omslag research memoranda 2013-1 29-10-13 15:11 Pagina 1
Research Memoranda Nummer 1 / 2013 Jaargang 9
Raad voor de rechtspraak
Het ouderschapsonderzoek: een aanpak bij vechtscheidingen Dr. E.S. Kluwer
Dr. E.S. Kluwer
Het ouderschapsonderzoek: een aanpak bij vechtscheidingen
Begeleidingscommissie
Prof.mr. J.E. (Jaap) Doek (voorzitter) Emeritus hoogleraar familierecht, Vrije Universiteit Amsterdam Dr. T.F.C. (Tamar) Fischer Docent/onderzoeker Criminologie, Erasmus Universiteit Rotterdam Dr. A. (Albert) Klijn Adviseur en publicist rechtspraak Mr. C.A.R.M. (Cees) van Leuven Raadsheer Hof Den Haag Drs. M. (Monica) Pieterse Beleidsadviseur afdeling Rechtspraak en geschiloplossing, ministerie van Veiligheid en Justitie Dr. A.P. (Ed) Spruijt Emeritus Onderzoeker, afdeling Jeugd en Gezin, Universiteit Utrecht Dr. H.G.E. (Suzan) Verberk Wetenschappelijk adviseur Raad voor de Rechtspraak
Dankwoord
Veel personen hebben een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van dit rapport. Ik dank allereerst alle anonieme raadsheren, gerechtssecretarissen, deskundigen en ouders die zijn geïnterviewd of ondervraagd voor hun belangrijke bijdrage aan dit onderzoek. Ik dank Cees van Leuven die zich heeft ingespannen om deze studie gefinancierd te krijgen door de Raad voor de Rechtspraak. Dank ook aan de leden van de begeleidingscommissie, Jaap Doek (voorzitter), Tamar Fischer, Albert Klijn, Cees van Leuven, Monica Pieterse, Ed Spruijt en Suzan Verberk, voor hun constructieve feedback in alle fasen van het onderzoek. Ik dank Marije Vergeer-van Zeggeren, projectsecretaris van de pilot ‘Ouderschapsonderzoek’, voor haar assistentie. Ten slotte dank ik Gerdien Beens, Jacco Smits en Sophie Uijterschout voor hun assistentie bij de uitvoer van het onderzoek. Esther Kluwer Utrecht, 7 oktober 2013
3
4
Samenvatting
Het ouderschapsonderzoek: een aanpak bij vechtscheidingen Naar schatting 10% van de scheidingen verloopt zo problematisch dat de kinderen ernstig klem komen te zitten. Dit wordt ook wel aan geduid met de term vechtscheiding. Vechtscheidingen gaan gepaard met lange en complexe gerechtelijke procedures met de bijbehorende materiële en immateriële kosten voor ouders, kinderen en de Rechtspraak. Om die reden heeft de Rechtspraak gezocht naar interventies die de achterliggende oorzaak van die procedures, de zeer geëscaleerde conflicten tussen de ouders, zouden kunnen doen afnemen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van het ‘deskundigenonderzoek met toepassing van mediation’, oftewel het ouderschapsonderzoek. Bij deze methode wordt een deskundige aangesteld door de rechter in gezag- en omgangszaken en krijgen strijdende ouders de gelegenheid om onder zijn of haar begeleiding (met inzet van mediation- en coachingstechnieken) alsnog zelf tot een (deel) oplossing te komen voor het geschil dat aan de rechter is voorgelegd. Tegelijkertijd verricht
de deskundige onderzoek en wanneer ouders niet tot overeenstemming komen rapporteert de deskundige zijn of haar bevindingen aan de rechter die deze informatie kan gebruiken bij de beslissing. Tussen 2008 en 2011 is deze procesmethode geïmplementeerd bij de hoven door middel van een door het rijk gefinancierde pilot onder ruim 250 familiezaken.
Het evaluatieonderzoek: beschrijving en toetsing In opdracht van de Raad voor de Rechtspraak is door de Universiteit Utrecht een onderzoek uitgevoerd om de werkzaamheid van het ouderschapsonderzoek te evalueren. De doelstelling van dit evaluatieonderzoek was enerzijds om een beschrijving te geven van het procesverloop en de uitvoer van het ouderschapsonderzoek en anderzijds om inzicht te krijgen in de effectiviteit ervan, om zodoende te komen tot aanbevelingen op basis van de resultaten. De volgende onderzoeksvragen stonden centraal in dit evaluatieonderzoek: 1. Wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? Wat is de aard van de zaken
5
waarbij een ouderschapsonderzoek wordt gelast en wat is het procesverloop van deze zaken? Wat is de aanpak van de deskundigen tijdens het ouderschaps onderzoek? 2. Wat zijn de effecten van het ouderschapsonderzoek in termen van de bereikte overeenkomst, uitspraak, en eindsituatie voor ouders en de uitwerking daarvan vergeleken met vergelijkbare zaken waarin geen ouderschapsonderzoek heeft plaats gevonden? Onderzocht is in hoeverre het ouderschapsonderzoek, in vergelijking tot de gebruikelijke procedures, een afname in ouderlijk conflict, een verbeterde relatie tussen de ouders en een grotere mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil tot gevolg heeft.
Onderzoeksmethoden Voor het beantwoorden van de onderzoek vragen is een viertal studies uitgevoerd. Ten eerste is een dossieronderzoek uitgevoerd met als doel om inzicht te krijgen in de aard van de ‘ouderschapszaken’, het procesverloop ervan, het aantal contacten tussen de deskundige en het hof, de uitkomsten, alsmede de tijdsinvestering en de kosten. Hiertoe zijn 25 dossiers van zaken waarin door het hof Den Haag een ouderschapsonderzoek is gelast bestudeerd en zijn schriftelijk vragen over het procesverloop voorgelegd aan de andere hoven. Ten tweede is de visie van de raadsheren en gerechtssecretarissen op de werking van het ouderschapsonderzoek in kaart gebracht door middel van een groepsinterview
6
met vijf raadsheren en twee gerechtssecretarissen uit de familiesector. Tijdens het interview is gesproken over het procesverloop van het ouderschapsonderzoek en over de effec tiviteit van het ouderschapsonderzoek. Ten derde zijn individuele interviews afgenomen bij zeven ervaren deskundigen met als doel om inzicht te krijgen in de aanpak van de deskundigen en hun visie op de werking en de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek. Tijdens de interviews is gesproken over het doel van het ouderschapsonderzoek, de aanpak van de deskundigen, de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek, en de regievoering en rapportage aan het hof. Ten vierde is een empirisch onderzoek uitgevoerd onder ouders die verwikkeld waren in een juridische procedure bij het gerechtshof. Door middel van een gerandomiseerd voor-/nameting design zijn vergelijkbare zaken in de tussen beschikking toegewezen aan ofwel een ouderschapsonderzoek ofwel een van de reguliere procedures (mediation naast rechtspraak, een onderzoek van de Raad voor de Kinder bescherming of een eindbeslissing). Voorafgaand aan het ouderschapsonderzoek of de reguliere procedure en na het ontvangen van de eindbeschikking zijn schriftelijke vragen lijsten afgenomen onder de ouders. Ouders zijn ondervraagd over het contact met de ex-partner, het contact met de kinderen, het eigen welzijn, en het welzijn van de kinderen. Daarnaast zijn bij de nameting tevens vragen gesteld over de effectiviteit en neutraliteit van de derde partij, de ervaren rechtvaardigheid van procedure en uitkomst, en de tevredenheid met de procedure en de uitkomst.
Het ouderschapsonderzoek in praktijk Het ouderschapsonderzoek is uitgegroeid tot een geïntegreerde en vrij eenduidige procesmethode bij de hoven die hoofdzakelijk wordt ingezet bij zaken over de contactregeling waarbij sprake is van zeer geëscaleerde conflicten tussen de ouders. De benoeming van de deskundige vindt plaats bij de tussenbeschikking, waarbij ook een raadsheer- commissaris wordt benoemd. Het ouderschapsonderzoek wordt meestal verricht door één deskundige en in ongeveer een kwart van de gevallen door twee deskundigen (meestal een gedragsdeskundige en een advocaat), bijvoorbeeld bij zeer zware zaken. Een ouderschapsonderzoek duurt gemiddeld ruim een jaar waarin gemiddeld vijf gesprekken tussen de deskundige en de ouders plaatsvinden. In ruim een derde van de zaken vindt ook een gesprek plaats met het kind/de kinderen. De kosten bedragen gemiddeld € 3.176 per onderzoek, wat overeenkomt met een tijds besteding van bijna 25 uur. Interventies van de deskundigen hebben tot doel om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen of te verbeteren, terwijl het duidelijke juridische kader voorkomt dat het ouderschapsonderzoek therapeutisch wordt. De aanpak van de deskun digen varieert sterk en wordt aangepast aan wat nodig is in elke afzonderlijke zaak. Voor de verdere ontwikkeling en verbetering van het ouderschapsonderzoek is structurering zoals het ontwikkelen van best-practices en meer (georganiseerde) intervisie, afstemming
en uitwisseling onder deskundigen essentieel. Voorts verdient het aanbeveling dat meer uitwisseling plaatsvindt tussen de deskundigen en het hof, bijvoorbeeld voor wat betreft de rapportage en de eindbeslissing.
De effectiviteit van het ouderschapsonderzoek In ongeveer de helft van de gevallen slagen ouders er met behulp van een ouderschapsonderzoek in om alsnog tot (gedeeltelijke) overeenstemming te komen, terwijl het percentage overeenstemming bij de reguliere procedures veel lager ligt – ook wanneer deze wel op overeenstemming zijn gericht. Ouders die (gedeeltelijke) overeenstemming hadden bereikt rapporteerden na het ouderschaps onderzoek tevens positiever over de relatie met hun ex-partner (hogere kwaliteit, meer commitment en minder gevoelens van rancune) en de relatie met hun kind, vergeleken met ouders die geen overeenstemming hadden bereikt. Wanneer er geen overeen stemming bereikt wordt leidt het ouderschaps onderzoek tot een betere en meer geïnformeerde beslissing: de informatie uit het deskundigenrapport helpt de geïnterviewde raadsheren naar eigen zeggen bij het nemen van de beslissing wanneer ouders geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Van een dergelijke inbreng van deskundigen is geen sprake in het geval van mediation en op andere wijze bij een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming. Ook komt volgens de geïnterviewde deskundigen in de meeste gevallen de communicatie tussen de
7
ouders weer enigszins op gang. Tegelijkertijd liet het empirische onderzoek geen voordeel zien van het ouderschapsonderzoek ten opzichte van reguliere procedures voor wat betreft de verbetering van de relatie tussen de ouders. Blijkbaar is de beoogde verbetering in de relatie tussen de ouders een brug te ver voor ouders die al jarenlang een juridische strijd voeren en vaak al tijdens hun huwelijk conflicten en communicatieproblemen ondervonden. De belangrijkste redenen voor de positieve effecten van het ouderschapsonderzoek zijn volgens de ondervraagde deskundigen het opgelegde karakter van het ouderschaps onderzoek, het feit dat deskundigen directief zijn in hun interventies, en het feit dat er meer tijd is voor het ouderschapsonderzoek dan bijvoorbeeld voor mediation. De deskundigen noemen het verloop van parallel lopende rechtszaken en beschermingsmaatregelen die geen onderdeel zijn van het ouderschaps onderzoek als belemmering voor het slagen van een ouderschapsonderzoek. Volgens de geïnterviewde raadsheren en deskundigen speelt de raadsheer een belangrijke rol in het maken van een juiste inschatting of een ouderschapsonderzoek in een bepaalde zaak kans van slagen heeft. Raadsheren kunnen de motivatie van ouders bevorderen door op zitting duidelijke en eenduidige informatie (mee) te geven over het ouderschapsonderzoek en door de juiste vragen te stellen, zo danig dat ouders zich bewust worden van hun aandeel in de onderlinge strijd en samen gaan nadenken over mogelijke oplossingen. Ook
8
lijkt de mate van vertrouwen tussen de ouders een sleutelrol te spelen. Ouders die (gedeeltelijke) overeenstemming bereikten scoorden voor aanvang van het ouderschapsonderzoek hoger op vertrouwen in de ex-partner dan ouders die geen overeenstemming bereikten. De cruciale rol van (het opbouwen van) vertrouwen bij de ouders werd ook gesignaleerd door de deskundigen. De geïnterviewde deskundigen en raadsheren zijn van mening dat er een groot probleem zou ontstaan wanneer het ouderschapsonderzoek weg zou vallen, omdat men dan een in hun visie adequaat middel mist voor de specifieke groep ouders die ernstige communicatie problemen heeft waarvan het kind nadelige gevolgen ondervindt. Zij zien een grote lacune tussen de klassieke middelen en de behoeften van deze groep ouders. Hoewel de ouders waar een ouderschapsonderzoek was opgelegd de gerechtelijke procedure in zijn geheel als minder positief beoordeelden dan de ouders die een van de reguliere procedures volgden, beoordeelden zij de gesprekken met de deskundige positiever voor wat betreft het naar voren komen van belangrijke feiten en meningen, de bijdrage aan de oplossing van het geschil en de bijdrage aan de ver betering in de relatie met de ex-partner en rondden zij vaker de gesprekken met de derde partij volledig af dan het geval was bij mediation.
Conclusie en aanbevelingen Concluderend kan gesteld worden dat het ouderschapsonderzoek ouders in een vechtscheiding de mogelijkheid biedt om er alsnog samen uit te komen en dat, indien dit niet lukt, het deskundigenrapport de raadsheer belangrijke informatie geeft om tot een beslissing te komen. Om die reden verdient het stimuleren en verder ontwikkelen van het ouderschapsonderzoek aanbeveling. Tegelijkertijd liet het ouderschapsonderzoek in dit
evaluatieonderzoek geen aantoonbaar voordeel zien ten opzichte van de reguliere procedures voor wat betreft de verbetering in de relatie tussen de ouders. Dit duidt op de noodzaak om eerder in het scheidingsproces hulp te bieden aan ouders ter preventie van ernstige conflictescalatie tussen ouders na scheiding. Ten slotte dient te worden geïnvesteerd in onderzoek om zicht te krijgen op de lange-termijn kosten en baten van het ouderschapsonderzoek en op de oorzaken van vechtscheidingen.
9
10
Inhoudsopgave Dankwoord
3
Samenvatting
5
1 1.1 1.2
1.3
1.4
Inleiding Aanleiding en achtergrond van het evaluatieonderzoek Uitgangspunten van het ouderschapsonderzoek 1.2.1 Definitie 1.2.2 Toepassing, werkwijze en regels 1.2.3 De deskundigen 1.2.4 De opleiding Het evaluatieonderzoek 1.3.1 Doelstelling en onderzoeksvragen 1.3.2 Onderzoeksopzet Overzicht van het rapport
15 15 16 16 17 18 19 20 20 20 22
2 Wetenschappelijke achtergrond 2.1 Doelstelling 2.2 De gevolgen van echtscheiding voor ouders en kinderen 2.2.1 De effecten van echtscheiding op ouders 2.2.2 De effecten van echtscheiding op kinderen 2.2.3 De schadelijke effecten van ouderlijk conflict 2.2.4 Implicaties voor het evaluatieonderzoek 2.3 Effectiviteit van mediation 2.3.1 Effectiviteit van mediation vergeleken met procesvoering 2.3.2 Naleving van afspraken en opnieuw procederen 2.3.3 Implicaties voor het evaluatieonderzoek 2.4 Het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek 2.4.1 Motivatie van ouders voor het ouderschapsonderzoek 2.4.2 Implicaties voor het evaluatieonderzoek 2.5 Onderzoeksvragen
23 23 23 23 25 27 28 29 29 30 31 31 32 34 34
3 Dossierstudie in het Hof Den Haag 3.1 Doelstelling 3.2 Werkwijze dossierstudie 3.3 Enkele kerngegevens
35 35 36 36
11
12
3.4
Het ouderschapsonderzoek 3.4.1 De benoeming van de deskundige 3.4.2 De reden voor het ouderschapsonderzoek 3.4.3 De vragen van het ouderschapsonderzoek 3.4.4 Interventies door deskundigen 3.4.5 Interactie van de deskundige met het hof 3.4.6 Doorlooptijden en tijdsinvestering 3.5 Resultaat en eindbeschikking 3.6 Conclusie
37 37 38 41 42 43 44 47 49
4 De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen 4.1 Doelstelling 4.2 Het procesverloop van het ouderschapsonderzoek 4.2.1 Wat wordt verstaan onder het ouderschapsonderzoek en welke zaken komen in aanmerking voor het ouderschapsonderzoek? 4.2.2 Wanneer wordt voor een andere procedure gekozen? 4.2.3 Wat is de rol van de gerechtssecretaris? 4.2.4 Wie gelast het ouderschapsonderzoek? 4.2.5 Zijn er interventies die raadsheren op zitting plegen om ouders te motiveren tot een ouderschapsonderzoek en zo ja, welke? 4.2.6 Hoe is de regievoering over het ouderschapsonderzoek en hoe verloopt de communicatie met de deskundige? 4.2.7 In welke mate en op welke manier wordt door raadsheren gebruik gemaakt van het deskundigenrapport in het komen tot de eindbeschikking? 4.2.8 Wordt de eindbeslissing altijd genomen door dezelfde kamer? 4.3 De effectiviteit van het ouderschapsonderzoek 4.3.1 Wat zijn de voordelen van het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak of een raadsonderzoek? 4.3.2 Wat zijn de nadelen van het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak? 4.4 Conclusie
51 51 51
59 60
5 De aanpak en visie van de deskundigen 5.1 Doelstelling 5.2 Doel en kenmerken van het ouderschapsonderzoek
62 62 63
51 53 54 54 54 55 56 57 58 58
Inhoudsopgave
5.3
De aanpak van de deskundigen bij het ouderschapsonderzoek 5.3.1 Wat is de aanpak van de deskundigen bij het ouderschapsonderzoek? 5.3.2 Welke interventies plegen de deskundigen om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen en hebben zij hiervoor voldoende vaardigheden en aanknopingspunten? 5.3.3 Hoe ervaren de deskundigen de bereidwilligheid van ouders om mee te werken aan het ouderschapsonderzoek en kunnen raadsheren op zitting de motivatie van partijen verder bevorderen? 5.4 De visie op de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek 5.4.1 Hoe vaak bereiken ouders overeenstemming en in welke mate zien de deskundigen gedurende het ouderschapsonderzoek een verbetering in de communicatie tussen de ouders? 5.4.2 Wat zijn de belangrijkste redenen dat een ouderschapsonderzoek slaagt? 5.4.3 Wat zijn de belangrijkste redenen dat een ouderschapsonderzoek niet slaagt? 5.4.4 Wat is volgens de deskundigen de waarde van het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak of een raadsonderzoek? 5.4.5 Welke kanttekeningen plaatsen de deskundigen bij het ouderschaps onderzoek? 5.5 Regievoering en rapportage 5.5.1 Hoe is de regievoering over het ouderschapsonderzoek en hoe verloopt de communicatie met het hof? 5.5.2 Hoe rapporteren deskundigen aan het hof? Zijn zij goed in staat om de door het hof gestelde (standaard)vragen te beantwoorden in het deskundigenbericht? 5.6 Conclusie 6 6.1 6.2
Empirisch onderzoek onder ouders Doelstelling en verwachtingen Methode van onderzoek 6.2.1 Toewijzingsprocedure en informatieverzameling 6.2.2 Steekproef 6.2.3 Vragenlijsten 6.2.4 Voorbereidende analyses
64 64
65
67 67
67 68 68
69 70 71 71
71 72 74 74 75 75 76 78 79
13
1 6.3 Resultaten 6.3.1 Beschrijvende resultaten 6.3.2 Verschillen tussen voor- en nameting op de psychologische variabelen 6.3.3 Mate van overeenstemming en evaluatie van de procedure 6.3.4 Samenhang met de mate van overeenstemming 6.4 Conclusie 7 Conclusies en aanbevelingen 7.2 Het ouderschapsonderzoek in de praktijk 7.3 De effectiviteit van het ouderschapsonderzoek 7.4 Conclusies 7.5 Beperkingen en vervolgonderzoek 7.6 Aanbevelingen 7.7 Tot slot
92 92 95 98 99 100 102
Literatuur
103
Bijlagen 1 Regels voor het Deskundigenonderzoek met toepassing van mediation 2 Inhoud dossiers 3 Format ten behoeve van analyse dossiers 4 Vragen voor Hof Amsterdam, Hof Arnhem, Hof Den Bosch en Hof Leeuwarden in verband met het ouderschapsonderzoek 5 Modeldeskundigenbericht 6 Vragenlijsten en betrouwbaarheden van de schalen 7 Scheiden: de belangrijkste redenen
14
80 80 82 84 87 88
107 109 111 113 115 123 130
Inleiding
1.1 Aanleiding en achtergrond van het evaluatieonderzoek Recente cijfers laten zien dat in Nederland ruim een op de drie huwelijken eindigt in een echtscheiding. Het echtscheidingspercentage in Nederland is de afgelopen decennia toegenomen van 24% in 1980 tot 36,5% in 20111. Bij deze echtscheidingen zijn jaarlijks ongeveer 35.000 minderjarige kinderen betrokken. Wanneer scheidingen na samenwonen worden meegerekend, liggen de aantallen nog hoger. Hoewel exacte cijfers niet bekend zijn, verloopt naar schatting 10% van de scheidingen problematisch en is er sprake van ernstige conflicten; dit wordt ook wel aangeduid met de term vechtscheiding (Spruijt & Kormos, 2010). Men spreekt van een vechtscheiding wanneer een scheiding niet alleen gepaard gaat met negatieve gevoelens richting de ex-partner, maar ook met gedrag bedoeld om de ex-partner schade toe te brengen. De term vechtscheiding wordt ook (en vooral) gehanteerd wanneer de kinderen daar (grote) nadelen van ondervinden. Het schrijnende is dat juist de kinderen in de meeste gevallen de
1.
1 inzet zijn van het gevecht. De belangrijkste voorbeelden zijn dat scheidende partners elkaar het gezag over de kinderen via juridische procedures proberen te ontnemen, dat ouders de omgangsregeling boycotten of elkaar beschuldigen van kindermishandeling. Zo raken de ouders verwikkeld in een eindeloos juridisch gevecht en dat is zeer nadelig voor de betrokken kinderen. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ouderlijke scheiding in het algemeen negatieve effecten heeft op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen, maar vooral wanneer de scheiding gepaard gaat met veel conflicten (Amato, 2000; Spruijt, 2005, 2007; zie ook hoofdstuk 2). Niet alleen ouders en hun kinderen maar ook de Rechtspraak ondervindt de gevolgen van deze ontwikkelingen. Vechtscheidingen gaan gepaard met lange en complexe procedures met de bijbehorende materiële en immateriële kosten. Om die reden heeft de Rechtspraak gezocht naar interventies die de achterliggende oorzaak van die procedures, de zeer geëscaleerde conflicten tussen de ou-
Bron: http://statline.cbs.nl/.
15
ders, zou kunnen wegnemen. Dit heeft sinds 2002 geleid tot de ontwikkeling van een nieuwe methode van werken door een deskundige, aangesteld door de rechter in gezag- en omgangszaken, aangeduid als Deskundigenonderzoek met toepassing van mediation, ook wel ouderschapsonderzoek genoemd. Bij deze procesmethode krijgen strijdende ouders de gelegenheid om onder deskundige begeleiding, met inzet van mediation- en coachingstechnieken, alsnog zelf tot een (deel)oplossing te komen. Wanneer dit niet lukt, rapporteert de deskundige aan de rechter opdat deze de gerechtelijke beslissing kan geven. Tussen 2008 en 2011 is deze procesmethode geïmplementeerd bij de vijf hoven2 door middel van een pilot onder ruim 250 familiezaken. De kosten hiervan zijn door het rijk gedragen, op voorwaarde dat een evaluatieonderzoek zou plaatsvinden. Tussen 2010 en 2013 is daarom in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak door de Universiteit Utrecht een onderzoek uitgevoerd om de werkzaamheid van het ouderschapsonderzoek te evalueren. Het voorliggende rapport doet verslag van dit evaluatieonderzoek.
2.
1.2 Uitgangspunten van het ouderschapsonderzoek3 1.2.1 Definitie Het ouderschapsonderzoek, voorheen aangeduid met de term forensische mediation (Van Leuven & Hoefnagels, 2003), wordt door de Stichting Forensische Mediation4 gedefinieerd als een procesmethode die onderzoek en mediation combineert met het doel enerzijds partijen alsnog de gelegenheid te bieden om zelf tot een (deel)oplossing van hun geschil te komen en anderzijds de rechter in het kader van het deskundigenbericht de informatie te verschaffen die nodig is om de gerechtelijke beslissing te nemen. Het initiatief voor deze unieke methode werd genomen door mr. G.P. Hoefnagels, emeritus hoogleraar familie- en jeugdrecht, en mr. C.A.R.M. van Leuven, destijds advocaat en scheidingsbemiddelaar. De methode wordt toegepast in zowel gezag- en omgangszaken, als in complexe financiële zaken voortvloeiende uit een (echt)scheiding, waarin de kinderen klemzitten tussen hevig strijdende ouders. Het gaat daarbij om hoog oplopende conflicten tussen ouders, waarbij de problematiek zo zwaar wordt ingeschat dat
Sinds 1 januari 2013 is het aantal gerechtshoven gereduceerd van vijf naar vier (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch en Arnhem-Leeuwarden; wet Herziening Gerechtelijke kaart). Dit onderzoek vond echter grotendeels plaats voor 1 januari 2013 en daarom wordt in dit rapport op diverse plaatsen gesproken van vijf hoven (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch, Arnhem en Leeuwarden).
3.
Deze informatie is overgenomen van de website van de Stichting Forensische Mediation: www.forensischemediation.nl.
4.
De Stichting Forensische Mediation komt voort uit een gemeenschappelijk initiatief van de Vereniging voor Familierecht Advocaten en Scheidingsbemiddelaars (vFAS), de Stichting Accountant-Mediators (SAM), de Vereniging van Mediators en Scheidingsbemiddelaars in het Notariaat (VMSN) en van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), sectie Mediation.
16
Inleiding
mediation geacht wordt niet te werken of waarin mediation in een eerder stadium is mislukt. De deskundige krijgt de opdracht hulp te verlenen door middel van mediationen coachingstechnieken, gelijktijdig onderzoek te verrichten en aansluitend te rapporteren aan de rechter naar aanleiding van de bij beschikking geformuleerde vragen. Een belangrijk verschil tussen het ouder schapsonderzoek en mediation naast rechtspraak is dat het ouderschapsonderzoek wordt opgelegd door de rechter. Bij mediation naast rechtspraak verwijst de rechter de partijen weliswaar naar mediation, maar de keuze hiervoor ligt bij de partijen. Bovendien is er bij het ouderschapsonderzoek sprake van rapportage aan de rechter, terwijl de mediator niet aan de rechter rapporteert. Ten slotte zijn de deskundigen niet alleen getraind in het herkennen van conflictgedrag maar ook in het interveniëren op conflictgedrag. Zij zijn naar verwachting directiever dan in ‘gewone’ mediation waarin veelal het uitgangspunt gehanteerd wordt dat de mediator niet stuurt op inhoud maar alleen het proces begeleidt (faciliterende mediation; Prein, 2009). Er zijn ook belangrijke verschillen tussen het ouderschapsonderzoek en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Ten eerste richt de deskundige in het ouderschapsonderzoek zich primair op de onderliggende conflicten tussen de ouders, terwijl de raadsonderzoeker zich richt op het vaststellen van de feiten (diagnose), bijvoorbeeld ruzie
over de omgang. De raadsonderzoeker gaat echter voorbij aan het conflict dat onder de oppervlakte aanwezig is. In relationele geschillen speelt het werkelijke conflict zich vaak juist onder de oppervlakte af en het onderzoeken van dit onderliggende conflict is vaak een eerste voorwaarde voor een duurzame oplossing van het geschil. Ten tweede is de deskundige in staat om te interveniëren om de communicatie tussen ouders weer op gang te brengen, terwijl in een raadsonderzoek alleen ruimte is voor onderzoek en rapportage. 1.2.2 Toepassing, werkwijze en regels De Stichting Forensische Mediation vermeldt het volgende over de toepassing, werkwijze en regels van het ouderschapsonderzoek. Bij het Deskundigenbericht met toepassing van mediation gaat het om een onderzoeksmethode waarbij partijen tevens de ruimte krijgen om hun geschillen alsnog op eigen kracht op te lossen. De methode wordt toegepast wanneer sprake is van hardnekkige problemen tussen ouders die als gevolg daarvan in langdurige procedures verzeild zijn geraakt en waarbij de rechter heeft vastgesteld dat een oplossing niet zonder onderzoek en/of interventies kan worden bereikt. Het gaat daarbij om familierecht in ruime zin, dus zowel om geschillen in het ouderschap en omgang rond kinderen bij of na scheiding als om lastige financiële geschillen, zoals de waardering van ondernemingsvermogen en het vaststellen van wat uitkeerbare winst is.
17
De aanstelling van de deskundige geschiedt door de rechter ex lege. De deskundige en partijen staan niet in een contractuele verhouding tot elkaar en de deskundige heeft ook geen overeenkomst met de rechtbank of het hof. De wet beheerst de rechtsverhouding van deskundige tot rechter en deskundige tot partijen (Rv art. 194 t/m 200). De deskundige stelt zijn onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig (Rv art. 198 lid 2). Hieruit valt af te leiden dat de rechter bevoegd is regels te stellen met betrekking tot het onderzoek. Deze regels kunnen afhankelijk van het concrete geval worden gewijzigd of aangevuld. De rechter die ze wil hanteren zal het stuk bij de opdracht voegen, dan wel de regels daarin opnemen. De regels die gelden voor het deskundigenonderzoek met toepassing van mediation zijn opgenomen in bijlage 1. 1.2.3 De deskundigen De deskundigen zijn allen geregistreerd als forensisch mediator bij de Stichting Forensische Mediation. Zij hebben hiertoe de specialisatieopleiding Forensische Mediation gevolgd en het examen, bestaande uit een schriftelijke toets en een toelatingsgesprek, met goed gevolg afgelegd. De opleiding staat open voor advocaat-scheidingsbemiddelaars (lid van de vFAS), die de specialisatieopleiding tot Advocaat-Scheidingsbemiddelaar en de juridische specialisatieopleiding van de vFAS met goed gevolg hebben voltooid; psycholoog-bemiddelaars
18
(lid van het NIP en de sectie (family-)mediation van het NIP), die de NIP-opleiding tot mediator met goed gevolg hebben doorlopen; accountant (lid van het NIVRA/NovAA), die de SRA-opleiding tot mediator met goed gevolg hebben doorlopen; fiscalisten (lid van het NOB, NFB of CB), die de SRA-opleiding tot mediator met goed gevolg hebben doorlopen; (kandidaat-)notarissen (lid van de VMSN), die de specialisatieopleiding echtscheidingsbemiddeling met goed gevolg hebben afgerond. In het toelatingsgesprek worden de bijzondere eisen die aan de deskundige worden gesteld, getoetst op de volgende onderdelen. Het proces en de verantwoording. De deskundige is een uitstekend onderzoeker en kan elke stap in het proces verantwoorden, ten opzichte van zichzelf, de partijen en de rechter, in de zin dat het een bewuste keuze is van methode en technieken. De onderzoeker kan de interventies uitleggen aan de hand van in de literatuur beschreven processen. Van de onderzoeker wordt verwacht dat de technieken zodanig ingezet worden dat er, juist in de zeer lastige zaken, een meerwaarde ontstaat: partijen wordt een laatste, maar wel zeer professionele kans geboden er tijdens het onderzoek alsnog op eigen kracht uit te komen. De mediation- en coachingstechnieken worden hier gecombineerd met technieken die zijn ontleend aan de psychiatrie en psychotherapie.
Inleiding
Specialistische kennis van de juridische leerstukken. De deskundige heeft specialistische juridische kennis van het onderwerp (vaak het gezag en omgangsrecht) en heeft zich de specialistische kennis zodanig eigen gemaakt dat er bij ieder door partijen gesproken woord een vanzelfsprekende innerlijke toets plaatsvindt: dit past in het kader, dit niet. De onderzoeker moet dit kader onmiddellijk kunnen vertalen in juridisch heldere taal. Luisteren naar kinderen. In het onderzoek moet er, wanneer er kinderen bij betrokken zijn, ruimte zijn om naar de kinderen te luisteren. De deskundige heeft bij voorkeur ervaring met het werken met kinderen. Rapportage. De deskundige kan omgaan met het spanningsveld tussen mediation en het deskundigenoordeel en advies aan de rechter en is in staat tot het schrijven van een goed rapport. Gronding. De onderzoeker staat stevig in zijn/ haar schoenen, straalt rust en vertrouwen uit, blijft boven de materie staan en is tegelijkertijd een goede en volledig aanvaarde gesprekspartner voor de partijen. Tijdens de assessmentgesprekken beoordelen de assessoren of de rechtbank/het hof de kandidaat ook echt gaat benoemen. 1.2.4 De opleiding Tijdens de opleiding worden kandidaat-deskundigen allereerst getraind op hun mediati-
onvaardigheden; niet alleen het herkennen van conflictgedrag en het sturen daarin, maar ook het vermogen tot verandering van gedrag dat het bereiken van duurzame oplossingen in de weg staat. Daarnaast verdiepen zij hun kennis op het gebied van het procesrecht (bewijsrecht, de deskundige, de comparitie van partijen). Zij nemen deel aan een oefenrechtbank en raken bekend met het formuleren van de vragen in het kader van het deskundigenbericht en het opstellen van een plan van aanpak in het kader van het deskundigenbericht. Verder komt in de opleiding de relatie van de deskundige met de rechter en met partijen en hun adviseurs aan bod. De cursisten worden vertrouwd gemaakt met het uitvoeren van het deskundigenonderzoek in opdracht van of na aanhouding door de rechter na een verwijzing ter zitting. Zij leren rapportages te maken die enerzijds bruikbaar zijn voor de rechter in het kader van te nemen (deel)beslissingen en anderzijds begrijpelijk zijn voor de partijen zodat een zo groot mogelijk draagvlak voor de inhoud wordt verkregen bij partijen en eventueel overige belanghebbenden. Aandacht wordt besteed aan het leren inzetten van mediation- en coachingstechnieken (gericht op de verandering van het gedrag en het ruziemodel van de ex-partners), terwijl gelijktijdig onderzoek wordt verricht (gericht op de door de rechter geformuleerde vraagstelling). Ten slotte komt de positie van de deskundige, de voor hem of haar geldende gedragsregels en de beroepsaansprakelijkheid in de opleiding aan bod.
19
1.3 Het evaluatieonderzoek 1.3.1 Doelstelling en onderzoeksvragen Een eerste, exploratief onderzoek van de Universiteit Utrecht, waarin een vergelijking gemaakt werd tussen ouders die een vrijwillig bemiddelingstraject volgden en ouders die een forensisch traject volgden, wees uit dat de conflictstijl van partijen in beide groepen in positieve zin bleek te veranderen (Spruijt et al., 2004). Het huidige onderzoek moest echter uitgebreider en meer concludent zijn gezien de eerdergenoemde financiering door het ministerie van Justitie en de vraag waarvoor de Rechtspraak zich gesteld ziet: moet de financiering van het ouderschapsonderzoek wel of niet gecontinueerd worden. De doelstelling van dit evaluatieonderzoek was daarom enerzijds om een beschrijving te geven van de inhoud en het procesverloop van het ouderschapsonderzoek en anderzijds om inzicht te krijgen in de effectiviteit ervan, om zodoende te komen tot aanbevelingen op basis van de resultaten. De volgende onderzoeksvragen, zoals geformuleerd in de startnotitie, stonden centraal in dit evaluatieonderzoek. 1. Wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? Wat is de aard van de zaken waarbij een ouderschapsonderzoek wordt gelast en wat is het procesverloop van deze zaken? Wat is de aanpak van de deskun digen tijdens het ouderschapsonderzoek?
20
2. Wat zijn de effecten van het ouderschapsonderzoek in termen van de bereikte overeenkomst, de uitspraak en de eindsituatie voor ouders en de uitwerking daarvan vergeleken met vergelijkbare zaken waarin geen ouderschapsonderzoek heeft plaatsgevonden? Een derde, tentatieve, onderzoeksvraag was of de afhandeling van scheidingszaken met en zonder ouderschapsonderzoek verschillen in termen van gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. Hoewel de kosten van het ouderschapsonderzoek waar mogelijk besproken zullen worden, valt een uitputtende kostenvergelijking buiten het bereik van dit onderzoek. 1.3.2 Onderzoeksopzet Voor het beantwoorden van onderzoekvraag 1 (inhoudelijke beschrijving van het ouderschapsonderzoek) en onderzoeksvraag 2 (de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek) is een viertal studies uitgevoerd. Ten eerste is een dossieronderzoek uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in de aard van de ‘ouderschapszaken’ (het type geschil dat centraal staat in de procedure, de leeftijd van de betrokken kinderen), het procesverloop ervan (de doorlooptijd van het ouderschapsonderzoek, het aantal contacten tussen de deskundige en het hof), de uitkomsten (mate van bereikte overeenstemming over het geschil dat aan de rechter is voorgelegd), maar ook in de tijdsinvestering en de kosten. Deze studie diende vooral ter beschrijving van
Inleiding
het ouderschapsonderzoek en geeft inzicht in de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek voor wat betreft de bereikte overeenstemming over het geschil dat aan de rechter is voorgelegd. Hiertoe zijn bij het Hof Den Haag zes dossiers intensief bestudeerd om zicht te krijgen op de inhoud van deze dossiers en het type informatie dat met het dossieronderzoek verzameld zou kunnen worden. Op basis van deze oriëntatie is aan de begeleidingscommissie een format voorgelegd voor de wijze van verslaglegging. Met dit format als leidraad zijn vervolgens in totaal 25 dossiers van zaken waarin door het Hof Den Haag een ouderschaps onderzoek is gelast bestudeerd. In enkele gevallen zijn de uitkomsten van de dossier studie aangevuld met gegevens zoals deze zijn verstrekt door het Hof Den Haag van alle zaken (dus meer dan de 25 onderzochte zaken) waarin een ouderschapsonderzoek is gelast. Om te controleren of het procesverloop van de onderzochte ouderschapsonderzoeken vergelijkbaar was met de andere hoven, zijn vervolgens schriftelijk vragen over het procesverloop voorgelegd aan de andere hoven. Ten tweede is een rondetafelgesprek (groeps interview) gehouden met vijf raadsheren en twee gerechtssecretarissen uit de familiesector om de visie van de raadsheren en gerechtssecretarissen op de werking van het ouderschapsonderzoek in kaart te brengen. Vertegenwoordigd waren de hoven Den
Haag, Amsterdam, Arnhem en Den Bosch. Tijdens het interview is gesproken over de procedurele werking van het ouderschaps onderzoek en over de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek. Deze studie diende vooral ter beschrijving en evaluatie van het procesverloop van het ouderschapsonderzoek. Het geeft daarnaast inzicht in de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek voor wat betreft de perceptie van de raadsheren van de mate van bereikte overeenstemming en hun opvattingen over de bruikbaarheid van de rapportage bij het nemen van een beslissing. Ten derde zijn mondelinge interviews afgenomen bij zeven ervaren deskundigen met als doel inzicht te krijgen in de aanpak van de deskundigen en hun visie op de werking en de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek. Tijdens de interviews is gesproken over: • het doel van het ouderschapsonderzoek; • de aanpak van de deskundigen; • de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek; • de regievoering en rapportage aan het hof. Daarmee is inzicht verkregen in de werkelijke uitvoering van het ouderschapsonderzoek en kon tevens een vergelijking gemaakt worden met de uitgangspunten van het ouderschapsonderzoek en met de visie van de raadsheren en gerechtssecretarissen. Bovendien gaf dit onderzoek inzicht in de factoren die van invloed zijn op het al dan niet bereiken van overeenstemming door ouders.
21
1 Ten vierde is een empirisch onderzoek uitgevoerd onder ouders die verwikkeld waren in een juridische procedure bij het gerechtshof. Door middel van een gerandomiseerd voor-/ nameting design zijn vergelijkbare zaken in de tussenbeschikking toegewezen aan ofwel een ouderschapsonderzoek ofwel een van de gebruikelijke procedures (mediation naast rechtspraak, een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of een eindbeslissing). Na toewijzing aan de groepen zijn voorafgaand aan het ouderschapsonderzoek of de gebruikelijke procedure en na het ontvangen van de eindbeschikking schriftelijke vragenlijsten afgenomen onder de ouders. Ouders zijn ondervraagd over: • het contact met de ex-partner; • het contact met de kinderen; • het eigen welzijn; • het welzijn van de kinderen. Daarnaast zijn bij de nameting tevens vragen gesteld over: • de effectiviteit en neutraliteit van de derde partij; • de ervaren rechtvaardigheid van procedure en uitkomst; • de tevredenheid met de procedure en de uitkomst. Onderzocht is of er sprake was van een verbetering in de communicatie tussen de ouders, het welzijn van de ouders, de omgang en de relatie met het kind en het welzijn van het kind (zoals gerapporteerd door de ouder) en of de twee groepen hierin verschilden. Ook is onderzocht of de mate van bereikte overeenstemming verschilde tussen de groepen en hoe ouders de verschillende procedures heb-
22
ben ervaren. Dit onderzoek geeft inzicht in de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek voor wat betreft de bereikte overeenstemming en de relatie tussen de ouders en tussen ouder en kind. De kinderen zijn niet rechtstreeks ondervraagd omdat dit een te grote belasting voor hen zou vormen. In plaats daarvan zijn de ouders ondervraagd over het functioneren van hun kind(eren).
1.4 Overzicht van het rapport Het voorliggende rapport beschrijft de resul taten van de vier studies die dit evaluatie onderzoek omvatte. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de wetenschappelijke achtergrond van het evaluatieonderzoek uiteengezet. Daarna wordt de dossierstudie beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat een verslag van het rondetafelgesprek met raadsheren en gerechtssecretarissen en in hoofdstuk 5 wordt verslag gedaan van de interviews met deskundigen. In hoofdstuk 6 volgt de rapportage van de resultaten van het empirisch onderzoek onder ouders. Op basis van deze onderzoeken worden ten slotte conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan in hoofdstuk 7. Door het diverse palet aan onderzoeksmethoden is dit evaluatieonderzoek zowel beschrijvend als hypothesetoetsend van aard en biedt dit rapport uitgebreid inzicht in het functioneren van het ouderschapsonderzoek in zowel objectieve zin (verloop van de procedure, aantallen, doorlooptijden, etc.) als vanuit het perspectief van de diverse betrokkenen: de raadsheren, de deskundigen en de ouders zelf.
Wetenschappelijke achtergrond
2.1 Doelstelling
2
In dit hoofdstuk wordt de wetenschappelijke achtergrond van het evaluatieonderzoek uiteengezet voor wat betreft de te onderzoeken effectiviteit van het ouderschapsonderzoek op de bereikte eindsituatie voor ouders. Er wordt eerst een overzicht gegeven van wetenschappelijk onderzoek naar de psychologische gevolgen van echtscheiding voor ouders en hun kinderen. Daarna wordt wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van mediation bij echtscheiding besproken. Ten slotte wordt ingegaan op de motivatie van ouders in verband met het verplichte karakter van het ouderschapsonderzoek. Op basis van dit literatuuroverzicht wordt een aantal meer specifieke onderzoeksvragen geformuleerd.
ouders en het ouderschap hebben immers een centrale rol in het leven van minderjarige kinderen. Een echtscheiding gebeurt zelden in harmonie. Vaak gaat er een lange periode van relatieproblematiek aan vooraf, voelen partners zich hevig gekwetst en spelen er kwesties die leiden tot wrok en rancune, zoals overspel, mishandeling of de beslissing om te scheiden zelf. Dergelijke gevoelens ten opzichte van de ex-partner kunnen het scheidingsproces zeer bemoeilijken. Vaak zijn deze onderliggende emotionele conflicten de reden dat ex-partners het scheidingsproces of de omgangs regeling dwarsbomen, met alle negatieve gevolgen van dien. In naar schatting 10% van de scheidingen ontaardt dit in een juridisch gevecht tussen de ouders waarbij de kinderen ernstig klemzitten.
2.2 De gevolgen van echtscheiding voor ouders en kinderen5
2.2.1 De effecten van echtscheiding op ouders
De gevolgen die kinderen ervaren van de echtscheiding van hun ouders kunnen niet los gezien worden van de gevolgen die de ouders zelf ondervinden van hun scheiding. De
Scheiden doet niemand voor zijn plezier. Mensen trouwen over het algemeen met als doel om langdurig bij elkaar te blijven en vaak ook om samen kinderen op te voeden. Wan-
5.
Deze tekst is ontleend aan Kluwer (2013a).
23
neer blijkt dat men er niet in slaagt om dit doel te bereiken, dan heeft dit allereerst grote emotionele gevolgen zoals gevoelens van teleurstelling en verdriet over het mislukken van de relatie en het afscheid van het complete gezin(sleven), schuldgevoelens en gevoelens van falen als partner en als ouder, boosheid en rancune richting de ex-partner en jaloezie wanneer er een ander in het spel is. Daarnaast ervaren scheidende ouders grote sociale en economische gevolgen van de echtscheiding. Het sociale netwerk verandert omdat men afscheid moet nemen van de vrienden en familie van de partner en van gezamenlijke vrienden wanneer deze de kant van de ex-partner kiezen. Daarnaast kost de echtscheiding zelf niet alleen veel geld, maar moeten er na de scheiding twee huishoudens, in plaats van één, betaald worden van dezelfde inkomens. Er is in de afgelopen decennia veel sociaal wetenschappelijk onderzoek verricht waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen gescheiden en getrouwde mensen op een groot aantal welzijnsindicatoren (zie voor een overzicht van deze literatuur: Amato, 2000, 2010). Uit internationaal onderzoek blijkt dat gescheiden mensen een lager psychologisch en fysiek welzijn rapporteren dan getrouwde mensen, dat wil zeggen dat zij minder gelukkig zijn, meer gevoelens van depressie rapporteren, een lager zelfbeeld hebben, meer stress en spanning ervaren, meer gezondheidsproblemen hebben en een hoger sterftecijfer kennen. De effecten van echtscheiding
24
op het psychisch welzijn zijn voor mannen en vrouwen vergelijkbaar, terwijl de effecten op de fysieke gezondheid bij mannen groter zijn dan bij vrouwen. Mannen zijn doorgaans meer afhankelijk van hun partner voor een gezonde levensstijl dan vrouwen. Daarnaast hebben gescheiden mensen te maken met de financiële gevolgen van echtscheiding, zoals een lagere levensstandaard en meer financiële en economische problemen. Deze effecten zijn voor vrouwen groter dan voor mannen, omdat vrouwen meestal meer economisch afhankelijk zijn tijdens het huwelijk dan mannen. Ten slotte hebben gescheiden ouders meer moeite met de opvoeding van hun kinderen dan getrouwde ouders. Niet alleen staan ouders er na de scheiding alleen voor, maar ook is opvoeden moeilijker wanneer men te maken heeft met psychische, fysieke en economische problemen. Gescheiden ouders vertonen dan ook minder gezaghebbend ouderschapsgedrag – gezaghebbend ouderschapsgedrag houdt in dat ouders zowel regels stellen als oog hebben voor de wensen en behoeften van het kind – en ervaren meer ouderlijke spanning dan getrouwde ouders. Voor uitwonende ouders (meestal de vader) is het gebrek aan contact met de kinderen gerelateerd aan spanning en verlaagd welbevinden. Nederlands onderzoek naar de gevolgen van echtscheiding laat grotendeels hetzelfde beeld zien, zoals blijkt uit de resultaten van het grootschalige Nederlandse onderzoek Scheiding in Nederland (Kalmijn & De Graaf, 1998; zie ook Fischer & De Graaf, 2001; Fokkema & Dykstra, 2001; Poortman & Fokkema,
Wetenschappelijke achtergrond
2001; Terhell, Broese van Groenou & Van Tilburg, 2001). Hoewel de meeste onderzoeken zich hebben gericht op de negatieve gevolgen van echtscheiding, laat een klein aantal studies zien dat er ook positieve veranderingen zijn in het leven van ouders na echtscheiding. Gescheiden mensen rapporteren meer autonomie en persoonlijke groei dan gehuwde mensen en veel gescheiden moeders ervaren een verbetering in hun carrièreperspectieven, sociaal leven, en gevoelens van geluk (Acock & Demo, 1994). Desondanks overheersen de negatieve gevolgen van echtscheiding op ouders in het sociaalwetenschappelijk onderzoek, hoewel er waarschijnlijk meer positieve effecten zouden worden gevonden dan nu het geval is wanneer meer onderzoek expliciet aandacht zou besteden aan de positieve gevolgen. Een vraag waar onderzoekers zich over gebogen hebben is of de relatie tussen echtscheiding en de hierboven genoemde problematische uitkomsten duidt op een oorzakelijk verband of dat er ook sprake kan zijn van een selectie-effect. Een selectie-effect wil in dit geval zeggen dat mensen die psychisch en fysiek slechter functioneren een grotere kans hebben om te gaan scheiden. Longitudinaal onderzoek ondersteunt een causaal verband (echtscheiding leidt tot lager welzijn), maar er is daarnaast ook sprake van een zekere mate van selectie. Zo blijkt bijvoorbeeld dat depressie een verhoogde kans op echtscheiding
geeft later in het leven (Davies, Avison & McAlphine, 1997). Ten slotte blijkt uit onderzoek dat de verschillen in welzijn tussen gescheiden en gehuwde ouders volgens Amato (2000) grotendeels verklaard worden door: • conflicten met de ex-partner; • verminderde emotionele steun van derden; • de economische problemen van gescheiden ouders; • de moeilijkheden van het alleenstaand ouderschap. 2.2.2 De effecten van echtscheiding op kinderen In 1991 publiceerden Amato en Keith een meta-analyse van 92 onderzoeken waarin kinderen van gescheiden ouders werden vergeleken met kinderen van getrouwde ouders. Zij lieten zien dat kinderen van gescheiden ouders lager scoren op schoolprestaties, meer gedragsproblemen hebben, minder psychologisch welzijn en zelfwaardering rapporteren, minder sociaal gedrag vertonen en minder goede relaties hebben met beide ouders. Meer recente studies bevestigen dit beeld, hoewel de effecten over het algemeen klein zijn (Amato, 2000, 2010). Wel zijn de genoemde gevolgen van echtscheiding zelfs op latere leeftijd nog zichtbaar en hebben volwassenen met gescheiden ouders vaker relatieproblemen en een grotere kans om zelf te scheiden (Amato, 2010). Ook Nederlands onderzoek laat zien dat kinderen van gescheiden ouders meer gedragsproblemen vertonen
25
en het minder goed doen op school dan kinderen van gehuwde ouders (Fischer, 2004; zie ook Fischer & De Graaf, 2001; Spruijt, 2008). Kortom, er is sprake van een consistent en persistent maar klein verschil waarbij kinderen van gescheiden ouders slechter af zijn dan kinderen van getrouwde ouders op een groot aantal individuele en sociale indicatoren. In een poging deze verschillen te verklaren, heeft sociaalwetenschappelijk onderzoek zich hoofdzakelijk gericht op de volgende vijf verklaringen: 1. het ‘verlies’ van de uitwonende ouder; 2. het verlaagde welzijn van de inwonende ouder; 3. conflicten tussen de ouders; 4. economische problemen; 5. stressvolle gebeurtenissen die gepaard gaan met de scheiding (Amato, 1993). Volgens de eerste verklaring is het feit dat kinderen minder of geen omgang hebben met de uitwonende ouder problematisch omdat het kind deze ouder mist als rolmodel en als bron van steun, hulp, informatie, begeleiding en supervisie. De tweede verklaring stelt dat het verlaagde welzijn van de inwonende ouder, als gevolg van de scheiding, de omgang en het welzijn van het kind op negatieve wijze beïnvloedt. Boosheid, onzekerheid, depressie en angst bij de ouder zorgen ervoor dat zij minder communiceren met hun kind, minder consequent zijn, minder affectie tonen en sneller straffen. De derde verklaring is dat kinderen van gescheiden ouders vooral last hebben van de conflicten tussen de ouders
26
omdat die zich voor, tijdens en na de scheiding meer voordoen dan bij getrouwde ouders. Het is uit onderzoek bekend dat ouderlijke conflicten een negatief effect hebben op het welzijn van kinderen. De vierde verklaring is dat kinderen van gescheiden ouders meestal bij de (alleenstaande) moeder wonen en zodoende meer financiële problemen hebben dan kinderen van getrouwde ouders. Dit heeft een negatief effect op hun gezondheid, leefomgeving en onderwijs. De vijfde verklaring stelt dat het aantal stressvolle veranderingen in het dagelijks leven waarmee de scheiding gepaard gaat, zoals een verhuizing en verandering van school, de schadelijke effecten van echtscheiding bepaalt. Voor elk van deze verklaringen is ondersteuning gevonden in onderzoek, hoewel sommige verklaringen meer consistent bevestigd worden dan andere (Amato, 2000). De kwaliteit van het functioneren van de inwonende ouder (meestal de moeder) is een van de belangrijkste voorspellers van het welzijn en gedrag van kinderen van gescheiden ouders. Een slechte relatie met de inwonende ouder en het slecht functioneren van de inwonende ouder zijn gerelateerd aan de eerder genoemde negatieve uitkomsten voor kinderen. Resultaten van onderzoek naar de rol van de uitwonende ouder (meestal de vader) zijn minder consistent. Al wat ouder onderzoek laat geen consistente relatie zien tussen het contact met de uitwonende ouder en het gedrag en welzijn van het kind (Amato, 1993), terwijl onderzoek uit de jaren negentig van de
Wetenschappelijke achtergrond
vorige eeuw positieve effecten laat zien van contact met uitwonende vaders, mits er sprake is van goed contact. Een meta-analyse van 63 studies naar uitwonende vaders en hun kinderen laat zien dat contact met de uitwonende vader een positieve bijdrage levert aan het welzijn van kinderen, maar alleen als de emotionele band tussen vader en kind sterk is en de vader actief betrokken is bij het leven van het kind (Amato & Gilbreth, 1999). Daarbij moet sprake zijn van gezaghebbend ouderschapsgedrag, dat wil zeggen dat de ouder zowel regels stelt als oog heeft voor de wensen en behoeften van het kind. Ten slotte zijn ook economische problemen en stressvolle veranderingen die gepaard gaan met de scheiding in zekere mate gerelateerd aan negatieve uitkomsten voor kinderen van gescheiden ouders. De meeste en meest consistente ondersteuning is echter gevonden voor de ‘ouderlijk conflict’-verklaring. Conflict, vijandigheid en een gebrek aan coöperatie tussen gescheiden ouders is een sterke en consistente voorspeller van negatieve uitkomsten voor kinderen. Het meest schadelijk zijn openlijke conflicten (d.w.z. waar het kind getuige van is), fysiek geweld en conflicten waarbij het kind het gevoel heeft tussen de ouders in te zitten of in een loyaliteitsconflict te raken. Ook in intacte huwelijken en relaties hebben ouderlijke conflicten een negatief effect op kinderen (Grych & Fincham, 1990). Dit suggereert dat niet zozeer de scheiding voor negatieve uitkomsten zorgt, maar vooral het ouderlijk conflict
dat met een scheiding gepaard gaat. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de negatieve samenhang tussen echtscheiding enerzijds en schoolsucces en gedragsproblemen anderzijds verdwijnt nadat gecorrigeerd wordt voor conflicten en problemen tussen de ouders (Fischer & De Graaf, 2001). Ook laten diverse studies zien dat kinderen van ouders met chronische, hevige en openlijke relatieconflicten beter af zijn wanneer de ouders scheiden dan wanneer zij bij elkaar blijven, mits de scheiding een eind aan de conflicten betekent (Amato, 2000). 2.2.3 De schadelijke effecten van ouderlijk conflict Waarom zijn ouderlijke conflicten zo schadelijk voor kinderen? Ten eerste is boos en vijandig gedrag van de ouders op zich al stressvol voor kinderen. Het leidt tot angst, boosheid en spanning bij kinderen en tast hun gevoel van veiligheid en zekerheid aan. Ten tweede lopen kinderen het risico betrokken te worden bij de ouderlijke ruzies en in een loyaliteitsconflict te raken, wat voor kinderen een zeer onprettige en ongunstige situatie is. Kinderen houden van beide ouders en ervaren een grote loyaliteit aan beide ouders. Kinderen ontlenen hun gevoel van eigenwaarde voor een groot deel aan de waardering en liefde van hun ouders. Zij stellen hun ouders daarom niet graag teleur en proberen aan de verwachtingen van de ouders te voldoen. Te moeten kiezen tussen ouders betekent een innerlijk conflict voor het kind omdat het altijd
27
één ouder moet teleurstellen. Met het uiten van loyaliteit aan de ene ouder doet het kind automatisch de andere ouder tekort. Ten derde missen kinderen die te maken hebben met veel ouderlijke conflicten een goed voorbeeld om hun eigen problemen constructief op te lossen. Kinderen leren veel over interpersoonlijke relaties door naar hun ouders te kijken en het ouderlijk gedrag na te doen (modeling). Zij kunnen bijvoorbeeld onbewust van hun ouders leren dat agressief en vijandig gedrag een acceptabele manier is om met conflicten om te gaan. Dit proces verklaart wellicht waarom volwassenen met gescheiden ouders een grotere kans hebben op relatieproblemen en scheiding (Amato, 2000). Ten slotte hebben vooral jonge kinderen de neiging om zichzelf de schuld te geven van het ouderlijk conflict. Een niet goed functionerende verzorgende ouder is in dit kader ook een indirecte risicofactor voor kinderen. Ouders lijden zelf namelijk ook onder frequente conflicten met hun ex-partner en dan vooral wanneer deze conflicten op vijandige wijze gevoerd worden (Kluwer, 2013b). Het disfunctioneren van de ouder(s) heeft niet alleen een negatieve invloed op hun omgang met de kinderen, zoals hiervoor al werd beschreven, maar leidt bovendien op zichzelf ook weer tot meer ouderlijke conflicten. Ouders die zich ongelukkig voelen, zijn minder goed in staat om hun eigen negatieve conflictgedrag te veranderen en zo de negatieve spiraal te doorbreken.
28
Een belangrijke bron van conflicten na de scheiding betreft het contact tussen de ex-partners over de kinderen. Het eerdergenoemde onderzoek Scheiding in Nederland laat zien dat ex-partners met kinderen vaker en langduriger contact hebben dan ex-partners zonder kinderen, maar opvallend is dat het contact bij ex-partners met kinderen veel vaker vijandig verloopt dan bij ex-partners zonder kinderen (Fischer, De Graaf & Kalmijn, 2005; Kluwer, 2013b). Juist de verantwoordelijkheid en zorg voor de kinderen en de praktische zaken die daarbij geregeld moeten worden, leiden vaak tot aanhoudend geruzie tussen exen, waar hun kinderen nu juist zo onder lijden. 2.2.4 Implicaties voor het evaluatie onderzoek Samengevat heeft echtscheiding voornamelijk negatieve effecten op kinderen wanneer de ouders vaak conflicten hebben en deze op destructieve en vijandige wijze hanteren. Juist in zaken waarin die conflicten hoog oplopen en de ouders er samen niet uitkomen, is het van belang om hulp te verlenen zodanig dat de ouders hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de kinderen kunnen nemen en hen rust, veiligheid en zekerheid kunnen bieden. Het voorgaande rechtvaardigt dan ook een van de doelen van het ouderschapsonderzoek, namelijk het onderzoeken van onderliggende conflictkwesties tussen de ouders en ouders alsnog de gelegenheid bieden om onder deskundige begeleiding zelf tot een (deel)oplossing te komen.
Wetenschappelijke achtergrond
In een eerste, exploratief onderzoek van de Universiteit Utrecht werd bij een steekproef van 15 ouders die een vrijwillig bemiddelingstraject volgden en 14 ouders die een forensisch traject volgden voorafgaand en na afloop van de bemiddeling een vragenlijst afgenomen. Dit onderzoek wees uit dat de conflictstijl van partijen in positieve zin bleek te veranderen. Hoewel dit in sterkere mate het geval leek bij de vrijwillige dan bij de forensische mediation, rapporteert het artikel geen statistische toets van dit verschil (Spruijt et al., 2004). Mogelijk heeft hierbij een rol gespeeld dat er sprake was van een kleine (en selectieve) steekproef. Een belangrijke onderzoeksvraag in het huidige evaluatieonderzoek is dan ook of het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures, een afname in ouderlijk conflict, een verbeterde relatie tussen de ouders, en een grotere mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil dat aan de rechter is voorgelegd tot gevolg heeft.
2.3 Effectiviteit van mediation6 In het ouderschapsonderzoek wordt gebruik gemaakt van mediation- en coachingstechnieken. Een belangrijke vraag daarbij is of dit ouders helpt om hun conflicten te reduceren en tot een (deel)oplossing te komen. Het voordeel van mediation is dat ouders met elkaar in gesprek gaan en/of blijven en onder begeleiding proberen hun problemen zelf op te lossen. De gedachtegang is dat oplossingen die door de partijen zelf aangedragen zijn
6.
een groter draagvlak hebben bij partijen en zodoende meer nageleefd worden en minder tot nieuwe conflicten leiden dan oplossingen die door een rechter zijn opgelegd. Wordt dit beeld bevestigd door empirisch onderzoek? Wat zijn de effecten van mediation in echtscheidings-, gezags- en omgangszaken vergeleken met procesvoering? 2.3.1 Effectiviteit van mediation vergeleken met procesvoering Een meta-analyse van vijf internationale onderzoeken laat zien dat mediation bij echtscheiding tot betere uitkomsten leidt dan procesvoering, in termen van de bereikte mate van overeenstemming, de tevredenheid van partijen met het proces en de uitkomst, de relatie tussen de ouders en het begrip van de behoeften van het kind (Shaw, 2010). Het effect is met een effectgrootte (grand d) van 0.36 een klein tot middelgroot effect te noemen. In de meeste van deze studies was echter geen sprake van random toewijzing aan condities (mediation vs. procederen) waardoor de groepen niet altijd vergelijkbaar zijn. Nederlands onderzoek waarin een vergelijking is gemaakt tussen mediation en procesvoering bij echtscheiding en gezag- en omgangszaken is schaars, maar laat grotendeels dezelfde resultaten zien (Chin-A-Fat & Steketee, 2001). Een (internationaal) literatuuronderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar mediation in civiele en bestuursrechtelijke zaken concludeert dat in gemedieerde zaken een hoger
Deze tekst is ontleend aan Kluwer (2013a).
29
percentage uitmondt in een akkoord dan in zaken die de traditionele gerechtelijke weg volgen (Baas, 2002). Ook vermeldt dit rapport aanwijzingen dat de rechter over gemedieerde zaken minder vaak een uitspraak hoeft te doen dan over niet-gemedieerde zaken. Longitudinaal onderzoek van Emery en collega’s (2005) naar de langetermijneffecten van mediation versus procederen bij echtscheidings- en omgangszaken laat zien dat door mediation een groot aantal zaken tot overeenstemming komt, die anders in de rechtszaal zouden eindigen, en tevens dat mediation kan leiden tot snellere oplossingen, besparingen en een grotere naleving van afspraken. Bovendien leidt mediation tot een grotere tevredenheid bij partijen en betere relaties tussen de ouders en tussen de uitwonende ouder en het kind, zelfs op langere termijn. Emery en collega’s doen geen uitspraak over welke factoren deze positieve effecten veroorzaken. Ook in ander onderzoek is tot nog toe weinig aandacht besteed aan de succesfactoren van mediation. Emery en collega’s speculeren wel over de active ingredients van mediation en stellen dat ouders door middel van mediation de noodzaak van coöperatie in het belang van het kind gaan inzien. Ouders gaan inzien dat zij weliswaar van elkaar scheiden als partners, maar dat zij altijd samen ouders zullen blijven en dat coöperatie daarom belangrijk is. Een tweede factor is de mogelijkheid om onderliggende emotionele kwesties boven tafel te krijgen en te leren hoe ouderlijke emoties van invloed zijn op kinderen. Daarnaast leren de
30
ouders door mediation een (meer) zakelijke relatie te ontwikkelen en ten slotte vermijden zij door mediation onderhandelingen die onenigheid en vijandigheid in de hand werken, aldus Emery en collega’s. 2.3.2 Naleving van afspraken en opnieuw procederen Een belangrijke vraag is in hoeverre mediation afspraken worden nageleefd en in hoeverre het bereiken van overeenstemming met betrekking tot het geschil via mediation het risico op toekomstige conflicten en juridische procedures verkleint. Onderzoek van het WODC naar de naleving van mediationafspraken bij echtscheidingen onder 151 respondenten laat zien dat afspraken in 50% van de gevallen door beide partijen grotendeels of volledig werden nageleefd (Tumewu, 2009). Hoewel in 50% van de gevallen afspraken niet of slechts gedeeltelijk werden nageleefd, startte slechts 11% van de respondenten in dit onderzoek opnieuw een gerechtelijke procedure als gevolg van het niet-nakomen van mediationafspraken door de ex-partner. Ook Baas (2002) bespreekt onderzoek waaruit blijkt dat ouders die aan mediation hebben deelgenomen, voor wijzigingen van de verblijfplaats minder vaak opnieuw naar het gerecht stappen dan ouders die een gerechtelijke procedure hebben gevolgd. Mediation voorziet ouders blijkbaar van conflicthanteringsmethoden waar zij op kunnen terugvallen. Kelly (1996, 2000) rapporteert in een literatuur overzicht van onderzoek naar echtscheidings-
Wetenschappelijke achtergrond
bemiddeling dat de meeste onderzoeken een grotere naleving van afspraken rapporteren na mediation dan na een gerechtelijke procedure en een kleinere kans op het opnieuw starten van een gerechtelijke procedure. Ook Emery en collega’s (2005) rapporteren in hun literatuuroverzicht van Amerikaanse studies dat naleving groter is bij gemedieerde dan bij gerechtelijke overeenkomsten, maar ook dat het niet-naleven van afspraken in beide groepen vrij hoog is. Zij wijzen erop dat meer onderzoek nodig is, bijvoorbeeld om te onderzoeken waarom en in welke situaties ouders opnieuw gaan procederen. 2.3.3 Implicaties voor het evaluatie onderzoek Samengevat blijkt uit onderzoek dat, hoewel de onderzoeksresultaten niet altijd eenduidig zijn, mediation in vergelijking met gerechtelijke procedures veel voordelen kent, zoals: • een hogere tevredenheid bij conflictpartijen; • een betere relatie tussen de ouders; • een hogere mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil en een grotere naleving van afspraken. Echter, de zaken die voor een ouderschaps onderzoek in aanmerking komen, betreffen zeer geëscaleerde conflicten waarin ‘gewone’ mediation niet succesvol is (geweest). De vraag is daarom of de inzet van mediationtechnieken door gespecialiseerde deskundigen in het ouderschapsonderzoek leidt tot een verbeterde relatie tussen de ouders en
7.
een grotere mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil, in vergelijking met de gebruikelijke procedures (waaronder mediation). Het is daarbij belangrijk om te onderzoeken welke factoren het bereiken van overeenstemming bevorderen of juist hinderen. Hierbij speelt de motivatie van ouders om zich in te zetten voor het ouderschapsonderzoek een belangrijke rol, wat naar verwachting beïnvloed wordt doordat het ouderschaps onderzoek wordt opgelegd door de rechter en dat ouders weten dat er gerapporteerd zal worden wanneer zij er niet samen uitkomen.
2.4 Het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek7 Een belangrijk uitgangspunt van mediation is dat partijen vrijwillig deelnemen aan de mediation. Het ouderschapsonderzoek wordt opgelegd door de rechter en ouders weten dat er gerapporteerd zal worden, waardoor er geen sprake is van vrijwilligheid. Vrijwilligheid wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor mediation, omdat het impliceert dat partijen bereid zijn om zich in te zetten voor de oplossing van het conflict. Vrijwilligheid is in deze optiek een teken van commitment, wat inhoudt dat partijen zich gebonden voelen aan het proces om er samen uit te komen (Brenninkmeijer, 2009). Wanneer partijen vrijwillig kiezen voor mediation, zien zij blijkbaar voordelen aan het deelnemen aan mediation en dit betekent dat partijen gemotiveerd zijn om gedrag te vertonen dat een oplossing voor het conflict dichterbij brengt: naar medi-
Deze tekst is ontleend aan Kluwer (in druk).
31
ationbijeenkomsten komen, over de eigen belangen en gevoelens praten, luisteren naar de andere partij, oplossingen aandragen, enzovoort. Wanneer een ouderschapsonderzoek wordt opgelegd, is er geen keuze aan de conflictpartijen. Zij doen mee omdat het moet, van de rechter, niet omdat zij het willen. Wat betekent dit voor hun motivatie? 2.4.1 Motivatie van ouders voor het ouderschapsonderzoek Wanneer ouders meewerken aan het ouderschapsonderzoek omdat de rechter dit heeft opgelegd en omdat zij weten dat er gerapporteerd gaat worden, is er sprake van extrinsieke motivatie. Dit betekent dat mensen een bepaalde activiteit ondernemen omdat dit door een externe bron beloond wordt of omdat het nalaten ervan gestraft wordt. Dit in tegenstelling tot intrinsieke motivatie; dat wil zeggen dat mensen een activiteit ondernemen omdat de activiteit zelf inherent interessant, prettig of belonend is. Conflictpartijen in ernstig geëscaleerde conflicten gaan doorgaans niet uit vrije wil (dat wil zeggen dat zij het inherent plezierig vinden) aan tafel zitten met andere ouder. Zij worden gedreven door andere doelen, zoals: • het voldoen aan de eis van de rechter; • het positief beïnvloeden van de rapportage (of in elk geval niet negatief, door niet mee te werken); • het vinden van een oplossing van het slepende conflict; • het verkrijgen van bepaalde opbrengsten;
32
• het behoeden van de kinderen voor de gevolgen van verdere conflicten en procedures. Kortom, er is bij het ouderschapsonderzoek altijd sprake van extrinsieke motivatie. Echter, deze extrinsieke motivatie kan variëren in de mate waarin de ouders zich autonoom voelen, dat wil zeggen dat de ouders het gevoel hebben zelfsturend te zijn versus volledig door de omgeving te worden gecontroleerd, de mate waarin ouders zich competent voelen, dat wil zeggen dat ze zichzelf in staat achten om met de andere ouder overeenstemming te bereiken, en de mate van identificatie van de ouders met het doel van het ouderschapsonderzoek, dat wil zeggen dat conflictpartijen overtuigd raken van het doel van het ouderschapsonderzoek (Ryan & Deci, 2000). Naarmate er sprake is van meer gevoelens van autonomie en competentie en naarmate het ouderschapsonderzoek meer als persoonlijk waardevol wordt gezien, wordt de motivatie steeds intrinsieker, hoewel deze nog steeds als extrinsiek betiteld wordt. Meer autonome extrinsieke motivatie hangt onder meer samen met een grotere inzet, betere prestaties, een lagere uitval, en een hoger psychologisch welbevinden (voor een overzicht, zie Ryan & Deci, 2000). Hoewel deze onderzoeksbevindingen er geen betrekking op hadden, valt te verwachten dat dergelijke uitkomsten ook zouden kunnen gelden voor conflictpartijen in een ouderschapsonderzoek. Autonomie. Naar verwachting ervaren ouders bij de start van het ouderschapsonderzoek
Wetenschappelijke achtergrond
weinig autonomie. Dat komt niet alleen omdat zij door de rechter verplicht worden om met de andere ouder in gesprek te gaan, maar ook omdat zij afhankelijk zijn van de andere ouder, bijvoorbeeld voor het meewerken aan een omgangsregeling met het kind. Daarnaast zijn ouders in een vechtscheiding vaak geneigd de schuld bij de andere ouder te leggen. Dit maakt ook dat zij zich afhankelijk voelen van de andere ouder. De effectiviteit van het ouderschapsonderzoek zal daarom onder meer afhangen van de mate waarin raadsheren (op zitting) en deskundigen (tijdens het onderzoek) de ouders weten te motiveren door hun gevoelens van autonomie te vergroten, dat wil zeggen dat ze ouders het gevoel geven dat zij zelf de regie hebben over hun eigen leven en hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid als ouder. Competentie. Ook gevoelens van competentie voor wat betreft de communicatie met de andere ouder zijn vermoedelijk erg laag bij ouders in een vechtscheiding. Vaak is er al jarenlang geen communicatie meer, behalve via de advocaat, en is er sprake van een grote mate van wantrouwen. Het vergroten van de competentie kan door de ouders vaak te complimenteren en elke stap richting de andere ouder positief te bekrachtigen. Hierin zullen de interventies van de deskundige naar verwachting directiever zijn dan bij gewone mediation. Omdat ouders in een vechtscheiding niet in staat zijn gebleken om hun conflicten onderling op te lossen, biedt een faciliterende rol, zoals die bij gewone mediation
gebruikelijk is, geen soelaas en moet meer druk uitgeoefend worden om ouders in beweging te krijgen. Ook de wetenschap dat de deskundige gaat rapporteren als de ouders er niet samen uitkomen, kan een belangrijke stimulans zijn om ouders met elkaar in gesprek te krijgen. Wanneer dit vervolgens op deskundige wijze begeleid wordt zodat ouders leren om op neutrale wijze te communiceren, kan het (zelf)vertrouwen weer groeien. Identificatie. Ten slotte is persoonlijke identificatie met het belang van het ouderschapsonderzoek cruciaal voor de motivatie. Ouders moeten ervan overtuigd raken, op zitting en door de deskundige, dat het ouderschapsonderzoek kan helpen bij het bereiken van voor hen belangrijke doelen, namelijk het slepende conflict beëindigen en een veilige opvoedsituatie creëren voor het kind. Het belang van dit doel kan niet genoeg worden benadrukt. Ouders in een vechtscheiding strijden in hun optiek om de belangen van het kind te behartigen (bijvoorbeeld ‘X is bij vader niet veilig en daarom mag X geen omgang hebben met vader’), terwijl zij zich niet realiseren dat de strijd zélf nog het allerminst in het belang van het kind is. Dit besef is cruciaal omdat het welzijn van het kind waarschijnlijk het enige belang is dat gescheiden ouders in een vechtscheiding delen. Vanuit het besef van dit gezamenlijk belang kan gewerkt worden aan een oplossing van het conflict.
33
2.4.2 Implicaties voor het evaluatie onderzoek Een belangrijke onderzoeksvraag die hieruit volgt is in hoeverre raadsheren op zitting en deskundigen tijdens het ouderschapsonderzoek in staat zijn om ouders te motiveren voor het ouderschapsonderzoek, dat wil zeggen dat ouders zich persoonlijk gaan identificeren met het belang van het ouderschapsonderzoek en ervan overtuigd raken dat het ouderschapsonderzoek kan helpen om bepaalde voor hen belangrijke doelen te bereiken, dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun rol als ouder en dat hun gevoelens van competentie om met de andere ouder tot een oplossing te komen toenemen.
2.5 Onderzoeksvragen Samengevat volgen uit het voorgaande de volgende drie onderzoeksvragen voor wat betreft de effectiviteit van het ouderschaps onderzoek.
34
1. Heeft het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures, een afname van ouderlijke conflicten en een verbeterde relatie tussen de ouders tot gevolg? 2. Is er sprake van een grotere mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil na het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures en welke factoren bevorderen of hinderen het bereiken van overeenstemming met betrekking tot het geschil in het ouderschapsonderzoek? 3. In hoeverre zijn raadsheren op zitting en deskundigen tijdens het ouderschaps onderzoek in staat om ouders te motiveren voor het ouderschapsonderzoek, dat wil zeggen dat ouders ervan overtuigd raken dat het ouderschapsonderzoek kan helpen om bepaalde voor hen belangrijke doelen te bereiken, dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun rol als ouder en dat hun gevoelens van competentie om met de andere ouder tot een oplossing te komen toenemen?
3
Dossierstudie in het Hof Den Haag8
3.1 Doelstelling In februari 2011 is onderzoek verricht naar 25 dossiers van zaken waarin door het Hof Den Haag een ouderschapsonderzoek is gelast. Het doel van deze dossierstudie was inzicht krijgen in de aard van de ‘ouderschapszaken’ (bijvoorbeeld het type geschil dat centraal staat in de procedure, de leeftijd van de betrokken kinderen) en het procesverloop ervan (bijvoorbeeld de doorlooptijd van het ouderschapsonderzoek, het aantal contacten van de deskundige die het onderzoek uitvoert met de rechters). Meer specifiek beoogde dit onderzoek de volgende twee onderzoeksvragen zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 en 2 te beantwoorden. 1. Wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? Wat is de aard van de zaken waarbij een ouderschapsonderzoek gelast wordt en wat is het procesverloop van deze zaken? 2. In welk mate bereiken ouders overeenstemming in het ouderschapsonderzoek?
8.
Hiertoe zijn 25 dossiers die relatief kort voorafgaand aan dit evaluatieonderzoek, in de periode februari – december 2010, waren afgerond (en die gestart waren in de periode februari 2009 – juli 2010) nader onderzocht. Door te selecteren op voor het evaluatie onderzoek recent afgesloten zaken werd een ‘natuurlijke’ mix verkregen van lang- en kort lopende zaken. Tevens impliceerde deze selectie dat zaken bij de dossierstudie werden betrokken op het moment dat de pilot in Den Haag al enige tijd liep en er dus naar verwachting een zekere ‘modus operandi’ was ontstaan. Voorafgaand aan de dossierstudie bestond de verwachting dat op basis hiervan eveneens inzicht verkregen zou kunnen worden in de interventies die gedurende de procedure door de deskundige worden verricht. Dit bleek echter slechts in zeer beperkte mate mogelijk te zijn (zie paragraaf 3.4.4).
Het dossieronderzoek is uitgevoerd door dr. H.G.E. Verberk, die ten tijde van dit dossieronderzoek werkzaam was als zelfstandig onderzoeker en adviseur. Zij is tevens eerste auteur van dit hoofdstuk.
35
3.2 Werkwijze dossierstudie Voorafgaand aan het eigenlijke dossieronderzoek zijn eind 2010 bij het Hof Den Haag zes dossiers intensief bestudeerd om zicht te krijgen op de inhoud van deze dossiers en het type informatie dat met het dossieronderzoek verzameld zou kunnen worden. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de onderdelen waaruit de dossiers zijn opgebouwd. Het format voor de wijze van verslaglegging van de dossierstudie is als bijlage 3 toegevoegd. Met dit format als leidraad zijn in februari 2011 de 25 dossiers bestudeerd. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de belangrijkste uitkomsten van deze dossierstudie. In enkele gevallen zijn deze uitkomsten aangevuld met gegevens zoals deze zijn verstrekt door het Hof Den Haag in de vorm van een excelbestand. Dit bestand bevat enkele kerngegevens van alle zaken (dus meer dan de 25 onderzochte) waarin een ouderschapsonderzoek is gelast. Wanneer deze informatie van het Hof Den Haag in het verslag wordt betrokken, zal dit duidelijk kenbaar worden gemaakt. Gedurende de dossierstudie in Den Haag hebben ook gesprekken plaatsgevonden met mr. C.A.R.M. van Leuven, raadsheer bij het Hof Den Haag, en met mw. mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren, projectsecretaris van de pilot ‘Ouderschapsonderzoek’. Tot slot is de vier andere hoven (Leeuwarden, Arnhem, Den Bosch en Amsterdam) in de zomer van 2011 een aantal vragen voorgelegd om te bepalen of de andere hoven op vergelijkbare wijze te werk gaan als het Hof Den Haag. Deze vragen 9.
zijn als bijlage 4 toegevoegd. Daar waar relevant zal in het navolgende melding worden gemaakt van de praktijken in genoemde andere hoven, met uitzondering van Hof Den Bosch omdat we van dit hof geen antwoorden hebben ontvangen. Daarbij geldt dat op het moment van bevraging in het Hof Arnhem 36 ouderschapsonderzoeken waren gelast (in de periode oktober 2008 – september 2011), in het Hof Leeuwarden 16 (in de periode juli 2009 – september 2011) en in het Hof Amsterdam 29 (in de periode januari 2009 – september 2011).
3.3 Enkele kerngegevens Op basis van de dossierstudie bij het Hof Den Haag kunnen de zaken waarin een ouderschapsonderzoek is gelast als volgt getypeerd worden. • De beroepsprocedure wordt (bijna) even vaak gestart door de vrouw (12 maal) als door de man (13 maal). • In vrijwel alle gevallen staat de contact regeling9 in de beroepsprocedure centraal. In een enkel geval gaat de procedure primair om iets anders dan de contact regeling: verblijf (1 maal), uithuisplaatsing (1 maal), alimentatie (1 maal) en gezag (1 maal). In een aantal gevallen stond in het geschil de contactregeling samen met een ander onderwerp ter discussie: met verblijf (4 maal: 3 maal verblijf en omgang, 1 maal verblijf en gezag), met alimentatie (3 maal alimentatie en omgang) en met gezag (2 maal gezag en omgang).
In de rechtspraak worden de termen contactregeling en omgangsregeling gehanteerd. Als het om contact gaat, is er sprake van door de ouders samen uitgeoefend gezag (het gezamenlijk gezag na scheiding); als het om omgang gaat, is er sprake van eenoudergezag. Omdat de terminologie pas sinds 1 maart 2009 zo in de wet is opgenomen, worden de begrippen contact en omgang (nog) niet altijd zuiver gehanteerd.
36
Dossierstudie in het Hof Den Haag
• In 16 van de 25 zaken is één kind betrokken, in 7 zaken zijn twee kinderen betrokken en in 2 zaken zijn drie kinderen betrokken. • De gemiddelde leeftijd van de 36 betrokken kinderen bedroeg 8,1 jaar ten tijde van de eerste zitting bij het hof. • Gemiddeld genomen zit er een periode van een jaar (11.9 maanden) tussen de datum van de bestreden beschikking en de eerste zitting bij het hof. In de tussentijd is het appelschrift ingediend, is verweer gevoerd en is door partijen nadere informatie aan het hof verschaft. Standaard wordt partijen na het indienen van het verzoekschrift gevraagd na te denken over de mogelijkheid van mediation. • In 5 van de 25 zittingen hebben tussenzittingen plaatsgevonden (in 1 zaak twee zittingen en een brief van het hof om de voortgang van het onderzoek te bewerkstelligen, en in de overige 4 zaken één tussenzitting).
3.4 Het ouderschapsonderzoek 3.4.1 De benoeming van de deskundige De benoeming van de deskundige vindt plaats bij de tussenbeschikking volgend op de eerste zitting waar het geschil aan de orde is. Bij deze beschikking wordt door het Hof Den Haag ook altijd een raadsheer-commissaris benoemd (vrijwel altijd is dit de voorzitter van de meervoudige kamer). Deze treedt op als contactpersoon voor de deskundige gedu-
rende de loop van het onderzoek en kan bovendien interveniëren indien nodig. Ook de andere hoven geven aan dat zij een raadsheer-commissaris benoemen en het Hof Arnhem en het Hof Leeuwarden voegen eraan toe dat dit altijd de voorzitter is. Daarnaast wordt door het Hof Den Haag een (vaste) secretaris aangesteld, die namens het hof de tijd bewaakt en met de deskundigen communiceert over de voortgang van het onderzoek. Ook het Hof Leeuwarden maakt melding van de inzet van een vaste secretaris. In 20 van de 25 bestudeerde zaken bij het Hof Den Haag is één deskundige benoemd. Het betrof 8 deskundigen (zeven vrouwen en een man), die elk in deze 25 zaken tussen 1 en 7 ouderschapsonderzoeken zelfstandig hadden uitgevoerd. In 5 van de 25 zaken zijn gelijktijdig twee deskundigen benoemd, waarbij vijf deskundigen in verschillende samenstellingen hebben samengewerkt. Voor de benoeming van de deskundigen wordt geput uit het deskundigenregister dat door het Hof Den Haag is opgesteld. Ook de andere hoven maken gebruik van dit register. Daarbij geeft het Hof Leeuwarden expliciet aan dat met name gebruik wordt gemaakt van de twee deskundigen uit het noorden van het land. Maar ook het Hof Arnhem en het Hof Amsterdam merken op bij de benoeming van deskundigen wel rekening te houden met de woonplaats van de deskundige. Het Hof Arnhem geeft verder aan dat ook rekening wordt gehouden met de specifieke expertise van de deskundige.
37
Uit de kerngegevens zoals die van alle ouderschapszaken door het Hof Den Haag worden bijgehouden, blijkt in de eerste 97 zaken het volgende. • In 75 zaken (77%) werd het onderzoek door één deskundige verricht, in 21 zaken (22%) door een koppel van deskundigen, en in 1 zaak werd het onderzoek waarmee eerst een deskundige was belast gaandeweg het traject aan een andere deskundige toegewezen. • Van de 75 zaken waarin één deskundige met het onderzoek was belast, werden er 30 zaken (40% van het totaal) toegewezen aan één en dezelfde deskundige. • Van de 21 zaken die aan een koppel van deskundigen waren toegewezen, ging het in totaal om 12 verschillende koppels bestaande uit in totaal 20 verschillende personen. • Twaalf van de 20 personen die in koppels het ouderschapsonderzoek hebben verricht, hebben niet zelfstandig (individueel) een ouderschapsonderzoek uitgevoerd. Desgevraagd geven ook de andere hoven aan wel over te gaan tot duobenoemingen van de deskundigen. De Stichting Forensische Mediation, die een register aanhoudt van deskundigen die in staat worden geacht ouderschapsonderzoeken te verrichten, overweegt de hoven aan te bevelen standaard twee deskundigen in het ouderschapsonderzoek te benoemen. De belangrijkste overweging is dat op deze manier beter voldaan kan worden aan de behoeften van partijen. Vol-
38
gens mr. Van Leuven zijn er goede aanwijzingen dat dit ook inderdaad het geval is: er komen niet of nauwelijks klachten binnen over deskundigen die in koppels werken en er wordt naar zijn gevoel vaker overeenstemming bereikt. Het gegeven dat in alle vijf bestudeerde zaken waarin twee deskundigen zijn benoemd inderdaad overeenstemming is bereikt, is een indicatie dat dit laatste inderdaad mogelijk het geval is. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op duobenoemingen vanuit de visie van de deskundigen zelf. 3.4.2 De reden voor het ouderschaps onderzoek Het ouderschapsonderzoek wordt gewoonlijk gelast in de tussenbeschikking die volgt op de eerste zitting bij het hof. In de beschikking wordt als reden voor het ouderschapsonderzoek gebruik gemaakt van de volgende (of soortgelijke) zinsneden: ‘vader en moeder hebben hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen’ en ‘zij kunnen niet goed met elkaar communiceren’. Dit vormt ‘een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling’. ‘Het hof is van oordeel dat [naam kind(eren)] er het meest bij gebaat is dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van een ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden.’ Ook andere hoven dan het Hof Den Haag maken gebruik van deze standaard formulering.
Dossierstudie in het Hof Den Haag
Aan deze standaardformuleringen worden, indien de specifieke kenmerken van de zaak hiertoe aanleiding geven, aanvullende argumenten voor het gelasten van het ouderschapsonderzoek gegeven. Hieronder volgen enkele voorbeelden ontleend aan de dossierstudie bij het Hof Den Haag. • ‘Ter zitting is gebleken dat er een goed contact tussen de man en de minderjarigen was toen partijen nog samenwoonden. Door gebeurtenissen bij en na het uiteengaan van de ouders is de verhouding tussen de ouders verslechterd en hebben de minderjarigen ook zelf laten weten geen contact meer met de man te willen hebben. De vrouw onderkent dat de situatie voor de minderjarigen thans verre van ideaal is. Het is partijen niet gelukt de problemen die de ene ouder of de andere signaleert zodanig te bespreken dat dit tot een oplossing heeft geleid. De vrouw heeft zich ter zitting, evenals de man, bereid verklaard mee te werken aan een ouderschapsonderzoek teneinde op die wijze te pogen een betere communicatie tot stand te brengen zodat mogelijk tot contactherstel tussen de man en kinderen kan worden gekomen.’ • ‘Hoewel in het hoger beroep uitsluitend de kinderalimentatie tussen partijen in geschil is, is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat de vader geen contact (meer) heeft met de kinderen. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden dat er tussen partijen veel
is voorgevallen en dat de verhouding tussen hen dusdanig is verstoord dat ook het ouderschap daaronder lijdt. Het hof is van oordeel dat de kinderen er het meest bij gebaat zijn dat de partijen komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na hun uit elkaar gaan en het hof acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Met instemming van beide partijen zal het hof om die reden een dergelijk onderzoek gelasten.’ • ‘Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt voor de vraag of X contact zal hebben met haar vader, is het belang van X. Dat zij zelf te kennen heeft gegeven geen contact met de vader te willen, is in deze niet doorslaggevend. (…) Naar het oordeel van het hof is het belang van X, met het rapport van de raad, niet ten volle in beeld gekomen, gelet op het standpunt van de moeder dat zij de beslissing om contact met de vader te hebben en de wijze waarop dat zal gebeuren bij X zelf neerlegt. Uit de aan het hof overlegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na scheiding niet op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet met elkaar communiceren.’ • ‘Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term
39
‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in Rv artikel 198 lid 3 met toepassing waarvan het het hof vrijstaat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.’ Ook het Hof Leeuwarden en het Hof Arnhem geven aan de standaardformulering aan te passen als de situatie daarom vraagt.10 Via de beschikking van het hof krijgt de deskundige de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na scheiding zodanig vorm te geven dat de minderjarigen – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen over dat wat de ouders verdeeld houdt. Voor zover nodig kan de deskundige de minderjarigen in het onderzoek betrekken. In een uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 1 juni 2010 wordt de taak van de deskundige als volgt omschreven: ‘De opdracht aan de [deskundige] is zich te richten op het onderzoek en veranderen van het systeem: partijen als ex-partners, partijen als collega-ouders en de beleving van het kind met betrekking tot de ouders. De bedoeling is de bestaande
10. Het Hof Amsterdam heeft deze vraag niet beantwoord.
40
impasse in de communicatie tussen de ouders te doorbreken en partijen te helpen zich bewust te worden van elkaars houding en de effecten welke hun (non-)communicatie heeft op de minderjarige, hen te helpen als ouder van het kind naar elkaar te reageren in plaats van als ex-partner, zodat hun houding ten opzichte van elkaar, hun onderlinge communicatie en de door hen te maken afspraken de ontwikkeling van het kind ten goede zullen komen. Het te volgen traject van het deskundigenonderzoek dient een leerproces voor partijen te zijn en zij moeten trachten met hulp van de deskundige als ouders weer adequate afspraken te maken met betrekking tot het kind. (…) De [deskundige] dient zich te richten op het in kaart brengen en veranderen door middel van systemische interventies van patronen in de communicatie tussen de ouders. De opdracht behelst niet de beantwoording van diagnostische onderzoeksvragen die door middel van individuele psychodiagnostiek beantwoord moeten worden. Het is niet de bedoeling om via testen en toetsen de ouders en het kind als individu in kaart te brengen. De rechtbank staat niet voor dat er individuele psychodiagnostiek bij partijen zal worden gedaan. (…) Het is niet de bedoeling dat er een persoonlijkheidsonderzoek, gericht op vader en/of op moeder komt. Het is wel de bedoeling dat er gericht wordt gewerkt naar een omgangscontact. Het is aan de deskundige om te bezien of zij (…) direct contact [met de kinderen] (…) voor het deskundigenonderzoek noodzakelijk acht.’
Dossierstudie in het Hof Den Haag
3.4.3 De vragen van het ouderschaps onderzoek Uit de dossierstudie bij het Hof Den Haag blijkt dat in de eerste tussenbeschikking ook de vragen worden geformuleerd die de deskundige gedurende het onderzoek moet beantwoorden. Als het gaat om een contactregeling, in een situatie waarin de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen (het wettelijk uitgangspunt), gaat het om de volgende standaardvragen. a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar? b. Hoe is de relatie van X met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders samen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)? c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader? d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van X voldoen, gelet op haar individuele behoefte? e. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangs regeling rekening te houden met de behoeften van X? f. In hoeverre zijn ouders in staat elkaar de ruimte te bieden voor de omgang met X?
g. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt? h. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeks vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige? Wanneer ook het hoofdverblijf aan de orde is, wordt de volgende vraag aan bovenstaande vragen toegevoegd. • Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen: bij wie van de ouders is het hoofdverblijf het meest geëigend? Wanneer ook over het gezag moet worden beslist wordt de volgende vraag gesteld. • Ten aanzien van het gezag over de minderjarigen: welke gezagsvoorziening (bij wie van de ouders afzonderlijk dan wel gezamenlijk) is het meest geëigend? Ook wordt wel de volgende vraag als eerste gesteld. • Op welke wijze is de partnerrelatie beëindigd en wat zijn de gevolgen daarvan (de zogenoemde scheidingsmelding)? Ook de andere hoven geven aan dat ze meestal met deze standaardvragen werken. In alle 25 onderzochte zaken zijn de acht standaardvragen (a t/m h) aan de orde, zij het
41
dat soms enkele vragen zijn geschrapt of zijn toegevoegd. • In 11 van de 25 zaken zijn de acht standaardvragen gesteld. • In 6 van de 25 zaken zijn enkele van de acht standaardvragen weggelaten (bijvoorbeeld tweemaal vraag c & d). • In 7 van de 25 zaken zijn aanvullend vragen opgenomen over de hoofdverblijfplaats. • In 2 van de 25 zaken is er een vraag toegevoegd over de beëindiging van de partnerrelatie. • In 2 van de 25 zaken zijn gespecificeerde vragen opgenomen: eenmaal een vraag in hoeverre moeder in staat is vader de ruimte te bieden voor de omgang met de dochter en eenmaal een vraag hoe de relatie van de nieuwe partner van de man met de kinderen is en hoe deze verbeterd zou kunnen worden. Net zoals het Hof Den Haag geven het Hof Leeuwarden en het Hof Arnhem aan in specifieke gevallen de standaardvragen aan te passen. Zo geeft het Hof Arnhem aan dat bij specifieke ouder- en/of kindproblematiek vragen worden toegevoegd. Daarbij geeft dit hof aan dat partijen tevens in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de te stellen vragen en deze opmerkingen worden, indien het hof daartoe beslist, aan de vragenlijst toegevoegd. In de rapportage door de deskundige gaat het bij de beantwoording van de vragen niet om waarheidsvinding. Het gaat, zo wordt dit
42
in een van de deskundigenrapportages verwoord, om ‘het vinden van een modus waarin ouders als ex-partners en collega-ouders met elkaar om kunnen gaan’. Het uitgangspunt dat de deskundige niet aan waarheidsvinding doet, is bekrachtigd in een uitspraak van het College van Beroep van het Nederlands Instituut voor Psychologen. In deze uitspraak (CvB 2009/15) oordeelt het College dat de deskundige niet de indruk had mogen wekken onderzoek te hebben gedaan naar seksueel misbruik van een kind door de vader. In haar rapport had de deskundige opgetekend dat er geen aanwijzingen waren van seksueel misbruik. Deze conclusie, gebaseerd op drie spelobservaties, had zij volgens het College niet mogen trekken. 3.4.4 Interventies door deskundigen Voorafgaand aan de oriëntatie op de dossierstudie was de veronderstelling dat op basis hiervan inzicht verkregen zou kunnen worden in de interventies die gedurende de procedure door de deskundige worden verricht. Dit blijkt echter in maar zeer beperkte mate het geval te zijn. Indien de ouders tot overeenstemming komen, rapporteert de deskundige niet over het proces. In dat geval wordt uitsluitend door de deskundige gecommuniceerd dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen en wordt daarbij het hof via de overeenkomst (het kinderconvenant of het ouderschapsplan) op de hoogte gesteld.
Dossierstudie in het Hof Den Haag
Indien geen overeenstemming wordt bereikt (en als er geen sprake is van intrekking van het beroepschrift), rapporteert de deskundige aan het hof middels een uitgebreide deskundigenrapportage. Deze rapportage kent de volgende standaardopmaak: 1. gegevens van de deskundige; 2. gegevens van partijen en hun belanghebbenden; 3. stukken (processtukken & rapport RvdK); 4. de opdracht; 5. inrichting en verloop van het onderzoek; 6. onderzoeksbevindingen en beantwoording van de vragen; 7. hoor en wederhoor; 8. reactie van de deskundige op opmerkingen en verzoeken; 9. eindnota; 10. bijlagen; 11. ondertekening. In bijlage 5 is de modeldeskundigenrapportage opgenomen. Op basis van de inrichting en het verloop van het onderzoek kan informatie worden achterhaald over de wijze waarop de deskundige te werk is gegaan. Deze informatie is echter zeer summier. Het gaat veeleer om de uitkomst van het proces; over de wijze waarop deze uitkomst is bereikt, wordt niet of nauwelijks gerapporteerd. Als apart onderdeel van de evaluatie van het ouderschapsonderzoek wordt daarom onderzoek gedaan naar de werkwijze van deskundigen. Hierover wordt gerapporteerd in hoofdstuk 5.
3.4.5 Interactie van de deskundige met het hof De communicatie tussen de deskundige en het hof (de raadsheer-commissaris) maakt, indien aan de orde, onderdeel uit van de correspondentie. Via deze correspondentie kan in sommige dossiers meer duidelijkheid worden verkregen over de inspanningen van de deskundige en wordt de inhoud van de communicatie tussen de deskundige en de raadsheer-commissaris duidelijk. Als er sprake is van communicatie tussen het hof en de deskundige gaat het in veel gevallen om e-mailuitwisseling over de voortgang van de zaak of over administratieve zaken. Ook bracht een van de deskundigen in 1 zaak naar voren geen expert te zijn in alimentatiezaken (het onderwerp uit de bestreden beschikking waartegen het verzoekschrift zich richtte). Meer inhoudelijke communicatie vond plaats in 5 van de 25 zaken. In 3 van deze 5 zaken verliep het onderzoek moeizaam. • In 1 zaak maakte de deskundige melding van het moeizame verloop van het onderzoek en met name van de niet-coöperatieve houding van de moeder. In een tweede bericht gaf de deskundige aan, nadat zij agressief is bejegend door de moeder, haar taak neer te leggen. • In 1 zaak verzocht de deskundige om een regiezitting: ‘In de ochtend heb ik een brief van haar ontvangen waarin zij [de moeder, SV] de sessie (andermaal) had geannuleerd. Met het oog op de belan-
43
gen van het kind is het belangrijk dat er snel gehandeld wordt. Meneer en de advocaat van meneer, mr. X, hebben mij erop gewezen dat mr. Van Leuven tijdens de zitting had voorgesteld een sessie gezamenlijk met mij als onderzoeker te beleggen. Dit lijkt mij een goed plan. Is dit mogelijk?’ • In 1 zaak vroeg de deskundige het hof om een beslissing te nemen over het verdere verloop van het onderzoek: ‘Bij de zaak Z speelt familieproblematiek een uitgebreide rol. Zo hebben de halfbroers van het kind in kwestie (een zoon van vader en een zoon van de moeder) een gesprek met de deskundige gehad en ieder hun wensen en grieven geuit ten aanzien van hun respectievelijke stiefouders in de periode dat de ouders en de drie kinderen nog een gezin vormden. Dit heeft implicaties voor de positie van het kind. Daarnaast heeft deskundige met moeder en vader onderhandeld over een mogelijke contactregeling tussen vader en kind. Moeder vertoont hiertegen veel weerstand. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel ik beëindig de zaak en schrijf een deskundigenbericht (…), ofwel partijen krijgen de gelegenheid om middels procesbegeleiding van mijn kant als voltallig gezinssysteem met elkaar te spreken over de positie van het kind c.q. halfbroertje; dat wil zeggen: vader/moeder/zoon moeder/zoon vader/en het kind, de gezamenlijke zoon in kwestie.’ Het hof gaf de deskundige te kennen de voorkeur te geven aan de tweede optie.
44
In de twee zaken waarin het hof meer inhoudelijk op de hoogte werd gesteld van de voortgang van het deskundigenonderzoek, is deze inhoudelijke berichtgeving gekoppeld aan uitstel van de pro-formazitting. Zo berichtte de deskundige in een van deze twee zaken: ‘Gezien de gemaakte vooruitgang acht ik het van belang dat de ouders meer gelegenheid krijgen om hun reeds nieuw aangeleerde communicatie en gemaakte afspraken over de uitvoering hiervan krachtiger vorm te geven. Met het oog op de nabije toekomst, wanneer de zaak afgerond zal zijn, zal deskundige hierbij de steun inroepen van de gezinsvoogd opdat partijen op deze ingeslagen weg blijven en steeds meer gewennen aan de nieuwe gedragingen over en weer en vertrouwen krijgen in elkaar. Om die reden verzoek ik u dan ook beleefd om de pro-formadatum te verschuiven naar 1 april 2010.’ 3.4.6 Doorlooptijden en tijdsinvestering Op basis van de 25 zaken in de dossierstudie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over doorlooptijden en tijdsinvestering van de deskundigen. • Met het ouderschapsonderzoek is gemiddeld genomen 12.9 maanden gemoeid. Daarbij geldt dat bij de oudere zaken die betrokken waren bij het dossieronderzoek de onderzoeken langer duurden dan de meer recente zaken, zoals figuur 3.1 duidelijk maakt.
Dossierstudie in het Hof Den Haag
De doorlooptijd van de eerste 50 zaken in het Hof Den Haag (en waarvoor deze informatie beschikbaar was) bedraagt gemiddeld 13 maanden. Deze zaken zijn gestart in de periode november 2008 – december 2009 en geëindigd in de periode maart 2009 – november 2010.11 De gegevens van het hof tonen aan dat de afname van de doorlooptijd van het ouderschapsonderzoek voor een deel op een selectie-effect van de dossierstudie berust. In de loop van de tijd zijn er minder ouderschapsonderzoeken die relatief gezien zeer lang duren, maar ook minder ouderschapsonderzoeken die relatief gezien snel worden afgerond (zie figuur 3.2).
Ook de andere hoven kregen de vraag informatie te verstrekken over de doorlooptijden. Het Hof Arnhem geeft aan dat de gemiddelde duur van het ouderschapsonderzoek 8 maanden is (het kortste onderzoek duurde 3 maanden, het langste 16). Het Hof Leeuwarden geeft aan dat met de ouderschapsonderzoeken in algemene zin meer dan 6 maanden is gemoeid.12 Uit de dossierstudie bij het Hof Den Haag blijkt verder het volgende. • Gemiddeld vinden 4,7 gesprekken plaats met de ouders. In de meeste gevallen gaat het daarbij om een gesprek tussen de
Figuur 3.1 Doorlooptijden van de 25 in dit onderzoek betrokken zaken (in maanden) 25
aantal maanden
20
15
10
5
0
1
5
10
15
20
25
11. Deels (in het geval van 17 zaken) gaat het om dezelfde zaken als de zaken die betrokken zijn in de dossierstudie. 12. Het Hof Amsterdam heeft deze vraag niet beantwoord.
45
Figuur 3.2 Doorlooptijden van de eerste 50 zaken (in maanden ) 25
aantal maanden
20
15
10
5
0
0
10
20
deskundige en beide ouders gezamenlijk. In een aantal zaken heeft de deskundige daarnaast ook wel afzonderlijke gesprekken gevoerd met een van beide ouders.13 In 1 zaak heeft de deskundige afzonderlijk gesproken met beide stiefouders. • In 1 zaak hebben geen gesprekken plaatsgevonden. Nadat het ouderschapsonderzoek was gelast, zijn de ouders zelf tot overeenstemming gekomen. • In 9 van de 25 zaken heeft een gesprek plaatsgevonden met het kind/de kinderen. Van deze 9 zaken zijn in 1 zaak twee gesprekken met de kinderen gevoerd.
30
40
50
• Het aantal gesprekken vormt een indicatie van de inspanning die door de deskundigen is verricht. Behalve gesprekken hebben deskundigen ook per e-mail en telefonisch contact met partijen. Het aantal gedeclareerde uren is daarom een andere interessante indicator voor de inspanningen van de deskundige. In de bestudeerde zaken bedraagt het gemiddelde bedrag dat is gedeclareerd € 3005 (incl. btw). Het uurtarief van de deskundigen bedraagt € 128 (incl. btw).14 Dit betekent dat gemiddeld ruim 23 uur per zaak door een deskundige (of twee deskundigen
13. Hoe vaak een gesprek met een van beide ouders apart plaatsvindt, is niet geheel duidelijk. In de dossiers werd slechts een aantal keren gerefereerd aan een aparte sessie met een van beide ouders. Tegelijkertijd werd duidelijk dat met enige regelmaat afzonderlijk telefonisch contact plaatsvindt met de betrokken ouders. 14. Navraag bij het Hof Den Haag leert dat niet altijd dit tarief wordt gehanteerd, maar in de meeste gevallen wel. Bij deze berekening is ervan uitgegaan dat de betrokken deskundigen inderdaad € 107,50 exclusief btw in rekening hebben gebracht.
46
Dossierstudie in het Hof Den Haag
gezamenlijk) aan een zaak wordt besteed. Feitelijk ligt dit aantal uren nog iets hoger omdat in de 25 bestudeerde zaken in drie gevallen een bedrag van € 4500 is gedeclareerd, het bedrag dat maximaal wordt vergoed, terwijl de feitelijke tijdsbesteding hoger lag. Het hoogste aantal uren dat aan een zaak is besteed in de 25 bestudeerde zaken bedraagt 57 uur. Op basis van de gegevens zoals die door het Hof Den Haag zelf zijn bijgehouden, kan worden berekend dat de gemiddelde kosten per onderzoek € 3176 bedragen en dat komt overeen met iets minder dan 25 uur per onderzoek.
3.5 Resultaat en eindbeschikking Voor de 25 bestudeerde dossiers kunnen de volgende uitkomsten van het ouderschaps onderzoek genoteerd worden. • In 6 zaken (24%) is geen overeenstemming bereikt; in 6 zaken (24%) is het beroepschrift ingetrokken (waarbij in 1 zaak tegelijkertijd gedeeltelijke overeenstemming was bereikt) en in 13 zaken (52%) is (gedeeltelijke) overeenstemming bereikt. • In 5 zaken (20%) heeft een eindzitting plaatsgevonden; in 4 van deze 5 zaken werd geen overeenstemming bereikt, in 1 zaak werd ter zitting onder leiding van de rechter wel overeenstemming bereikt. • In de 5 zaken waarin het beroepschrift is ingetrokken zonder dat er sprake is van een gedeeltelijke overeenkomst, geeft het hof in 2 zaken in de beschikking aan niet-ontvankelijk te zijn wegens het intrek-
ken van het beroep, ontbreekt in 1 zaak de beschikking in het dossier, geeft het hof in 1 zaak aan het beroepschrift te verwerpen en bekrachtigt het hof in 1 zaak een eerder door haar (bij tussenbeschikking) vastgestelde omgangsregeling. • In 2 van de 6 zaken waarin het ouderschapsonderzoek niet tot overeenstemming leidde, is het resultaat ervan niettemin dat de relatie tussen de ouder (enigszins) is verbeterd. Dit kan in de ene zaak worden afgeleid uit een voortgangsrapportage van de deskundige aan het hof waarin zij melding maakt van de grote vorderingen die de ouders maken als het gaat om hun onderlinge communicatie. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de ouders meer begrip hebben gekregen voor elkaar en dat zij goede afspraken hebben gemaakt over de zorg van hun zoon. Alleen over de verblijfplaats zijn zij het niet eens geworden. • In de 5 zaken waarin het beroepschrift is ingetrokken, is in 1 zaak sprake van enige verbetering van de relatie tussen beide ouders (blijkend uit de fax van de advocaat van de vader waarin wordt gesteld dat partijen in het belang van de minder jarige beogen de nodige rust te creëren). • In hoeverre het ouderschapsonderzoek heeft geleid tot verbetering van de relatie tussen ouder en kind kan op basis van de dossierstudie niet worden vastgesteld. Voor de andere hoven geldt dat bij het Hof Arnhem in 10 van de 26 zaken een (gedeeltelijke) overeenstemming werd bereikt. Voor het
47
Hof Leeuwarden was over de 16 bij hun rapportage betrokken zaken bekend dat in 7 gevallen overeenstemming was bereikt, in 2 gevallen geen overeenstemming tot stand was gekomen en in de overige 7 zaken liep het ouderschapsonderzoek nog. In de meeste zaken (de ingetrokken beroepschriften buiten beschouwing gelaten) heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd. • In 13 zaken waarin het is gekomen tot overeenstemming tussen de beide ouders heeft het hof hetgeen door partijen is overeengekomen in plaats van de regeling in de bestreden beschikking gesteld; in 3 zaken heeft het hof de bestreden beschikking wel bekrachtigd voor zover het gaat om de hoofdverblijfplaats en is voor zover aan de orde de oude regeling vervangen door de overeenkomst van de ouders; in 1 zaak is hetgeen door partijen tijdens de zitting is overeengekomen in de plaats gesteld van de relevante bepaling in de bestreden beschikking; en in 1 zaak is hetgeen eerder door het hof bij tussenbeschikking is bepaald in de plaats gekomen van de relevante bepaling in de bestreden beschikking. • In de 6 zaken waarin geen overeenstemming tussen partijen is bereikt (de ingetrokken beroepschriften buiten beschouwing gelaten), heeft het hof in 5 zaken de bestreden beschikking vernietigd en heeft zij een eigen beschikking hiervoor in de plaats gesteld en in 1 zaak heeft zij de bestreden beschikking bekrachtigd.
48
In de eindbeschikking wordt door het hof verwezen naar het ouderschapsonderzoek. In de meeste gevallen, zeker als er overeenstemming is bereikt, blijft de verwijzing meestal beperkt tot de vaststelling dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden en overeenstemming is bereikt. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van de volgende of een soortgelijke zinsnede: ‘Het hof zal, nu partijen overeenstemming hebben bereikt, dienovereenkomstig beslissen en volstaan met het aanhechten van de overeenkomst aan deze beschikking, met de vermelding dat deze overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking.’ Wanneer geen overeenstemming is bereikt, vormen de antwoorden op de vragen in het rapport van de deskundige (zie ad. 5 in bijlage 5) de basis voor de beslissing. Er is bovendien altijd sprake van hoor en wederhoor naar aanleiding van het rapport. In enkele zaken staat het hof in de eindschikking wat langer stil bij het verloop of resultaat van het ouderschapsonderzoek. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • ‘Het hof concludeert dat ouders niet hebben weten te profiteren van de (hernieuwde) kans om in het klemmende belang van [hun kind] te komen tot een heroriëntering op het ouderschap na scheiding.’ • In een zaak waarin geen overeenstemming is bereikt: ‘De vader en moeder zijn erin geslaagd om het wederzijdse begrip te vergroten. Zij vinden het moeilijk om antwoord te geven op de vraag bij wie de
Dossierstudie in het Hof Den Haag
gewone verblijfplaats van de minderjarige het meest geëigend is. De relatie van de minderjarige is met beide ouders goed. Beide ouders hebben ook goede affectieve en pedagogische mogelijkheden en zijn in staat om rekening te houden met de behoeften van de minderjarige. Gelet op het feit dat het goed gaat met de minderjarige bij de vader, is er volgens de deskundige veel voor te zeggen om de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vader te laten. Indien het hof bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft, is het naar de mening van de deskundige in het belang van de minderjarige om het contact met de moeder uit te breiden.’ • In een zaak waarin geen overeenstemming is bereikt over de hoofdverblijfplaats (en wel overeenstemming op andere punten): ‘Na een periode die minder stabiliteit rond de minderjarige liet zien, blijken partijen nu in staat in het belang van de minder jarige op constructiever wijze met elkaar over haar opvoeding en verzorging te communiceren. Hierdoor is stabiliteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige ontstaan. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarige bij handhaving van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang dat de vader heeft bij wijziging van de hoofdverblijfplaats. Het vorenstaande leidt in zoverre tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.’
3.6 Conclusie Het doel van dit dossieronderzoek was om inzicht te krijgen in: • de aard van de ouderschapszaken; • het procesverloop; • de uitkomsten; • de tijdsinvestering; • de kosten van het ouderschapsonderzoek. Hiertoe zijn 25 dossiers van zaken waarin door het Hof Den Haag een ouderschapsonderzoek is gelast bestudeerd. Om te controleren of het procesverloop van de onderzochte ouderschapsonderzoeken vergelijkbaar was met de andere hoven, zijn vervolgens schriftelijk vragen over het procesverloop voorgelegd aan de andere hoven. In vrijwel alle bestudeerde ouderschapsonderzoeken stond de contactregeling centraal, soms samen met een ander type geschil (bijvoorbeeld over de verblijfplaats van de minderjarige). Het onderzoek werd in driekwart van de zaken verricht door één deskundige, hoewel het inzicht groeit dat het ouderschapsonderzoek bij voorkeur door twee deskundigen moet worden verricht. De reden voor het gelasten van het ouderschapsonderzoek is dat de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de wijze waarop zij gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap en de kinderen hiervan last ondervinden. Indien het hof een ouderschapsonderzoek gelast, wordt gebruik gemaakt van (een selectie) van standaardvragen, in een enkel geval aangevuld met een vraag die is toegespitst op de speci-
49
fieke kenmerken van de zaak. Voor zover er gedurende het onderzoek communicatie plaatsvond tussen het hof en de deskundige, ging het meestal om administratieve aangelegenheden. Meer inhoudelijke communicatie (in een op de vijf zaken) vond meestal plaats in zaken waarin het ouderschapsonderzoek moeizaam verliep. Met het onderzoek was gemiddeld ruim een jaar gemoeid waarin gemiddeld iets minder dan vijf gesprekken tussen de deskundige en de ouders plaats plaatsvonden. In ruim een derde van de zaken vond ook een gesprek plaats met het kind/de kinderen. De kosten bedroegen gemiddeld € 3176 per onderzoek, wat overeenstemt met een tijdsbesteding van bijna 25 uur.15
Het ouderschapsonderzoek leidde in ongeveer de helft van de zaken tot (gedeeltelijke) overeenstemming, in een kwart van de zaken werd het beroepschrift gedurende het proces ingetrokken en in een kwart van de zaken werd geen overeenstemming bereikt. Wanneer partijen tot overeenstemming kwamen, werd dit verwerkt in de eindbeschikking van het hof. Wanneer geen overeenstemming werd bereikt, vormde het rapport van de deskundige de basis voor de beslissing. In een op de vijf zaken heeft een eindzitting plaatsgevonden. Over de aard van de interventies door de deskundige heeft de dossierstudie geen informatie opgeleverd.
15. Ingeval in de toekomst steeds twee deskundigen benoemd zullen worden, is aannemelijk dat de gemiddelde kosten hoger zullen uitvallen. Een verdubbeling ligt niet in de rede, omdat vaste teams in staat zullen zijn taken (gedeeltelijk) te verdelen.
50
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
4.1 Doelstelling In november 2011 is een zogenoemd ronde tafelgesprek (groepsinterview) gehouden met vijf raadsheren en twee gerechtssecretarissen uit de familiesector. Het doel van dit interview was om inzicht te krijgen in de visie van de raadsheren en gerechtssecretarissen op het ouderschapsonderzoek. Tijdens het interview is gesproken over het procesverloop van het ouderschapsonderzoek, over de voor- en na delen van het ouderschapsonderzoek en over de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek. Meer specifiek beoogde dit onderzoek de volgende onderzoeksvragen zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 en 2 te beantwoorden. 1. Wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? Wat is de aard van de zaken waarbij een ouderschapsonderzoek gelast wordt en wat is het procesverloop van deze zaken? 2. In welk mate bereiken ouders overeenstemming in het ouderschapsonderzoek? 3. In hoeverre zijn raadsheren op zitting in staat om ouders te motiveren voor het ouderschapsonderzoek?
4
Van elk hof is de voorzitter van de familiesector verzocht één of meerdere personen af te vaardigen voor dit gesprek. Vertegenwoordigd waren Hof Den Haag, Hof Amsterdam, Hof Arnhem en Hof Den Bosch. Van het gesprek is een digitale audio-opname gemaakt en dit verslag bevat een samenvatting van de antwoorden op de vragen. De vragen zijn schriftelijk voorgelegd aan de vertegenwoordiger van Hof Leeuwarden en de antwoorden zijn in het huidige verslag verwerkt.
4.2 Het procesverloop van het ouderschapsonderzoek 4.2.1 Wat wordt verstaan onder het ouderschapsonderzoek en welke zaken komen in aanmerking voor het ouderschapsonderzoek? Het ouderschapsonderzoek wordt door aanwezigen gezien als een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 194 Rv. Onderzocht wordt op welke manier ouders die tijdens de procedure niet in staat zijn gebleken om tot afspraken betreffende het ouderschap na
51
scheiding te komen, dit wel weer kunnen gaan doen. Het gaat daarbij met name over aangelegenheden betreffende de kinderen. Ouders moeten met elkaar in overleg kunnen treden om afspraken over de contactregeling te maken en gezagsbeslissingen te nemen, bijvoorbeeld betreffende schoolkeuze. Kenmerkend in deze zaken is dat de kinderen negatieve gevolgen ondervinden van het gebrek aan of de slechte communicatie tussen de ouders. In de meeste gevallen betreft het jonge kinderen die nog lange tijd onder het ouderlijk gezag vallen. Wanneer raadsheren de indruk hebben dat er onder de geschillen die bestaan, problemen liggen die met de relatie tussen de ouders te maken hebben, dan wordt een ouderschapsonderzoek verkozen boven een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert en doet onderzoek naar het belang van het kind. De rechtsvragen die in scheidingszaken voorliggen en omstandigheden waarin ouders verkeren worden wel door de raad onderzocht, maar er worden geen interventies gepleegd in de relatie tussen de ouders. Een belangrijk voordeel van het ouderschapsonderzoek is volgens aanwezigen dat daarin juist die relatie aan de orde komt waardoor de onderliggende problemen naar boven komen met als doel de situatie voor het kind te verbeteren. De deskundige wordt gevraagd om te onderzoeken waar het ruziegedrag tussen de ouders vandaan komt en waar de conflicten op zijn gebaseerd, en tevens om door middel van
52
mediation- en coachingstechnieken interventies te plegen. Wanneer de ouders door middel van die interventies alsnog tot overeenstemming komen, dan volstaat de uitkomst en wordt het proces met de ouders verder niet beschreven aan de rechter. Komen de ouders niet tot overeenstemming, dan beschrijft de deskundige het proces en beschrijft aan de rechter waarom de ouders er niet uitgekomen zijn. De deskundige beschrijft zijn of haar ervaringen en observaties en geeft naar aanleiding van deze observaties een antwoord op de vraag wat wel en wat niet meer mogelijk is in de zaak. Deze informatie gebruikt de rechter om tot een beslissing te komen. Vaak volstaat de deskundige met het beschrijven van wat is waargenomen en laat het trekken van conclusies daaruit aan de rechter over. Het ouderschapsonderzoek wordt gelast met de mededeling dat het een deskundigen onderzoek is met toepassing van mediationtechnieken, en dat het niet vrijblijvend is. Dat wil zeggen dat van ouders verwacht wordt dat zij meewerken en die medewerking wordt gevraagd op de zitting. Als ouders daarmee akkoord gaan, kan het ouderschapsonderzoek starten. Als beide ouders een ouderschaps onderzoek niet zien zitten, heeft het volgens de raadsheren weinig zin om toch een onderzoek te gelasten. Het zal dan namelijk bijna onmogelijk blijken de ouders samen om de tafel te krijgen. In gevallen waarin één ouder wel wil meewerken en de andere ouder niet wordt soms toch een ouderschapsonderzoek gelast, maar alleen wanneer er enig perspec-
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
tief is dat de ouders met elkaar om de tafel gaan zitten. Er zijn geen sanctiemogelijkheden als één of beide ouders niet wil(len) meewerken, behalve dat het de rechter vrijstaat conclusies te verbinden aan het onwillige gedrag van een partij. 4.2.2 Wanneer wordt voor een andere procedure gekozen? Wanneer mediation nog een mogelijkheid lijkt en beide ouders gaan daarmee akkoord, dan wordt volgens de aanwezigen meestal mediation toegepast. Als mediation niet heeft gewerkt of in het voorliggende geval niet kansrijk wordt geacht, wordt een ouderschapsonderzoek gelast. Zodra raadsheren het idee hebben dat kinderen tegen een van de ouders beschermd moeten worden, dan ligt een raadsonderzoek voor de hand. Hoewel het denkbaar zou zijn dat onder omstandigheden zowel een raadsonderzoek als een ouderschapsonderzoek zou kunnen worden ingezet, is het in de praktijk lastig om deze onderzoeken naast elkaar te laten lopen. In zulke gevallen wordt bij voorkeur eerst het ouderschapsonderzoek afgewacht om te zien of er een verbetering in de communicatie tussen de ouders optreedt waardoor problemen opgelost worden. Wanneer er bedreigingen spelen voor een kind, zoals vermeende mishandeling of seksueel misbruik, dan kan een ouderschapsonderzoeker dat niet onderzoeken, omdat hij of zij daar niet toe is uitgerust en het ouderschapsonderzoek niet op waarheidsvinding is toegespitst.16 Bij serieuze
verdenkingen van misbruik of mishandeling wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. De Raad kan een onderzoek naar gezag en omgang namelijk uitbreiden met een beschermingsonderzoek en dat kan leiden tot verzoeken als ondertoezichtstelling (OTS) en uithuisplaatsing (UHP) van de kinderen. Een van de raadsheren merkt op dat bij OTS en UHP niet vaak een ouderschapsonderzoek gelast wordt terwijl zaken zich daar soms wel voor lenen, bijvoorbeeld bij een zogenoemde omgangs-OTS (een ondertoezichtstelling om omgang te realiseren). In een dergelijk geval moet het worden afgestemd met de gezinsvoogd. Het ouderschapsonderzoek kan een uitweg bieden wanneer de gezinsvoogd vastloopt in een zaak. Omgekeerd kan een dreigende OTS ouders soms bewegen een meer op gezamenlijk ouderschap afgestemde houding aan te nemen. Dit wordt onderschreven door de andere raadsheren. Redenen om geen ouderschapsonderzoek te gelasten zijn volgens aanwezigen zaken waarbij er sprake is van psychiatrische problematiek of verslavingsproblematiek. Dit zijn tevens contra-indicaties voor mediation. In dergelijke gevallen wordt meestal een raadsonderzoek gelast. Ook wordt genoemd dat zaken waarbij sprake is van een zeer grote ongelijkheid tussen partijen (bijvoorbeeld in termen van dominantie) en zaken tussen hoogopgeleide ouders relatief lastig zijn en veel vergen van de deskundige.
16. Uitspraak van het College van Beroep NIP, CvB 2009/15. Zie ook paragraaf 3.4.3.
53
4.2.3 Wat is de rol van de gerechts secretaris? De secretaris heeft volgens aanwezigen een coördinerende rol. Wanneer een raadsheer een ouderschapsonderzoek gelast, dan benadert de secretaris de deskundige(n), schrijft de tussenbeschikking en houdt toezicht op de rapportage. Wanneer de rapportage klaar is, bekijkt de secretaris eerst de zaak en doet een voorstel voor afdoening aan de voorzitter die op de zaak zat. Ook kan de secretaris bij de voorbereiding van een zaak op het voorblad (voorbereiding op de beschikking) de suggestie doen dat een zaak in aanmerking komt voor een ouderschapsonderzoek. 4.2.4 Wie gelast het ouderschaps onderzoek? Het is de combinatie van raadsheren die op de zaak zit die de beslissing neemt. Er worden geen speciale combinaties aangewezen voor de zaken die in aanmerking komen voor een ouderschapsonderzoek. Alle raadsheren en hun plaatsvervangers zijn op de hoogte van de mogelijkheden van afdoening van de zaken. Er wordt regelmatig in het teamoverleg gesproken over het ouderschapsonderzoek en wat er precies verteld moet worden op zitting. Verschillen van mening tussen de leden van de kamer over het gelasten van het ouderschapsonderzoek komen voor, maar worden in de regel samen opgelost. Er is meestal al een suggestie voor een ouderschapsonderzoek vooraf, van de secretaris of van een van de
54
raadsheren. Deze suggestie wordt meegenomen naar de zitting en van tevoren wordt de strategie besproken (wanneer wordt het aan de orde gesteld, welke vragen worden er gesteld). Dan worden argumenten uitgewisseld, waarbij belangrijke vragen zijn: ‘Hoe beschadigd is de relatie tussen de ouders? Wat gebeurt er als we het niet doen? Komen ze dan volgende keer weer terug?’ Dat hangt sterk af van wat partijen op zitting daarover gezegd hebben. Soms ontstaat het dilemma dat één ouder sterk voor een ouderschaps onderzoek voelt en de ander minder. Dan is er minder draagvlak en is het de vraag of het verstandig is om toch een ouderschapsonderzoek te gelasten. De motivatie van de partijen is cruciaal en er wordt volgens de raadsheren op zitting alles aan gedaan om die motivatie positief te beïnvloeden. 4.2.5 Zijn er interventies die raadsheren op zitting plegen om ouders te motiveren tot een ouderschapsonderzoek en zo ja, welke? De aanwezige raadsheren proberen op zitting met de ouders te onderzoeken waar het probleem ligt en wat de onderliggende oorzaak is van het feit dat de ouders ruzie met elkaar hebben. Genoemd worden de volgende vier vragen die aan ouders gesteld (kunnen) worden. 1. Is het ooit goed geweest? 2. Hoe is het nu? 3. Hoe zou het nu idealiter kunnen zijn?
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
4. Wat zou volgens u de oplossing van het probleem kunnen zijn? Deze vragen doen een appel op het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders en dwingt ze om samen na te denken over oplossingen, over wat ze nog met elkaar willen en wat er nog mogelijk is. Wanneer ouders daarna terugschieten in het oude patroon van beschuldigen en verwijten, kan de raadsheer de ouders daarop wijzen en een ouderschapsonderzoek voorstellen. Andere vragen die soms gesteld worden zijn: • Wie van u wilde scheiden? • Hebt u een afscheidsgesprek gevoerd? • Hoe bent u uit elkaar gegaan? Deze vragen roepen soms emoties op die de onderliggende conflictkwesties inzichtelijk maken, waardoor duidelijk wordt dat een ouderschapsonderzoek nog uitkomst kan bieden. Raadsheren plegen dus verschillende interventies op zitting om partijen bewust te maken van hun onderlinge strijd en om partijen te motiveren voor een ouderschaps onderzoek. De aanwezige raadsheren zijn van mening dat de kwaliteit van de zitting erop vooruitgaat als dergelijke ‘semipsychologische vragen’ gesteld worden, maar dit wordt niet algemeen gedeeld. Er zijn verschillen tussen raadsheren in de bereidheid en vaardigheid om dergelijke interventies toe te passen. Taken worden in een dergelijk geval ook wel verdeeld en soms wordt hiermee rekening gehouden bij het voorzitterschap in een ouderschapszaak.
4.2.6 Hoe is de regievoering over het ouderschapsonderzoek en hoe verloopt de communicatie met de deskundige? Er wordt meestal in de tussenbeschikking een raadsheer-commissaris benoemd. Feitelijk is er weinig contact met de in diezelfde tussenbeschikking benoemde deskundige(n). Meer regie, zodat raadsheren ook een klankbordfunctie voor de deskundige(n) hebben, komt volgens aanwezigen zelden voor. Bij sommige hoven houdt de secretaris die de tussenbeschikking heeft geconcipieerd de in de tussenbeschikking opgenomen pro-formatermijn in de gaten en wordt de deskundige gebeld wanneer die termijn is verstreken en het deskundigenrapport nog niet door het hof is ontvangen. Gevraagd wordt dan hoelang het nog gaat duren voordat het rapport gereed is en een nieuwe pro-formadatum wordt vervolgens vastgesteld en gecommuniceerd aan partijen en de deskundige. Meestal wordt er voor het verstrijken van de pro-formadatum – mocht het deskundigenrapport niet op tijd gereed zijn – door de deskundige verzocht om aanhouding van de zaak. Ook komt het voor dat een advocaat verzoekt om aanhouding van de zaak. Het initiatief voor contact ligt volgens aanwezigen bij de deskundige en hangt af van de deskundige. Zo krijgen raadsheren een enkele keer een briefje van de deskundige, meestal met een verzoek om uitstel. Sommige deskundigen bellen voor overleg met de raads-
55
heer-commissaris over de voortgang. Het komt voor dat een regiezitting belegd wordt door de raadsheer-commissaris wanneer het ouderschapsonderzoek niet goed loopt, met als doel het onderzoek weer vlot te trekken waarna de zaak weer teruggaat naar de deskundige. Andere deskundigen nemen geen contact op, ook niet als het ouderschaps onderzoek niet vordert. In dergelijke gevallen blijkt alleen achteraf uit het deskundigen rapport dat de ouders er niet uitgekomen zijn. Niet alle raadsheren vinden contact met de deskundige wenselijk, omdat privé-informatie over het proces en de partijen de beslissing onrechtmatig kan beïnvloeden. Wanneer er sprake is van rechtstreeks contact tussen raadsheer en deskundige zou een andere combinatie van raadsheren over de zaak moeten beslissen. Een andere oplossing is dat een beknopt verslag van het contact wordt gemaakt voor de advocaten, zodat alle partijen op de hoogte zijn van het feit dat er contact is geweest en waarover. Volgens de raadsheren zijn er geluiden dat deskundigen het lastig vinden om het hof te benaderen en dat zij zich afvragen waarom zij niet worden uitgenodigd op zitting. Bij andere deskundigenonderzoeken nodigt men vaak wel de deskundige uit op zitting, zodat partijen en raadsheren vragen kunnen stellen en de deskundige toelichting kan geven. Als redenen waarom dit niet is aanbevolen, worden de beperkte zittingstijd en de kosten vanwege de tijdsinspanning van de deskundige genoemd. De aanwezigen vragen zich af
56
of deskundigen behoefte hebben aan meer richtlijnen over het contact met het hof of aan een uitnodiging op de zitting. Deze vraag is aan deskundigen voorgelegd (zie hoofdstuk 5). 4.2.7 In welke mate en op welke manier wordt door raadsheren gebruik gemaakt van het deskundigenrapport in het komen tot de eindbeschikking? In het deskundigenrapport worden de standaardvragen (zie paragraaf 3.4.3) beantwoord. Wanneer er overeenstemming is bereikt, wordt er niet inhoudelijk gerapporteerd en wordt alleen een vaststellingsovereenkomst overlegd. Wanneer er geen sprake is van overeenstemming, dan wordt er een (model) deskundigenrapport ingevuld zoals dat binnen de rechtspraak gangbaar is (zie bijlage 5). In gevallen waarin inhoudelijk wordt gerapporteerd, vindt regelmatig een tweede mondelinge behandeling plaats. Tijdens de tweede mondelinge behandeling kunnen partijen reageren op het rapport. In gevallen waarin de omvang van de geschillen is geslonken tijdens het onderzoek, kan vaak worden volstaan met een schriftelijke reactie na het uitbrengen van het rapport. De reactie ter zitting of de schriftelijke reacties kunnen er volgens aanwezigen toe leiden dat bepaalde informatie of een advies uit het rapport niet meegenomen wordt in de beslissing. Er kan ook afgeweken worden van het advies in zaken waarbij naast het ouderschapsonderzoek een beschermingsmaatregel loopt en de
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
gezinsvoogd het niet eens is met het advies van de deskundige. In een dergelijk geval moet er een keuze gemaakt worden. Een enkele keer is het advies van de deskundige niet in overeenstemming met de wetgeving en de jurisprudentie. In een dergelijk geval zal een andere beslissing genomen worden. Deskundigen (veelal psychologen) krijgen tijdens de opleiding het advies om vooral hun waarnemingen goed te beschrijven en met name het trekken van juridische conclusies over te laten aan de rechter. De deskundigenrapporten zijn over het algemeen werkbaar volgens aanwezigen. De voorkeur van de raadsheren ligt bij korte rapportages waarin helder en zakelijk is opgeschreven wat er gebeurd is en, indien mogelijk, wat het advies is. Tegelijkertijd is men het erover eens dat nogal wat rapporten breedvoeriger dan nodig zijn en vaak deels een herhaling van de beschikking bevatten. Wanneer rapportages te ‘wollig’ geschreven zijn, zijn die voor raadsheren niet goed bruikbaar. Slechte rapportage kan een reden zijn om een deskundige niet meer te benoemen. 4.2.8 Wordt de eindbeslissing altijd genomen door dezelfde kamer?
tweede mondelinge behandeling afgedaan wordt, dan blijft de oorspronkelijke samenstelling altijd gehandhaafd. In Hof Amsterdam wordt hier ook naar gestreefd, uit oogpunt van efficiëntie, hoewel het organisatorisch lastig is. In Hof Den Haag is dit juist niet het geval. Indien er in Hof Den Haag een tweede mondelinge behandeling is, dan wordt die op een zitting geplaatst en dan kan de kamer samenstelling totaal anders zijn. Echter wanneer er een (gedeeltelijke) overeenstemming is, dan blijft de kamersamenstelling meestal hetzelfde. In Hof Arnhem wisselt de kamer samenstelling ook steeds, hoewel de voorzitter altijd dezelfde is, evenals de raadsheer-commissaris. In Hof Leeuwarden wisselt de kamersamenstelling omdat niet met vaste kamers gewerkt wordt, maar wordt zo veel mogelijk geprobeerd twee van de drie oorspronkelijke raadsheren bij de eindbeslissing te betrekken. Men is het erover eens dat het niet goed is wanneer de samenstelling compleet anders is en dat er gestreefd moet worden naar continuïteit van ten minste één lid van de kamer (de raadsheer-commissaris, die meestal de zaaksvoorzitter is), niet alleen uit oogpunt van efficiëntie maar ook vanwege het verloop van de zaak voor de partijen.
Dit blijkt zeer wisselend te zijn. In Hof Den Bosch blijft de zaaksvoorzitter altijd op de zaak en blijft de kamersamenstelling bij voorkeur hetzelfde. Bij afwezigheid van één raadsheer zijn de andere twee altijd dezelfde en de secretaris meestal ook. Als de zaak zonder
57
4.3 De effectiviteit van het ouder schapsonderzoek
De aanwezigen stellen dat het ouderschapsonderzoek meestal wordt toegepast in uitzichtloze zaken waarin alle andere middelen gefaald hebben, als ultimum remedium. Deze ouders kunnen vaak nergens anders terecht, terwijl het beter is voor de kinderen wanneer de ouders uiteindelijk toch tot overeenstemming komen. Via een ouderschapsonderzoek wordt er nog eenmaal alles aan gedaan om de problemen op te lossen. Als dat niet gebeurt, dan laat men een kans liggen in het voordeel van de kinderen. Niet alle problemen kunnen worden opgelost, ook niet met een ouderschapsonderzoek, maar wanneer er niets gebeurt dan is het zeker dat de kinderen schade zullen ondervinden, vinden de aan wezigen.
andere middelen zijn vooral gericht op het kind. Erkennen dat de ouders een onoplosbaar probleem hebben, honoreert in feite eigen richting. Een ander voordeel dat door een van de raadsheren genoemd wordt, is finale geschilbeslechting: toekomstige procedures worden voorkomen omdat partijen beter in staat zijn om met elkaar te communiceren wanneer het ouderschapsonderzoek slaagt. De kans op kosten op de langere termijn worden verminderd wanneer ouders samen tot overeenstemming komen. Bij een opgelegde beslissing door de rechter komen partijen sneller tot een nieuw geschil dan wanneer ze zelf hun geschil hebben opgelost. Dit blijkt ook uit de literatuur zoals beschreven in hoofdstuk 2. Zelfs wanneer een ouderschapsonderzoek niet slaagt, staken ouders soms toch de strijd. Dan weten de ouders dat het geen zin heeft om nog verder te vechten; ze realiseren zich dat ze grondig onderzocht hebben waar het aan ligt en dat ze de strijd beter kunnen opgeven. Het is meestal de minder machtige partij (bijvoorbeeld de vader die contact met het kind wil) die de strijd opgeeft.
Een van de raadsheren noemt dat het ouderschapsonderzoek belangrijk is voor de geloofwaardigheid van de rechterlijke macht. Het ouderschapsonderzoek past in het kader van de nieuwe wetgeving op het gebied van ouderschap na scheiding (het verplichte ouderschapsplan), waarbij een maatwerk antwoord gegeven wordt op de problematiek die wordt aangeboden. Met bestaande middelen is deze groep ouders niet geholpen en
Vergelijking met mediation. Deskundigen zijn volgens de aanwezigen in staat om een bewustwordingsproces in gang te zetten waardoor partijen inzicht krijgen in hun conflict patronen. Deskundigen zijn daar volgens de aanwezigen beter toe in staat dan mediators. Bij mediation is het vaak een advocaat die als tussenpersoon optreedt en die kijkt hoe men het over de omgang eens kan worden, terwijl bij ouderschapsonderzoeken voornamelijk
4.3.1 Wat zijn de voordelen van het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak of een raadsonderzoek?
58
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
psychologen betrokken zijn of een combinatie van een jurist en een psycholoog. De Stichting Forensische Mediation stelt als eis dat deskundigen lid zijn van een academische beroepsvereniging en dat zij de specialisatieopleiding gevolgd hebben, omdat dat de kwaliteit van de deskundigen voor een deel waarborgt. Bovendien komen de resultaten van het ouderschapsonderzoek terug bij de rechter, wat bij mediation niet het geval is. Dit leidt er soms toe dat ouders na een mislukte mediation hun conflict in de rechtszaal verder uitvechten. Het ouderschapsonderzoek is onderdeel van het juridisch proces en leidt eerder tot voortschrijdend inzicht. De terugkoppeling over het verloop van het onderzoek door de deskundige, aangevuld met eventuele alternatieve oplossingen, is van zeer grote meerwaarde bij de beslissing volgens de aanwezigen. Vergelijking met raadsonderzoek. Met een ouderschapsonderzoek wordt soms een raadsonderzoek voorkomen. Het raadsonderzoek richt zich op de positie van de kinderen en niet op het bevorderen van communicatie tussen de ouders. Een raadsonderzoek werkt volgens aanwezigen meestal niet bevorderlijk voor de verhouding tussen de ouders. In het raadsrapport wordt een ‘visie vader’ en een ‘visie moeder’ opgenomen en op zitting schieten ouders vaak in de aanval of in de verdediging van hun eigen visie, waardoor het conflict verder kan escaleren.
De effectiviteit van het ouderschapsonderzoek wordt door de aanwezigen afgemeten aan het aantal gevallen waarin ouders tot overeenstemming komen. De (ruwe) schatting van de aanwezigen is dat dit in ongeveer 50% van de zaken het geval is. In de andere 50% komt men gedeeltelijk of niet tot overeenstemming. Deze schatting van het percentage volledige overeenstemming ligt iets hoger dan het percentage gerapporteerd in het dossieronderzoek (zie hoofdstuk 3), waar 52% (gedeeltelijke) overeenstemming gerapporteerd wordt. De raadsheren kunnen geen uitspraak doen over het feit of het ouderschapsonderzoek leidt tot structurele oplossingen, namelijk een werkelijke verbetering in de communicatie tussen de ouders. Daar heeft men geen zicht op, onder andere doordat men partijen na de eindbeschikking niet meer ziet. Wanneer de raadsheren partijen terugzien op zitting bij een tweede behandeling, dan hebben sommige partijen nog steeds een vechthouding, terwijl bij anderen inzicht is ontstaan. Soms is een uitkomst dat een van de partijen zich bijvoorbeeld alsnog tot een psycholoog wendt. 4.3.2 Wat zijn de nadelen van het ouder schapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak? Door allen wordt genoemd: het tijdsaspect en de kosten. Zaken lopen langer en het ouderschapsonderzoek kost geld. Wanneer het ouderschapsonderzoek niet meer gesubsidi-
59
eerd zou worden, is de schatting dat veel partijen vanwege de kosten zullen afhaken. Het tijdsaspect is voor de raadsheren een nadeel, maar kan voor de partijen echter weer effectief zijn. Ook wordt genoemd dat het aantal deskundigen beperkt is waardoor de wachttijd soms lang is. Volgens de aanwezigen vinden tegenstanders van het ouderschapsonderzoek dat het hof er is voor de toetsing, niet voor procesbegeleiding. Het hof wordt betaald voor het afdoen van de zaak en niet voor een aanhouding. Partijen komen naar het hof om een beslissing te krijgen in een juridische procedure en die moet gegeven worden. Deze tegenstanders bevinden zich volgens aanwezigen buiten de sector Familierecht. Er wordt gesuggereerd dat men in de toekomst het ouderschapsonderzoek vanuit de rechtbanken zou kunnen initiëren, bijvoorbeeld gekoppeld aan het tot stand brengen van een ouderschapsplan, zodat eerder in het proces ingegrepen wordt waardoor een beter en sneller resultaat bereikt wordt. Of dit effect ook daadwerkelijk bereikt zal worden, is echter onbekend. Het zou kunnen zijn dat deze ouders pas echt gemotiveerd raken om mee te werken aan het ouderschapsonderzoek wanneer het hun laatste kans is (in hoger beroep) om het conflict op te lossen. Wat ook genoemd wordt, is dat het een automatisme is geworden dat beide ouders het gezag hebben. Hierdoor zijn contactregelingen echter ook veel uitvoeriger geworden waarbij ouders veel meer met elkaar moeten afstem-
60
men. Dit levert meer (blijvende) conflicten op waar kinderen last van hebben. Dat is een nadeel van een op zich positieve ontwikkeling.
4.4 Conclusie Het proces van het ouderschapsonderzoek is bij de hoven grotendeels hetzelfde. Overal wordt een raadsheer-commissaris benoemd en gelden dezelfde overwegingen voor het gelasten van een ouderschapsonderzoek. De hoven verschillen in de mate waarin de eindbeslissing genomen wordt door dezelfde kamer, hoewel het streven overal is dat ten minste één lid van de kamer (de raadsheer-commissaris) dezelfde is. Aandachtspunt is de communicatie tussen de deskundige en het hof; hiervoor ontbreken duidelijke richtlijnen. De kwaliteit van het deskundigenrapport is werkbaar maar voor verbetering vatbaar; de raadsheren hebben een duidelijke voorkeur voor een korte, heldere en zakelijke rapportage. De aanbeveling is om duidelijker richt lijnen te geven voor het invullen van het deskundigenrapport. De ondervraagde raadsheren en gerechts secretarissen zijn zeer positief over het ouderschapsonderzoek als instrument en vinden dat het meerwaarde heeft ten opzichte van de klassieke middelen. Voordelen die genoemd worden zijn: • finale geschilbeslechting en daardoor maatschappelijke kostenbesparing op de langere termijn;
De visie van raadsheren en gerechtssecretarissen
• de geloofwaardigheid van de rechterlijke macht; • het ouderschapsonderzoek past bij de invulling van gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid. Zij zijn het erover eens dat er een groot probleem zou ontstaan wanneer het ouderschapsonderzoek zou verdwijnen, omdat men dan een adequaat middel mist voor de specifieke groep ouders die ernstige communicatieproblemen hebben waarvan het kind nadelige gevolgen ondervindt. Er is sprake van een grote lacune tussen de klassieke middelen en de behoeften van deze groep ouders. Tegelijkertijd melden de aanwezigen dat sommige collega’s buiten de familiesector vinden dat
het hof er alleen is voor de toetsing, niet voor procesbegeleiding in de vorm van het ouderschapsonderzoek. De tijdsduur en de directe kosten zijn de voornaamste nadelen van het ouderschaps onderzoek die gesignaleerd worden. Een suggestie die gedaan wordt, is dat het ouderschapsonderzoek financieel op dezelfde wijze als mediation behandeld wordt, namelijk dat partijen die op toevoeging procederen een bijdrage krijgen of kosteloos een ouder schapsonderzoek ondergaan en partijen die niet op toevoeging procederen het ouderschapsonderzoek zelf betalen.
61
De aanpak en visie van de deskundigen
5.1 Doelstelling In de periode mei tot september 2012 zijn mondelinge interviews afgenomen bij zeven ervaren deskundigen. Het doel van deze interviews was om inzicht te krijgen in de aanpak van de deskundigen en hun visie op de werking van het ouderschapsonderzoek. Daarmee is inzicht verkregen in de uitvoering van het ouderschapsonderzoek in de praktijk en kon ook een vergelijking gemaakt worden met de uitgangspunten van het ouderschapsonderzoek en met de visie van de raadsheren en gerechtssecretarissen. Meer specifiek beoogde dit onderzoek de volgende onderzoeksvragen zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 en 2 te beantwoorden. 1. Wat is de aanpak van de deskundigen tijdens het ouderschapsonderzoek? 2. Hoe ervaren deskundigen de bereidwilligheid van ouders om mee te werken aan het ouderschapsonderzoek? 3. Heeft het ouderschapsonderzoek een afname in ouderlijke conflicten en een verbeterde relatie tussen de ouders tot gevolg?
62
5
4. In welk mate bereiken ouders overeenstemming in het ouderschapsonderzoek en welke factoren bevorderen of hinderen het bereiken van overeenstemming? Tijdens de interviews is gesproken over het doel van het ouderschapsonderzoek, de aanpak van de deskundigen, de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek, en de regievoering en rapportage aan het gerechtshof. Van de interviews zijn digitale audio-opnames gemaakt en dit verslag bevat een samenvatting van de antwoorden op de vragen. Vertegenwoordigd waren deskundigen uit de regio van Hof Den Haag, Hof Amsterdam, Hof Arnhem, Hof Den Bosch en Hof Leeuwarden. Het betrof één mannelijke en zes vrouwelijke deskundigen. Vijf deskundigen waren gedragsdeskundige (meestal psycholoog), één deskundige was advocaat en één deskundige was psycholoog-advocaat. De deskundigen hadden in totaal 107 ouderschapsonderzoeken uitgevoerd (range 4 – 26), zowel voor het gerechtshof als voor de rechtbank, waarvan in totaal 87 ouderschapsonderzoeken alleen zijn uitgevoerd (range 0 – 20) en 20 samen met een andere deskundige (range 0 – 8).
De aanpak en visie van de deskundigen
5.2 Doel en kenmerken van het ouderschapsonderzoek De deskundigen noemen allen de volgende twee doelen. 1. Het formele doel is het beantwoorden van de vragen die door het hof of de rechtbank gesteld zijn en zodoende de rechter of raadsheer informeren over wat er tussen ouders speelt opdat hij of zij een beter besluit kan nemen. 2. Het informele doel, dat door alle deskundigen bovendien als het belangrijkste doel wordt aangemerkt, is om ouders met behulp van mediationtechnieken te helpen om in het belang van hun kind(eren) samen een oplossing voor hun geschil te vinden en weer samen het ouderschap over de kinderen te voeren. Het ouderschapsonderzoek biedt de ultieme mogelijkheid voor ouders om er alsnog samen uit te komen. Aanvullend wordt genoemd dat het ouderschapsonderzoek tot doel heeft om: • de communicatie tussen de ouders op gang te brengen; • een duurzame gedragsverandering te realiseren bij de ouders; • een situatie te creëren waarin het kind geen last heeft van de spanningen tussen de ouders; • ouders terug te brengen naar hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om hun conflicten in het belang van het kind op te lossen.
Dit tweeledige doel komt overeen met de definitie van het ouderschapsonderzoek zoals die door de Stichting Forensische Mediation is opgesteld (zie hoofdstuk 1) en strookt met de definitie die de raadsheren hanteren (zie hoofdstuk 4). Kenmerkend voor de zaken waarbij de deskundigen worden ingeschakeld, is volgens alle deskundigen de hoge escalatiegraad van de conflicten tussen de ouders. Het betreft zonder uitzondering langlopende zaken over de invulling van de zorg- en opvoedregeling, omgang of gezag, waarbij de strijd zo is geëscaleerd dat ouders zeer vijandig tegen elkaar zijn geworden en elkaar te gronde willen richten. Individuele antwoorden van deskundigen geven weer dat bij deze zaken vaak sprake is van diepe krenking en teleurstelling vanwege de scheiding, veel rancune, haat en vernietigingsdrang richting de andere ouder, dat kinderen in de strijd worden ingezet, dat het kind als bezit gezien wordt dat verdedigd moet worden, dat vaak één ouder buitenspel gezet is, strafrechtelijke problematiek, gedragsproblemen bij het kind, of OTS (wanneer er sprake is van een bedreigde opvoedsituatie). Vijf deskundigen noemen dat zij vaak te maken hebben met vermeende persoonlijkheidsproblematiek en/of psychopathologie. Deskundigen kunnen en mogen geen psychologisch onderzoek of psychodiagnostiek doen en mogen hierover niet rapporteren.17 Desondanks hebben zij wel vaak een vermoeden van
17. Uitspraak van het College van Beroep, CvB 2009/15.
63
persoonlijkheidsproblematiek of psychopathologie. In hoeverre dit een contra-indicatie is voor het ouderschapsonderzoek, hangt volgens een aantal deskundigen echter af van de betreffende ouder. Als de ouder het gesprek met de andere ouder kan aangaan, aanspreekbaar is op zijn of haar gedrag, in staat is om zelf beslissingen te nemen en consequenties aan zijn of haar woorden en daden te verbinden, dan is er in principe geen beletsel voor een ouderschapsonderzoek.
5.3 De aanpak van de deskundigen bij het ouderschapsonderzoek 5.3.1 Wat is de aanpak van de deskundigen bij het ouderschapsonderzoek? De deskundigen zien de ouders altijd samen, wat ook voorwaarde is. Drie deskundigen hebben bij grote uitzondering weleens een caucus toegepast om ervoor te zorgen dat een onwillige ouder ging meewerken of om het proces vlot te trekken. In één geval leidde dit tot een klacht. Bij de vraag wat de aanpak is van de deskundigen, worden verschillende zaken uitgelicht. De meeste deskundigen noemen dat zij ouders tijdens de eerste bijeenkomst het doel en de regels van het ouderschapsonderzoek uitleggen en beide ouders hun verhaal laten vertellen, om de feiten, zorgen en angsten op tafel te krijgen. Daarbij wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de geschiedenis van de relatie, de scheidingsmelding, of de eigen familiegeschiedenis. Door middel van mediationtechnieken (ge-
64
sprekstechnieken zoals luisteren, samenvatten, doorvragen, parafraseren, spiegelen, confronteren) wordt geprobeerd om ouders met elkaar in gesprek te krijgen en wordt gekeken waar mogelijkheden voor de toekomst liggen. Na enkele gesprekken wordt meestal duidelijk of ouders in staat zijn om met elkaar in gesprek te gaan en afspraken met elkaar te gaan maken. Het opbouwen van een werkrelatie op basis van vertrouwen wordt door de meeste deskundigen genoemd als een essentieel onderdeel van het ouderschapsonderzoek, evenals het open en onbevooroordeeld luisteren naar beide partijen. Op de vraag of de deskundigen ook contact hebben met het kind antwoorden vier deskundigen dat zij het kind vrijwel altijd spreken (mits het oud genoeg is), zonder de ouders. Een deskundige stelt een gesprek met het kind als voorwaarde voor het ouderschaps onderzoek en meldt dit ook aan de ouders. De andere deskundigen vragen de ouders om toestemming, maar krijgen die vrijwel altijd omdat ouders weten dat toestemming van de gezagdragende ouder(s) een voorwaarde is voor het gesprek. Drie deskundigen spreken het kind niet standaard, bijvoorbeeld omdat: • een kind al te veel belast is (doordat er al veel instanties bij betrokken zijn); • een kind te jong is (jonger dan 5 jaar); • de ouders geen toestemming geven; • er vermoedens zijn dat de ouder het kind zal uitspelen (zal ‘voorbereiden’ op het gesprek).
De aanpak en visie van de deskundigen
Volgens de deskundigen levert het contact met het kind veel bruikbare informatie op. Zo laten deskundigen ouders het verslag lezen van het gesprek met het kind, vaak geschreven in de taal van het kind, zodat ouders geconfronteerd worden met hun eigen gedrag. Eén deskundige legt de ouders een opdracht of boodschap die het kind voor de ouders heeft geschreven voor en dit blijkt een krachtig middel om ouders in beweging te krijgen. Twee deskundigen noemen dat zij jonge kinderen (tussen de 3 en 11 jaar) weleens onder begeleiding laten spelen of dat er begeleide omgang plaatsvindt. De spontane uitingen van het kind en de observaties van de omgang geven de deskundige vaak veel informatie die in de rapportage wordt opgenomen. Kinderen wordt niet gevraagd om tussen de ouders te kiezen of te beslissen bij wie zij willen wonen. De vijf deskundigen die soms in duo’s werken vinden dit een erg prettige manier van werken, mits er sprake is van een goede samenwerking en taakverdeling. Meestal zijn duo’s interdisciplinair (een gedragsdeskundige en een advocaat). Zeker bij zware zaken vindt men het prettig wanneer de ander meekijkt, meeschrijft en aanvult. Daardoor is minder intervisie nodig dan bij zaken die men alleen doet. Er worden ook enkele nadelen genoemd, zoals: • de gedeelde vergoeding; • men krijgt minder snel een persoonlijke band met de ouders;
• er kan ruis ontstaan door de kruisverbanden tussen de ouders en de deskundigen. 5.3.2 Welke interventies plegen de deskundigen om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen en hebben zij hiervoor voldoende vaardigheden en aan knopingspunten? Naast de eerdergenoemde mediationtechnieken worden enkele interventies genoemd die ingezet worden om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen. Drie deskundigen werken met de strategische coachmatrix (Kouwenhoven, 2007). Hierbij worden de volgende vier stappen gezet: 1. feiten verzamelen en loskoppelen van oordelen; 2. problemen benoemen; 3. doelen formuleren (het probleem omdraaien zodat het een doel wordt), waardoor oplossingen in beeld komen; 4. acties uitvoeren (een plan maken). Bij het formuleren van problemen en doelen wordt altijd geprobeerd om er gezamenlijke problemen en gezamenlijke doelen van te maken. Eén deskundige maakt samen met de ouders een genogram (een getekend overzicht van het familiesysteem) waarin het kind onderaan staat. Hiermee kunnen patronen in de familiegeschiedenis herkend worden en wordt de invloed van ieders persoonlijke achtergrond duidelijk. Een deskundige laat de ouders in een ritueel hun relatie beëindigen, omdat dit vaak niet of niet adequaat gebeurd
65
is. Twee deskundigen noemen dat zij de ouders communicatietechnieken aanleren en daarmee laten oefenen. Twee deskundigen noemen het gebruik van transactionele analyse (TA; Berne, 2010); een persoonlijkheidstheorie en tevens psychotherapeutische behandelmethode die ook in de opleiding aan bod komt. De TA onderscheidt drie egoposities die in elke persoon verenigd zijn: de ouder, het kind en de volwassene. Vanuit deze posities kunnen transacties met de ander plaatsvinden in de vorm van zowel waarneembare feitelijke communicatie als interactie op een onuitgesproken psychologisch niveau. De betreffende deskundigen gebruiken TA bijvoorbeeld om communicatiepatronen uit te leggen en ouders te leren om als volwassenen met elkaar te communiceren, waarbij soms ook naar het persoonlijke verleden gekeken wordt. Eén deskundige noemt dat er vaak complimenten gegeven worden en dat positief gedrag uitvergroot wordt. Ook noemt een deskundige dat alle belangrijke dingen die gezegd worden op de flip-over worden gezet, omdat dit ouders het gevoel geeft dat zij gehoord en begrepen worden. Eén deskundige is van mening dat interventies alleen gepleegd moeten worden wanneer het nodig is om de ouders met elkaar in gesprek te krijgen, maar dat het ouderschapsonderzoek geen opgelegde therapie moet worden, omdat het hof of de rechtbank daar niet om vraagt. Deze deskundige stelt de vraag of het in dit soort zaken ethisch verantwoord is om (psycho)therapie op te leggen. Ook een
66
andere deskundige stelt dat interventies altijd tot doel hebben om de communicatie met de andere ouder op gang te brengen of te verbeteren. Het duidelijke juridisch kader voorkomt dat het ouderschapsonderzoek therapeutisch wordt. Eén deskundige stelt in dit kader dat elke stap die gezet wordt in het proces expliciet benoemd wordt en dat de ouders om toestemming wordt gevraagd (d.m.v. minicontractjes) om het commitment te waarborgen. Zoals blijkt uit de interviews en zoals wordt benoemd door meerdere deskundigen, is de aanpak van het ouderschapsonderzoek maatwerk. De werkstijl varieert per deskundige en wordt aangepast aan de ouders die aan tafel zitten. Eén deskundige noemt in dit kader dat de werkstijl van de deskundigen weliswaar weinig gestructureerd is, maar dat men van een deskundige mag verwachten dat hij of zij gezien zijn of haar deskundigheid en ervaring de juiste inschatting maakt van wat op dat moment nodig is. Wel worden door meerdere deskundigen belangrijke elementen uit de opleiding genoemd, zoals het werken met de strategische coachmatrix en met transactionele analyse. Op de vraag of deskundigen het gevoel hebben dat zij voldoende toegerust zijn voor deze zware zaken antwoorden de deskundigen bevestigend. Zij zijn van mening dat zij voldoende ervaring en vaardigheden hebben om met deze zware zaken om te gaan. Eén deskundige noemt dat het een enkele keer
De aanpak en visie van de deskundigen
ontoereikend is, bijvoorbeeld wanneer een ouder weigert om mee te werken of wanneer er sprake is van een gewelddadige ouder. Eén deskundige geeft aan behoefte te hebben aan meer kennis over welke aanpak goed werkt en wat maakt dat ouders in beweging komen of juist niet. Ook wordt genoemd dat training en intervisie noodzakelijk is en blijft. 5.3.3 Hoe ervaren de deskundigen de bereidwilligheid van ouders om mee te werken aan het ouderschaps onderzoek en kunnen raadsheren op zitting de motivatie van partijen verder bevorderen? Vier deskundigen noemen de bereidwilligheid van ouders groot. Hoewel het ouderschaps onderzoek niet vrijwillig is, zijn ouders meestal gemotiveerd om samen aan de slag te gaan omdat zij de wanhoop nabij zijn en het ouderschapsonderzoek als laatste redmiddel zien. Eén deskundige noemt dat er bij de start van het ouderschapsonderzoek hard gewerkt wordt aan het opbouwen van vertrouwen en het enthousiasmeren van de ouders, zodat zij het gevoel krijgen dat er een alternatief is voor de eindeloze strijd waarin zij zitten. Genoemd wordt ook dat raadsheren er alles aan doen om ouders te motiveren en dat ouders meestal goed voorbereid (door raadsheren en advocaten) binnenkomen. Een andere deskundige vindt echter dat er meer uitwisseling moet plaatsvinden tussen de hoven, omdat er grote verschillen zijn in wat er aan ouders verteld wordt op zitting.
Drie deskundigen vinden de bereidwilligheid zeer wisselend. Een groot probleem is dat ouders meestal geen vertrouwen meer hebben in elkaar, in de Rechtspraak en in de hulpverlening. Een ander probleem is dat de ouder die baat heeft bij het behouden van de status-quo vaak niet bereidwillig is. Ook wordt genoemd dat de zitting voor ouders een overweldigende gebeurtenis is waardoor ze veel van wat er gezegd is weer vergeten en dat er op zitting veel gedaan kan worden aan de motivatie door goede vragen te stellen, bijvoorbeeld: • Wat hebt u allemaal al gedaan? • Wat hebt u al geprobeerd? • Wat bent u bereid om te doen? Een goede inschatting door de raadsheren van de bereidwilligheid van ouders om te gaan samenwerken, voorkomt problemen tijdens het ouderschapsonderzoek en is goedkoper en efficiënter, aldus de deskundigen.
5.4 De visie op de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek 5.4.1 Hoe vaak bereiken ouders overeen stemming en in welke mate zien de deskundigen gedurende het ouder schapsonderzoek een verbetering in de communicatie tussen de ouders? Het percentage ouders dat (gedeeltelijke) overeenstemming heeft bereikt in de ouderschapsonderzoeken die door de ondervraagde deskundigen zijn uitgevoerd is gemiddeld 55%, maar hierbij moet worden
67
opgemerkt dat het hier gaat om een zeer kleine steekproef en dat dit percentage sterk varieerde.18 Dit gemiddelde percentage ligt iets hoger dan de 52% (gedeeltelijke) overeenstemming die in het dossieronderzoek wordt gerapporteerd (zie hoofdstuk 3). Tegelijkertijd stellen alle deskundigen dat de communicatie tussen de ouders meestal wel wat op gang wordt gebracht, ook wanneer zij geen overeenstemming bereiken. Twee deskundigen melden dat het verbeteren van de communicatie niet altijd haalbaar is, omdat ouders altijd al slecht hebben gecommuniceerd of omdat er te veel gebeurd is tussen de ouders. Er kan in dergelijke gevallen beter gestreefd worden naar parallel in plaats van samenwerkend ouderschap. Ook wordt gemeld dat ouders het vaak wel op grote lijnen eens worden, maar dat dit niet altijd leidt tot een getekend ouderschapsplan. In die gevallen moet de rechter alsnog beslissen. Eén deskundige ziet in evaluatiegesprekken (na een halfjaar) vaak dat ouders weliswaar strubbelingen hebben, maar dat zij hebben geleerd dat het kan en er weer op vertrouwen dat er mensen zijn die hen kunnen helpen. 5.4.2 Wat zijn de belangrijkste redenen dat een ouderschapsonderzoek slaagt? Door alle deskundigen worden drie belangrijke redenen genoemd. Ten eerste, omdat het ouderschapsonderzoek opgelegd is en ouders weten dat er gerapporteerd gaat worden, worden zij gemotiveerd om er samen uit te komen. De deskun-
digen kunnen daardoor ook meer bindende afspraken maken. Het feit dat het ouderschapsonderzoek wordt opgelegd door een hoge instantie, zoals het hof, geeft de deskundigen bij voorbaat al aanzien en autoriteit waardoor zij meer kunnen bereiken. Dit biedt ouders bovendien veiligheid en vertrouwen, wat essentieel is voor hun motivatie. Ten tweede zijn de deskundigen sturender en directiever vergeleken met bijvoorbeeld mediation, waarin zij meer faciliterend te werk gaan. Dit is nodig in deze zware zaken en biedt de ouders structuur en veiligheid. Ten derde is er meer tijd dan bijvoorbeeld bij mediation naast rechtspraak, waardoor de deskundigen meer mogelijkheden hebben om te kijken of er sprake is van een groeiproces en of ze dit proces kunnen bijsturen. Deze ouders hebben veel en langdurig begeleiding nodig. Ook wordt nog genoemd dat het feit dat ouders, vaak voor het eerst, echt gehoord worden door de andere ouder en door de deskundige een krachtig positief effect heeft. 5.4.3 Wat zijn de belangrijkste redenen dat een ouderschapsonderzoek niet slaagt? Drie deskundigen noemen andere rechtszaken tussen de ouders die parallel aan het ouderschapsonderzoek lopen en die niet in de beschikking zijn opgenomen, zoals een zaak over alimentatie, als belangrijke barrière voor het slagen van een ouderschapsonderzoek. De deskundige kan tijdens het ouderschapsonderzoek deze andere zaak niet behandelen,
18. De gerapporteerde percentages waren: 21%, 45%, 50%, 67%, 70% en 78% (één deskundige heeft geen antwoord gegeven op deze vraag).
68
De aanpak en visie van de deskundigen
terwijl door het verloop ervan het conflict vaak wel weer gaat escaleren. Eén deskundige is van mening dat andere rechtszaken eerst zouden moeten worden afgehandeld voordat men iets met het ouderschapsonderzoek kan bereiken. Een andere deskundige suggereert in deze gevallen collaborative divorce19 als alternatief voor een ouderschapsonderzoek, omdat alle kwesties dan kunnen worden meegenomen. Drie deskundigen noemen een gebrek aan onderhandelingsruimte als barrière, dat wil zeggen dat één of beide ouders volhardt in de strijd en niet bereid is om toe te geven of de strijd te staken. Hierbij spelen eergevoel en angst (om de zaak, het kind of de eigen identiteit te verliezen) een belangrijke rol. Twee deskundigen noemen als barrière dat derden in de omgeving van partijen (d.w.z. advocaten, vrienden of familie leden) negatief adviseren waardoor het conflict weer gaat escaleren. Een andere barrière die wordt genoemd is dat het ouderschaps onderzoek te laat wordt ingezet. 5.4.4 Wat is volgens de deskundigen de waarde van het ouderschapsonder zoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak of een raadsonderzoek? Over de waarde van het ouderschapsonderzoek als instrument zijn alle deskundigen (zeer) positief, zeker wanneer de raadsheren goed inschatten of de zaak zich leent voor een ouderschapsonderzoek en wanneer het onderzoek wordt uitgevoerd door deskundige men-
sen. De deskundigen zijn van mening dat er na een ouderschapsonderzoek in elk geval een betere beslissing genomen kan worden, omdat het de raadsheer meer informatie en inzicht geeft dan bijvoorbeeld mediation. Bovendien richt het ouderschapsonderzoek zich op de relatie tussen de ouders, waar vaak de oorzaak van de problemen ligt, terwijl dit in een raadsonderzoek niet het geval is. Eén deskundige noemt als voordeel van het ouderschapsonderzoek ten opzichte van een raadsonderzoek dat de deskundige echt met de ouders aan de slag gaat en zodoende ziet wat er in de relatie tussen de ouders speelt, terwijl een raadsonderzoek is gebaseerd op enkele gesprekken met de ouders afzonderlijk. Genoemd wordt dat het opleggen van het ouderschapsonderzoek ertoe leidt dat de eerste stap gezet kan worden, namelijk dat ouders weer samen aan tafel zitten om over hun ouderschap te praten. Dit heeft vaak al jaren niet plaatsgevonden. Het biedt ouders een laatste kans om er alsnog samen uit te komen in volledig geëscaleerde zaken. Zoals een deskundige treffend stelt zijn ouders in dergelijke geëscaleerde zaken niet bereid tot mediation omdat het vrijwillige karakter van mediation en het daarbij vereiste commitment in strijd zijn met hun diepgewortelde gevoel de andere ouder te gronde te willen richten. Het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek biedt een ouder de mogelijkheid om zonder gezichtsverlies, met behoud van eer, met de andere ouder in gesprek te gaan. Een andere deskundige noemt dat het kader
19. Zie http://www.collaborativedivorce.nl/.
69
van het ouderschapsonderzoek, en de duidelijke doelstelling (het ouderschap onderzoeken), ertoe leidt dat de deskundige heel gericht met de ouders aan de slag kan gaan. Ten slotte wordt door enkele deskundigen genoemd dat er een preventieve werking uitgaat van het ouderschapsonderzoek, omdat het kan voorkomen dat de strijd nog jaren voortduurt. Elke zaak die met behulp van een ouderschapsonderzoek tot een goed einde wordt gebracht levert de maatschappij veel op in materiële en in immateriële zin, aldus deze deskundigen. Het ouderschapsonderzoek wordt door een deskundige bestempeld als ‘een gelukkig huwelijk tussen rechtspraak en psychologie’. 5.4.5 Welke kanttekeningen plaatsen de deskundigen bij het ouderschaps onderzoek? Meerdere deskundigen ervaren het doen van ouderschapsonderzoeken als (zeer) zwaar, vooral wanneer er sprake is van persoonlijkheidsstoornissen of psychopathologie. Wat de deskundigen desondanks motiveert om ouderschapsonderzoeken te doen, is de uitdaging om ouders in beweging te krijgen in het belang van hun kinderen en om de situatie voor het kind te verbeteren. Ook voor ouders is het emotioneel zwaar, tijdrovend en intensief.
Het ouderschapsonderzoek wordt door vier deskundigen als klachtgevoelig bestempeld. Klachten ontstaan vaak vanwege: • de rapportage; • de escalatiegraad van de conflicten; • het zwaarwegende belang van de kwestie (ouderschap). Partijen zijn meestal heel erg boos en voelen zich snel tekortgedaan, niet gehoord of hebben een patroon van anderen de schuld geven. Daarnaast vinden sommige psychologen dat hun beroepscode (bijvoorbeeld die van het NIP) ontoereikend is voor ouderschaps onderzoekers. Voorbeelden waar het handelen van de deskundige in strijd kan zijn met de beroepscode zijn de geheimhouding, het blokkeringsrecht,20 en de ouderlijke toestemming voor gesprekken met het kind.21 Twee deskundigen vinden de beroepscode van het NIP echter voldoende op dit soort zaken afgestemd, mits deskundigen er goed in onderlegd zijn. Eén deskundige stelt dat deskundigen alleen een beschrijving moeten geven van wat zij zien zonder een oordeel te geven en dat klachten ontstaan wanneer deskundigen die grens overschrijden. Volgens andere deskundigen kunnen klachten voorkomen worden door: • zeer open naar ouders te communiceren over het proces; • een goede verslaglegging; • het werken met minicontracten;
20. Het blokkeringsrecht geeft de persoon op wie het rapport betrekking heeft, het recht te beslissen of hij als eerste kennis wil nemen van de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek zoals vastgelegd in het rapport (inzage). Hij of zij heeft ook het recht om op basis van die inzage te verhinderen dat het rapport ter kennis van anderen wordt gebracht (blokkering). Bij een ouderschapsonderzoek geldt dit recht niet omdat er geen individueel, diagnostisch onderzoek wordt verricht. 21. De deskundige is gerechtigd om het kind te spreken, maar volgens de wet en de beroepscode is hiervoor toestemming van de ouders vereist (bij minderjarige kinderen).
70
De aanpak en visie van de deskundigen
• zelf ontvankelijk te zijn voor kritiek van de ouders. Een andere kanttekening die genoemd wordt, is de lage beloning, waardoor het ouderschapsonderzoek een grote druk legt op de eigen praktijk. Bovendien wordt door twee deskundigen genoemd dat er sprake is van weinig eenduidigheid en dat het erg van de deskundige afhangt hoe het ouderschaps onderzoek wordt uitgevoerd, hoewel dit niet noodzakelijkerwijs als nadeel gezien wordt. Ten slotte komt tweemaal ter sprake dat sommige ouders verdere begeleiding behoeven na het ouderschapsonderzoek (nazorg).
5.5 Regievoering en rapportage 5.5.1 Hoe is de regievoering over het ouderschapsonderzoek en hoe verloopt de communicatie met het hof? Er is slechts incidenteel contact met het hof en dit verloopt meestal constructief. Er zijn vrijwel geen regiezittingen en die zijn ook niet nodig volgens de meeste deskundigen, omdat zij zelf contact met het hof kunnen opnemen wanneer zij dit nodig achten (zie ook de vraag van de raadsheren hierover in hoofdstuk 4). Te veel contact met het hof acht men niet wenselijk in verband met de onafhankelijkheid van de raadsheer. Wel zouden alle deskundigen graag standaard de eindbeschikking willen ontvangen, wat nu slechts incidenteel gebeurt. Dit is niet alleen wenselijk voor
het afsluiten van het dossier, maar kan bovendien bruikbare informatie geven over hoe het hof het deskundigenbericht beleefd en gebruikt heeft, waarop deskundigen hun aanpak en rapportage kunnen bijstellen. 5.5.2 Hoe rapporteren deskundigen aan het hof? Zijn zij goed in staat om de door het hof gestelde (standaard)vragen te beantwoorden in het deskundigen bericht? De meeste deskundigen stellen dat zij in hun rapportage slechts beschrijven wat zij zien zonder een oordeel te geven. Zij zijn gericht op enerzijds het beantwoorden van de vragen en anderzijds het geven van een voor de ouders herkenbaar en evenwichtig beeld van de situatie. Meestal gebeurt dit kort en zakelijk, neutraal en op feiten gebaseerd, maar ook wordt genoemd dat het taalgebruik in de rapportage wordt aangepast aan de ouders omdat het essentieel is dat zij zich erin kunnen vinden. Alle deskundigen geven, zoals voorgeschreven, de ouders inzage in de rapportage en voegen de reactie van de ouders op de rapportage bij het deskundigenbericht. Er bestaat onder meerdere deskundigen een grote behoefte aan feedback over de kwaliteit van de rapportage. Daarover is op dit moment geen uitwisseling tussen de deskundigen en het hof. Dit ervaren zij als een gemiste kans om hun rapportage te kunnen verbeteren en aan te passen aan de verwachtingen van het hof.
71
Meerdere deskundigen zijn van mening dat de (standaard)vragen vaak ontoereikend zijn en dat per zaak zou moeten worden vastgesteld welke vragen er beantwoord moeten worden. Hoewel wordt onderkend dat dergelijk maatwerk veel inzicht van de raadsheren op het dossier vergt, zou volgens de deskundigen meer focus op waar het echt om gaat in elke afzonderlijke zaak de effectiviteit verhogen. Bijvoorbeeld: de vraag ‘Hoe is de relatie van X met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel’ kan niet beantwoord worden als een ouder het kind nog nooit heeft gezien of al jaren geen omgang met het kind heeft. Een suggestie die wordt gedaan is om een aparte versie van de vragenlijst te maken voor zaken waarin een ouder geen of nauwelijks contact heeft gehad met het kind. Een voorbeeld van een alternatieve vraag zou zijn: ‘Zijn er mogelijkheden of is de ouder in staat een relatie op te bouwen met kind?’ Sommige gesloten vragen (zoals de vragen over hoofdverblijf en gezag) eisen een uitspraak van de deskundige. Deze vragen zouden volgens twee deskundigen veranderd moeten worden in open vragen, omdat het nemen van een beslissing door de deskundige niet geëigend is. Een andere deskundige is juist van mening dat deskundigen een dergelijke vraag niet zelf hoeven te beantwoorden, maar dat zij slechts de inhoud hoeven te geven opdat de rechter de vraag kan beantwoorden. Het is in de optiek van deze deskundige de taak van de deskundigen om te bepalen waar de grens ligt van hun deskundigheid en om contact op te
72
nemen met het hof indien het nodig is om de vragen te veranderen.
5.6 Conclusie De geïnterviewde deskundigen zijn zeer positief over het ouderschapsonderzoek als ultieme mogelijkheid voor ouders om er alsnog samen uit te komen en gezamenlijk het ouderschap te voeren. Ook wanneer er geen overeenstemming bereikt wordt, leidt het ouderschapsonderzoek volgens de deskundigen tot een betere beslissing en komt in de meeste gevallen de communicatie tussen de ouders weer iets op gang. Dit sluit aan bij zowel het formele doel als het informele doel van het ouderschapsonderzoek zoals dit door de deskundigen is geformuleerd (zie paragraaf 5.2). Uit de interviews blijkt dat de aanpak van de deskundigen sterk varieert en wordt aangepast aan wat nodig is in elke afzonderlijke zaak. Het ouderschapsonderzoek is maatwerk, maar de diversiteit in aanpak vraagt wel om enige structurering, bijvoorbeeld het ontwikkelen van best practices. De deskundigen achten zichzelf voldoende toegerust voor deze zware zaken in termen van ervaring en vaardigheden, hoewel training en intervisie noodzakelijk blijft. Duobenoemingen hebben bij meerdere, maar niet alle, deskundigen de voorkeur, hoewel er ook (met name financiële) nadelen aan verbonden zijn. De belangrijkste redenen voor het slagen van een ouderschapsonderzoek zijn volgens de deskundigen:
De aanpak en visie van de deskundigen
• het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek; • het feit dat deskundigen directiever (kunnen) zijn; • het feit dat er meer tijd is voor het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak. Barrières voor het slagen van het ouderschaps onderzoek zijn: • parallel lopende rechtszaken (beschermingsmaatregelen); • een gebrek aan onderhandelingsruimte bij één of beide ouders; • derden die negatief adviseren. De raadsheer of rechter speelt een zeer belangrijke rol in het maken van een juiste inschatting of een ouderschapsonderzoek kans van slagen heeft. Enige mate van vertrouwen lijkt daarbij een sleutelrol te spelen.
wanneer er meer eenduidigheid komt in de methodiek van deskundigen en in de informatie die ouders krijgen over het ouderschapsonderzoek door de hoven en rechtbanken. Ook zou meer uitwisseling moeten plaatsvinden tussen de deskundigen en het hof over wat wel en niet werkt en wat de verwachtingen zijn, bijvoorbeeld voor wat betreft de rapportage. De deskundigen zouden graag standaard de eindbeschikking ontvangen. Daarnaast zou volgens de deskundigen meer maatwerk in de door het hof gestelde vragen de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek verhogen. Ten slotte stellen meerdere deskundigen dat deze ouders gebaat zouden zijn bij langduriger begeleiding in de vorm van een nazorgtraject.
Een punt van zorg is de door meerdere deskundigen geuite klachtgevoeligheid van het ouderschapsonderzoek. Een suggestie die door meerdere deskundigen wordt gedaan, is het ontwikkelen van een eigen beroepscode voor forensisch mediators. Een andere suggestie is dat er meer (georganiseerde) intervisie, afstemming en uitwisseling plaatsvindt onder deskundigen en dat er wordt gewerkt aan deskundigheids- en kwaliteitsbevordering. Daarnaast legt het ouderschapsonderzoek een grote psychische en financiële druk op de deskundigen. Het ouderschapsonderzoek als instrument zou volgens de deskundigen aan waarde winnen
73
Empirisch onderzoek onder ouders
6.1 Doelstelling en verwachtingen In de periode september 2010 tot april 2013 is een empirisch onderzoek uitgevoerd onder gescheiden ouders die verwikkeld waren in een geëscaleerde juridische strijd rondom het ouderschap. Het doel van dit onderzoek was te onderzoeken wat de effecten zijn van het ouderschapsonderzoek op de bereikte eind situatie voor ouders en de uitwerking daarvan vergeleken met vergelijkbare zaken waarin geen ouderschapsonderzoek heeft plaatsgevonden. Meer specifiek beoogde het onderzoek de volgende onderzoeksvragen (zie hoofdstuk 2) te beantwoorden: 1. Heeft het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures (zoals een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, mediation of een eindbeslissing), een grotere afname in ouderlijke conflicten en een sterkere verbetering in de relatie tussen de ouders tot gevolg? 2. Is er sprake van een grotere mate van overeenstemming met betrekking tot het
74
6
geschil dat aan de rechter is voorgelegd na het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures en welke factoren bevorderen of hinderen het bereiken van overeenstemming? Indien het ouderschapsonderzoek zoals beoogd door de raadsheren en de facto uit gevoerd door de deskundigen effect heeft, werd verwacht dat ouders minder conflicten en een verbeterde onderlinge relatie rapporteren na het ouderschapsonderzoek, vergeleken met de periode voor het ouderschaps onderzoek en vergeleken met een vergelijkbare groep ouders die de gebrui kelijke procedure volgen. Bovendien werd verwacht dat er sprake is van een grotere mate van overeenstemming na het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met gebruikelijke procedures. Dit zou moeten samenhangen met een verbetering in het welzijn van zowel ouder als kind. Ten slotte is exploratief onderzocht welke factoren het bereiken van overeenstemming bevorderen of hinderen en hoe ouders de verschillende procedures hebben ervaren in termen van
Empirisch onderzoek onder ouders
rechtvaardigheid van en tevredenheid met de gerechtelijke procedure en met de uitkomst. Om de verwachtingen te toetsen, is een empirisch onderzoek uitgevoerd. Door middel van een gerandomiseerd voor-/nameting design zijn zaken willekeurig toegewezen aan ofwel een ouderschapsonderzoek (hierna ouderschapsgroep) ofwel een gebruikelijke procedure zoals mediation naast rechtspraak, een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of een eindbeslissing (hierna controlegroep). Na toewijzing aan de groepen zijn schriftelijke vragenlijsten afgenomen onder de ouders voorafgaand aan het ouderschapsonderzoek of de gebruikelijke procedure en na het ontvangen van de eindbeschikking. Het voordeel van deze onderzoeksopzet is dat vanwege de randomisatie verschillen tussen de groepen kunnen worden toegeschreven aan het verschil in procedure en niet aan verschillen tussen de groepen die op voorhand aanwezig waren. Uiteraard konden veel van de overige omstandigheden van de ouders niet onder controle gehouden worden. Daarom kan niet worden uitgesloten dat andere factoren (zoals persoonlijke omstandigheden) zowel de relatie tussen de ouders als het invullen van de vragenlijsten beïnvloed hebben. Echter, de random toewijzing verkleint de kans dat deze invloeden structureel verschillend waren voor de beide groepen.
6.2 Methode van onderzoek 6.2.1 Toewijzingsprocedure en informatie verzameling Bij de start van het onderzoek werd in overleg tussen de Raad voor de Rechtspraak als opdrachtgever en de hoven de volgende toewijzingsprocedure vastgesteld. De ouders werden ter zitting geïnformeerd over het empirisch onderzoek. Ze kregen te horen dat at random na afloop van de zitting zou worden bepaald, buiten medeweten van de raadsheren, of in de onderhavige situatie een ouderschapsonderzoek of een gebruikelijke procedure zou volgen. Voor beide situaties werd de ouders hun medewerking aan het universitaire onderzoek gevraagd. Ter zitting kregen de ouders individueel een formulier uitgereikt waarin zij hun adresgegevens vermeldden en dit formulier werd aan de griffier of aan de bode gegeven. Vervolgens nam de griffier van de zitting contact op met de gerechtssecretaris van het Hof Den Haag om te horen aan welke groep de ouders waren toegewezen. Ouders werden door de betreffende gerechtssecretaris van het Hof Den Haag om en om toegewezen aan de ouderschapsgroep en aan de controlegroep. Bij toewijzing aan de ouderschapsgroep werd een tussenbeschikking gegeven waarin een ouderschapsonderzoek werd bepaald. Bij toewijzing aan de controlegroep werd of een eindbeschikking gegeven of een tussenbeschikking met een andere wijze van afdoening (mediation naast rechtspraak, onderzoek van
75
de Raad voor de Kinderbescherming, etc.). Vervolgens werd het aanmeldingsformulier met daarop de toewijzing en de tussenbeschikking (of eindbeschikking) aan de onderzoeker gestuurd. Opgemerkt moet worden dat in de praktijk deze procedure door het Hof Den Haag voor alle in aanmerking komende zaken gevolgd is. De andere hoven hebben deze procedure vaak niet gevolgd omdat zij het gelasten van een ouderschapsonderzoek niet wilden laten afhangen van random toewijzing. Dit betekende in de praktijk dat de andere hoven beduidend minder zaken hebben aangemeld voor random toewijzing, en dus voor het wetenschappelijke onderzoek, waardoor het aantal respondenten kleiner is dan beoogd (zie ook tabel 6.1). Echter, alle zaken die in het onderzoek zijn opgenomen, zijn random toegewezen aan de groepen. Afname eerste vragenlijst. Na aanmelding van een zaak bij de onderzoeker, kregen ouders een brief toegestuurd waarin verdere uitleg werd gegeven over het universitaire onderzoek en waarin telefonisch contact werd aangekondigd. Kort daarna werden de ouders gebeld en werd gevraagd of zij bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek. Indien zij hiertoe bereid waren, werd de eerste vragenlijst per post toegestuurd, voorzien van een respondentnummer en een gefrankeerde retourenvelop. Bij non-respons werden ouders na 2 weken gebeld met het verzoek om de vragenlijst alsnog in te vullen. Indien nodig
76
werd deze procedure herhaald. Ouders die nog niet hadden gereageerd nadat een aantal malen was gerappelleerd, werden niet meer benaderd voor het onderzoek. Afname tweede vragenlijst. Nadat er een eindbeschikking was in de voor het onderzoek aangemelde zaken, bracht de gerechtelijk secretaris van elk hof de onderzoeker hiervan op de hoogte. De onderzoeker stuurde daarop de tweede vragenlijst aan de ouders die ook de eerste vragenlijst ingevuld hadden geretourneerd. Ook de tweede vragenlijst werd per reguliere post toegestuurd, voorzien van het respondentnummer en een gefrankeerde retourenvelop. Bij non-respons werden ouders na 2 weken gebeld met het verzoek om de vragenlijst alsnog in te vullen. Indien nodig werd deze procedure herhaald. Ouders die nog niet hadden gereageerd nadat een aantal malen was gerappelleerd, werden niet meer benaderd voor het onderzoek. Ouders die beide vragenlijsten ingevuld hadden geretourneerd, ontvingen een cadeaubon ter waarde van 10 euro als dank voor hun deelname. 6.2.2 Steekproef In totaal werden tussen 1 september 2010 en 31 december 2011 90 zaken aangemeld voor het empirisch onderzoek. De meeste aangemelde zaken kwamen van het Hof Den Haag (zie tabel 6.1). Dit heeft twee redenen. Ten eerste zijn over de gehele periode van de pilot veel meer ouderschapsonderzoeken gelast door het Hof Den Haag. Daarnaast leidde,
Empirisch onderzoek onder ouders
zoals vermeld, de niet door alle hoven gewaardeerde toewijzingsprocedure bij de start van het wetenschappelijke onderzoek tot minder aanmeldingen dan voorzien. Zo werden in de periode voor het wetenschappelijk onderzoek (van 1 oktober 2008 tot 1 september 2010) in totaal 200 ouderschapsonderzoeken gelast, waarvan 49% in het Hof Den Haag, 16% in het Hof Arnhem, 8% in het Hof Leeuwarden, 14% in het Hof Den Bosch en 13% in het Hof Amsterdam. Eén zaak in de ouderschapsgroep viel af omdat er drie partijen bij betrokken waren (onder anderen een grootouder). Van de in totaal 178 potentiële deelnemers werd de eerste vragenlijst door 109 ouders ingevuld (70 ouders in de ouderschapsgroep en 39 ouders in de controlegroep). De uitval was iets groter bij de controlegroep dan bij de ouderschapsgroep. De tweede vragenlijst is door in totaal 63 ou-
ders ingevuld (39 ouders in de ouderschapsgroep en 24 ouders in de controlegroep) met een iets grotere uitval in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep. In 16 zaken vulden beide ouders van een ouderpaar beide vragenlijsten in (10 ouderparen in de ouderschapsgroep en 6 ouderparen in de controlegroep), terwijl in de overige 31 gevallen er slechts één ouder van een ouderpaar de vragenlijsten invulde. Gezien het lage aantal ouderparen in de uiteindelijke steekproef zijn de data op individueel niveau (en dus niet op ouderpaarniveau) geanalyseerd. Gemiddeld zaten er tussen het invullen van de beide vragenlijsten 13.5 maanden in de ouderschapsgroep (SD = 5.21) en 8.3 maanden in de controlegroep (SD = 4.61). Dit verschil is significant, t(60) = 3.96, p < .001. Dit betekent dat de procedure in de ouderschapsgroep gemiddeld langer duurde dan in de controlegroep.
Tabel 6.1. Het aantal aangemelde zaken per hof en aantal deelnemers per meting
Hof
Ouderschapsgroep
Controlegroep
Totaal
Den Haag
39
26
65 (72%)
Arnhem
6
3
9 (10%)
Leeuwarden
3
5
8 (9%)
Den Bosch
3
2
5 (6%)
Amsterdam
3
0
3 (3%)
Totaal aantal aangemelde zaken (aantal personen):
54 (108 personen)
36 (72 personen)
90 (100%) (180 personen)
Aantal deelnemers voormeting (responspercentage t.o.v. aan gemelde zaken)
70 (65%)
39 (54%)
109 (61%)
Aantal deelnemers nameting 39 (56%) (responspercentage t.o.v. voormeting)
24 (62%)
63 (58%)
77
De uiteindelijke groep van ouders die beide metingen hadden ingevuld, bestond uit 31 vrouwen en 32 mannen met een gemiddelde leeftijd van 38.7 jaar (SD = 6.9). Van de respondenten was 84% in Nederland geboren en had 82% betaald werk (gemiddeld 34,1 uur per week). De respondenten met betaald werk hadden gemiddeld een netto inkomen van € 1556 per maand (SD = € 824). Elf respondenten ontvingen een uitkering van gemiddeld € 1034 per maand. Van de respondenten had 63,5% 1 kind met de ex-partner, 27% had 2 kinderen en 9,5% had 3 kinderen met de ex-partner. De leeftijd van de kinderen varieerde tussen de 3 en 18 jaar. Van de respondenten had 57% een nieuwe partner (34% van alle ouders woonde samen met deze nieuwe partner). Van de respondenten was 21% lager opgeleid (lager onderwijs of lager beroepsonderwijs), 35% was middelbaar opgeleid (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs) en 44% was hoger opgeleid (hoger algemeen voortgezet onderwijs, hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs). Vergeleken met het opleidings niveau van de landelijke beroepsbevolking tussen 35 en 45 jaar (24% lager opgeleid, 46% middelbaar opgeleid, 29% hoger opgeleid en 1% onbekend; bron: CBS Statline 2007), bestond de onderzoeksgroep uit relatief veel hoger opgeleiden. Dit kan enerzijds betekenen dat vechtscheidingen vaker voorkomen onder hoger opgeleiden of dat hoger opgeleiden vaker in hoger beroep gaan. Dit zou
78
bijvoorbeeld veroorzaakt kunnen worden doordat zij over middelen beschikken (zoals een hoger inkomen, contacten, etc.) waardoor het voeren van rechtszaken gemakkelijker is. Anderzijds kan dit verschil duiden op een grotere bereidheid onder hoger opgeleiden om deel te nemen aan empirisch onderzoek. Hoewel dit laatste een bekend fenomeen is in sociaalwetenschappelijk onderzoek, zou het percentage lager opgeleiden dan ook beduidend lager moeten zijn dan het landelijk percentage, maar dat is niet het geval. 6.2.3 Vragenlijsten Ouders zijn op beide metingen ondervraagd over: • de contactfrequentie met de ex-partner; • de kwaliteit van de relatie met de ex- partner; • conflicten met de ex-partner; • het eigen conflictgedrag en de conflict uitkomsten; • gevoelens van rancune en vergeving richting de ex-partner; • vertrouwen en commitment aan de relatie met de ex-partner; • het contact met het kind/de kinderen (frequentie, relatiekwaliteit, ouderschapsgedrag); • het welzijn van het kind/de kinderen (algeheel welzijn, gedragsproblemen); • het eigen welzijn (depressie, psychisch en fysiek welzijn).
Empirisch onderzoek onder ouders
Daarnaast zijn bij de voormeting vragen gesteld over personalia (opleiding, werk, en kinderen), over de scheiding (wanneer, aanleiding), en over hoe gezag, contact en alimentatie geregeld waren. Bij de nameting zijn aanvullende vragen gesteld over: • de mate van bereikte overeenstemming; • de ervaren rechtvaardigheid van de gerechtelijke procedure en van de uitkomst; • de tevredenheid met de procedure en met de uitkomst (zie Kluwer et al., 2009); • de gesprekken met de derde partij (deskundige, mediator, raadsonderzoeker), indien deze hadden plaatsgevonden. In bijlage 6 zijn de gebruikte vragen en de schalen en hun interne consistentie (betrouwbaarheden) beschreven. Het meten van conflictgedrag (forceren, vermijden, toegeven, compromis zoeken, constructief) en conflictuitkomsten (escalatie, impasse, win-win, win-verlies) bleek achteraf problematisch, omdat er sprake was van erg veel missende waarden.22 De reden is vermoedelijk dat de meerderheid van de respondenten geen enkel face-to-facecontact (68%) of telefonisch contact (63%) had met de ex-partner. Van de respondenten had 80% (sporadisch) schriftelijk contact met de ex-partner. De vragen over conflictgedrag en -uitkomsten veronderstellen dat er sprake is van enig face-to-facecontact of telefonisch (verbaal) contact en werden daardoor (te) vaak niet ingevuld. De variabelen conflictgedrag en -uitkomsten zijn daarom niet meegenomen in de analyses.
6.2.4 Voorbereidende analyses Verschillen tussen groepen op de voormeting. Allereerst is gekeken of de beide groepen bij de voormeting statistisch verschilden op de psychologische variabelen (met t-toetsen). Dit geeft weer in hoeverre de groepen bij de uitgangssituatie inderdaad vergelijkbaar waren zoals verwacht mag worden bij random toewijzing. Er werden geen significante verschillen tussen de groepen gevonden. Dit duidt erop dat er geen sprake is geweest van een selectie-effect bij het toewijzen aan de groepen en dat eventuele verschillen tussen de groepen op het moment van de nameting niet kunnen worden toegeschreven aan verschillen die al bij de voormeting bestonden. Uitvalanalyse. Vervolgens is een vergelijking gemaakt tussen de groep die na de voormeting is uitgevallen en de groep die aan beide metingen heeft deelgenomen op de variabelen die bij de voormeting gemeten zijn (met t-toetsen). Op deze manier kon worden vastgesteld of de groep die heeft deelgenomen aan beide metingen op enige wijze selectief is. De groepen verschilden niet significant van elkaar met uitzondering van twee variabelen: de groep die na de voormeting uitviel, scoorde hoger op gevoelens van afstandelijkheid richting de ex-partner dan de groep die aan beide metingen deelnam (M = 3.93 versus M = 3.45), t(101) = 2.29, p < .05. De groep die na de voormeting uitviel, scoorde ook lager op gevoelens van welwillendheid richting de ex-partner dan de groep die aan
22. Wanneer er sprake was van een enkele missende waarde, werd de variabele samengesteld door het gemiddelde te berekenen van de overige ingevulde items van de betreffende schaal.
79
beide metingen deelnam (M = 2.65 versus M = 3.10), t(103) = 2.17, p < .05. Dit suggereert dat de groep die heeft deelgenomen aan beide metingen van het onderzoek op de voormeting minder negatief was richting de ex-partner dan de uitvallers en daarom wellicht ook meer bereid was om ook de tweede vragenlijst in te vullen.
6.3 Resultaten 6.3.1 Beschrijvende resultaten In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van een aantal relevante kenmerken, namelijk: • de echtscheiding; • het gezag, de contactregelingen en de alimentatieregeling (gemeten op de voormeting); • de gerechtelijke procedure (gemeten op de nameting). De echtscheiding. Respondenten waren gemiddeld 6 jaar getrouwd geweest (SD = 4.1)
en de scheiding vond gemiddeld 2,5 jaar geleden ten opzichte van de voormeting plaats (SD = 1.3). De scheiding was meestal het initiatief van de vrouw: van de vrouwen gaf 69% aan dat zij degene was die wilde scheiden, 17% gaf aan dat de ex-man degene was die wilde scheiden en 14% gaf aan dat het een gezamenlijke beslissing was. Van de mannen gaf 20% aan dat hij degene was die wilde scheiden, 50% gaf aan dat de ex-vrouw degene was die wilde scheiden en 30% gaf aan dat het een gezamenlijke beslissing was. De meerderheid van de ouders gaf aan dat ‘te veel conflicten’ en ‘te weinig of slechte communicatie” de belangrijkste redenen waren om te gaan scheiden (zie tabel 6.2). Of deze percentages hoger liggen dan gemiddeld in een landelijke steekproef van (echt)scheidingen is niet goed te beantwoorden. In de meest recente gegevens over redenen voor echtscheiding van het CBS (zie bijlage 7) zijn ‘te veel conflicten’ of ‘te weinig of slechte communicatie’ niet als reden opgenomen. De percentages voor redenen die wel vergelijkbaar waren, zoals ‘ontrouw’ en ‘botsende
Tabel 6.2. Belangrijkste redenen om te gaan scheiden (voormeting; N = 63)
Te veel conflicten (ruzies, onenigheid, irritaties)
62%
Te weinig of slechte communicatie
60%
Ontrouw
37%
Botsende persoonlijkheden
33%
We pasten niet meer bij elkaar
30%
Mishandeling
22%
Verslavingsproblematiek
14%
We waren in een sleur terechtgekomen
11%
Noot: ouders konden meerdere redenen aankruisen. De percentages in de twee groepen verschilden niet van elkaar.
80
Empirisch onderzoek onder ouders
persoonlijkheden’, komen wel redelijk overeen. In elk geval wordt uit tabel 6.2 duidelijk dat een meerderheid van de ouders in deze steekproef al voor de scheiding moeite had met communicatie en conflicthantering, wat een verklaring kan zijn voor het ontstaan van de geëscaleerde situatie. Het gezag, de contactregeling en de alimentatieregeling. Van de respondenten hadden de meeste ouders bij de voormeting gezamenlijk ouderlijk gezag (zie tabel 6.3). Ook hadden de meeste respondenten een officiële contactregeling. Van deze respondenten zei 51% dat zij en hun ex-partner zich beiden aan de contactregeling hielden, 42% zei dat de ex-partner zich niet aan de contactregeling hield, 4% zei dat zij zich beiden niet aan de contactregeling hielden en 4% zei dat het kind zich niet aan de contactregeling hield. Geen enkele respondent gaf aan dat hij/zij zich zelf niet aan de contactregeling hield. De meeste respondenten hadden een voorlopige of definitieve alimentatieregeling. Van deze respondenten zei 65% dat zij en hun ex-partner zich beiden aan de alimentatieregeling
hielden, 33% zei dat de ex-partner zich niet aan de alimentatieregeling hield en 2% zei dat zij zich beiden niet aan de alimentatieregeling hielden. Geen enkele respondent gaf aan dat hij/zij zich, als enige partij, niet aan de alimentatieregeling hield. De gerechtelijke procedure. Van de respondenten had 52% het hoger beroep ingesteld en was 48% verweerder. De procedure ging in 71% van de gevallen over de contactregeling, 6,5% ging over het hoofdverblijf van de kinderen, 13% ging over gezag en 9,5% over iets anders (bijvoorbeeld alimentatie of een verhuizing). In 35% van de gevallen werden er meerdere onderwerpen genoemd. In de controlegroep was de procedure als volgt: • in 10 gevallen ging het om mediation naast rechtspraak (42%); • in 7 gevallen volgde er direct een eindbeschikking (29%); • in 3 gevallen was er sprake van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (13%); • in 4 gevallen volgde een andere procedure (17%), zoals een onderzoek van het
Tabel 6.3. Gezag, contactregeling en alimentatieregeling (voormeting)
Gezag
Gezamenlijk ouderlijk gezag Eenouder/eenhoofdig gezag (zelf of ex-partner) Gezag (nog) niet geregeld
61% 29% 10%
Contactregeling
Co-ouderschap Voorlopige contactregeling Definitieve contactregeling Geen contactregeling
5% 27% 44% 24%
Afspraken over alimentatie
Definitieve alimentatieregeling Voorlopige alimentatieregeling Geen alimentatieregeling
59% 11% 30%
81
Nederlands Instituut voor de Forensische Psychiatrie en Psychologie, of probeerden ouders in onderling overleg overeenstemming te vinden. 6.3.2 Verschillen tussen voor- en nameting op de psychologische variabelen De verwachting was dat het ouderschaps onderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures, een afname in ouderlijke conflicten en een verbeterde relatie tussen de ouders tot gevolg zou hebben. Om deze ver wachting te toetsen zijn herhaalde-metingen variantieanalyses uitgevoerd op de psychologische variabelen die op beide tijdstippen gemeten waren. Deze analyse stelt vast of er sprake is van een statistisch verschil tussen de voor- en de nameting (hoofdeffect van tijdstip) en of deze effecten verschilden tussen de groepen (interactie-effect tussen groep en tijdstip). Als grens voor significantie is de gebruikelijke p-waarde van .05 aangehouden. In tabel 6.4 staan de gemiddelden van alle variabelen vermeld voor beide groepen en beide tijdstippen. Ook staat vermeld welke effecten statistisch significant waren. Uit tabel 6.4 blijkt dat er bij enkele variabelen een verandering in de loop der tijd optreedt (aangeduid met Hoofdeffect Tijdstip), maar dat deze verandering gelijk is voor beide groepen (er zijn geen significante interactie-effecten tussen groep en tijdstip gevonden). Bij beide groepen is er sprake van een afname in gerapporteerde conflictfrequentie en conflict
82
ernst. Ouders rapporteerden minder conflicten en minder ernstige conflicten op de nameting dan op de voormeting. Daarbij is sprake van een afname in conflicten over de opvoeding en over de contactregeling. Ten slotte is er bij beide groepen sprake van een verbetering in de relatie met de ex-partner, hoewel de relatie op de nameting nog steeds een zeer laag rapportcijfer krijgt (gemiddeld tussen de 2 en de 3 op een schaal van 1 t/m 10). Voor de overige variabelen (onder andere vergeving en rancune, vertrouwen, commitment en de welzijnsvariabelen) werden geen verschillen over tijd gevonden. Zichtbaar is dat in beide groepen de conflictfrequentie (met name over opvoeding en contactregeling) afneemt, de ernst van de conflicten afneemt en de relatiekwaliteit toeneemt. Deze veranderingen doen zich echter bij beide groepen in gelijke mate voor. De verwachting dat ouders minder conflicten en een verbeterde onderlinge relatie rapporteren na het ouderschapsonderzoek vergeleken met voor het ouderschapsonderzoek wordt dus bevestigd, maar de verwachting dat dit in sterkere mate het geval zou zijn in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep wordt niet bevestigd. Daarbij moet worden opgemerkt dat de correlatie tussen de voor- en nameting van dezelfde variabele (de zogenoemde test-hertestcorrelatie) voor de variabelen zeer hoog bleek te zijn (op een enkele uitzondering na allemaal boven de r = .60) wat wil zeggen dat de variabelen zeer stabiel (moeilijk te veranderen) zijn.
Empirisch onderzoek onder ouders
Tabel 6.4. Gemiddelde scores op de voor- en nameting op de psychologische variabelen (N = 63)
Ouderschapsgroep
Controlegroep
Voor meting
Nameting
Voor meting
Nameting
Significante effecten
Conflictfrequentie
3.49
2.60
3.50
2.77
Hoofdeffect Tijdstipa
Conflicternst
3.47
2.75
3.60
2.77
Hoofdeffect Tijdstipb
Conflict in bijzijn kinderen
1.71
1.49
1.71
1.29
--
Conflict: kind partij kiezen
1.35
1.59
1.43
1.62
--
Conflict: emotionele kwesties
1.90
1.66
1.85
1.65
--
Conflict: oudere kwesties
2.20
2.63
2.20
2.10
--
Conflict: praktische kwesties
2.06
1.81
1.90
1.70
--
Conflict: opvoeding
3.67
3.23
3.55
2.75
Hoofdeffect Tijdstipc
Conflict: contactregeling kind
3.59
2.63
3.15
2.50
Hoofdeffect Tijdstipd
Conflict: financiën
2.48
2.35
2.05
1.75
--
Conflict: info over kind
3.29
2.79
3.30
3.05
--
Conflict: overleg over kind
3.19
2.81
3.53
3.00
--
Conflict: nieuwe partner zelf
1.25
1.33
1.69
1.38
--
Conflict: nieuwe partner ex
1.37
1.56
1.39
1.33
--
Vergeving: rancune
2.04
2.22
2.41
2.6
--
Vergeving: afstandelijkheid
3.48
3.38
3.44
3.62
--
Vergeving: welwillendheid
3.06
3.04
3.16
3.01
--
Vertrouwen
1.51
1.51
1.38
1.39
--
Commitment
2.36
2.31
2.35
2.39
--
Depressie ouder
1.57
1.53
1.76
1.7
--
Relatiekwaliteit ex (1 t/m 10)
1.84
2.57
1.87
2.65
Hoofdeffect Tijdstipe
Ouderschapsgedrag
4.36
4.35
4.39
4.36
--
Gedragsproblemen kind
2.0
2.0
1.95
1.93
--
Relatiekwaliteit kind (1 t/m 10)
9.16
8.66
8.09
8.61
--
Welzijn kind (1 t/m 10)
6.99
6.84
7.09
7.39
--
Noot: alle variabelen zijn gemeten op een schaal van 1 t/m 5 tenzij anders vermeld. a F(1, 55) = 11.12, p = .002 b F(1, 54) = 15.51, p = .000 c F(1, 48) = 6.42, p = .015 d F(1, 50) = 10.93, p = .002 e F(1, 57) = 12.60, p = .001
83
6.3.3 Mate van overeenstemming en evaluatie van de procedure Om te toetsen of er sprake is van een grotere mate van overeenstemming na het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gebruikelijke procedures, is gekeken naar de bereikte mate van overeenstemming met betrekking tot het geschil dat aan de rechter was voorgelegd bij de nameting. Daarnaast is gekeken naar eventuele verschillen tussen de groepen in de ervaren rechtvaardigheid en tevredenheid voor wat betreft de gerechtelijke procedure en de uitkomst, en de evaluatie van de gesprekken met de derde partij (deskundige, mediator, raadsonderzoeker). Deze variabelen werden alleen op de nameting gemeten. Mate van overeenstemming. De gerapporteerde mate van overeenstemming (geen overeenstemming, gedeeltelijke overeenstemming of overeenstemming) in beide groepen is weergegeven in tabel 6.5. Het percentage dat geen overeenstemming bereikte, is significant lager in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep, terwijl het percentage dat gedeel-
telijke overeenstemming bereikte significant hoger is in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep. Het percentage dat volledige overeenstemming bereikte is weliswaar hoger in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep, maar dit verschil is niet significant. Het percentage van de ouderschapsgroep dat (gedeeltelijke) overeenstemming bereikte (namelijk 48,6%), was iets lager dan het gerapporteerde percentage in het dossieronderzoek (52%; zie hoofdstuk 3), de (ruwe) schatting van het percentage volledige overeenstemming door de raadsheren (50%; zie hoofdstuk 4) en het gemiddelde percentage dat door de deskundigen genoemd wordt (55%; zie hoofdstuk 5). In de controlegroep ligt het percentage dat een (gedeeltelijke) overeenstemming bereikte beduidend lager (14,3%). Geconcludeerd kan worden dat ouders in de ouderschapsgroep een grotere mate van overeenstemming bereikten dan ouders in de controlegroep. Dit bevestigt de vooraf geformuleerde verwachting. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alle ouders in de controlegroep in de gelegenheid werden gesteld om overeenstemming te
Tabel 6.5. Gerapporteerde mate van bereikte overeenstemming (nameting)
84
Uitkomst
Ouderschapsgroep Controlegroep N = 37 N = 21
Verschil
Geen overeenstemming
51,4%
86,7%
z = 3.21 p < .05
Gedeeltelijke overeenstemming
16,2%
0%
z = 2.67 p < .05
Volledige overeenstemming
32,4%
14,3%
z = 1.67 --
Empirisch onderzoek onder ouders Tabel 6.6. Gemiddelde score op de evaluatie van de gerechtelijke procedure in zijn geheel en de uitkomst (nameting)
Ouder schaps groep N = 37
Controle groep N = 21
Verschil
Is de gerechtelijke procedure volgens u eerlijk en rechtvaardig verlopen?
2.47
3.33
t(61) = 2.54 p = .014
Bent u tevreden over hoe de gerechtelijke procedure verlopen is?
2.14
3.25
t(61) = 3.44 p = .001
Vindt u de uitkomst eerlijk en rechtvaardig?
2.50
3.04
--
Bent u tevreden met de uitkomst?
2.65
3.00
--
In welke mate is de uitkomst gunstig voor u?
2.68
2.79
--
In welke mate is de uitkomst gunstig voor uw ex-partner?
3.51
3,21
--
In welke mate is de uitkomst gunstig voor uw kind(eren)?
2.96
2.88
--
*
1 = helemaal niet; 2 = nauwelijks; 3 = redelijk; 4 = behoorlijk; 5 = heel erg
Tabel 6. 7. Gemiddelde score op de evaluatie van de gesprekken met de derde partij (deskundige, mediator, raadsonderzoeker) bij de nameting
Ouder schaps groep N = 37
Controle groep N = 19
Verschil?
3.30
3.00
--
Bent u tevreden over de gesprekken met de derde partij? 3.03
2.74
--
Werd u door de derde partij met respect behandeld?
3.59
3.47
--
Vond u de opstelling van de derde partij neutraal en onpartijdig?
3.12
3.00
--
Voice**
3.48
3.23
--
Zijn er volgens u belangrijke feiten en meningen naar voren gekomen tijdens de gesprekken?
3.16
2.56
t(53) = 2.02 p = .05
In welke mate hebben de gesprekken in positieve zin bijgedragen aan de uitkomst van uw geschil?
2.33
1.50
t(49, 51) = 3.29 p = .002
In welke mate hebben de gesprekken in positieve zin bijgedragen aan een verbetering in het contact met uw ex-partner?
1.78
1.33
t(52, 98) = 2.20 p = .03
In welke mate hebben de gesprekken in positieve zin bijgedragen aan een verbetering in het contact met uw kind?
2.03
1.76
--
Zijn de gesprekken met de derde partij eerlijk en rechtvaardig verlopen?
alle vragen: 1 = helemaal niet; 2 = nauwelijks; 3 = redelijk; 4 = behoorlijk; 5 = heel erg Voice is een samengestelde schaal met vragen over de mate waarin de ouder tijdens de gesprekken met de derde partij zijn of haar mening kon geven, gevoelens kon uiten, zich betrokken voelde bij het zoeken naar een oplossing, enzovoort. *
**
85
bereiken, bijvoorbeeld wanneer er direct een eindbeschikking volgde. Daarom is apart gekeken naar de mate van overeenstemming bij de ouders die via mediation naast rechtspraak wel in de gelegenheid waren gesteld om overeenstemming te bereiken. Van deze tien ouders gaven acht ouders (80%) aan geen overeenstemming te hebben bereikt en twee ouders gaven aan overeenstemming te hebben bereikt. Hoewel de groep ouders die mediation gevolgd hadden te klein was om apart met de ouderschapsgroep te vergelijken, maakt dit wel duidelijk dat het percentage dat geen overeenstemming bereikte na mediation in lijn is met het percentage dat geen overeenstemming bereikte in de gehele controlegroep, wat significant hoger was dan in de ouderschapsgroep. Evaluatie van de gerechtelijke procedure en uitkomst. Onderzocht is ook of de groepen verschilden in de gerapporteerde tevredenheid met en ervaren rechtvaardigheid van de gerechtelijke procedure in zijn geheel op de nameting (met t-toetsen; zie tabel 6.6). Te zien is dat de gerapporteerde tevredenheid met en ervaren rechtvaardigheid van de gerechtelijke procedure in zijn geheel lager beoordeeld zijn in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep. Dit is opvallend omdat de mate van overeenstemming hoger was in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep. Mogelijk heeft dit te maken met het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek, maar hierover kan dit onderzoek geen uitsluitsel geven. Opgemerkt moet worden
86
dat niet kan worden uitgesloten dat respondenten niet alleen het hoger beroep, maar de gehele gerechtelijke procedure hebben beoordeeld bij deze vragen. Er zijn geen verschillen in de ervaren rechtvaardigheid van de uitkomst, de tevredenheid met de uitkomst en de mate waarin men de uitkomst gunstig vond voor de diverse partijen. Evaluatie van de gesprekken met de derde partij. In de ouderschapsgroep (M = 5.99, SD = 2.76) had men gemiddeld meer gesprekken met de derde partij (in dat geval de deskundige) dan in de controlegroep (in dat geval de mediator of raadsonderzoeker; N = 19) (M = 3.74, SD = 2.62), t(54) = 2.98, p < .01. Het gemiddeld aantal gesprekken in de ouderschapsgroep ligt ook hoger dan het gemiddeld aantal dat in het dossieronderzoek wordt gerapporteerd (M = 4.7; zie hoofdstuk 3). In de ouderschapsgroep rondde 75% van de respondenten het ouderschapsonderzoek volledig af en in de controlegroep rondde 50% de gebruikelijke procedure (raadsonderzoek of mediation) naar eigen zeggen volledig af. Onderzocht is of de groepen verschilden in de evaluatie van de gesprekken met de derde partij (deskundige, mediator, raadsonderzoeker), indien deze hadden plaatsgevonden (met t-toetsen; zie tabel 6.7). In vergelijking met de controlegroep gaven ouders in de ouderschapsgroep aan dat er meer belangrijke feiten en meningen naar voren waren gekomen tijdens de gesprekken. Ook gaven zij aan dat de gesprekken meer in positieve
Empirisch onderzoek onder ouders
zin hadden bijgedragen aan de uitkomst van het geschil en aan een verbetering in het contact met de ex-partner (hoewel deze positieve bijdrage gemiddeld als zeer klein wordt beoordeeld). De groepen verschilden niet in de ervaren rechtvaardigheid van en tevredenheid met de gesprekken met de derde partij. Hoewel de gerapporteerde tevredenheid met en ervaren rechtvaardigheid van de gerechtelijke procedure in zijn geheel lager beoordeeld werden in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep, gold dit dus niet voor de gesprekken met de derde partij. Ook was er geen verschil tussen de groepen in de mate waarin zij zich met respect behandeld voelden door de derde partij en de ervaren neutraliteit van de derde partij. Ouders in beide groepen hadden in gelijke mate het gevoel dat zij tijdens de gesprekken met de derde partij hun mening konden geven, gevoelens konden uiten en betrokken waren bij het zoeken naar een oplossing (aangeduid als Voice). De groepen verschilden ook niet in de mate waarin de gesprekken in positieve zin hadden bijgedragen aan een verbetering in het contact met het kind. 6.3.4 Samenhang met de mate van over eenstemming Aanvullend zijn analyses uitgevoerd om te onderzoeken of een grotere mate van overeenstemming in de ouderschapsgroep samenhangt met een betere relatie tussen de ouders en tussen ouder en kind en een verhoogd welzijn van zowel ouder als kind. Bo-
vendien is onderzocht welke variabelen op de voormeting samenhangen met de mate van overeenstemming op de nameting. Dit laatste geeft inzicht in welke variabelen bij aanvang van het ouderschapsonderzoek een gunstige uitkomst zouden kunnen bevorderen of juist tegengaan. Nameting. De groep die geen overeenstemming had bereikt, is vergeleken met de groep die (gedeeltelijke) overeenstemming had bereikt op de variabelen gemeten op de nameting (met t-toetsen). Deze analyses laten zien dat de ouderschapsgroep die overeenstemming had bereikt hoger scoorde op de kwaliteit van de relatie met de ex-partner, op commitment aan de relatie met de ex-partner en op de kwaliteit van de relatie met het kind en tevens lager scoorde op gevoelens van rancune richting de ex-partner, vergeleken met de ouderschapsgroep die geen overeenstemming had bereikt (zie tabel 6.8). Voormeting. De groep die geen overeenstemming had bereikt, is vergeleken met de groep die (gedeeltelijke) overeenstemming had bereikt op de variabelen gemeten op de voormeting (met t-toetsen). Deze analyses laten zien dat de ouderschapsgroep die overeenstemming had bereikt op de voormeting hoger scoorde op de kwaliteit van de relatie met de ex-partner, op vertrouwen en op commitment aan de relatie met de ex-partner, vergeleken met de ouderschapsgroep die geen overeenstemming had bereikt (zie tabel 6.9). Dit geeft belangrijke informatie over
87
wat het bereiken van overeenstemming kan bevorderen: hoe meer vertrouwen en commitment en hoe beter de relatiekwaliteit, hoe groter de kans dat het ouderschapsonderzoek slaagt.
6.4 Conclusie De verwachting dat ouders minder conflicten en een verbeterde onderlinge relatie rapporteren na het ouderschapsonderzoek vergeleken met de situatie daarvoor werd bevestigd.
Echter, de verwachting dat dit in sterkere mate het geval zou zijn dan na de gebruikelijke procedures werd niet bevestigd. In beide groepen was sprake van: • een afname in de conflictfrequentie (met name over opvoeding en contactregeling); • een afname in de ernst van de conflicten met de ex-partner; • een toename in de kwaliteit van de relatie met de ex-partner. Het onderzoek laat wat dit betreft dus geen voordeel zien van het ouderschapsonderzoek
Tabel 6.8. Gemiddelde score op de variabelen op de nameting, uitgesplitst naar de mate van overeenstem ming (ouderschapsgroep)
Variabele
Geen over eenstemming (N=19)
(Gedeeltelijke) Overeenstemming (N=18)
Verschil
Relatiekwaliteit ex-partner (1 t/m 10)
1.37
3.63
t(35) = 4.66 p = .000
Conflictfrequentie
2.65
2.63
--
Vergeving: rancune
2.61
1.82
t(35) = 2.18 p = .036
Vergeving: afstandelijkheid
3.71
3.05
--
Vergeving: welwillendheid
2.75
3.36
--
Vertrouwen
1.43
1.59
--
Commitment
1.86
2.78
t(35) = 3.44 p = .001
Depressie ouder
1.54
1.51
--
Ouderschapsgedrag
4.29
4.40
--
Gedragsproblemen kind
1.96
1.99
--
Relatiekwaliteit kind (1 t/m 10)
7.47
9.35
t(35) = 2.20 p = .035
Welzijn kind (1 t/m 10)
6.76
7.54
--
Noot: alle variabelen zijn gemeten op een schaal van 1 t/m 5 tenzij anders vermeld.
88
Empirisch onderzoek onder ouders
ten opzichte van gebruikelijke procedures. Dat ook de groep die de gebruikelijke procedures volgde, en waar in sommige gevallen alleen een eindbeslissing volgde, een afname in conflict en een verbetering in de relatie lieten zien, kan enerzijds verklaard worden doordat in alle gevallen de juridische procedure beëindigd is, ofwel door een eindbeslissing ofwel doordat ouders overeenstemming hebben bereikt. Anderzijds kan de rol van het verstrijken van tijd niet worden uitgesloten. Uit psychologisch onderzoek is bekend dat
mensen met het verstrijken van de tijd minder rancuneus worden, simpelweg omdat hevige emoties uitdoven (McCullough, Fincham & Tsang, 2003). De resultaten suggereren echter dat er (veel) meer voor nodig is dan mogelijk is in het ouderschapsonderzoek om de ernstige verstoorde relatie tussen de ouders structureel meer te verbeteren dan het geval is via de gebruikelijke procedures. Wel bleek dat meer ouders in de ouderschapsgroep erin slaagden om tot overeen-
Tabel 6.9. Gemiddelde score op de relatie- en welzijnsvariabelen op de voormeting, uitgesplitst naar de mate van overeenstemming op de nameting (ouderschapsgroep)
Variabele
Geen over eenstemming (N=19)
(Gedeeltelijke) Overeenstemming (N=18)
Verschil
Relatiekwaliteit ex-partner (1 t/m 10)
1.22
2.61
t(35) = 3.10 p = .004
Conflictfrequentie
3.44
3.37
--
Vergeving: rancune
2.17
1.86
--
Vergeving: afstandelijkheid
3.84
3.16
--
Vergeving: welwillendheid
2.81
3.29
--
Vertrouwen
1.26
1.71
t(35) = 2.38 p = .023
Commitment
2.02
2.73
t(35) = 2.86 p = .007
Depressie ouder
1.44
1.75
--
Ouderschapsgedrag
4.47
4.30
--
Gedragsproblemen kind
1.81
2.04
--
Relatiekwaliteit kind (1 t/m 10)
9.17
9.23
--
Welzijn kind (1 t/m 10)
6.83
7.02
--
Noot: alle variabelen zijn gemeten op een schaal van 1 t/m 5 tenzij anders vermeld.
89
stemming te komen dan ouders die de gebruikelijke procedure hadden gevolgd. Bijna de helft van de ouders bereikte (gedeeltelijke) overeenstemming na het ouder schapsonderzoek – vergelijkbaar met de gerapporteerde percentages in hoofdstuk 3 en 5 – tegenover slechts 14% van de ouders in de controlegroep. Dit bevestigde de vooraf geformuleerde verwachting en biedt ondersteuning voor de doelstelling van het ouderschapsonderzoek, namelijk ouders in een vechtscheiding een laatste kans bieden om er alsnog samen uit te komen. Eerder onderzoek wijst erop dat het bereiken van overeenstemming de kans op het naleven van afspraken en het afzien van nieuwe procedures verhoogt (zie hoofdstuk 2). Mogelijk zal een dergelijk effect zich ook voordoen bij ouders die in het kader van een ouderschapsonderzoek overeenstemming hebben bereikt. Ouders in de ouderschapsgroep beoordeelden de gerechtelijke procedure in zijn geheel als minder rechtvaardig en tevredenstellend dan ouders in de controlegroep. Mogelijk is dit veroorzaakt door het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek. Er kan niet worden uitgesloten dat ouders bij het beantwoorden van deze vragen de gehele gerechtelijke procedure hebben beoordeeld in plaats van alleen het hoger beroep; de oorzaak van het verschil is daarom lastig te duiden. Ouders in de ouderschapsgroep beoordeelden de gesprekken met de derde partij namelijk positiever voor wat betreft het naar voren komen van belangrijke feiten en meningen, de bij-
90
drage aan de oplossing van het geschil en de bijdrage aan de verbetering in de relatie met de ex-partner dan ouders in de controlegroep. Ook rondden naar eigen zeggen meer ouders het ouderschapsonderzoek volledig af (75%) dan dat ouders in de controlegroep de gesprekken met de derde partij volledig afrondden (50%). Dit zou kunnen duiden op een grotere motivatie in de ouderschapsgroep. Voor wat betreft de overige evaluatieve vragen werd het ouderschapsonderzoek vergelijkbaar beoordeeld als de gebruikelijke procedures. Ouders in de ouderschapsgroep die (gedeeltelijke) overeenstemming hadden bereikt, scoorden op de nameting hoger op de kwaliteit van de relatie met de ex-partner, op commitment aan de relatie met de ex-partner en op de kwaliteit van de relatie met het kind, maar scoorden lager op gevoelens van rancune, vergeleken met ouders die geen overeenstemming hadden bereikt. Omdat deze variabelen op hetzelfde moment gemeten zijn, kan geen uitspraak worden gedaan over oorzakelijke verbanden. Deze verschillen kunnen dus enerzijds duiden op het feit dat ouders met een betere relatie met hun ex-partner en met hun kind een hogere mate van overeenstemming bereikten, maar ook dat ouders die (gedeeltelijke) overeenstemming bereikten daarna ook een betere relatie met hun ex-partner en met hun kind rapporteerden.
Empirisch onderzoek onder ouders
Ten slotte bleek dat ouders in de ouderschapsgroep die (gedeeltelijke) overeenstemming hadden bereikt op de voormeting, hoger scoorden op de kwaliteit van de relatie met de ex-partner, op commitment aan de relatie met de ex-partner en op vertrouwen in de ex-partner, vergeleken met de ouders die geen overeenstemming hadden bereikt. Dit suggereert dat een hogere mate van vertrouwen, commitment en relatiekwaliteit tussen de ouders voor de start van het ouderschaps onderzoek de kans op het bereiken van overeenstemming vergroot. De cruciale rol van vertrouwen bij de ouders werd ook al gesignaleerd door de deskundigen (zie hoofdstuk 5). Bij deze conclusies moeten enkele beperkingen van het onderzoek in acht worden genomen. Ten eerste was er sprake van een kleine
steekproef met de bijbehorende lage power. Dat wil zeggen dat de kans dat de verwachting werkelijk bevestigd wordt wanneer deze waar is, kleiner is dan bij een grotere steekproef het geval zou zijn geweest. Ten tweede was er in de controlegroep sprake van een grote variatie in procedures (mediation, raadsonderzoek, eindbeslissing, etc.) en door de kleine steekproef was het niet mogelijk om aparte groepen te onderscheiden en deze te vergelijken met de ouderschapsgroep. Ten slotte moet nogmaals worden opgemerkt dat andere factoren die niet gecontroleerd konden worden (zoals externe invloeden, etc.) zowel de relatie tussen de ouders als het invullen van de vragenlijsten beïnvloed kunnen hebben. Daar staat tegenover dat de random toewijzing de kans heeft verkleind dat deze invloeden structureel verschillend waren voor de beide groepen.
91
Conclusies en aanbevelingen
Naar schatting 10% van de echtscheidingen verloopt zeer problematisch en gaat gepaard met lange en complexe gerechtelijke proce dures met de bijbehorende materiële en immateriële kosten voor ouders, hun kinderen en de rechtspraak. Als antwoord op deze vechtscheidingen is sinds 2002 het ouderschapsonderzoek in gebruik als proces methode die onderzoek en mediation combineert. Het doel van het ouderschapsonderzoek is enerzijds om strijdende ouders alsnog de gelegenheid te bieden om onder deskundige begeleiding zelf tot een (deel)oplossing te komen en anderzijds om de rechter de informatie te verschaffen die nodig is voor de gerechtelijke beslissing wanneer ouders niet tot overeenstemming komen. Het huidige onderzoek is uitgevoerd om het ouderschapsonderzoek als procesmethode bij vechtscheidingen te evalueren. Dit evaluatieonderzoek beoogde de volgende twee vragen te beantwoorden. 1. Wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? 2. Wat zijn de effecten van het ouderschapsonderzoek in termen van de bereikte
92
7
overeenkomst en de eindsituatie voor ouders vergeleken met vergelijkbare zaken waarin geen ouderschapsonderzoek heeft plaatsgevonden? Om deze vragen te beantwoorden, zijn vier studies verricht waarbij informatie is verzameld uit dossiers van al voltooide ouderschaps onderzoeken en via de ondervraging van betrokken raadsheren, deskundigen en ouders. Op deze wijze is uitgebreid overzicht verkregen in het procesverloop en de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten s amengevat en volgen conclusies en aanbevelingen voor de toekomst van het ouderschapsonderzoek.
7.2 Het ouderschapsonderzoek in de praktijk De eerste onderzoeksvraag betrof de procedurele werking van het ouderschapsonderzoek: wat houdt het ouderschapsonderzoek in de praktijk in? Wat is de aard van de zaken waarbij een ouderschapsonderzoek wordt gelast, wat is het procesverloop van deze zaken, en wat is de aanpak van de deskundigen tijdens het ouderschapsonderzoek? Om
Conclusies en aanbevelingen
deze vragen te beantwoorden, zijn gegevens verzameld door middel van dossieronderzoek (gerapporteerd in hoofdstuk 3), en interviews met betrokken raadsheren (gerapporteerd in hoofdstuk 4) en deskundigen (gerapporteerd in hoofdstuk 5). Aard van de zaken. Uit de resultaten blijkt dat het ouderschapsonderzoek hoofdzakelijk wordt ingezet bij zaken over de contactregeling. De reden voor het gelasten van een ouderschapsonderzoek is dat de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de wijze waarop zij gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap en dat de kinderen hiervan last ondervinden. Het ouderschapsonderzoek wordt gelast bij zaken waarbij sprake is van zeer geëscaleerde conflicten tussen de ouders waarbij mediation niet (meer) kansrijk wordt geacht. Bij serieuze verdenking van mishandeling of misbruik wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Contra- indicaties zijn psychiatrische problematiek en verslavingsproblematiek bij één of beide ouders. Uit het onderzoek blijkt dat dezelfde overwegingen voor het gelasten van een ouderschapsonderzoek gelden bij de verschillende hoven. Het procesverloop. Het procesverloop van het ouderschapsonderzoek is grotendeels hetzelfde bij de vijf hoven.23 De benoeming van de deskundige vindt plaats bij de tussenbeschikking, waarbij ook een raadsheer-commissaris wordt benoemd. Het ouderschapsonderzoek wordt meestal verricht door één
deskundige. De hoven verschillen in de mate waarin de eindbeslissing genomen wordt door dezelfde kamer als die het ouderschapsonderzoek heeft gelast, hoewel het streven overal is dat ten minste één lid van de kamer (de raadsheer-commissaris) dezelfde is. Bij het ouderschapsonderzoek wordt gebruik gemaakt van (een selectie) van bij beschikking geformuleerde (standaard)vragen (zie paragraaf 3.4.3) die door de deskundige moeten worden beantwoord. In een enkel geval worden deze standaardvragen aangevuld met een vraag die is toegespitst op de specifieke kenmerken van de zaak. Enkele geïnterviewde deskundigen zijn van mening dat de (standaard)vragen vaak ontoereikend zijn en dat per zaak zou moeten worden vastgesteld welke vragen er beantwoord moeten worden. Daarnaast vereisen sommige gesloten vragen (bijvoorbeeld: ‘Bij wie van de ouders is het hoofdverblijf het meest geëigend?’) een uitspraak van de deskundige, terwijl deze in principe geen oordeel geeft (de beslissing is aan de raadsheer). Tegelijkertijd wordt gesignaleerd dat het de taak van de deskundigen is om te bepalen waar de grens van hun deskundigheid ligt en om contact op te nemen met het hof indien het nodig is om de vragen te veranderen. In de eindbeschikking wordt door het hof verwezen naar het ouderschapsonderzoek. In de meeste gevallen, zeker als er overeenstemming is bereikt, blijft de verwijzing meestal beperkt tot de vaststelling dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden en overeenstemming is bereikt. Wanneer er geen sprake is van overeenstemming, dan wordt door de
23. Sinds 1 januari 2013 is het aantal gerechtshoven gereduceerd van vijf naar vier (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch, en Arnhem-Leeuwarden; wet Herziening Gerechtelijke kaart). Dit onderzoek vond echter grotendeels plaats voor 1 januari 2013 en daarom wordt hier gesproken van vijf hoven (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch, Arnhem en Leeuwarden).
93
deskundige een (model)deskundigenrapport ingevuld (zie bijlage 5). Duur en kosten. Een ouderschapsonderzoek duurt gemiddeld ruim een jaar waarin gemiddeld vijf gesprekken tussen de deskundige en de ouders plaatsvinden. In ruim een derde van de zaken vindt ook een gesprek plaats met het kind/de kinderen. De kosten bedragen gemiddeld € 3176 per onderzoek, wat overeenkomt met een tijdsbesteding van bijna 25 uur. Op basis van dit onderzoek kan helaas geen uitspraak gedaan worden over of de afhandeling van scheidingszaken met en zonder ouderschapsonderzoek verschillen in termen van gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. Regievoering en rapportage. Er is incidenteel sprake van contact tussen het hof en de deskundige en wanneer dit plaatsvindt, gaat het meestal om administratieve aangelegenheden. Meer inhoudelijke communicatie vindt meestal alleen plaats in zaken waarin het ouderschapsonderzoek moeizaam verloopt. De raadsheren noemen het ontbreken van duidelijke richtlijnen voor de communicatie tussen de deskundige en het hof als aandachtspunt, maar dit lijkt niet te worden gedeeld door de deskundigen. Zowel de raadsheren als de deskundigen achten veel contact met het hof niet wenselijk in verband met de onafhankelijkheid van de raadsheer. Ook geven de deskundigen aan dat zij, indien nodig, de weg naar het hof weten te vinden. De deskundigen beschrijven in hun rapportage hun observaties en bevindingen zonder
24. Zie paragraaf 5.3.2.
94
een oordeel te vellen. Volgens de raadsheren is de kwaliteit van het deskundigenrapport werkbaar maar voor verbetering vatbaar; zij hebben een duidelijke voorkeur voor een korte, heldere en zakelijke rapportage. Bij de deskundigen bestaat behoefte aan feedback over de kwaliteit van de rapportage, waarover op dit moment geen uitwisseling plaatsvindt. De deskundigen geven bovendien aan dat zij standaard de eindbeschikking zouden willen ontvangen, wat nu slechts incidenteel gebeurt. Dit is niet alleen wenselijk voor het afsluiten van het dossier, maar zou bovendien bruikbare informatie geven over hoe het hof het deskundigenrapport beleefd en gebruikt heeft, waarop deskundigen hun aanpak en rapportage zouden kunnen bijstellen. De aanpak van de deskundigen. De aanpak van de deskundigen varieert sterk en wordt aangepast aan wat nodig is in elke afzonderlijke zaak. Hoewel maatwerk noodzakelijk is bij de complexe zaken die voor een ouderschapsonderzoek in aanmerking komen, vraagt deze diversiteit tegelijkertijd om structurering, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van best practices. Het ouderschapsonderzoek als instrument zou volgens de deskundigen aan waarde winnen wanneer er meer eenduidigheid komt in de methodiek. Enkele methoden worden door deskundigen breder toegepast zoals de strategische coachmatrix.24 Ook wordt veel aandacht besteed aan het opbouwen van een werkrelatie met de ouders op basis van vertrouwen en het open en onbevooroordeeld luisteren naar beide partijen. Interventies van
Conclusies en aanbevelingen
de deskundigen hebben tot doel om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen of te verbeteren, terwijl het duidelijke juridisch kader voorkomt dat het ouderschapsonderzoek therapeutisch wordt. Gesprekken met het kind worden gezien als belangrijk onderdeel van het ouderschapsonderzoek. De deskundigen achten zichzelf voldoende toegerust voor deze zware zaken in termen van ervaring en vaardigheden, hoewel training en intervisie noodzakelijk blijven. Duobenoemingen (meestal een advocaat en een gedragsdeskundige) hebben bij meerdere ondervraagde deskundigen de voorkeur, hoewel er ook (met name financiële) nadelen aan verbonden zijn.
7.3 De effectiviteit van het ouder schapsonderzoek De tweede onderzoeksvraag, naar de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek, was onderverdeeld in drie specifieke onderzoeksvragen, zoals beargumenteerd in hoofdstuk 2. • Heeft het ouderschapsonderzoek, in vergelijking met de gangbare procedures, een afname in ouderlijke conflicten en een verbeterde relatie tussen de ouders tot gevolg? • Is er sprake van een grotere mate van overeenstemming na het ouderschaps onderzoek, in vergelijking met de gangbare procedures, en welke factoren bevorderen of hinderen het bereiken van overeenstemming in het ouderschaps onderzoek? • In hoeverre zijn raadsheren op zitting en deskundigen tijdens het ouderschaps
onderzoek in staat om ouders te motiveren voor het ouderschapsonderzoek, dat wil zeggen dat ouders ervan overtuigd raken dat het ouderschapsonderzoek kan helpen om bepaalde voor hen belangrijke doelen te bereiken, dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun rol als ouder en dat hun gevoelens van competentie om met de andere ouder tot een oplossing te komen toenemen? Om deze vragen te beantwoorden, zijn gegevens over de bereikte overeenstemming bij deelnemers aan het ouderschapsonderzoek verzameld door middel van dossieronderzoek (hoofdstuk 3) en is de visie van betrokken raadsheren (hoofdstuk 4) en deskundigen (hoofdstuk 5) op de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek in kaart gebracht. Ten slotte is een empirisch onderzoek uitgevoerd onder ouders (hoofdstuk 6). Dit betrof een geran domiseerd voor-/nameting design waarin vergelijkbare zaken in de tussenbeschikking toegewezen werden aan ofwel een ouder schapsonderzoek ofwel de gebruikelijke procedure (onder andere mediation naast rechtspraak, een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of een eindbeslissing). Ouders zijn voorafgaand aan het ouderschapsonderzoek dan wel de gebruikelijke procedure en na het ontvangen van de eindbeschikking schriftelijk ondervraagd. De relatie tussen de ouders. In het empirisch onderzoek rapporteerden ouders in beide groepen op de nameting minder conflicten en een verbeterde onderlinge relatie, hoewel
95
deze nog steeds als (zeer) slecht beoordeeld werd door de ouders. De verwachting dat deze verbetering in sterkere mate zou optreden in de ouderschapsgroep dan in de controlegroep werd echter niet bevestigd. Het onderzoek laat wat dit betreft geen voordeel zien van het ouderschapsonderzoek ten opzichte van reguliere procedures. Waarschijnlijk zijn de conflicten tussen ouders in een vechtscheiding dusdanig geëscaleerd dat er (veel) meer voor nodig is dan mogelijk is in het ouderschapsonderzoek om de relatie tussen de ouders structureel meer te verbeteren dan nu het geval was. De geïnterviewde deskundigen melden echter wel dat de communicatie tussen de ouders meestal wel wat op gang wordt gebracht, ook wanneer zij geen overeenstemming bereiken. Tegelijkertijd geven zij aan dat het verbeteren van de communicatie niet altijd haalbaar is wanneer ouders altijd al slecht hebben gecommuniceerd of wanneer er te veel gebeurd is tussen de ouders. Het hoge percentage ouders dat in dit onderzoek ‘te veel conflicten’ en ‘te weinig of slechte communicatie’ noemde als belangrijkste reden om te gaan scheiden, suggereert inderdaad dat veel van deze ouders al voor de scheiding grote moeite hadden met communicatie en conflicthantering. Het vergt naar verwachting een langdurige therapeutische aanpak om dergelijke destructieve patronen structureel te veranderen. Het is daarom, achteraf bezien, de vraag of het realistisch was om te verwachten dat ouders in een vechtscheiding door middel van enkele gesprekken met een deskundige, hoe deskundig hij/zij
ook is, kunnen komen tot een grotere verbetering in hun onderlinge relatie dan nu het geval was. Realistischer is het waarschijnlijk om te streven naar een situatie waarin de ouders stoppen met hun juridische strijd. Een belangrijke stap daarin is dat ouders samen overeenstemming bereiken over het geschil dat aan de rechter is voorgelegd. Mate van overeenstemming.25 In het empirisch onderzoek bereikte 48,6% van de ouders (gedeeltelijke) overeenstemming na het ouderschapsonderzoek tegenover slechts 14% van de ouders in de controlegroep. Het percentage (gedeeltelijke) overeenstemming in het dossieronderzoek was 52% (zie hoofdstuk 3), de ruwe schatting van het percentage volledige overeenstemming door de raadsheren was 50% (zie hoofdstuk 4) en het gemiddelde percentage dat door de deskundigen genoemd werd, was 55% (zie hoofdstuk 5). Geconcludeerd kan worden dat ouders na een ouderschapsonderzoek een grotere mate van overeenstemming bereikten dan ouders die de gebruikelijke procedures volgden. Dit resultaat bevestigde de vooraf geformuleerde verwachting en biedt ondersteuning voor de doelstelling van het ouderschapsonderzoek, namelijk ouders in een vechtscheiding een laatste kans bieden om er alsnog samen uit te komen. Ouders in de ouderschapsgroep die (gedeeltelijke) overeenstemming hadden bereikt, scoorden op de nameting hoger op de kwaliteit van de relatie met de ex-partner, op commitment aan de relatie met de ex-partner, en op de kwaliteit van de relatie met het kind, en scoor-
25. Voor wat betreft het geschil dat aan de rechter was voorgelegd.
96
Conclusies en aanbevelingen
den lager op gevoelens van rancune, vergeleken met de ouders die geen overeenstemming hadden bereikt. Dit betekent dat ouders die (gedeeltelijke) overeenstemming hadden bereikt tevens positiever over de relatie met hun ex-partner en de relatie met hun kind rapporteerden. Waarom en wanneer slaagt een ouderschapsonderzoek (niet)? De belangrijkste redenen voor het slagen van een ouderschapsonderzoek zijn volgens de ondervraagde deskundigen het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek, het feit dat deskundigen directiever (kunnen) zijn, en het feit dat er meer tijd is voor het ouderschapsonderzoek, bijvoorbeeld in vergelijking met mediation naast rechtspraak. Het feit dat het ouderschapsonderzoek opgelegd is door het hof en dat ouders weten dat er gerapporteerd gaat worden motiveert ouders om mee te werken en er samen uit te komen. De deskundige heeft aanzien en autoriteit en dit biedt ouders veiligheid en vertrouwen, wat essentieel is voor hun motivatie. Bovendien zijn de deskundigen sturender en directiever en hebben zij meer tijd, vergeleken met mediation, waardoor zij naar eigen zeggen meer kunnen bereiken. Opvallend is dat de elementen die voor veel mediators uit den boze zijn, namelijk onvrijwilligheid en directief optreden, volgens de deskundigen juist werkzaam zijn bij deze ernstig geëscaleerde zaken. Zoals het door een deskundige treffend werd verwoord: ‘Het vrijwillige karakter van mediation en het daarbij vereiste commitment zijn in strijd met het
diepgewortelde gevoel de andere ouder te gronde te willen richten. Het opgelegde karakter van het ouderschapsonderzoek biedt deze ouders een mogelijkheid om zonder gezichtsverlies met de andere ouder in gesprek te gaan.’ Uit de interviews met de deskundigen kwamen ook enkele belemmeringen voor het slagen van het ouderschapsonderzoek naar voren. De deskundigen noemen als belemmering het verloop van parallel lopende rechtszaken en beschermingsmaatregelen die geen onderdeel zijn van het ouderschapsonderzoek, want hierdoor kan het conflict tussen de ouders weer zodanig gaan escaleren dat het ouderschapsonderzoek niet slaagt. Een andere belemmering die genoemd werd is een gebrek aan onderhandelingsruimte, dat wil zeggen dat één of beide ouders volhardt/ volharden in de strijd en niet bereid is/zijn om toe te geven of de strijd te staken. Dit betreft vaak de ouder die baat heeft bij het behouden van de status-quo. Het is een bekend fenomeen dat partners die in een relatieconflict de status-quo verdedigen, minder geneigd zijn hun positie of gedrag te veranderen (Kluwer, 1998). Hierbij spelen eergevoel en angst (om van de andere ouder te verliezen) een belangrijke rol. Ook kunnen negatieve adviezen van derden in de omgeving van partijen (zoals advocaten, een nieuwe partner, vrienden of familieleden) de motivatie van ouders negatief beïnvloeden. Ten slotte kan het te laat inzetten van het ouderschaps onderzoek een barrière vormen.
97
Volgens de deskundigen en de raadsheren speelt de raadsheer een belangrijke rol in het maken van een juiste inschatting of een ouderschapsonderzoek kans van slagen heeft, bijvoorbeeld aan de hand van hierboven genoemde belemmerende factoren. Ook lijkt enige mate van vertrouwen tussen de ouders een sleutelrol te spelen. Uit het empirisch onderzoek bleek dat ouders in de ouderschapsgroep die (gedeeltelijke) overeenstemming bereikten voor de start van het ouderschapsonderzoek hoger scoorden op vertrouwen in de ex-partner dan ouders die geen overeenstemming bereikten. De cruciale rol van (het opbouwen van) vertrouwen bij de ouders werd ook gesignaleerd door de deskundigen (zie hoofdstuk 5).
beantwoorden van deze vragen de gehele gerechtelijke procedure hebben beoordeeld in plaats van alleen het Hoger Beroep. Ouders in de ouderschapsgroep beoordeelden de gesprekken met de derde partij namelijk positiever voor wat betreft het naar voren komen van belangrijke feiten en meningen, de bijdrage aan de oplossing van het geschil en de bijdrage aan de verbetering in de relatie met de ex-partner dan ouders in de controlegroep. Ook rondden meer ouders desgevraagd het ouderschapsonderzoek volledig af dan dat ouders in de controlegroep de gesprekken met de derde partij volledig afrondden. Dit zou kunnen duiden op een grotere motivatie in de ouderschapsgroep.
7.4 Conclusies Motivatie van ouders. De motivatie van ouders voor het ouderschapsonderzoek wordt door de deskundigen beoordeeld als wisselend tot groot. Een goede inschatting door de raadsheren van de bereidwilligheid van ouders om te gaan samenwerken, is daarbij cruciaal volgens hen. Bovendien bevorderen raadsheren de motivatie door het geven van duidelijke informatie over het ouderschaps onderzoek en het stellen van de juiste vragen op zitting, aldus de deskundigen. Uit het empirisch onderzoek bleek dat ouders in de ouderschapsgroep de gerechtelijke procedure in zijn geheel als minder rechtvaardig en tevredenstellend beoordeelden dan ouders in de controlegroep. Hierbij kan echter niet worden uitgesloten dat ouders bij het
98
Het ouderschapsonderzoek is uitgegroeid tot een geïntegreerde en vrij eenduidige procesmethode bij de hoven die hoofdzakelijk wordt ingezet bij zaken over de contactregeling waarbij sprake is van zeer geëscaleerde conflicten tussen de ouders. In de helft van de gevallen slagen ouders er met behulp van een ouderschapsonderzoek in om alsnog tot (gedeeltelijke) overeenstemming te komen, terwijl het percentage overeenstemming bij de gebruikelijke procedures veel lager ligt. Eerder onderzoek wijst uit dat het bereiken van overeenstemming bij verwijzing naar mediation de kans op het naleven van afspraken en het afzien van nieuwe procedures verhoogt (zie hoofdstuk 2). De hogere mate van overeenstemming tussen ouders in de ouder-
Conclusies en aanbevelingen
schapsgroep zou er wellicht op kunnen duiden dat de gerechtelijke kosten van het ouderschapsonderzoek op langere termijn mogelijk lager uitvallen dan de kosten van gebruikelijke procedures. Het huidige evaluatieonderzoek kan hierover echter geen uitspraak doen en verder onderzoek moet uitwijzen of dit inderdaad het geval is. Wanneer er geen overeenstemming bereikt wordt, leidt het ouderschapsonderzoek tot een betere en meer geïnformeerde beslissing: de informatie uit het deskundigenrapport helpt raadsheren naar eigen zeggen bij het nemen van de beslissing wanneer ouders geen overeenstemming hebben bereikt (zie hoofdstuk 4). Dit is niet het geval bij mediation of een directe eindbeslissing. Ook komt volgens de deskundigen in de meeste gevallen de communicatie tussen de ouders weer enigszins op gang. Tegelijkertijd moet geconcludeerd worden dat het empirisch onderzoek geen voordeel liet zien van het ouderschapsonderzoek ten opzichte van gebruikelijke procedures voor wat betreft de verbetering van de relatie tussen de ouders. Blijkbaar is de beoogde verbetering in de relatie tussen de ouders een brug te ver voor ouders die al jarenlang een juridische strijd voeren en vaak al tijdens hun huwelijk ernstige conflicten en communicatieproblemen ondervonden. Zowel deskundigen als raadsheren zijn van mening dat er een groot probleem zou ontstaan wanneer het ouderschapsonderzoek zou verdwijnen, omdat men dan een in hun visie
adequaat middel mist voor de specifieke groep ouders die ernstige communicatieproblemen heeft waarvan het kind nadelige gevolgen ondervindt. Zij zien een grote lacune tussen de klassieke middelen en de behoeften van deze groep ouders. Hoewel de ouders in de ouderschapsgroep de gerechtelijke procedure in zijn geheel minder positief beoordeelden dan de controlegroep, beoordeelden zij de gesprekken met de deskundige positiever voor wat betreft het naar voren komen van belangrijke feiten en meningen, de bijdrage aan de oplossing van het geschil en de bijdrage aan de verbetering in de relatie met de ex-partner en rondden zij vaker het ouderschapsonderzoek helemaal af. Volgens raadsheren en deskundigen speelt de raadsheer een belangrijke rol in het maken van een juiste inschatting of een ouderschapsonderzoek kans van slagen heeft. Concluderend kan gesteld worden dat het ouderschapsonderzoek vechtende gescheiden ouders de mogelijkheid biedt om er alsnog samen uit te komen en dat, als dit niet lukt, het deskundigenrapport de raadsheer belangrijke informatie geeft om tot een beslissing te komen. Het ouderschapsonderzoek leidt echter niet aantoonbaar tot een betere onderlinge relatie tussen de ouders dan de gebruikelijke procedures.
7.5 Beperkingen en vervolgonderzoek Bij de bevindingen van deze studie moeten enkele beperkingen van het evaluatieonder-
99
zoek in acht worden genomen. Ten eerste zijn de conclusies gebaseerd op een kleine steekproef ouders en gesprekken met een beperkt aantal raadsheren en deskundigen. Generalisaties moeten daarom met voorzichtigheid gedaan worden. Wel werden de ervaringen en meningen zoals gerapporteerd in dit onderzoek gedeeld door de ondervraagden. Ten slotte waren zaken van het Hof Den Haag oververtegenwoordigd in de steekproeven van zowel het dossieronderzoek als in het empirisch onderzoek. Dit evaluatieonderzoek laat enkele vragen onbeantwoord waardoor verder onderzoek aanbeveling verdient. Ten eerste moet nader onderzoek gedaan worden naar de voorspellers van vechtscheidingen en preventie: wat zijn de risicogroepen en hoe en waarop kan (eerder) ingegrepen worden om vechtscheidingen te voorkomen? Hier is nog weinig over bekend en gezien het aantal vechtscheidingen verdient dit onderwerp meer aandacht van onderzoekers en subsidieverstrekkers. Ten tweede is voor het ontwikkelen van best practices inzicht nodig in de active ingredients van het ouderschapsonderzoek: welke aanpak werkt het best, en waarom, en wat helpt de ouders om hun onderlinge relatie te verbeteren? Ten slotte is verder onderzoek nodig naar de maatschappelijke kosten en besparingen van het ouderschapsonderzoek vergeleken met reguliere procedures, ook op de langere termijn. De aanname is dat wanneer overeenstemming wordt bereikt, de betreffende ouders minder snel een nieuwe procedure starten en maat-
26. Zie met name de memorie van toelichting bij de wet.
100
schappelijk en individueel beter functioneren. Dit leidt mogelijk tot een kostenbesparing; te denken valt aan de kosten die gepaard gaan met het starten van nieuwe procedures en kosten in de psychische en fysieke gezondheidszorg voor ouders en kinderen.
7.6 Aanbevelingen Dit evaluatieonderzoek toont aan dat in de helft van de gevallen ouders in een vechtscheiding er met behulp van een ouderschaps onderzoek alsnog samen uitkomen. Dit sluit aan bij de doelstelling van de wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding die op 1 maart 2009 van kracht is gegaan, namelijk ouders zo veel mogelijk de gelegenheid bieden om zelf hun conflicten op te lossen.26 In de andere helft van de gevallen, waarin geen overeenstemming bereikt wordt, geeft het deskundigenrapport de raadsheer belangrijke informatie om tot een eindbeslissing te komen. Daarbij rapporteerden de ondervraagde deskundigen en raadsheren overwegend positieve ervaringen met het ouderschapsonderzoek, omdat deze procesmethode in hun visie aansluit bij de behoeften van deze specifieke groep ouders. Daarom verdient het stimuleren en verder ontwikkelen van het ouderschapsonderzoek aanbeveling. Tegelijkertijd liet het ouderschapsonderzoek in dit evaluatieonderzoek geen aantoonbaar voordeel zien ten opzichte van de gebruikelijke procedures voor wat betreft de verbete-
Conclusies en aanbevelingen
ring in de relatie tussen de ouders. Door de ernstige mate van conflictescalatie tussen de ouders en het feit dat veel ouders al voor hun scheiding problemen hadden met conflicthantering en communicatie, lijkt het structureel verbeteren van de relatie een moeilijk te behalen doel. Dit duidt echter wel op de noodzaak om eerder in het scheidingsproces hulp te bieden aan ouders ter preventie van ernstige conflictescalatie tussen ouders na scheiding. Initiatieven als Ouderschap na Scheiding, die bedoeld zijn om gescheiden ouders hulp en begeleiding te bieden bij het afstemmen en invullen van het gezamenlijk (co-) ouderschap, moeten worden gestimuleerd en ondersteund (zie ook Hekman & Klijn, 1989). De directe kosten van het ouderschapsonderzoek lijken een belangrijk struikelblok te zijn bij het toepassen van het ouderschapsonderzoek in de reguliere procesgang. Bij een niet-gesubsidieerde vorm van het ouderschapsonderzoek is de inschatting dat veel partijen vanwege de hoge kosten zullen afhaken. Een aanbeveling is dan ook dat het ouderschapsonderzoek financieel op dezelfde wijze als mediation behandeld wordt, namelijk dat partijen die op toevoeging procederen een bijdrage krijgen of kosteloos een ouderschapsonderzoek aangeboden krijgen en dat partijen die niet op toevoeging procederen het ouderschapsonderzoek zelf betalen. Daarnaast verdient de vergoeding van deskundigen, zeker bij duobenoemingen, aandacht om te voorkomen dat deskundigen niet meer bereid zijn om ouderschapsonderzoeken te doen vanwege financiële overwegingen.
Daarnaast kunnen op basis van dit evaluatieonderzoek enkele aanbevelingen gedaan worden voor de verdere ontwikkeling en verbetering van het ouderschapsonderzoek. De diversiteit in aanpak van de deskundigen vraagt om structurering, bijvoorbeeld het ontwikkelen van best practices. Hoe kunnen deze ouders het beste (of nog beter) geholpen worden om hun conflicten op te lossen en het ouderschap gezamenlijk in te vullen? Daarbij is expliciete aandacht voor het welzijn van het kind tijdens het ouderschapsonderzoek onmisbaar. Een andere aanbeveling is dat er meer (georganiseerde) intervisie, afstemming en uitwisseling plaatsvindt onder deskundigen en dat er wordt gewerkt aan deskundigheids- en kwaliteitsbevordering. Een gerelateerd punt van zorg is de door de deskundigen geuite klachtgevoeligheid van het ouderschapsonderzoek. Onderzocht zou moeten worden of het ontwikkelen van een eigen beroepscode voor forensisch mediators dit probleem zou kunnen oplossen. Verder verdient het aanbeveling dat meer uitwisseling plaatsvindt tussen de deskundigen en het hof over wat wel en niet werkt en wat de verwachtingen zijn, bijvoorbeeld voor wat betreft de rapportage. De aanbeveling is om duidelijker richtlijnen te geven voor het invullen van het deskundigenrapport en bovendien de deskundigen standaard de eindbeschikking te sturen. Daarnaast zou meer maatwerk in de vragen die door het hof gesteld worden de effectiviteit van het ouderschapsonderzoek kunnen verhogen.
101
Raadsheren kunnen de motivatie van ouders bevorderen door op zitting duidelijke en eenduidige informatie (mee) te geven over het ouderschapsonderzoek, zodanig dat de ouders deze informatie goed begrijpen en onthouden. Het meegeven van een informatieve folder over het ouderschapsonderzoek zou ervoor kunnen zorgen dat alle ouders eenduidige informatie ontvangen en helpt voorkomen dat ouders de informatie die op zitting gegeven wordt weer vergeten. Bovendien kunnen raadsheren de ouders motiveren door de juiste vragen te stellen, zodanig dat ouders zich bewust worden van hun aandeel in de onderlinge strijd en samen gaan nadenken over mogelijke oplossingen. Ook kunnen zij een inschatting maken van eventuele belemmerende condities, namelijk parallel lopende rechtszaken, derden die negatief adviseren, en een gebrek aan onderhandelingsruimte. Het verdient aanbeveling om rechters en raadsheren in ouderschapszaken te scholen en te trainen in een dergelijke ‘semipsychologische’ vraagstelling en conflictdiagnose. Ten slotte verdient het instellen van nazorg nadrukkelijk aanbeveling om de eventueel bereikte overeenstemming te handhaven en nieuwe conflicten en juridische procedures te voorkomen. Dit wordt ook onderkend door de deskundigen. Het ouderschapsonderzoek dankt zijn werkzaamheid voor een deel aan het opgelegde karakter. Echter, een risico is dat ouders terugvallen op hun oude patroon van vechten in plaats van praten wanneer de opgelegde begeleiding van de deskundige
102
wegvalt. Een nazorgtraject, of op zijn minst incidentele nazorg, kan deze ouders hierbij het benodigde houvast bieden.
7.7 Tot slot Scheiden doet niemand voor zijn plezier en dit geldt ook voor vechtscheidingen. Ouders in een vechtscheiding zitten gevangen in een negatieve spiraal van conflictescalatie waar zij zonder hulp niet uitkomen. Het zijn stuk voor stuk schrijnende gevallen met een lange voorgeschiedenis, waarbij de kinderen ernstig klemzitten. Maatschappelijk gezien is er de laatste tijd veel aandacht voor vechtscheidingen; steeds vaker verschijnen in de media verhalen van ernstig uit de hand gelopen scheidingen waarbij de ouders of de kinderen slachtoffer worden van een misdrijf. Ouders in deze situatie hebben hulp nodig om, in het belang van hun kind(eren), de negatieve conflictspiraal te doorbreken en de strijd te staken. Dit evaluatieonderzoek geeft een eerste aanwijzing dat het ouderschapsonderzoek als procesmethode ouders in een vechtscheiding kan helpen om alsnog tot een oplossing van hun geschil te komen. Het financieel stimuleren en inhoudelijk en procesmatig verder ontwikkelen van het ouderschapsonderzoek verdient daarom aanbeveling, maar dit laat onverlet dat ook moet worden geïnvesteerd in de preventie van vechtscheidingen. Ten slotte moet worden geïnvesteerd in onderzoek om zicht te krijgen op de langetermijnkosten en -baten van het ouderschapsonderzoek en op de oorzaken van vechtscheidingen.
Literatuur
Acock, A.C. & Demo, D.H. (1994). Family diversity and well-being. Thousand Oaks, CA: Sage. Amato, P.R. (1993). Children’s adjustment to divorce: Theories, hypotheses, and empirical support. Journal of Marriage and the Family, 55, 23-38. Amato, P.R. (2000). The consequences of divorce for adults and children. Journal of Marriage and the Family, 62, 1269-1287. Amato, P.R. (2010). Research on divorce: Continuing trends and new developments. Journal of Marriage and the Family, 72, 650-666. Amato P.R. & Gilbreth J. (1999). Nonresident fathers and children’s well-being: A meta-analysis. Journal of Marriage and the Family, 61, 557-573. Amato P.R. & Keith B. (1991). Consequences of parental divorce for children’s well-being: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 110, 26-46. Arriaga, X. B. & Agnew, C. R. (2001). Being committed: Affective, cognitive, and conative components of relationship commitment. Personality and Social Psychology Bulletin, 27, 1190-1203. Baas, N. J. (2002). Mediation in civiele en bestuursrechtelijke zaken: een internationaal literatuuronderzoek. WODC Onderzoeksnotities 2002-5. Berne, E. (2010). Games people play: The psychology of human relationships. Penguin Books.
103
Bouma, J., Ranchor A. V., Sanderman, R., Sonderen, E. van (1995). Het meten van symptomen van depressie met CES-D. Een handleiding. Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, Rijksuniversiteit Groningen. Brenninkmeijer, A. F. M. (2009). Mediation. In: A.F.M. Brenninkmeijer, K. van Oyen, J.H. Bonenkamp & H.C.M. Prein (red.), Handboek Mediation (p. 1-24). Den Haag: Sdu Uitgevers. Chin-A-Fat, B. E. S. & Steketee, M.J. (2001). Bemiddeling in uitvoering: evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Davies, L, Avison W.R. & McAlphine, D.D. (1997). Significant life experiences and depression among single and married mothers. Journal of Marriage and the Family, 59, 294-308. Dreu, C. K. W. de, Evers, A., Beersma, B., Kluwer, E. S. & Nauta, A. (2001). A theory-based measure of conflict management strategies in the work place. Journal of Organizational Behavior, 22, 645-668. Emery R.E., Sbarra D. & Grover T. (2005). Divorce mediation: Research and reflections. Family Court Review, 43, 22-37. Fischer T. (2004). Onderwijsachterstand door echtscheiding? Demos, 20, 61-64. Fischer T. & Graaf P. de (2001). Ouderlijke echtscheiding en de levensloop van kinderen; negatieve gevolgen of schijnverbanden? Sociale Wetenschappen, 44, 138-163. Fischer, T., Graaf, P. de & Kalmijn M. (2005). Friendly and antagonistic contact between former spouses after divorce. Journal of Family Issues, 26, 1131-1163. Fokkema T. & Dykstra P.A. (2001). Verschillen in depressie tussen gehuwde en gescheiden vrouwen in Nederland: op zoek naar een verklaring. Sociale Wetenschappen, 44, 115-137. Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: A Research Note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581-586. Grych, J.H. & Fincham F.D. (1990). Marital conflict and children’s adjustment: A cognitive and contextual framework. Psychological Bulletin, 108, 267-290.
104
Literatuur
Hekman, E.G.A. & Klijn, A. (1989). Scheidingsmanieren: Het Buro Echtscheiding Groningen als experiment in multidisciplinaire vroeghulp. Arnhem: Gouda Quint. Kalmijn M. & Graaf, P.M. de (1998). Survey Scheiding in Nederland. Universiteit Utrecht: Sociologie/ICS. Kelly, J.B. (1996). A decade of divorce mediation research: Some answers and questions. Family and Conciliation Courts Review, 34, 373-385. Kelly, J.B. (2000). Children’s adjustment in conflicting marriage and divorce: A decade review of research. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 963-973. Kluwer, E. S. (1998). Responses to gender inequality in the division of family work: The status quo effect. Social Justice Research, 11, 337-357. Kluwer, E.S. (2013a). Het welbevinden van ouders en kinderen na echtscheiding. In: Actuele Ontwikkelingen in het familierecht. UCERF-reeks 7 (p. 91-105). Nijmegen: Ars Aequi Libri. Kluwer E.S. (2013b). Forgiveness in post-divorce relationships: Effects on personal and child well-being. Manuscript in ontwikkeling. Kluwer, E.S. (in druk). De psychologie van vrijwilligheid en motivatie in (forensische) mediation. In: G. Frerks, M. Breukelaar, T. Jongbloed & M. Uitslag (red.), Mediation tussen dwang en vrijwilligheid. Apeldoorn: Maklu. Kluwer, E. S., Tumewu, M. & Bos, K. van den (2009). Men’s and women’s reactions to fair and unfair treatment in relationship conflict. Personal Relationships, 16, 455-474. Kouwenhoven, M. (2007). Handboek strategisch coachen. Soest: Boom/Nelissen. Lange, A., Blonk, R., Wiers, R. & Van der Schaar, D. (1997). De ouder-kind interactie vragenlijst (OKIV). Kind en Adolescent, 18, 10-23. Larzelere, R.E. & Huston, T.L. (1980). The dyadic trust scale: Toward understanding interpersonal trust in close relationships. Journal of Marriage and the Family, 42, 595-604. Leuven, C.A.R.M. van & Hoefnagels, G.P. (2003). Forensische mediation. EchtscheidingBulletin, 2, 17- 20.
105
McCullough, M. E., Fincham, F. D. & Tsang, J. (2003). Forgiveness, forbearance, and time: The temporal unfolding of transgression-related interpersonal motivations. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1586-1603. McCullough, M. E., Rachal, K. C., Sandage, S. J., Worthington, E. L. jr., Wade Brown, S. & Hight, T. L. (1998). Interpersonal forgiving in close relationships: II. Theoretical elaboration and measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1586-1603. Poortman A.R. & Fokkema T. (2001). Economische gevolgen van echtscheiding voor mannen en vrouwen in Nederland, 1949-1998. Sociale Wetenschappen, 44, 69-92. Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78. Shaw L.A. (2010). Divorce mediation outcome research: A meta-analysis. Conflict Resolution Quarterly, 27, 447-467. Prein, H. C. M. (2009). Benaderingen. In: A.F.M. Brenninkmeijer, Oyen, K. van, H.J. Bonenkamp & H.C.M. Prein (red.), Handboek Mediation (p. 157-202). Den Haag: Sdu Uitgevers. Spruijt, A. P. (2005). Ouderlijke scheiding en de gevolgen voor kinderen. Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 32, 37-52. Spruijt, A.P. (2007). Scheidingskinderen. Amsterdam: SWP. Spruijt, A.P. (2008). Kinderen en echtscheiding, state-of-the-art studie. Den Haag: NWO. Spruijt, A.P. & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Spruijt, A.P., Mallens, M., Mos, M., Topper, G., Vugt, R. & Leuven, C. van (2004). Onderzoek naar effecten van forensische en vrijwillige scheidingsbemiddeling, EB, Tijdschrift voor Echtscheidingsrecht, 11, 37-40. Terhell, L., Broese van Groenou, M. & Tilburg, T. van (2001). Verschillen in het steunnetwerk en de sociale participatie van gescheiden mannen en vrouwen. Sociale Wetenschappen, 44, 93-114. Tumewu, M. (2009). Naleving van mediation afspraken. WODC Fact sheet 2009-4.
106
Bijlagen Bijlage 1 Regels voor het Deskundigenonderzoek met toepassing van mediation27 • De forensisch mediator is een door de rechter aangewezen deskundige, die zijn/ haar werkzaamheden verricht en/of diensten verleent op basis van de benoeming door de rechter. • De deskundige werkt binnen het kader dat door de rechter is vastgesteld. • De deskundige nodigt partijen steeds schriftelijk uit voor bijeenkomsten, zo mogelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen. • Partijen verschijnen persoonlijk op door de deskundige vastgestelde bijeenkomsten. • De deskundige beoordeelt of het nodig of wenselijk is dat (een van de) partijen zich (laat) laten bijstaan tijdens de bijeenkomsten door een eigen advocaat of adviseur van een andere discipline. • Partijen dienen de deskundige van alle noodzakelijke en gewenste informatie te voorzien, een en ander ter beoordeling van de deskundige. • De deskundige ziet er op toe dat partijen de informatie ook met elkaar delen en dat ieder van partijen de informatie in voldoende mate begrijpt, daarbij eventueel
op de achtergrond ondersteund door derden. • De deskundige informeert partijen over hun rechten en plichten, alsmede die van betrokken belanghebbenden (kinderen) betreffende de onderwerpen die hen verdeeld houden en onderwerp van het onderzoek zijn. De deskundige mag dit bij aanvang, maar ook tijdens of tegen de afloop van het onderzoek doen, zulks afhankelijk van hetgeen de deskundige wenselijk acht. • De deskundige is gerechtigd met belanghebbenden (bijvoorbeeld de kinderen) in contact te treden buiten partijen om. De deskundige kan belanghebbenden uitnodigen tijdens bijeenkomsten met partijen. • De deskundige maakt (tenminste beknopte) verslagen van de bijeenkomsten. Partijen ontvangen deze verslagen. Zij zijn gerechtigd deze desgewenst van commentaar te voorzien. De verslagen en commentaren dragen een vertrouwelijk karakter. De deskundige is gerechtigd verslagen geheel of gedeeltelijk bij de rapportage aan de rechter te voegen.
27. Bron: Stichting Forensische Mediation (www.forensischemediation.nl).
107
• Op de tijdstippen waarop de rechter zulks verlangt, dan wel de deskundige zulks wenselijk acht brengt de deskundige de rechter rapport uit omtrent het lopende onderzoek. Partijen en belanghebbenden ontvangen deze rapportage, die bij voorkeur tevoren met partijen is besproken, althans aan hen is voorgelegd. De deskundige kan ook de kinderen informeren omtrent (delen van) de inhoud van de rapportage. • Indien partijen tijdens het onderzoek tot overeenstemming geraken omtrent hetgeen hen verdeeld houdt en de deskundige de zaak rijp acht voor een afronding, wordt een eindrapportage voor de rechter opgesteld, voor zover mogelijk voorzien van de schriftelijke vastlegging van de tussen partijen gemaakte afspraken. Afhankelijk van de aard der zaak zal de rechter worden verzocht het resultaat in een beschikking of vonnis vast te leggen.
108
• De deskundige is in elk stadium gerechtigd het onderzoek te beëindigen, indien hij/zij in voortzetting geen heil ziet. • Partijen en de rechter worden schriftelijk van het voornemen hiertoe door de deskundige in kennis gesteld. Betrokkenen worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven, waarna de deskundige definitief beslist. • De rechter is in elk stadium van het onderzoek gerechtigd de aan de deskundige verleende opdracht in te trekken, al dan niet op diens verzoek. • Partijen zijn verplicht de tot de afloop van het onderzoek door de deskundige verleende diensten en verrichte werkzaamheden te vergoeden op basis van de bij aanvang van de bemiddeling daaromtrent door de rechter vastgestelde regels. Bij gebreke van deze regels spreekt de deskundige bij aanvang van het onderzoek met partijen het uurtarief en eventueel bijkomende kosten door.
Bijlage 2 Inhoud dossiers
De dossiers variëren sterk wat betreft omvang, maar de opbouw van de dossiers kent dezelfde structuur. Deze is als volgt:
A. Stukken gerechtshof 1. Archiefkaart.28 Typering zaak, naam appellant/naam geïntimeerde/naam en leeftijd belanghebbende (kind), naam deskundige, tijdslijn activiteiten hof (data binnenkomst stukken, zittingen, mondelinge behandelingen, einduitspraak en ook worden hieruit activiteiten van de raad en deskundige duidelijk).
nog een tussenbeschikking óf (meestal) een eindbeschikking. 3. Eindbeschikking. De beschikking bevat een beschrijving van het procesverloop in hoger beroep (korte beschrijving van het procesverloop, waaronder verwijzing naar tussenbeschikking waarin de deskundige is benoemd), een beoordeling van het hoger beroep (inhoudelijke beschrijving van de zaak, overwegingen van het hof, conclusie) en de beslissing op het hoger beroep.
B. Stukken appellant (appelrekest) 2. Tussenbeschikkingen en eventuele processen-verbaal van de zitting(en). Als er een ouderschapsonderzoek wordt gelast, is er altijd eerst sprake van een tussenbeschikking waarin het ouderschapsonderzoek wordt gelast. Naar aanleiding van deze beschikking wordt de deskundige benoemd en wordt de reden beschreven voor de aanvraag van het ouderschapsonderzoek en worden de vragen aan de deskundige geformuleerd. Na afronding van het onderzoek volgt óf
De appellant is verantwoordelijk voor het overleggen van alle stukken van de procedure in eerste aanleg aan het hof. Deze stukken zijn opgenomen in het dossier.
C. Stukken geïntimeerde Stukken ingebracht door geïntimeerde. Het aantal stukken ingebracht door de geïntimeerde is beduidend geringer dan die van de appellant. Voor zover door de geïntimeerde
28. De archiefkaart behoort niet tot het procesdossier en is een intern stuk om het dossier op te bergen in het archief.
109
110
stukken worden inbracht, kennen deze een grote overlap met die van de appellant.
Raad voor de Kinderbescherming in het kader van de procedure in eerste aanleg.
D. Rapporten
E. Correspondentie
De rapportage van de deskundige aan het hof en eventuele andere rapporten, zoals van de
In de correspondentiemap bevinden zich zowel brieven uitgegaan naar partijen als de correspondentie tussen hof en deskundige.
Bijlage 3 Format ten behoeve van analyse dossiers
Overzichtsgegevens Zaaknummer Type zaak Appellant ( man/vrouw) Aantal kinderen Geboortejaar kind(eren) Datum ontvangst appelschrift Data eerste zitting/tussenbeschikking Data eventuele tussenzittingen Benoemde deskundige Datum eindbeschikking Indien eindzitting: aanwezigen Datum start procedure bij de rechtbank Datum beschikking procedure rechtbank Overigen:
111
Inrichting en verloop van ouderschapsonderzoek Vragen ouderschapsonderzoek Aantal gesprekken (face to face) Beide ex-partners aanwezig bij contact (ja/nee) Contact deskundige met kind (ja/nee) Aard van interventies deskundige (interventies gericht op contact ex-partners, interventies gericht op ouder-kindrelatie) Interventies rechter gedurende traject (ja/nee)29 Aard van de interventies rechter30 Communicatie tussen deskundige en rechter
Resultaat en eindbeschikking Resultaat ouderschapsonderzoek: • overeenkomst (volledig/deels) • intrekken beroepschrift • refereren aan uitspraak hof • geen overeenkomst: eindbeslissing door hof Beëindiging procedure: • zitting • intrekking beroepschrift • schriftelijke afhandeling Indien beschikking: referentie aan uitkomst deskundigenonderzoek (ja/nee) Indien referentie: inhoud van de referentie Aard beslissing Betere verstandhouding tussen ex-partners (ja/nee) Betere verstandhouding tussen ouder(s) en kind (ja/nee)
29. Hierover bleek bij nader inzien in de dossiers te weinig informatie aanwezig om hierover te rapporteren. 30. Idem.
112
Bijlage 4 Vragen voor Hof Amsterdam, Hof Arnhem, Hof Den Bosch en Hof Leeuwarden in verband met het ouderschapsonderzoek
1. Sinds wanneer (maand/jaar) worden in uw hof ouderschapsonderzoeken gelast? 2. In (ongeveer) hoeveel zaken is sinds dit tijdstip een ouderschapsonderzoek gelast? 3. Hoeveel tijd (in maanden) is doorgaans met het ouderschapsonderzoek gemoeid? 4. In het geval een ouderschapsonderzoek wordt gelast, wordt dan altijd een raadsheer-commissaris benoemd als contactpersoon voor de deskundige? Zo ja, welk criterium wordt toegepast om te bepalen wie deze raadsheer-commissaris is? 5. Is er namens het hof iemand aangewezen die het tijdpad van het deskundigen onderzoek bewaakt en met de deskundige communiceert over de voortgang van het onderzoek? 6. Hoe groot is de poule van deskundigen waaruit een selectie wordt gemaakt?
7. Worden zaken ongeveer gelijkelijk verdeeld over deze deskundigen of worden sommige deskundigen vaker dan anderen benoemd? Indien dit laatste het geval is: wat is de reden dat deze persoon/personen vaker als deskundige wordt/worden benoemd? 8. In het Hof Den Haag worden sinds enige tijd ook nogal eens twee deskundigen in één zaak benoemd. Geldt dat ook voor uw hof? 9. Uit de dossierstudie in het Hof Den Haag blijkt dat standaard gebruik wordt gemaakt van de volgende overwegingen om een ouderschapsonderzoek te gelasten: het gebrek aan communicatie tussen de ouders vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling, het kind/de kinderen zijn erbij gebaat dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en het hof acht het aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van een ouderschapsonderzoek bereikt kan worden. Wordt in uw hof doorgaans gebruik
113
gemaakt van dezelfde standaardafweging? Zijn er situaties waarin hiervan wordt afgeweken of wanneer deze overwegingen worden aangevuld? Zo ja, om welke situaties gaat het dan? 10. Uit de studie van 25 dossiers in het Hof Den Haag blijkt dat standaard dezelfde vragen aan de deskundige worden meegegeven (zie bijgevoegd overzicht). Wordt in uw hof gewerkt met dezelfde standaardvragen? Zijn er situaties waarin van deze standaardvragen wordt afgeweken? Zo ja, om welke situaties gaat het dan? 11. In hoeveel gevallen leidt het ouderschapsonderzoek tot (gedeeltelijke) overeenstemming?
Bij vraag 10: vragen voor de deskundige Als het gaat om een omgangsregeling, dan gaat het om de volgende standaardvragen. a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar? b. Hoe is de relatie van X met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)? c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
114
d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van X voldoen, gelet op haar individuele behoefte? e. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van X? f. In hoeverre zijn ouders in staat elkaar de ruimte te bieden voor de omgang met X? g. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt? h. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige? In het geval ook het hoofdverblijf aan de orde is, worden de volgende twee vragen aan bovenstaande vragen toegevoegd. • Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen: bij wie van de ouders is het hoofdverblijf het meest geëigend? • Ten aanzien van het gezag over de minderjarigen: welke gezagsvoorziening (bij wie van de ouders afzonderlijk dan wel gezamenlijk) is het meest geëigend? Ook wordt wel als eerste vraag gesteld: • Op welke wijze is de partnerrelatie beëindigd en wat zijn de gevolgen daarvan (de zogenoemde ‘scheidingsmelding’)?
Bijlage 5 Modeldeskundigenbericht31
Verklaring van tekens * = invullen niet verplicht φ = kies tussen alternatieven
Aan
Gerechtshof Den Haag sector Familierecht t.a.v. mevr. J. Muller-Rietveld Postbus 20302 2500 EH Den Haag
Zaaknummer Namen partijen
1
Gegevens van de deskundige32
voorletters en naam beroep correspondentieadres telefoonnummer faxnummer* e-mailadres*
31. De voetnoten bevatten informatie van het gerecht voor de deskundige en kunnen desgewenst worden verwijderd door de deskundige. De deskundige kan bij de griffier een model verkrijgen waarin de zaaksgegevens al zijn ingevuld. 32. Alle gegevens in dit deskundigenbericht, dus ook de hier vermelde persoonsgegevens, zullen deel uitmaken van het procesdossier en kunnen ter kennis komen van partijen en hun advocaten of gemachtigden.
115
2
Gegevens van partijen33 en hun belangenbehartigers34
partij: naam verzoek(st)er, belangenbehartiger: advocaat van verzoek(st)er naam correspondentieadres telefoonnummer faxnummer* e-mailadres* partij: naam verweer(st)er belangenbehartiger: advocaat van verweer(st)er naam correspondentieadres telefoonnummer faxnummer* e-mailadres*
Belanghebbende:
Informante:
33. In het model wordt uitgegaan van een zaak met twee partijen. Als er blijkens de uitspraak waarin u bent benoemd meer dan twee partijen zijn, vult u het model zelf aan met de gegevens van de overige partijen. 34. In de Leidraad deskundigen vindt u informatie over uw communicatie met partijen en hun belangenbehartigers.
116
Bijlage 5 Modeldeskundigenbericht
Stukken35 datum uitspraak waarin de deskundige is benoemd processtukken waarvan de deskundige kennis heeft genomen t.b.v. het deskundigenbericht36
- - -
andere stukken37 stukken waarnaar in het rapport wordt verwezen38 stukken waarop de deskundige geen acht slaat39 reden daarvan
3
De door de rechter(s) gestelde vragen40
35. Hier worden de stukken opgesomd die u in het kader van het deskundigenonderzoek heeft verzameld. 36. Heeft de rechter bepaald dat u het onderzoek doet zonder kennisneming van processtukken, dan volstaat hier ‘n.v.t.’. In alle andere gevallen duidt u hier de korte inhoud aan van het procesdossier dat aan u is toegezonden. U kunt volstaan met het opschrift van de stukken, bijvoorbeeld dagvaarding, conclusie van antwoord, enzovoort. Een hulpmiddel hierbij zijn de rechterlijke uitspraken. Daarin vindt u steeds een opsomming van de stukken die in het procesdossier aanwezig moeten zijn. 37. Hier noemt u in voorkomende gevallen de stukken die niet tot het procesdossier behoren en die u hebt ontvangen met het oog op het deskundigenonderzoek. Een korte aanduiding volstaat (bijvoorbeeld brief van x (= datum) van y (= afzender) aan z (= geadresseerde)). Het kan gaan om door uzelf bij bijvoorbeeld een partij opgevraagde stukken, om stukken die een partij of advocaat op eigen initiatief aan u heeft gezonden, enzovoort. U mag alleen acht slaan op stukken waarvan u bekend is dat beide partijen erover beschikken. Dit kan echter anders zijn in het medisch onderzoek. Meer informatie vindt u in de Leidraad deskundigen onder Hoor en wederhoor. 38. Hier vermeldt u in voorkomende gevallen eventuele stukken (bijvoorbeeld literatuur) waarnaar u in het rapport verwijst en de vindplaatsen daarvan. 39. In beginsel betrekt de deskundige alle hem ter beschikking gestelde stukken in het onderzoek. Doet zich geen uitzondering op dit beginsel voor, dan vermeldt u hier ‘n.v.t.’. Voorbeelden van uitzonderingen: de rechter kan hebben bepaald dat u op bepaalde onderdelen van de aan u ter beschikking gestelde stukken geen acht moet slaan; het kan ook gebeuren dat u desgevraagd geen duidelijkheid verkrijgt of een partij een kopie van een aan u gezonden stuk ook aan de wederpartij heeft gezonden. In zulke gevallen duidt u hier de stukken aan waarop u geen acht slaat, onder vermelding van de reden daarvan. 40. Neem hier de vragen over die in de uitspraak aan u zijn gesteld.
117
4
Inrichting van het onderzoek*41
5
De beantwoording van de vragen42
5.1 Waarvan de deskundige uitgaat*43
5.2 Eigen beschouwing*44
5.3 Antwoorden op de vragen45
41. Hier kunt u indien gewenst uw plan van behandeling vermelden, of de verrichte onderzoeksactiviteiten opsommen. Maakt u hiervan gebruik, vermeld dan ook of u partijen gelegenheid heeft gegeven voorafgaand aan het onderzoek hun eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. 42. De kopjes van 6.1 en 6.2 kunt u vanzelfsprekend aanpassen aan de wijze waarop u het verslag van uw onderzoek en de beantwoording van de vragen wenst in te richten. Wel moet u de vragen in ieder geval expliciet beantwoorden (6.3). 43. Hier vermeldt u desgewenst van welk feitencomplex u uitgaat. Het staat u vrij uit te gaan van feiten die blijkens rechterlijke uitspraak tussen partijen vaststaan. Feiten die tussen partijen in geschil zijn, mag u niet als vaststaand aannemen. 44. Hier geeft u desgewenst een eigen beschouwing die voorafgaat aan de beantwoording van de vragen van de rechter. U vermeldt zo veel mogelijk waarop uw beschouwing is gebaseerd, bijvoorbeeld een processtuk, een gesprek met een persoon, foto’s, eigen waarneming, onderzoek ter plaatse. 45. De antwoorden moeten steeds zo veel mogelijk worden gemotiveerd. Indien motivering niet mogelijk is, moet dit worden vermeld.
118
Bijlage 5 Modeldeskundigenbericht
6
Inzage- en blokkeringsrecht
1. het inzage- en blokkerings- φ nee (ga door naar 7) recht is op dit onderzoek van φ ja (ga door naar 6.2) toepassing46 2. toepassing inzage- en blokkeringsrecht
7
a. bij brief van .. heb ik degene op wie het onderzoek betrekking heeft, gelegenheid gegeven tot inzage in mijn rapport en gevraagd mij mede te delen of het rapport wordt geblokkeerd b. van deze brief heb ik bij brief van .. een kopie aan de advocaat van de wederpartij gezonden c. aan mij is bij brief van .. door .. meegedeeld dat geen beroep op het blokkeringsrecht wordt gedaan (ga door naar 7) d. aan mij is bij brief van .. door .. meegedeeld dat wel een beroep op het blokkeringsrecht wordt gedaan. Daarmee eindigen mijn werkzaamheden als deskundige in deze zaak (ga door naar 9, eindnota).
Hoor en wederhoor47
1. onderzoek ter plaatse
φ nee, n.v.t. (ga door naar 7.2) φ ja: a. ik heb op .. een bezoek gebracht aan .. met als doel .. b. partijen zijn door mij bij brief van .. in de gelegenheid gesteld het onderzoek ter plaatse bij te wonen c. het onderzoek ter plaatse is bijgewoond door ..
46. Raadpleegt u over het inzage- en blokkeringsrecht zo nodig s.v.p. de Leidraad deskundigen. 47. Raadpleegt u over dit onderwerp s.v.p. de Leidraad deskundigen. Het is essentieel dat een deskundigenbericht tot stand komt met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.
119
2. bijeenkomst(en) met partijen
φ nee, n.v.t. (ga door naar 7.3) φ ja: a. ik heb partijen bij brief van .. uitgenodigd voor een bijeenkomst met als doel .. b. de bijeenkomst heeft plaatsgevonden op .. en is bijgewoond door .. c. φdit was de enige bijeenkomst φvervolgbijeenkomsten met als doel .. zijn gehouden op .. en bijgewoond door ..
3. medisch onderzoek van één partij
φ nee, n.v.t. (ga door naar 7.4) φ ja: a. ik heb de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft onderzocht op .. b. de wederpartij was bij brief van .. door mij op de hoogte gesteld van de datum van het onderzoek
4. opmerkingen en verzoeken48
a. ik heb bij brief van .. mijn rapport aan partijen gezonden en in de brief vermeld dat zij gelegenheid hebben tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken binnen een door mij gestelde termijn b. ik heb opmerkingen/verzoeken ontvangen van .. bij brief van .. c. ik heb opmerkingen/verzoeken ontvangen van .. bij brief van .. d. ik hecht een kopie van de ontvangen opmerkingen en verzoeken als bijlage aan dit deskundigenbericht e. mijn reactie op de opmerkingen en verzoeken49: φ is hierna vermeld onder 1.3 φ heb ik hiervoor onder in mijn rapport verwerkt
48. U bent op grond van de wet verplicht partijen gelegenheid te geven tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken. Raadpleegt u hierover zo nodig s.v.p. de Leidraad deskundigen. 49. In veel gevallen is het voor de rechter en partijen helder en inzichtelijk als u uw oorspronkelijke rapport intact laat en afzonderlijk reageert op de opmerkingen en verzoeken van partijen. Daarvoor is hierna onder 8 plaats. Als u er echter voor kiest uw reactie op de opmerkingen en verzoeken hiervoor onder 4 te verwerken in uw rapport, kunt u onder 8 volstaan met verwijzing naar onderdeel 4.
120
Bijlage 5 Modeldeskundigenbericht
8
*Reactie van deskundige op opmerkingen en verzoeken
9 Eindnota 1. eindnota bijgevoegd?
φja φ nee, omdat
2. specificatie eindnota bijgevoegd?50
φja φ nee, omdat
3. wilt u btw ontvangen?
φ nee φ ja: - het toepasselijke btw-tarief is .. procent φ over het gehele bedrag van de eindnota φ over € …. - het bedrag van de eindnota is φ inclusief btw φ exclusief btw
10 Bijlagen φ Bij dit deskundigenbericht horen geen bijlagen. φ Bij dit deskundigenbericht horen wel bijlagen, namelijk:51 • • •
50. Zie over de wijze van specificatie s.v.p. de Leidraad deskundigen. 51. U wordt verzocht hier kort aan te geven welke bijlagen het betreft.
121
11 Ondertekening deskundigenbericht
Ik zend dit deskundigenbericht in zesvoud aan het gerecht.52 Opgemaakt op .. te ..
(handtekening) (naam)
52. Het gerecht draagt zorg voor doorzending van een exemplaar aan partijen.
122
Bijlage 6 Vragenlijsten en betrouwbaarheden van de schalen
Vragen over het contact met de ex-partner (beide metingen) Contactfrequentie. De frequentie van contact met de ex-partner is op beide metingen gemeten met de volgende drie vragen. • Hoe vaak per week spreekt u uw ex-partner persoonlijk? • Hoe vaak per week spreekt u uw ex-partner telefonisch? • Hoe vaak per week hebt u schriftelijk contact met uw ex-partner (per post of e-mail)? De vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (meer dan 1 × per week). Relatiekwaliteit. De kwaliteit van de relatie met de ex-partner is gemeten door de respondent te vragen op een schaal van 1 (heel slecht) tot en met 10 (heel goed) aan te geven hoe de relatie met de ex-partner was op dat moment. Conflictfrequentie en -ernst. De frequentie van conflict met de ex-partner is op beide metingen gemeten met de volgende drie vragen. • Hoe vaak komt het in het contact met uw ex-partner voor dat u een conflict heeft? • Hoe vaak hebt u een conflict met uw ex-partner in het bijzijn van uw kind(eren)? • Hoe vaak komt het voor dat uw kind(eren) partij kiezen bij een conflict met uw ex-partner? De vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (zelden of nooit) tot en met 5 (altijd). De ernst van de conflicten is gemeten met de vraag: hoe ernstig zijn de conflicten met uw ex-partner over het algemeen? Deze vraag werd beantwoord op een schaal van 1 (niet ernstig) tot en met 5 (zeer ernstig). Daarnaast werd gevraagd hoe vaak de respondent en zijn of haar ex-partner conflicten hadden over de volgende tien specifieke conflictkwesties. • emotionele kwesties rondom de scheiding (bijvoorbeeld de beslissing om te scheiden, verloop van de scheiding);
123
• ‘oudere’ kwesties die al voor de scheiding speelden (bijvoorbeeld communicatieproblemen, botsende persoonlijkheden, ontrouw); • praktische kwesties rondom de scheiding (bijvoorbeeld boedelverdeling, huisvesting, scheidingsprocedure); • de opvoeding van de kinderen (bijvoorbeeld omgang met het kind, regels, beslissingen); • de contactregeling (bijvoorbeeld wanneer de kinderen bij u en uw ex-partner zijn, het halen en brengen); • geld en financiële bijdragen (bijvoorbeeld alimentatie); • informatie over de kinderen (bijvoorbeeld het niet of niet tijdig delen of doorgeven van informatie over het kind); • overleg over de kinderen (bijvoorbeeld het niet of onvoldoende overleggen bij het nemen van beslissingen over het kind); • uw nieuwe partner (bijvoorbeeld zijn/haar bemoeienissen); • de nieuwe partner van uw ex-partner (bijvoorbeeld zijn/haar bemoeienissen). Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (zelden of nooit) tot en met 5 (altijd). Conflictuitkomsten. Met vijf vragen werd op beide metingen gemeten hoe vaak conflicten eindigden in escalatie, een impasse, een win-winoplossing, een win-verliesoplossing in het voordeel van de respondent, en een win-verliesoplossing in het voordeel van de ex-partner. Conflictgedrag. Het gedrag van de respondent tijdens conflicten met de ex-partner is op beide metingen gemeten met de Dutch Scale for Conflict Handling (De Dreu et al., 2001). Deze schaal meet 5 conflictstijlen met elk vier vragen voor forceren (vechten), vermijden, toegeven, constructieve conflicthantering en compromis zoeken. Voorbeelden van vragen zijn: • ik maak mijn partner verwijten (forceren); • ik ga mijn ex-partner uit de weg (vermijden); • ik geef toe aan mijn partner (toegeven); • ik probeer misverstanden op te helderen (constructieve conflicthantering); • ik onderhandel over een tussenweg (compromis zoeken). Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (zelden of nooit) tot en met 5 (altijd).53 De betrouwbaarheden staan vermeld in de tabel in deze bijlage. Vergeving. Op beide metingen werd de vertaalde Transgression-Related Interpersonal Motivations-schaal gebruikt (McCullough et al., 1998) om de mate van (niet) vergeven van de ex-partner te meten. Deze schaal meet drie variabelen in de vorm van stellingen: • afstandelijkheid (4 stellingen);
53. Voor het samenstellen van variabelen die met meerdere vragen gemeten zijn, werden de antwoorden op de vragen voor die variabele per respondent gemiddeld tot één score.
124
Bijlage 6 Vragenlijsten en betrouwbaarheden van de schalen
• rancune (4 stellingen); • welwillendheid(4 stellingen). De eerste twee variabelen meten uiteraard de mate van niet-vergeven. Voorbeelden van stellingen zijn: • ik wil zo veel mogelijk afstand houden van mijn ex-partner (afstandelijkheid); • ik zou willen dat mijn ex-partner op een of andere manier teruggepakt wordt (rancune); • ondanks wat mijn ex-partner mij heeft aangedaan, zou ik graag willen dat we weer een positief contact hebben” (welwillendheid). Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De betrouwbaarheden staan vermeld in de tabel in deze bijlage. Vertrouwen. Vertrouwen werd gemeten met de Dyadic Trust Scale (Larzelere & Huston, 1980) die zes stellingen bevat, zoals: • mijn ex-partner is open en eerlijk tegen mij; • mijn ex-partner is vooral geïnteresseerd in zijn/haar eigen belang (gespiegeld). Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De betrouwbaarheden staan vermeld in de tabel in deze bijlage. Commitment. Gemeten werd in hoeverre de respondent nog enige vorm van commitment (gebondenheid) voelde aan (het contact met) de ex-partner. De vragen zijn afgeleid van een vragenlijst voor relatiecommitment (Arriaga & Agnew, 2001) en in eerder onderzoek toegepast op commitment aan de ex-partner (Kluwer, 2013b). Voorbeelden zijn: • ik voel mij nog steeds gehecht aan mijn ex-partner; • ik denk dat ik over een aantal jaren nog contact heb met mijn ex-partner. Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De betrouwbaarheden staan vermeld in de tabel in deze bijlage.
Vragen over kind(eren) (beide metingen) Vanwege de lengte van de vragenlijst is gekozen om de vragen over het kind of de kinderen te laten beantwoorden voor één kind, ook wanneer de ouder meerdere kinderen had met de ex-partner. Aangezien de vragenlijst voor ouderschapsgedrag bedoeld was voor kinderen tussen de 4 en 16 jaar, is de ouder gevraagd om de vragen te beantwoorden voor het jongste kind tussen de 4 en 16 jaar. Als alle kinderen jonger dan 4 jaar waren, werd gevraagd de vragen te beantwoorden voor het oudste kind. Wanneer de ouder meer dan één kind had met de ex-part-
125
ner, zijn voor de andere kinderen alleen de drie vragen gesteld over de contactfrequentie, de relatie met het kind en het algeheel welzijn van het kind. Contactfrequentie kind. De frequentie van contact met het kind is op beide metingen gemeten met de volgende vijf vragen. • Hoeveel dagen en nachten is uw kind gemiddeld per week bij u (van 0 t/m 7)? • Is er sprake van regelmaat in het aantal dagen en nachten dat het kind bij u is (ja, soms, nee)? • Hoe vaak spreekt u uw kind persoonlijk? • Hoe vaak spreekt u uw kind telefonisch? • Hoe vaak hebt u schriftelijk contact met uw kind (per post of e-mail)? De laatste drie vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal niet) toten met 5 (meer dan eenmaal per week). Relatiekwaliteit kind. De kwaliteit van de relatie met het kind is gemeten door de ouder te vragen op een schaal van 1 (heel slecht) tot en met 10 (heel goed) aan te geven hoe de relatie met het kind was op dat moment. Welzijn kind. Het algeheel welzijn van het kind is gemeten door de ouder te vragen op een schaal van 1 (heel slecht) tot en met 10 (heel goed) aan te geven hoe het kind zich over het algemeen voelt. Gedragsproblemen kind. Om gedragsproblemen bij het kind te meten, is de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goodman, 1997) afgenomen. Deze vragenlijst kan worden ingevuld voor kinderen tussen 4 en 16 jaar. Deze vragenlijst meet emotionele en gedragsproblemen zoals ongecontroleerd gedrag en problemen met leeftijdgenoten. De vragenlijst bevat 11 stellingen, zoals: • mijn kind heeft problemen in de omgang met andere kinderen (pest andere kinderen, vecht met andere kinderen); • mijn kind heeft vaak driftbuien of woede-uitbarstingen; • mijn kind is vaak ongelukkig, in de put, of in tranen. Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De betrouwbaarheden staan vermeld in de tabel in deze bijlage. Ouderschapsgedrag. Om gezaghebbend ouderschapsgedrag te meten, is de Ouder-Kind Interactie Vragenlijst (OKIV; Lange et al., 1997) afgenomen. Deze is geschikt om in te vullen over kinderen tussen 4 en 16 jaar. De vragenlijst meet:
126
Bijlage 6 Vragenlijsten en betrouwbaarheden van de schalen
• gezag (leiderschap en deskundigheid van de ouder, regels en eisen stellen, respect voor de ouder); • acceptatie (een liefdevolle houding van de ouder, het stimuleren van positief gedrag); • democratie (het delen van gevoelens, ruimte geven aan de wensen en argumenten van het kind, zoeken naar voor beiden aanvaardbare oplossingen bij conflict). Gezag, acceptatie en democratie zijn voorwaarden voor een goed opvoedingsklimaat. Gezag werd gemeten met 7 stellingen (bijvoorbeeld ‘mijn kind overtreedt steeds de regels’; gespiegeld), acceptatie werd gemeten met 7 stellingen (bijvoorbeeld ‘ik geef mijn kind vaak een compliment’) en democratie werd gemeten met 4 items (bijvoorbeeld ‘ik neem de meeste beslissingen die mijn kind betreffen zonder hem/haar daarin te betrekken’). Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 5 (helemaal eens). De vragen vormden samen een betrouwbare schaal (zie de tabel in deze bijlage), maar alleen wanneer de vragen over ‘democratie’ niet werden opgenomen. Daarom is de variabele ouderschapsgedrag samengesteld uit de vragen voor ‘gezag’ en ‘acceptatie’.
Vragen over het welzijn van de ouder (beide metingen) Depressie. Als indicator van welzijn van de ouder is depressie gemeten met de CES-D (Bouma et al., 1995). Deze vragenlijst meet depressieve gevoelens die als gevolg van een gebeurtenis ontstaan (reactieve depressie), dus geen klinische depressie. De vragenlijst bestaat uit 25 stellingen en de respondent werd gevraagd aan te geven welk antwoord het beste zijn of haar gevoel of gedrag van de afgelopen week weergeeft op een schaal van 1 = nooit (minder dan 1 dag) tot en met 4 = meestal of altijd (5-7 dagen). Voorbeelden van stellingen zijn: • tijdens de afgelopen week stoorde ik me aan dingen, die me gewoonlijk niet storen; • tijdens de afgelopen week had ik geen zin in eten, was mijn eetlust slecht; • tijdens de afgelopen week bleef ik maar in de put zitten, zelfs als familie of vrienden probeerden me eruit te halen. De betrouwbaarheid van deze schaal staat vermeld in de tabel in deze bijlage. Overig welzijn. De respondent werd gevraagd in hoeverre er sprake was van lichamelijke klachten die de respondent voor de scheiding niet had, en of hiervoor een arts bezocht werd. Ook werd gevraagd in hoeverre de respondent problemen had met emoties of gedrag (paniekaanvallen, woedeaanvallen, etc.) en of hiervoor hulp gezocht werd.
127
Evaluatie van de gerechtelijke procedure (alleen nameting) Mate van overeenstemming. Bij de nameting is gevraagd wat de uitkomst was van de gerechtelijke procedure. Er waren drie antwoorden mogelijk: 1 = mijn ex-partner en ik hebben een overeenkomst bereikt; 2 = mijn ex-partner en ik hebben een gedeeltelijke overeenkomst bereikt; 3 = mijn ex-partner en ik hebben geen overeenkomst bereikt. Evaluatie van de gerechtelijke procedure. Bij de nameting werd gevraagd: • of de gerechtelijke procedure volgens de ouder eerlijk en rechtvaardig was verlopen; • of de ouder tevreden was over hoe de gerechtelijke procedure verlopen was; • of de ouder de uitkomst eerlijk en rechtvaardig vond; • of de ouder tevreden was met de uitkomst (zie Kluwer et al., 2009); • of de uitkomst gunstig was voor de ouder; • of de uitkomst gunstig was voor de ex-partner; • of de uitkomst gunstig was voor het kind/de kinderen. Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (heel erg). Gesprekken met de derde partij. Bij de nameting zijn vragen gesteld over de gesprekken met de derde partij (deskundige, mediator, raadsonderzoeker), als deze hadden plaatsgevonden. Deze vragen betroffen: • de mate waarin de gesprekken volgens de ouder eerlijk en rechtvaardig verlopen waren; • de mate waarin de ouder tevreden was over de gesprekken; • de mate waarin de ouder met respect behandeld werd door de derde partij; • de mate waarin de ouder de opstelling van de derde partij neutraal en onpartijdig vond; • de mate waarin volgens de ouder belangrijke feite en meningen naar voren zijn gekomen tijdens de gesprekken; • de mate waarin de gesprekken positief hadden bijgedragen aan de uitkomst van het geschil, aan het contact met de ex-partner en aan het contact met het kind. Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (heel erg). Voice. Een belangrijke component van eerlijke en rechtvaardige procedures is de mate waarin mensen de gelegenheid krijgen om hun mening en gevoelens te uiten en zich betrokken voelen bij het zoeken naar een oplossing van het geschil (Kluwer et al., 2009). Dit wordt ook wel Voice genoemd. Voice werd gemeten met vijf vragen, bijvoorbeeld: • Kreeg u tijdens de gesprekken de mogelijkheid om uw mening te geven?
128
Bijlage 6 Vragenlijsten en betrouwbaarheden van de schalen
• Voelde u zich tijdens de gesprekken betrokken bij het zoeken naar een oplossing van uw geschil? Alle vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (heel erg). De vragen vormden samen een betrouwbare schaal (zie onderstaande tabel). Tabel. Betrouwbaarheden (cronbachs alfa) van gebruikte schalen
Variabelen
Voormeting
Nameting
Conflictgedrag: forceren
.74
.79
Conflictgedrag: vermijden
.71
.64
Conflictgedrag: toegeven
.80
.76
Conflictgedrag: constructief
.69
.78
Conflictgedrag: compromis
.77
.87
Vergeving: afstandelijkheid
.87
.87
Vergeving: rancune
.89
.91
Vergeving: welwillendheid
.85
.82
Vertrouwen
.72
.68
Commitment
.85
.86
Gedragsproblemen kind
.87
.88
Ouderschapsgedrag
.82
.85
Depressie ouder
.95
.96
Voice
--
.88
Noot: cronbachs alfa is een maat om vast te stellen of meerdere items samen één schaal vormen. Dit wordt getoetst op basis van de onderlinge correlatie tussen de verschillende items. Een cronbachs alfa van .70 of meer wordt over het algemeen gezien als acceptabel, waarbij een hogere waarde een hogere betrouwbaarheid aanduidt.
129
Bijlage 7 Scheiden: de belangrijkste redenen (bron: CBS Statline, 2003)
Scheiden; naar belangrijkste redenen (2003)
Scheiding na een huwelijk
Scheiding na een huwelijk
Scheiding na niet-gehuwd samenwonen
Scheiding na niet-gehuwd samenwonen
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
in % van het totaal aantal respondenten
in % van het totaal aantal respondenten
in % van het in % van het totaal aantal totaal aantal respondenten respondenten
130
Karakters botsen
38
38
46
39
Iemand anders in het spel
38
37
22
31
Op elkaar uitgekeken
28
18
35
26
Toekomstplannen onverenigbaar
19
15
27
29
Gezondheidsproblemen
9
11
9
11
Financiële problemen
9
13
7
8
Seksuele problemen
6
9
3
8
(Schoon)familie / kinderen
6
4
2
4
Onenigheid over het krijgen van kinderen
4
4
7
10
Sociale / culturele verschillen
4
4
3
3
Verslavingsproblemen
2
18
4
16
Lichamelijk geweld
1
19
1
10
Te jong / leeftijdsverschil te groot
1
1
2
4
Jaloezie / geen vertrouwen
1
2
3
4
Colofon
Raad voor de rechtspraak Postbus 90613 2509 LP Den Haag Deze publicatie verschijnt in het kader van het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van de Raad voor de rechtspraak. Uitgave daarvan betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft. Leden begeleidingscommissie Prof.mr. J.E. Doek (voorzitter) Emeritus hoogleraar familierecht, Vrije Universiteit Amsterdam Dr. T.F.C. Fischer Docent/onderzoeker Criminologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Voor leden van de rechterlijke organisatie zijn gratis exemplaren beschikbaar. Deze kunnen worden besteld bij: Raad voor de rechtspraak Secretariaat Directie Strategie & Ontwikkeling Postbus 90613 2509 LP Den Haag Tel. (070) 361 97 05 E-mail:
[email protected] De integrale tekst van dit rapport is gratis te downloaden van: www.rechtspraak.nl/ Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak Rubriek: wetenschappelijk onderzoek Uitgever Sdu Uitgevers BV, Den Haag Ontwerp omslag Corps, Den Haag Aanpassing omslag Studio Typeface, Lelystad Opmaak binnenwerk en eBook LINEUP boek en media bv, Groningen
Dr. A. Klijn Adviseur en publicist rechtspraak December 2013 Mr. C.A.R.M. van Leuven Raadsheer Hof Den Haag Drs. M. Pieterse Beleidsadviseur afdeling Rechtspraak en geschiloplossing, ministerie van Veiligheid en Justitie Dr. A.P. Spruijt Emeritus Onderzoeker, afdeling Jeugd en Gezin, Universiteit Utrecht Dr. H.G.E. Verberk Wetenschappelijk adviseur Raad voor de rechtspraak
© Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, in een voor anderen toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen of worden openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad voor de rechtspraak. De toestemming wordt hierbij verleend voor het verveelvoudigen, in een gegevensbestand toegankelijk maken of openbaar maken waarvoor geen geldelijke of andere tegenprestatie wordt gevraagd en ontvangen en waarbij deze uitgave als bron wordt vermeld.
131