GEMEENTE SINT-MARTENS-LATEM Provincie Oost-Vlaanderen – Arrondissement Gent UITTREKSEL UIT HET REGISTER VAN BERAADSLAGINGEN VAN DE GEMEENTERAAD
zitting van 16 december 2013 Aanwezig: Agnes Lannoo-Van Wanseele, burgemeester-voorzitter; Rigo Van de Voorde, Peter Draulans, Emiel Verschueren, Pieter Vanderheyden, schepenen Kristof Vanden Berghe, OCMW-voorzitter – toegevoegd schepen met raadgevende stem; Bob Van Hooland, Freddy Vanmassenhove, Magda Van Hevel-Pynket, Erik Van Den Abeele, Bea Roos, Arnold Meirlaen, Piet Van Aken, Guy Vanseveren, Linda Colpaert-Vermaercke, Marian De Clercq, Annelies Vansintjan, Sonja Ledoux-Helleputte, gemeenteraadsleden. Jef Van den Heede, gemeentesecretaris.
23. Verordening op de begraafplaatsen en lijkbezorging – herziening: goedkeuring. De raad, in openbare zitting Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, gewijzigd bij de wet van 20 september 1998, bij de wet van 28 december 1998 en de wet van 8 februari 2001 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten; Gelet op de omzendbrief van 27 januari 2000 betreffende de toepassing van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging; Gelet op het decreet van 16 januari 2004 betreffende de begraafplaatsen en lijkbezorging, gewijzigd door de decreten van 10 november 2005, het decreet van 18 april 2008, het decreet van 9 december 2011, het decreet van 22 februari 2013; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van de begraafplaatsen en crematoria, gewijzigd bij besluit van 2 december 2005; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 februari 2006 tot vaststelling van de wijzen van lijkbezorging, de asbestemming en de rituelen van de levensbeschouwing voor de uitvaartplechtigheid die kunnen opgenomen worden in de schriftelijke kennisgeving van de laatste wilsbeschikking die aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kan overgemaakt worden; Gelet op de omzendbrief B.A. 2006/03 van 10 maart 2006 betreffende de toepassing van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging en de uitvoeringsbesluiten en de omzendbrieven van 6 en 27 juni 2008 betreffende de wijzigingen van het decreet; Gelet op de omzendbrief B.B. 2208/04 van 6 juni 2008 betreffende wijziging van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, bij decreet van 18 april 2008; Gelet op de omzendbrief B.B. 2008/05 van 27 juni 2008 betreffende wijziging van het decreet 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en lijkbezorging, bij decreet van 18 april 2008; Herzien ons besluit van 14 december 2009;
Overwegende dat, met het oog op vereenvoudiging, het opportuun is de verordening aan te passen, in het bijzonder de artikelen 34 tot 37, en tevens een gecoördineerde tekst goed te keuren;
Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005; Gaat over tot de stemming; Met eenparigheid van stemmen; BESLUIT TITEL I : HANDELINGEN VOORAFGAAND AAN DE
LIJKBEZORGING Hoofdstuk 1: Aangifte van overlijden - verlof tot begraving - verlof tot crematie Artikel 1: Wanneer een persoon op het grondgebied van de gemeente overlijdt of er dood wordt aangetroffen, wordt dit overlijden met inachtneming van de artikelen 78, 80 en 84 van het burgerlijk wetboek onverwijld aangegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Artikel 2: Er zijn twee vormen van lijkbezorging: begraven en verstrooien of bewaren van de as na de crematie. Elkeen kan tijdens zijn leven vrijwillig een schriftelijke kennisgeving van zijn laatste wilsbeschikking richten tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn gemeente. Deze kennisgeving wordt ingeschreven in het gemeentelijk bevolkingsregister. BEGRAVING: Artikel 3: §1 Geen begraving geschiedt zonder een kosteloos afgegeven verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die dit slechts kan afgeven nadat hij van de behandelende geneesheer of deze die het overlijden heeft vastgesteld, het voorgeschreven attest heeft ontvangen. §2 De behandelende geneesheer, of deze die werd opgeroepen om het overlijden vast te stellen, dient zich persoonlijk naar de overledene te begeven om het overlijden vast te stellen. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan zich steeds zelf naar de overledene begeven om het overlijden vast te stellen. §3 In geval van gewelddadige of verdachte dood wordt het dossier gestuurd naar de procureur des Konings die na onderzoek machtiging verleent tot het afgeven van het verlof tot teraardebestelling. CREMATIE: Artikel 4: §1 Voor crematie is een verlof vereist, dat wordt verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand die het overlijden heeft vastgesteld, indien dat overlijden in België heeft plaatsgehad, of door de procureur des Konings van het arrondissement waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de overledene bevindt, indien het overlijden heeft plaats gehad in het buitenland. §2 Voor crematie na opgraving is een verlof tot opgraving vereist.
Na het verlenen van het verlof tot opgraving wordt de behoorlijk gemotiveerde aanvraag om verlof tot crematie door de ambtenaar van de burgerlijke stand doorgestuurd aan de procureur des Konings van het arrondissement van de plaats waar het crematorium of de hoofdverblijfplaats van de aanvrager is gevestigd, van de plaats van overlijden of van de plaats waar het stoffelijk overschot begraven is. Het verlof tot crematie wordt geweigerd of toegestaan door de procureur des Konings aan wie de vraag tot crematie gericht is. Artikel 5: §1 Iedere aanvraag om verlof wordt ondertekend door degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien (of door zijn gemachtigde). Een akte, die voldoet aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en gesteld is in de vorm van akten van uiterste wilsbeschikking, waarbij de overledene de uitdrukkelijke wens te kennen geeft zijn stoffelijk overschot te doen verbranden, kan als aanvang om verlof gelden. §2 Het verlof moet door de ambtenaar van de burgerlijke stand of door de procureur des Konings geweigerd worden als de overledene in een akte, die voldoet aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en gesteld is in de vorm van de akten van de uiterste wil, zijn voorkeur voor een andere wijze van teraardebestelling te kennen heeft gegeven, of als hij kennis heeft gekregen van het verzoek bedoeld in §4 van dit artikel. §3 Het verlof mag niet verleend worden voor het verstrijken van een termijn van vierentwintig uren, ingaande met de ontvangst van de aanvraag om verlof. §4 Iedere persoon die bij het verlenen of de weigering van het verlof belang heeft, kan daartoe bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een verzoek indienen. De bevoegde voorzitter is die van de plaats waar de aanvraag om verlof werd ingediend. Van het verzoek wordt kennis gegeven aan de partijen, die bij het verlenen of de weigering van het verlof belang hebben, alsmede aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan de procureur des Konings, bij de aanvraag om verlof werd ingediend. Het verzoek wordt behandeld en beoordeeld als in kort geding, het openbaar ministerie gehoord. Artikel 6: §1 Bij de aanvraag om verlof moet een attest worden gevoegd waarin de behandelende geneesheer of de geneesheer die het overlijden heeft vastgesteld, vermeldt of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak. Geldt de aanvraag het lijk van een in België overleden persoon, en heeft de in het bovenstaand lid bedoelde geneesheer bevestigd dat het een natuurlijk overlijden betreft, dan moet bovendien het verslag worden bijgevoegd van een beëdigd
§2
geneesheer door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan, in welk verslag wordt vermeld of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet het dossier aan de procureur des Konings van het arrondissement zenden wanneer omstandigheden het vermoeden van een gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak van overlijden wettigen of wanneer de geneesheer in een van de onder §1 voorgeschreven documenten, niet heeft kunnen bevestigen dat er geen tekens of aanwijzingen van een gewelddadige of verdachte of niet vaststellen oorzaak van overlijden zijn. In dat geval kan verlof tot crematie eerst worden verleend nadat de procureur des Konings aan de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft laten weten dat hij er zich niet tegen verzet
Hoofdstuk 2: Kisting en vervoer van stoffelijke overschotten. Artikel 7: De stoffelijke overschotten dienen in een doodskist geplaatst te worden. Doodskisten moeten uit massief hout of andere materialen, die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten, worden vervaardigd. Het gebruik van kartonnen doodskisten is verboden. Lijmen, vernissen en andere afdeklagen mogen de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten. Kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvaten, sierstukken en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten, klemmen en metalen voeglatten zijn toegestaan. Behalve de houten handgrepen moeten de andere handgrepen, sierschroeven en andere sierstukken van buitenaf verwijderd kunnen worden. De binnenafwerking mag enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen. Deze voorwaarden waaraan de doodskist moet voldoen zijn niet toepasselijk op doodskisten bestemd voor het internationaal vervoer. Lijkzakken mogen enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen en materialen. Artikel 8: Op eensluidend advies van de gezondheidsinspecteur, die ressorteert onder de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu, kan de burgemeester de balseming in uitzonderlijke gevallen, zoals voor internationaal lijkenvervoer en in sommige rampsituaties, toestaan. Artikel 9: De burgemeester of zijn gemachtigde mag de kisting bijwonen. Behalve om te voldoen aan een gerechtelijke beslissing, mag de kist niet meer geopend worden. Artikel 10: Onverminderd artikel 14, tweede lid van de wet van 20 juli 1971, staat het gemeentebestuur niet in voor het lijkenvervoer.
Artikel 11: Zijn verboden, behoudens machtiging van de burgemeester: 1° het vervoer, buiten het grondgebied van de gemeente, van de stoffelijke overschotten van personen die er overleden zijn of dood werden aangetroffen. 2° het vervoer, naar een plaats gelegen op het grondgebied van de gemeente, van de stoffelijke overschotten van personen die er niet overleden zijn of dood werden aangetroffen. In het in bovenstaande lid, 1° bedoelde geval, wordt de machtiging slechts verleend op voorlegging van een document waaruit het akkoord blijkt van de burgemeester van de plaats van de bestemming. Artikel 12: Voor ieder vervoer van een stoffelijk overschot moet gebruik worden gemaakt van een afzonderlijke en speciaal daartoe ingerichte lijkwagen. Het is absoluut verboden een reeds gestorven persoon met een ziekenwagen over te brengen naar een mortuarium of funerarium. In afwijking van het eerste lid is het toegelaten dezelfde lijkwagen te gebruiken: 1° voor het vervoer van een overleden moeder en haar doodgeboren kind of voor het vervoer van een doodgeboren meerling; 2° voor het vervoer van twee of meer bloed- en aanverwanten tot de tweede graad, die ten gevolge van hetzelfde feit overleden zijn, onder voorwaarde dat de kisten op behoorlijke wijze in de lijkwagen kunnen geplaatst worden. Artikel 13: De burgemeester kan, bij uitzonderlijke gebeurtenissen en bij rampen, toelating verlenen het stoffelijk overschot van de slachtoffers gezamenlijk te vervoeren met een daartoe geschikte wagen. Artikel 14: Het is verboden het stoffelijk overschot te vervoeren of te dragen anders dan in een gesloten waterdichte kist. Artikel 15: Het stoffelijk overschot van behoeftigen wordt kosteloos en op behoorlijke wijze gekist en vervoerd. Artikel 16: Het vervoer van de assen is vrij. Degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien, beslist in voorkomend geval over de wijze waarop de asurne zal worden overgebracht en ziet toe dat dit volgens de eisen van de welvoeglijkheid geschiedt. TITEL II: INRICHTING EN BEHEER VAN DE BEGRAAFPLAATSEN Artikel 17: Het gemeentelijk mortuarium op de begraafplaats in de Latemstraat is bestemd voor tijdelijke bijzettingen van lijken en asurnen in afwachting van een definitieve bestemming. Artikel 18: Lijkbezorging op de gemeentelijke begraafplaatsen is mogelijk voor:
1° de personen die op het grondgebied van de gemeente overleden zijn of er dood worden aangetroffen; 2° de personen gedomicilieerd in de gemeente op sterfdatum; 3° de personen begunstigd, op een van de gemeentelijke begraafplaatsen, van een recht op begraving in een geconcedeerd graf of op bijzetting in een geconcedeerde columbariumnis of urnenkelder; deze bepaling geldt niet voor de begraafplaats te Deurle; 4° de personen die vrijgesteld zijn van immigratiebepalingen en vreemdelingen- registers; 5° personen wiens echtgenoot of echtgenote op hun sterfdatum op de gemeente gedomicilieerd waren en begraven zijn op een gemeentelijke begraafplaats; 6° personen die de gemeente hebben verlaten voor een bejaardentehuis of instellingbuiten de gemeente, en daar overleden zijn en waarvan de familie t.e.m. de derde graad de wens uitdrukt de overledene in Sint-Martens-Latem te begraven; 7° personen van 65 jaar en meer die de gemeente verlaten hebben om hun intrek te nemen bij een familielid (t.e.m. de derde graad) buiten de gemeente en waarvan het betrokken familielid de wens uitdrukt de overledene in SintMartens-Latem te begraven. Artikel 19: De tarieven voor de concessies wordt door de gemeenteraad vastgesteld in een afzonderlijke tariefverordening. Artikel 20: Het aanleggen van graven boven de grond is verboden, behoudens bijzondere machtiging van de provinciale gezondheidsinspectie. Dit verbod is niet toepasselijk op de columbaria. Artikel 21: Veraste stoffelijke overschotten worden onmiddellijk na de aankomst op de begraafplaats verstrooid of bijgezet in een columbariumnis of urnenkelder. Niet-veraste stoffelijke overschotten worden begraven. De toeziener-grafmaker staat in voor de begraving, bijzetting of verstrooiing. Indien de onmiddellijke asverstrooiing, teraardebestelling of bijzetting in een columbarium of urnenkelder onmogelijk is, hetzij door gevallen van heirkracht, hetzij door weers- of familiale omstandigheden, moet het niet-veraste stoffelijk overschot of de asurne in het mortuarium, een wachtkelder of wachtnis. Artikel 22: Het onderhoud van de graven op de gemeentelijke begraafplaatsen rust op de belanghebbenden. TITEL III: SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE MOGELIJKE VORMEN VAN BEGRAVING. Hoofdstuk 1: Niet-geconcedeerde grond. Artikel 23: In niet-geconcedeerde grond worden de niet-veraste stoffelijke overschotten begraven op de plaats aangeduid door de burgemeester.
Op eenvoudig verzoek van de ouders of de behandelende geneesheer worden foetussen die geboren werden na een spontane abortus en voor het verstrijken van de zesde maand van de zwangerschap in een ziekenhuis of ten huize, begraven in niet geconcedeerde grond. De veraste stoffelijke overschotten worden begraven in een daartoe aangewezen urnenveld. Zij kunnen eveneens worden bijgezet in niet geconcedeerde grond voor niet-veraste stoffelijke overschotten voor zover het gaat over bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. Artikel 24: In niet geconcedeerde grond moet ieder niet-verast stoffelijk overschot horizontaal in een afzonderlijke grafkuil begraven worden op een minimum diepte van 1 m 50. Veraste stoffelijke overschotten worden in een urne bewaard en begraven op een minimum diepte van 80 cm. In afwijking van het eerste en tweede lid is het toegelaten de moeder en doodgeboren kinderen in één en dezelfde kist en in één en hetzelfde graf te begraven of de respectievelijke asurnen in één en hetzelfde graf te begraven. De grafkuilen op de gemeentelijke begraafplaatsen worden bepaald op 60 cm. Artikel 25: Niet geconcedeerde grond wordt verleend voor een termijn van 10 jaar, te rekenen vanaf de datum der teraardebestelling, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt. De niet geconcedeerde gronden worden slechts hernomen nadat blijkt dat het eerder begraven niet-veraste stoffelijk overschot en de bijhorende kist voldoende verteerd zijn, het graf volledig werd gezuiverd, of nadat de as werd verstrooid op de daarvoor voorziene strooiweide. Artikel 26: Het is verboden om een niet-geconcedeerde grond, toegestaan vanaf de inwerkingstreding van onderhavig reglement, na het verstrijken van de in artikel 25 vermelde termijn, om te zetten in een concessie. Hoofdstuk 2: Niet geconcedeerde columbariumnissen Artikel 27: In een niet geconcedeerde columbariumnis worden de urnen bijgezet in de door de burgemeester aangeduide nissen. Iedere urne wordt in een afzonderlijke nis geplaatst. Artikel 28: Niet geconcedeerde columbariumnissen worden verleend voor een termijn van 10 jaar, te rekenen vanaf de datum van bijzetting van de urne, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt. Wanneer een niet geconcedeerde columbariumnis wordt hernomen, zal men de oude urne uit de nis verwijderen en de as verstrooien op de daarvoor aangewezen strooiweide. Artikel 29: De asresten worden in de standaard- of sierurne bewaard. Artikel 30:
Het is verboden om een niet geconcedeerde columbariumnis, toegestaan vanaf de inwerkingtreding van onderhavig reglement, na het verstrijken van de in artikel 28 vermelde termijn, om te zetten in een geconcedeerde columbariumnis. Hoofdstuk 3: Asverstrooiing Artikel 31: Op de begraafplaatsen in de Latemstraat en in Deurle wordt een speciaal perceel voorzien voor het uitstrooien van de asse van stoffelijke overschotten. Artikel 32: Bij aankomst van de asurne op de begraafplaats wordt deze door de gemeentelijke aangestelde geopend en wordt de asse met een speciaal toestel op de strooiweide verspreid. Dit toestel wordt enkel door de gemeentelijke aangestelde bediend. In geval van uitzonderlijke familiale of weersomstandigheden kan de asverstrooiing uitgesteld worden. In overleg met de familie wordt een nieuwe datum afgesproken zo de familie de wens heeft uitgesproken aanwezig te zijn bij de verstrooiing. In afwachting van de asverstrooiing wordt de as in de gemeentelijke wachtnis bewaard gedurende een termijn die in onderling overleg wordt vastgesteld waarna de as verstrooid wordt. Hoofdstuk 4: Concessies Artikel 33: Het College van Burgemeester en Schepenen wordt gemachtigd concessies te verlenen die betrekking hebben op: 1° een perceel grond 2° een grafkelder 3° een urnenkelder 4° een columbariumnis Het verlenen van een concessie houdt geen verhuring noch een verkoop in. Een concessie is niet overdraagbaar. Artikel 34: De concessie voor de begraving van niet-veraste stoffelijke overschotten in volle grond wordt verleend voor een vaste periode van 20 jaar. De concessie meet 2,10 m x 1,00 m en is bestemd voor de begraving van niet-veraste stoffelijke overschotten van maximum 2 personen of gebeurlijk voor de begraving van de niet-veraste stoffelijke overschotten van 1 persoon + de veraste stoffelijke overschotten van 2 personen. Artikel 35: De concessie met grafkelder wordt verleend voor een vaste periode van 50 jaar. Deze concessie meet 2,10 m x 1,00 m en is bestemd voor de begraving van niet-veraste stoffelijke overschotten van maximum 2 personen + de veraste stoffelijke overschotten van 1 persoon of gebeurlijk voor de begraving van de niet-veraste stoffelijke overschotten van 1 persoon + de veraste stoffelijke overschotten van 2 personen. Artikel 36:
De concessie voor de begraving van veraste stoffelijke overschotten, wordt verleend voor een vaste periode van 20 jaar indien zonder kelder en een vaste periode van 50 jaar indien met kelder. Deze concessie meet 0,50 m x 0,50 m en is bestemd voor de begraving van maximum twee veraste stoffelijke overschotten. Artikel 37: De concessie voor een columbariumnis wordt verleend voor een vaste periode van 20 jaar. Een columbariumnis is bestemd voor maximum 4 urnen. Artikel 38: In eenzelfde concessie kunnen begraven worden: 1° ofwel het stoffelijk overschot van de aanvrager, van zijn echtgeno(o)t(e), van zijn bloed-of aanverwanten; 2° ofwel het stoffelijk overschot van een derde aangewezen door de aanvrager, van diens echtgeno(o)t(e), van diens bloed- of aanverwanten; 3° ofwel het stoffelijk overschot van de leden van één of meer religieuze gemeenschappen; 4° ofwel het stoffelijk overschot van personen die tijdens hun leven ieder bij de gemeente hun wil te kennen hebben gegeven in éénzelfde concessie te rusten; 5° ofwel het stoffelijk overschot van de aanvrager en van de personen met wie deze op ogenblik van het overlijden een feitelijk gezin vormde. Artikel 39: De concessie wordt schriftelijk aangevraagd bij het College van Burgemeester en Schepenen, ondertekend door de aanvrager of zijn gevolmachtigde. Artikel 40: Behoudens in het geval waarin de begunstigden de leden zijn van één of meer religieuze gemeenschappen: 1° vermeldt de aanvraag steeds de identiteit van de begunstigden; 2° wanneer één of meerdere begunstigden niet de echtgeno(o)t(e), noch de bloedof aanverwant zijn van de aanvrager, wordt de aanvraag ondertekend door de aanvrager zelf en, voor akkoord, door alle andere begunstigden. In het geval van artikel 38, 4° en de begunstigde overleden is, dient een familielid de aanvraag mee te ondertekenen. In het geval van artikel 38, 5° en de begunstigde overleden is, dient de aanvrager een uittreksel uit het bevolkingsregister voor te leggen waarmee wordt aangetoond dat deze een feitelijk gezin vormde met de begunstigde. Artikel 41: De concessie wordt verleend onder de in het desbetreffend reglement en in de desbetreffende tariefverordening bepaalde voorwaarden, zoals deze gesteld zijn op het ogenblik van de aanvraag. Deze voorwaarden worden vermeld in de beslissing die de concessie verleend. Artikel 42:
De concessie vangt aan op datum van de begrafenis (dagtekening in het register begrafenissen) of op datum van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen in geval de concessie op voorhand wordt genomen. (GR 23/04/2007) Artikel 43: Een aanvraag tot hernieuwing van de concessie kan niet meer ingediend worden na het verstrijken van de termijn van de oorspronkelijke concessie of de hernieuwing ervan. Tevens is geen enkele nieuwe teraardebestelling toegestaan na het verstrijken van die termijn. (GR 23/04/2007. Artikel 44: Een concessie kan hernieuwd worden voor een periode van telkens 10 jaar. De aanvraag daartoe moet gericht worden aan het College van Burgemeester en Schepenen door een belanghebbende persoon voor het verstrijken van de lopende concessie. De hernieuwing van de concessie wordt verleend onder de in het desbetreffend reglement en in de desbetreffende tariefverordening bepaalde voorwaarden, zoals deze gesteld zijn op het ogenblik van de aanvraag. Deze voorwaarden worden vermeld in de beslissing die hernieuwing van de concessie verleent. Artikel 45: De bouw van grafkelders, urnenkelders en columbariumnissen gebeurt door toedoen van het gemeentebestuur. Zij moeten, evenals de graftekens, gedurende de hele concessieperiode behouden blijven. Artikel 46: In geval van terugneming van een geconcedeerd perceel of van een geconcedeerde nis, wegens openbaar belang of dienstnoodwendigheden, kunnen de concessiehouders: a) geen aanspraak maken op enige vergoeding; b) hebben de concessiehouders slechts recht op het bekomen van een perceel van dezelfde grootte, op dezelfde begraafplaats of op een andere begraafplaats. Dit recht is ondergeschikt aan het indienen van een aanvraag tot overbrenging welke moet worden ingediend: - door enige belanghebbende; - voor de datum van de terugneming; Artikel 47: Ook in geval van sluiting van een begraafplaats: a) kunnen de concessiehouders geen aanspraak maken op enige vergoeding; b) hebben zij slechts recht op het bekomen van een perceel van dezelfde oppervlakte of op een nis van dezelfde grootte, op de nieuwe begraafplaats, voor zover een verzoek tot overbrenging werd ingediend: - door enig belanghebbende - voor de datum van stopzetting van de begravingen. Artikel 48: Indien, overeenkomstig het bepaalde in artikel 46 en 47, kosteloos een perceel van dezelfde oppervlakte of een nis van dezelfde grootte bekomen wordt, zijn de kosten van
overbrenging van de stoffelijke overschotten en van de graftekens en deze van het eventueel bouwen van een nieuwe grafkelder, ten laste van de gemeente. Artikel 49: Wanneer een grafconcessie om welke reden ook een einde neemt, worden de niet weggenomen graftekens en de nog bestaande ondergrondse constructies, na het verstrijken van de door het College van Burgemeester en Schepenen vastgestelde termijn, eigendom van de gemeente. Artikel 50: Op verzoek van de concessiehouder kan de gemeenteraad een graf terugnemen wanneer dit ongebruikt is gebleven of wanneer het ongebruikt geworden is ingevolge de overbrenging van de stoffelijke overblijfselen. Bij terugname is de gemeente slechts gehouden tot terugbetaling: - in verhouding tot de nog resterende periode; - en op basis van de bij de toekenning van de grafconcessie betaalde prijs. (GR16/12/2013) Wanneer een asurne, op vraag van de concessiehouder, wordt verwijderd uit een graf of columbarium met het oog op thuisbewaring, wordt de concessie gedurende een periode van twee jaar vrij gehouden. Na deze periode vervalt de concessie. Terugbetaling van de resterende jaren van de concessie is niet mogelijk. De gemeenteraad bepaalt de retributie voor het verwijderen van een asurne. TITEL IV: GRAFTEKENS, GRAFZERKEN, GRAFKELDERS, BEPLANTINGEN Artikel 51: Tenzij de overledene anders heeft beschikt of zijn verwanten zich ertegen verzetten, heeft eenieder het recht op het graf van zijn verwant of vriend een grafteken te (doen) plaatsen zonder afbreuk te doen aan het recht van de concessiehouder. Artikel 52: De graftekens op het graf van niet-veraste stoffelijke overschotten mogen volgende afmetingen niet overschrijden: lengte 2,00m; breedte 1,00m; hoogte 1,00 m. De gekozen materialen mogen het algemeen uitzicht van de begraafplaats niet storen. Zij moeten kleurvast en weerbestendig zijn. De graftekens op het graf van veraste stoffelijke overschotten mogen volgende afmetingen niet overschrijden: lengte 0,83 m; breedte 0,63 m; hoogte 0,40 m; dikte horizontale plaat 0, 08 m; dikte verticale plaat 0,10 m. (GR 23/04/2007) De beplantingen mogen niet hoogstammig zijn. Het onderhoud van de beplanting gebeurd door de belanghebbende. Alvorens op de begraafplaatsen te worden toegelaten moeten de als graftekens bestemde stenen langs alle zichtbare kanten afgewerkt en gekapt zijn zodat ze onmiddellijk kunnen geplaatst worden. De plaatsing, verbouwing of wegneming van graftekens, evenals de beplantingen, gebeuren onder toezicht van het College van Burgemeester en Schepenen of zijn aangestelde. Er mag geen materiaal achtergelaten worden. Artikel 53: De bouw van grafkelders, urnengraven of urnenkelders (inclusief betonnen afdekplaat) gebeurt door toedoen van het gemeentebestuur. (GR 23/04/2007)
De opschriften op de zerken en op de nissen van het columbarium dienen door toedoen van het gemeentebestuur te gebeuren in een eenvormig lettertype. Deze opschriften moeten beperkt zijn tot naam, geboorte- en sterfdatum van de overledenen en de naam van de echtgenote/partner. Op de muur van het columbarium of op een afzonderlijke zerk kunnen door toedoen van het gemeentebestuur plaatjes met naam, geboorte- en sterfdatum van de overledene wiens lichaam werd verast en verstrooid op de strooiweide, worden aangebracht. De plaatjes en het lettertype dienen éénvormig te zijn. Deze diensten worden door het gemeentebestuur geleverd tegen de voorwaarden bepaald in desbetreffende tariefverordening. TITEL V: ONTGRAVINGEN Artikel 54: Behalve op bevel van de rechterlijke macht mag niet tot ontgraving overgegaan worden zonder voorafgaand verlof van de burgemeester. Artikel 55: De aanvraag tot ontgraving moet schriftelijk gedaan worden door het naaste familielid van de overledene(n) of door enig belanghebbende. De gemeenteraad bepaalt de retributie voor het ontgraven van een kist of asurne in voorkomend geval. Artikel 56: De ontgravingen hebben plaats op datum en uur in gemeen akkoord vastgesteld tussen de burgemeester en de aanvrager. Van 15 oktober tot en met 11 november worden geen ontgravingen verricht. Naast de van ambtswege aangestelden, mogen alleen twee familieleden van de overledene(n), of twee door hen daartoe aangestelde personen, bij de ontgraving aanwezig zijn. Artikel 57: Indien de staat van de opgegraven kist zulks vereist, doet de burgemeester ze vernieuwen of legt hij elke maatregel op, nodig om de welvoeglijkheid of de openbare gezondheid te vrijwaren. Artikel 58: Met uitzondering van de ontgravingen bevolen door de rechterlijke macht en de ontgravingen genoodzaakt door de bestemmingsverandering van de begraafplaats, zijn de ontgravingen onderworpen aan de betaling van een taks zoals bepaald in de tariefverordening geldig op het ogenblik van de aanvraag. TITEL VI: ORDEMAATREGELEN Artikel 59: De gemeentelijke begraafplaatsen zijn voor het publiek toegankelijk van 8.00 uur tot 20.00 uur, behoudens afwijking vastgesteld door de burgemeester. Artikel 60:
Geen voertuigen mogen de begraafplaatsen binnenrijden, tenzij de burgemeester, om gewichtige redenen, daartoe toelating verleend. Dit verbod is niet van toepassing voor lijkwagens, rijtuigen voor gehandicapten of voertuigen voor de begrafenisdienst. De voertuigen van de steenhouwers en de betonwerkers mogen zich op de begraafplaats bevinden voor zover dit noodzakelijk is voor het werk. Artikel 61: De toegang tot de begraafplaatsen is verboden voor: - de personen die kennelijk in staat van dronkenschap verkeren; - personen die goederen of diensten te koop aanbieden; - personen die drager zijn van een vuurwapen, uitgezonderd de leden van de openbare veiligheid met dienst; - alle personen die de rust van de begraafplaatsen verstoren of door hun daden of - woorden een volkstoeloop veroorzaken. Artikel 62: Op de begraafplaatsen is het verboden: - over de muren en omheiningen, evenals de omheiningen der graven, de grafstenen en de gedenktekens te klimmen, erop te springen of te stappen; - de bomen, de gewassen of de bloemen te beschadigen; - om eerbiedige grafschriften of grafschriften die aanleiding geven tot wanorde aan te brengen; - de graftekens of -monumenten te beschadigen of te bekladden, iets erop te schrijven of te schrappen; - de bloemperken te betreden of erop te gaan zitten of te liggen; - de wegen en paden zonder voorafgaandelijke toestemming open te breken; - afval, papier of andere voorwerpen, binnen de omheining der begraafplaats weg te gooien, tenzij in de daartoe bestemde korven of bakken, en afval die niet van de begraafplaats afkomstig is op de begraafplaats te brengen;. - handelingen te begaan in strijd met de welvoeglijkheid; - zonder toelating binnen te dringen in de dienstlokalen; - voorwerpen uit te stallen om te verkopen of ermee te leuren; - te spelen en te fietsen; - te zingen en muziek te spelen, die niet overeenstemt met de dodenverering; - reclame te maken onder gelijk welke vorm of voor om het even welk doel, zowel binnen de begraafplaats als op de poorten of muren. Nochtans mag zo dicht mogelijk bij de grond een plaatje van maximum 5 op 10 cm, met gegevens in verband met de maker van de grafteken, op het rechtstaand stuk worden aangebracht; - op gelijk welke wijze de doorgang van een lijkstoet te belemmeren; - op de begraafplaatsen, tenzij het opgravingen betreft, buiten de wachtkelders niet-veraste stoffelijke overschotten van de ene lijkkist in de andere te plaatsen; - zich buiten de openingsuren op de begraafplaatsen te bevinden. Artikel 63: Het is verboden begrafenissen of lijkstoeten te fotograferen of te filmen binnen de omheining van de begraafplaats, tenzij mits uitdrukkelijke aanvraag of met het akkoord van een bevoegd familielid van de overledene.
Artikel 64: De personen die zich op de begraafplaatsen niet met de vereiste eerbied zouden gedragen, of die één van de bepalingen van de tegenwoordige verordening zouden overtreden, zullen door de toeziener-grafdelver vriendelijk verzocht worden om de begraafplaats te verlaten. De toeziener-grafdelver kan indien nodig de hulp inroepen van de politie. De in het eerste lid vermelde personen kunnen ,volgens de ernst van het geval, de toegang tot de begraafplaats voorlopig ontzegd worden overeenkomstig artikel 64 van onderhavig reglement. Artikel 65: De voorwerpen die op de begraafplaats gevonden worden, dienen onverwijld aan de toeziener-grafdelver toevertrouwd, die ze onmiddellijk op het politiekantoor in bewaring zal geven. De gemeente is niet aansprakelijk voor diefstallen die gepleegd worden. Artikel 66: Onverminderd de straffen bepaald in deze verordening kan de burgemeester, tijdelijk en volgens de belangrijkheid van de gevallen, de toegang tot de begraafplaats verbieden aan personen die een bepaling van deze verordening zouden overtreden. TITEL VII: STRAFBEPALINGEN Artikel 67: Onverminderd de toepassing van de artikelen 315 - 1e lid, 340, 453 en 526 van het Strafwetboek, worden de inbreuken op de bepalingen van deze verordening gestraft met de straffen bepaald in artikel 315 - 2e lid van hetzelfde wetboek. TITEL VIII: SLOTBEPALINGEN Artikel 68: Onze besluiten van 17 februari 1986 houdende huishoudelijk reglement betreffende de grafconcessies en houdende administratieve politieverordening op de begraafplaatsen en de lijkbezorging worden opgeheven. Artikel 69: Onderhavige verordening zal bekend gemaakt worden overeenkomstig artikel 112 van de nieuwe gemeentewet. Artikel 70: Alle niet in de titels I tot en met V geregelde gevallen worden beslecht door het college van burgemeester en schepenen of de burgemeester, in zoverre zij niet door een wet, besluit of decreet aan een andere overheid worden toegewezen en niet in strijd zijn met het nietdiscriminatieprincipe. De gemeenteraad wordt op de eerstvolgende zitting van de genomen collegebeslissing in kennis gesteld. (GR 23/04/2007) Artikel 71: Ons besluit van 8 juli 2002 houdende verordening op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, zoals gewijzigd door ons besluit van 23 april 2007 wordt opgeheven. ALDUS VASTGESTELD IN HOGERVERMELDE ZITTING:
DE SECRETARIS,
NAMENS DE GEMEENTERAAD DE BURGEMEESTER-VOORZITTER,
get. J. VAN DEN HEEDE
DE SECRETARIS,
get. A. LANNOO-VAN WANSEELE VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT DE BURGEMEESTER,