3 Juli
☼
Meer Profetieën van Jesaja tegen de Volken Nu Achaz is overleden krijgt Juda een laatste kans op geestelijke vernieuwing. Hizkia zal doen wat hij kan om Juda te doen opleven, maar Jesaja kent de uiteindelijke afloop al. Hij gaat verder met zijn profetieën tegen de volken die Gods volk hebben doen lijden of nog zullen doen lijden. Babylonië wordt er in het bijzonder uitgelicht, omdat dit het land is dat Juda slechts enkele jaren later in gevangenschap zal wegvoeren. De koning van Babylon heeft de dubieuze eer om door Jesaja vergeleken te worden met Satan, die uit de hemel werd verstoten. Jesaja voorspelt dat Babylon zelf veroverd zal worden door het Medo-Perzische rijk, een feit dat later door de geschiedenis bevestigd zal worden. Ook de Filistijnen worden veroordeeld, omdat zij jarenlang een bedreiging voor Israël zijn geweest. Jes. 14:28-32
OORDEEL OVER FILISTIJNEN. In het jaar, toen de koning Achaz stierf, geschiedde deze last.
Verheug u niet, gij gans Palestina! dat de roede die u sloeg, gebroken is; want uit de wortel der slang zal een basilisk voortkomen, en haar vrucht zal een vurige vliegende draak zijn. En de eerstgeborenen der armen zullen weiden, en de nooddruftigen zullen zeker nederliggen; uw wortel daarentegen zal Ik door den honger doden, en uw overblijfsel zal hij ombrengen. Huil, gij poort, schreeuw, gij stad! Gij zijt gesmolten, gij gans Palestina! Want van het noorden komt een rook, en er is geen eenzame in zijn samenkomsten. Wat zal men dan antwoorden den boden des volks? “Dat de HEERE Sion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin hebben zouden.” Jes. 13:1-8
OORDEEL OVER BABYLON. De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.
“Heft op een banier, op een hogen berg; verheft een stem tot hen; beweegt de hand omhoog, dat zij intrekken door de deuren der prinsen. Ik heb aan Mijn geheiligden bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijn toorn geroepen Mijn helden, de vrolijken Mijner hoogheid. Er is een ruisende stem op de bergen, gelijk eens groten volks; een stem van gedruis der koninkrijken, der verzamelde heidenen; de HEERE der heirscharen monstert het krijgsheir. Zij komen uit verren lande, van het einde des hemels; de HEERE en de instrumenten Zijner gramschap, om dat ganse land te verderven. Huilt gijlieden, want de dag des HEEREN is nabij; hij komt als een verwoesting van den Almachtige.
Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten; en zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn; hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn. Jes. 13:9-16
Ziet, de dag des HEEREN komt, gruwelijk, met verbolgenheid en hittigen toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en deszelfs zondaars daaruit te verdelgen; want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden, en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen. Ik zal maken, dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud, en een mens dan fijn goud van Ofir. Daarom zal Ik den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege den dag Zijns hittigen toorns. En een iegelijk zal zijn als een verjaagde ree, en als een schaap, dat niemand vergadert; een iegelijk zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk zal naar zijn land vluchten. Al wie gevonden wordt, zal doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, zal door het zwaard vallen. Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden; hun huizen zullen geplunderd, en hun vrouwen geschonden worden.
Jes. 13:17-22
Ziet, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die het zilver niet zullen achten, en aan het goud zullen zij geen lust hebben. Maar hun bogen zullen de jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks; hun oog zal de kinderen niet verschonen.” Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Daar zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen, en de herders zullen er niet legeren. Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen, en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen;
haar tijd toch is nabij om te komen, en haar dagen zullen niet vertogen worden. Jes. 14:1,2
Jes. 14:3-11
Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van Jakob aanhangen. En de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des HEEREN tot knechten en tot maagden; en zij zullen gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers. BABYLONS VAL VERGELIJKBAAR MET SATANS VAL. En het zal geschieden ten dage, wanneer u
de HEERE rust geven zal van uw smart, en van uw beroering, en van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen; dan zult gij deze spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe houdt de drijver op? Hoe houdt de goudene op? De HEERE heeft den stok der goddelozen gebroken, den scepter der heersers. Die de volken plaagde in verbolgenheid met een plaag zonder ophouden, die in toorn over de heidenen heerste, die wordt vervolgd, zonder dat het iemand afweren kan. De ganse aarde rust, zij is stil; zij maken groot geschal met gejuich. Ook verheugen zich de dennen over u, en de cederen van Libanon, zeggende: “Sinds dat gij daar nederligt, komt niemand tegen ons op, die ons afhouwe.” De hel van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan. Die altegader zullen antwoorden, en tot u zeggen: “Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, gij zijt ons gelijk geworden.” Uw hovaardij is in de hel nedergestort, met het geklank uwer luiten; de maden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. Jes. 14:12-23
Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij, die de heidenen krenktet! en zeidet in uw hart: “Ik zal ten hemel opklimmen, ik zal mijn troon
boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op den berg der samenkomst aan de zijden van het noorden. Ik zal boven de hoogten der wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden.” Ja, in de hel zult gij nedergestoten worden, aan de zijden van den kuil! Die u zien zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten, en zeggen: “Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? Die de wereld als een woestijn stelde, en derzelver steden verstoorde, die zijn gevangenen niet liet los gaan naar huis toe?” Al de koningen der heidenen, zij allen liggen neder met eer, een iegelijk in zijn huis; maar gij zijt verworpen van uw graf, als een gruwelijke scheut, als een kleed der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn; als die nederdalen in een steenkuil, als een vertreden dood lichaam. Gij zult bij dezelve niet gevoegd worden in de begrafenis; want gij hebt uw land verdorven, en uw volk gedood; het zaad der boosdoeners zal in der eeuwigheid niet genoemd worden. Maakt de slachting voor zijn kinderen gereed, om hunner vaderen ongerechtigheid wil; dat zij niet opstaan, en de aarde erven, en de wereld vervullen met steden; “Want Ik zal tegen hen opstaan”, spreekt de HEERE der heirscharen, “en Ik zal van Babel uitroeien den naam en het overblijfsel, en den zoon en den zoonszoon”, spreekt de HEERE. “En Ik zal haar stellen tot een erve der nachtuilen, en tot waterpoelen; en Ik zal haar met een bezem des verderfs uitvagen”, spreekt de HEERE der heirscharen. Jes. 21:1-10
EEN ANDER OORDEEL OVER BABYLON. De last der woestijn aan de zee.
Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, zal hij uit de woestijn komen, uit een vreselijk land. Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: die trouweloze handelt trouwelooslijk, en die verstoorder verstoort; trek op, o Elam! Beleger ze, o Media! Ik heb al haar zuchting doen ophouden.
Daarom zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeën hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeën van een, die baart; ik krom mij van horen, ik word ontsteld van het aanzien. Mijn hart dwaalt, gruwen verschrikt mij, de schemering, waar ik naar verlangd heb, stelt Hij mij tot beving. Bereid de tafel, zie toe, gij wachter! Eet, drink; maakt u op, gij vorsten, bestrijkt het schild! Want aldus heeft de Heere tot mij gezegd: “Ga heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen, wat hij ziet. En hij zag een wagen, een paar ruiters, een wagen met ezels, een wagen met kemels; en hij merkte er zeer nauw op, met grote opmerking.” En hij riep: “Een leeuw, Heere! Ik sta op den wachttoren geduriglijk bij dag, en op mijn hoede zet ik mij ganse nachten. En zie nu, daar komt een wagen mannen, en een paar ruiters! Toen antwoordde hij, en zeide: 'Babel is gevallen, zij is gevallen! En al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde.'” O mijn dorsing, en de tarwe mijns dorsvloers! Wat ik gehoord heb van den HEERE der heirscharen, den God Israëls, dat heb ik ulieden aangezegd.
CHRONOLOGIE EN COMMENTAAR The Daily Bible, Copyright © 1984 Harvest House Publishers, Eugene, Oregon 97402 www.harvesthousepublishers.com Met toestemming gebruikt. Nadruk en reproductie is in geen enkele vorm toegestaan. BIJBELTEKSTEN STATENVERTALING, Jongbloed-editie (1637-1888). Public domain.