Date de réception
:
16/02/2012
Resumé
C-18/12 - 1 Zaak C-18/12
Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: 16 januari 2012 Verwijzende rechter: Nejvyšší správní soud (administratief hooggerechtshof) Tsjechische Republiek Datum van de verwijzingsbeslissing: 15 december 2011 Verzoekende partij: Finanční ředitelství v Hradci Králové Verwerende partij: Město Žamberk Rechtsgrond: Artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112/EG
Prejudiciële vragen 1. Kunnen niet-georganiseerde, onsystematische en recreatieve sportactiviteiten die op die manier kunnen worden uitgeoefend in een openluchtzwembadcomplex (bijvoorbeeld recreatief zwemmen, recreatieve balspellen, enz.) worden aangemerkt als het beoefenen van sport of als lichamelijke opvoeding in de zin van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde? 2. In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, moet het tegen betaling verlenen van toegang tot een dergelijk openluchtzwembadcomplex, dat zijn bezoekers de voormelde mogelijkheid biedt om sportactiviteiten uit te
NL
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-18/12
oefenen, weliswaar naast andere soorten van amusement en recreatie, worden aangemerkt als een dienst die nauw samenhangt met sport of lichamelijke opvoeding die wordt verricht ten behoeve van personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen in de betekenis van die bepaling van richtlijn 2006/112/EG, en bijgevolg als een dienst die is vrijgesteld van belasting over de toegevoegde waarde voor zover hij wordt verricht door een organisatie zonder winstoogmerk en voor zover de andere voorwaarden van die richtlijn zijn vervuld? Korte uiteenzetting van de feiten en de procedure in het hoofdgeding 1
Bij beslissing van 17 juni 2009 oordeelde het Finanční úřad v Žamberku (belastingkantoor, Žamberk) dat Město Žamberk (de gemeente Žamberk, eiseres in eerste aanleg, hierna: „Žamberk”) te veel belasting over de toegevoegde waarde (btw) had afgetrokken voor de aangifteperiode van het eerste kwartaal van 2009; de aftrek bedroeg CZK 154 105, terwijl zij in haar belastingaangifte ten onrechte CZK 198 182 in mindering had gebracht. Tegen deze beslissing stelde Žamberk beroep in, dat bij beslissing van 15 december 2009 van het Finanční ředitelství v Hradci Králové (Belastingdienst, Hradec Králové: appellant voor de verwijzende rechter, hierna: „appellant”) werd verworpen.
2
Tegen de beslissing van de Belastingdienst stelde Žamberk beroep in bij de Krajský soud v Hradci Králové (regionale rechtbank, Hradci Králové), die bij vonnis van 27 oktober 2010 de beslissing heeft vernietigd en de zaak voor verdere behandeling naar de Belastingdienst heeft terugverwezen.
3
De Krajský soud aanvaardde de gegrondheid van het bezwaar van Žamberk volgens hetwelk de belastingadministratie de aftrek van voorbelasting onterecht had verminderd die Žamberk had aangegeven voor de in verband met haar inkomen uit de exploitatie van het gemeentelijk zwembad aanvaarde belastbare handelingen.
4
De belastingsautoriteiten vertrokken van het uitgangspunt dat de uitgevoerde belastbare handelingen, d.w.z. het tegen betaling beschikbaar stellen van het openluchtzwembadcomplex aan de bezoekers ervan, zijn vrijgesteld van btw aangezien het diensten betreft die nauw verbonden zijn met sport of lichamelijke opvoeding die door een niet voor commerciële doeleinden opgerichte rechtspersoon worden verricht ten behoeve van personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen in de zin van artikel 61, sub d, van wet nr. 235/2004 op de btw (zákon č. 235/2004 Sb., o DPH.). Bij de uitlegging van die bepaling is appellant uitgegaan van de definitie van de uitdrukking „sport voor iedereen” in artikel 2, lid 2, van wet nr. 115/2001 ter bevordering van de sportbeoefening (zákon č. 115/2001 Sb. o podpoře sportu), volgens welke dit zowel georganiseerde als ongeorganiseerde sport inhoudt, alsook lichaamsbeweging bedoeld voor brede bevolkingslagen. 2
5
De Krajský soud ging niet akkoord met die uitlegging. Hij oordeelde dat uit het verklarende memorandum bij artikel 61 van de btw-wet volgt dat het de bedoeling van de wetgever was om de betrokken diensten vrij te stellen in dezelfde mate als onder het recht van de Europese Unie; artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „richtlijn 2006/112/EG”) bepaalt dat de lidstaten vrijstelling van btw moeten verlenen voor „sommige diensten welke nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen”. Evenwel definieert richtlijn 2006/112/EG de begrippen „sport” en „lichamelijke opvoeding” niet, en kan uit de rechtspraak van het Hof van Justitie hoogstens indirect worden afgeleid dat het aanbieden van de mogelijkheid tot het gebruiken van sportinfrastructuur aan amateur-sporters, ongeacht de kwaliteit van hun sportprestaties, een dienst is die nauw samenhangt met sport in de zin van die bepaling van de richtlijn. Anders dan de belastingautoriteiten is de Krajský soud uitgegaan van de definitie van de term „sport” in artikel 2, lid 1, van de wet ter bevordering van de sportbeoefening, volgens welke dat begrip alle vormen van fysieke activiteit omvat die door middel van georganiseerde en ongeorganiseerde deelname de harmonieuze ontwikkeling van de fysieke en mentale fitheid, de verbetering van de gezondheid en het behalen van overwinningen in sportwedstrijden op alle niveaus tot doel heeft. Aangezien in het betrokken zwembad geen activiteiten plaatsvonden waarvan het doel onder meer bestond in het behalen van overwinningen in sportwedstrijden, al was dit hypothetisch mogelijk, kan de vrijstelling van btw niet gelden voor de betrokken belastbare handelingen.
6
Tegen het vonnis van de Krajský soud stelde appellant cassatieberoep in bij de verwijzende rechter.
7
Appellant bleef bij zijn interpretatie van artikel 61, sub d, van de btw-wet en stelde dat de toegang tot sportterreinen voor alle personen die sportactiviteiten wensen uit te oefenen, ongeacht of zij een bepaald niveau halen in wedstrijden dan wel deze louter uitoefenen, bijvoorbeeld, in de context van fysieke recreatie, moeten worden aangemerkt als het verrichten van diensten die nauw samenhangen met sport. Anders zou de belastingneutraliteit worden aangetast, aangezien belastingbetalers die kunnen worden aangemerkt als een instelling zonder winstoogmerk de ten behoeve van sportlui die sport beoefenen op wedstrijdniveau verrichte diensten die nauw samenhangen met sport als vrijgestelde handelingen zouden aangeven, terwijl dezelfde diensten verricht ten behoeve van personen die in dezelfde sportfaciliteiten en onder dezelfde voorwaarden aan nietgeorganiseerde sport of fysieke recreatie doen, wel zouden moeten worden belast.
8
Žamberk bleef bij haar standpunt dat er in het zwembadcomplex geen diensten worden verricht die nauw samenhangen met sport, maar louter gewone recreatie plaatsvindt waarop de belastingvrijstelling geen betrekking heeft. Wat het beginsel 3
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-18/12
van belastingneutraliteit betreft, dient dit zijn uitdrukking te vinden in de economische mededinging, zoals gesteld in de zevende overweging van de considerans van richtlijn 2006/112/EG, met andere woorden tussen individuele dienstverrichters als deelnemers aan de economische mededinging op de betrokken markt (in de onderhavige zaak, mededinging tussen exploitanten van zwembaden). De toegang tot deze concurrerende deelnemers zou bijgevolg eenvormig moeten zijn vanuit het oogpunt van de btw, wat niet het geval is voor Žamberk, die werd benadeeld doordat zij de voorbelasting niet kon aftrekken. 9
Uit het administratief dossier bleek dat er in het zwembadcomplex (aquapark) een zwembad is waarvan het zwemgedeelte onderverdeeld is in verschillende banen en uitgerust is met springplanken om in het water te duiken; er is ook een gedeelte bedoeld voor kinderen en voor recreatief zwemmen. Het complex is ook voorzien van een waterglijbaan en tobogans, een kinderzwembad en een massagebad; er is ook een natuurlijk zwemgedeelte, een zandgrond voor strandvolleybal, en uitrusting voor tafeltennis, ook voor andere sporten is infrastructuur voorhanden. In de administratieve procedure werd niet nagegaan of er enige soort van zwemof andere sportclub of andere sportorganisatie actief was in verband met het betrokken zwembadcomplex, dan wel of het complex regelmatig werd gebruikt door schoolkinderen of andere personen voor activiteiten van lichamelijke opvoeding. Toegepaste bepalingen van het recht van de Europese Unie
10
De verwijzende rechter haalt de artikelen 132, 133 en 134 van richtlijn 2006/112/EG aan. Toegepaste bepalingen van nationaal recht
11
De verwijzende rechter haalt onder meer artikel 61, sub d, van de btw-wet aan, dat bepaalt dat "het verrichten van diensten die nauw samenhangen met sport of lichamelijke opvoeding door rechtspersonen die niet zijn opgericht voor commerciële doeleinden ten behoeve van personen die sport beoefenen of activiteiten van lichamelijke opvoeding" vrijgesteld is van belasting zonder recht op aftrek. Beoordeling van de prejudiciële vragen
12
Voor de beslissing over onderhavig cassatieberoep dient te worden vastgesteld of de dienst die bestaat uit het verlenen van toegang tot het betrokken complex moet worden aangemerkt als het verrichten van nauw met sport samenhangende diensten ten behoeve van personen die sportactiviteiten of lichamelijke opvoeding uitoefenen in de zin van artikel 61, sub d, van de btw-wet en artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112/EG (en evenzo in de zin van artikel 13A, lid 1, 4
sub m, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (hierna: „Zesde richtlijn”), die met ingang van 1 januari 2007 vervangen is door richtlijn 2006/112/EG). 13
Volgens de verwijzende rechter beoogt de definitie van sport in artikel 2 van de wet ter bevordering van de sportbeoefening voornamelijk de doelstellingen van die wet. Evenwel dient in de onderhavige zaak de verplichting om die bepaling van nationaal recht in overeenstemming met het Europees recht uit te leggen volledig te worden geëerbiedigd, aangezien de bepaling van artikel 61 van de btwwet enkel door de wetgever was aangenomen met het oog op de omzetting van artikel 13 A, lid 1, van de Zesde richtlijn, en nu eveneens dient om de overeenstemming met artikel 132, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG te verzekeren, te weten de btw-vrijstelling voor bepaalde activiteiten die worden verricht in het algemeen belang; bovendien komen de bewoordingen ervan in wezen overeen met die van de overeenkomstige bepaling van de richtlijn. Verder volgt uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat de belastingvrijstellingen voorzien in artikel 13 van de Zesde richtlijn, thans in artikel 132 van richtlijn 2006/112/EG, autonome begrippen van het recht van de Europese Unie zijn. De onderhavige vraag moet derhalve in dezelfde zin worden beoordeeld op basis van een gemeenschappelijke uitlegging van die bepaling van de richtlijn in alle lidstaten van de Europese Unie.
14
In de onderhavige zaak zijn dus vragen gerezen over de uitlegging van het recht van de Europese Unie, waarop de antwoorden beslissend zijn voor de uitspraak van de verwijzende rechter in dit cassatieberoep.
15
Het Hof van Justitie heeft de uitlegging van artikel 13A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn behandeld in zijn arrest van 7 mei 1998, Commissie/Spanje, C-124/96, Jurispr. blz. I-2501 (omvang van een eventuele beperking van de belastingvrijstelling), in zijn arrest van 18 januari 2001, Stockholm Lindöpark, C-150/99, Jurispr. blz. I-493 (ruimere vrijstelling), in zijn arrest van 21 maart 2002, Kennemer Golf, C-174/00, Jurispr. blz. I-3293 (verduidelijking van de uitdrukking „instelling zonder winstoogmerk”) en, tenslotte, in zijn arrest van 16 oktober 2008, Canterbury Hockey Club and Canterbury Ladies Hockey Club, C-253/07, Jurispr. blz. I-7821 (definitie van de uitdrukking „personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen” in overeenstemming met het criterium of de diensten uiteindelijk bedoeld zijn voor de personen die aan sport doen).
16
In geen enkele van die zaken betrof het voornaamste onderwerp waarover het Hof van Justitie moest oordelen bijgevolg de vraag welke activiteiten al dan niet mogen worden aangemerkt als het doen aan „sport” of „lichamelijke opvoeding” in de zin van artikel 13a, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn of artikel 132, lid 1, sub m van richtlijn 2006/112/EG. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over die bepaling, en over andere in het algemeen belang van btw vrijgestelde diensten, 5
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-18/12
is het enkel mogelijk om bepaalde algemene principes af te leiden aan de hand waarvan de omvang van de vrijstelling moet worden beoordeeld in betwiste zaken. Die principes zijn door het Hof van Justitie, bijvoorbeeld, samengevat in de punten 17 tot en met 23 van zijn arrest in de zaak Canterbury Hockey Club and Canterbury Ladies Hockey Club: „17. De bewoordingen waarin de in artikel 13 van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, moeten strikt worden uitgelegd, aangezien zij afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die onder bezwarende titel wordt verricht. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent evenwel niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 13 zijn gebruikt aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (reeds aangehaalde arresten Temco Europe, punt 17, en Horizon College, punt 16). Deze dienen te worden uitgelegd in het licht van hun context en van de doelstellingen en algemene opzet van de Zesde richtlijn, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de ratio legis van de betrokken vrijstelling (zie in die zin reeds aangehaald arrest Temco Europe, punt 18, en arrest van 3 maart 2005, Fonden Marselisborg Lystbådehavn, C-428/02, Jurispr. blz. I-1527, punt 28).
6
18.
Artikel 13, A, van de Zesde richtlijn voorziet in btw-vrijstelling voor bepaalde activiteiten van algemeen belang. Deze vrijstelling betreft niet alle activiteiten van algemeen belang, maar enkel die welke daarin zeer gedetailleerd worden opgesomd en omschreven (arrest van 14 december 2006, VDP Dental Laboratory, C-401/05, Jurispr. blz. I-12121, punt 24, en arrest Horizon College, reeds aangehaald, punt 14).
19.
Wat de beoefening van sport en lichamelijke opvoeding als activiteiten van algemeen belang betreft, beoogt de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn dit soort activiteiten te stimuleren, maar stelt deze de diensten die daarmee samenhangen niet algemeen vrij (zie arrest van 12 januari 2006, Turn- und Sportunion Waldburg, C-246/04, Jurispr. blz. I-589, punt 39).
20.
De in artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn voorziene vrijstelling is onderworpen aan bepaalde voorwaarden, die uit diezelfde bepaling voortvloeien.
21.
In de eerste plaats moeten de diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, worden verleend door een in artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn bedoelde instelling. Zo is het, om de betrokken diensten op grond van deze bepaling te kunnen vrijstellen, noodzakelijk dat de diensten worden
verleend door een instelling zonder winstoogmerk. Blijkens de verwijzingsbeslissing kan worden aangenomen dat in het hoofdgeding aan deze voorwaarde is voldaan. 22.
In de tweede plaats kunnen de door deze instellingen verleende diensten, als activiteiten van algemeen belang, worden vrijgesteld op voorwaarde dat zij nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en worden verleend aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. Bovendien volgt uit artikel 13, A, lid 2, sub b, eerste gedachtestreepje, van de Zesde richtlijn dat de in artikel 13, A, lid 1, sub m, bedoelde diensten enkel kunnen worden vrijgesteld indien zij onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handeling, te weten de beoefening van sport of lichamelijke opvoeding.
23.
Derhalve wordt de vrijstelling van een handeling met name bepaald door de aard van de verrichte dienst en het verband tussen deze dienst en de beoefening van sport of lichamelijke opvoeding.”
17
Volgens de verwijzende rechter volstaan deze richtsnoeren voor het beoordelen van de omvang van de btw-vrijstelling evenwel niet om de betrokken bepalingen op basis van de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie te kunnen aanmerken als een acte clair.
18
Niettemin volgt, zoals de Krajský soud heeft erkend, uit de aangehaalde zaken indirect dat sport die op amateursniveau wordt beoefend, zelfs indien voornamelijk op basis van een lidmaatschap van een bepaalde sportclub of een andere organisatie, mag worden ingedeeld onder die bepaling van de Zesde richtlijn of van richtlijn 2006/112/EG. Dat kan ook worden afgeleid uit het doel van de bepaling, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in de hierboven aangehaalde punten van het arrest in de zaak Canterbury Hockey Club and Canterbury Ladies Hockey Club. Dat doel of algemeen belang is zeker het bevorderen van sportbeoefening en lichamelijke opvoeding op een brede schaal, en dus niet enkel het bevorderen van professionele en elitesport.
19
Anderzijds is het zeer de vraag of het doel van die bepaling ook het bevorderen inhoudt van het louter verschaffen van toegang voor occasionele, recreatieve en niet-georganiseerde beoefening van activiteiten die enkel in de ruimste zin van het woord als sport kunnen worden aangemerkt.
20
De eerste vraag is dus of het eigenlijk wel mogelijk is om die activiteiten als sport of lichamelijke opvoeding aan te merken.
21
Is dit het geval, dan rijst de tweede vraag, namelijk of het tegen betaling (het toegangsgeld) toegankelijk maken van een dergelijk zwembadcomplex kan worden aangemerkt als de verrichting van een dienst die nauw samenhangt met sport of lichamelijke opvoeding, en of alle bezoekers die dat toegangsgeld betalen, 7
RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-18/12
kunnen worden aangemerkt als personen die sport of lichamelijke opvoeding beoefenen, wanneer de voornaamste reden voor hun bezoek zeker niet moet, en in bepaalde gevallen niet zal, bestaan uit het beoefenen van die sportactiviteiten, maar zij alleen maar komen om te zwemmen of om andere soorten van recreatie en amusement te beoefenen die door het complex worden aangeboden. 22
Moet in dergelijk geval het beslissende criterium voor de btw-vrijstelling gelegen zijn in het hoofddoel van het betrokken complex, d.w.z. is een sportdoel beslissend dan wel een recreatief en amusementsdoel, of moeten andere aspecten in de beschouwing worden betrokken? Wat de vraag of er een algemeen belang aanwezig is betreft, kan enerzijds worden verondersteld dat de activiteiten van Žamberk zulk doel nastreven, en derhalve kunnen worden geëxploiteerd op nietcommerciële basis. Anderzijds kan Žamberk een lucratief doel nastreven teneinde financiering te bekomen voor haar hoofdactiviteit. Ook kan niet worden voorbijgegaan aan het argument van Žamberk dat het noodzakelijk is om belastingneutraliteit te verzekeren, en derhalve ook de economische mededinging tussen vergelijkbare inrichtingen, die enerzijds door instellingen zonder winstoogmerk en anderzijds door commerciële entiteiten worden geëxploiteerd.
23
De verwijzende rechter heeft derhalve besloten dat het in de onderhavige zaak noodzakelijk is om, overeenkomstig artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met de hierboven geformuleerde vragen het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de uitlegging van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112/EG.
8