergadering voorzat. Als tweede spreker van de dag gaf hij
mij het woord. Ik deed rustig mijn speech en het voelde bijna of ik het hier vaker had gedaan. Of mijn boodschap bij iedereen landde weet ik niet, maar gezien het aantal reacties van diverse landen weet ik wel, dat het merendeel niet had liggen slapen tijdens mijn speech. Zo kwam de gezant van Vaticaanstad naar mij toe met een bemoedigend briefje, een Jordaanse diplomaat kwam me zeggen, dat ze het een erg goede speech vond en wel vijf andere landen zeiden dat ze mijn afsluiting met een glas water briljant vonden. Ik kijk terug op deze mogelijkheid als erg geslaagd en als een unieke kans om als jongere invloed te kunnen uitoefenen op zo’n hoog niveau. Ben je nieuwsgierig naar mijn speech? Lees hem dan op www.vnjongeren.nl/speech. pdf.
64
VN Forum 2008 - 4
SIGNALEMENTEN door Tjerk Halbertsma en Carel H. Jansen
Guéhenno somber over vredesmissies In een interview met NRC Handelsblad van 15 november zei Jean-Marie Guéhenno, die acht jaar lang als ondersecretaris-generaal van de VN verantwoordelijk was voor alle vredesoperaties, dat het hele fenomeen vredesmissies in een gevarenzone is beland. “Sinds het jaar 2000 is het aantal VN-militairen explosief gestegen van ruim 20.000 tot bijna 110.000 dit jaar. Het gevaar is dat we vergeten welke risico’s eraan verbonden zijn, en wat de voorwaarden zijn om succes te boeken. Dat het belangrijk is om een krachtig mandaat te hebben en dat je geen vredesmissie moet sturen als er geen vrede is om te handhaven. Waar ik bang voor ben is dat die enorme uitbreiding van het aantal operaties ten koste gaat van onze geloofwaardigheid. We hebben gewoon niet genoeg gekwalificeerd personeel om al die taken goed te vervullen. Bovendien: een VN-vredesmissie is een medicijn dat niet in alle omstandigheden werkt. Zowel bij links als rechts bestaat een overdreven vertrouwen in militair optreden. Maar je bereikt niets zonder politieke aanpak van de problemen. Als we de afgelopen jaren één les hebben geleerd, dan is het wel dat militaire operaties een heel bot middel zijn.” NRC Handelsblad 15 november 2008: Juurd Eijsvoogel,’ “Grote landen moeten meer doen”; Ex-topman VN Guéhenno over falende missies’
Bhutto krijgt postuum VN-mensenrechtenprijs Benazir Bhutto, de vermoorde ex-premier van Pakistan, krijgt dit jaar postuum de VN-mensenrechtenprijs. Bhutto werd dit jaar het slachtoffer
van een zelfmoordaanslag tijdens een verkiezingsmeeting. De prijs wordt op 10 december, de zestigste verjaardag van de afkondiging van de mensenrechten, officieel uitgereikt. De Franse non Dorothy Stang wordt dan eveneens postuum voor haar verdiensten geëerd. Andere winnaars dit jaar zijn Louise Arbour, de voormalige hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, de mensenrechtengroepering Human Rights Watch, de Amerikaanse jurist Ramsey Clark, Carolyn Gomes van de groepering “Jamaicans For Justice” en de Congolees Denis Mukwege. Bron: De Morgen (België), 26 november 2008
UNFPA-rapport 2008 In de strijd tegen schendingen van mensenrechten is het zaak cultuur mee te nemen als belangrijke factor. Dit staat in het Wereldbevolkingsrapport ‘Achieving Common Ground: Culture, Gender, and Human Rights’ dat 12 november werd gepresenteerd door het VN-bevolkingsfonds UNFPA. Ondanks internationale verdragen worden mensenrechten en vrouwenrechten nog steeds grof geschonden. “Diepgewortelde culturele en religieuze tradities worden soms gebruikt om schending van mensenrechten goed te praten. Om deze problemen aan te kunnen pakken”, is het noodzakelijk cultuur als belangrijke factor mee te nemen, zegt Purnima Mane tweede vrouw van UNFPA. Rekening houden met cultuur betekent voor Mane niet dat schadelijke traditionele praktijken geaccepteerd moeten worden of een vrijbrief zijn voor de schending van mensenrechten. “Kindhuwelijken en vrouwbesnijdenis zijn illegaal, maar soms helaas toch steevast onderdeel van bepaalde culturele tradities,” zegt
VN Forum 2008 - 4
Mane. “Wij veroordelen praktijken als de steniging van het 13-jarige Somalische meisje dat was verkracht. We proberen bijvoorbeeld te handhaven dat een meisje met behulp van de plaatselijke rituelen een vrouw wordt, maar dan zonder de mutilatie en andere mensenrechtenschendende praktijken.” “Vrouwenbesnijdenis wordt vaak gezien als een voorwaarde voor de overgang naar volwassenheid. En vrouwen die dit niet ondergaan, worden soms lelijk en onrein beschouwd. Bestrijding van vrouwbesnijdenis kan daarom veel weerstand opleveren van de groep. Om een einde te maken aan deze praktijken moet je alle verschillende culturele betekenissen meewegen en zoeken naar goede alternatieven, in nauwe samenwerking en goed overleg met de gemeenschap.” Mane ziet hiervoor een rol voor het ‘sterke geslacht’: “Een manier om ervoor te zorgen dat de programma’s de plaatselijke cultuur als uitgangspunt nemen, is mannen te betrekken bij het ontwerpen. Aandacht voor hoe mannen gender beleven en ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ervaren, kan helpen om de weerstand van mannen te overwinnen. Je moet niet verwachten dat de veranderingen binnen één dag gerealiseerd zullen worden. Het kan wel honderd jaar duren, maar dan moeten we nu wel actie ondernemen en niet stil blijven zitten. Sommige mensen denken; het kost veel moeite dus laat maar zitten. Maar mensen creeren uiteindelijk zelf hun eigen cultuur,” aldus Mane. Nederland is de grootste donor van WNFPA en de overheid heeft toegezegd de jaarlijkse financiële bijdrage te verhogen tot 58.5 miljoen euro. Bron: OneWorld Auteur: Verona Maclean
Zwarte Lijst van de VN loopt gevaar De wereldwijde zwarte lijst van personen en instellingen die al-Qaeda en andere terroristi-
65
sche groeperingen financieren, dreigt te verdwijnen door gerechtelijke uitspraken en de afnemende steun van vele landen, aldus Europese en Amerikaanse functionarissen die zich met terroristenbestrijding bezig houden. Een uitspraak van het Europese Hof van Justitie uit september bracht de toekomst van het sanctieprogramma van de Verenigde Naties in gevaar toen het verklaarde dat de zwarte lijst de fundamentele rechten van degenen, die het doelwit zijn van de sancties, schendt. Het Hof stelde dat de lijst de mogelijkheid mist om tegen plaatsing op de lijst in beroep te gaan. Gerechtshoven in Engeland en Frankrijk hebben vraagtekens gezet achter de vraag of Europese landen VNsancties en andere zwarte lijsten kan afdwingen zonder lokale wetten te schenden, en wijzen op het recht van verdachte om naar bewijzen te vragen voor de misdaden waarvan hij blijkbaar verdacht wordt, gezien het feit dat hij op een zwarte lijst is geplaatst. De Verenigde Naties houden geheim of dergelijke bewijzen bestaan. De zwarte lijst van de VN vormt de ruggengraat van een internationale poging om te voorkomen dat supporters van al-Quaeda geld inzamelen of overdragen aan deze of andere terroristische organisaties. Alle leden van de VN zijn verplicht toestemming om te mogen reizen in te trekken en tegoeden te bevriezen van 503 individuen, zakelijke ondernemingen en groeperingen. Hierdoor is ongeveer $ 85 miljoen aan tegoeden van aanhangers van al-Quaeda en de Taliban wereldwijd bevroren. Maar de sancties worden niet algemeen nagekomen; sommige landen hebben beweerde supporters van alQuaeda wel toegestaan te reizen of toegang te hebben tot hun bankrekeningen. De zwarte lijst van de VN is slechts een van de lijsten die door de Verenigde Staten, de Europese Unie en Groot Brittannië wordt gehanteerd. Hoewel elke lijst ten doel heeft terrorisme te voorkomen, overlappen ze elkaar en zijn ze soms met elkaar in strijd, hetgeen tot verwarring leidt over de vraag welke tegoeden behalve die van al-Quaeda daar onder vallen en onder welk
66
gezag te ressorteren. Hezbollah staat bijvoorbeeld op de zwarte lijsten van de VS en GrootBrittannië maar wordt door de Europese Unie niet beschouwd als een terroristische organisatie. Iedereen wordt echter geacht lijst van de VN te volgen. Er zijn echter functionarissen die zeggen dat de sancties geen bruikbaar instrument meer zijn. Al-Quaeda vermijdt over het algemeen het systeem van internationale banken en heeft maar weinig geld nodig om de terroristische daden te financieren. Het verzet in Europa tegen de sancties is vooral gericht op het ontbreken van een juridische procedure en de mogelijkheid die ze bieden tot politiek misbruik. De Raad van Europa kwam in januari tot de conclusie dat de Amerikaanse en Europese zwarte lijsten volstrekt arbitrair waren en iedere geloofwaardigheid misten. Europese openbare aanklagers hebben het onderzoek van verscheidene personen die er van beschuldigd waren al-Quaeda te financieren, gestaakt omdat daarvoor geen bewijs te vinden was dat stand zou houden voor de rechter. De Verenigde Naties hebben behalve in één geval, altijd geweigerd deze individuen van de lijst af te halen. De zwarte lijst van de VN werd in 1999 opgezet door de Veiligheidsraad om druk uit te oefenen om Afghanistan, dat toen geregeerd werd door de Taliban, te dwingen de stichter van alQuaeda,Osama bin Laden en zijn volgelingen, uit het land te verdrijven. Daarvoor legden de VN alleen sancties op aan staten en niet aan individuen, bedrijven en groeperingen zoals daarna het geval was. Het VN-programma wordt uitgevoerd door het Al-Qaida and Taliban Sanctions Committee en staat onder controle van de Veiligheidsraad die de macht heeft om namen aan de lijst toe te voegen of van de lijst te schrappen. De meeste namen zijn toegevoegd op aandrang van de Verenigde Staten. Zolang geen lid van de Veiligheidsraad bezwaar maakt worden de nominaties automatisch goedgekeurd. Er bestaat het vermoeden dat leden van de Veiligheidsraad het sanctiebeleid dat tot dan
VN Forum 2008 - 4
toe een zaak van nationale staten, naar internationaal niveau hebben geheven om aan de nationale standaards op het gebied van bescherming van mensenrechten en rechtsbescherming te ontsnappen. Na de Amerikaanse inval in Irak bekoelde het enthousiasme van de meeste andere staten voor de lijst en drongen sommigen er op aan de lijsten af te schaffen. Global Policy Forum: Craig Whitlock, ‘Terrtorisme Financing Blacklist at Risk’. Washington Post, 2 november 2008 Global Policy Forum: Clemens A. Feinugle, ‘The UN Security Council Al-Qaida and Taliban Sanctions Committee: Emerging Principles of International Law for the Protection of Individuals’, German Law Journal, 1 november 2008
Uitstoot broeikasgassen naar recordhoogten De concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer hebben in 2008 nieuwe recordhoogten bereikt. Dat meldde het in Geneve gevestigde weerbureau van de Verenigde Naties de WMO op dinsdag 25 november 2008. Het gaat onder meer om methaangas en koolstofdioxide. De concentratie methaangas groeide harder dan in enig ander jaar in het afgelopen decennium. Bron: ANP, dinsdag 25 november 2008
Obama moet relatie met de VN herstellen Meer dan dertig ministers en topambtenaren van vorige Amerikaanse regeringen hebben Barack Obama opgeroepen om het herstel van de relatie met de Verenigde Naties (VN) tot speerpunt in zijn buitenlandbeleid te maken. De relatie tussen de VS en de VN is al sinds de regeringReagan in de jaren tachtig moeizaam, maar sinds het Congres door de Republikeinen wordt gedomineerd, in 1994, is er eenzijdig gekort op
VN Forum 2008 - 4
de contributies voor de VN, voor vredesmissies en voor VN-assistentie aan arme landen.Onder de ondertekenaars bevinden zich Democraten zowel als Republikeinen. “De volgende president heeft een unieke mogelijkheid om de relatie tussen de VS en de VN nieuw leven in te blazen, als symbool van de Amerikaanse wil tot constructieve internationale samenwerking”, schrijven de opstellers van de verklaring in het dagblad ‘New York Times’. “Het is een investering die Amerika sterker maakt.” Bron: hbvl.be (Het belang van Limburg/Belgié), 20 november 2008
Jordy Sweep nieuwe jongerenvertegenwoordiger VN De 21-jarige Jordy Sweep is op vrijdag 24 oktober jl. in Amsterdam verkozen tot de nieuwe jongerenvertegenwoordiger van Nederland voor de Verenigde Naties (VN). Dat maakte de Nationale Jeugdraad bekend. Volgens Sweep dankt hij de overwinning onder meer aan zijn enthousiaste 30-koppige campagneteam en aan het feit dat hij in het debat ,,de meest korte, bondige en begrijpelijke antwoorden’’ wist te geven. Sweep, naar eigen zeggen al lang actief in jongerenparticipatie, richt zich vooral op het realiseren van wereldwijd onderwijs. Hij vertrok zondag 27 oktober naar New York voor een bezoek aan de VN. Bron: AD, 25 oktober 2008
Kritiek Wereldbank op Israëls bezettingspolitiek De Wereldbank heeft ernstige kritiek geuit op de Israëlische politiek in de bezette gebieden. De illegale nederzettingen van joodse kolonisten, het veiligheidskordon rond get gebied, en de honderden wegversperringen zijn de meest in het oog springende obstakels voor de bewegingsvrijheid van mensen en goederen, zegt de
67
Bank. Geweld en vandalisme van de kant van joodse kolonisten schrikken verder investeringen af. Het Bruto Nationale Produkt van de Palestijnen daalde tussen 1999 en 2007 met 40 procent. Investeringen zijn ingezakt tot een ‘twijfelachtig laag niveau’. 38 procent van de Palestijnse gebieden op de Westelijke Jordaanoever is niet toegankelijk voor Palestijnen omdat dit land gereserveerd is om de veiligheid te waarborgen en de kolonisten terwille te zijn. Wat er van het gebied over is, is versnipperd in een veelheid van enclaves, terwijl de Palestijnen aan grote beperkingen onderhevigd zijn als ze van de ene naar de andere enclave willen gaan. Het aantal kolonisten is in de afgelopen vier jaar met 3,44 % gestegen tot een totaal van 461.000 personen. De kolonisten vernietigen de huizen van de Palestijnen, hun olijfbomen waar zij economische van afhankelijk zijn, en de infrastructuur waarop zij aangewezen zijn voor water, riolering, transport en telecommunicatie. De Palestijnse herders zijn gedwongen het land door het vee uit te laten putten zodat dit verandert in woestijn. Dit, zegt de Bank, heeft een ‘permanente staat van onveiligheid’ geschapen waardoor investeringen ontmoedigd worden. De Wereldbank heeft ook kritiek op de politiek van de Israëlische minister van defensie Ehud Barak. “Het toenemend aantal muren, wegversperringen, en checkpoints maakt het in toenemende mate moeilijker voor boeren om bij hun land en marktplaatsen te komen”, vooral in het deel van de Westoever (Area C) waarover het Israëlische leger totale controle uitoefent. De herhaalde kritiek van donoren schijnt volgens de Bank tot dovemansoren gericht te zijn. De toegenomen buitenlandse hulp aan de Palestijnen heeft weinig meer betekend dan het enigszins afremmen van de verslechtering van de economie, aldus de Bank. Over de situatie in de Gazastrook dat praktisch van de buitenwereld is afgesloten, heeft het rapport van de Wereldbank het niet. IPS, 23 oktober 2008: Abid Aslam, ‘World Bank Assails Israeli Chokehold on West Bank’
VN Forum 2008 - 4
68
Belastingontduiking in ontwikkelingslanden door ondernemingen De kredietcrisis kost de arme landen tegen 2010 volgens een rapport van ActionAid International $ 400 miljard. Zo’n 160 miljard dollar gaan verloren doordat grote transnationale ondernemingen op grote schaal de belastingen ontduiken in landen waar zij hun vestigingen hebben. Dit is bij elkaar veel meer dan de $ 100 miljard die de wereld aan ontwikkelingshulp uitgeeft. Het rapport werd gelanceerd aan de vooravond van de UN Conference on Financing for Development die van 29 november tot 2 december in Doha (Qatar) gehouden is. “Als de belastinginkomsten niet verloren zouden gaan zouden de ontwikkelingslanden ieder kind naar school kunnen sturen, miljoenen kunnen besteden aan de bestrijding van HIV/Aids en nog veel meer. Nu verdwijnen de belastinginkomsten in belastingparadijzen of in de zakken van de aandeelhouders”, zei Rachel Moussié, expert in belastingen en ontwikkelingsfinanciering bij ActionAid. Zij vestigde haar hoop op de conferentie die een einde zou moeten maken aan de ondoorzichtigheid van de financiële transacties die in de ontwikkelingslanden plaatsvinden. De belastingontduiking wordt volgens haar bevorderd door het bestaan van het bankgeheim. ActionAid drong aan op een opwaardering van het UN Committee of Experts on International Co-operation on Tax Matters tot een intergouvernementeel lichaam, gebaseerd op politieke vertegenwoordiging. UN-NGLS, 29 november 2008
Nobelprijs voor Vrede naar Martti Ahtisaari De Nobelprijs voor de Vrede is dit jaar toegekend aan de Finse oud-president Martti Ahtisaari. Ahtisaari (1937), was diplomaat bij de Verenigde Naties en van 1994 tot 2000 presi-
dent van Finland. Na zijn presidentschap, zette hij zich in voor allerlei vredes- en bemiddelingspogingen. Zo zocht de Britse regering hem in 2000 aan om mede de ontwapening van de IRA in Noord-Ierland te controleren. En begin 2005 trad hij in Helsinki op als bemiddelaar bij vredesonderhandelingen tussen de Indonesische regering en de verzetsbeweging van Atjeh. In 2007 stelde hij, als gezant van de Verenigde Naties, zijn plan voor de toekomst van Kosovo voor. Bron: Het Parool, 10 oktober 2008
Internationaal Gerechtshof buigt zich over Kosovo De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft ingestemd met het Servische verzoek om het Internationale Gerechtshof advies te vragen over de eenzijdig uitgeroepen onafhankelijkheid van Kosovo. Volgens Servië zal een juridisch oordeel de spanningen in Kosovo verminderen. Maar volgens voorstanders van de Kosovaarse onafhankelijkheid zal de procedure de heropbouw van Kosovo vertragen. Een adviesprocedure voor het hof, dat zetelt in Den Haag, kan een tot twee jaar duren. Bron: De Volkskrant, 9 oktober 2008
VluchtelingenWerk verkrijgt consultatieve status bij VN VluchtelingenWerk Nederland heeft een speciale consultatieve status bij de Verenigde Naties verworven. Volgens directeur Edwin Huizing is het van groot belang de positie van vluchtelingen beter voor het voetlicht te kunnen brengen. Juist op het niveau van de VN. VluchtelingenWerk Nederland is de enige Nederlandse vluchtelingenorganisatie met deze status. Bron: Contouren, 2008 nr 4
NVVN zoekt actieve leden De NVVN heeft de ambitie om haar doelstellingen op een steeds grotere schaal en middels steeds bredere activiteiten na te streven. Dat kan ook, want er liggen op allerlei vlakken kansen die de NVVN wil grijpen. Om de doelstellingen van de Verenigde Naties beter te kunnen ondersteunen en uitdragen zijn vrijwilligers nodig die zich inzetten op allerlei vlakken. Daarom roepen wij u op om actief te worden in één van onze commissies. Op www.nvvn.nl vind u een compleet overzicht van de bestaande commissies. Ze kunnen allemaal nieuwe leden gebruiken, maar hieronder lichten we er enkele speciaal uit omdat daar de urgentie het grootst is.
Activiteitencommissie Deze commissie organiseert, in nauwe samenwerking met het bestuur, enkele activiteiten per jaar. Daarbij moet gedacht worden aan een excursie, enkele lezingen, en een VN-cursus over een actueel VN-thema. Wij zoeken een drietal mensen, waaronder een voorzitter, die deze commissie willen vormen.
Redactie VN Forum Het u voorliggende kwartaalblad wordt onafhankelijk van het bestuur samengesteld door de redactie die ondersteund wordt door een redactieraad. Redactieleden volgen de ontwikkelingen in en rond de Verenigde Naties en de Nederlandse inbreng daarin. Zij schrijven daarover artikelen en nodigen relevante deskundigen uit om hetzelfde te doen. VN Forum is op zoek naar één nieuw redactielid.
Team Communicatie Voor groei en professionalisering van de NVVN is consequente en uitgekiende communicatie essentieel. Het team communicatie ondersteunt het bestuur bij het maken en uitvoeren van een samenhangend communicatiebeleid dat gericht is op lederwerving, promotie van activiteiten, en het uitdragen van de doelstellingen van de Verenigde Naties. Dit team zoekt versterking met twee personen.
U kunt reageren op deze oproep middels een email aan
[email protected].