Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
5
Hoger onderwijs
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
146
De kwaliteit van het hoger onderwijs Financiën en kwaliteitsborging De kwaliteit van de lerarenopleidingen Naleving wet- en regelgeving Ontwikkelingen in het hoger onderwijs Nabeschouwing
148 156 159 159 161 163
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Samenvatting Basiskwaliteit op meeste opleidingen • De meeste opleidingen in het hoger onderwijs voldoen aan de basiskwaliteit. In 2011 is van alle aanvragen bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) voor een beoordeling als nieuwe of als bestaande opleiding 95 procent goedgekeurd. Studenten zijn over het algemeen tevreden, vooral in het wetenschappelijk onderwijs (wo), en de tevredenheid blijft stijgen. De Nederlandse hogescholen en universiteiten presteren ook in internationale overzichten vaak goed. Verder is het hoger onderwijs goed toegankelijk en heeft zich goed aangepast aan de groei in de afgelopen decennia. Veel overstappers en uitvallers • Het belangrijkste knelpunt van het hoger onderwijs blijven de relatief lage rendementen. Aan het eind van de opleiding is minder dan de helft van de starters gediplomeerd, zowel in het hbo als in het wo. In het wo neemt het diplomarendement toe, in het hbo neemt het af. Een groot deel van de uitvallers stapt over naar een andere opleiding. Een aanzienlijk deel van deze overstappers behaalt evenwel ook geen diploma in de nieuwe studie. Verder valt op dat het eerste jaar van de studie een steeds sterkere selecterende functie heeft. De uitval in dit eerste jaar is in het studiejaar 2011/2012 opnieuw toegenomen. De groeiende aandacht voor een zorgvuldige intake en begeleiding compenseert blijkbaar niet de effecten van de selecterende maatregelen. Selectie aan de poort neemt toe. Verder schiet de voorlichting aan aankomende studenten regelmatig tekort. Verschillen tussen instellingen • Opvallend zijn de grote verschillen tussen instellingen in het hoger onderwijs. Dit geldt zowel voor het hbo als voor het wo. In het hbo variëren de gemiddelde rendementen per instelling tussen de 34 en 74 procent, in het wo tussen de 18 en 55. De gemiddelden van een instelling lijken hier relatief stabiel. Ook waar het de tevredenheid van studenten betreft, laten instellingen behoorlijke verschillen zien. In het hbo varieert het percentage tevreden studenten van 55 tot 93, in het wo van 76 tot 91. Kwaliteitscultuur hbo • Aandacht is nodig voor de kwaliteitscultuur in het hbo. Zo blijkt de eigen branchecode voor goed bestuur op belangrijke onderdelen onvoldoende te worden nageleefd. Ook de publieke verantwoording is niet wat ervan verwacht mag worden. Verder leven sommige instellingen de wettelijke bepalingen rond studielast, examencommissies, onderwijs- en examenregelingen en het geven van vrijstellingen op grond van eerder verworven competenties onvoldoende na.
147
Inspectie van het Onderwijs
5.1
I
Onderwijsverslag 2011/2012
De kwaliteit van het hoger onderwijs Basiskwaliteit
Basiskwaliteit volgens NVAO • De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) is positief over de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs. Het overgrote deel van de opleidingen voldoet aan de basiskwaliteit, ondanks de kwaliteitsproblemen rond de alternatieve afstudeertrajecten in het hbo die in 2011 aan het licht zijn gekomen. De NVAO constateert een versteviging van de kwaliteit door structurele maatregelen in het aantal contacturen, toegenomen aandacht voor de professionalisering van de docenten, een grotere en door studenten zelf toegejuichte studie-inzet en meer aandacht voor het gerealiseerde niveau in het onderwijs (NVAO, 2012). Kwaliteitsproblemen • Hoewel volgens de NVAO de eerste accreditatieronde een kwaliteitsbodem in het hoger onderwijs heeft gelegd, bleken er in 2011 toch nog ‘serieuze kwaliteitsproblemen’ te bestaan. De NVAO wijst erop dat in het verleden verleende accreditaties in een aantal gevallen onvoldoende garanties bleken te geven dat de kwaliteit van opleidingen in de jaren nadien op peil bleef. De NVAO concludeert dat de vinger aan de pols moet blijven (NVAO, 2012). Accreditatiestelsel wordt strenger • In 2011 heeft de NVAO in totaal 305 accreditatieaanvragen van bestaande opleidingen en 82 toetsen van nieuwe opleidingen afgehandeld, zowel bekostigde als niet-bekostigde. Twee bestaande opleidingen kregen een negatieve beoordeling; bij de nieuwe opleidingen werd geen enkele negatief beoordeeld. Om een negatieve beoordeling te vermijden, kan een instelling een aanvraag terugtrekken en zelf de opleiding beëindigen. Ook dit heeft een zuiverende werking. In 2011 zijn zeventien aanvragen teruggetrokken, waarvan twaalf voor een toets nieuwe opleiding. In totaal zijn 19 van de 387 opleidingen (5 procent) afgevallen en kreeg 95 procent een positieve beoordeling. In 2012 kregen 12 opleidingen na een negatief oordeel de gelegenheid tot herstel. Van deze 387 aanvragen vielen er slechts 23 onder het regiem van het pas gestarte nieuwe accreditatiestelsel. Hiervan kregen twee een negatieve beoordeling, veertien een toets onder voorwaarden en slechts zeven direct een positieve beoordeling. Het stelsel lijkt strenger te zijn geworden (NVAO, 2012).
Toegankelijkheid
Doelen Europa 2020 bereikt • Wereldwijd groeit het aantal hoger opgeleiden explosief (OECD, 2012). Zoals de OECD laat zien, biedt een hogere opleiding studenten meer kansen, ook in economisch moeilijke tijden. Onder hoger opgeleiden is de werkloosheid kleiner en de kans op baanbehoud groter dan bij lager opgeleiden. Een doel van de Europa 2020-groeistrategie is dat het aandeel van 30- tot 34-jarigen met een voltooide opleiding op hoger onderwijsniveau 40 procent of groter moet zijn. Het gemiddelde Europese percentage hoger opgeleiden is gegroeid tot 34,6 procent in 2011. Met 41,1 procent, hetzelfde percentage als in 2010, scoort Nederland beter dan het Europees gemiddelde. Instroom hbo neemt af • De instroom in het hoger onderwijs neemt de laatste jaren in het hbo niet en in het wo nauwelijks toe (figuur 5.1a). In het hbo is de instroom in 2011 zelfs gedaald. In het wo neemt de instroom nog wel toe, maar slechts weinig. De sterke stijging van de afgelopen decennia lijkt te zijn gestopt. Omvang instroom verschilt per sector • Studenten stromen niet gelijk naar sector in. Landbouw en natuurlijke omgeving blijft veruit de kleinste sector. In het hbo is economie nog steeds de populairste sector (bijna 40 procent). Techniek staat met 17 procent op de tweede plaats. In het wo is de sector gedrag en maatschappij (23 procent) de populairste sector. Techniek heeft een stabiel aandeel van 12 procent in de instroom. Net als in het hbo vormt ook hier landbouw en natuurlijke omgeving de kleinste sector.
148
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Figuur 5.1a Aantal eerstejaars (x 1.000) in het hbo en het wo 100.000
Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs
90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 2007
2008
2009
2010
2011
Bron: OCW, 2012b
Opwaartse onderwijsmobiliteit hoog • Over het algemeen hebben jongeren met hoogopgeleide ouders een grotere kans om een hogere opleiding te behalen dan jongeren met ouders met hoogstens lager secundair onderwijs. In vrijwel alle OESO-landen is sprake van opwaartse mobiliteit wat betreft opleidingsniveau tussen generaties. Nederland behoort echter tot de groep landen, samen met Frankrijk en de Scandinavische landen, waar ook studenten met lager opgeleide ouders goede kansen hebben op het behalen van minimaal een hbo-niveau of universitair niveau (OCW, 2012a).
Instroom, uitval en rendement
Uitval eerstejaars neemt toe • De uitval onder eerstejaarsstudenten neemt weer toe, ondanks alle maatregelen om dit tegen te gaan. Ook het studiesucces na vier tot vijf jaar blijft laag. Verschil in definities kan tot andere uitkomsten leiden dan die van de Review Commissie Hoger Onderwijs. Instroom in hbo- en wo-bachelor • Ruim een derde van de eerstejaars die in 2011 direct en voor het eerst het hoger beroepsonderwijs instroomden, is afkomstig uit het mbo. De helft komt vanuit de havo en de overige studenten uit het vwo of vavo. Het aantal studenten dat voor het eerst in het wetenschappelijk onderwijs staat ingeschreven stijgt licht. Ongeveer de helft van de studenten komt direct vanuit het vwo. In 2011 is een kleine toename te zien van het aandeel studenten dat met een hbo-propedeuse binnenkomt. Stijgende instroom niet-westerse allochtonen • Het aandeel niet-westerse allochtonen dat aan een opleiding begon steeg de laatste tien jaar flink: in het hbo van 12,4 naar 17,0 procent en in het wo van 10,8 naar 12,8 procent. Voor het hbo is dit gelijk aan het aandeel in de bevolking; het aandeel in het wo ligt hier nog onder. Van alle jongeren tussen de 17 en 27 jaar was op 1 januari 2011 17 procent van allochtone herkomst (CBS/Statline: 2012). Deelname masteropleidingen • Het leeuwendeel van de masterstudenten, namelijk meer dan 85 procent, staat ingeschreven in het wo. Het aandeel wo in de masters neemt toe. De masterinschrij vingen voor 2012/2013 zijn gestegen met 5 procent (1-Cijfer HO, 2012). In het hbo blijkt meer dan drie kwart van de masterstudenten de masterstudie in deeltijd te volgen. In het wo volgen juist negen op de tien studenten hun masterstudie in een voltijdvariant.
149
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Tweede mastergraad • Steeds meer studenten behalen een tweede mastergraad, relatief meer in het hbo dan in het wo. In 2007 was 3,4 procent van alle masterdiploma’s een tweede masterdiploma, in 2011 was dit aandeel 6,3 procent. Toename uitval eerstejaars • In weerwil van alle maatregelen om de uitval uit het hoger onderwijs van eerstejaars bachelorstudenten aan een opleiding te beperken, is die in het bekostigd hbo de afgelopen jaren verder gestegen (tabel 5.1a). De uitval uit het hoger onderwijs bij de starters van 2010 is zelfs terug op het niveau van de starters van 2007, namelijk 17,2 procent. In het wo is de uitval van eerstejaars, na een afname in de jaren daarvoor, in 2010 weer flink gestegen en zelfs het hoogst van de afgelopen vijf jaar (8,3 procent). Deze stijging kan een gevolg zijn van de versterkte selectieve werking van het eerste jaar, bijvoorbeeld door een hogere grens voor het bindend studieadvies. Tabel 5.1a Percentage uitval onder eerstejaars bij voltijd bacheloropleidingen, naar startjaar, in het hbo en het wo (n 2010 hbo=119.350 en n 2010 wo=55.568) Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk onderwijs
2006
16,8
8,1
2007
17,2
8,0 7,2
2008
14,9
2009
15,8
7,2
2010
17,2
8,3
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012
Uitval eerstejaars naar instroom • Zowel in het hbo als in het wo verlaten mannelijke eerstejaars studenten vaker het hoger onderwijs dan vrouwelijke. De uitval bij niet-westerse allochtonen is in het hbo en wo het laatste jaar wat gestegen en even hoog als die onder mannen. Er zijn grote verschillen in uitval in het hbo tussen mbo’ers, havisten en vwo’ers: een op de vijf mbo’ers valt in het eerste jaar uit, tegen een op de acht havisten en slechts 6 procent van de vwo’ers. Opvallend is dat vwo’ers in het hbo vaker voortijdig het hoger onderwijs verlaten dan in het wo, waar 4 procent uitvalt. Bij de vwo’ers in hbo en wo vallen mannen vaker uit dan vrouwen. Dit is ook het geval bij havisten in het hbo, maar bij de mbo’ers in het hbo is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen. Meer switchers • Zowel in het hbo als in het wo neemt het percentage studenten dat binnen een jaar naar een andere opleiding overstapt, licht toe. In het hbo is het percentage studenten dat in 2006 aan een studie begon en na vijf jaar nog geen diploma heeft, maar een andere opleiding volgt, veel lager dan het percentage dat dan helemaal uitgevallen is: 16 procent stapt over en 26 procent valt uit. In het wo blijkt dit beeld juist omgekeerd te zijn: 24 procent stapt over en 13 procent valt uit. Diplomarendement blijft laag • Nog steeds lukt het lang niet alle studenten om hun eenmaal begonnen bacheloropleiding binnen de voorgeschreven tijd met een diploma af te ronden. Ruim een derde in het hbo en ruim een kwart in het wo slaagt hier wel in (tabel 5.1b). Nominaal is nog steeds niet normaal. Bijna de helft van zowel de wo- als de hbo-studenten rondt de initiële opleiding af met een einddiploma binnen de nominale studieduur plus een jaar. In het hbo zakte het percentage van 55,4 bij de starters van 2002 naar 49,7 procent bij de starters van 2006. In het wo is echter een omgekeerde trend zichtbaar: het percentage gediplomeerden na een periode van nominaal plus een jaar nam toe van 40,8 voor de starters in 2002, tot 48,6 voor de studenten die in 2007 begonnen. Meer mbo’ers dan havisten met diploma • Opvallend is dat terwijl mbo’ers in het hoger beroeps onderwijs het eerste jaar relatief het meest uitvallen, zij na vijf jaar vaker dan havisten een diploma behaald hebben: 45 tegen 38 procent. Kennelijk vindt bij mbo’ers de selectie eerder plaats dan bij havisten. Mogelijk komt dat doordat mbo'ers door hun beroepskwalificatie een beter alternatief hebben dan de havisten.
150
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Tabel 5.1b Percentage gediplomeerden bij voltijd bacheloropleidingen na nominaal en nominaal plus een jaar, naar startjaar, in het hbo en het wo (n 2007 hbo=105.930 en n 2008 wo=50.250) Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk onderwijs
Diploma na 4 jaar
Diploma na 5 jaar
Diploma na 3 jaar
Diploma na 4 jaar
2002
41,7
55,4
21,5
40,8
2003
40,9
54,7
23,6
42,8
2004
38,9
53,3
25,3
44,2
2005
38,0
52,2
25,3
45,4
2006
35,6
49,7
25,5
45,9
2007
34,4
-
26,4
48,6
2008
-
-
28,1
-
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012
Minder uitval na tussenjaar • Niet alle studenten die voor het eerst het hoger onderwijs betreden komen rechtstreeks uit het voorafgaand onderwijs. Rond de 20 procent van de instromers in zowel hbo als wo heeft een of meer tussenjaren achter de rug. Dit aandeel neemt geleidelijk toe (Nuffic, 2012). Een belangrijke reden is volgens het Nuffic dat de studenten hopen om zo een betere studiekeuze te kunnen maken. Maar ook andere motieven spelen een rol. Bijna 3 procent van deze studenten doet in het tussenjaar internationale ervaring op door op reis te gaan. Dit percentage verschilt tussen wo-studenten (5 procent) en hbo-studenten (2 procent) en is bovendien afhankelijk van het vakgebied. Volgens het Nuffic vallen studenten die een tussenjaar namen minder vaak uit (Nuffic, 2012). Hogere eindexamencijfers en studiesucces • Een verband is zichtbaar tussen enerzijds het gemiddelde eindexamencijfer van de havisten en vwo’ers en anderzijds hun kans op uitval in het eerste jaar en op studiesucces na de nominale studieduur plus een jaar. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo (zie hoofdstuk 7). Grootte van opleidingen • In het vorige Onderwijsverslag (Inspectie van het Onderwijs, 2012d) werd gewezen op indicaties dat opleidingen met weinig studenten minder studiesucces zouden hebben dan opleidingen met veel studenten. Nadere analyse laat nu zien dat het lichte verband tussen grootte en studiesucces van een opleiding blijft bestaan (zie hoofdstuk 7). Grote verschillen tussen instellingen • In figuur 5.1b en 5.1c is te zien dat er grote verschillen bestaan in studiesucces (percentage gediplomeerden na de nominale studieduur plus een jaar) tussen de instellingen onderling, zowel in hbo als in wo. Rendementsverschillen • Bij hogescholen scoren negen monosectorale instellingen het hoogst, maar tegelijk bevinden zich bij de onderste drie ook twee monosectorale instellingen. Zonder deze twaalf uitersten laat de beste instelling nog steeds bijna 20 procentpunten meer rendement zien dan de slechtst scorende hogeschool (43 versus 62 procent). Dit is gezien de omvang van de hogescholen een aanmerkelijk verschil. Het duidt erop dat instellingsbeleid er wat betreft rendement zeker toe doet en dat er veel ruimte voor verbetering is. De universiteiten laten een ander beeld zien. Twee technische universiteiten scoren het laagst, twee brede universiteiten hebben het hoogste rendement. Van de brede universiteiten kent de beste ruim tweeënhalf keer zoveel studiesucces als de slechtste (20 versus 55 procent). Hier zit dus opvallend veel ruimte voor verbetering. Niet-bekostigd onderwijs • Cijfers over uitval en studiesucces in het niet-bekostigd hoger onderwijs zijn niet bekend. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding om ook studentgegevens van het niet- bekostigd hoger onderwijs op te nemen in de basisregistratie onderwijs (BRON). Daarmee kunnen ook daar uitval en studiesucces bepaald worden.
151
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Figuur 5.1b Percentage gediplomeerden per instelling na vijf jaar studie in het hoger beroepsonderwijs (n=105.930) % 90
Cohort 2002 Cohort 2005
80 70 60 50 40 30 20 10
Instellingen
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012
Figuur 5.1c Percentage gediplomeerden per instelling na vier jaar studie in het wetenschappelijk onderwijs (n=50.250) % 60
Cohort 2003 Cohort 2006
50
40
30
20
10
Instellingen
0 1
2
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012
152
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Figuur 5.1d Percentage algemene tevredenheid voltijd bachelorstudenten, per sector (n hbo=311.563 en n wo=152.794) Onderwijs hbo wo hbo wo hbo wo
63,1
2009/2010
64,2
2010/2011
65,7
2011/2012
Landbouw hbo wo hbo wo hbo wo
65,8 88,7 67,3 90,5 70,3 91,0
Techniekx 66,2
hbo wo hbo wo hbo wo
80,9 67,5 81,8 69,4 83,7
Gezondheidszorg hbo wo hbo wo hbo wo
66,6 85,5 66,6 85,7 68,3 87,1
Economie 65,2
hbo wo hbo wo hbo wo
77,4 64,4 77,1 66,6 76,9
Gedrag en Maatschappij hbo wo hbo wo hbo wo
67,5 81,5 66,0 81,3 67,4 80,7
Taal en Cultuur 72,1
hbo wo hbo wo hbo wo
79,1 71,6 78,9 71,6 79,4
Sectoroverstijgend hbo wo hbo wo hbo wo
71,2 89,5 54,2 86,5 81,8 90,2
Natuur hbo wo hbo wo hbo wo
82,8 82,5 83,9
Recht hbo wo hbo wo hbo wo
79,1 80,0 81,4
Totaal hbo wo hbo wo hbo wo
65,8 80,8 65,6 81,1 67,5 81,8
% 0
20
40
60
80
100
Bron: NSE, 2012; Inspectie van het Onderwijs, 2012
153
Onderwijsverslag 2011/2012
I
Inspectie van het Onderwijs
Kwaliteit van opleidingen volgens studenten
Tevredenheid van studenten neemt toe • De tevredenheid van studenten in het hbo neemt in alle sectoren toe (zie www.studiekeuzeinformatie.nl/nse/resultaten-nse). Bij taal en cultuur en bij sector overstijgende opleidingen zitten in het hbo de meeste tevreden studenten (figuur 5.1d). Studenten in het wo zijn aanzienlijk tevredener dan die in het hbo: ruim 80 procent is tevreden. Ook in het wo nam het percentage tevreden studenten in 2012 iets toe ten opzichte van 2010. Economie (inclusief Recht) en Gedrag en Maatschappij laten beide een kleine daling zien in de algemene tevredenheid van 2012 ten opzichte van die van 2010. In de sector Landbouw (in één instelling aangeboden) zijn de wo-studenten het meest tevreden. Van de studenten in het niet-bekostigd hbo is 71 procent tevreden, in het nietbekostigd wo is dat 91 procent.
Figuur 5.1e Percentage algemene tevredenheid voltijd bachelorstudenten, per instelling in het hoger beroepsonderwijs (n=311.563) % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 Instellingen
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Bron: NSE, 2012; Inspectie van het Onderwijs, 2012
Grote verschillen tussen instellingen • Het percentage studenten dat tevreden is over de opleiding vertoont in het hbo een grotere spreiding tussen de instellingen dan in het wo. In het hbo varieert de gemiddelde tevredenheid per instelling maar liefst tussen de 55 en de 93 procent (figuur 5.1e); er is dus veel ruimte voor verbetering. Het verschil tussen de uitersten is bij de universiteiten 15 procent (figuur 5.1f ). Samenhang tevredenheid en uitval eerstejaars • Instellingen waarover studenten gemiddeld tevredener zijn, kennen gemiddeld minder uitvallers in het eerste jaar. Lagere uitval bij instellingen hangt ook samen met een hoger rendement aan die instellingen. Tussen een hogere tevredenheid en een hoger rendement is echter geen rechtstreeks verband gevonden.
Kwaliteit van het hoger onderwijs volgens afgestudeerden
Aansluiting arbeidsmarkt • Van de afgestudeerden in het hbo vindt 63 procent dat de opleiding een goede basis biedt voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Ze geven een 6,6 voor de voorbereiding door de opleiding op de beroepspraktijk (ROA, 2012). Studenten die een agrarische of technische studie volgden zijn het vaakst tevreden over de aansluiting op de arbeidsmarkt, studenten pedagogiek en sociale agogie het minst vaak. Op één onderdeel, namelijk de voorbereiding op de beroepspraktijk, waarderen studenten pedagogiek hun opleiding met het hoogste rapportcijfer (7,1).
154
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Figuur 5.1f Percentage algemene tevredenheid voltijd bachelorstudenten, per instelling in het wetenschappelijk onderwijs (n=152.794) % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 Instellingen
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Bron: NSE, 2012; Inspectie van het Onderwijs, 2012
Tevredenheid achteraf • Ongeveer drie kwart van de recent afgestudeerde wo’ers zou opnieuw dezelfde opleiding aan dezelfde universiteit kiezen. Werkloze academici zijn minder tevreden over de gevolgde opleiding dan academici met een baan. Andere ontevreden academici zouden, met de kennis van nu, eerder een praktische opleiding hebben gekozen (VSNU, 2012a).
Arbeidsmarktsucces van afgestudeerden
Werkloosheid • Anderhalf jaar na het afstuderen zijn hbo’ers minder vaak werkloos dan mbo’ers en wo’ers: 6,6 procent van de hbo’ers was in 2011 werkloos, tegenover 7,0 procent van de mbo’ers en 7,9 procent van de wo’ers (HBO-raad, 2012a). Er is een groot verschil in werkloosheid per sector tussen het hbo en het wo. In het hbo varieert de werkloosheid bij de verschillende sectoren van 2 tot 9 procent, in het wo van 2 tot 17 procent (HBO-raad, 2012a). Zoektijd naar baan • Wo’ers zoeken gemiddeld langer naar een eerste baan dan hbo’ers: respectievelijk vijf en drie maanden. De afgelopen jaren is het startsalaris afgenomen, evenals de kans op een vaste aanstelling (Berkhout, Prins en Van der Werf, 2012). Studenten met relevante arbeidservaring vinden sneller een baan (HBO-raad, 2012a; Berkhout, et al., 2012). Afgestudeerden van medische en technische opleidingen, zowel in het hbo als in het wo, vinden sneller een baan dan afgestudeerden van andere opleidingen. Ook afgestudeerde pabo-studenten en tandheelkundigen vinden sneller een baan. Hoe ouder de afgestudeerde is, hoe langer hij na het afstuderen moet zoeken naar een baan. Ook alloch tonen en thuiswonende afgestudeerden zoeken langer naar een baan (ROA, 2012). Aansluiting studie op werk • Ruim drie kwart van de afgestudeerde voltijd-hbo’ers is na anderhalf jaar werkzaam binnen het eigen vakgebied. Ook ruim drie kwart van de afgestudeerde voltijd-hbo’ers is minimaal werkzaam op hbo-niveau. Het oordeel over de aansluiting tussen studie en werk is over de jaren heen redelijk constant: ongeveer drie kwart van de afgestudeerde voltijd-hbo’ers geeft aan dat die voldoende tot goed is (ROA, 2012). Bij wo-afgestudeerden vindt ongeveer drie kwart een functie binnen het eigen vakgebied en ongeveer twee derde een functie op minimaal wo-niveau.
155
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Kwaliteit van leraren in het hoger onderwijs
Gh]^[]b[cd`Y]X]b[gb]jYUi\Vc!XcWYbhYb De hogescholen streven naar verhoging van het aantal docenten met een masterdiploma. In 2005 had 45 procent van de docenten in het hbo een masterdiploma. In 2011 was dit 55 procent. Hogescholen streven naar 80 procent in 2016 (HBO-raad, 2012c). KY]b][[YdfcacjYYfXYXcWYbhYb]b\Vc In vergelijking met tien andere Europese landen is het percentage gepromoveerde docenten in het Nederlandse hbo relatief laag. In het Convenant LeerKracht van Nederland en de meerjarenafspraak met de HBO-raad ter uitvoering van 'Het hoogste goed' uit 2008 was de inzet dat in 2017 10 procent over een PhD beschikt. In 2011 was dat percentage 7,7 (OCW, 2011a). 6Ug]g_kU`]Z]WUh]YCbXYfk]^g Voor het wo is er door de VSNU een keurmerk opgesteld voor docenten. Deze Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) is een bewijs van de didactische bekwaamheid van docenten in het wetenschappelijk onderwijs. In 2007 hadden 983 van de ongeveer achtduizend docenten (inclusief hoogleraren) een BKO. In 2011 was dat aantal gestegen tot boven de 2.300 van de circa 8.800 docenten. In het hbo heeft men in navolging van het wo de basiskwalificatie didactische bekwaamheden (BKB) ingevoerd. GhiXYbhYbcbhYjfYXYbcjYfXcWYbhYb Slechts 58,6 procent van de hbo-studenten is in 2012 tevreden over de docenten (zie www.studiekeuzeinformatie.nl/nse/resultaten-nse). In 2011 was dat 57,5 procent. Studenten zijn wat meer tevreden over de inhoudelijke deskundigheid en de kennis van de beroepspraktijk, maar minder over de didactische kwaliteiten en de mate waarin docenten studenten weten te inspireren.
Internationale positie Nederlandse universiteiten
5.2
Financiën en kwaliteitsborging Financiële situatie hoger onderwijs
7cbhfc`YgUWWcibhUbhghcYfY]_YbX De sectorbeelden in het hoger onderwijs geven vooralsnog geen redenen tot zorg. Bij het opstellen van dit Onderwijsverslag is de inspectie nog bezig met een nadere risicoanalyse van de financiële positie van instellingen in het hoger onderwijs. Uit reviews in 2012 bij een steekproef blijkt dat de controles door accountants in het hoger onderwijs in alle gevallen toereikend zijn geweest. ;YVfi]_Yb_Ybb]gjUbXYf]jUhYb Verder heeft de inspectie in 2012 onderzoek gedaan naar het gebruik van derivaten in het mbo en het hoger onderwijs. Daaruit blijkt dat ongeveer een derde van de instellingen beschikt over derivaten. Derivaten zijn een geaccepteerd instrument om renterisico’s op langlopende leningen te beperken. Instellingen hebben die leningen nodig voor de financiering van hun gebouwen. De totale, actuele waarde van alle derivaten in het hoger onderwijs is 216 miljoen euro negatief. De kennis van derivaten blijkt bij veel instellingen te beperkt te zijn (zie verder hoofdstuk 10).
156
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Kwaliteitsborging in het hoger onderwijs
Handreiking examencommissies • Examencommissies vormen in het hoger onderwijs een waarborg voor de kwaliteit en het niveau van de examens. De taken van de examencommissies, waaronder het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens, zijn per 1 september 2010 specifieker vastgelegd. Ook worden meer eisen gesteld aan de samenstelling van de examencommissie. De HBO-raad heeft een handreiking examencommissies voor de hogescholen opgesteld. De inspectie evalueert in 2013 de wetswijziging met betrekking tot de examencommissies. Interne kwaliteitszorg in ontwikkeling • In 2011 startte de NVAO met de beoordeling van de kwaliteitszorg van de instellingen. In november 2012 hebben zeven instellingen (twee hogescholen en vijf universiteiten) een instellingstoets afgerond. Vijf instellingen werden positief beoordeeld, bij twee was de uitkomst positief onder voorwaarden. De NVAO meldt hierover dat bij de instellingen een vooruitgang is geconstateerd in de wijze waarop ze omgaan met de kwaliteit van het onderwijs (NVAO, 2012). Meer aandacht voor kwalitatieve uitkomsten • Verder ziet de NVAO op een aantal plaatsen bij hogescholen en universiteiten een verschuiving van de objecten van de interne kwaliteitszorg: minder aandacht voor regels, procedures en protocollen, en meer aandacht voor de kwalitatieve uitkomsten van het onderwijs, zoals toetsing, examens en eindwerkstukken. Naleving code goed bestuur onvoldoende • In 2006 hebben de bekostigde hogescholen een eigen Branchecode Governance vastgesteld. Een onafhankelijke evaluatiecommissie, ingesteld door de HBO-raad, stelde in 2012 vast dat de naleving van de code beter kan en moet (HBO-raad, 2012b). Weliswaar is de naleving van de publicatieverplichtingen in de afgelopen jaren verbeterd en wordt aan veel van deze verplichtingen door (nagenoeg) alle hogescholen voldaan, op andere punten hapert de naleving nog steeds. Het ontbreekt volgens de commissie vaak aan een gedeeld normen- en waardenkader. Goed bestuur kan als een technisch-instrumenteel begrip worden gehanteerd. De commissie acht de normatieve component van goed bestuur minstens even belangrijk: ‘Regels en procedures moeten ingebed zijn in een herkenbare en gedragen cultuur, in opvattingen van wat goed is in de zin van fatsoenlijk, passend, ethisch verantwoord’ (HBO-raad, 2012b). De inspectie zal in 2013 de invoering van de maatregelen voor het interne toezicht in de Wet versterking besturing van 2010 evalueren. Gedragscode NRTO • De Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), waarbij een deel van de niet-bekostigde instellingen is aangesloten, hanteert een gedragscode waaraan alle leden zich dienen te conformeren. De NRTO kan leden schorsen als zij deze code niet naleven. Meldingen • De inspectie krijgt soms signalen binnen over mogelijke problemen in het hoger onderwijs. Deze signalen noemt zij meldingen. De meldingen gaan meestal over het onderwijs, het studie proces en de organisatie. Het aantal meldingen dat de inspectie over onderwijs in het hbo ontving nam in 2012 toe ten opzichte van 2010 en 2011. Over het wo bleef het aantal ongeveer gelijk (tabel 5.2a). Meldingen bij de inspectie over instellingen kunnen een signaal zijn van het onvoldoende functioneren van de interne kwaliteitsbewaking. Tabel 5.2a Aantal door de inspectie ontvangen meldingen over instellingen 2010
2011
2012
Bekostigd hbo
58
91
123
Bekostigd wo
13
12
8
9
25
19
Niet-bekostigd onderwijs Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013
157
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Werkwijze bij meldingen • De stijging van het aantal meldingen in het hbo in 2011 en 2012 hangt mogelijk samen met de publiciteit rond het onderzoek naar alternatieve afstudeertrajecten door de inspectie. Steeds gaat de inspectie na of er sprake is van een mogelijke ernstige tekortkoming. Aangezien zij zelf geen klachten behandelt, verwees ze in bijna alle gevallen de melder terug naar de instelling. Wel informeert de inspectie de klager over rechten en plichten. In een beperkt aantal gevallen nam zij contact op met de instelling; dit leidde tot enkele incidentele onderzoeken. Er is waar nodig contact geweest met de NVAO. Deel jaarverslagen onvoldoende prospectief • Twee vijfde van de jaarverslagen (40 procent in het hbo; 44 procent in het wo) vervult naar het oordeel van de inspectie onvoldoende een prospectieve functie. In die gevallen geven hogescholen en universiteiten weinig tot niet aan wat ze anders gaan doen (bijstellen) naar aanleiding van de resultaten in het licht van de gestelde doelen. Uit deze jaarverslagen blijkt aldus geen cyclisch proces van kwaliteitszorg. Verder bevat een aanzienlijk deel van de jaarverslagen geen of onvoldoende informatie over benchmarking. De jaarverslagen van hogescholen en universiteiten kunnen dus op belangrijke punten nog verbeterd worden. Dit blijkt uit de analyse van alle jaarverslagen over 2011. Drie functies RJO • Volgens de op de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) gebaseerde richtlijn dient het jaarverslag drie functies te vervullen (OCW, 2011b). Hoewel de prospectieve functie in veel gevallen dus weinig uit de verf komt, vervullen de jaarverslagen van hogescholen en universiteiten gemiddeld voldoende de functie van retrospectief verantwoordingsdocument en van interactief informatiedocument. Maar ook hier is verbetering mogelijk. Over de belangrijkste elementen van gevoerd beleid, zoals onderwijsaangelegenheden en bestuurlijke ontwikkelingen, vermeldt 86 procent van de instellingen voldoende informatie, 9 procent onvoldoende informatie en slechts 5 procent goede informatie, dat wil zeggen: met een cyclisch gehalte. Ook geven de besturen van hogescholen en universiteiten in veel gevallen geen of onvoldoende informatie over de afhandeling van klachten. Opgesplitste informatie • De inspectie verwacht opgesplitste informatie van onderwijsprestaties naar voor de omgeving herkenbare eenheden, zoals faculteiten of opleidingen. Deze segmentering laat in een deel van de jaarverslagen te wensen over. Verder ontbreken regelmatig percentages voor uitval en rendement, bijvoorbeeld berekend over een instroomcohort, waardoor de onderwijsprestaties niet duidelijk zijn. Verslagen van raden van toezicht • De verslagen van de raden van toezicht gaan over het algemeen wel in op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen (WHW, art. 10.3d). Er zijn echter ook zaken die een explicieter verantwoording behoeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toezicht op de mate waarin het college van bestuur wettelijke verplichtingen naleeft, op de omgang met de branchecode en op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg. Niet-bekostigd hoger onderwijs • Rechtspersonen voor niet-bekostigd hoger onderwijs dienen jaarlijks volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) een ‘verslag van werkzaamheden’ in te dienen. De inspectie gaat hier vanaf 2013 op toezien. Aanscherping externe borging • In het nieuwe (Nederlandse) accreditatiestelsel, dat is ingegaan per 1 januari 2011, zijn – op grond van eerdere evaluaties – een aantal verbeteringen aangebracht. Zo is er een meer flexibel instrumentarium ingevoerd voor situaties waarin niet geheel aan de eisen wordt voldaan, waaronder een herstelperiode van maximaal twee jaar. Dit maakt het voor panels minder moeilijk om tot een negatief oordeel te komen. Verder is de instellingstoets kwaliteitszorg (ITK) ingevoerd: een vrijwillige toets op de kwaliteitszorg van de instelling. Ook is de rol van de visiterende en beoordelende instanties (VBI’s) beëindigd. De NVAO stelt het panel in voor de instellingstoets. Tevens moet een instelling in het nieuwe stelsel vooraf goedkeuring krijgen van de NVAO voor samenstelling van het panel. Ten slotte krijgt de NVAO de taak om sectorbrede analyses op te stellen.
158
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
NVAO extern beoordeeld • In 2012 vond een externe beoordeling van de NVAO plaats door de European Association for Quality Assurance in Higher Education (ENQA). Uitgangspunt was een zelfevaluatie van de NVAO. De conclusie is positief, namelijk dat de NVAO merendeels de internationale standaarden en richtlijnen voor kwaliteitswaarborg in het hoger onderwijs naleeft. Verbeterpunten zijn onder andere de publieke informatievoorziening en het formuleren van expliciete en openbare criteria voor het accre ditatiebesluit op basis van de panelbeoordeling. De inspectie doet in het kader van haar toezicht op het accreditatiestelsel begin 2013 onderzoek naar het functioneren van het nieuwe accreditatiestelsel.
5.3
De kwaliteit van de lerarenopleidingen Daling instroom lerarenopleidingen • De afgelopen vijf jaar is de instroom bij lerarenopleidingen in het hbo met ruim een vijfde afgenomen. Vooral de belangstelling voor een opleiding tot leraar basis onderwijs (pabo) verminderde sterk (Miltenburg, 2012). Daarnaast verandert de instroom op de pabo’s. Er stromen de laatste jaren meer vwo’ers en minder mbo’ers naar de pabo. Meer gedetailleerde infor matie over de lerarenopleidingen is te vinden in hoofdstuk 9 van dit Onderwijsverslag. De belangrijkste conclusies staan hieronder. Impuls kwaliteitsverbetering • De kwaliteitsagenda Krachtig meesterschap (OCW, 2008) heeft een belangrijke impuls gegeven aan de kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen. Er zijn kennis basissen ontwikkeld voor alle hbo-lerarenopleidingen. In het wo zijn nieuwe en succesvolle routes naar het leraarschap ontwikkeld, zoals de educatieve minor en de academische pabo. Hiermee lijkt een nieuw potentieel aan wo-studenten aangeboord. De inspectie vindt dit een belangrijke ontwikkeling: er is behoefte aan academisch geschoolde leraren. Invoering kennisbasissen en -toetsen vertraagd • De ontwikkeling van kennisbasissen en -toetsen heeft meer tijd gekost dan in de oorspronkelijke planning was voorzien. De implementatie is nog niet voltooid. Het is belangrijk dat bij de lerarenopleidingen voldoende tijd en menskracht wordt vrij gemaakt en een realistische planning wordt opgesteld. Kwaliteit Opleiden in de school wisselt • Opleiden in de school is een leerroute met een sterke praktijkcomponent. De inspectie constateert echter dat de kwaliteit van begeleiding en beoordeling op de scholen sterk wisselt. Er is nog te weinig sprake van een systematische kwaliteitsborging binnen de partnerschappen.
5.4
Naleving wet- en regelgeving Naleving op vijf terreinen • In het afgelopen jaar onderzocht de inspectie op vijf terreinen de naleving van wettelijke voorschriften. Op drie daarvan (twee in het hbo en een in het wo) werden de desbetreffende wettelijke regels onvoldoende nageleefd. Op de twee andere terreinen, beide in het wo, was merendeels sprake van voldoende naleving.
(Ver)korte opleidingen
Onvoldoende kwaliteitsborging • De inspectie heeft onderzoek gedaan naar dertien (ver)korte bacheloropleidingen in vooral het niet-bekostigd onderwijs in het hbo. Deze opleidingen blijken in meer of mindere mate onvoldoende te hebben voldaan aan de wettelijke kwaliteitswaarborgen. Gevolg is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de beoogde eindkwalificaties in de volle breedte en op het gewenste niveau worden behaald. Meerdere tekortkomingen • Regelmatig doet men concessies aan de kwaliteit, het niveau of de studeerbaarheid. Veel van de onderzochte opleidingen hebben geen goed functionerende examen commissie en geen adequate onderwijs- en examenregeling. Twaalf van de dertien opleidingen kunnen een aanzienlijk deel van de totale studielast niet of onvoldoende onderbouwen in termen van vrij stellingen of studie-inspanningen. Bij elf daarvan geldt dat voor een vijfde tot zelfs twee derde van de
159
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
verwachte studielast van 240 EC. De uitkomsten gelden als gevolg van het geringe aantal onderzochte opleidingen en de risicogerichte aanpak niet voor het stelsel als geheel. Geen concessies • Flexibele opleidingen en maatwerktrajecten die studenten in staat stellen een opleiding vlot te doorlopen zijn een groot goed. Ze bieden mogelijkheden voor verdere loopbaanontwikkeling en voor een leven lang leren. Snelle en korte opleidingstrajecten mogen er echter niet toe leiden dat concessies worden gedaan aan de kwaliteit, het niveau of de studeerbaarheid van opleidingen.
Erkenning verworven competenties (evc’s)
Kwaliteit ervaringscertificaten vaak onvoldoende • In het mbo en het hbo schiet de kwaliteit van ervaringscertificaten doorgaans ernstig tekort. De informatie over de erkende competenties vormt de kern van het ervaringscertificaat. In het hbo schiet bij 90 procent van de onderzochte certificaten de onderbouwing van erkende competenties tekort; bij ruim 80 procent is de informatie over het gebruikte bewijsmateriaal ontoereikend. De aandacht voor (theoretische) kennis en transfer van kennis en inzicht is gering. Dit blijkt uit een herhalingsonderzoek van de inspectie in 2011/2012 in het mbo en hbo (Inspectie van het Onderwijs, 2012b). Ook in het eerste inspectieonderzoek uit 2009 was de conclusie dat de kwaliteit van de evc-procedures en ervaringscertificaten te wensen overliet. Risico’s voor kwaliteitsbewaking • Door de ontbrekende gegevens biedt het ervaringscertificaat onvoldoende informatie aan de examencommissies om verantwoorde beslissingen te nemen over vrijstelling, diplomering of maatwerk. De inspectie ziet hierin forse risico’s voor de kwaliteitsbewaking. Dit weegt zwaarder en kan zelfs het eindniveau raken naarmate grotere delen van een opleiding op basis van ervaringscertificaten worden vrijgesteld. Veel examencommissies blijken zich wel bewust van hun verantwoordelijkheden. Toch valt in het totale proces van verzilvering nog veel te verbeteren. De werkwijze van veel commissies is niet in overeenstemming met de wettelijke taak van de examencommissie tot het verlenen van vrijstellingen.
Promotietrajecten
Hoge waardering niveau promoties • Bij de kwaliteitsborging van promoties doen zich in het algemeen geen risico’s voor. De onafhankelijkheid van de promotiecommissies wordt in het algemeen gewaarborgd en het niveau van de Nederlandse promoties wordt, ook internationaal, hoog gewaardeerd. Wel zijn verbeteringen op bepaalde punten in het promotiereglement nodig. Er zou meer uniformiteit in de toekenning van het predicaat cum laude moeten zijn en te lichte promotiecommissies moeten uitgesloten worden. Ook verdient de samenwerkingsovereenkomst rondom ‘joint doctorates’ in het promotiereglement (WHW, art. 7.18, lid 6) nadere uitwerking en dienen rechten en plichten van promovendi te worden geborgd. Dit blijkt uit de verkenning die de inspectie in 2011 uitvoerde naar de borging van de kwaliteit van het promotietraject. Op basis hiervan beschreef de inspectie voor het Rectorencollege voorbeelden van good practices van promotiereglementen.
Invoering harde knip
Zorgvuldige invoering harde knip • Het invoeringsproces van de harde knip, die vanaf studiejaar 2012/2013 wettelijk verplicht is gesteld bij alle universiteiten, is in het algemeen zorgvuldig verlopen. Dit blijkt uit het onderzoek van de inspectie bij dertien universiteiten (Inspectie van het Onderwijs, 2012a). De inspectie heeft gekeken naar het invoeringsproces, het beleid op het gebied van herkansingen in de bachelorfase, instroommomenten in de masterfase, de hardheidsclausule en de voorlichting en masteroriëntatie in de bachelorfase. Met de invoering van de harde knip is het in principe niet meer mogelijk om zonder bachelordiploma aan een masteropleiding te beginnen. Uitstel invoering harde knip • Drie universiteiten hebben om uitstel gevraagd voor de invoering van de harde knip. Deze universiteiten bleken er inderdaad niet klaar voor te zijn. De bewindslieden van OCW en EL&I hebben daarop bepaald dat deze universiteiten de harde knip een jaar later mogen invoeren. De inspectie voert in het voorjaar van 2013 opnieuw onderzoek uit bij deze instellingen.
160
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Veiligheid en integriteit
Nauwelijks verantwoording in jaarverslagen • Het merendeel van de instellingen in het hoger onderwijs voldoet op de meeste aspecten van (sociaal) veiligheids- en integriteitsbeleid aan de wettelijke voorschriften en brancheafspraken voor veiligheidsbeleid. Instellingen verantwoorden zich hierover echter nog nauwelijks in jaarverslagen. Vermelding regelingen en codes • Ook de toegankelijkheid van voorzieningen voor (sociale) veiligheid en integriteit voor studenten en personeel behoeft verbetering. Dit blijkt uit een inspectieonderzoek in 2011 (Inspectie van het Onderwijs, 2012c). De hogescholen vermelden de betreffende regelingen en codes niet duidelijk genoeg op hun websites. In het hbo zijn hierover branchespecifieke afspraken gemaakt. Op het moment van het onderzoek waren die nog maar voor een kleine helft van de hogescholen doorgevoerd.
5.5
Ontwikkelingen in het hoger onderwijs Prestatieafspraken
Hoofdlijnenakkoorden 2012 • De Nederlandse bekostigde hogescholen en universiteiten hebben in 2012 prestatieafspraken gemaakt met toenmalig staatssecretaris Zijlstra, een vervolg op het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De prestatieafspraken zijn gebaseerd op voorgenomen kwaliteitsver beteringen. Het doel is om universiteiten en hogescholen uit te dagen zich te profileren, ambities te formuleren op het gebied van onderwijs, onderzoek en valorisatie en een relatie te leggen met de bekostiging. Vanaf 2013 wordt maximaal 7 procent van het onderwijsbudget besteed op basis van de kwaliteit van de voornemens. Vanaf 2016 gebeurt dit op basis van de feitelijk gerealiseerde prestaties. Criteria RCHO • In het najaar van 2012 beoordeelde de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (RCHO) voor de bewindslieden van OCW en EL&I de voorstellen aan de hand van een aantal criteria: ambitieniveau en realiteitsgehalte, aansluiting bij nagestreefde ontwikkelingen per sector en op stelselniveau, en uitvoerbaarheid. De instellingen zijn van plan de onderwijskwaliteit en het studiesucces in het hoger onderwijs sterk te verbeteren. Zo willen alle opleidingen ervoor zorgen dat eerstejaars nooit minder dan twaalf contacturen per week op hun rooster krijgen. Beoordeling plannen • Van twee hogescholen zijn de plannen als ‘excellent’ beoordeeld. Het voorstel van één universiteit krijgt dit hoogste predicaat. 15 voorstellen zijn als ‘goed’ en 33 als ‘zeer goed’ beoordeeld. Eén instelling heeft uitstel gekregen.
De juiste student op de juiste plaats
Effectiviteit maatregelen onduidelijk • Instellingen nemen tal van maatregelen om de uitval te verkleinen en de kwaliteit te verhogen. Er is nog weinig evidentie over de effectiviteit van elke maat regel, ook gezien de eerder genoemde cijfers over uitval en rendement. Verbetering van voorlichting • Folders over opleidingen zijn niet altijd volledig, duidelijk en eerlijk genoeg. Dit is de conclusie van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), die het voorlichtingsmateriaal van 101 opleidingen op 13 universiteiten onderzocht (Van den Brink, 2012). In de helft van de folders wordt geen informatie gegeven over het aantal te verwachten contacturen en er wordt bijna nooit melding gemaakt van de uitval van studenten op de opleiding. In veel brochures staat volgens de LSVb misleidende informatie met een onrealistisch beeld van een opleiding. Studiebijsluiters vanaf 2014 • Voormalig staatssecretaris Zijlstra besloot in 2012 om vanaf 2014 een zogenaamde studiebijsluiter te verplichten. Hierin staat voor elke opleiding informatie over onder meer studenttevredenheid, toekomstperspectieven en het aantal lesuren. Een aantal hogescholen heeft deze vorm van voorlichting, nu Studie in Cijfers geheten, al ingevoerd.
161
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Invoering startgesprekken • Om de uitval van studenten tegen te gaan, vinden op steeds meer hogescholen en universiteiten vaker startgesprekken en matchingsgesprekken plaats. De verschillen tussen dit soort gesprekken zijn echter groot, zowel qua duur als qua diepgang. Volgens het Kohnstamm Instituut zijn er sterke aanwijzingen dat intakegesprekken een positief resultaat hebben (Verbeek, Van Eck en Glaudé, 2011). De effectiviteit van de startgesprekken is nog niet landelijk geëvalueerd. Eén hogeschool meldt dat de uitval duidelijk is verminderd sinds er in 2009 met de gesprekken is begonnen. Een andere hogeschool meldt juist dat het studierendement niet groter werd. Hogere eisen bindend studieadvies • Veel instellingen stellen hogere eisen aan het bindend studie advies. Binnen de universiteiten maakt een experimenteer-AMvB het mogelijk een bindend studieadvies te geven in het tweede en derde bachelorjaar en te experimenteren met een jaarklassensysteem. Minder herkansingen • Veel universiteiten zetten in op een restrictief herkansingenbeleid. Studenten krijgen maximaal één herkansing per jaar. Op een aantal universiteiten bestaat de mogelijkheid om tussen toetsen te compenseren. De universiteiten willen dat studenten de bachelorfase tijdig afronden en maken duidelijke afspraken over herkansingsmomenten. Het scriptieproces wordt strakker ingericht en indien mogelijk wordt de laatste herkansingsperiode in het derde bachelorjaar vervroegd. Studenten maken meer gebruik van de eerste tentamenmogelijkheid en het rendement lijkt omhoog te gaan (Inspectie van het Onderwijs, 2012a). Meer opleidingen met decentrale selectie • Het aantal opleidingen met een decentrale selectie is in 2013 verdubbeld ten opzichte van 2012. Deze opleidingen gaan selecteren aan de poort, waarbij tekort aan capaciteit niet langer een hoofdrol speelt: ook de in de prestatieafspraken neergelegde verhoging van het rendement is een belangrijke factor. Meer excellent aanbod • Een van de onderwerpen in de prestatieafspraken betreft excellentie. In de voornemens in 2012 geven de universiteiten aan welke visie ze hebben op excellentie en met welke ambities en maatregelen ze deze excellentie willen verwezenlijken. De maatregelen moeten in ieder geval leiden tot meer studenten in excellente trajecten op stelselniveau en meer excellente opleidingen. Het percentage studenten in excellentieprogramma's bedroeg bij de deelnemende instellingen in 2011 2,4 en 3,3 in 2012 (Syrius Programma, 2013). Excellentieprogramma’s in het hbo • Ook in het hbo wordt gestreefd naar een meer gezamenlijke opvatting over een breed gedragen profiel excellente professional. Uit een inventarisatie in 2012 blijkt dat het aanbod aan programma’s de afgelopen jaren sterk gegroeid is. Op negentien van de veertig bekostigde hogescholen werden in het studiejaar 2009/2010 excellentieprogramma’s aangeboden (Wolfensberger, De Jong en Drayer, 2012). Inhoudelijk zijn er grote verschillen in omvang van programma’s, organisatie van het onderwijs, onderwijsvormen, selectie van excellente studenten en doelen die nagestreefd worden. Het aantal studenten dat deelnam aan een excellentieprogramma bleef laag met 0,2 procent van alle hbo-bachelorstudenten.
Internationale mobiliteit van studenten
Studentmobiliteit • Nederland scoort op een schaal voor internationale studentmobiliteit ongeveer in het midden (OECD, 2011). Dit betreft studeren in het buitenland en buitenlandse studenten in Nederland. Toename aantal buitenlandse studenten • Ten opzichte van het studiejaar 2010/2011 nam het aantal buitenlandse studenten in 2011/2012 toe. Het percentage van het totaal aantal ingeschreven studenten steeg van 8,1 naar 8,4. Op universiteiten was de toename van het aantal buitenlandse studenten groter dan bij hogescholen. Wel studeren er nog steeds meer buitenlandse studenten in het hbo dan in het wo. In totaal volgden in het collegejaar 2011/2012 ongeveer 87.100 buitenlandse studenten een volledige studie of een deel van hun studie in Nederland (Nuffic, 2012).
162
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
Nederlandse studenten in het buitenland • In overeenstemming met de speerpunten van de Nederlandse overheid gaan steeds meer Nederlandse studenten in het buitenland studeren. Uit de laatste cijfers blijkt dit aantal rond de 46.300 te liggen. De meeste studenten gaan naar het Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland, de Verenigde Staten en Spanje. Sinds 2007 studeerden Nederlandse studenten die hun studiefinanciering meenamen naar het buitenland, in 86 verschillende landen aan bijna zestienhonderd instellingen. Nederlandse studenten in België weinig succesvol • Bij de stijgende gang naar de zuiderburen spelen kostenverschillen een steeds grotere rol: in Nederland bedraagt het collegegeld achttienhonderd euro per jaar, in Vlaanderen nog geen zeshonderd. Daarnaast gaan steeds meer uitgelote studenten in België studeren. Nederlanders aan Vlaamse universiteiten zijn in het eerste jaar weinig succesvol. Ze halen fors minder studiepunten en stoppen vaker met hun studie dan de Vlamingen. Gemiddeld behaalt in Leuven zo’n 18 procent van de Nederlanders in het eerste jaar alle studiepunten. Van de Vlamingen slaagt 43 procent hierin. Ongeveer een derde van de Nederlanders haakt af, twee keer zoveel als gemiddeld. Verderop in de studie gaat het wat beter. Uiteindelijk is ruim één op de drie Nederlanders op tijd klaar met de bachelor, en meer dan de helft van de Vlamingen.
5.6
Nabeschouwing Ambitieuze prestatieafspraken • Het hoger onderwijs kent veel verdiensten. Het is in hoge mate toegankelijk en in de internationale onderzoeksrankings staan onze universiteiten onverminderd hoog. De studenttevredenheid blijft stijgen; in het wo is zelfs 82 procent van de studenten tevreden. Universiteiten zijn zorgvuldig in het naleven van enkele onderzochte wettelijke voorschriften. Belangrijk is ook dat de prestatieafspraken veel ambitie laten zien met niet geringe kwaliteitsdoelstellingen. Meer eerstejaars vallen uit • Zorgelijk is de opnieuw stijgende uitval onder eerstejaarsstudenten, ondanks de toegenomen aandacht voor een zorgvuldige intake en begeleiding. Mogelijk is dit een gevolg van de selectievere maatregelen. Dat bovendien aan het eind van de opleiding minder dan de helft van de starters gediplomeerd is, zowel in het hbo als in het wo, blijft een ernstig tekort van ons stelsel. Verschillen tussen instellingen • Opvallend zijn verder de grote verschillen tussen instellingen in een aantal kernprestaties. Percentages uitval in het eerste jaar, studiesucces na nominaal plus een jaar en de studenttevredenheid laten zowel in het hbo als in het wo opvallende verschillen zien. Deze verschillen zijn slechts ten dele terug te voeren op kenmerken als omvang van de instelling en regio. Brede instellingen verschillen onderling opmerkelijk veel op bepaalde gemiddelde prestaties. Er is nog veel winst te behalen. Kwaliteitscultuur in het hbo • De eigen code voor goed bestuur wordt op belangrijke onderdelen onvoldoende nageleefd en de publieke verantwoording is niet wat ervan verwacht mag worden. Verder doen zich bij sommige instellingen nog steeds ernstige tekortkomingen voor in de naleving van de wettelijke bepalingen rond studielast, examencommissies, onderwijs- en examenregelingen en het geven van vrijstellingen op grond van eerder verworven competenties. Voorts schiet de voorlichting aan aankomende studenten regelmatig ernstig tekort. De evaluatiecommissie van de code goed bestuur spreekt gefundeerd over een ‘ontbrekend normen- en waardenkader, met opvattingen over wat goed is in de zin van fatsoenlijk, passend, ethisch verantwoord’. Terecht merkt de NVAO op dat de vinger aan de pols moet blijven. Wettelijke veranderingen • De inspectie zal blijven toezien op de naleving van wet- en regelgeving. In 2013 evalueert zij de wettelijke veranderingen in het interne toezicht en de examencommissies. Ook vindt dan verder onderzoek plaats naar de pabo’s en lerarenopleidingen en naar het functioneren van het accreditatiestelsel.
163
Inspectie van het Onderwijs
I
Onderwijsverslag 2011/2012
Literatuur Berkhout, E., Prins, J. & Werff, S. van der (2012). Studie & Werk 2012. Hbo’ers en academici van afstudeerjaar 2009/2010 op de arbeidsmarkt. Amsterdam: SEO. Brink, T. van den (2012). Studiekeuzevoorlichting: verleiding of voorlichting. Utrecht: LSVb. Goedegebuure, L. (2012). Mergers and More: the Changing Tertiary Landscape in the 21th Century. Working Paper Series, HEIKwp 2012/01. Oslo: Faculty of Educational Sciences, University of Oslo. HBO-raad (2012a). Feiten en cijfers HBO-Monitor 2011. De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Den Haag: HBO-raad. HBO-raad (2012b). Goed bestuur in het hbo. Advies van de evaluatiecommissie branchecode governance hbo. Den Haag: HBO-raad. HBO-raad (2012c). Kennis die werkt. Beeld van het hbo anno 2012. Den Haag: HBO-raad. Inspectie van het Onderwijs (2012a). ‘Eerst je bachelor, dan je master.’ Monitor invoering harde knip tussen bachelor- en masterfase in het universitaire onderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2012b). Rapportage (sociale) veiligheid & integriteit hoger onderwijs. [Brief aan het] Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. http://www. onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Actueel_publicaties/2012/veiligheid_en_integriteit_ hoger_onderwijs.pdf (geraadpleegd 30-01-13) Inspectie van het Onderwijs (2012c). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2010/2011. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Miltenburg, Th. (2012). Aantal eerstejaars voor lerarenopleidingen sterk gedaald. CBS Webmagazine, 25 juni 2012. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3642-wm. htm (geraadpleegd 30-01-13) Nuffic (2012). Mobiliteit in beeld. Internationale mobiliteit in het Nederlandse hoger onderwijs. Den Haag: Nuffic. NVAO (2012). Vinger aan de pols. Jaarverslag 2011. Den Haag: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). OCW (2007). Het hoogste goed. Strategische agenda voor het hoger onderwijs. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2008). Krachtig meesterschap. Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2011a). Actieplan LeerKracht van Nederland. Beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2011b). Richtlijn jaarverslag onderwijs. Toelichtende brochure bij de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2012a). Aanbiedingsbrief OESO-Rapport Education at a Glance 2012. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2012b). Kerncijfers 2007-2011. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OCW (2012c). Trends in beeld. Zicht op Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). OECD (2009). Student Mobility in Tertiary Education, 2009. http://skills.oecd.org/developskills/documents/14c studentmobilityintertiaryeducation2009.html (geraadpleegd 30-01-2013) OECD (2012). Education at a Glance 2012. OECD Indicators. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD). ROA (2012). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Schab, K., (Ed.) & Sala-i-Martín, X. (2012). The Global Competitiveness Report 2012-2013. Geneva: World Economic Forum. http://www3.weforum.org/docs/WEF_GlobalCompetitivenessReport_2012-13.pdf (geraadpleegd 30-01-13) Verbeek, F., Eck, E. van, & Glaudé (2011). Studiekeuzegesprekken: op zoek naar maatwerk. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
164
Het onderwijs in sectoren
I
Hoger onderwijs
VSNU (2012a). Aantal ingeschreven studenten, gediplomeerden en instroom in het wetenschappelijk onderwijs, studiejaar 2011/12. Factsheet. Den Haag: VSNU. VNSU (2012b). Voorlopige inschrijfcijfers universiteiten 2012-2013. Den Haag: VSNU. http://redactie.vsnu.nl/ Media-item/Voorlopige-inschrijfcijfers-universiteiten-20122013.htm (geraagpleegd 30-01-13) Vught, F. van (2012). University Profiles. International Rankings, Institutional Maps and the Need to Discuss the Structure of Dutch Higher Education. Opening Academic Year 2012/13, Maastricht University, 3 September 2012. Maastricht: Maastricht University. Wolfensberger, M., Jong, N. de, & Drayer, L. (2012). Leren excelleren. Excellentieprogramma’s in het HBO: een overzicht. Resultaten van de landelijke inventarisatie 2009-2010. Utrecht: Universiteit Utrecht; Groningen: Hanzehogeschool Groningen.
165