Date de réception
:
24/01/2012
Resumé
C-492/11 - 1 Zaak C-492/11
Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: 26 september 2011 Verwijzende rechter: Giudice di pace di Mercato S. Severino Datum van de verwijzingsbeslissing: 21 september 2011 Verzoekende partij: Ciro Di Donna Verwerende partij: Società Imballaggi Metallici Salerno (SIMSA) srl
Voorwerp van de procedure in het hoofdgeding Vordering tot schadevergoeding met dagvaarding in tussenkomst van verzekeringsmaatschappij – Verplicht beroep op bemiddelaar – Mogelijke strijdigheid met richtlijn 2008/52/EG – Mogelijke schending van beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming Prejudiciële vraag Verzetten de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op 7 december 2000 te Nice afgekondigd, zoals aangenomen op 12 december 2007 te Straatsburg, richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, het algemeen beginsel van Unierecht van doeltreffende rechterlijke bescherming en, in het algemeen, het recht van de
NL
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
Unie in zijn geheel zich ertegen dat in een van de lidstaten van de Europese Unie een regeling wordt ingevoerd, zoals in Italië die van wetsbesluit nr. 28/2010 en ministerieel besluit nr. 180/2010, zoals gewijzigd bij ministerieel besluit nr. 145/2011, volgens welke: – de rechter ten laste van de partij die zonder gegronde reden heeft geweigerd deel te nemen aan een procedure van verplichte bemiddeling, in het erop volgende rechtsgeding uit die weigering bewijsgronden kan afleiden; – de rechter vergoeding moet weigeren van de kosten die door de in het gelijk gestelde partij die een voorstel tot verzoening heeft afgewezen, zijn gemaakt voor zover zij betrekking hebben op het tijdvak na de formulering van het voorstel, en die partij moet veroordelen tot vergoeding van de kosten die de in het ongelijk gestelde partij over hetzelfde tijdvak heeft gemaakt en ook tot betaling aan de staatskas van een bedrag dat overeenstemt met het bedrag dat reeds werd betaald als verplichte (gestandaardiseerde) heffing, wanneer de uitspraak waarmee het na het formuleren van het geweigerde voorstel ingeleide geschil wordt beslecht, volledig overeenstemt met de inhoud van het betrokken voorstel; – de rechter, indien zich ernstige en uitzonderlijke redenen voordoen, de vergoeding kan weigeren van de kosten die de in het gelijk gestelde partij wegens het honorarium van de bemiddelaar en de aan de deskundige verschuldigde vergoeding heeft gemaakt, zelfs indien de beschikking waarmee het geschil wordt beslecht niet volledig overeenstemt met de inhoud van het voorstel; – de rechter de partij die zonder gegronde reden niet heeft deelgenomen aan de bemiddelingsprocedure moet veroordelen tot betaling aan de staatskas van het bedrag dat overeenkomt met de gestandaardiseerde heffing die voor het rechtsgeding is verschuldigd; – de bemiddelaar een verzoening kan of zelfs moet voorstellen ook bij ontbreken van akkoord van de partijen en ook indien de partijen niet aan de procedure hebben deelgenomen; – de poging tot verzoening binnen een termijn van vier maanden moet worden afgerond; – ook na verloop van de termijn van vier maanden vanaf het begin van de procedure de vordering slechts ontvankelijk zal zijn na het verkrijgen, bij het secretariaat van het bemiddelingsorgaan, van het door de bemiddelaar opgestelde verslag van het ontbreken van akkoord met opgave van het geweigerde voorstel; 2
DI DONNA
– het niet uitgesloten is dat er meerdere bemiddelingsprocedures zijn – met verlenging van de termijn voor de beslechting van het geschil tot gevolg – telkens wanneer een verzoek op rechtmatige wijze wordt voorgesteld in de loop van dezelfde procedure die intussen is ingeleid; – de kosten van de procedure van verplichte bemiddeling ten minste twee maal zo veel bedragen als de kosten van de gerechtelijke procedure die de bemiddelingsprocedure tracht te voorkomen en het verschil op exponentiële wijze toeneemt met de toename van de waarde van het geschil (zoadat de bemiddeling zelfs meer dan zes maal zo veel kost als de gerechtelijke procedure) of met de toename van de complexiteit (in welk laatste geval de aanstelling noodzakelijk kan blijken van een deskundige, te betalen door de partijen in de procedure, die de bemiddelaar bijstaat in geschillen die specifieke technische vaardigheden vereisen, zonder dat het door de deskundige opgestelde technische verslag of de door hem verkregen inlichtingen in de erop volgende rechterlijke procedure kunnen worden gebruikt)?” I) Aangevoerde bepalingen van gemeenschapsrecht 1) Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het bijzonder: artikel 6 („Recht op een eerlijk proces”) en artikel 13 („Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel”). 2) Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het bijzonder: artikel 47 („Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”). 3) Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken. In het bijzonder: punten 10, 13, 14 en 27 van de considerans en de artikelen 1, 3, en 5. 4) Arrest van het Hof van 18 maart 2010, samengevoegde zaken C-317/08, C-318/08, C-319/08 en C-320/08, Rosalba Alassini e.a., met name punten 48 en 52-66 betreffende het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming. II) Aangevoerde bepalingen van nationaal recht 1) Machtigingswet nr. 69 van 18 juni 2009, die vooral bepalingen van burgerlijk procesrecht bevat, inzonderheid artikel 60 (hier worden enkel de leden 1 en 2 volledig geciteerd): „1. De regering is gemachtigd om binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de onderhavige wet, een of meerdere wetsbesluiten vast te stellen op het 3
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
gebied van bemiddeling en minnelijke beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken. 2. De krachtens het eerste lid vastgestelde bepalingen waarborgen, met inachtneming van en in overeenstemming met het gemeenschapsrecht en overeenkomstig de in lid 3 bedoelde beginselen en richtsnoeren, de noodzakelijke harmonisatie met de overige wetgeving [...]”. 2) Wetsbesluit nr. 28 van 4 maart 2010 ter uitvoering van artikel 60 van wet nr. 69/09, meer in het bijzonder: Artikel 4: Toegang tot bemiddeling „1. In de geschillen als bedoeld in artikel 2 wordt het verzoek om bemiddeling ingediend door neerlegging van een verzoekschrift bij een orgaan. Indien met betrekking tot eenzelfde geschil meerdere verzoeken worden ingediend, vindt de bemiddeling plaats bij het orgaan waarbij het eerste verzoekschrift is ingediend. Voor de bepaling van het tijdstip van de indiening van een verzoek is de datum van ontvangst van de mededeling bepalend [...]”. Artikel 5: Ontvankelijkheidsvoorwaarden en verhoudingen met het rechtsgeding „1. Alvorens een vordering in te stellen in geschillen betreffende mede-eigendom, zakelijke rechten, verdeling, erfopvolging, familierechtelijke overeenkomsten, verhuur van woonruimte, bruikleen, verhuur van bedrijfsruimte, schadevergoeding bij verkeersongevallen, medische aansprakelijkheid en laster door middel van de pers of met andere middelen van openbaarmaking, verzekeringsovereenkomsten en bancaire en financiële overeenkomsten, moet eerst de bemiddelingsprocedure in de zin van het onderhavige besluit worden gevolgd [...]. Pas nadat de bemiddelingsprocedure is doorlopen, kan een verzoek bij de rechter worden ingediend. De exceptie van niet-ontvankelijkheid moet door de gedaagde of ambtshalve door de rechter, op straffe van verval, ten laatste tijdens de eerste terechtzitting worden opgeworpen. Wanneer de rechter vaststelt dat de bemiddeling reeds is aangevat, maar nog niet is afgerond, bepaalt hij de datum voor de volgende zitting na het verstrijken van de in artikel 6 bedoelde termijn. Hetzelfde geschiedt wanneer de bemiddeling nog niet is aangevat, in welk geval de rechter partijen tezelfdertijd een termijn van 15 dagen stelt voor het indienen van een verzoek om bemiddeling. [...]. 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en behoudens het bepaalde in leden 3 en 4, kan de rechter, zelfs tijdens de procedure in beroep, na beoordeling van de aard van het geschil, de stand van het onderzoek en het gedrag van partijen, partijen uitnodigen tot bemiddeling over te gaan. De uitnodiging moet aan partijen worden voorgelegd vóór de zitting die is bepaald voor de conclusies ofwel, indien geen dergelijke zitting is vastgesteld, vóór de pleidooien. Indien partijen op de uitnodiging ingaan, bepaalt de rechter de datum voor de volgende zitting na het verstrijken van de in artikel 6 bedoelde termijn en, wanneer de bemiddeling nog 4
DI DONNA
niet is aangevat, stelt de rechter partijen tezelfdertijd de termijn van 15 dagen voor het indienen van een verzoek om bemiddeling [...]”. Artikel 6: Duur „1. De bemiddelingsprocedure duurt ten hoogste vier maanden. 2. De in lid 1 bedoelde termijn loopt vanaf de datum van het indienen van het verzoek om bemiddeling ofwel vanaf de vervaldag van de door de rechter gestelde termijn voor het indienen ervan en, zelfs indien de rechter de zaak verdaagt in de zin van artikel 5, lid 1, vierde of vijfde volzin, wordt de termijn niet geschorst tijdens de gerechtelijke vakantie”. Artikel 8: Proces „1. Bij het indienen van het verzoek om bemiddeling, stelt de verantwoordelijke van het orgaan een bemiddelaar aan en stelt ten laatste 15 dagen na het indienen van het verzoek de eerste ontmoeting tussen partijen vast. Het verzoek en de datum van de eerste ontmoeting worden aan de andere partijen meegedeeld op enigerlei wijze die de ontvangst ervan waarborgt, zelfs door verzoekende partij. In de geschillen die specifieke technische vaardigheden vereisen, kan het orgaan een of meerdere hulpdeskundigen aanstellen [...]. 4. Indien hij niet te werk kan gaan op de in lid 1, laatste volzin, bedoelde wijze, kan de bemiddelaar gebruikmaken van deskundigen die in het register van deskundigen bij de rechtbanken zijn ingeschreven. Het procedurereglement van het orgaan moet de wijze van berekening en afrekening van de aan de deskundigen verschuldigde vergoeding vaststellen. 5. Uit het ontbreken van deelname aan de bemiddelingsprocedure zonder gegronde reden, kan de rechter in het erop volgende rechtsgeding bewijsgronden in de zin van artikel 116, lid 2, van de CPC afleiden. De rechter veroordeelt de procespartij die, in de in artikel 5 bepaalde gevallen, niet aan de procedure heeft deelgenomen zonder gegronde reden, tot betaling ten voordele van de begrotingsinkomsten van de staat van een bedrag dat overeenstemt met de gestandaardiseerde bijdrage die voor het rechtsgeding is verschuldigd”. Artikel 10: Vertrouwelijkheid van inlichtingen en beroepsgeheim „1. De in de loop van de bemiddelingsprocedure geuite verklaringen of verkregen inlichtingen mogen niet worden gebruikt, zelfs niet gedeeltelijk, in een zaak met hetzelfde voorwerp die is ingeleid, hervat of voortgezet na het mislukken van de bemiddeling, behoudens akkoord van verzoekende partij of van de partij die de inlichtingen heeft verstrekt. Aangaande de inhoud van diezelfde verklaringen en inlichtingen mag geen getuigenbewijs worden aanvaard en mag evenmin een beslissende verklaring onder eed worden afgelegd. 5
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
2. De bemiddelaar mag niet worden verplicht om te getuigen aangaande de inhoud van de in de bemiddelingsprocedure geuite verklaringen of verkregen inlichtingen voor de gerechtelijke autoriteit en evenmin voor enige andere autoriteit [...]”. Artikel 11: Verzoening „1. Wanneer een verzoening wordt bereikt, stelt de bemiddelaar een procesverbaal op waaraan de tekst van bedoeld akkoord in bijlage wordt gehecht. Wanneer geen akkoord wordt bereikt, kan de bemiddelaar een verzoening voorstellen. De bemiddelaar stelt in elk geval een verzoening voor wanneer partijen hem daarom in welk stadium ook in de procedure eenstemmig verzoeken. Alvorens zijn voorstel te formuleren stelt de bemiddelaar partijen in kennis van de gevolgen die uit artikel 13 kunnen voortvloeien. 2. Partijen worden schriftelijk in kennis gesteld van het voorstel tot verzoening. Binnen zeven dagen doen partijen schriftelijk aan de bemiddelaar de aanvaarding of de weigering van het voorstel toekomen. Bij gebreke van antwoord binnen de termijn, wordt het voorstel als geweigerd aangemerkt. Behoudens door partijen anders overeengekomen, mag het voorstel geen enkele verwijzing bevatten naar de in de loop van de bemiddelingsprocedure geuite verklaringen of verkregen inlichtingen [...]. 4. Indien de verzoening mislukt, stelt de bemiddelaar een proces-verbaal op met weergave van het voorstel. Dit proces-verbaal wordt ondertekend door de partijen en door de bemiddelaar, die getuigt van de echtheid van de ondertekening door partijen of van de onmogelijkheid voor hen om het te ondertekenen. In hetzelfde proces-verbaal geeft de bemiddelaar het ontbreken van deelname van een partij aan de bemiddelingsprocedure weer. 5. Het proces-verbaal wordt neergelegd op het secretariaat van het orgaan en een kopie ervan wordt afgegeven aan de partijen die erom verzoeken”. Artikel 13: Gerechtskosten „1. Wanneer de beschikking waarmee het geschil wordt beslecht volledig overeenstemt met de inhoud van het voorstel, weigert de rechter vergoeding van de kosten die door de in het gelijk gestelde partij die het voorstel heeft afgewezen, zijn gemaakt voor zover zij betrekking hebben op het tijdvak na de formulering van het voorstel, en veroordeelt hij die partij tot vergoeding van de kosten die de in het ongelijk gestelde partij over hetzelfde tijdvak heeft gemaakt en ook tot betaling ten voordele van de begrotingsinkomsten van de staat van een bijkomend bedrag dat overeenstemt met de gestandaardiseerde bijdrage. [...]. De bepalingen in dit lid zijn tevens van toepassing op de kosten in verband met het honorarium van de bemiddelaar en de in artikel 8, lid 4, bedoelde aan de deskundige verschuldigde vergoeding. 6
DI DONNA
2. Wanneer de beschikking waarmee het geschil wordt beslecht niet volledig overeenstemt met de inhoud van het voorstel, kan de rechter, indien zich ernstige en uitzonderlijke redenen voordoen, de vergoeding van de kosten die de in het gelijk gestelde partij wegens het honorarium van de bemiddelaar en de in artikel 8, lid 4, bedoelde vergoeding van de deskundige heeft gemaakt, niettemin weigeren [...]”. Artikel 16: Bemiddelingsorganen en register. Lijst van opleiders „1. De openbare of private instellingen, die garanties bieden van hun ernst en doeltreffendheid, zijn bevoegd om afgevaardigde organen op te richten, op verzoek van de belanghebbende partij, om de bemiddelingsprocedure te leiden in de in artikel 2 van het onderhavige besluit bedoelde aangelegenheden. De organen moeten in het register worden ingeschreven. 2. De samenstelling van het register en de herziening ervan, de inschrijving, schorsing en schrapping van de ingeschrevenen, de invoering van afzonderlijke afdelingen van het register voor de behandeling van zaken die specifieke vaardigheden vereisen ook in consumptieaangelegenheden en van internationale zaken, en ook de vaststelling van de vergoeding die aan de organen toekomt, worden geregeld bij speciale besluiten van de minister van Justitie, in overleg, wat consumptieaangelegenheden betreft, met de minister van Economische Ontwikkeling. [...]”. Artikel 17: Beroep, belastingsregime en schadevergoeding „2. Alle akten, documenten, en beschikkingen met betrekking tot de bemiddelingsprocedure zijn vrijgesteld van de heffing van zegelrecht en van alle kosten, belastingen of rechten van welke aard ook. 3. Het proces-verbaal van akkoord is vrijgesteld van registratiebelasting voor een waarde van minder van 50 000 EUR. Voor het deel dat dit bedrag overschrijdt, is de belasting verschuldigd. 4. Bij het in artikel 16, lid 2, bedoelde besluit worden geregeld: a) het minimum- en maximumbedrag van de vergoeding die toekomt aan de openbare instellingen, het criterium voor de berekening en de wijze van verdeling tussen partijen; b) de criteria voor de goedkeuring van de tabellen voor de vergoedingen die door de door private instellingen opgerichte organen zijn voorgesteld; c) de maximumverhoging van de verschuldigde vergoedingen van ten hoogste 25 procent in het geval de bemiddeling slaagt;
7
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
d) de minimumverlaging van de verschuldigde vergoedingen in het geval de bemiddeling een ontvankelijkheidsvoorwaarde in de zin van artikel 5, lid 1, vormt”. 3) Ministerieel besluit nr. 180 van 18 oktober 2010, zoals gewijzigd bij ministerieel besluit nr. 145 van 6 juli 2011. In het bijzonder: Artikel 16: Criteria voor de bepaling van de schadevergoeding „1. De vergoeding omvat de kosten van de inleiding van de procedure en de kosten van de bemiddeling. 2. Voor de kosten van inleiding van de procedure, die deel uitmaken van het totaalbedrag, is elke partij een bedrag van 40 EUR verschuldigd dat door de verzoekende partij wordt betaald op het ogenblik van indiening van het verzoek om bemiddeling en door de partij die voor de bemiddeling wordt uitgenodigd op het ogenblik dat deze aan de procedure deelneemt. 3. Voor de kosten van de bemiddeling is elke partij het in tabel A in bijlage bij het onderhavige besluit bepaalde bedrag verschuldigd. 4. Het maximumbedrag van de kosten van de bemiddeling voor elke betrokken schijf, zoals bepaald overeenkomstig dezelfde tabel A: a) kan met maximum een vijfde worden verhoogd gelet op het bijzondere belang, de complexiteit of de moeilijke aard van de zaak; b) moet met maximum een vierde worden verhoogd wanneer de bemiddeling slaagt; c) moet met maximum een vijfde worden verhoogd wanneer een voorstel wordt geformuleerd in de zin van artikel 11 van het wetsbesluit; d) moet in de in artikel 5, lid 1, van het wetsbesluit bedoelde aangelegenheden, met een derde worden verminderd voor de eerste zes schijven en met de helft voor de overige schijven, naast de bij sub e van dit lid bepaalde vermindering en geen andere dan de in dit artikel bepaalde verhogingen zijn van toepassing, met uitzondering van de sub b van dit lid bepaalde verhoging; e) moet tot 40 EUR worden herleid voor de eerste schijf en tot 50 EUR voor de overige schijven, onverminderd de toepassing van het bepaalde sub c van dit lid wanneer geen van de tegenpartijen van de partij die de bemiddeling heeft opgestart, aan de procedure deelneemt [...]. 7. De waarde van het geschil wordt aangegeven in het verzoek om bemiddeling overeenkomstig de CPC. 8
DI DONNA
8. Indien de waarde onbepaald of onbepaalbaar blijkt of indien er een aanzienlijke onenigheid tussen partijen bestaat over de raming ervan, bepaalt het orgaan de betrokken waarde, tot maximum 250 000 EUR, en deelt deze mee aan partijen. In elk geval, indien aan het einde van de bemiddelingsprocedure de waarde verschillend blijkt, is het bedrag van de vergoeding verschuldigd volgens de ermee overeenstemmende relevante schijf. 9. Ten minste de helft van de kosten van de bemiddeling worden betaald vóór het aanvatten van de eerste bemiddelingsontmoeting. Het procedurereglement van het orgaan kan bepalen dat de vergoedingen volledig moeten worden betaald vóór de afgifte van het in artikel 11 van het wetsbesluit bedoelde proces-verbaal van akkoord. In elk geval kan het orgaan en de bemiddelaar, in de in artikel 5, lid 1, van het wetsbesluit bedoelde gevallen, niet weigeren tot bemiddeling over te gaan. 10. Tot de kosten van de bemiddeling behoort ook het honorarium van de bemiddelaar voor de volledige bemiddelingsprocedure, ongeacht het aantal ontmoetingen dat plaatsvond. Die kosten blijven vast ook in het geval van een vervanging van de bemiddelaar in de loop van de procedure ofwel in geval van aanstelling van een college van bemiddelaars, van een of meerdere hulpbemiddelaars voor het formuleren van het voorstel in de zin van artikel 11 van het wetsbesluit. 11. De opgegeven kosten van de bemiddeling zijn hoofdelijk verschuldigd door alle partijen die aan de procedure hebben deelgenomen [...]. 14. Van de minimumbedragen van de vergoedingen voor elke relevante schijf, zoals vastgesteld overeenkomstig tabel A in bijlage bij onderhavig besluit, kan worden afgeweken”. Tabel A (artikel 16, lid 4, van ministerieel besluit nr. 180/2010) Waarde van het geschil
Kosten (voor iedere partij
)
Tot 1 000 EUR
€
65
Van 1 001 EUR tot 5 000 EUR
€
130
Van 5 001 EUR tot 10 000 EUR
€
240
Van 10 001 EUR tot 25 000 EUR
€
360
Van 25 001 tot 50 000 EUR
€
600
Van 50 001 EUR tot 250 000 EUR
€
1.000
Van 250 001 EUR tot 500 000
€
2.000 9
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
Van 500 001 EUR tot 2 500 000
€
3.800
Van 2 500 001 EUR tot 5 000 000 EUR
€
5.200
Meer dan 5 000 000 EUR
€
9.200
Korte uiteenzetting van de feiten en de procedure in het hoofdgeding Di Donna heeft de onderneming SIMSA in rechte gedaagd om een schadevergoeding te verkrijgen voor de schade aan zijn auto, die zich in het bedrijfspand van gedaagde bevond. De schade was veroorzaakt door een heftruck die eigendom was van gedaagde. Gedaagde heeft om uitstel van de eerste zitting verzocht om de verzekeringsmaatschappij die haar verzekert tegen aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad als deze die zich heeft voorgedaan, in tussenkomst te dagvaarden. Voornaamste argumenten van partijen in het hoofdgeding Partijen klagen over de excessieve verlenging van de duur van de procedure. Krachtens de regeling van wetsbesluit nr. 28/2010 moet, alvorens een verzoek om schadevergoeding kan worden ingediend, eerst een poging tot bemiddeling worden ondernomen. Daarom moet de rechter bij het vaststellen van de datum van de erop volgende zitting, niet alleen rekening houden met de termijn van 45 dagen die de verzekeringsmaatschappij heeft om te verschijnen, maar ook met de termijn van 4 maanden die nodig is om de bemiddelingspoging tot stand te brengen. Aangezien gedaagde van mening is dat de in bedoeld wetsbesluit vastgestelde regeling in strijd is met het recht van de Unie, heeft hij de rechter verzocht om dienaangaande het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken. Korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing A) De mogelijke invloed van bepaalde voorschriften van wetsbesluit nr. 28/2010 op het recht op een beroep in rechte en de mogelijke schending van de waarborg van een evenwichtige verhouding tussen bemiddeling en gerechtelijke procedure 1
Wetsbesluit nr. 28/2010 voorziet allereerst in procedurele sancties voor het geval dat een partij, zonder gegronde reden, weigert deel te nemen aan de bemiddelingsprocedure. Die procedurele sancties (artikel 8, lid 5) behelzen de mogelijkheid voor de rechter bij wie het geschil vervolgens aanhangig wordt gemaakt om uit het gebrek aan deelname aan de bemiddelingsprocedure bewijsgronden in de zin van artikel 116, lid 2, van de codice di procedura civile 10
DI DONNA
(wetboek van burgerlijk procesrecht, hierna: „CPC”), af te leiden. Volgens dit artikel is de rechter bevoegd om bewijsgronden af te leiden uit de tijdens een informeel verhoor door partijen gegeven antwoorden, uit hun ongegronde weigering in te stemmen met door de rechter gelaste inspecties en, meer algemeen, uit hun gedrag tijdens het geding. Dat voorschrift van de CPC heeft niettemin betrekking op het gedrag van partijen tijdens het geding, dit wil zeggen, wanneer dit „al ingeleid” is. Artikel 8, lid 5, van wetsbesluit nr. 28/2010 voorziet echter in een sanctie van het vooronderzoek (die bestaat in de mogelijkheid om bewijsgronden af te leiden die duidelijk „bezwarend” zijn voor de partij die de poging tot bemiddeling heeft opgegeven) die de procedurele fase voorafgaat, wanneer elke partij er immers belang bij kan hebben niet op voorhand in zijn kaarten „te laten kijken” (bijvoorbeeld in het geval waarin de deelname aan de bemiddelingsprocedure zeker zou leiden tot de openbaarmaking vóór de aanvang van de procedure van een bewijsstuk dat beslissend is voor de zaak). 2
Voorts stelt artikel 13, lid 1, van wetsbesluit nr. 28/2010 economische sancties vast indien een partij een voorstel van de bemiddelaar weigert dat vervolgens in de procedure wordt bevestigd, ten minste grotendeels. Dit voorschrift voorziet in een verplichting voor de rechter om: i) de vergoeding te weigeren van de kosten die door de in het gelijk gestelde partij die het voorstel heeft afgewezen, zijn gemaakt, voor zover zij betrekking hebben op het tijdvak na de formulering van het voorstel; ii) de in het gelijk gestelde partij te veroordelen tot vergoeding van de kosten die de in het ongelijk gestelde partij heeft gemaakt over het tijdvak na de formulering van het voorstel; iii) de in het gelijk gestelde partij te veroordelen tot betaling voor de tweede maal aan de staat van de gestandaardiseerde bijdrage die reeds een eerste maal werd betaald op het ogenblik van de inleiding van de zaak. Volgens artikel 13, lid 2, van wetsbesluit nr. 28/2010 is de rechter bevoegd om, ingeval van ernstige en uitzonderlijke redenen, de vergoeding te weigeren van de kosten die de in het gelijk gestelde partij wegens het honorarium van de bemiddelaar en de aan de deskundige verschuldigde vergoeding heeft gemaakt, zelfs indien de uitspraak waarmee het geschil wordt beslecht niet volledig overeenstemt met de inhoud van het voorstel, maar er slechts in geringe mate van afwijkt. Een andere economische sanctie werd onlangs bij wet nr. 148 van 14 september 2011 ingevoerd in artikel 8, lid 5, van wetsbesluit nr. 28/2010, dat voorziet in de verplichting voor de rechter om de procespartij die niet aan de bemiddelingsprocedure heeft deelgenomen zonder gegronde reden, te veroordelen tot betaling ten voordele van de begrotingsinkomsten van de staat van een bedrag dat overeenstemt met de gestandaardiseerde bijdrage die voor de rechterlijke uitspraak is verschuldigd”.
3
Krachtens artikel 11, lid 1, van wetsbesluit nr. 28/2010 kan de bemiddelaar een voorstel tot verzoening formuleren zelfs „wanneer geen akkoord is bereikt”. Tezelfdertijd stelt hij de partijen in kennis van de mogelijke gevolgen die worden bedoeld in artikel 13. Artikel 11, lid 4, dat bepaalt dat „indien de verzoening mislukt, de bemiddelaar een proces-verbaal opstelt met weergave van het voorstel”, lijkt van de bevoegdheid een verplichting te maken. De twee 11
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
voorschriften geven respectievelijk de bemiddelaar de mogelijkheid of leggen hem op de wensen van de partij die niet bereid is tot bemiddeling aanzienlijk te beïnvloeden: een voorstel kunnen of moeten formuleren, zelfs indien er geen bereidheid tot bemiddeling is (uitdrukkelijk verklaard ten overstaan van de bemiddelaar of zelfs louter impliciet afgeleid uit, bijvoorbeeld, het gebrek aan deelname aan de procedure) komt er in werkelijkheid op neer, zoals de verwijzende rechter benadrukt, dat partijen eenvoudigweg worden blootgesteld aan de toepassing van de in artikel 13 van wetsbesluit nr. 28/2010 neergelegde sancties, die echter niet kunnen worden toegepast indien geen voorstel is geformuleerd aangezien het uiteraard onmogelijk zou zijn om na te gaan of de uitspraak waarmee het geschil is beslecht, overeenstemt met de inhoud van het voorstel (zoals in artikel 13, lid 1, van wetsbesluit nr. 28/2010 vereist is als voorwaarde voor de toepassing van de sanctie). Ten overstaan van de mogelijkheid of de zekerheid dat de bemiddelaar een voorstel formuleert zelfs bij gebreke van akkoord zou een partij dus geneigd kunnen zijn toch een akkoord te sluiten nu hij zich niet eens kan „verschuilen” achter het „niet deelnemen aan de procedure”. Artikel 3, sub a, van richtlijn 2008/52/EG daarentegen omschrijft de bemiddeling als een procedure „waarin twee of meer partijen bij een geschil zelf pogen om op vrijwillige basis met de hulp van een bemiddelaar hun geschil te schikken”. De punten 10 en 13 van de considerans bevestigen het vrijwillige karakter van de procedure en verwijzen eveneens naar de rol van de bemiddelaar als een rol van louter bijstand en naar de controle van de partijen op de organisatie van de procedure en de mogelijkheid om „deze op elk moment te beëindigen”. Bovendien heeft het Hof in punt 54 van het in punt I, 4, hierboven aangehaalde arrest gepreciseerd dat, teneinde het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming niet te schenden, de nationale wettelijke bepalingen betreffende de verplichte bemiddelingsprocedure niet mogen afdoen aan het recht van de partijen op een beroep in rechte en dus het instellen ervan niet bijzonder moeilijk mogen maken. 4
De verwijzende rechter vreest dat de bovenvermelde bepalingen van wetsbesluit nr. 28/2010 invloed hebben op het recht van partijen op een beroep in rechte en dit zelfs bijzonder moeilijk maken en tevens onverenigbaar zijn met de in artikel 3, sub a, vermelde definitie van bemiddeling, met het beginsel dat bemiddeling vrijwillig gebeurt, zoals bepaald in de punten 10 en 13 van de considerans van richtlijn 2008/52/EG, alsmede met de bepalingen van artikel 1, lid 1, van die richtlijn, op grond waarvan dient te worden gezorgd voor een evenwichtige samenhang tussen de bemiddelingsfase en de gerechtelijke fase van het rechtsgeding. Het is immers niet onredelijk te veronderstellen dat de in de artikelen 8, lid 5, en 13, leden 1 en 2, van wetsbesluit nr. 28/2010 neergelegde sancties en de mogelijkheid dat die sancties worden toegepast zelfs bij gebreke van deelname aan de bemiddelingsprocedure partijen aanzienlijk beïnvloeden in hun beslissing al dan niet deel te nemen aan een bemiddelingsprocedure en al dan niet het voorstel tot verzoening te aanvaarden. 12
DI DONNA
B) De „aanzienlijke vertraging” die het verplichte beroep op de bemiddelingsprocedure dreigt te veroorzaken bij het indienen van de vordering in rechte en de noodzaak om een bemiddelingsmaatregel te bekomen alvorens een vordering in rechte te kunnen instellen 5
De nationale sectoriële regeling die aan de orde was in de gevoegde zaken die hebben geleid tot het in punt I.4 hierboven aangehaalde arrest van het Hof bepaalt dat de poging tot verzoening ten hoogste 30 dagen duurt en dat partijen na het verstrijken van die termijn de zaak voor de rechter mogen brengen, ook indien de verzoeningsprocedure niet was beëindigd (zonder dus te moeten wachten op het opstellen van een proces-verbaal van het mislukken van de bemiddeling en dat verplicht moet worden overgelegd in de procedure om aan te tonen dat een poging tot verzoening heeft plaatsgevonden, zelfs indien deze is mislukt). Volgens wetsbesluit nr. 28/2010 moet de poging tot bemiddeling daarentegen zijn beëindigd binnen een termijn van vier maanden (artikel 6, lid 1), dat wil zeggen viermaal zo lang.
6
Indien de verzoening mislukt, is volgens wetsbesluit nr. 28/2010 de vordering in rechte slechts ontvankelijk nadat de bemiddelaar een proces-verbaal met weergave van het voorstel heeft opgesteld (artikel 11, lid 4); de partijen die erom verzoeken kunnen een kopie verkrijgen van bedoeld proces-verbaal bij het secretariaat van het bemiddelingsorgaan (artikel 11, lid 5) en er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat pas van zodra een kopie van bedoeld proces-verbaal is verkregen, de bemiddelingsprocedure als beëindigd kan worden beschouwd en belanghebbende partijen een vordering in rechte kunnen instellen. Daarom zal de werkelijke wachttermijn om een vordering in rechte in te stellen allicht langer zijn dan de normaal bepaalde termijn van vier maanden. Een eventuele vertraging vanwege de bemiddelaar bij het opstellen van het proces-verbaal van het mislukken van de bemiddeling, of bij het neerleggen op het secretariaat van het orgaan of bij het afgeven van de kopie ervan door bedoeld secretariaat, zal met zich meebrengen dat de vordering in rechte pas kan worden ingesteld ruim na het verstrijken van vier maanden vanaf het begin van de verzoeningsprocedure.
7
Aangezien de voorschriften inzake verplichte bemiddeling moeten zorgen voor „de nodige coördinatie met de andere van kracht zijnde bepalingen” (artikel 60, lid 2, van machtigingswet nr. 69/2009) en aangezien er in de Italiaanse rechtsorde bepalingen van kracht zijn die binnen eenzelfde rechtsgeding het instellen van bijkomende vorderingen in rechte naast de oorspronkelijke vordering kunnen vereisen, zou het bovendien nodig kunnen blijken om meer dan een bemiddelingspoging op te starten. Telkens wanneer in het kader van het reeds ingeleide geding „nieuwe, met het hoofdgeding samenhangende vorderingen, zelfs indien de samenhang enkel partijen betreft” wordt ingesteld, die binnen de werkingssfeer van wetsbesluit nr. 28/2010 vallen, zal ieder van die vorderingen moeten worden voorafgegaan door een poging tot bemiddeling. In dergelijke gevallen zal het rechtsgeding onvermijdelijk vertraging lijden gedurende de periode die nodig is voor het verrichten van de poging tot bemiddeling. Indien 13
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-492/11
vervolgens in eenzelfde reeds ingeleid geding meer dan een nieuwe vordering, die binnen de werkingssfeer van wetsbesluit nr. 28/2010 valt, wordt ingesteld, is het duidelijk dat de vertraging van vier maanden en meer van het rechtsgeding zich kan herhalen voor elk van die nieuwe vorderingen, met een zeer aanzienlijke verlenging van de termijn voor de beslechting van het rechtsgeschil tot gevolg. C) 8
De kosten van de verplichte bemiddelingsprocedure
In de Italiaanse burgerlijke procedure moet enkel de verzoekende partij een belasting betalen, „gestandaardiseerde heffing” genaamd, waarvan het bedrag progressief toeneemt naargelang van de waarde van het geschil. De kosten van de bemiddeling zijn daarentegen geregeld in artikel 16 van het ministerieel besluit nr. 180/2010 en de door elke partij verschuldigde bedragen zijn vermeld in de in artikel 16, lid 4, van dit besluit bedoelde tabel (zie bovenvermeld punt II, 3). In aangelegenheden waarin de poging tot bemiddeling verplicht is, bepaalt artikel 16, lid 4, sub d, zoals gewijzigd bij ministerieel besluit nr. 145/2011, voortaan dat die bedragen met een derde moeten worden verminderd voor de eerste zes schijven en met de helft voor de overige schijven. Zelfs indien die verminderingen worden toegepast, moet worden vastgesteld dat de kosten van de verplichte bemiddeling, die verre van „onbestaande” zijn of nog „verwaarloosbaar” (zoals werd geoordeeld in de in punt I.4 hierboven aangehaalde zaak) – gelet tevens op het feit dat die kosten door elke partij verschuldigd zijn – ten minste tweemaal zo veel bedragen als de kosten van de gerechtelijke procedure met eenzelfde waarde. De wanverhouding neemt op exponentiële wijze toe met de toename van de waarde van het geschil (in sommige gevallen kunnen de kosten van de bemiddeling tot zesmaal zo veel bedragen als de kosten van de gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld in zaken met een waarde van meer dan 5 000 000 EUR). Overigens kunnen de kosten van de procedure achteraf toenemen indien het nodig blijkt om een deskundige aan te stellen die de bemiddelaar bijstaat in geschillen die specifieke technische vaardigheden vereisen. Ook moet aandacht worden besteed aan het feit dat, gelet op de in artikel 10 neergelegde vertrouwelijkheid en het in artikel 11, lid 2, laatste zinsnede, van wetsbesluit nr. 28/2010 neergelegde verbod, geen gebruik mag worden gemaakt van de technische adviezen in de erop volgende gerechtelijke procedure, waarin het bijgevolg noodzakelijk kan blijken dezelfde expertise te herhalen wat bijkomende kosten met zich meebrengt.
14