Date de réception
:
27/02/2012
Vertaling
C-46/12 - 1 Zaak C-46/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 26 januari 2012 Verwijzende rechter: Ankenævnet for Uddannelsesstøtten (Denemarken) Datum van de verwijzingsbeslissing: 24 januari 2012 Verzoekende partij: L.N. Verwerende partij:
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-46/12
(omissis) 1
De Ankenævne for Statens Uddannelsesstøtte (Commissie van beroep inzake opleidingssteun van de staat) stelt krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een vraag om uitlegging van de artikelen 7 en 24, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004. Samenstelling en taak van de Ankenævne
2
De Ankenævne for Statens Uddannelsesstøtte is een permanente openbare bestuursinstantie opgericht krachtens de SU-lov (lov om statens uddannelsesstøtte) (wet betreffende opleidingssteun van de staat) (zie besluit nr. 661 van 29 juni 2009 houdende bekendmaking van de geconsolideerde tekst van de wet betreffende opleidingssteun van de staat). De Ankenævne behandelt onder meer beroepen tegen beslissingen van het Styrelse for Videregående Uddannelser og Uddannelsesstøtte (Dienst voor voortgezet onderwijs en opleidingssteun) over de grondslag voor toekenning en de berekening van studiesteun). De leden zijn persoonlijk en in hun beroepsactiviteit onafhankelijk van het bestuur, zijn niet gebonden aan instructies van het bestuur en worden door de minister benoemd voor een periode van 4 jaar met mogelijkheid van herbenoeming. De beslissingen van de Ankenaevne zijn verbindend voor het bestuur en zijn niet vatbaar voor beroep bij een hogere bestuursinstantie. De Ankenaevne bestaat uit een voorzitter, die dient te voldoen aan de algemene voorwaarden voor het bekleden van het ambt van rechter, en in de regel uit twee andere leden. De Ankenaevne wordt voor haar secretariaatswerkzaamheden bijgestaan door het bestuur. De activiteit van de Ankenaevne valt onder de Deense bestuurswet, die onder meer het recht van hoor en wederhoor van de verzoekende partij garandeert. Verder volgt uit het Reglement van orde van de Ankenaevne dat ook het bestuur het recht van hoor en wederhoor heeft. Op grond van een en ander dient de Ankenaevne als een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU te worden aangemerkt. Dienaangaande zij verwezen naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU dienaangaande (zie arrest van 16 december 2008, Cartesio, C-210/06, Jurispr. blz. I-9641). Vraag van de Ankenaevne aan het Hof
3
De Ankenaevne legt het Hof de volgende vraag voor:
4
Moet artikel 7, lid 1, sub c, juncto artikel 24, lid 2, van de verblijfsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat een lidstaat (gastlidstaat) bij de beoordeling of een persoon als een werknemer met recht op studiesteun moet worden aangemerkt, rekening mag houden met de omstandigheid dat de betrokkene de gastlidstaat is binnengekomen om er als hoofdbezigheid een opleiding te volgen, zodat de 2
LN
gastlidstaat overeenkomstig artikel 24, lid 2, van de verblijfsrichtlijn niet verplicht is om de betrokkene studiesteun toe te kennen? 5
Toepasselijke bepalingen Bepalingen van EU-recht Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (uittreksel): „Artikel 7 Verblijfsrecht voor meer dan drie maanden 1. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven: a)
indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is,
b)
indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, of
c)
– indien hij is ingeschreven aan een particuliere dan wel openbare instelling die door het gastland overeenkomstig de wetgeving of administratieve praktijk is erkend of wordt gefinancierd, om er als hoofdbezigheid een studie, daaronder begrepen een beroepsopleiding, te volgen; en – indien hij beschikt over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, en hij de bevoegde nationale autoriteit – door middel van een verklaring of van een gelijkwaardig middel van zijn keuze – de zekerheid verschaft dat hij over voldoende middelen beschikt om te voorkomen dat hij of zijn familieleden tijdens zijn verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland; of
d)
indien hij een familielid is van een burger van de Unie die voldoet aan de voorwaarden sub a, b of c en hij deze burger begeleidt of zich bij hem voegt.
2. Het verblijfsrecht van lid 1 strekt zich uit tot familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, en die de burger van de Unie begeleiden of zich in het gastland bij hem voegen, en voldoen aan de voorwaarden sub a, b of c. 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-46/12
3. Voor de toepassing van lid 1, sub a, behoudt een burger van de Unie die niet langer werknemer of zelfstandige is, in de volgende gevallen zijn status van werknemer of zelfstandige: a)
hij is als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt;
b)
hij bevindt zich, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven;
c)
hij bevindt zich in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij is in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden;
d)
hij start met een beroepsopleiding. Behalve in geval van onvrijwillige werkloosheid is voor het behoud van de status van werknemer in dit geval een verband vereist tussen de voorafgaande beroepsactiviteit en deze opleiding. Artikel 24 Gelijke behandeling
1. Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten. 2. In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, sub b, bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.” Bepalingen van Deens recht Om te beginnen zij er algemeen op gewezen dat de voorstukken van de wet een zeer bijzondere status genieten in de Deense – en Scandinavische – rechtstraditie. Vooral de toelichting bij het wetsontwerp is van groot belang in het Deense recht, omdat zij ertoe bijdraagt dat de fundamentele doelstellingen van het wetsontwerp 4
LN
en de inhoud van de afzonderlijke bepalingen juist worden begrepen. Deze toelichting speelt een belangrijke rol bij de behandeling van het wetsontwerp door het Folketing (Parlement) en draagt er tegelijkertijd toe bij dat de Deense rechterlijke instanties de wet later correct toepassen. Besluit nr. 661 van 29 juni 2009 houdende bekendmaking van de geconsolideerde tekst van de wet betreffende opleidingssteun van de staat luidt als volgt (uittreksel): § 2 a. [1.] Opleidingzoekenden kunnen wanneer zij Deense staatsburgers zijn.
opleidingssteun
krijgen
2. Opleidingzoekenden die burger van de EU of van de EER zijn, en hun familieleden, kunnen opleidingssteun voor een opleiding in Denemarken en in het buitenland krijgen onder de voorwaarden die voortvloeien uit het EU-recht en uit de EER-Overeenkomst. Burgers van de EU en van de EER die geen werknemer of zelfstandige in Denemarken zijn, en hun familieleden, hebben pas recht op opleidingssteun nadat zij gedurende 5 jaar ononderbroken in Denemarken hebben verbleven in de zin van lid 3. 3. Voor de vaststelling of er sprake is van een ononderbroken verblijf van 5 jaar in Denemarken, zal geen rekening worden gehouden met tijdelijke afwezigheden die samen niet meer dan 6 maanden bedragen, en met langere afwezigheden wegens vervulling van militaire dienstplicht of met een afwezigheid gedurende een ononderbroken periode van maximaal 12 maanden om zwaarwegende redenen zoals bijvoorbeeld zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding of detachering. Ingeval van een ononderbroken periode van meer dan 2 jaar afwezigheid in Denemarken, ontstaat het recht op opleidingssteun opnieuw na het verstrijken van daarop volgende ononderbroken periode van verblijf van 5 jaar. 4. De minister van Onderwijs kan bepalen onder welke voorwaarden buitenlandse staatsburgers recht op opleidingssteun voor een opleiding in Denemarken of in het buitenland hebben. Uit de toelichting bij § 2 a, lid 2, van het wetsontwerp (die deel uitmaakt van de voorstukken) [L 95, Folketingstidende 2005-2006, bijlage A, blz. 2854], blijkt dat die bepalingen de omzetting in nationaal recht van een deel van de verblijfsrichtlijn vormen. Deze bepaling is nader uitgewerkt in § 67 van besluit nr. 455 van 8 juni 2009 betreffende opleidingssteun van de staat. Besluit nr. 455 van 8 juni 2009 betreffende opleidingssteun van de staat luidt als volgt (uittreksel): 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-46/12
§ 67 Een EU-burger die naar EU-recht werknemer of zelfstandige in Denemarken is, heeft onder dezelfde voorwaarden als een Deense staatsburger recht op steun voor een opleiding in Denemarken of in het buitenland. Als werknemer of zelfstandige naar EU-recht wordt ook beschouwd een EU-burger die eerder werknemer of zelfstandige in Denemarken is geweest, wanneer er naar de inhoud of in de tijd een verband bestaat tussen de opleiding en die eerdere arbeid in Denemarken, daaronder begrepen een onvrijwillig werkloze die om gezondheidsredenen of wegens de structuur van de arbeidsmarkt omscholing nodig heeft om werk te vinden in een sector die naar de inhoud of in de tijd geen verband houdt met de eerdere arbeid in Denemarken. Besluit nr. 474 van 12 mei 2011 betreffende het verblijf van vreemdelingen in Denemarken binnen de regels van de Europese Unie (EU-verblijfsbesluit), zet een deel van het EU-verblijfsrecht in Deens recht om en luidt als volgt (uittreksel): „Hoofdstuk 2 Personen met een zelfstandig verblijfsrecht Werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden § 3 [1.] Een EU-burger die in Denemarken werknemer of zelfstandige is, daaronder begrepen dienstverrichters, heeft het recht om ook na de in § 2, lid 1, van de Udlændingelov (vreemdelingenwet) bedoelde periode van 3 maanden in Denemarken te verblijven. 2. Een EU-burger die tot nog toe onder lid 1 viel, maar thans niet meer beroepsactief is, behoudt zijn status van werknemer of zelfstandige, 1) indien hij ten gevolge van ziekte of van een ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt is geworden; 2) indien hij onvrijwillig werkloos is geworden nadat hij meer dan 1 jaar in dienstverband of als zelfstandige had gewerkt – omstandigheid die naar behoren moet worden vastgesteld – en hij zich bij de arbeidsvoorzieningsdienst als werkzoekende heeft aangemeld; 3) indien hij onvrijwillig werkloos is geworden na afloop een arbeidovereenkomst voor bepaalde tijd van minder dan 1 jaar – omstandigheid die naar behoren moet worden vastgesteld – en hij zich bij de arbeidsvoorzieningsdienst als werkzoekende heeft aangemeld; 4) indien hij in de eerste 12 maanden onvrijwillig werkloos geworden of onvrijwillig niet langer als zelfstandige werkzaam is – omstandigheid die naar behoren moet worden vastgesteld – en hij zich bij de arbeidsvoorzieningsdienst als werkzoekende heeft aangemeld; 6
LN
5) indien hij een beroepsopleiding begint die verband houdt met zijn eerdere beroepswerkzaamheid, of onvrijwillig werkloos is en om het even welke beroepsopleiding begint. 3. Een EU-burger die onder lid 2, punten 3 of 4, valt, behoudt zijn status van werknemer of zelfstandige gedurende 6 maanden. 4. Een EU-burger die Denemarken is binnengekomen om werk te zoeken, heeft een recht van verblijf als werkzoekende gedurende maximaal 6 maanden vanaf de binnenkomst. Daarna heeft de betrokkene recht op verblijf als werkzoekende zolang hij kan aantonen dat hij werk blijft zoeken en een reële kans op tewerkstelling heeft. (...) Studenten § 5. [1.] Een EU-burger die is ingeschreven aan een particuliere of openbare instelling die door de overheid is erkend of wordt gefinancierd, om er als hoofdbezigheid voortgezet of hoger middelbaar onderwijs, daaronder begrepen een beroepsopleiding, te volgen, heeft het recht om ook na de in § 2, lid 1, van de Udlændingelov bedoelde periode van 3 maanden in Denemarken te verblijven. Voorwaarde is echter dat de betrokkene over voldoende inkomsten of middelen van levensonderhoud beschikt, zodat mag worden aangenomen dat hij niet ten laste van de gemeenschap zal vallen. 2. Verder geldt voor het in lid 1 bedoelde verblijfsrecht als voorwaarde dat de betrokkene een ziektekostenverzekering afsluit voor de periode totdat hij recht krijgt op prestaties op grond van de Sundhedslov (gezondheidswet). Feiten van de zaak 6
Op 29 juni 2009 heeft de Statsforvaltning (bevoegde overheidsdienst) L.N. een bewijs van inschrijving afgegeven. Daaruit blijkt dat L.N. is ingeschreven op grond van de in § 3 van het EU-verblijfsbesluit genoemde verblijfsgrond.
7
Op 10 augustus 2009 diende L.N. een aanvraag voor studiesteun vanaf september 2009 in.
8
Bij een formulier van 10 september 2009 deelde L.N. mee dat hij sinds juni 2009 een betaalde dienstbetrekking in Denemarken had.
9
Op 27 oktober 2009 wees het Styrelse for Videregående Uddannelser og Uddannelsesstøtte (hierna: „Styrelse”) de aanvraag van L.N. om studiesteun af. 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-46/12
10
Op 30 oktober 2009 stelde L.N. beroep in bij de Ankenaevne. Hij voerde onder meer aan dat hem bij zijn binnenkomst in Denemarken een betrekking als bediende bij een internationale groothandelsfirma was aangeboden. Verder heeft L.N. verklaard dat hij zich nog steeds als werknemer beschouwt, omdat hij weliswaar ontslag heeft genomen uit de betrekking die hij ten tijde van zijn binnenkomst had, maar een andere, deeltijdjob heeft aangenomen.
11
Het Styrelse verzocht de Statsforvaltning op 7 december 2009, hem mee te delen in hoeverre L.N. voldeed aan de voorwaarden om als werknemer te worden aangemerkt.
12
Bij brief van 11 december 2009 heeft de Statsforvaltning eerst meegedeeld, dat L.N. voor de periode als 29 juni tot 10 september 2009 als werknemer wordt aangemerkt.
13
Later verklaarde de Statsforvaltning in een brief van 12 april 2010 aan L.N., dat moet worden aangenomen dat hij als student in Denemarken verblijft. De grondslag van het verblijf is aldus gewijzigd van verblijf als werknemer in verblijf als student. De Statsforvalting heeft als grond voor haar beslissing aangegeven dat zij van mening is dat L.N. Denemarken is binnengekomen met als hoofddoel, er een opleiding te volgen.
14
Bij brief van 28 september 2010 maakte het Styrelse het dossier van de zaak over aan de Ankenaevne. Het Styrelse heeft bij zijn beoordeling van het bewijs dat L.N. het land is binnengekomen om er een opleiding te volgen, in aanmerking genomen dat L.N. reeds op 15 maart 2009, nog vóór de daartoe geldende termijn, heeft verzocht om toelating tot de Copenhagen Business School, en begin september 2009, dus iets meer dan twee maanden na zijn aankomst in Denemarken, zijn studie aldaar heeft aangevat. Volgens het Styrelse is daarmee aangetoond dat L.N. Denemarken is binnengekomen om er aan de Copenhagen Business School te studeren.
15
In zijn brief van 28 september 2010 aan de Ankenaevne wijst het Styrelse erop dat de Statsforvaltning in haar brief van 12 april 2010 schrijft dat het hoofddoel van de binnenkomst in Denemarken volstaat voor het beoordelen op welke verblijfsgrond het inschrijvingsbewijs moet worden afgegeven, wanneer de betrokkene een EU-burger is die is ingeschreven voor een voltijdse opleiding aan een opleidingsinstelling en tegelijkertijd aantoont dat hij feitelijk en daadwerkelijk een job heeft in Denemarken.
16
Op grond van de beslissing van de Statsforvaltning om de inschrijving van de verblijfsgrondslag van L. N. van werknemer in student te veranderen, oordeelt het Styrelse in zijn brief van 28 september 2010 dat L. N. niet voldoet aan de voorwaarden om als werknemer in Denemarken te worden beschouwd.
17
Verder oordeelt het Styrelse in zijn brief van 28 september 2010 dat L.N. niet voldoet aan een van de andere voorwaarden waaronder een buitenlandse 8
LN
staatsburger kan worden gelijkgesteld met een Deense staatsburger en studiesteun kan aanvragen. 18
Op 31 augustus 2011 verzocht de Ankenaevne het Styrelse, uit te leggen in hoeverre L.N. onder het algemene begrip werknemer in de zin van het EU-recht viel. Zij verzocht het Styrelse tevens, de Statsforvaltning om een precisering daarvan te verzoeken.
19
Bij brief van 18 november 2011 antwoordde het Styrelse op dat verzoek. Uit dat antwoord blijkt dat er volgens het Styrelse geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere beslissing van de Statsforvaltning over de grondslag van het verblijf van L.N. Standpunt van de Ankenaevne
20
De Ankenævne is van mening dat artikel 7, lid 1, sub c, juncto artikel 24, lid 2, van de verblijfsrichtlijn aldus kan worden opgevat, dat de gastlidstaat het recht op studiesteun kan weigeren aan een student die het land is binnengekomen om een opleiding te volgen in de gastlidstaat of in een andere lidstaat.
21
De Ankenævne hecht in dit verband belang aan het feit dat in artikel 7, lid 1, sub c, een student wordt omschreven als een persoon die aan een particuliere dan wel openbare instelling is ingeschreven om er als hoofdbezigheid een opleiding te volgen, zonder dat diens verblijf ten laste komt van het socialebijstandsstelsel van de gastlidstaat.
22
In de Engelse taalversie van artikel 7, lid 1, sub c, van de verblijfsrichtlijn staat onder meer: „for the principal purpose of following a course of study”. De Franse taalversie van dat zinsdeel van die bepaling luidt als volgt: „pour y suivre à titre principal des études”.
23
De Ankenævne wijst erop dat volgens artikel 24, lid 2, de gastlidstaat niet verplicht is om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht studiesteun in de vorm van een studiebeurs of een -lening toe te kennen aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
24
De Ankenævne is mening dat, voor zover in artikel 24, lid 2, juncto artikel 7, lid 1, sub c, wordt bepaald dat de gastlidstaat niet verplicht is om studiesteun toe te kennen aan andere personen dan werknemers, en aldus bepaalde groepen van het recht op studiesteun worden uitgesloten, deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, aldus dienen te worden begrepen dat een persoon die overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub c, als student wordt aangemerkt, geen recht op studiesteun heeft, ongeacht of hij tegelijkertijd ook overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub a, als werknemer zou kunnen worden aangemerkt. 9
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING – ZAAK C-46/12
25
De Ankenævne wijst erop dat op grond van de omstandigheden van het concrete geval moet worden uitgemaakt of de student kan worden geacht het land te zijn binnengekomen om er een opleiding te volgen.
26
De Ankenævne verklaart dat zij in haar rechtspraak, in overeenstemming met artikel 25, lid 1, van de verblijfsrichtlijn, van oordeel is dat het bezit van een verklaring van inschrijving waaruit blijkt dat de betrokkene werknemer is, niet als voorwaarde voor de uitoefening van rechten uit het EU-recht of uit de wet betreffende opleidingssteun van de staat kan worden gesteld. Slotopmerkingen
27
De beantwoording van de vraag is nodig voor een eenvormige toepassing van de regels betreffende studiesteun op staatsburgers die uit een lidstaat naar een andere lidstaat reizen en in de gastlidstaat een studie aanvatten.
28
De Folketingets Ombudsmand (Ombudsman van het Deense parlement) naar aanleiding van een onderzoek van de activiteit van de Ankenævne vragen gesteld over de rechtspraak van de Ankenævne over buitenlandse werknemers. De Ankenævne heeft de Folketingets Ombudsmand haar opvatting van het EU-recht meegedeeld. Daarop heeft de Folketingets Ombudsmand die vraag aan de Europese Ombudsman gesteld. De Folketingets Ombudsmand heeft de Ankenævne daarna meegedeeld dat de Europese Ombudsman de Commissie om een standpunt heeft verzocht en dat de Commissie haar standpunt uiterlijk op 29 februari 2012 dient te bepalen.
29
De Ankenævne is nog steeds van mening dat er geen reden is om geen rekening te houden met de door het Styrelse voor de afwijzing gegeven grond dat een student van het recht op studiesteun kan uitgesloten wanneer hij de gastlidstaat binnenkomt met het doel, er een opleiding te volgen.
30
Zij is echter van mening dat er thans een dermate legitieme onzekerheid over de uitlegging van de bepalingen van de verblijfsrichtlijn met betrekking tot studenten bestaat, het nodig is die vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen.
31
De Ankenævne heeft een aantal aanhangige zaken waarin dezelfde vraag aan de orde is, in beraad gehouden totdat Hof uitspraak zal hebben gedaan in de onderhavige zaak. Daar het antwoord op de vraag dus van belang is voor de beslechting van een groot aantal zaken, verzoeken wij het Hof eerbiedig, zo snel mogelijk uitspraak te doen in deze zaak.
32
De Ankenævne behandelt de zaken vertrouwelijk overeenkomstig de regels die gelden voor haar activiteiten. L.N. heeft ermee ingestemd dat de gegevens van de zaak aan het Hof worden doorgegeven, maar heeft verzocht dat zijn naam niet wordt bekendgemaakt in de beslissing van het Hof. De Ankenævne verzoekt het 10
LN
Hof daarom eerbiedig de naam L.N. niet te vermelden bij de bekendmaking van zijn beslissing. (omissis)
11