Datum van inontvangstneming
:
29/06/2012
UITTREKSEL MINUTEN BERUSTENDE !>; DE GRIFFIE VAN HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSa.
c- 26SIA~ B,4~
r t
! IEn:r~
~~
""'~") Lw;r
I ARREST
Rep. Nr. 2012/ )
DD
Het Hof van Beroep te BRUSSEL, achtste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit:
A.R. nr. 2011/AR/2379 WMPC Gezamenlijk aanbod Financiële dienst Prej. Vragen
INZAKE VAN : 8ste kamer
N.V. CITROËN BELUX, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Ijzerplein 7, appellante, vertegenwoordigd door Meester Damien De Keyzer en Meester Frederik Offermans, advocaten te 1050 Brussel, Louizalaan 137/1;
22.5.2012 TEGEN: De FEDERATIE voor VERZEKERINGS- en FINANCIËLE TUSSENPERSONEN, afgekort FvF, wettig erkende beroepsvereniging, met maatschappelijke zetel te 2160 Wommelgem, Autolei 228, geïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester Didier Dhaenens, advocaat te 2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12 bus 13. Tussenarrest (rol)
Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis d.d. 13 apri12011 dat door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel, zetelend zoals in kort geding, werd uitgesproken. Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr... ~o.6...
a.l~..... _..___ ....
Luxemburg,
3 0 -05- 1012
./
Nr
~lO<
- 8ste Kamer
2011/AR/2379
Het vonnis werd betekend op 14 juli 2011.
Het verzoekschrift
tot hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig
neergelegd op de griffie van het hof op 14 september 2011.
De advocaten van partijen werden gehoord op de openbare terechtzitting van 16 april 2012.
L
Relevantefeiten
1.
De N. V. Citroën Belux (hierna Citroën) is de invoerder van Citroën
voertuigen in België. Zij verkoopt deze goederen via een netwerk van erkende verdelers.
2.
De Federatie
(hierna
FvF)
tussenpersonen State
werden
is
voor Verzekeringseen
erkende
en Financiële Tussenpersonen
beroepsvereniging
van
professionele
in verzekeringen waarvan de statuten door de Raad van bekrachtigd
en
het
voorwerp
uitmaakten
van
een
bekendmaking door publicatie in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 11 juli 1968 onder het nr. 362.
Uit haar statuten blijkt dat FvF onder meer tot doel heeft de bescherming van de beroepsbelangen van de professionele verzekeringstussenpersonen.
3.
Op
10 december
2010
heeft
Citroën
een
reclamecampagne
gelanceerd onder het thema "Ik wil alles". Deze reclame liep minstens tot eind februari 2011. De reclame werd gevoerd op de website van Citroën en via andere media waaronder radio- en tv-spots.
Het gaat om de volgende reclame (stuk 1 en stuk Ibis van appellante):
. J .<X I
I Nr 2zb6
- aste
2011/AR/2379
BLAD
Kamer
ZlJrjl~.)',~·!Il... ······KRIJGÊN···.·H·Êt··.·OOK. I....~
NieuooIe CITROÈN C4 PICASSO
Nie.CITROËN GRAND C4 PICASSO
ClTROËN Cl PICASSO
TOTALESALONCONDmES
/~
ALLEEN BIJ CITROËN EN VANAF NU
~
CREATIVE TECHNOLOGIE
CITRoËn
Onder voetnoot (4) wordt het volgende vermeld:
In de Nederlandse versie: "6 maanden gratis Omnium" is geldig voor elke nieuwe Omnium inschrijving voltooid in het eerste jaar. Zij is ook geldig voor
alle particulieren
Citroënverdelers,
met
en bedrijfswagens uitzondering
van
verkocht
door
de officiële
demonstratiewagens
verhuringen. De Citroën Verzekering aanvaardingsvoorwaarden
en
zijn van
~.
I
Nr
~2b)toepassing.
4cG 7/ - 8ste Kamer
2011/AR/2379
Citroën Verzekering
verzekeringen
is een product
van Servis, NV van
toegelaten onder het nr. 1396. PSA Finance Belux NV
(CBFA nr. 019.653A) treedt op als verzekeringsagent voor Servis NV. De CBF A-erkende
Citroën-verdelers
treden op als onderagent
Finance Belux NV ( ... ). Dit verzekeringsaanbod
voor PSA
staat los van enig ander
product of dienst behalve de te verzekeren wagen.
In de Franse tekst: "6 mois d'Omnium gratuite" est valable pour toute nouvelle souscription Omnium complète la première année. Elle concerne aussi bien les voitures particulières que les véhicules utilitaires vendus par les
distributeurs
démonstration
Citroën
officiels,
et de location.
Les
à l'exception conditions
des
véhicules
d'acceptation
de
Citroën
Assurance sont d'application. Citroën Assurance est un produit de Servis, SA d'assurances agréée sous Ie na 1396. PSA Finance Belux SA (na CBF A 019.653A)
agit
en tant
qu'agent
d'assurances
de
Servis
SA. Les
distributeurs Citroën agréés par la CBF A agissent en tant que sous-agent de PSA Finance Belux SA ( ... ). Cette offre d'assurance n'est conditionnée à la souscription d'aucun produit ou service autre que Ie véhicule à assurer.
4.
FvF is van oordeel dat deze saloncondities, voor wat betreft het
aanbod tot 6 maanden gratis omniumverzekering
bij aankoop van een
Citroën, een verboden gezamenlijk aanbod is. Zij heeft Citroën in gebreke gesteld bij briefvan 22 december 2010.
Bij brief van 23 december 2010 antwoordt Citroën dat het aanbod geldt voor elke nieuwe onderschrijving van 1 jaar omniumverzekering
en niet
enkel bij de aankoop van een nieuwe Citroën. Er bestaat volgens haar geen koppeling tussen de 6 maanden gratis omniumverzekering en de aankoop van een nieuwe Citroën.
L(.
~~:
p,,'
i,
,',
I",y-' tI",:"
Nr
Uo%
2011/AR/2379
- 8ste Kamer
_,./'
11.
Voorwerp van het hoger beroep
5.
In het bestreden vonnis wordt voor recht gezegd dat het gratis
aanbieden van zes maanden omniumverzekering bij aankoop van een voertuig Citroën een verboden gezamenlijk aanbod uitmaakt in de zin van artikel 72, § 1 WMPC en dat dit verboden gezamenlijk aanbod een met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad is en derhalve bij toepassing van artikel 95 WMPC verboden is. Aan Citroën wordt het verbod opgelegd om bij aankoop van een voertuig gratis zes maanden omniumverzekering aan te bieden onder de verbeurte van een dwangsom.
6.
Citroën heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
Zij vordert het bestreden vonnis te hervormen en recht doende zoals de eerste rechter had dienen te doen:
In hoofdorde, de oorspronkelijke vordering van FvF af te wijzen als
ongegrond.
In ondergeschikte orde, artikel 72, § 1 WMPC buiten toepassing te laten en
derhalve de oorspronkelijke vordering van FvF af te wijzen als ongegrond.
In meer ondergeschikte orde, alvorens recht te doen, volgende prejudiciële
vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:
Moet artikel 3.9 van de Richtlijn EG/2005/29 zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?
Go .. ~.... .•
I
Nr
Uo5
2011/AR/2379
\ .••
- 8ste Kamer
Moet artikel 56 VWEU, betreffende de vrijheid van dienstverlening, zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel eenfinanciële dienst uitmaakt?
De huidige procedure in voorkomend geval te schorsen tot aan de uitspraak door het Hof van Justitie van de Europese Unie.
In meest ondergeschikte orde, namelijk indien geoordeeld zou worden dat
de promotie van Citroën toch een gezamenlijk aanbod uitmaakt en dat artikel 72 § 1 toch conform zou zijn aan de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken en artikel 56 VWEU, de vordering van FvF alsnog af te wijzen als ongegrond aangezien de promotionele actie van Citroën beschouwd dient te worden als een toepassingsgeval van artikel 72, § 2, 10 WMPC (fmanciële diensten die een geheel uitmaken).
FvF te veroordelen in de kosten van het geding, daarin begrepen de rechtsplegingsvergoeding(en).
7.
FvF besluit tot de afwijzing en de ongegrondverklaring van het
hoger beroep van Citroën. Zij vraagt de bevestiging van het bestreden vonnis.
111. Toepasselijke bepalingen van de WMPC
8.
Artikel 2, 270 WMPC (Wet van 6 april 2010 betreffende
marktpraktijken en consumentenbescherming) defmieert het gezamenlijk aanbod als het aanbod waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van goederen en diensten gebonden is aan de verkrijging van andere goederen
b.
I
1~BlttD:
NrQ~
2011/ARJ2379
- 8ste Kamer
~--
en diensten.
Artikel 2, 26° WMPC definieert een financiële dienst als iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking,
verzekering,
individuele pensioenen, beleggingen en betalingen.
Artikel 71 WMPC bepaalt het volgende: "Onverminderd artikel 72, is het gezamenlijk aanbod aan de consument toegelaten voor zover het geen oneerlijke handelspraktijk
in de zin van de artikelen 84 en volgende
uitmaakt."
Artikel 72 § 1 WMPC bepaalt het volgende: "Elk gezamenlijk aanbod aan de consument, waarvan minstens één bestanddeel een fmanciële dienst is, en dat verricht ondernemingen
wordt door een onderneming
of door verscheidene
die handelen met een gemeenschappelijke
bedoeling, is
verboden."
Artikel 72, § 2, 1° 'WMPC bepaalt: "In afwijking van § 1 is het evenwel geoorloofd
gezamenlijk
aan te bieden:
1 0 financiële diensten die een
geheel vormen; (... )". Voorts bevat het artikel nog een aantal specifieke uitzonderingen op het verbod van § 1.
IV.
Beoordeling
A.
Gezamenlijk aanbod
9.
Partijen
zijn het oneens over de vraag of de reclame wat de
omniumverzekering
betreft een gezamenlijk aanbod uitmaakt in de zin van
artikel 2, 27° WMPC.
1.
Nr
91!(1I
2011/AR/2379
- 8ste Kamer
Citroën meent dat er geen sprake is van een gezamenlijk aanbod. Het verkrijgen van de verzekeringsdienst (6 maanden gratis omnium) is niet verbonden aan het verwerven van een nieuw Citroën voertuig. Elke eigenaar van een Citroën voertuig, aangekocht bij een officiële verdeler, die
een
meuwe
Verzekeringen
voor
verzekeringsovereenkomst een
volledige
afsluit
ommum,
bij
geniet
Citroën van
de
prijsvermindering (6 maanden gratis omniumverzekering).
FvF betwist dit. De reclamecampagne "Ik wil alles" waarin het litigieuze aanbod vervat zit, verwijst uitdrukkelijk naar saloncondities die van toepassing zijn voor, tijdens en na het Autosalon. Met deze saloncondities beoogt Citroën een grotere verkoop van nieuwe Citroën voertuigen. Het aanbod, houdende onder meer 6 maanden gratis omniumverzekering, richt zich dan ook tot potentiële kopers van nieuwe Citroën voertuigen. Voor de niet-eigenaars van een Citroën voertuig is alsdan het geformuleerde aanbod wel degelijk een gezamenlijk aanbod. Deze potentiële kopers kunnen slechts aanspraak maken op een 6 maanden gratis omniumverzekering in de mate en voor zover zij overgaan tot de aankoop van een nieuw Citroën voertuig. Het aanbod van Citroën met betrekking tot 6 maanden gratis omniumverzekering is derhalve voor consumenten, die ten tijde van het aanbod nog geen eigenaar zijn van een Citroën voertuig, wel degelijk gebonden aan de aankoop van een nieuw Citroën voertuig.
10.
Het hof overweegt als volgt.
Een gezamenlijk aanbod is een aanbod waarbij de al dan niet kosteloze verkrijging van goederen of diensten gebonden is aan de verkrijging van andere goederen of diensten. Er is dus sprake van een gezamenlijk aanbod wanneer twee aanbiedingen van goederen of diensten met elkaar zijn verbonden en worden gecombineerd. De mededeling inzake dit gezamenlijk
aanbod moet
publiek
worden
bekendgemaakt
(Chr.
I
Nr
2lAL
2011/AR/2379
- 8ste Kame?,(
Baekeland, "Het gezamenlijk aanbod van art. 71 WMPC en het Europees recht: conformiteit of diversiteit?", DAOR, 2011, nr. 97, p. 70).
Bij de beoordeling moet er worden uitgegaan van het totaalbeeld dat door de reclame bij de gemiddelde consument wordt opgewekt. Indien de litigieuze reclame in zijn geheel wordt beschouwd (stuk 1 en Ibis van Citroën), wordt bij de gemiddelde consument de indruk gewekt dat de verzekeringsdienst (6 maanden gratis omnium) gekoppeld is aan de aankoop van een nieuwe Citroën wagen en enkel maar kan worden onderschreven indien er een nieuwe Citroën wagen wordt aangekocht (hetzij op het Autosalon, hetzij bij een officiële Citroën verdeler). De gemiddelde consument zal de aankondiging in de reclame begrijpen als een aanbod van een voordelige omniumverzekering aan wie een nieuwe Citroën wagen koopt. De reclame die werd gevoerd in het kader van het Autosalon richt zich immers op een duidelijke wijze tot potentiële kopers van een nieuw Citroën voertuig en heeft ontegensprekelijk tot doel de aankoop van nieuwe Citroën voertuigen te promoten. Het aanbod dat in het kader van deze reclame wordt gedaan met betrekking tot de 6 maanden gratis omniumverzekering zal dan ook door de gemiddelde consument worden beschouwd als een aanbod dat gebonden is en gecombineerd is met de aankoop van een nieuw Citroën voertuig.
De tekst die onder voetnoot 4 in kleine lettertjes aan de reclame is toegevoegd, is bovendien helemaal niet duidelijk. Gelet op alle andere elementen van de reclame (reclame betreft de verkoop van nieuwe wagens, het gaat om saloncondities, de identieke grafische voorstelling van alle voordelen -
+ + + + -, onduidelijke
tekst van voetnoot 4 - zowel in
Franstalige als in Nederlandstalige versie) zal de gemiddelde consument de kleine lettertjes onder voetnoot 4 niet begrijpen in die zin dat de verzekeringsdienst een afzonderlijk aanbod is dat niets te maken heeft met het aangeboden goed, zijnde de nieuwe Citroën wagen.
~'"'\:.;
I
Nr
Q,2 \)
lb
- 8ste Kainer-7
2011/AR/2379
Rekening houdend met het geheel van de reclame, kan de stelling van Citroën dat de consument het aanbod van de verzekeringsdienst als een onafhankelijk aanbod zal percipiëren, bijgevolg niet worden bijgetreden. Zijn indruk zal daarentegen zijn dat er sprake is van een gekoppeld aanbod (aankoop verzekering gekoppeld aan aankoop wagen).
Verder doet de opmerking van Citroën dat de consument niet verplicht is om bij de aankoop van een nieuw Citroën voertuig een Citroën omniumverzekering te onderschrijven, niet ter zake. Er is immers sprake van een gezamenlijk aanbod omdat het verkrijgen van de 6 maanden gratis omniumverzekering gekoppeld is aan de aankoop van een nieuw Citroën voertuig. Of de consument bij de aankoop van een nieuw Citroën voertuig al dan niet wenst in te gaan op de onderschrijving van een Citroën omniumverzekering en hierbij 6 maanden gratis zou krijgen, doet geen afbreuk aan het karakter van het gezamenlijk aanbod.
Ook de uiteenzetting van Citroën dat haar reclame niet misleidend is (daarbij verwijzend naar de ratio legis van de oude wettelijke bepalingen inzake het gezamenlijk aanbod) is niet ter zake dienend om de kwalificatie als gezamenlijk aanbod te beoordelen.
Gelet op alle voorgaande overwegingen is het hof van oordeel dat in de desbetreffende
reclame
het
gratis
aanbieden
van
zes
maanden
omniumverzekering bij de aankoop van een nieuw Citroën voertuig een gezamenlijk aanbod is.
Ten slotte lijkt Citroën nog aan te voeren dat er zeker geen vereiste is tot aankoop van een "nieuw" Citroën voertuig. Het hof is van oordeel dat bij de gemiddelde consument wel de indruk wordt gewekt ·dat de aankoop van een nieuw Citroën voertuig vereist is. Bovendien wordt in ieder geval de indruk gewekt dat minstens een "nieuwe" aankoop van een Citroën
p.
I
Nr
22A~
2011/AR/2379
- 8ste Kame"---
BlADH
voertuig is vereist opdat van de gratis verzekering kan worden genoten, zodat de kwalificatie van gezamenlijk aanbod overeind blijft.
B.
Conformiteit van de WMPC met de Europese regelgeving
11.
Krachtens artikel 72, § 1 WMPC is elk gezamenlijk aanbod aan de
consument, waarvan minstens één bestanddeel een financiële dienst is, en dat verricht wordt door een onderneming of door verscheidene ondernemingen die handelen met een gemeenschappelijke bedoeling, verboden.
Het litigieuze gezamenlijk aanbod van Citroën bestaat uit een verzekering (fmanciële dienst) en een goed (wagen).
12.
Citroën betoogt dat artikel 72, § 1 WMPC niet kan worden toegepast
omdat dit artikel strijdig zou zijn met Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken) . Deze wetsbepaling moet volgens Citroën buiten toepassing worden gelaten. Minstens dient het hof een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie.
De redenering van Citroën kan worden samengevat als volgt:
De WMPC van 6 april 2010 voorziet in de principiële toelaatbaarheid van het gezamenlijk aanbod aan de consument voor zover het geen oneerlijke handelspraktijk uitmaakt in de zin van de artikelen 84 e.v. WMPC. Dit is in overeenstemming met de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.
A1.
2011/AR/2379
:;;;'
- 8ste Kamer
Het gezamenlijk aanbod blijft naar Belgisch recht echter nog steeds per se verboden van zodra minstens één bestanddeel van het aanbod een financiële dienst is (artikel 72 § 1 WMPC).
De Belgische wetgever steunde zich hiervoor op artikel 3.9 van de Richtlijn. Overeenkomstig dit artikel mogen de lidstaten, wat financiële diensten in de zin van Richtlijn 2002/65/EG en onroerend goed betreft, vereisten
opleggen
die
voor het
bij
de
Richtlijn
2005/29/EG
geharmoniseerde gebied strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze Richtlijn 2005/29/EG.
Deze bepaling van de Richtlijn vormt een uitzondering op de maximale harmonisatie voor wat. betreft de principiële toelaatbaarheid van gezamenlijke
aanbiedingen
voor
zover
deze
geen
oneerlijke
handelspraktijken uitmaken.
De vraag is evenwel of, opdat deze uitzondering van toepassing zou zijn (namelijk toch verbod op gezamenlijk aanbod van financiële diensten), het niet vereist is dat het effectief zou gaan om een gezamenlijk aanbod van (twee) financiële diensten.
Ingevolge artikel 4 van de Richtlijn is het voor de lidstaten verboden om strengere maatregelen vast te stellen of te behouden dan die welke in de Richtlijn zijn neergelegd, zelfs wanneer deze maatregelen een hoger niveau van consumentenbescherming beogen te verzekeren.
De uitzondering op de maximumharmonisatie dient, als uitzondering, zo beperkend mogelijk te worden geïnterpreteerd.
Ab
2011/AR/2379
De Richtlijn dient derhalve zo te worden geïnterpreteerd dat de lidstaten, in afwijking van de principiële toelaatbaarheid van het gezamenlijk aanbod, strengere bepalingen kunnen voorzien voor het gezamenlijk aanbod van twee of meer financiële diensten. Daarbij werd niet de combinatie van een financiële dienst met een niet-fmancieel product geviseerd.
De Belgische Wet Marktpraktijken is daarentegen veel verder gegaan door ook de gezamenlijke aanbiedingen te verbieden van zodra minstens één bestanddeel daarvan een financiële dienst uitmaakt, zelfs als het gaat om een uiterst accessoire dienst zoals in onderliggend geding het geval is. Dit is een ongeoorloofde, ruime interpretatie van hetgeen in de Richtlijn wordt bepaald.
13.
FvF is het hiermee niet eens. Zij argumenteert als volgt:
Het toepassingsgebied van de Richtlijn is beperkt tot oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten en artikel 3.9 van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten voor onroerende goederen en financiële diensten vereisten mogen opleggen die prescriptiever of strenger ZIJn.
Bijgevolg geldt de maximumharmonisatie waarin de Richtlijn voorziet, niet voor:
- een gezamenlijk aanbod dat louter gericht is tot ondernemingen; - een gezamenlijk aanbod dat samengesteld is uit onroerende goederen of fmanciële diensten.
AJ, .
f
.._........ 2011/ARJ2379
( i:
I e.l
'i,:-~"~.~
L .. L~__ .
L
- 8ste Kamer
De Belgische wetgever heeft toepassing gemaakt van deze mogelijkheid geboden door artikel 3.9 van de Richtlijn om een strengere regeling op te leggen voor financiële diensten, waardoor krachtens artikel 72§ 1 WMPC het gezamenlijk aanbod van een goed met een financiële dienst verboden blijft.
Door Citroën wordt ten onrechte gesteld dat de uitzonderingsbepaling, waarin artikel 3.9 van de Richtlijn voorziet, interpretatie behoeft ..Uit geen enkel element kan afgeleid worden dat de Richtlijn in artikel 3.9 zich beperkt tot het gezamenlijk aanbod van verschillende financiële diensten, waarbij de aangeboden diensten allemaal financiële diensten betreffen of het aanbod minstens hoofdzakelijk financiële diensten dient te betreffen.
14.
Het hof overweegt als volgt.
In overweging 9 van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken
wordt het
volgende gesteld: "Met betrekking tot financiële diensten en onroerend goed moeten, gezien de complexiteit risico's,
uitgebreide
eisen
worden
en de eraan verbonden gesteld,
waaronder
ernstige positieve
verplichtingen voor handelaren. Om die reden beperkt deze richtlijn op het gebied van financiële diensten en onroerend goed niet het recht van de lidstaten om verder te gaan dan de bepalingen van deze richtlijn, teneinde de economische belangen van de consumenten te beschermen." Naar luidt van artikel 3.9 van de Richtlijn mogen lidstaten wat financiële diensten en onroerend goed betreft, vereisten opleggen die voor het bij deze richtlijn geharmoniseerde van deze richtlijn.
gebied strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen
BLAD Nr
Q Z,{8,
- 8ste Ka~er:::;::;'
2011/AR/2379
Deze bepaling zou aldus kunnen worden geïnterpreteerd
dat het per se
verbieden van een gezamenlijk aanbod waarvan slechts één bestanddeel een fmanciële dienst is, verenigbaar is met de Richtlijn, ongeacht of de financiële dienst het hoofdaanbod dan wel het bijkomend aanbod van het gezamenlijk aanbod uitmaakt. Volgens deze interpretatie is de ratio legis van de clausule van minimale harmonisatie
(complexiteit
en ernstige
risico's) namelijk voorhanden zodra het gezamenlijk aanbod een fmanciële dienst omvat.
Een andere interpretatie zou kunnen zijn dat het per se verbieden van een gezamenlijk aanbod waarvan slechts één bestanddeel een fmanciële dienst is, enkel maar bestaanbaar is met de Richtlijn, indien die fmanciële dienst het hoofdaanbod van het gezamenlijk aanbod betreft. Enkel in dat geval vereist de consument extra bescherming gelet op de complexiteit van de fmanciële dienst als hoofdaanbod en de eraan verbonden ernstige risico 's. Wanneer het bijkomend aanbod de financiële dienst uitmaakt, zou het per se verbod daarentegen niet verenigbaar zijn met de Richtlijn.
Nog een andere mogelijke interpretatie is deze die stelt dat een per se verbod van een gezamenlijk aanbod waarvan slechts één bestanddeel een fmanciële
dienst is, ongeacht of deze het hoofdaanbod
dan wel het
bijkomend aanbod uitmaakt, niet verenigbaar is met de Richtlijn. In deze interpretatie
wordt
maximumharmonisatie
de
nadruk
gelegd
op
de
doelstelling
van
van de Richtlijn en dient elke uitzondering erop -
waaronder artikel 3.9 - zo restrictief mogelijk te worden geïnterpreteerd. Een dergelijke handelspraktijk bestanddeel
- gezamenlijk aanbod waarvan slechts één
een fmanciële dienst betreft - houdt minstens bijkomstig
rechtstreeks verband met de verkoopbevordering
van een product dat geen
fmanciële dienst is en daaraan mogen de lidstaten geen vereisten opleggen
I
Nr2215
2011/AR/2379
- 8ste Kamer
die strenger of presciptiever zijn dan de bepalingen van de Richtlijn.
(Zie onder meer met betrekking tot deze verschillende interpretaties: B. Keirsbilck
en E. Terryn, "Overzicht van rechtspraak handelspraktijken
2003-2010",
T.P.R., 2011, nr. 290, p. 1145-1146; R. Steennot,
"Het
gezamenlijk aanbod van een goed en een financiële dienst", noot onder Kh. Brussel 13 april 2011, R.A.B.G., 2011, p. 1131; A. Puttemans en R. Gyory, "Qu'y a-t-i! de neuf dans la nouvelle loi sur les pratiques du marché et la proteetion du consommateur (ex-LPCC) et qu' en est-il de sa comptabilité avec Ie droit européen?", D.B.F., 2011, p. 19, nr. 39; G. Straetmans en J. Stuyck,
"De wet van 6 april 2010 betreffende
consumentenbescherming R.
w., 2010-11,
marktpraktijken
en
- een onvoldoende stap in de goede richting",
p. 419; H. Jacquemin, "La loi du 6 avril 2010 relative aux .
pratiques du marché en à la proteetion du consommateur", L'I'; 2010, p. 556; B. Keirsbilck
en J. Stuyck, "Een kritische analyse van de Wet
Marktpraktijken en Consumentenbescherming",
T.B.H, 2010, p. 732.)
Gelet op deze mogelijke interpretaties en de vaststelling dat de uitlegging van artikel 3.9 van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken nodig is voor de oplossing van het onderhavige geding, besluit het hof de volgende prejudiciële
vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschap in toepassing van artikel 267 VWEU:
"Moet artikel 3.9 van de Richtlijn 2005/29/EG zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?"
Nr
;7
22[0 15.
2011/AR/2379
- 8ste Kamer
Tevens voert Citroën aan dat de Belgische regelgeving waarop FvF
haar stakingsvordering baseert (namelijk artikel 72 § 1 WMPC) buiten toepassing gelaten moet worden, aangezien dit artikel niet conform zou zijn met artikel 56 van het VWEU (vrijheid van dienstverlening). Minstens dient het hof een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie.
16.
Het hof stelt vast dat partijen in hun respectieve conclusies geen
betwisting voeren over het grensoverschrijdend karakter van de in dit geding aan de orde zijnde situatie en derhalve over de toepasselijkheid van artikel 56 VWEU op deze situatie.
17.
FvF betwist wel dat de regeling van artikel 72 § 1 WMPC strijdig
zou zijn met artikel 56 VWEU omdat deze regeling slechts een beperkte uitzondering uitmaakt
op de principiële geoorloofdheid van het
gezamenlijk aanbod en geenszins de vrije dienstverlening in het gedrang brengt.
Citroën meent daarentegen dat een per se verbod van gezamenlijk aanbod waarvan minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt - in casu gaat het om een omniumverzekering gekoppeld aan de aankoop van een wagen - zonder mogelijkheid om de concrete omstandigheden van elk afzonderlijk geval te bestuderen, van aard is om de dienstverlening duurzaam te belemmeren en derhalve een beperking van de vrijheid van dienstverlening inhoudt. Citroën verwijst in dit verband naar de conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 21 oktober 2008 in de gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07, VTB-VAB NV tegen Tota! Belgium NV en Galatea BVBA tegen Sanoma Magazines Belgium NV, meer bepaald naar punt 123 van deze conclusie, waarin een algemeen verbod van
A7.
Nr
QltA
2011/AR/2379
gezamenlijke aanbiedingen waarbij het verlenen van hulp bij pech gekoppeld wordt aan de aanschaf van brandstof, zonder dat rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het concrete geval, aangemerkt wordt als een beperking van de vrijheid van dienstverrichting (www.curia. europe.eu).
In artikel 124 van diezelfde conclusie wordt voorts opgemerkt dat uit de
rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het vrij verrichten van diensten een van de grondbeginselen van de Gemeenschap is en dat deze vrijheid slechts mag worden beperkt indien de beperking een met het Verdrag verenigbaar legitiem doel nastreeft en haar rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Verder moet de beperking geschikt zijn om het ermee beoogde doel te bereiken en mag zij niet verder gaan dan wat met het oog daarop noodzakelijk is.
18.
Gelet op deze overwegingen gaat het hof in op het verzoek van
Citroën om de volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie:
"Moet artikel 56 VWEU, betreffende de vrijheid van dienstverlening, zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel eenfinanciële dienst uitmaakt?"
OM DEZE REDENEN:
HET HOF, recht doende na tegenspraak,
I
Nr
~2-tz
2011/AR/2379
- 8ste Kam~r
7
~/
i" \;J ,/
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Ontvangt het hoger beroep van appellante,
Alvorens verder recht te doen ten gronde,
Besluit de volgende prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie:
1.
Moet artikel 3.9 van de Richtlijn 2005/29/EG zo worden uitgelegd
dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?
2.
Moet artikel 56 VWEU, betreffende de vrijheid van dienstverlening,
zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?
Schort de behandeling van de zaak op en zendt de zaak naar de rol in afwachting van het antwoord op deze prejudiciële vragen,
Behoudt de uitspraak over de kosten voor.
fi·
Nr
2011/AR/2379
- 8ste Kamer
~
;41/
Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 22.5.2012 waar aanwezig waren en zitting hielden: B. LYBEER, C. VAN SANTVLIE E. HERREGOOT, .... K. BATSEU R, /
Raadsheer dd. Voorzitter, Raadsheer, Raadsheer, Griffier.
!10.