Datum van inontvangstne ming
:
24/05/2012
C-181/12 - 1 Zaak C-181/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 18 april 2012 Verwijzende rechter: Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 2 april 2012 Verzoekende partij: Yvon Welte, Montreux (Zwitserland) Verwerende partij: Finanzamt Velbert (Duitsland)
FINANZGERICHT DÜSSELDORF BESLISSING In de zaak Yvon Welte, [omissis] Montreux, Zwitserland, verzoeker, [omissis]
[omissis]
tegen Finanzamt Velbert [omissis] verweerder, betreffende erfbelasting
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 2. 4. 2012 – ZAAK C-181/12
heeft de IV. Senat [omissis] op 2 april 2012 beschikt als volgt: De behandeling van de zaak wordt geschorst. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”) wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: Moeten de artikelen 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling van een lidstaat inzake heffing van erfbelasting die slechts in een belastingvrije som van 2 000 EUR voorziet in het geval dat een nietingezetene een in die lidstaat gelegen perceel grond door vererving verkrijgt, terwijl zij in een belastingvrije som van 500 000 EUR voorziet bij verkrijging door vererving wanneer de erflater of de verkrijger ten tijde van het openvallen van de nalatenschap zijn woonplaats in de betrokken lidstaat had? Deze beslissing is niet vatbaar voor beroep. Motivering: I. 1
Verzoeker heeft de Zwitserse nationaliteit en woont in Zwitserland. Op 19 juni 1981 is verzoeker in Zwitserland gehuwd met de in Duitsland geboren erflater, Frigga Ingeborg Welte-Schenkel. Daardoor verkreeg de erflater de Zwitserse nationaliteit. Verzoeker en erflater leefden sinds hun huwelijk in Zwitserland.
2
De erflater overleed in Zwitserland op 27 maart 2009. Verzoeker is haar enige erfgenaam. De erflater was eigenaar van een perceel grond in Düsseldorf. De belastingdienst Düsseldorf-Süd stelde de waarde van het perceel grond op datum van het overlijden van de erflater vast op 329 200 EUR. Voorts bezat de erflater rekeningen bij twee banken in Duitsland, waarvan het totale tegoed 33 689,72 EUR bedroeg. Daarnaast had zij rekeningen bij Zwitserse banken, waarvan het totale tegoed omgerekend 169 508,04 EUR bedroeg.
3
Verzoeker hoefde in Zwitserland geen erfbelasting te betalen.
4
Bij beschikking van 31 oktober 2011 stelde verweerder het door verzoeker verschuldigde bedrag aan erfbelasting vast op 41 450 EUR. Daarbij heeft verweerder slechts belasting geheven over het in Düsseldorf gelegen perceel grond van de erflater met een waarde van 329 200 EUR, verminderd met een vaste korting voor de kosten in verband met de erfenis ten belope van 10 300 EUR. Van de aldus verkregen maatstaf van heffing van 318 900 EUR heeft verweerder het belastingvrije bedrag van 2 000 EUR afgetrokken. Bij beslissing 2
WELTE
van 23 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen deze beschikking afgewezen. 5
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Hij voert aan dat de ongelijke behandeling van ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen het door het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) gewaarborgde vrije verkeer van kapitaal schendt.
6
Verweerder betwist dit beroep en stelt dat de betrokken wettelijke regeling definitief is. Overeenkomstig deze regeling kan verzoeker slechts een belastingvrije som van 2 000 EUR worden toegestaan. II.
7
Voor de beantwoording van de prejudiciële vraag zijn volgende bepalingen van het Duitse Erbschaftsteuer- und Schenkungsteuergesetz (wet op de erf- en schenkbelasting; hierna: „ErbStG”), zoals gewijzigd bij artikel 1 van het Gesetz zur Reform des Erbschaftsteuer- und Bewertungsrechts (wet van 24 december 2008 houdende hervorming van het erfbelastingsrecht en het recht inzake de waardering van goederen) [omissis] relevant: § 1 Belastbare feiten (1)
Aan erfbelasting (schenkbelasting) zijn onderworpen:
1.
verkrijging door overlijden;
2.
schenkingen onder levenden [omissis]
§ 2 Persoonlijke belastingplicht (1)
De belastingplicht geldt
1. in de in § 1, lid 1, punten 1 tot en met 3, genoemde gevallen, voor alle overgaande vermogensbestanddelen, wanneer de erflater ten tijde van zijn overlijden [omissis] ingezetene is. Als ingezetenen worden beschouwd: a) natuurlijke personen die hun woonplaats of normale verblijfplaats in Duitsland hebben, b) Duitse staatsburgers die niet meer dan vijf jaar ononderbroken in het buitenland hebben verbleven, zonder een woonplaats in Duitsland te hebben [omissis] [omissis] 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 2. 4. 2012 – ZAAK C-181/12
3. in alle andere gevallen, voor de vermogensbestanddelen uit het binnenlands vermogen als bedoeld in § 121 van het Bewertungsgesetz (wet inzake de waardering van goederen; hierna: „BewG”) [omissis] § 9 Ontstaan van de belasting (1) De belasting ontstaat 1. bij verkrijging door overlijden van de erflater [omissis] § 16 Belastingvrije sommen (1)
In de in § 2, lid 1, punt 1, genoemde gevallen is belastingvrij de verkrijging:
1.
door de echtgenoot, tot een bedrag van 500 000 EUR [omissis]
(2) In plaats van de belastingvrije som zoals bedoeld in lid 1, geldt in de in § 2, lid 1, punt 3, genoemde gevallen een belastingvrije som van 2 000 EUR. 8
Voorts is volgende bepaling van het BewG, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 24 december 2008 houdende hervorming van het erfbelastingsrecht en het recht inzake de waardering van goederen [omissis], van belang: § 121 Binnenlands vermogen Tot het binnenlands vermogen behoren:
9
1.
[omissis]
2.
in Duitsland gelegen gronden [omissis]
Daarenboven zijn volgende bepalingen van de Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting inzake erfbelasting [omissis] van belang: Artikel 5 (1) Onroerend vermogen dat een erflater die op het ogenblik van zijn overlijden zijn woonplaats in een verdragsluitende staat had, in een andere verdragsluitende staat bezat, is in de andere staat belastbaar. (2) Het begrip „onroerend vermogen” dient te worden opgevat in de betekenis die daaraan wordt gegeven in het recht van de verdragsluitende staat waarin het vermogen is gelegen. [omissis] [omissis] 4
WELTE
Artikel 13 [betreft de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten] [omissis] III. 10
De Senat schorst de bij hem aanhangige beroepsprocedure [omissis] en verzoekt het Hof krachtens artikel 267, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing over de in het dictum geformuleerde vraag. De beslechting van het geding hangt af van het antwoord op deze vraag.
11
De Senat twijfelt eraan of § 16, lid 2, ErbStG verenigbaar is met artikel 56, lid 1, EG juncto artikel 58 EG. Krachtens § 16, lid 2, ErbStG is de erfenis die verzoeker als beperkt belastingplichtige heeft ontvangen slechts voor een bedrag van 2 000 EUR vrijgesteld. Indien de erflater of de verzoeker ten tijde van het openvallen van de nalatenschap in Duitsland had gewoond en er bijgevolg geen sprake was geweest van een beperkte belastingplicht (§ 2, lid 1, punt 3, eerste zin, ErbStG), had verzoeker recht op een belastingvrij bedrag van 500 000 EUR gehad en was zijn erfenis van belasting vrijgesteld.
12
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat erfenissen waarbij één of meerdere personen de nalatenschap van een overledene verkrijgen, onder het begrip „kapitaalverkeer” in de zin van artikel 56, lid 1, EG vallen (arresten van 17 januari 2008, Jager, C-256/06, Jurispr. blz. I-123, punten 25 en 27, en 15 september 2011, C-132/10, punt 19). Tevens heeft het Hof reeds geoordeeld dat de artikelen 56 en 58 EG zich verzetten tegen § 16, lid 2, ErbStG, volgens welke de belastingvrije som bij schenking van een stuk grond dat op het grondgebied van een lidstaat is gelegen, lager is wanneer de schenker en de begiftigde op de datum van de schenking in een andere lidstaat woonden dan die welke zou zijn toegepast wanneer ten minste één van hen op diezelfde datum in de eerste lidstaat had gewoond (arrest van 22 april 2010, C-510/08, Jurispr. blz. I-3553, punt 56).
13
In casu verschilt de feitelijke situatie op twee punten van die welke tot het arrest van het Hof in zaak C-510/08 heeft geleid.
14
In de eerste plaats hadden de erflater en de verzoeker op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap hun woonplaats niet in een lidstaat van de Europese Unie, maar in een derde land. Het Hof heeft evenwel reeds geoordeeld dat artikel 56, lid 1, EG ook beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen verbiedt (arrest van 18 december 2007, C-101/05, Jurispr. blz. I-11531, punten 27 en 31).
15
In de tweede plaats verkreeg verzoeker door het overlijden van de erflater niet alleen diens stuk grond in Düsseldorf, waarover verweerder belasting heeft geheven, maar erfde hij ook de aan de tegoeden bij de Duitse en Zwitserse banken 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 2. 4. 2012 – ZAAK C-181/12
verbonden rechten. Bijgevolg zou ter rechtvaardiging van de ongelijke behandeling van verzoeker kunnen worden aangevoerd dat het niet gerechtvaardigd is dat verzoeker een vrijstelling geniet voor het totale bedrag van 500 000 EUR (§ 16, lid 1, punt 1, ErbStG), hoewel slechts een deel van het binnenlandse vermogen wordt belast (§ 2, lid 1, punt 3, eerste zin, ErbStG juncto § 121, punt 2, BewG). 16
De Senat betwijfelt of dit argument kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de ongelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen. Het Hof heeft in punt 34 van zijn arrest in zaak C-510/08 erop gewezen dat een verschillende behandeling van schenkingen krachtens artikel 58, lid 1, sub a, en lid 3, EG slechts gerechtvaardigd is, wanneer dit verschil niet verder gaat dan nodig is om het met de betrokken regeling nagestreefde doel te bereiken. Volgens de Senat gaat de in § 16, lid 2, ErbStG vastgestelde beperking van het belastingvrije bedrag tot 2 000 EUR verder dan nodig is voor een gelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen. In casu maakt de waarde van het perceel grond in Düsseldorf – het enige goed waarover belasting is geheven – te weten 329 200 EUR, tenslotte ongeveer 62 % uit van de totale waarde van de nalatenschap van de erflater, te weten 532 397,76 EUR. Bijgevolg rijst de vraag of de omstandigheid dat over ongeveer 38 % van de waarde van de nalatenschap geen belasting is geheven, kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat slechts een vrijstelling wordt verleend voor een bedrag van 2 000 EUR in plaats voor een bedrag van 500 000 EUR. [omissis]
6