P^^^^^:,s^^-J^<':^^ 'ÈÈ^ >-*=>v T
'^^^fi^''?
(ovwsjeaiukt uit (Ie Etoiiouiist 18fi3).
/4 ^^^
IS DE VREES VOOR VRIJHEID VAN CIRCULATIEBANKEN DENKBEELDIfi?
Of het groote publiek al dan niet over de soliditeit van billetten, door verschillende banken uitgegeven, kan oordeelen, deze kwestie, schrijft Prof. Buys, kan bij ontstentenis van vrije banken M>'r met «-orden uitgemaakt, maar in de landen, welke werkelijk meer banken bezitten b. v. in Pruisen. (*) ,,. . . Die objectie tegen hetgeen ik in mijne brochure Hei Mmislerie Thorbecke en het monopolie der Neder!andsche Bank heb trachten te betoo-en, zou zeer gegrond wezen, wanneer inderdaad de geschiedenis kerde" dat met de vrijheid de kennis als van zelve komt, m. a. w overal' waar de uitgifte van bankpapier aan elk en een ieder wordt toe-estaan, de eerste de beste op de hoogte is van wisselkoers en meraaluitstrooming, operatiekapitaal en„ Drittel deckung." Ik stelde dan aaarne mijn betoog op rekening mijner verbeelding, en nam terstond teru-^, al wat ik had gefantaiseerd. Thans heb ik geen de minste reden hetlê doen. Niet omdat ik, naar Cleve gereisd, de burgerlui daar heb ondervraagd, en bevonden, dat 90 pCt. van hen geenerlei verschil zien tusschen een stapeltje thalers en billetten van de banken te Berlijn, Maagdenburg, Dantzig en Keulen van gelijk bedrag, (f) daarom niet, ik heb alleen in gedachte gereisd en wel naar Amerika, waar werkelijk meer banken bestonden en bestaan. Ik wilde mij op nieuw overtuigen, of de woorden van den President Jackson, in zijne Boodschap van 183fi gesproken, uit de lucht gegrepen waren. „Wanneer," zegt hij, „door bovenmatige uitgifte van bankpapier „de circulatie overvoerd en daardoor gedeprecieerd wordt, moet de ar. "beidende klasse bet altijd bezuren. De smalle gemeente heeft evenmin ','tijd als gelegenheid om ebbe en vloed van de geldmarkt waar te ne"men. Dag aan dag arbeidende en zwoegende wordt zij naauwelijks (*) Be Gids van November, bl. 336. (t) t. a. pi.
2 „gewaar, dat het bedrag van haar loon schijnbaar liefzcifde i)lijft, wel„licht zelfs nog iets hooger wordt, maar in werkelijkheid daalt door „de snelle vermeerdering van een denkbeeldig ruilmiddel, die zij, ver„blind door de ruimte van geld, veeleer een zegen dan een vloek acht." Laat ons zien wat daarvan is. In de Vereenigde Staten waren in het jaar 1809 zeven banken. In 1810 was het, alsof zich eene soort van bankmanie openbaarde. In Pennsylvanie b. v. werd tijdens de zitting der Wetgevende Macht een Bill aangenomen tot bekrachtiging van 25 bankontwerjDcn. De Gouverneur durfde er niet aan, en zond haar met eenige bedenkingen terug. Tijdens de volgende zitting werd een nieuwe ingediend, en nu niet om 25, maar om niet minder dan 41 banken. Was het wonder, dat de Gouverneur terugdeinsde? Voor een jaar of twee nog was er eene bank failliet gegaan, die — heel eenvoudig — niet boek gehouden had van haar circulerend papier, en niettemin achteraf bleek voor 648,000 dollars in omloop te hebben! En kon het hem onbekend zijn, dat van twee banken in Massachusetts, die beide hare speciebetalingen hadden gestaakt, de eene 30 a 40 dollars aan specie in hare kelders had, de andere niet eens een enkelen dollar? — Toch kon de Gouverneur den stroom niet keeren, de Bill werd Wet, en 37 nieuwe banken verrezen. Zoo ging het eveneens in de andere staten. Van 1 Januarij 1811 tot 1 Januarij 1815 werden in de Vereenigde Staten 120 banken opgericht met een kapitaal van plus minus 40,000,000 dollars. Al die banken gaven zoo veel biljetten uit als zij konden fabriceren: al vind 'k niet vermeld dat hare Directeuren dag en nacht werk hadden met hun naam te teekenen, zoo als die van de Bank of the United States in 1818, het bedrag van circulerend papier was allengs zóó toegenomen, dat eindelijk het gewone en natuurlijke verschijnsel zich voordeed, d. i. de koers van Let papier begon te dalen. Nu was «ze» verstandig genoeg om de billetten bij de banken te gaan inwisselen tegen specie, maar — het was te laat. In Augustus en September van 1814 moesten de meeste banken der Vereenigde Staten hare betalingen staken. De billetten van enkele, b. v. van die te Philadelphia, waren 20 pCt., die van andere 25 pCt. en 50 pCt. gedaald. En dat de billetten tot alle standen der maatschappij waren doorgedrongen, is af te leiden uit de omstandigheid, dat op enkele plaatsen, met name in New-England, den Staat waar overigens de minste banken failleerden, dollars zóó schaarsch waren, dat men om reisgeld te bekomen dat bij wisselaars moest koopen. Het spreekt van zelf, dat de prijzen naar evenredigheid waren gestegen, en het is ook gansch natuurlijk, dat men in den waan verkeerde, dat die stij-
3 ging niets dan eene rijzing in prijs van de goederen was. Het bleek echter alras, dat men zich hierin bijzonder schadelijk had vergist. „De „banken waren van oordeel geweest, dat zij zooveel mogelijk winst „moesten behalen voor zich zelven," het groote publiek was er de ^M;?e van , en bleef er de dupe van. Niet voor 1818 viel het papieren huis in een, toen moesten de banken of liquideren of hare circulatie inkrimpen. En tot de handelswereld beperkte de ramp zich niet. In een Rapport van een Comité des Pennsylvanischen Senaats van 29 Januarij 1820 staat geschreven, dat niet alleen kooplieden en fabriekanten, grondbezitters en landbouwers failleerden, maar ook een aanzienlijk getal kloeke arbeiders hunne woningen moesten ontruimen, en trekken naar de bosschen van het verre Westen; dat door gedwongen verkoopen van waren en goederen beneden den kostenden prijs verscheidene families zich genoopt zagen hunne uitgaven tot het onvermijdelijk nood_ zakelijke terug te brengen; dat zelfs op onderpand van de beste lande, rijen geen geld was te krijgen; dat fabrieken en werkplaatsen leeg stonden; dat de gevangenissen overbevolkt waren, enz. enz. Op dat alles valt niets af te dingen. En het is opmerkelijk, dat de centrale credietinstelling, de United-States-Bank, wel verre van leidend en matigend en steunend te kunnen optreden ouder al die vrije banken, integendeel zich plaatste aan het hoofd des beweging, medegesleept en op hare beurt medeslepende. Na 1818 ging het een paar jaren goed, de crisis scheen er den schrik in te hebben gebraclit. Het aantal banken iiitusschen nam niet af: in 1816 werden er reeds 246 geteld, lo. Januarij 1830 bestonden er 330 met een kapitaal van ongeveer li5.UUO.OuO doll.. Langzamerhand, al van 1820 af, begonnen de papierfabrieken weder te veel te produceren, üe president Jackson wees er op in zijne Boodschappen van 1829 en 1830 om zoo mogelijk het kwaad af te wenden. Op de United States Bank vooral had hij het gemunt, zij had het zwaar te verduren, telkens kwam hij op haar terug. En niet geheel zonder grond: zij had schuld. Al was het haar ondoenlijk geweest de papiercirculatie te regelen, waar de veel sterker macht der andere banken die in den war bracht, zij had haar niet moeten helpen verstoren. Haar evenwel uitsluitend aansprakelijk te stellen ging niet aan, want van lo. Januuarij 1811 tot 1". Julij 1830 waren niet meer of minder dan 165 banken fout. gegaan met een kapitaal van circa 24.000.000 doll. De United-States-T5auk echter scheen te moeten boeten voov de zonden van alle. Jackson ei«chle in 1833 de gouvernement-saldo's, om en nabij 11.000.000 doll., van haar op. Met moeite bracht de Directeur Biddle
4 (Ie som bijeen. De Bank was echter gedwongen hare disconto's en beleeningen te verminderen, een maatregel, die groote vraag naar specie deed ontstaan, en daardoor niet weinig ongelegenheid veroorzaakte. Zij trachtte zich inmiddels schadeloos te stellen door speculatie in staatsdomeinen, waarvan de prijzen in 1836 tot eene ongekende hoogte waren gestegen; de andere banken volgden haar voorbeeld ijverig na. Enorm was de som, die alleen aan billetten was in omloop gebracht. In 1834 was, volgens een officieel rapport, het bedrag der circulerende bankbillctten 49.000.000, in 1836 140.000.000 doll.; het totaal der uitstaande schuld beliep in 1834 195.000.000, en in 1836 330.000.000 dollars. Door dien overvloed van papier werd een zwendelzucht opgewekt, die aan het fiibelachtige grensde, en alle takken van bedrijf aantastte. Allerlei plannen, tot de dolzinnigste toe, vonden bijval en medewerking; circa 100 spoorweglijnen werden geprojecteerd, even zoovele kanalen en nog meer mijnontginningen en industrieele ondernemingen; met roekelooze vrijgevigheid werd crediet verleend aan handelaren heinde en verre verspreid; daarbij kwam, dat even als in Engeland te dier tijde de oogst overvloedig was, en het aantal banken en filialen bij den dag toenam, zoodat het in 1836 was geklommen tot 713. Bet was te voorzien, dat de onttoovering evenredig zoude wezen aan de begoocheling, al die plannen zouden blijken cJümères te zijn geweest. De crisis begon te New-Orleans in Maart van 1837, en sloeg van daar over tot New-York, weldra tot de geheele Unie. In April failleerden te New-Orleans alleen 250 huizen, te New-York 100 met een kapitaal van 3.000.000 pd. st. Spoedig staakten aldaar de banken hare betalingen, liaar voorbeeld volgden al de overige banken der Vereeuigde Staten. De koers der billetten daalde 45 pCr., hier en daar zelfs 70 pCt. en 80 pCt. Publicaties van balansen met gefingeerde posten verergerden grootelijks het wantrouwen; de enquêtes, die werden ingesteld, brachten aan liet licht, dat sommige banken de gewoonte hadden etkaar haren metaalvoorraad te leenen, om, als de commissarissen zich van den toestand der bank kwamen vergewissen, de bij de wet vereischte hoeveelheid specie in hare kelders aanwezig te hebben! Een staaltje van de soliditeit van enkele banken kan ik mij het genoegen niet ontzeggen hier in te lassehen. De verhouding van specie tot billetten was in Massachusetts — waar de banken volkomen vrijheid genoten — als vo'gt: in Suffolk hadden zij 1 doll, in specie tegen 4 in papier; ia Middlesex 1 tegen 1 1 ; in Worcester 1 tegen 18; in Franklin 1 icuen 17; in Hampshire 1 tegen 4 1 ; in Hampden 1 tegen 19; in
5 Berkshire 1 tegen 25; in Norfolk 1 tegen 19; in Bristol 1 tegen 19; in Plytnoutli 1 tegen 1 5 ; in Barnstaple 1 tegen 16; in Nantuchet 1 tegen 11. (*) Ben tijdgenoot schrijft: „De vloed van jammeren en on„heilen, die in dezen tijd over de Vereenigde Staten wordt uitgestort, „is slechts te vergelijken bij dien, welke tijdens den opstand het land „overstroomde." „Handel en nijverheid," zoo luidt een brief uit NewYork, „kwijnen; met alle vertrouwen en persoonlijk crediet is het ge„daan; duizenden van menschen loopen broodeloos rond; de openbare „wandelingen en pleiziertuinen worden door geen sterveling bezocht; „vreemdelingen, die anders dezen tijd van 't jaar in stad komen, leven „stil en afgezonderd op hunne buitenverblijven; de comedies zijn leeg; „concerten worden niet eens meer gegeven ; alles heeft het aanzien, „als had een vijandelijk leger de stad geplunderd of eene verwoestende „pest haar bezocht." Het zou mij te ver voeren, als ik de oorzaken der crisis van 1839 en de houding der banken toen ter tijde wilde beschrijven, het zij voldoende even aan te stippen, dat in 1839 ongeveer 959 banken failleerden. Er behoort moed toe na het medegedeelde te durven volhouden, dat de bestrijders van het monopolie zich met recht beroepen op de geschiedenis van een land, dat werkelijk meer banken .bezit, om de stelling te staven, dat men de controle over de soliditeit van bankpapier veilig kan overlaten aan het groote publiek. Wat het laatste betreft, in Amerika was men na 1839 vrij algemeen van e°ne andere opinie. In de meeste Staten werden aan de uitgifte van bankpapier paal en perk gesteld, en meerdere waarborgen gevorderd van de banken. Ik bepaal mij meer bijzonder tot de New-Yorker bank wet, die trouwens vele Staten zich tot voorbeeld schijnen te hebben gekozen voor hunne eigene, om daarin aard en doel dier waarborgen op te sporen. Het is opmerkelijk, dat in de bepalingen betreffende de uitgifte van billetten een geest doorstraalt van wantrouwen der Regering tegen het publiek, wantrouwen in dezen zin, dat de Eegeriug meent op de
f ) Men zal mij tegenwerpen dat in Amerika de banken voor hare dagelijksche behoeften vrij wat minder specie noodig hebben dan in andere landen. Het schijnt echter raadzaam, met het oog op den kwaden dag. het peil van die dagelijksche behoeften niet al te laag te stellen; men vergete niet, dat in ieder geval de bank schnldenaresse van het publiek is en blijft, en niet te roekeloos mag omgaan met eens anders geld.
6 naauwkeurigheid en gestrengheid der controle van het publiek weinig of niet te moeten staat maken. In New-York dan is aan een Staatscommissaris de zorg toevertrouwd voor aanmaak, nummering, teekening en boeking der billetten van verschillende fraction, die in den Staat kunnen circuleren. Geeiie andere billetten mogen in omloop worden gebracht. Elke bank, zij het privaatpersoon of vennootschap, die papier wenscht uit te geven, is verplicht eene zekere hoeveelheid bij den commissaris aan te vragen teo-en onderpand van obligaties van New-York en van andere Staten, of wel van solide effecten van verschillenden aard. Daardoor worden de nemers van billetten in zekere mate tegen mogelijk verlies van Staatswege gevrijwaard. Wijders zijn de uitgevers gehouden eiken dag van van 10 tot 3 uur hun bureau van inwisseling voor het publiek geopend te laten , en aan toonder specie uit te betalen- Blijven zij in gebreke, dan is de houder gerechtigd tot protest, en wordt acte daarvan aan den Commissaris overgelegd. Tien dagen respijt mag deze den non-belaler toestaan, maar na dien termijn, tenzij in cas van wettige excusatie, is hij verplicht in de Staatscourant te annonceren, dat al de houders van billetten des non-betalers zullen worden voldaan uit de fondsen, die als onderpand der billetten onder hem berustende zijn. En wat heeft nu de Regering verder gedaan om aan het publiek de soliditeit van het circulerend papier, om zoo te zeggen, te waarhoro-en? Op alle billetten, waarvoor onderpand in staatsobligaties is gedeponeerd, staat gestempeld: secured hy the pledye of public stocks; op die, waarvoor andere waarden zijn verbonden: secured by the pledge of public stocks and real estate. De regering geeft zoo doende stilzwijgend te kennen: voor deze billetten sta ik in, voor andere b.v. van vreemde banken niet. Van andere bepalingen betreffende de verhouding van specie tot billetten en saldo's zwijg ik hier, het bovenstaande zij voldoende. Van de medegedeelde voorschriften een anderen grond, van die wet eene andere ratio te vinden dan deze: ondoenlijkheid voor het groote publiek om bij het nevens elkaar bestaan van meer banken de soliditc'it der billetten te beoordeelen, m. a. w, weerloosheid van den grooten hoop tegenover de billettenbanken, — is mij niet mogelijk geweest. Zoo blijkt het naar mijne bescheidene meening op het overtuigendst, dat het voorzichtig is te stellen, dat met de vrijheid de gave des onderscheids en des oordeels evenmin komt aanwaaijen als waar monopolie en privilegie elke controle tamelijk overbodig maken. Al behoudt men derhalve bet \olste reciit de oorzaken der crises
7 in Amerika voor een gedeelte toe te schrijven aan de — ik zou haast zeggen — aangeboren speculatiezucht en aan de onsoliditeit van den Yankee, ik zal de laatste zijn het te betwisten, niet te min gelieve men geenszins te vergeten, dat voor het andere en verreweg het grootste gedeelte die oorzaken voor rekening komen der biuikeii. Een stoute sprong moge het heeten met het oog op de geschiedenis van het Amerikaansche bankwezen te profeteren, dat veelheid van banken noodwendig schadelijk werken moet, het zoude moedwillig ignorereu van het verledene zijn, te ontkennen, dat veelheid van banken schadelijk werken kan. Van New-York steek ik in gedachte over naar Cleve om te beproeven of ik, daar gekomen, mij tot vrijheid van papieruitgifte kan laten bekeeren. Prof. Buys wanhoopt niet aan mijne bekeering, ik zelf wel eenigzins. Te Cleve gekomen wordt ik gewaar, dat billetten van verschillende banken rustig en vreedzaam nevens elkaar circuleren. Maar ik word meer gewaar. Ik lees in Dr. Nicolaus Hooker's Sammlunq (*), dat de Danziger Privat-Actien-Bank geene billetten mag uitgeven boven het bedrag van 1 000.000 Thlr. preusz. cour.; dat de Dortmunder Privat-Actien-Bank in hare uitgifte is beperkt tot 500.000 Thlr.; de Königsberger Privatbank, de Magdeburger-Bank, de Provin/.ia!Actien-Bank des Groszherzogthums Posen, de Ritterschafiliche Privatbank in Pommern, de Stadtische Bank in Breslau, alle evenzeer tot 1.000,000 Thlr, pr. c , terwijl de Pruissische Bank het recht heeft, met bepaalds verhouding van specie tot papier, zooveel billetten uit ie geven als zij nuttig on noodig acht. Andere bepalingen daargelaten, komt dus ten aanzien van de papiercirculatie het Pruisische systeem hierop neer: ééne centrale bank met volkomen vrijheid, en nevens, of eigenlijk onder, haar operende locale credietinstellingen met beperkte uitgifte van billetten, toezicht bovendien, van de Regering op de soliditeit van het papier dier locale banken daardoor, dat zij met haar maximum veelal haar eigen kapitaal niet mogen overschrijden. Zoo dus al de Pruisische Regering de banken aanmerkt als werktuigen in handen van het publiek, het is niet te ontkennen, dat zij ze voor bijzonder gevaarlijke werktuigen houdt, want blijkbaar is deze de strekking der bepalingen, die de papieruitgifte beheerschen, dat zij die werktuigen zoo onschadelijk mogelijk heeft willen maken, en het publiek, zooveel in haar was, tegen eventueel onheil heeft willen (*) Sammlung der Statuten aller Adien-Banken Bfutschlands, 273, 285, 369, 477, 542, 591. — Verg. bl. 520 vlgg.
etc. bl. 9-1, 188,
8 beschermen. Daarom vertrouwde zij de heerscliappij toe aan de Pruisische Bank, en trachtte deze duurzaam te vestigen. (*) Van Cleve teruogekomen gevoel ik mij veeleer versterkt in de meening, dat beperking van het recht tot biUettenuitgifte ter wille van het groote publiek hoogst wenschelijk is. De eenige vraag, die bij mij oprijst i's deze: Wat is voor ons land verkieseüjker het Pruisische systeem of dat der Regering, voorgedragen in het ontwerp van wet op de Nederlandsche Eankp'^m. a. w. ééne centrale credietiustelling met min of meer zelfstandig werkende, overigens onschadelijk gemaakte, feitelijk aan haar ondergeschikte, locale billettenbanken, of eene centrale circulatiebank met bijbanken, Agentschappen en correspondentschappen ? Ik voor mij zou antwoorden in den geest van het aanhangige ontwerp om de eenvoudige reden dat het Pruisische systeem mij geschikter toeschijnt voor Pruisen, dat der Regering daarentegen voor ons land. Alleenheerschappij is hier mogelijk, omdat de directie der centraalbank zich zeer goed op de hoogt^ zal kunnen houden van de behoeften en eischen des 'handels ook op van de hoofdstad het verst verwijderde plaatsen, en evenzeer van de soliditeit en het crediet van aldaar gevestigde handelaren; in een land van grootere uitgestrektheid, b. v. in Pruisen, is zulks wellicht bezwaarlijk, en daarom begrijp ik zeer goed, waarom de Pruisische Regering, evenmin gezind om locale belangen te krenken, als om ze ten koste van het algemeen belang te bevorderen, er op bedacht was, Piuisen aan den eene kant de voordeden der alleenheerschappij van papieruitgifte te waarborgen, aan den anderen hare in een groot land belemmerende werking zooveel mogelijk te voorkomen. Ook zie ik niet in, waarom hier te hinde, als het zal zijn gebleken, dat de alleenheerschappij der Nederlandsche Bank niet genoegzaam in de behoeften des handels voorziet of voorzien kan, waarom zeg ik, ook wij niet het Pruisische systeem tot het onze zouden kuiinnn maken. Art. I des ontwerps zal daartoe de welkome gelegenheid bieden. Doch liever dan mij verder in deze beschouwingen, die trouwens alleen het Hoe en V\at der alleenheerschappij raken, te verdiepen, releveer ik nog een paar punten uit het boven aangehaalde stukje van Prof. Buys. , . „Is het consequent." vraagt hij, (*) „de onbetwistbare voordeden (*) Als ik mij niet zeer vergis, banken in Pruisen minder hoffelijk lingen tegen hem die ze in omloop dat aan het Pruisische systeem ten (*; t. a. pi. bl 335.
worden biUetten van niet-Pi-uisische circulatiegeaccueiUeerd. dat is te zeggen met straf bepabrengt - wederom een gevolg van het begmsel grondslag ligt.
9 „vaneen vrij bankslolsel op te offeren om een kleinen molshoop weg te „ruimen, terwijl de groote berg daarnevens onaangeroerd moet worden „gelaten ?" m. a. w, vrijheid tot oprichten van circulatiebanken niet, van allerlei andere credietinstellingen wel toe te staan? Als die molshoop, hoe klein hij zij, meer kwaad kan dan die groote berg, is het zoo inconsequent niet, die kwestie dient dus eerst te worden uitgemaakt. En als inderdaad blijkt, dat circulatiebanken in hare relaties niet beperkt zijn tot de handelswereld, andere banken daarentegen wel degelijk; dat het meer bepaald de uitgifte van billetten is, die de circulatiebanken rechtstreeks en onmiddelijk in betrekking stelt met het groote publiek, de eigenlijke werkzaamheden zoo van haar als van andere banken oneindig minder of eigenlijk in het geheel niet; dat de uitgifte van billetten het teedere en daardoor zoo ligt gevaarlijke punt is: dan durf ik met vrijmoedigheid op de categorische vraag van Prof. Buys een categorisch „ja" antwoorden. Ik wil nog verder gaan. Gesteld dat circulatiebanken en andere credietinstellingen evenveel schade kunnen berokkenen, mag dan voor den wetgever de omstandigheid, dat de laatste zooveel kwaad kunnen stichten als zij willen, reden zijn om de eerste ook zooveel kwaad te laten stichten als haar goedJunkt? Ik zou meenen, dat zoo iets logica mag heeten „met de beenen inde lucht." Wat de wetgever kan voorkomen, en allereerst en allermeest moet voorkomen, voorkome hij, autant de pris sur l'ennemi: dan zie hij verder. „Het is volstrekt onwaar," lees ik verder, „dat door het monopolie „van de circulatiebank de concurrentie in het bankiersbedrijf — en „daarop /can het alleen aankomen — is afgesneden." .Maar >vie heeft voorgesteld de concurrentie in het bankiersbedrijf af te snijden ? De Re^erino' stellig niet. Dat kwam er trouwens ook niet op aan: of mag men bankiersbedrijf en billettenuitgifte sfoutweg voor synoniem verklaren? Op de papieruitgifte komt het alleen aan. Daarom onderschrijf ik gaarne de volgende woorden: „die concurrentie bestond, bestaat en „zal met al hare gevaren, (rois de wet, in vervolg van tijd nog krach„tiger bestaan dan ooit te voren"' behalve de drie cursief gedrukte, want het Ontwerp heeft daar niets tegen. Dikwerf, ook Prof. Buys doelt er o p , (*) worden bankier en assuradeur in één adem genoemd; men geeft daarmede te kennen, dat, als de Kegering het bedrijf des eenen wil beperken, zij het noodwendig ook dat des anderen moet doen. Slechts eene eenvoudige vraag: maakt
( ) t. a. pi. bl. 333.
10 het geen verschil dat een assuradeur, eene assurantiemaatschappij, failleert, of dat eene circulatie-bank hare betalingen staakt? Het is een waar woord: „niet minder groote kracht dan de stoom, „welke door onhandigen bestuurd even gevaarlijk wordt als hij nuttig „zijn kan, moest de verkeerde toepassing van het credietstelsel, tot „verbazende rampen leiden." (f) Is dit thans ondenkbaar? (t) Voorlezingen over de circulatiebanken, door Mr. J. T. Baijs, 1856.
H''
•
\
i i
I
„ i
%
k
^
''ïi sJ"-^^'
tW' r^»^^*''