2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Mensen moeten steeds de keuze maken tussen werken en vrije tijd: 1. Werken * Je ontvangt loon in ruil voor je arbeid; * Langer werken geeft meer loon (en dus kun je meer goederen en diensten kopen); * Langer werken geeft minder vrije tijd; 2. Vrije tijd * Welvaart hangt niet alleen af van het geld dat je verdient met werken; Opofferingskosten: Als je er voor kiest om één uur minder te werken, offer je hiervoor één uur inkomen op. Als je er voor kiest om één uur meer te werken, offer je hiervoor één uur vrije tijd op.
Willem-Jan van der Zanden
1
2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Het loon per uur dat iemand kan verdienen, gaat stijgen: 1) Het wordt aantrekkelijker om te gaan werken of langer te werken. Mensen zullen dus eerder vrije tijd in gewerkte tijd om zetten. De opofferingskosten van vrije tijd zullen nu gaan stijgen. Als je één uur niet werkt, zul je door het hogere uurloon een groter bedrag mislopen. Doordat de lonen stijgen gaan de bestedingen toenemen. De conjunctuur verbetert hierdoor en dit betekent dat bedrijven meer personeel nodig hebben. De vraag naar arbeid neemt toe. Hierdoor wordt werken voor niet-werkenden aantrekkelijker. Doordat de kans op een baan toeneemt gaan deze mensen zich nu ook op de arbeidsmarkt aanbieden. Het aanbod van arbeid neemt toe. (aanzuigeffect)
Willem-Jan van der Zanden
2
2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Het loon per uur dat iemand kan verdienen, gaat stijgen: In een neergaande conjunctuur gebeurt het omgekeerde. Productie neemt af, bedrijven hebben minder personeel nodig, de lonen gaan omlaag, werkzoekenden hebben meer moeite om een baan te vinden. Jongeren geven er de voorkeur aan om langer te blijven studeren. Oudere werklozen trekken zich eerder terug van de arbeidsmarkt. (ontmoedigingseffect) Bij (1) is er een positief verband tussen het aanbod van arbeid en de hoogte van het loon. Een hoger loon betekent meer aanbod van arbeid. 2) Doordat het loon per uur hoger is, hoef je minder uren te werken om een bepaald inkomen te verdienen. Op deze manier kun je dus meer vrije tijd krijgen. Bij (2) is er een negatief verband tussen het aanbod van arbeid en de hoogte van het loon. Een hoger loon betekent minder aanbod van arbeid. Per saldo blijkt in de praktijk dat bij een hoger loon, het aanbod van arbeid toeneemt. Het effect van (1) is dus sterker dan het effect van (2). Willem-Jan van der Zanden
3
2.2 Nederland deeltijdkampioen Voorbeeld 1: In een bedrijf werken 350 personen. De totale werkgelegenheid is 250 arbeidsjaren. Deeltijdfactor =
250 0 , 71 350
In dit bedrijf werkt een werknemer dus gemiddeld 71% van de tijd, die er staat voor een volledige baan.
P/a ratio =
Werkgelegenheid in personen 350 1, 4 Werkgelegenheid in arbeidsjaren 250
In dit bedrijf wordt een volledige baan door 1,4 werknemers vervuld.
Willem-Jan van der Zanden
4
2.2 Nederland deeltijdkampioen Voorbeeld 2: Bij de concurrent van dit bedrijf werken 300 voltijds medewerkers en 100 deeltijd medewerkers. De gemiddelde deeltijdfactor van de deeltijdwerkers is 0,75. Bereken de p/a ratio van dit bedrijf. De werkgelegenheid in personen = 300 + 100 = 400 De werkgelegenheid in arbeidsjaren = 300 + 100 * 0,75 = 300 + 75 = 375 P/a ratio =
Werkgelegenheid in personen 400 1, 07 Werkgelegenheid in arbeidsjaren 375
Door te werken in deeltijd kunnen jonge mensen makkelijker werk en de zorg voor kinderen combineren. Mensen blijven daardoor toch (gedeeltelijk) op de arbeidsmarkt actief. Als veel mensen in deeltijd werken, zijn er in een bedrijf dus relatief veel mensen nodig om het werk te doen.
Willem-Jan van der Zanden
5
2.2 Nederland deeltijdkampioen In Nederland wordt t.o.v. andere landen veel in deeltijd gewerkt: 1) In Nederland zijn meer mogelijkheden om in deeltijd te werken; 2) Nederlandse werknemers vinden meer vrije tijd belangrijker dan werknemers uit andere landen; 3) Nederlandse ouders verdelen de zorgtaken meer, zodat niet één van de partners volledig moet stoppen met werken.
Willem-Jan van der Zanden
6
2.2 Nederland deeltijdkampioen
Uit het plaatje hiernaast volgt dat in de Europese Unie 30% van de vrouwen in deeltijd werkt en ongeveer 7% van de mannen. In Nederland werkt 76% van de vrouwen in deeltijd en 22% van de mannen.
Willem-Jan van der Zanden
7
2.2 De arbeidsparticipatie Potentiële beroepsbevolking (Beroepsgerichte bevolking): • Alle mensen tussen de 15 en de AOW leeftijd. De potentiële beroepsbevolking bestaat uit: 1) Beroepsbevolking: Alle mensen van 15 jaar tot de AOW leeftijd, werkend of werkloos, die zich voor minstens 12 uur aanbieden op de arbeidsmarkt en direct beschikbaar zijn. De beroepsbevolking bestaat uit de werkloze beroepsbevolking en de werkzame beroepsbevolking. De werkzame beroepsbevolking bestaat uit werknemers en zelfstandigen. 2) Niet-beroepsbevolking: Alle mensen van 15 jaar tot de AOW leeftijd, die niet werken en niet op zoek zijn naar werk. (huismannen, huisvrouwen, studenten, arbeidsongeschikten en voltijds scholieren).
Willem-Jan van der Zanden
8
2.2 De arbeidsparticipatie De arbeidsparticipatie is de mate waarop mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. werkzame beroepsbevolking Netto participatiegraad = potentiële beroepsbevolking x100%
Bruto participatiegraad =
beroepsbevolking x100% potentiële beroepsbevolking
De potentiële beroepsbevolking zijn alle personen tussen de 15 en 65 jaar. Bij de netto participatiegraad worden de werklozen niet meegerekend. Bij de bruto participatiegraad worden de werklozen wel meegerekend.
Willem-Jan van der Zanden
9
2.2 De arbeidsparticipatie A) 100.000 stromen de arbeidsmarkt op en vinden werk. B) 20.000 stromen de arbeidsmarkt op en vinden geen werk. C) 450.000 worden werkeloos. D) 500.000 werklozen vinden werk. E) 80.000 mensen die werken verlaten de arbeidsmarkt F) 30.000 werklozen verlaten de arbeidsmarkt.
Willem-Jan van der Zanden
10
2.2 De arbeidsparticipatie Het aanbod van werk (de omvang van de beroepsbevolking) wordt door een aantal factoren bepaald: 1) Demografische ontwikkelingen: Een toename van de bevolking (meer geboorten dan overlijdenen) zorgt voor een toename van de beroepsbevolking. In landen waar er sprake is van een afname van de bevolking (b.v. Oost-Europa), zal de beroepsbevolking dalen. 2) Conjuncturele ontwikkelingen: Als het economisch goed gaat (hoogconjunctuur), hebben werkgevers veel werknemers nodig (veel vraag naar arbeid). Mensen die tot dan toe weinig kans hebben gehad op de arbeidsmarkt, gaan zich dan ook aanbieden en/of vinden werk. (aanzuigeffect) Wanneer het economisch slechter gaat, gebeurd het tegenovergestelde. Bepaalde mensen gaan niet meer zoeken of jongeren gaan toch nog maar verder studeren. (ontmoedigingseffect)
Willem-Jan van der Zanden
11
2.2 De arbeidsparticipatie Het aanbod van werk (de omvang van de beroepsbevolking) wordt door een aantal factoren bepaald: 3) Maatschappelijke ontwikkelingen: * Meer arbeidsdeelname van vrouwen. Tot 1958 werden onderwijzeressen en ambtenaressen verplicht ontslagen als ze trouwen. Pas in 1976 kwam er een wet die ontslag op grond van huwelijk en zwangerschap verbood. Nu stimuleert de overheid arbeidsdeelname van vrouwen door bv. het gedeeltelijk vergoeden van kinderopvang.
Video – De man de baas (https://www.youtube.com/watch?v=mXkU3bW66QU) * Mensen werken langer door. Regelingen voor vervroegd pensioen worden afgeschaft, de AOW-leeftijd gaat omhoog naar 67 en werkgevers worden gestimuleerd om oudere werknemers in dienst te houden. 4) Arbeidsmigranten: Vooral in de bouw en de landbouw werken veel mensen uit Midden- en OostEuropa. Al deze factoren gezamenlijk bepalen de omvang van de beroepsbevolking. Willem-Jan van der Zanden
12
2.2 De arbeidsparticipatie Deze grafiek geeft het verloop van de participatiegraad voor mensen van 20-64 jaar oud respectievelijk mensen van 55-64 jaar oud. In de periode 1980 – 1990 zie je de participatiegraad van mensen tussen de 55 en 64 jaar afnemen. In deze periode was er sprake van een grote werkeloosheid. Er zijn toen allerlei regelingen ingevoerd waardoor mensen vervroegd met pensioen konden. Hier werd gebruik van gemaakt, waardoor jonge mensen aan de slag konden. Deze regelingen zijn inmiddels afgeschaft omdat men ook de arbeidsparticipatie van oudere mensen wil gaan verhogen.
Willem-Jan van der Zanden
13
2.2 De arbeidsparticipatie Maatregelen om arbeidsparticipatie te verhogen: • Belastingvoordeel aan werknemers die zich laten omscholen of langer doorwerken; • Het in stappen verhogen van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar; • Introduceren van voor- en naschoolse voorzieningen (brede scholen); • Betere afstemming van schooltijden op de werktijd van mensen; • Stimuleren dat mensen, die geen werk hebben weer aan het werk gaan door bv. de duur van werkeloosheidsuitkeringen te verlagen.
Willem-Jan van der Zanden
14
2.2 De arbeidsparticipatie De arbeidsparticipatie verschilt binnen een land.
Willem-Jan van der Zanden
15
2.2 De arbeidsparticipatie De arbeidsparticipatie verschilt binnen Europa.
Dit is de arbeidsparticipatie van 15 tot 65 jarigen in de Europese Unie in 2008.
Willem-Jan van der Zanden
16
2.3 Arbeidsmigratie In de jaren zestig van de vorige eeuw zijn veel mensen uit Italië, Spanje, Marokko en Turkije naar Nederland gekomen om hier te werken. Er was in Nederland toen een krappe arbeidsmarkt en de lonen lagen hier hoger dan in Zuid-Europa. Velen gingen werken in de mijnen, textielindustrie en scheepsbouw. In de jaren ’70 zijn deze bedrijfstakken uit Nederland verdwenen. Een deel van de gastarbeiders ging terug en de rest bleef in Nederland. Ze waren vaak laag opgeleid en werkloos. Tegenwoordig laat Nederland vooral hoogopgeleide immigranten binnen. Binnen de Europese Unie geldt er vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen. Mensen uit Midden- en Oost-Europa kunnen dus naar Nederland komen en hier gaan werken. Deze mensen doen nu vaak laaggeschoold werk dat de Nederlanders niet willen doen. Ook werken ze vaak tegen een lager loon dat Nederlandse werknemers. Youtube – Oost-Europese bedrijven ontnemen toekomst Belgische transporteurs (https://www.youtube.com/watch?v=O92HEUD39RU) Willem-Jan van der Zanden
17
2.4 De overheid en participatie Youtube video over Eurocrisis: (https://www.youtube.com/watch?v=B7qI6CcRVYI)
Door de kredietcrisis worden er door banken minder leningen verstrekt, de mensen gaan meer sparen, de uitgaven van mensen gaan dalen, hierdoor wordt er minder geproduceerd en is er dus minder werk om te doen. Door de kredietcrisis is het aantal mensen zonder werk (werkelozen) de afgelopen jaren flink gestegen:
Willem-Jan van der Zanden
18
2.4 De overheid en participatie Doordat bedrijven minder werk hebben, zoeken ze dus ook minder werknemers. Het aantal vacatures is de laatste jaren dus gedaald. De vraag naar arbeid is dus afgenomen.
Willem-Jan van der Zanden
19
2.4 De overheid en participatie Bedrijven nemen door de kredietcrisis minder makkelijk mensen aan. Wanneer ze mensen aannemen, geven ze deze meestal geen vast contract, maar een tijdelijk contract. Ook worden mensen vaak ingehuurd via een uitzendbureau. Hierdoor kan een bedrijf weer snel van deze mensen af, als er niet voldoende werk is. Als starter op de arbeidsmarkt is het nu dus moeilijk om een vast contract te krijgen. Er is nu een ruime arbeidsmarkt (weinig vacatures t.o.v. veel werkzoekenden).
Willem-Jan van der Zanden
20
2.4 De overheid en participatie Door de vergrijzing (een steeds groter percentage van de bevolking is ouder dan 65 jaar) zal de beroepsbevolking (het aanbod van arbeid) de komende jaren gaan dalen.
Willem-Jan van der Zanden
21
2.4 De overheid en participatie Voorbeeld: • Door de economische crisis neemt de vraag naar (vracht)auto’s af; • Fabrikanten zoals DAF en Nedcar krijgen dus minder opdrachten; • Als er minder (vracht)auto’s geproduceerd worden, zijn er minder onderdelen voor (vracht)auto’s nodig; • Deze onderdelen worden door andere bedrijven (toeleveranciers) gemaakt; • Ook andere bedrijven die aan DAF en Nedcar leveren (cateraars, schoonmakers) zullen minder opdrachten krijgen; • Door een afname van de vraag naar (vracht)auto’s verdwijnen er dus niet alleen bij DAF en Nedcar banen, maar ook bij toeleveranciers; • Om te voorkomen dat DAF en Nedcar mensen moeten ontslaan, die ze later weer nodig hebben, hebben ze in het begin van de kredietcrisis mensen de deeltijd-WW ingestuurd; • Deze mensen blijven dan enkele dagen per week in dienst. De rest van de week zitten ze in de WW en worden bijgeschoold. Wanneer het weer beter gaat, kunnen de mensen weer volledig aan het werk.
Willem-Jan van der Zanden
22
2.4 De overheid en participatie Demografische ontwikkelingen laten zien dat de omvang van de potentiële beroepsbevolking gaat dalen. Dit gaat de betaalbaarheid van voorzieningen onder druk zetten. De overheid heeft daarom de AOW-leeftijd verhoogd en andere maatregelen genomen om de uitstroom uit de arbeidsmarkt te beperken. Door de economische crisis loopt de werkloosheid ondanks deze maatregelen toch op. Daarnaast heeft de overheid ook te maken met oplopende tekorten op de begroting. Door de economische crisis zijn de uitgaven van de overheid toegenomen en de inkomsten afgenomen. De overheid heeft geld moeten lenen waardoor de staatsschuld is toegenomen. Op dit moment geeft de overheid de voorkeur aan het terugdringen van de tekorten op de begroting.
Willem-Jan van der Zanden
23
2.4 De overheid en participatie Actieven = de mensen die werken van 15 jaar en ouder omgerekend naar volledige banen (arbeidsjaren) Inactieven = de mensen die een uitkering krijgen van 15 jaar en ouder omgerekend naar volledige uitkeringen
inactieven ontvangers uit keringen x 100 x100 i/a-ratio = actieven betalers sociale premie Een hoge i/a-ratio betekent dat er veel inactieven zijn t.o.v. actieven. Een lage i/a-ratio betekent dat er veel actieven zijn t.o.v. inactieven.
Een lage i/a-ratio betekent dat minder premies voor uitkeringen en belastingen betaald hoeven te worden. In tijden van economische crisis komt de betaalbaarheid van uitkeringen onder druk te staan. Willem-Jan van der Zanden
24
2.4 De overheid en participatie De AOW wordt betaald uit de premies van de mensen die nog geen 65 jaar oud zijn. Door de vergrijzing wordt de AOW steeds moeilijker betaalbaar. De AOW wordt betaald via een omslagstelsel. De werkenden van een bepaald jaar betalen, de AOW-uitkeringen van dat jaar. Er wordt echter steeds meer belastinggeld gebruikt om de AOW-uitkeringen te kunnen blijven betalen. Er is dus niet meer volledig sprake van een omslagstelsel omdat anders de premies die mensen onder de 65 jaar een veel te hoge premie zouden moeten gaan betalen. Uitkeringen blijven betaalbaar door: - Voorkomen dat mensen in een uitkering terecht komen; - Mensen met een uitkering snel weer aan het werk helpen; - Beperken van de duur en hoogte van een uitkering; - De arbeidsparticipatie laten toenemen zodat er meer actieven komen; - Het laten stijgen van de AOW-leeftijd; - Een hogere arbeidsproductiviteit (zorgt voor meer inkomen per gewerkt uur en dus meer afgedragen premies en belastingen).
Willem-Jan van der Zanden
25