Datum van inontvangstneming
:
22/10/2012
Vertaling
C-424/12 - 1 Zaak C-424/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 18 september 2012 Verwijzende rechter: Curtea de Apel Oradea (Roemenië) Datum van de verwijzingsbeslissing: 26 juni 2012 Verzoekende partij: SC Fatorie SRL Verwerende partij: Direcția Generală a Finanțelor Publice Bihor
ROEMENIË Curtea de Apel Oradea SECȚIA A II-A CIVILĂ, DE CONTENCIOS ADMINISTRATIV ȘI FISCAL (Hof van beroep van Oradea – Tweede civiele kamer, voor bestuurs- en belastinggeschillen) (omissis) BESCHIKKING Openbare terechtzitting van 26 juni 2012 (omissis) De onderhavige zaak betreft het verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat wordt ingediend in de zaak tussen verzoekster en appelante, SC Fatorie SRL (omissis), en verweerster en geïntimeerde Direcția Generală a Finanțelor Publice Bihor (algemene directie van de openbare financiën van het district Bihor) (omissis). Het beroep is
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2012 – ZAAK C-424/12
ingesteld tegen uitspraak nr. 2973/CA van 7 november 2011 van de Tribunalul Bihor (gerecht van Bihor) (omissis) en strekt tot de nietigverklaring van een bestuurshandeling – beroep tot herziening. (omissis) CURTEA DE APEL, (omissis) I. Voorwerp van de prejudiciële verwijzing Op 15 juli 2009 heeft appelante, SC FATORIE SRL, geïntimeerde, Agenția Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală a Finanțelor Publice a Județului Bihor (nationaal bureau van de belastingdienst – algemene directie van de openbare financiën van het district Bihor), voor de rechter gedaagd met het oog op de nietigverklaring van beslissing nr. 96/01.07.2009, van belastingsmaatregel nr. 73.226/18.05.2009, van aanslagbiljet nr. 356/18.05.2009, alsmede van het verslag van belastingcontrole in bijlage, dat op 15 mei 2009 is opgesteld. De vordering is ongegrond verklaard bij uitspraak nr. 802/CA/2010 van de Tribunalul Bihor van 22 september 2010 (omissis), die onherroepelijk is geworden ingevolge de ongegrondverklaring van het hoger beroep bij beslissing nr. 375/CA/2011 van 9 maart 2011. Op 17 mei 2011 heeft appelante, SC FATORIE SRL, een verzoek tot herziening van uitspraak nr. 802/CA/2010 ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak nr. 5053/CA/2011 van 7 november 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Op 12 januari 2012 is appelante, SC FATORIE SRL, bij de Curțea de Apel Oradea tegen die uitspraak opgekomen. II.
Feiten van het hoofdgeding
Op 3 januari 2007 heeft appelante met SC Megasal Construcții SRL, een onderneming in staat van insolventie, kaderovereenkomst nr. C3 11001560500219 gesloten betreffende bouwwerkzaamheden, het bouwen van varkensstallen en de modernisering van varkensfokkerijen in Holod in het district Bihor. De werken zijn in februari 2008 voltooid. In de loop van 2007 heeft SC Megasal Construcții SRL in het kader van de verleggingsregeling verschillende facturen uitgereikt voor de betaling van een aantal voorschotten, zonder btw, met toepassing van de vereenvoudigingsmaatregelen van artikel 82 van de uitvoeringsregeling van wet nr. 571/2003. Het totale bedrag van de uitgereikte facturen bedroeg 1.017.834,37 2
FATORIE
RON, te weten de waarde van de werken, aangezien de facturen zonder toepassing van btw zijn uitgereikt. Op 3 maart 2008 heeft dienstverrichter SC Megasal Construcții SRL factuur nr. 6687340 uitgereikt voor het totaalbedrag van 1.052.840,10 RON: 168.101 RON aan btw en 884.740 RON voor de waarde van de werken. Op verzoek van appelante heeft geïntimeerde, Agenția Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală a Finanțelor Publice a Județului Bihor, bij beslissing van 2 juli 2008 houdende terugbetaling van de btw, de terugbetaling van de btw toegestaan voor een bedrag van 173.057 RON, daaronder begrepen ook de btw met betrekking tot factuur nr. 6687340/03.03.2008, die 168.101 RON bedroeg, overeenkomstig het verslag van de belastingcontrole van 13 juni 2008 en heeft zij aangegeven dat de controle betrekking had op de periode van 1 juli 2007 tot 31 maart 2008. Vervolgens heeft geïntimeerde op 13 mei 2009 beslist om een nieuwe controle van de terugbetaling van de btw uit te voeren voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 maart 2008, gelet op de niet-naleving van de vereenvoudigingsmaatregelen, te weten de verleggingsregeling voor de voorschotten die in 2007 zijn gefactureerd en in 2008 zijn teruggeboekt. Met belastingsmaatregel nr. 73226/18.05.2009, aanslagbiljet nr. 356/18.05.2009 en verslag van belastingscontrole nr. 73225/18.05.2009 heeft geïntimeerde appelante verplicht tot betaling aan de staatskas van een bedrag van 221.221 RON, te weten het bedrag van de btw van 168.101 RON, vermeerderd met 53.120 RON vertragingsinteresten. III. 1
Rechtskader
Toepasselijke bepalingen van EU-recht A. Artikel 178, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: „Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen, moet de belastingplichtige aan de volgende voorwaarden voldoen: a) voor de in artikel 168, punt a, bedoelde aftrek met betrekking tot goederenleveringen en diensten: in het bezit zijn van een overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 236 en de artikelen 238, 239 en 240 opgestelde factuur”. B. Artikel 226, punt 11, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: „Onverminderd de bijzondere bepalingen van deze richtlijn zijn voor BTWdoeleinden op de overeenkomstig de artikelen 220 en 221 uitgereikte facturen alleen de volgende vermeldingen verplicht: [...] 11) in geval van een vrijstelling of 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2012 – ZAAK C-424/12
wanneer de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden, een verwijzing naar de toepasselijke bepaling in deze richtlijn of naar de overeenkomstige nationale bepaling of enige andere vermelding dat de goederenlevering of de diensten zijn vrijgesteld of onder de toepassing van de verleggingsregeling vallen”. C. Artikel 228 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: „De lidstaten op het grondgebied waarvan goederenleveringen of diensten worden verricht, kunnen ontheffing verlenen van bepaalde verplichte vermeldingen in de met een factuur gelijkgestelde documenten of berichten bedoeld in artikel 219”. D. Rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie die voortvloeit uit het arrest van 1 april 2004, Finanzamt Gummersbach (C-90/02, Jurispr. blz. I-3303) volgens welke „een belastingplichtige die ingevolge artikel 21, punt 1, van de Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977, 77/388/EEG [...] als ontvanger van dienstverrichtingen tot voldoening van de BTW daarover gehouden is, niet in het bezit van een in overeenstemming met artikel 22, lid 3, van die richtlijn opgestelde factuur behoeft te zijn om zijn recht op [aftrek] te kunnen uitoefenen”. 2
Nationale regeling A. Artikel 21, lid 2, van wet nr. 554/2004, in de versie die van kracht was op de datum van uitspraak van uitspraak nr. 802/CA/2010: „Naast de in het wetboek voor burgerlijk procesrecht neergelegde redenen, is ook het feit dat de uitspraak van beslissingen die kracht van gewijsde hebben en onherroepelijk zijn, is gegeven in strijd met het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht, dat is verankerd in artikel 148, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 20, lid 2, van de Roemeense grondwet, zoals opnieuw bekendgemaakt [...], een reden tot herziening.” B. Artikel 160 van wet nr. 571/2003 houdende het belastingwetboek, in de versie die van kracht was op de datum waarop de btw betreffende de door SC Megasal Const SRL uitgereikte factuur nr. 6687340/03.03.2008 opeisbaar was: „(1) De leveranciers en ontvangers van de in lid 2 bedoelde goederen/diensten zijn verplicht om de in dit artikel neergelegde vereenvoudigingsmaatregelen toe te passen. Een bindende voorwaarde voor de toepassing van de vereenvoudigingsmaatregelen is dat zowel de leverancier als de begunstigde overeenkomstig artikel 153 voor btw-doeleinden zijn geregistreerd. (2) De vereenvoudigingsmaatregelen zijn van toepassing op de levering of op de verrichting van de volgende goederen en diensten: [...] 4
FATORIE
(b) goederen en/of diensten die worden geleverd of verricht door of voor rekening van personen tegen wie de insolventieprocedure is ingeleid, met uitzondering van de in het kader van de detailhandel geleverde goederen; [...] (3) Leveranciers zijn gehouden op de facturen die worden uitgereikt voor de levering van in lid 2 bedoelde goederen de vermelding ‚verleggingsregeling’ op te nemen, zonder de desbetreffende belasting te vermelden. Ontvangers moeten op de facturen die zij van leveranciers ontvangen de desbetreffende belasting vermelden, die zij in de belastingsaangifte als voldane belasting én als aftrekbare belasting moeten opgeven. Voor de verrichtingen waarop de vereenvoudigingsmaatregelen van toepassing zijn, hoeft tussen leverancier en ontvanger geen belasting te worden betaald. (4) Ontvangers die belastingplichtig zijn volgens het gemengde stelsel passen tevens de bepalingen van artikel 147 toe volgens de bestemming van de betrokken aankopen. (5) Zowel de leveranciers/dienstverrichters als de ontvangers zijn verantwoordelijk voor de toepassing van de bepalingen van het onderhavige artikel. In het geval dat de leverancier/dienstverrichter niet ‚verleggingsregeling’ heeft vermeld op de facturen die zijn uitgereikt voor de in lid 2 bedoelde goederen/diensten, is de ontvanger verplicht om de verleggingsregeling toe te passen, af te zien van de betaling van de belasting aan de leverancier/dienstverrichter, uit eigen beweging de vermelding ‚verleggingsregeling’ op de factuur aan te brengen en de in lid 3 neergelegde verplichtingen na te komen. C.
Artikel 146, lid 1, sub a, van wet nr. 571/2003:
„Om zijn recht op belastingaftrek te kunnen uitoefenen, moet de belastingplichtige aan de volgende voorwaarden voldoen: a) voor de belasting die is verschuldigd of is betaald betreffende goederen die hem zijn geleverd of zullen worden geleverd of met betrekking tot diensten die voor hem zijn verricht of zullen worden verricht, beschikken over een factuur die de in artikel 155, lid 5, bedoelde gegevens bevat;” D.
Artikel 155, lid 5, sub n, punt 2, van wet nr. 571/2003:
„De factuur moet in elk geval de volgende gegevens bevatten: [...] indien de belasting door de ontvanger verschuldigd is onder de voorwaarden van artikel 150, lid 1, sub b, d en g, een vermelding betreffende de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk of van richtlijn 2006/112 dan wel de vermelding ‚verleggingregeling’ voor de in artikel 160 bedoelde verrichtingen;”
5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2012 – ZAAK C-424/12
IV. Rechtsvragen Gelet op het feitenrelaas, op de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg en op het toepasselijke [Unie]recht en nationale recht, is de aan de orde zijnde rechtsvraag de volgende: Is de voornaamste stelling van geïntimeerde, de Roemeense belastingdienst, toelaatbaar, te weten de stelling dat de verzoekende onderneming het recht op aftrek van de in factuur nr. 6687340/03.03.2008 vermelde btw heeft verloren, omdat de in staat van insolventie zijnde onderneming die de factuur heeft uitgereikt, SC Megasal Const SRL, deze verkeerd heeft opgesteld, met toepassing van de gebruikelijke regels inzake btw, terwijl de factuur overeenkomstig artikel 160, lid 2, sub b, van het belastingwetboek had moeten worden opgesteld, te weten met toepassing van de vereenvoudigingsmaatregelen (verleggingsregeling) en appelante-ontvanger de verplichting van lid 5 van dat artikel niet is nagekomen, te weten niet uit eigen beweging de vermelding „verleggingsregeling” in de factuur heeft opgenomen en evenmin ervan heeft afgezien de belasting aan de leverancier/dienstverrichter te betalen? Tegen deze redenering heeft verzoekster in herziening, SC FATORIE SRL, ingebracht dat, mutatis mutandis, toepassing dient te worden gegeven aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie die voortvloeit uit het arrest van 1 april 2004, Finanzamt Gummersbach, volgens welke, wanneer de verleggingsregeling van toepassing is, het feit dat niet is voldaan aan de voor de facturatie geldende voorwaarden, geen invloed heeft op het recht op aftrek (hierbij de terzake relevante rechtsleer in herinnering brengend, Ben Terra, Julie Kajus, A Guide to the European VAT Directives. Introduction to European VAT, IBFD, Amsterdam, 2010, blz. 948). Voor het bestaan van het recht op aftrek wat de btw betreffende factuur nr. 6687340/03.03.2008 betreft, is bijgevolg niet van belang dat de door de leverancier uitgereikte factuur fouten bevat en deze niet door de ontvanger is verbeterd. Op grond van de analyse van de gegevens die appelante in het verzoek om verwijzing heeft aangedragen, overweegt de Curtea het volgende: In artikel 267, eerste tot en met derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (ex artikel 234 EG) wordt bepaald: Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen: a)
over de uitlegging van de verdragen;
b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie. 6
FATORIE
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen. Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden. Volgens de Curtea is in de onderhavige zaak voldaan aan de in bovengenoemde bepalingen neergelegde ontvankelijkheidsvoorwaarden, aangezien in casu de Curtea de Apel Oradea – Secția a II-a civilă, de contencios administrativ și fiscal een „nationale rechterlijke instantie is waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep” en de voorgelegde vragen de verwijzende rechter en de partijen verduidelijking kunnen verschaffen aangaande de in de onderhavige zaak te nemen beslissing. Met de voorliggende vragen verzoekt de verwijzende rechter het Hof van Justitie van de Europese Unie namelijk om uitlegging over de omvang van de uitoefening van het recht op btwaftrek wat betreft het eventuele bestaan van een sanctie die bestaat in het verlies van het recht op aftrek ingeval de ontvanger de in de factuur vermelde btw aan de leverancier betaalt, hoewel laatstgenoemde deze factuur verkeerd heeft opgesteld, zonder de vereenvoudigingsmaatregelen toe te passen (eerste vraag). Evenzo wordt verzocht na te gaan of de bestuurspraktijk van de Roemeense belastingdienst, die aanvankelijk het recht op btw-aftrek erkent om vervolgens op deze beslissing terug te komen en te bepalen dat de belastingplichtige aan de staatskas de btw moet storten waarvoor aanvankelijk het recht op aftrek is uitgeoefend, en ook de vertragingsinteresten, in overeenstemming is met het [Unierechtelijke] rechtszekerheidsbeginsel (tweede vraag). Ten slotte wordt het Hof van Justitie verzocht om te verduidelijken of het ontzeggen aan een belastingplichtige van het recht op btw-aftrek op grond van de onmogelijkheid om de factuur te verbeteren ingevolge het faillissement van een derde verenigbaar is met het beginsel van neutraliteit van de btw (dat is neergelegd in de punten 5 en 7 van de considerans van richtlijn 2006/112). OM DEZE REDENEN wordt als volgt BESCHIKT (omissis) Krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 6. 2012 – ZAAK C-424/12
Eerste vraag. Is de toepassing van de sanctie van verlies van het recht op btwaftrek op een belastingplichtige verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG ingeval: (i) de factuur die door de belastingplichtige is overgelegd met het oog op de uitoefening van het recht op aftrek, door een derde verkeerd, te weten zonder toepassing te geven aan de vereenvoudigingsmaatregelen, is opgesteld; (ii) de belastingplichtige de in de factuur vermelde btw heeft betaald? Tweede vraag. Verzet het [Unierechtelijke] rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de bestuurspraktijk van de Roemeense belastingsinstanties die: (i) aanvankelijk bij onherroepelijk bestuursbesluit het recht op btw-aftrek hebben erkend; (ii) vervolgens op deze beslissing zijn teruggekomen en hebben bepaald dat de belastingplichtige aan de staatskas de btw moet storten waarvoor het recht op aftrek was uitgeoefend, en ook de interesten en de boete wegens vertraging? Derde vraag: In het geval dat: (i) de belastingplichtige de door een derde onterecht in een factuur vermelde btw heeft betaald; (ii) de belastingautoriteiten geen actieve maatregelen hebben genomen om de derde te verzoeken om de verkeerd opgestelde factuur te corrigeren; (iii) ingevolge het faillissement van de derde de correctie van de factuur momenteel onmogelijk is, is dan verenigbaar met het beginsel van de neutraliteit van de btw dat een belastingplichtige het recht op btw-aftrek wordt ontzegd? Schorst de behandeling van de zaak tot het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak zal hebben gedaan. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012.
8