Thaleia Thaleia keek uit over de blauwe oceaan. Het wateroppervlak glinsterde in het zonlicht. Ver op zee waren kleine schepen te zien, triremen en zeilboten, vast opweg naar het eiland van de prins. Zijn eiland was maar een zee-engte verwijderd van het hare. Vanaf haar balkon zag ze duidelijk het koninklijk kasteel, hoog verheven op de rotsen. Vlaggen wapperden van de transen, blauwe vlaggen met de gouden drietand. De zeewind speelde met haar zwarte krullen, en bracht geuren met zich mee, zeegeuren, eilandgeuren. Misschien zou de prins het ook ruiken, dacht Thaleia, en stond hij wel voor het raam van zijn kasteel en keek uit over het water. Zodat hij tenminste zijn einde zou zien naderen. Misschien stond zijn prinses wel naast hem. Thaleia glimlachte. ‘Haar krijg ik wel, het kleine kreng.’ Thaleia draaide zich om en liep de torenkamer van haar paleis binnen. Alles was in gereedheid. Het had haar maanden gekost om het ijskristal te vinden, en nog eens maanden om de juiste toverspreuk te vinden in de grote bibliotheek van het tovenaarsgilde. Het ijskristal bevond zich nu in het midden van haar torenkamer, op een marmeren sokkel. Voor de sokkel stond een grote kristallen lens. De lens was naar buiten gericht, naar het kasteel van de prins. Thaleia ging achter de sokkel staan en legde haar handen op het ijskristal. Ze voelde de kracht van het kristal, een grote, pulserende koude. Langzaam begon ze de toverwoorden te spreken, haar gedachten te concenteren.
Vanaf de zeilschepen en triremen op zee zagen de zeelieden plotseling een felle zilveren lichtstraal uit het paleis van Thaleia komen. De lichtstraal schoot als een bliksemstraal over het water en raakte het kasteel van de prins. Meteen werd het kasteel omhuld door een ijzige gloed. Voor de ogen van de zeelieden begon het kasteel te bevriezen. Lange ijspegels groeiden omlaag van de torens en transen, de muren en poorten werden bedekt door een glinsterende ijslaag. Een grote koude kwam hen van het kasteel tegemoet. In haar torenkamer voelde Thaleia de toverkracht door haar aderen stromen. Een tintelende gloed, warm en koud tegelijk. Ze haalde diep adem en opende haar ogen. Voorbij haar balkon en de blauwe zee lag een glinsterend paleis van ijs. ‘Ijzig was je hart, prins. Bevroren is nu ook je kasteel. Het zal pas ontdooien als ook je hart voor mij ontdooid.’ Thaleia voelde tevredenheid. Alles was gegaan zoals het moest. Haar wraak was ijzig, schitterend, voor iedereen te zien. Maar ze voelde ook neerslachtigheid, de prins zou ongetwijfeld voor altijd bevoren blijven. Voorbij haar bereik. Maar het was zijn eigen schuld. ‘Ik heb je gekozen boven alle mannen. Helden, tovenaars en krijgers. En je zal mij ook kiezen, al duurt het duizend jaar.’ Thaleia liep naar haar balkon. Ze keek nog een laatste keer naar het bevroren kasteel. De koning zou er snel genoeg van horen. Soldaten sturen. Tovenaars om te proberen de toverspreuk op te heffen. Ze moest weg. Zo snel mogelijk. Thaleia liep haar torenkamer binnen en begon de ingredientent bij elkaar te zoeken voor nieuwe toverspreuk.
2. Thaleia stond voor een grote zwarte poort. De poort was van graniet en gebeeldhouwd met vreemde, angstwekkende wezens en monsters. Schaduwen gleden rond de poort, schaduwen die leken op te wellen uit de gebeeldhouwde wezens, spiegelingen leken te zijn van hun monsterlijke hoofden en lijven. Er hing een grote koude rond de poort, die afkomstig leek van wat het ook was dat zich voorbij de poort bevond. Door de poort zag Thaleia niets dan een ondoordringbare duisternis. Maar er was iets, iets dat naar haar keek vanuit de duisternis. Iets dat haar gadesloeg, en iets voelde. Ze had er lang op geoefend, haar gevoeligheid voor emoties, verlangens, het verbeterd met toverspreuken. Zodat ze emoties van mensen om haar heen kon lezen, kon gebruiken, kon manipuleren. Vanuit de poort kwam een brandend verlangen haar tegemoet. Een zachte luchtwerveling leek op te steken rond de poort. Het werd nog kouder om haar heen. Plotseling bereikte een fluistering haar oren. ‘’Help mij, Thaleia.’ Thaleia voelde duidelijk het verlangen in de stem. ‘Help mij ontsnappen. Alles wat je wilt, waarvan je droomt, alles zal van jou zijn’ De stem was koud en scherp. ‘Help mij, en de prins die je liefhebt zal zijn hart aan je voeten leggen.’
Thaleia voelde de macht van de stem. Ze voelde het verlangen overspringen. Haar eigen verlangen versterken, vergroten. Beelden van de prins welden op in haar gedachten. ‘Niemand zal je kunnen weerstaan, Thaleia. Niemand zal je schoonheid nog negeren.’ ‘Wie ben je’ fluisterde ze terug. ‘Onbelangrijk. Jou hulp is belangrijk, mijn hulp aan jou. Help mij en je zal een machtige bondgenoot hebben.’ Thaleia voelde een flits van tevredenheid in de stem. Dezelfde tevredenheid die ze zelf had gevoeld, als ze iemand had betoverd met haar schoonheid, als iemand alles wilde doen om haar tevreden te stellen, als ze iemand met succes had beinvloed. Ze zou hem in de waan laten. De stem, zijn eigenaar. Dat ze hem zou helpen, alles voor hem zou doen. En een machtige bondgenoot winnen. Tot ze hem niet meer nodig had. Thaleia knikte. ‘Wat moet ik doen?’ Het antwoord kwam in een beeld. Een beeld van een duister woud, een bron van duistere magie. Een ander beeld volgde, een marmeren zwarte poort die zich vormde in het woud, en een beschaduwde gestalte die naar buiten trad. Thaleia wist wat ze moest doen. ‘Je beloning zal groot zijn, Thaleia’ fluisterde de stem. ‘Groter dan je had kunnen dromen.’ Thaleia schrok wakker. Het duurde even voordat ze wist waar ze was. Op een zeilschip, weg van haar eiland, haar prachtige paleis. Ze dacht terug aan de droom. Ze zou doen wat de stem had gezegd. Een machtige bondgenoot was precies wat ze nodig had.
3. Thaleia stond op de voorplecht van het zeilschip ‘Asteria’ en keek uit over de golven. De zeewind liet haar zwarte krullen dansen en drukte haar jurk tegen haar lichaam. Ze voelde de ogen van de zeelieden. Ze wist dat ze mooi was, betoverend. Onder haar jurk waren haar vormen en welvingen goed zichtbaar. Haar koperen huid glansde in de zon, rond haar armen en enkels schitterden gouden banden, een zilveren tiara lichtte op tussen haar krullen. De zeelieden hadden vol ontzag naar haar gekeken toen ze op het schip kwam. Maar geen van hen had haar durven aanspreken. De toverkracht die van haar uitging was maar al te voelbaar, als ze dat wilde. Thaleia dacht aan haar droom, en het woud dat ze in bezit moest nemen. Welke toverspreuken ze zou gebruiken en welke rituelen. Ze had haar toverboek bij zich en een zakje met kristallen en kruiden. Het was alles wat ze had kunnen meenemen uit haar paleis. Maar het zou hopelijk genoeg zijn. Plotseling zag Thaleia aan de horizon de omtrekken van land verschijnen. Een zandstrand en oprijzende heuvels. Lang voordat de uitkijk zijn roep liet horen. ‘Land vooruit, land vooruit!’ De kapitein van het schip kwam naast Thaleia staan. ‘We zijn er, dame. Het koninkrijk Idunia.’ Thaleia glimlachte. Haar werk kon beginnen. De macht die de vreemde gedaante haar had beloofd in haar droom, was binnen haar bereik. © 2014, Fabian Schurgers