Date de réception
:
24/02/2012
Vertaling
C-30/12 - 1 Zaak C-30/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 23 januari 2012 Verwijzende rechter: Okresný súd Prešov (Slowakije) Datum van de verwijzingsbeslissing: 21 november 2011 Verzoekende partij: Valéria Marcinová Verwerende partij: POHOTOVOSŤ s.r.o.
De Okresný súd Prešov (arrondissementsrechtbank te Prešov) heeft in het geding tussen verzoekster Valéria Marcinová (omissis) en verweerster POHOTOVOSŤ s.r.o. (omissis) betreffende een vordering tot staking van een onrechtmatige handelwijze als volgt beslist: I. Het Hof van Justitie wordt overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2008, C 115; hierna: „VWEU”) en artikel 19, lid 3, sub b, van het Verdrag betreffende de Europese Unie verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Verzetten de artikelen 38 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 169 VWEU, zich tegen de toepassing van een nationale regeling op grond waarvan krachtens een overeenkomst tot looncessie ten aanzien van een consument looncessie wordt uitgevoerd zonder rechterlijke toetsing van de oneerlijke bedingen en de consument geen rechtstreekse mogelijkheid heeft om een dergelijke looncessie te doen staken?” II. De behandeling van de zaak wordt geschorst tot de uitspraak van het Hof van Justitie over de sub I vermelde vraag.
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21.11.2011 – ZAAK C-30/12
Motivering Verzoekster Marcinová heeft van verweerster, de niet bancaire onderneming POHOTOVOSŤ s.r.o. (hierna: „POHOTOVOSŤ”), een lening van 663 EUR verkregen met het oog op de terugbetaling van andere consumentenkredieten. De lening is verleend in juni 2008 voor een tijdvak van 12 maanden met een totaal aan kosten van 634 EUR, zijnde een kostenpercentage van 95,6 %. In juli 2008 verleende verweerster POHOTOVOSŤ aan verzoekster, consument van een kredietdienst, een andere lening van 332 EUR met een totaal aan kosten van 321 EUR, zijnde een kostenpercentage van 96,8 %. De overeenkomsten tussen verzoekster Marcinová en de onderneming POHOTOVOSŤ zijn op basis van hun inhoud overeenkomsten voor consumentenkrediet. In deze overeenkomsten is het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) niet vermeld. Voorts bestaan de sancties voor de consument uit vertragingsinteresten van 0,25 % per dag, zijnde 91,25 % per jaar. In geval van betwisting kan beroep worden ingesteld bij een in de overeenkomst aangeduid scheidsgerecht, dat bijeenkomt waar POHOTOVOSŤ is gevestigd. Naast de kredietovereenkomst heeft verzoekster tevens een overeenkomst tot looncessie ondertekend. Aangezien verzoekster in gebreke bleef te betalen, heeft POHOTOVOSŤ zich tot verzoeksters werkgever gericht opdat deze de looncessie zou uitvoeren. Ook andere niet bancaire instellingen hebben verzoeksters werkgever verzocht om een dergelijke looncessie uit te voeren. Ook in 2011 is looncessie toegepast. Volgens het [Slowaakse] burgerlijk wetboek is de werkgever van de schuldenaar gehouden de looncessie uit te voeren zodra hem een dergelijke overeenkomst wordt voorgelegd. De werkgever moet de looncessie ook uitvoeren wanneer de schuldenaar daarmee niet instemt. De schuldenaar heeft niet de rechtstreekse mogelijkheid om de looncessie te doen staken. De vraag rijst of de regeling van de overeenkomst tot looncessie in overeenstemming is met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten en met artikel 1 van het aanvullend protocol, nu de gemiddelde consument niet in staat is om oneerlijke bedingen in een consumentenovereenkomst te herkennen (arrest in de gevoegde zaken C-240/98–C-244/98) en er een niet verwaarloosbaar risico bestaat dat een dergelijke consument ermee instemt dat looncessie wordt toegepast zonder rechterlijke toetsing. Dit geeft aanleiding tot een situatie waarin looncessie wordt toegepast zelfs voor verrichtingen die het gevolg zijn van oneerlijke bedingen. Zelfs wanneer de consument achteraf zou vaststellen dat een looncessie is uitgevoerd voor een verrichting die het gevolg is van een oneerlijk beding, is de werkgever gehouden om de uitvoering van de looncessie voort te zetten en heeft de consument niet de rechtstreekse mogelijkheid om die looncessie te doen staken. De consument heeft niet het recht om een voorlopige maatregel te vragen 2
MARCINOVÁ
waarmee de rechter de looncessie verbiedt. Zo kan dus buitengerechtelijke looncessie plaatsvinden zonder rechterlijke toetsing en ondanks het verzet van de consument. Enerzijds laat de consument dus de looncessie toe zelfs zonder rechterlijke toetsing van de oneerlijke bedingen en anderzijds heeft hij niet het recht om een dergelijke looncessie te doen staken wanneer hij ontdekt dat betalingen worden gevorderd die berusten op oneerlijke bedingen. De werkgever heeft evenmin de juridische mogelijkheid om op eigen initiatief een einde te maken aan de uitvoering van de looncessie. De werkgever gaat voort met de looncessie zelfs wanneer de consument niet akkoord is. Dit alles is toegelaten op basis van de wettelijke regeling inzake overeenkomsten tot looncessie. Bepalingen van nationaal recht: Volgens artikel 551, lid 1, van het burgerlijk wetboek kan de voldoening van een schuld worden gewaarborgd door middel van een schriftelijke overeenkomst tot looncessie tussen schuldeiser en schuldenaar. Deze looncessie mag niet hoger zijn dan hetgeen in uitvoering van een rechterlijke uitspraak zou worden vastgesteld. Volgens artikel 551, lid 2, van het burgerlijk wetboek heeft de schuldeiser het recht om te eisen dat de persoon die het loon uitbetaalt de looncessie uitvoert zodra hem een overeenkomst [tot looncessie] wordt voorgelegd. Artikel 38 van het Handvest van de grondrechten Consumentenbescherming „In het beleid van de Unie wordt zorg gedragen voor een hoog niveau van consumentenbescherming”. Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten Het recht op eigendom „1. Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen, in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits het verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan bij wet worden geregeld, voor zover het algemeen belang dit vereist.” Artikel 169, lid 1, VWEU luidt: „Om de belangen van de consumenten te bevorderen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, draagt de Unie bij tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21.11.2011 – ZAAK C-30/12
consumenten alsmede tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming, en hun recht van vereniging om hun belangen te behartigen.” Voor de verwijzende rechter rijst de vraag naar de verenigbaarheid met het recht van de Europese Unie van een nationale regeling die de consument verplicht om looncessie te aanvaarden zelfs bij gebreke van een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen looncessie die berust op oneerlijke bedingen in een consumentenovereenkomst. Bijgevolg schorst de rechtbank de behandeling van de zaak (omissis) en verzoekt het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing aangaande de volgende prejudiciële vraag: „Verzetten de artikelen 38 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 169 VWEU, zich tegen de toepassing van een nationale regeling op grond waarvan krachtens een overeenkomst tot looncessie ten aanzien van een consument looncessie wordt uitgevoerd zonder rechterlijke toetsing van de oneerlijke bedingen en de consument niet de rechtstreekse mogelijkheid heeft om een dergelijke looncessie te doen staken?” (omissis) Prešov, 21.11.2011 (omissis)
4