Koninklijk besluit van 1 juli 1964 (B.S. van 29.8.1964) tot vaststelling van de regels van aanrekening van de budgettaire ontvangsten en uitgaven van de diensten van algemeen bestuur van de Staat.
COORDINATIE
OPGAVE DER WIJZIGENDE BESLUITEN 1. K.B. van 10.1.1966 (B.S. van 20.1.1966) 2. K.B. van 28.12.1966 (B.S. van 30.12.1966) 3. K.B. van 29.11.1984 (B.S. van 20.12.1984 en erratum in B.S. van 6.2.1985)
Al de gewijzigde teksten zijn in deze coördinatie aangeduid door het verwijzingsnummer dat hiervoor aan de wijzigende tekst werd gegeven.
VERSLAG AAN DE KONING
Sire, 1. Zoals uitdrukkelijk vermeld en verantwoord wordt in haar memorie van toelichting, verlaat de wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de rijkscomptabiliteit het zogenaamde stelsel van "het dienstjaar" voor dit van "het beheer" : voortaan worden de ontvangsten en de uitgaven aangerekend op de begroting in functie van de datum waarop zij gedaan worden - storting van de ontvangst, ordonnancering van de uitgave - eerder dan in functie van de datum van de handeling of het feit waaruit ze voortspruiten. 2. De voornaamste verdienste van dergelijke wijze van aanrekenen der ontvangsten en uitgaven op de begroting bestaat hierin dat men niet meer moet wachten op de verwezenlijking van al de door de begroting van een jaar toegelaten verrichtingen om de rekeningen van dit jaar af te sluiten, m.a.w. de duur van de uitvoering van de begroting wordt verkort en een vlugger overleggen van de rekeningen verzekerd. 3. Het mangelt het stelsel van beheer, bij een integrale toepassing, aan stricte eerbied voor budgettaire machtiging want de mogelijkheid staat open om sommige verrichtingen te versnellen of te vertragen. 4. De wet stelt dan ook aanrekeningsregels in, ontleend aan het stelsel van het beheer, maar zodanig aangepast dat de begroting haar karakter van machtiging behoudt. 5. Zij bepaalt dienvolgens dat voortaan op de begroting van de diensten van algemeen bestuur van de Staat van een bepaald jaar aangerekend worden : 1° als ontvangsten, de gedurende dit jaar aan de Staat gestorte sommen;
2° als uitgaven ten laste van vastleggingskredieten, de gedurende dit jaar vastgelegde sommen (dat wil zeggen de sommen die de Staat wegens de te zijnen laste gedurende het jaar ontstane verbintenissen, verschuldigd is); 3° als uitgaven ten laste van ordonnanceringskredieten, de gedurende het jaar geordonnanceerde sommen, of ze al dan niet betrekking hebben op gedurende hetzelfde jaar ontstane verbintenissen; 4° als uitgaven ten laste van niet-gesplitste kredieten, de gedurende het jaar geordonnanceerde sommen die betrekking hebben op gedurende hetzelfde jaar ontstane verbintenissen; 5° als uitgaven ten laste van overgedragen niet-gesplitste kredieten, onder een afzonderlijke onderverdeling bij de overeenstemmende kredieten van het lopend jaar gehecht, de gedurende dit jaar geordonnanceerde sommen die betrekking hebben op gedurende het verlopen jaar ontstane verbintenissen. 6. Aldus wordt het stelsel van het eigenlijk beheer op de aanrekening der ontvangsten toegepast, maar het ontslaat niet van de boeking van de ten bate van de Staat vastgestelde rechten die niet ingevorderd zijn bij het verstrijken van het jaar : de overdracht en de inschrijving van deze rechten worden inderdaad door de artikels 15 en 27, 1°, van de wet ingericht. 7. Het wordt ook toegepast op de uitgaven ten laste van de gesplitste kredieten; dan is het beginsel van het eigenlijk beheer onafscheidelijk van het door de aanneming van de buitengewone begroting van 1956 ingevoerde mechanisme, waarvan de werking, zoals de wetgever erkend heeft, vergt dat soepelheid voorrang heeft op formalisme. De controle op de aanwending van de budgettaire machtigingen geschiedt inzonderheid bij het onderzoek van het ontwerp van wet tot goedkeuring van de kredietoverdrachten dat door de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 18, § 4, van de wet, neergelegd wordt. 8. Daarentegen wordt het stelsel van het beheer gemilderd waar het gaat om uitgaven ten laste van niet-gesplitste kredieten : door de overdrachtsprocedure voorzien door de artikels 17, 1°, en 18, § 2, van de wet en gezien de regels vermeld onder 4 en 5 hierboven, zal de aanwending van de budgettaire machtigingen van een jaar volledig aan het licht komen in de rekeningen van twee opeenvolgende jaren. 9. Een van de voornaamste oogmerken van de wet is de integratie van de gegevens van de rijkscomptabiliteit in de nationale comptabiliteit. De aanrekeningsregels, aangenomen bij de nationale comptabiliteit zijn : - inzake levering van goederen en diensten, die van het beheer afgestemd op de prestaties; - inzake overdrachtsverrichtingen (belastingen, toelagen), die van het beheer afgestemd op de vastgestelde rechten. 10. In de memorie van toelichting van de wet wordt uiteengezet waarom het niet wenselijk scheen de aanrekeningsregels van de begrotingsverrichtingen van de Staat op die van de nationale comptabiliteit af te stemmen. De wet en het onderhavig koninklijk besluit voorzien niettemin de nodige bepalingen waardoor aan de vereisten van deze laatste kan voldaan worden. 11. De artikels 15 en 27, 1°, richten inderdaad de boeking van de vastgestelde rechten in, ongeacht het jaar van oorsprong.
De economische analyse van de inkomstenbelastingen veronderstelt dat deze belastingen geventileerd worden volgens het jaar waarin de belastbare grondslag tot stand komt. Het gaat hier om een zuiver statistische vereiste waaraan in het raam van de Staatscomptabiliteit niet kan voldaan worden : er is immers niet noodzakelijk een verband tussen het jaar van ontstaan van de rechten, die door deze comptabiliteit zou kunnen bepaald worden, en dat waarin de belastbare grondslag tot stand is gekomen, waarmede deze comptabiliteit geen rekening houdt. Zoals in de memorie van toelichting van de wet gezegd wordt, zouden de nodige statistieken kunnen opgemaakt worden door het Nationaal Instituut voor de Statistiek op grond van door de fiskale besturen te verstrekken gegevens. 12. Wat de controle op de aanzuivering van de vastgestelde rechten betreft, deze staat buiten de eigenlijke aanrekening en haar modaliteiten moeten desgevallend geregeld worden door de bepalingen betreffende de uitvoeringsrekening van de begroting en de rekeningen van de rekenplichtigen. 13. Anderzijds kan, dank zij de wet, kennis genomen worden van al de uitgaven voor de tijdens een begrotingsjaar uitgevoerde prestaties. Voor de uitgaven ten laste van niet overgedragen niet-gesplitste kredieten blijkt deze inlichting immers onmiddellijk uit de uitvoeringsrekening van de begroting en voor de uitgaven op overgedragen niet-gesplitste kredieten en op ordonnanceringskredieten uit de toepassing van artikel 28 van de wet, aangevuld door artikel 9 van onderhavig koninklijk besluit, dat de inschrijving voorschrijft, op een afzonderlijke onderverdeling van de artikels van de rekening, van de uitgaven voortvloeiende uit prestaties uitgevoerd tijdens jaren die dat voorafgaan waarop de rekening betrekking heeft. 14. Aldus zal de publieke comptabiliteit elk jaar aan de nationale comptabiliteit de inventaris van de ten bate van de Staat vastgestelde rechten en de opsomming van de uitgaven voor de uitgevoerde prestaties leveren. 15. Dat is, Sire, de strekking van het koninklijk besluit dat we de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, ter verzekering van de toepassing, zowel naar de letter als naar de geest, van de wet van 28 juni 1963 vanuit het driedubbel standpunt : - van het invoeren van het stelsel van het beheer, - van de eerbied voor de budgettaire machtiging, - van de integratie van de publieke comptabiliteit in de nationale comptabiliteit. Ontleding van de artikels Artikel 1. 16. De aanrekening van een ontvangst of uitgave op de begroting veronderstelt het bestaan van een bescheid dat de verrichting vaststelt. Dit woord dient zeer breed opgevat te worden. Een vermelding in een boekhouding of een verwijzing naar dergelijke vermelding wordt beschouwd als een document zoals artikel 1 zulks opvat. Art. 2. 17. Alinea 2 bedoelt uitsluitend de ontvangsten die slechts wat hun aard betreft onvoorzien zijn.
18. De wegens hun aard voorziene ontvangsten, maar waarvan het bedrag onvoorzien is, dat wil zeggen hoger dan voorzien, vallen onder die waarop alinea 1 betrekking heeft : men wil hier natuurlijk geen afbreuk doen aan het niet-limitatief karakter van de begrotingsvooruitzichten op het gebied van de ontvangsten. Art. 3. 19. Deze bepaling, schijnbaar afwijkend van artikels 4 en 14 van de wet, die voorzien dat de begroting met een ontvangst rekening houdt zodra de storting ervan is geschied, geeft, maar slechts voorlopig, een bestemming aan de sommen gestort zonder de voor hun aanrekening nodige aanduidingen of uitgekeerd aan een rekenplichtige die er de echte bestemmeling niet van is, hetzij dat hij onbevoegd weze, of dat hij, bevoegd zijnde, handelt voor rekening van een andere rekenplichtige of als tussenpersoon. De gevallen waar sommen voorlopig op een thesaurierekening dienen gebracht blijven aldus beperkt. Zij strekken zich inzonderheid niet uit tot de vervroegde fiscale stortingen. 20. De begrotingsaanrekening vermeld onder alinea 2 zal neerkomen op het geven van een bestemming aan een thesaurieverrichting. Art. 4. 21. Het in aanmerking nemen van de datum waarop het Bestuur der Postchecks de verrichting inschrijft en niet van die waarop de rekenplichtige er kennis van krijgt zou het risico meebrengen dat de huidige inrichting van de controle op de comptabiliteit in de fiscale besturen in het gedrang komt (dagelijkse afsluiting der registers, sluiten van de verrichtingen op 31 december, enz.). Daarom zullen afwijkingen mogen vastgesteld worden door de Minister van Financiën; deze zal er evenwel voor zorgen dat door deze afwijkingen geen wanverhouding tot stand komt tussen de toestand van het Bestuur en die van de Staatsrekening. Art. 5. 22. De vastlegging, in juridische zin, kan door de comptabiliteit slechts aangenomen worden op het ogenblik van de vervulling van de door de wet voorgeschreven formaliteit (artikel 22), te weten, het visum van de controleur der vastleggingen. 23. De regel is toepasselijk op de uitgaven voortvloeiende uit overeenkomsten voor werken en leveringen van goederen of diensten, zij wezen rechtstreeks of onrechtstreeks gefinancierd door de Staat. Artikel 7, § 2, van de wet is immers geen belemmering tot toepassing van de procedure van de gesplitste kredieten op overeenkomsten van werken en leveringen gesubsidieerd door de Staat, op voorwaarde dat zij een langere uitvoeringstermijn vergen dan twaalf maanden. 24. Alinea 2 van 1° van onderhavig artikel regelt de aanrekening, ten laste van de vastleggingskredieten, van de bijkomende uitgaven die wegens hun gering bedrag vrijgesteld zouden worden van het visum van de controleur der vastleggingen. Art. 6. 25. Krachtens artikel 18, § 2, van de wet behouden de naar het volgend dienstjaar overgedragen niet-gesplitste kredieten, alhoewel ze bij het overeenstemmend krediet van dit jaar gehecht worden, hun eigen bestaan en moeten dus ook als dusdanig door de comptabiliteit behandeld worden : dit is het voorwerp van § 2.
26. Indien bij de gesplitste kredieten geen afzonderlijke inschrijving voorzien wordt van de uitgaven voortvloeiende uit verbintenissen ontstaan tijdens vroegere dienstjaren, dan is dit juist omdat in tegenstelling met § 2, § 3 van artikel 18 bepaalt dat de overgedragen gesplitste kredieten gevoegd worden bij de overeenstemmende kredieten van de begroting van het lopend dienstjaar, om er mee samengesmolten te worden. Art. 7. 27. Alinea 1 regelt het geval van de regelmatig vastgestelde uitgaven ten laste van een krediet dat niet meer overgedragen mag worden - de niet-gesplitste kredieten mogen immers slechts éénmaal overgedragen worden - terwijl de uitgave nog niet kon geordonnanceerd worden : deze uitgaven zijn slechts aanrekenbaar ten laste van bijkredieten voor uitgaven betreffende de vroegere begrotingsjaren. 28. Alinea 2 regelt het geval van de dringende uitgaven vastgelegd bij toepassing van de uitzonderlijke procedure, voorzien door artikel 24 van de wet, boven de kredieten of bij ontstentenis van kredieten : deze uitgaven zijn slechts aanrekenbaar op kredieten geopend overeenkomstig alinea 3 van dit artikel, dat wil zeggen op bijkredieten bestemd voor een bestaand artikel van het lopend jaar, in geval van ontoereikendheid van het krediet, of op bijkredieten bestemd voor een nieuw artikel van de begroting van het lopend jaar, in geval van ontstentenis van het krediet. Voor de uitgaven waarop zowel de eerste als de tweede alinea slaan, gaat het dus om speciaal verleende kredieten waardoor in hun aanrekening kan voorzien worden. Art. 8. 29. De artikels 6 en 7 schrijven voor, het jaar waarin de verbintenissen ten laste van de Staat ontstaan zijn in aanmerking te nemen. 30. Voor sommige categorieën van uitgaven is de datum van ontstaan van de verbintenissen moeilijk te bepalen of niet aangepast om het begrotingsjaar te bepalen waarin de aanrekening moet geschieden. Overeenkomstig artikel 6 van de wet en juist zoals artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de rijkscomptabiliteit gedaan heeft, wil artikel 8 van onderhavig besluit dergelijke moeilijkheden oplossen door nauwkeuriger en aangepaster begrippen dan enkel maar het ontstaan van de verbintenissen in te voeren, zoals bijvoorbeeld het begrip van de opvorderbaarheid of zelfs van de bet aling. Art. 9. 31. Onderhavige bepaling richt, zoals hierboven gezegd wordt, de toepassing van artikel 28 van de wet in. Art. 10. 32. De bepalingen van het koninklijk besluit van 10 december 1868 dat door onderhavig koninklijk besluit zal vervangen worden, dienen opgeheven te worden.
Art. 11. 33. De inwerkingtreding van onderhavig besluit is gebonden aan deze van de bepalingen van de wet van 28 juni 1963 waarvan het de uitvoering moet verzekeren; krachtens artikel 81, behoort het aan Uwe Majesteit de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet vast te stellen. Wij hebben de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, (volgen de handtekeningen van de ministers)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 28 juni 1963, tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikels 14 tot 20, 24, 28 en 81; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister, Adjunct voor Financiën, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALING
Artikel 1. - De aanrekening van elke som ten bate of ten laste van de begroting van de diensten van algemeen bestuur van de Staat is gestaafd op een verantwoordingsbescheid.
HOOFDSTUK II. - VAN DE ONTVANGSTEN
Art. 2. - De ontvangsten worden aangerekend op de artikels van de begrotingstabel waaronder zij voorzien zijn. De ontvangsten waarvoor geen enkel artikel voorzien is op de begrotingstabel worden onder hiervoor van ambtswege geopende bijkomende artikels ingeschreven.
Art. 3. - Worden op een thesaurierekening gebracht : 1° de sommen die, bij gebrek aan voldoende aanduidingen, niet op de begroting aangerekend kunnen worden; 2° de aan een rekenplichtige gestorte sommen, bestemd voor een andere rekenplichtige. De in het eerste lid bedoelde ontvangsten worden aangerekend op de begroting van het jaar waarin de voor hun aanrekening nodige gegevens zijn bijeengebracht. Art. 4. - De ontvangsten worden aangerekend op de dag dat zij in de staatskassen zijn gestort. Wordt de storting gedaan langs het Bestuur der postchecks om, dan worden de ontvangsten aangerekend op de dag dat genoemd Bestuur de verrichting boekt. In de gevallen door de Minister van Financiën bepaald, is de datum van aanrekening echter die waarop het door het Bestuur der postchecks uitgegeven bericht van creditering bij de rekenplichtige der ontvangsten is toegekomen.
HOOFDSTUK III. - VAN DE UITGAVEN OP GESPLITSTE KREDIETEN
Art. 5. - Wanneer de kredieten voor uitgaven gesplitst zijn in vastleggingskrediet en ordonnanceringskrediet : 1° is de datum van aanrekening op het vastleggingskrediet, die waarop de controleur van de vastleggingen het contract of de overeenkomst voor werken en leveringen van goederen of diensten of in voorkomend geval, het besluit tot toekenning van de toelage voor werken viseert. Die aanrekening slaat op het totaal bedrag van iedere vastlegging. Gaat het om uitgaven waarvoor een vastleggingskrediet is uitgetrokken, maar die niet door de controleur van de vastlegging worden geviseerd, dan geschiedt de aanrekening tegelijk op het vastleggingskrediet en op het met hetzelfde doel toegekende ordonnanceringskrediet; 2° Is de datum van aanrekening op het ordonnanceringskrediet, die waarop de ordonnancerende minister of de gemachtigde ambtenaar de ordonnantie van aanrekening uitgeeft.
HOOFDSTUK IV. - VAN DE UITGAVEN OP NIET-GESPLITSTE KREDIETEN
Art. 6. - § 1. - De datum van aanrekening op het niet-gesplitste krediet is die waarop de ordonnancerende minister of de gemachtigde ambtenaar de ordonnantie van aanrekening uitgeeft. § 2. - De ordonnantiën betreffende uitgaven voortvloeiend uit tijdens het voorbije begrotingsjaar ten laste van de Staat ontstane verbintenissen, en aan te rekenen op overgedragen en bij de overeenstemmende kredieten van het volgend dienstjaar gehechte niet-gesplitste kredieten, worden op te dien einde geopende onderverdelingen van artikels ingeschreven.
Art. 7. - Alleen op speciaal daartoe verleende kredieten kunnen worden aangerekend : 1° de uitgaven wegens verbintenissen, ten laste van de Staat ontstaan tijdens jaren vóór het afgelopen begrotingsjaar, en regelmatig vastgelegd ten bezware van een niet-gesplitst krediet dat niet meer kan worden overgedragen; 2° de uitgaven waarvoor artikel 24 van de wet van 28 juni 1963 zal worden toegepast. Art. 8. - § 1. - Onverminderd de thans geldende bijzondere bepalingen wordt het begrotingsjaar waarin de verbintenissen van de Staat worden geacht te zijn ontstaan bepaald : 1. (#3) Door de periode van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn : a) voor de vereffende sommen inzake wedden, pensioenen en bijkomende of gelijkaardige vergoeding, onder voorbehoud van de in 3. d) bedoelde uitzondering; b) voor de toelagen waarvan de toekenning volledig door organieke bepalingen geregeld wordt; c) voor de toelagen, aanmoedigingen en alle andere vrijgevigheden, waarvan de toekenning niet volledig door organieke bepalingen geregeld wordt, wanneer zij moeten worden aangerekend op kredieten ingeschreven in een wetsontwerp inzake bijkredieten dat nog niet werd goedgekeurd en waarvan de vastlegging, de ordonnancering of de betaling niet werden gemachtigd door een gemotiveerde beraadslaging van de ministerraad genomen, overeenkomstig artikel 24 van de wet van 28 juni 1963, vóór 31 december van het begrotingsjaar; d) voor de bijdragen die aan de internationale instellingen worden gestort in uitvoering van goedgekeurde verdragen. 2. Door de datum van opvorderbaarheid : a) voor de contractueel vastgelegde dotaties die hetzij de terugbetaling van de bij de trekkingen uitgekomen effecten van de staatsschuld, hetzij het inkopen op de beurs van af te lossen effecten moeten toelaten; b) voor de interesten op obligaties aan toonder van de staatsschuld, de achterstallen op renten, de interesten van Schatkistbons; c) voor de prestaties van advocaten, pleitbezorgers, gerechtsdeurwaarders, architecten, dierenartsen of deskundigen, voor zover zij aanleiding geven tot het uitbetalen van erelonen, onkosten, uitgaven of tot het verlenen van provisies of voorschotten op deze laatste; d) voor de uitgaven voortspruitend uit huurcontracten op goederen of diensten en voor de uitgaven voor abonnementen; e) voor de uitgaven voortvloeiend uit verbintenissen waarmede een termijn of een opschortende voorwaarde gepaard gaat. 3. Door de datum van betaling : a) voor de sommen betaald door de Deposito- en Consignatiekas als interest voor borgstelling of bewaring; b) voor de terugbetaling van ten onrechte geïnde sommen in fiscale aangelegenheden;
c) voor de moratoire interesten in fiscale aangelegenheden; d) (#3) voor de wedden van de maand december alsmede de vergoedingen en andere elementen van de bezoldiging, die samen met de wedde worden uitbetaald, met uitzondering van de kinderbijslag. 4. (#3) Door de datum van het besluit of van de beslissing tot toelating of goedkeuring van de uitgave : a) voor de bijslagen of achterstallen van wedden, pensioenen, bijkomende of gelijkaardige toelagen en andere elementen; b) voor de terugbetaling van ten onrechte geïnde of ten onrechte aan de Schatkist toegewezen bedragen in andere aangelegenheden dan fiscale; c) voor de vrijwillige bijdragen aan internationale instellingen. 4bis. (#3) Door de datum van het akkoord van de Minister van begroting of van het gunstig advies van de Inspecteur van financiën wanneer dat advies voldoende is : voor de toelagen, aanmoedigingen en alle andere vrijgevigheden, waarvan de toekenning niet volledig door organieke bepalingen geregeld wordt, onder voorbehoud van de in 1.c) bedoelde uitzondering. 5. Door de datum waarop de arresten of uitspraken uitvoerbaar zijn of eventueel, door de datum van andere daden waardoor aan de geschillen een einde gemaakt wordt, voor de vervolgings- en instantiekosten en voor alle andere sommen waarvan de betaling ten laste van de Staat valt. 6. Door de datum van de levering of van de prestatie : a) voor de uitgaven die het voorwerp van eenvoudige facturen uitmaken; b) voor allerhande kosten die aanleiding geven tot het verlenen van andere toelagen en vergoedingen dan die waarvan in 1, a, en 4, a, van onderhavig paragraaf gewag gemaakt wordt. 7. Door de datum van goedkeuring van de afrekeningen die bijkomende uitgaven betreffen, wanneer het gaat om uitgaven voortspruitende uit overeenkomsten voor werken en leveringen van goederen en diensten. 8. Door de datum waarop de definitieve arresten van het Rekenhof worden geveld voor de tekorten van de rekenplichtigen. § 2. - . . . . . . . . . . (#3)
HOOFDSTUK V. - BIJZONDERE BEPALING
Art. 9. - Voor de uitgaven die zowel op de ordonnanceringskredieten als op de naar het volgend jaar overgedragen niet-gesplitste kredieten aangerekend worden, worden de ordonnantiën betreffende uitgaven voor prestaties uitgevoerd tijdens jaren die het jaar voorafgaan waarop de uitvoeringsrekening van de begroting betrekking heeft, ingeschreven op een afzonderlijke onderverdeling van de artikels van deze rekening.
Worden als uitgevoerd beschouwd de prestaties vastgesteld door een bescheid dat tot de vereffening van de uitgave machtigt, overeenkomstig de wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen.
HOOFDSTUK VI. - SLOTBEPALINGEN
Art. 10. - In het koninklijk besluit van 10 december 1868, houdende algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, worden opgeheven : 1° artikel 1, gewijzigd bij de wet van 9 april 1935 en het koninklijk besluit van 20 januari 1939; 2° artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 januari 1939; 3° artikel 3; 4° artikel 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 oktober 1903, 9 oktober 1908, 18 mei 1923, 30 juli 1932 en bij het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935. Art. 11. - . . . . . . . . . . (#1)(#2)(*) Art. 12. - Onze Minister van Financiën en Onze Minister, Adjunct voor Financiën, zijn belast met de uitvoering van onderhavig besluit. Gegeven te Oostende, 1 juli 1964.
BAUDOUIN
Van Koningswege : De Minister van Financiën, A. DEQUAE
De Minister, Adjunct voor Financiën, H. DERUELLES
(*)Artikel 11 is ingetrokken ; de artikelen 1 tot 10 en 12 treden in werking op 1 januari 1967 (2).