ocraooiRecFir
enge waarderestrictie was al lastig,Z~ maar die van de ruime restrictie zal nog veel lastiger zijn. De rechter of het BHIM of BBIE moet immers gaan vaststellen wanneer de waarde "wezenlijk" is, wanneer de esthetische (=nietfunctionele) kenmerken van de vorm een dermate grote invloed hebben op de aantrel
27
23
`Lie bije. de la itiel
IER 2015/25
IER 2015/25 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAIV STATE 19 november 2014 m.nt.Jolize Lautenbach (Pharmacosmos Holding A/S ~ NL Octrooicent urn) Uitspraak op het hoger beroep van Pharmacosmos tegen Rb. 'sGravenhage 14 augustus 2013 in zaak nrs. 12/7698 en 13/437. Constatering verval van octrooi geen appellabel besluit ex ar-
tilcel 1:3 Awb. Verzoek om herstelvan(al dan niet)ten onrechte geconstateerd verval leidt niet tot nppe[label besluit. Herstel fout registratie octrooi niet toetsbaar door bestuursrechter, maar uitsluitend door biirgertijke rechter. (Art. 23,61,62 ROW; art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht) nr. 201308914/1/A3 BIE 2015/2 ECLI:NL:RVS:2014:4178 de rechtspersoon naar buitenlands recht Pharmacosmos HoldingA/S(hierna: Pharmacosmos), gevestigd te Holbxk (Denemarken), appellante, gem.: nr. O.V. Lamme en mr. G.I
J.C.S. Pinckaers
26
Octrooirecht
Bij uitspraak van 14 augustus 2013 heeft de rechtbank de door Pharmacosmos daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. [niet opbe-
nomen, bew.]
Afl.3 -juni 2015
185
,Juridisch kader 1• Ingevolge artiltel 62 van de Rijl<socrirooiwet 1995 (1lierna: Row 1995) vervalt een octrooi van rechtswege, wanneer de in artikel 61 genoemde Ueclragen niet binnen zes kalendermaanden na de daar genoemde vervaldag zijn betaald. Van dit vervatten wordt in (iet octrooiregister van het bureau aantekening gedaan. Ingevolge artikel 23, eerste lid, wordt, indien de houder van een Europees octrooi, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van het Bureau in acht te nemen, op zijn verzoek door het Bureau de vorige toestand hersteld indien het niet in acht nemen van de termijn ingevolge deze rijkswet rechtstreeks heeft geleid tot het verlies van enig recht of rechtsmiddel. Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op het niet in acht nemen van de hierna in het derde lid bedoelde termijn. Ingevolge het derde lid, wordt het verzoek binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen, doch uiterlijk binnen een termijn van een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn, ingediend. De nog niet verrichte handeling moet uiterlijk gelij]
worden vastgesteld of NL Octrooicentrum deze brief heeft ontvangen, omdat onduidelijk is of de brief aangetekend is verstuurd en NL Octrooicentrum de ontvangst ervan ontI<ent nu het de brief niet heeft kunnen terugvinden in de map met alle boekingsstukken. Op 2 maart 2010 heeft Awapatent een bedrag van € 880,00 overgemaaltt aan NL Octrooicentt-um. Daarbij heeft Awapatent het octrooinummer van voormeld ander octrooi, alsmede haar eigen referentienummer voor Pharmacosmos vermeld. NL Octrooicentrum is in beginsel in staat betalingen onder vermelding van een eigen refet~entienummer te koppelen aan een octrooi, wanneer het de aankondigingsbrief in dezelfde periode ontvangt als de betaling. Als een binnengekomen betaling niet kan worden verwerkt, wordt het bedrag door NL Octrooicentrum gerestitueerd. De taks à € 280,00 voor het andere octrooi heeft NL Octrooicentrum verwerkt en geaccepteerd. Anders dan gebruil<elijl<, heeft NL Octrooicentrum het bedrag van € 600,00 niet gerestitueerd nadat is gebleken dat dit niet I
Feiten 2. Pharmacosmos heeft op 24 maart 1999 de aanvraag ingediend die tot het Europese octrooi nummer 1066056 heeft geleid. Pharmacosmos heeft de betalingen van de jaartai<sen voor haar octrooien in Nederland uitbesteed aan International Patentbureau A/S (hierna: IPB), dat haar naam naeen fusie heeft gewijzigd in Awapatent. Op 5 februari 2010 heeft NL Octrooicentrum adviezen gestuurd aan IPB met betreld
Bij brief van 20 mei 2011 heeft NL Octrooicentrum aan Awapatent medegedeeld dat de betaling van de taks voor het jaar 2011 niet kon worden verwerkt omdat het octrooi per i o(
Aft. 3-juni 2015
(ER 2015/25
Í
OCTROOIRECHT
ontvankelijk verklaren van het herstelverzoek ongegrond verldaard. Ambtshalve overwegingen met betrelcicing tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank Ambtshalve overweegt de Afdeling dat in de Alge3. mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet is voorzien in een niet-ontvankelijkverklaring van een primaire aanvraag. De Awb Kent slechts de toe- of afwijzing en het buiten behandeling laten van de aanvraag. Artikel 23 van de Row 1995 bevat evenmin de mogelijkheid om het primaire verzoek tot herstel in de vorige toestand niet-ontvankelijk te verklaren. Er bestaat geen reden om in dit opzicht van de Awb af te wijken. Nu dit formele gebrek niet tot gevolg heeft of heeft gehad dat er geen rechtsbescherming openstond voor Pharmacosmos, leidt dit niet toC gegrondverl
IER 201525
is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201108028/1/A3,stelt zij dat aan het verval van het octrooi een appellabel besluit ten grondslagligt. Volgens Pharmacosmos kan de regeling van artil<ei 23 van de Row 1995 geen allesomvattende oplossing bieden voor de gevallen waarin het verval ten onrechte is vastgesteld, nu ingevolge het vijfde lid van dat artikel de gevolgen van het ten onrechte vastgestelde verval deels in stand blijven. Ingevolge artikel 62 van de Row 1995 vervalt een 5.1. octrooi van rechtswege wanneer de taks, als bedoeld in artil<el 61 van die wet, niet tijdig is betaald. De constatering van het verval van een octrooi is derhalve niet gericht op rechtsgevolg en geen besluit in de zin van artiltel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen een rechtsmiddel 1
Afl.3 -juni 2015
l~7
oktober 2010 is vervallen. De termijn voor het indienen van een verzoek tot herstel was opdat moment nog niet verstreI<en. Dat Awapatent die brief, zo biijl
188
Slotsom 8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 9. Voor een procesl
Afl.3 -juni 2015
IER 201525
;,>
OCTROOIRECHT
brief van Awapatent (met daarin vermelding van de eigen registratienummers van Awapatent) niet had ontvangen, l
fER 2015j25
nadere handeling van NL Octrooicentrum is voor dat verval dan niet vereist; het verval vloeit rechtstreeks voort uit de wet. De Afdeling wijst er dan op dat de constatering van dat verval door NL Octrooicentrum derhalve niet is gericht op rechtsgevolb(welk rechtsgevolg immers rechtstreeks uit de ROW 1995 voortvloeit). Een besluit is op rechtsgevolg gericht: artikel 1:31id i Awb luidt dat een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, inhoudende een publiel
Afl. 3 -juni 2015
189
juist is. Pas daarna volgt uit de ROW 1995 het rechtsgevolg, nl. dat het octrooi wordt geacht van de aanvang af niet de in artikel 49 bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad. De Afdeling wijst erop dat het verschil met het niet tijdig betalen van de taksen erin zit dat voor het verval van het octrooi in dat geval geen voorafgaande (rechts}handeling van NL Octrooicentrum vooraf gaat. Voor de bestuursrechtelijke fijnproever is dat een juiste analyse. Voor de beoefenaar van octrooirecht is dat wellicht niet een transparant verschil en daarmee enigszins verwarrend. Conclusie: tegen het verval van een octrooi wegens het niet tijdig betalen van taksen Iran geen bezwaar gemaakt worden. Hetzelfde geldt voor een schriftelijke mededeling daarvan (de constatering) en voor de feitelijke registratie daarvan (de aantei<ening). Dit is niettegenstaande een eventuele discussie over de feiten (zoals in deze casus aan de orde): is er inderdaad feitelijk niet tijdig betaald? En dus: is het octrooi vervallen of niet? Zoals we zullen zien, verwijst de Afdeling partijen voor een juiste vaststelling van de feiten echter door naar de civiele rechter. Zie inmiddels ook een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag (4 februari 2015, ECLI:NL:ftBDHA:2015:1008, r.o. 7.1 en 7.2), waarin de rechtbank herhaalt dat er geen bezwaar openstaat tegen verval van een octrooi na niet-betaalde taksen, en dat de rechtbani< (afdeling bestuursrecht) - gelet op de exclusieve bevoegdheid van de burgerlijke rechter -uit dient te gaan van de opneming in het register van NL Octrooicentrum van het verval van rechtswege van het octrooi. Verzoek om herstel ex artike(23 ROW 1995 In de derde plaats deed Pharmacosmos een beroep op artikel 23 ROW 1995. NL Octrooicentrum had dit verzoek om herstel ex artikel 23 ROW 1995 niet-ontvankeliji
190
van een directie juridische basis in de ROW 1995 voor het hier aan de orde zijnde geval.
t`
Gelet op het oordeel van de Afdeling(in r.o. 6,in deze annotatieverder niet nader besproken) dat de termijnoverschrijding exartikel 23 ROW 1995 niet verschoonbaar was,was er volgens de Afdeling kennelijk geen ruimte voor toepassing van een verzoelt om herstel ex artikel 23 ROW 1995 - hoewel dit niet expliciet wordt geoordeeld. De Afdeling oordeeltdan wel dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat arti(<ei 23 ROW 1995 'de enige manier' is om op te I
Afl. 3-juni 2015
IER 201525
~{
OCTROOIftECH'C
van een vergunning, welke als appellabel besluit is gel<walificeerd (A~RvS 21 maart 2012,ECLL•NL:RVS:2012:BV9525). De Afdeling gaat in dit betoog echter niet mee. De Afdeling merkt op dat de bevoegdheid van NL Octrooicentrum om over te gaan tot feitelijke correctie ingeval lVL Octrooicentrum ten onrechte had aangenomen dat aan een voorwaarde voor verval van een octrooi is voldaan geen publiekrechtelijke basis in de ROW 1995 heeft. Dat klopt: een specifiek wettelijk voorschrift dat deze situatie regelt, ontbreekt in de ROW 1995. Dan oordeelt de Afdeling dat het corrigeren van een feitelijke onjuistheid -als daarvan sprake is -een feitelijke handeling is, waartegen geen bestuursrechtelijl<e rechtsbescherming openstaat. Zo'n feitelijl<e correctie beoogt geen rechtsgevolg in het leven te roepen. Het gaat er in dat geval immers enkel om dat de feitelijk geregistreerde situatie in lijn wordt gebracht met de juridische situatie - in dit geval dat in het octrooiregister het octrooi staat geregistreerd, omdat het(volgens Pharmacosmos)niet is vervallen. Daarom is zo'n correctie geen besluit, zo oordeelt de Afdeling. Een begrijpelijk oordeel, hoewel dat dus op basis van de publieke taaltjurisprudentie ool< anders had kunnen uitpal<(<en. Gevolg daarvan is dat een verzoek om zo'n correctie geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb (een aanvraag is `een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen'). A(s hetgeen iemand aanvraagt niet leidt tot een besluit, is in principe geen sprake van een aanvraag. De Afdeling kan uitsluitend oordelen over besluiten. Daarom verwijst de Afdeling Pharmacosmos voor haar verzoei< om correctie naar de burgerlijke rechter. Die fmigeert - ex artikel 8:71 Awb, waarnaar de Afdeling helaas inde uitspraak niet verwijst -immers als zogenaamde `restrechter': als een Uepaalde handeling van een overheidsorgaan niet via de bestuursrechtelijke weg kan worden aangevochten, kan de betrokkene bij de burgerlijke rechter terecht. Vergelijk de spiegelbeeldige bepaling van artikel 70 Wetboek van Rechtsvordering, en zie bijv. Afdeling 10 januari 1995, AB 1995/516. De Afdeling maalt te~•echt de gevolgtrekking dat als de correctie geen rechtsgevolg in het leven roept en daarom niet gepaard kan gaan met daartoe strel
IER 201526
voldaan, dient NL Octrooicentrum dat te corrigeren", r.o. 7.1). Ben verplichting voor NL Octrooicentrum dus. En wel een verplichting die niet rechtstreeks uit de ROW 1995 voortvloeit. Dat is uit een oogpunt van rechtsmachtverdeling vreemd, nu uit het oordeel van de Afdeling m.i. zou moeten voortvloeien dat de vraag of zo'n verplichting bestaat ool< ter -uitsluitende -beoordeling voorligt van diezelfde burgerlijke rechter. Met dit oordeel over de verplichtingenvan NLOctrooicentrum lijkt de Afdeling dus de eigen bevoegdheid te buiten te gaan, hoewel Pharmacosmos dat waarschijnlijk alleen maar prettig vindt als ~relude op een civiele vordering. Jolíze Lautenbach
IER 2015/26 HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE IS januari 2015 (C.Toader, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, E.Jarasiunas en C.G.Fernlund (rapporteur), rechters, advocaat-generaal: Y.Bot) m.nt. mr. drs. A.F.[
Af1.3 -juni 2015
19"(