Datum van inontvangstneming
:
19/06/2012
Vertaling
C-218/12 - 1 Zaak C-218/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 10 mei 2012 Verwijzende rechter: Landgericht Saarbrücken (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 27 april 2012 Verzoekende partij: Lokman Emrek Verwerende partij: Vlado Sabranovic
(omissis) 27 april 2012 (omissis) Beschikking in het geding tussen Lokman Emrek, (omissis) Saarbrücken, verzoeker en appellant (omissis) tegen Sabranovic Vlado, (omissis) Spicheren, verweerder en geïntimeerde
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 4. 2012 – ZAAK C-218/12
(omissis) heeft de Vijfde civiele kamer van het Landgericht te SAARBRÜCKEN (omissis) als volgt beslist: I.
De behandeling van de zaak wordt geschorst.
II.
Aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap worden de volgende vragen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht ter prejudiciële beslissing voorgelegd: 1.
Wanneer de website van een ondernemer voldoet aan de voorwaarde van het gericht zijn, is dan voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening op grond van een ongeschreven voorwaarde ook vereist dat de consument door de website van de ondernemer werd aangezet tot het sluiten van de overeenkomst, dus dat er een causaal verband bestaat tussen de website en het sluiten van de overeenkomst?
2.
Indien de voorwaarde van het gericht zijn in causaal verband moet staan tot het sluiten van de overeenkomst, is dan voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening bovendien vereist dat de overeenkomst door middel van technieken voor verkoop op afstand wordt gesloten? Motivering I.
Verweerder exploiteert in Spichern (Frankrijk) onder de firmanaam „VLADO AUTOMOBILES IMPORT-EXPORT” een handel in tweedehandswagens. Ten tijde van de litigieuze feiten stond op [verweerders] website het volgende te lezen: Welkom op de website van Vlado Automobiles Overname mogelijk op basis van ARGUS DOOR SIV ERKENDE GARAGE: Verlies geen tijd Breng een identiteitsbewijs en een bewijs van woonplaats mee en wij maken hier binnen 10 minuten uw grijze kaart (veilig betalen met bankkaart) Tel.: +33 (0)960416770 2
EMREK
Fax: +33 (0)87884847 GSM: +33 (0)663525220 Tel. DE: +49 (0) 17 6666 28 576 Verzoeker vernam van kennissen dat verweerder bestond en dat bij hem auto’s konden worden gekocht. Daarop begaf verzoeker zich naar verweerders vestiging in Spichern (Frankrijk). Vervolgens sloot verzoeker in zijn hoedanigheid van consument op 13 september 2010 in verweerders bedrijfsruimten in Frankrijk met hem een schriftelijke koopovereenkomst betreffende een tweedehandswagen (omissis). Verzoeker heeft bij het Amtsgericht Saarbrücken een vordering ingesteld, waarmee hij jegens verweerder garantieaanspraken geldend maakte. Volgens verzoeker was het Amtsgericht Saarbrücken op grond van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening internationaal bevoegd. Uit de opzet van zijn website blijkt dat verweerder zijn bedrijfsactiviteit ook op Duitsland richt. Verweerder heeft de vordering betwist met als argument dat de Duitse rechterlijke instanties niet internationaal bevoegd waren. Het Amtsgericht heeft de vordering niet-ontvankelijk verklaard op grond dat geen sprake was van een geval als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening. Verweerder heeft zijn beroepsactiviteit in het onderhavige geval niet in de zin van deze bepaling gericht op de woonplaats van de verzoekende consument, te weten Duitsland. Verzoeker heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Voorts stelt hij dat artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening niet vereist dat sprake is van een causaal verband tussen het „gericht zijn op” en het sluiten van de overeenkomst, en evenmin dat de overeenkomst wordt gesloten door middel van technieken voor verkoop op afstand. Verweerder verzoekt om bevestiging van de litigieuze uitspraak. II. (omissis) [schorsing van de procedure] De uitspraak in hoger beroep hangt af van het antwoord op de prejudiciële vragen. 1. Ingevolge de artikelen 1, lid 1, eerste zin, en 3, lid 1, van de EGexecutieverordening wordt de internationale bevoegdheid van Duitse rechterlijke 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 4. 2012 – ZAAK C-218/12
instanties in casu geregeld door de artikelen 5 tot en met 24 van de EGexecutieverordening, aangezien elk van de partijen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, en de in Frankrijk gevestigde verweerder in afwijking van artikel 2 van de EG-executieverordening wordt opgeroepen voor de gerechten van een andere lidstaat, namelijk Duitsland. De internationale bevoegdheid van het Amtsgericht Saarbrücken, waarbij verzoeker de zaak aanhangig heeft gemaakt, hangt af van het antwoord op de vraag of de tussen partijen gesloten koopovereenkomst een door een consument gesloten overeenkomst in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening is. De bevoegdheid kan niet worden gebaseerd op andere bepalingen. a) Volgens artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening is er sprake van een door een consument gesloten overeenkomst wanneer de consument de overeenkomst heeft gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Centraal in de nieuwe regeling van artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening staat het begrip van het richten van de beroepsactiviteiten of commerciële activiteiten op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Daarmee wordt beoogd niet alleen de specifiek tot de staat van woonplaats van de consument gerichte reclame te bestrijken, maar vooral ook de zogenoemde elektronische handel via het internet, waarbij de overeenkomst langs louter elektronische weg wordt gesloten (omissis). b) Het antwoord op de vraag onder welke voorwaarden een ondernemer met een website in die zin zijn activiteit op een lidstaat richt, is omstreden. De tot dusver heersende mening in de rechtspraak en de rechtsleer maakt een onderscheid naargelang de website van de ondernemer actief dan wel passief is. Terwijl onbetwist is dat de rechter van de woonplaats van de te beschermen consument in ieder geval bevoegd is uit hoofde van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening indien de ondernemer een actieve website exploiteert, waarbij de overeenkomst direct via de website, bijvoorbeeld door het aanklikken van een bepaald symbool, kan worden gesloten (omissis), is dat bij de exploitatie van een passieve website slechts dan het geval, wanneer de website aanzet tot het sluiten van een overeenkomst op afstand en ook daadwerkelijk langs deze weg een overeenkomst wordt gesloten (omissis). c) Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) heeft zich in het kader van een prejudiciële vraag van het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof voor het eerst uitgesproken over de vraag, onder welke 4
EMREK
omstandigheden een ondernemer via een website zijn activiteit op een andere lidstaat richt in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening [arrest van 7 december 2010, Pammer, C-585/08 en C-144/09 (omissis), nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, PB 2011, C 55, blz. 4-5 (omissis)]. Het in de tot dusver heersende opvatting gemaakte onderscheid tussen websites die voorzien in de mogelijkheid om de ondernemer via e-mail te contacteren of zelfs om via een zogenoemde „interactieve” website een overeenkomst online te sluiten, en websites waarmee dit niet mogelijk is, is volgens het Hof van Justitie geen deugdelijk criterium voor de uitlegging van het begrip van het „gericht zijn” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening. Deze mogelijkheid om contact op te nemen bestaat ongeacht of de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten dan die waar hij gevestigd is (ibidem, punt 79). Volgens het Hof van Justitie is voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening van beslissend belang, of de ondernemer reeds voor het eigenlijke sluiten van de overeenkomst zijn wil tot uitdrukking had gebracht om handel te drijven met consumenten van een of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft (ibidem, punt 75). Wanneer de ondernemer een overeenkomst heeft gesloten met een bepaalde consument, dient dus te worden vastgesteld of er vóór het sluiten van de overeenkomst met deze consument aanwijzingen waren dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten, waaronder die waar deze betrokken consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten (ibidem, punt 76). Aanwijzingen dat een ondernemer zijn activiteit heeft gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, kunnen volgens het Hof van Justitie bijvoorbeeld worden gevonden in het internationale karakter van de activiteit van de ondernemer, in routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, in het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en in de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen (ibidem, punt 93) (omissis). Daarbij staat het aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn (ibidem, punt 93). Op basis van het voorgaande is de kamer van oordeel dat verweerder zijn ondernemingsactiviteit in casu op Duitsland heeft gericht. Met name door de vermelding van het internationale kengetal voor Frankrijk en bovendien van een Duits gsm-nummer wordt de indruk gewekt dat de ondernemer beoogt ook consumenten die buiten Frankrijk, en in het bijzonder in het buurland Duitsland woonplaats hebben, als klant te winnen. 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 4. 2012 – ZAAK C-218/12
2. Het arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2010 gaat evenwel niet over de vraag of, wanneer de website van een ondernemer voldoet aan de voorwaarde van het gericht zijn, voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening op grond van een ongeschreven voorwaarde ook is vereist dat de consument door de website van de ondernemer werd aangezet tot het sluiten van de overeenkomst, dus dat de website in causaal verband moet staat tot het sluiten van de overeenkomst. a) Het reeds aangehaalde arrest bevestigt slechts de tot dan overheersende rechtsopvatting [zie dienaangaande (omissis) de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen artikel 15 en 73 van verordening nr. nr. 44/2001 (omissis)), dat de loutere toegankelijkheid van een website niet resulteert in de bevoegdheid van de rechter van de woonplaats van de consument ingevolge artikel 15, lid 1, sub c, juncto artikel 16 van de EG-executieverordening (arrest Pammer, punten 69 en 70). b) In die uitspraak is niet gepreciseerd of er een causaal verband moet bestaan tussen het gericht zijn van de activiteit van de ondernemer en het sluiten van de overeenkomst met de consument. c) Aangezien de bewoordingen van artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening geen aanwijzingen bevatten dat sprake moet zijn van causaliteit, maar de Kamer, gelet op het doel van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening, te weten de verbetering van de bevoegdheidsrechtelijke consumentenbescherming (omissis), geneigd is de opvatting van het Bundesgerichtshof te volgen, volgens welke de bedrijfsactiviteit slechts „gericht is” op de lidstaat van woonplaats van de consument, wanneer de consument in zijn lidstaat van woonplaats door de website van de ondernemer minstens wordt aangezet tot het sluiten van de overeenkomst, ook al wordt de overeenkomst zelf niet in de lidstaat van de woonplaats gesloten (omissis), zodat het voorschrift, juist gelet op het feit dat het daarbij om een uitzondering gaat en de noodzaak van een autonome en strikte uitlegging van de voorwaarden ervan (zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van 19 januari 1993, Shearson Lehmann Hutton, C-89/91, Jurispr. blz. I-139) (omissis) geen toepassing kan vinden wanneer een consument „toevalligerwijs” overeenkomsten sluit met een „ondernemer” (omissis), dient deze vraag volgens de Kamer te worden voorgelegd, aangezien het aan het Hof van Justitie staat om een definitief oordeel te vellen over de uitlegging van de Europeesrechtelijke bepaling van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening. De vraag hoe artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening in het onderhavige geval moet worden uitgelegd, is relevant voor de beslechting van het geding. Verweerder heeft van meet af aan gesteld dat de Duitse rechterlijke 6
EMREK
instanties niet internationaal bevoegd zijn. Ook in de procedure in hoger beroep voert hij dit aan. 3. Evenmin wordt in het aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2012 uitspraak gedaan over de vraag of het „gericht zijn” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening tevens vereist dat de overeenkomst met de consument door middel van technieken voor verkoop op afstand wordt gesloten (omissis). Dienaangaande worden in de Duitse rechtspraak en rechtsleer uiteenlopende opvattingen verdedigd. (1) Enerzijds wordt gesteld dat slechts sprake kan zijn van een door een consument gesloten overeenkomst in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening wanneer ook is voldaan aan de voorwaarde dat de overeenkomst door middel van technieken voor verkoop op afstand werd gesloten (omissis). (2) Volgens een andere opvatting is niet dwingend vereist dat de overeenkomst door middel van technieken voor verkoop op afstand werd gesloten. Om te voorkomen dat de werkingssfeer van artikel 15, lid 1, sub c, van de EGexecutieverordening al te ruim zou worden, is het volgens deze opvatting niet alleen noodzakelijk dat is voldaan aan de voorwaarde van het „gericht zijn”, maar ook dat de website van de ondernemer minstens de aanleiding vormde tot het eigenlijke sluiten van de overeenkomst met de consument (omissis). Het Bundesgerichtshof, dat er net zoals de Kamer toe neigt, de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening niet afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de overeenkomst door middel van technieken voor verkoop op afstand werd gesloten, heeft deze vraag reeds bij beschikking van 1 februari 2012 gesteld aan het Hof van Justitie (omissis) [zaak C-98/12], dat zich dienaangaande nog niet heeft uitgesproken. Zou het Hof van Justitie de eerste prejudiciële vraag bevestigend beantwoorden, dan zou die vraag ook relevant zijn voor de beslechting van het onderhavige geding, zodat ook deze vraag dient te worden voorgelegd. De beantwoording van de prejudiciële vragen is dus relevant voor de uitspraak in hoger beroep, aangezien het van de uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van de EG-executieverordening afhangt of een Duitse rechterlijke instantie internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen verweerder. (omissis)
7