Datum van inontvangstneming
:
26/07/2012
Vertaling
C-303/12 - 1 Zaak C-303/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing
Datum van indiening: 21 juni 2012 Verwijzende rechter: Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) Datum van de verwijzingsbeslissing: 31 mei 2012 Verzoekende partijen: Guido Imfeld Nathalie Garcet Verwerende partij: Belgische Staat
EENENTWINTIGSTE KAMER Zitting van 31 mei 2012 (omissis) VONNIS IN DE ZAAK VAN Guido IMFELD en Nathalie GARCET, beiden wonend te 4837 Baelen (omissis) (België) (omissis) Verzoekende partijen (omissis)
NL
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21. 6. 2012 – ZAAK C-303/12
TEGEN de BELGISCHE STAAT, (omissis) dienst directe belastingen (omissis) kantoorhoudende te 4000 Luik (omissis) (België) Verwerende partij (omissis) (omissis) (omissis) (processtukken) De zaken met rolnr. 05/4133/A, 05/4873/A en 06/1673/A hebben betrekking op dezelfde partijen en dezelfde te beantwoorden rechtsvraag; zij betreffen kennelijk samenhangende zaken die moeten worden gevoegd (omissis). I - VOORWERP EN VOORGESCHIEDENIS VAN HET GEDING Verzoeker bezit de Duitse nationaliteit en is uitsluitend in Duitsland werkzaam als advocaat. Op 31 juli 1999 is hij gehuwd met verzoekster, die als werknemer in België actief is, en zij wonen in Baelen (België) sinds 1 februari 2001. [Zaak] 05/4133/A Verzoekers doen binnen de in artikel 305 van het [wetboek van de inkomstenbelastingen (hierna: „WIB 92”)] gestelde termijn afzonderlijk aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2003, waarbij verzoeker vermeldt geen belastbaar inkomen en evenmin personen ten laste te hebben, daar hij zichzelf als een inwoner van België beschouwt die evenwel geen inkomsten uit Belgische bron ontvangt, en waarin verzoekster 9 644,6 EUR aan hypotheekrente vermeldt voor het aanslagjaar 2003 (omissis) en melding maakt van twee kinderen ten laste en kosten voor kinderopvang (omissis). Op 5 april 2004 stelt de dienst directe belastingen enkel ten aanzien van verzoekster op basis van haar aangifte het verschuldigde belastingbedrag vast, aangezien iedere verzoeker in het vak „Persoonsgegevens” van zijn aangifte heeft verklaard ongehuwd te zijn (omissis). Bij bericht van wijziging van de aangifte voor het aanslagjaar 2003, gedateerd 16 november 2004, deelt de taxatieambtenaar verzoekers mee dat hij hen gezamenlijk zal belasten in plaats van een belastingsaanslag vast te stellen ten aanzien van verzoekster die hij ten onrechte als ongehuwde heeft aangemerkt, en dat deze gemeenschappelijke aanslag zal [gebaseerd] zijn op de door verzoekster aangegeven inkomsten en de inkomsten die verzoeker als zelfstandige in Duitsland heeft ontvangen (omissis). 2
IMFELD EN GARCET
Bij schrijven van 9 december 2004 laten verzoekers de taxatieambtenaar weten dat zij niet akkoord gaan met de meegedeelde wijziging van de belastingsaanslag, maken zij bezwaar tegen zijn beslissing tot gemeenschappelijke belasting en verzoeken zij om een afzonderlijke berekening van hun belasting teneinde de vrijheid van vestiging te waarborgen en een effectieve en volledige vrijstelling van de inkomsten uit Duitse bron van verzoeker te verzekeren, welke inkomsten de Belgische fiscus alleen kan in aanmerking nemen bij de vaststelling van het tarief dat volgens [de] progressievoorbehoudsregel op de inkomsten uit Belgische bron – die er niet zijn – van verzoeker van toepassing is. In zijn schrijven van 13 december 2004 ter kennisgeving van de belastingsaanslag handhaaft de taxatieambtenaar de in zijn voornoemde bericht van wijziging van de aangifte aangewezen inkomsten als grondslag voor de berekening van de gemeenschappelijke belasting van verzoekers en stelt hij dat verzoekers inkomsten uit Duitse bron volledig zullen worden vrijgesteld maar dat hij bij [de berekening van] hun gemeenschappelijke belasting rekening moet houden met de kosten voor kinderopvang, de belastingvrije som en de verminderingen voor vervangend inkomen. Bij hun schrijven van 23 december 2004 stellen verzoekers dat de aanrekening van bepaalde belastingvoordelen op de vrijgestelde inkomsten van verzoeker ten koste gaat van de belastingvoordelen die verzoekster had moeten genieten, hetgeen in strijd is met de gestelde volledige vrijstelling van verzoekers inkomen. Op 10 februari 2005 stelt de taxatieambtenaar uitsluitend ten aanzien van verzoekster de voor het aanslagjaar 2003 verschuldigde belasting vast die gebaseerd is op een inkomen dat tot 0 is teruggebracht. Bij op 9 maart 2005 ingekomen brief komen verzoekers op tegen de gemeenschappelijke aanslag voor het aanslagjaar 2003. Bij beschikking van 11 juli 2005 wijst de gewestelijke directeur van de dienst directe belastingen te Luik het bezwaar af, beslist hij dat verzoekers gezamenlijk moeten worden belast en stelt hij dat de kosten voor kinderopvang naar verhouding moeten worden aangerekend op de twee inkomensdelen, zonder daarbij een onderscheid te maken naargelang het inkomen aan [de personenbelasting] is onderworpen of bij Overeenkomst [tot voorkoming van dubbele belasting] is vrijgesteld, en dat de met toeslagen voor personen ten laste verhoogde belastingvrije som bij voorrang moet worden aangerekend op het inkomensdeel van verzoeker, aangezien hij het hoogste arbeidsinkomen heeft, ongeacht het feit dat dit inkomen bij Overeenkomst [tot voorkoming van dubbele belasting] is vrijgesteld. (omissis) [Zaak] 06/1673/A 3
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21. 6. 2012 – ZAAK C-303/12
(omissis) (nationale procedure) [Zaak] 05/4873/A Verzoeker dient zijn aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2004 in, waarbij hij verklaart advocaat te zijn en in die hoedanigheid inkomsten uit Duitse bron te ontvangen (omissis). Verzoekster dient binnen de wettelijke termijn haar aangifte voor het aanslagjaar 2004 in; zij vermeldt 9 289,96 EUR aan hypotheekrente voor het aanslagjaar 2003 (omissis) en maakt melding van twee kinderen ten laste en kosten voor kinderopvang (omissis). Bij het verzoek om inlichtingen dat de taxatieambtenaar verzoekers op 15 april 2005 heeft toegezonden, vraagt hij verzoeker om overlegging van de exploitatierekeningen met betrekking tot zijn werkzaamheden als zelfstandige in Duitsland en de afrekening van de in Duitsland betaalde belasting. Verzoekers beantwoorden dit verzoek binnen de wettelijke termijn. Op 24 juni 2005 stelt de taxatieambtenaar ten aanzien van verzoekers een gemeenschappelijke aanslag vast op basis van de inkomsten die hij in zijn bericht aan verzoekers had aangewezen. (omissis) (nationale procedure) II BESPREKING Het geding betreft de inaanmerkingneming van het arbeidsinkomen uit Duitse bron van verzoeker, dat in België van belasting is vrijgesteld en hoger ligt dan verzoeksters arbeidsinkomen, bij de berekening van de in België verschuldigde belasting. Verzoekers betogen dat het feit dat verzoekers vrijgestelde arbeidsinkomen uit Duitse bron in aanmerking komt bij de berekening van de Belgische belasting en deze belasting vervolgens op grond van artikel 155 van het WIB 92 wordt verminderd, tot gevolg heeft dat de wegens verzoekers gezinssituatie toegekende belastingvrije som lager is dan wanneer beide verzoekers inkomsten uit Belgische bron hadden, terwijl het WIB 92 bepaalt dat het totale inkomen van verzoeker alleen mag worden gebruikt ter bepaling van het tarief dat op verzoeksters inkomen uit Belgische bron moet worden toegepast. Verzoekers zijn het er niet mee eens dat de vrijgestelde inkomsten uit buitenlandse bron bij de berekening van de Belgische belasting worden toegevoegd aan de belastinggrondslag voor de toekenning van de in het WIB 92 bedoelde 4
IMFELD EN GARCET
belastingvoordelen, hetgeen in strijd is met het begrip „vrijstelling” als zodanig – waarop het progressievoorbehoud de enige uitzondering vormt – alsook met de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van werknemers, aangezien de op verzoeker toepasselijke Belgische belastingregeling hem benadeelt doordat hij in Duitsland werkt. Toepasselijke bepalingen De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland tot voorkoming van dubbele belasting (hierna: „Overeenkomst”) werd gesloten op 11 april 1967. Artikel [14], (omissis) met als opschrift „Vrije beroepen”, van de Overeenkomst luidt: „(1) Inkomsten verkregen door een verblijfhouder van een overeenkomstsluitende Staat uit de uitoefening van een vrij beroep of andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij die verblijfhouder voor het verrichten van zijn werkzaamheden in de andere Staat een geregeld tot zijn beschikking staande vaste basis heeft. Indien hij een dergelijke vaste basis heeft, zijn de inkomsten in de andere Staat belastbaar, maar slechts voor zover die kunnen worden toegerekend aan de werkzaamheden welke door middel van die vaste basis worden uitgeoefend. (2) De uitdrukking ‚vrij beroep’ omvat met name zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants”. Artikel 23, [lid 2, eerste alinea], van de Overeenkomst bepaalt: „Met betrekking tot verblijfhouders van België wordt dubbele belasting op de volgende wijze voorkomen: 1°
inkomsten herkomstig uit de Bondsrepubliek Duitsland – met uitzondering van inkomsten als bedoeld [in de tweede en derde alinea] – en in de Bondsrepubliek Duitsland gelegen vermogensbestanddelen, die volgens de voorgaande artikelen in die Staat belastbaar zijn, zijn in België vrijgesteld van belastingen. Behalve voor inkomsten als bedoeld in artikel 19, paragraaf 4, beperkt die vrijstelling niet het recht van België om met de aldus vrijgestelde inkomsten en vermogensbestanddelen rekening te houden bij de bepaling van het tarief van zijn belastingen”.
Artikel 155 van het WIB 92 bepaalt: „Inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, komen in aanmerking voor het bepalen van de 5
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21. 6. 2012 – ZAAK C-303/12
belasting, maar deze wordt verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten. (omissis). (niet relevante gevallen van vrijstelling) Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend”.
de
Artikel 134, [lid 1], van het WIB 92 luidt: „De belastingvrije som wordt per belastingplichtige vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de toeslagen vermeld in artikel 132 aangerekend bij die belastingplichtige met het hoogste belastbare inkomen. Wanneer het belastbare inkomen van één van beide belastingplichtigen lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere belastingplichtige gevoegd”. In een arrest van 16 november 2011 heeft het Hof van Beroep te Luik (omissis) beslist dat: „Met betrekking tot de inaanmerkingneming van rekwirantes inkomen uit het Groothertogdom Luxemburg, dat in België van belasting is vrijgesteld, bij de berekening van de in België verschuldigde belasting Rekwiranten wonen in België en zijn om die reden op grond van artikel 5 van het WIB 92 ‚aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun in dit Wetboek als belastbaar vermelde inkomsten, zelfs indien sommige daarvan in het buitenland zijn behaald of verkregen’. Artikel 155 van het WIB 92 bepaalt: ‚Inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, komen in aanmerking voor het bepalen van de belasting, maar deze wordt verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten [...]. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend’.
de
Deze bepaling is niet in strijd met artikel 23, lid 2, eerste alinea, van de Overeenkomst tussen België en Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting, dat bepaalt dat de vrijstelling van inkomsten afkomstig uit Luxemburg ‚niet het recht van België beperkt om met de aldus vrijgestelde inkomsten [...] rekening te houden bij de bepaling van het tarief van zijn belastingen’. 6
IMFELD EN GARCET
Overigens zijn er geen redenen om een onderscheid te maken tussen de in de twee voornoemde bepalingen gebruikte woorden ‚exemptés’ en ‚exonérés’, die dezelfde betekenis hebben. Geïntimeerde heeft dan ook terecht aanvankelijk bij het bepalen van het belastingtarief rekening gehouden met de vrijgestelde inkomsten, en heeft vervolgens de aldus berekende belasting verminderd naar de verhouding tussen de vrijgestelde inkomsten en het geheel van de inkomsten. Deze berekening is in overeenstemming met artikel 155 van het WIB 92 en is niet in strijd met artikel 23, lid 2, eerste alinea, van de tussen België en Luxemburg [gesloten] Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting”. Toepassing Met betrekking tot de vraag of de in artikel 126, [lid 1], van het WIB 92 bedoelde gemeenschappelijke aanslag wettelijk is. Een gemeenschappelijke aanslag als die welke het WIB 92 voor „echtgenoten” bepaalt, is dus vastgesteld en de (in artikel 132, [lid 3], van het WIB 92 bedoelde) verhoogde belastingvrije som wegens toeslagen voor kinderen ten laste is krachtens (het op de feiten toepasselijke) artikel 134, [lid 1, tweede alinea], van het WIB 92 „bij voorrang aangerekend op het inkomensdeel van de echtgenoot met het hoogste beroepsinkomen”, in casu op het inkomensdeel van verzoeker (omissis). De belastingsaanslag is dus rechtmatig vastgesteld. Met betrekking tot de vraag of de berekeningswijze van de Belgische belasting in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht De vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud heeft tot gevolg dat verzoeker een aantal belastingverminderingen en een deel van de belastingvrije som waarop hij wegens zijn persoonlijke situatie en gezinssituatie recht heeft, verliest, op grond van het feit dat zij bij voorrang worden toegerekend aan de belastingplichtige met het hoogste inkomen, ook al is dit inkomen bij Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting vrijgesteld. Bij deze berekeningswijze wordt namelijk in de eerste plaats de belasting over het totale inkomen, het inkomen uit buitenlandse bron daaronder begrepen, volgens het progressieve tarief bepaald, met inachtneming van de belastingverminderingen. Daarna wordt het [aldus verkregen] belastingbedrag, dat naar verhouding ziet op inkomsten uit buitenlandse bron, verminderd, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat de belastingverminderingen evenredig moeten worden aangerekend op de vrijgestelde inkomsten van buitenlandse oorsprong. Bij deze verdeling verliest de belastingplichtige een aantal belastingverminderingen. 7
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21. 6. 2012 – ZAAK C-303/12
Dit blijkt alleen al uit het onderzoek van de door verzoekers ontvangen aanslagbiljetten voor de litigieuze aanslagjaren, aangezien aan verzoeker pas een belastingvermindering voor inkomsten uit buitenlandse bron wordt toegekend nadat verzoekers over hun wereldinkomen zijn belast en de belastingverminderingen voor kinderen ten laste en de belastingvrije som voor kinderen ten laste op het vrijgestelde inkomensdeel van verzoeker zijn aangerekend. Dit wordt niet betwist door de Belgische Staat die, gelet op het arrest [van 12 december 2002, de Groot (C-385/00, Jurispr. blz. I-11819)], de omzendbrief van 12 maart 2008 (nr. Ci.RH.331/575.420) precies heeft uitgevaardigd om een belastingvermindering voor inkomsten uit buitenlandse bron boven de reeds bij artikel 155 van het WIB 92 vastgestelde vermindering toe te staan. In dit arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”) beslist dat: „Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) staat in de weg aan een regeling als bedoeld in het hoofdgeding, die al dan niet is overgenomen in een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belastingheffing, op grond waarvan een belastingplichtige voor de berekening van zijn inkomstenbelasting in de woonstaat een deel van het profijt van zijn belastingvrije som en van zijn persoonlijke fiscale tegemoetkomingen verliest doordat hij in het betrokken jaar ook in een andere lidstaat inkomsten heeft verworven, waarvoor hij aldaar is belast zonder dat daarbij zijn persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking is genomen” [punt 1 van het dictum]. De omzendbrief, die de belastingdienst heeft uitgevaardigd nadat België een aanmaning vanwege de Commissie had ontvangen, bepaalt dat de bijkomende vermindering overeenstemt met het verschil tussen de Belgische inkomstenbelasting (berekend met toepassing van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud zoals thans opgenomen in art. 155, WIB 92), verhoogd met de belasting van dezelfde aard die verschuldigd is op de inkomsten van buitenlandse oorsprong, en de belasting die zou verschuldigd zijn indien de inkomsten uitsluitend uit Belgische bronnen afkomstig waren en de erop betrekking hebbende belastingen in België verschuldigd waren. De omzendbrief, volgens welke de bijkomende vermindering slechts kan worden toegekend indien aan drie voorwaarden is voldaan, bepaalt: „3. Een bijkomende vermindering voor bij verdrag vrijgestelde inkomsten zal slechts kunnen worden verleend onder de volgende voorwaarden: –
de belastingplichtige heeft bij verdrag vrijgestelde inkomsten verkregen in één of meer lidstaten van de EER;
–
de persoonlijke toestand of de gezinstoestand van de belastingplichtige is niet in acht genomen voor de berekening van de belasting die in de bedoelde staten verschuldigd is op de in België van belasting vrijgestelde inkomsten;
8
IMFELD EN GARCET
–
de belastingplichtige heeft, in België, niet volledig de fiscale tegemoetkomingen die verband houden met zijn persoonlijke toestand of zijn gezinstoestand kunnen genieten;
–
de in België verschuldigde belasting, verhoogd met de in het buitenland verschuldigde belasting op de vrijgestelde inkomsten, is hoger dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de inkomsten uitsluitend uit Belgische bronnen afkomstig waren en de erop betrekking hebbende belastingen in België verschuldigd waren.
4. De belastingplichtige die aanspraak maakt op de toekenning van de bijkomende vermindering, moet het bewijs leveren dat hij voldoet aan de gestelde voorwaarden.” De Belgische Staat betoogt dat verzoeker één van deze voorwaarden niet heeft vervuld, daar verzoekers persoonlijke situatie volgens de Belgische Staat in Duitsland in aanmerking is genomen bij de toekenning van dezelfde belastingvoordelen als die welke hij had genoten indien hij Duits staatsburger was. Volgens de Belgische Staat genoot verzoeker in Duitsland voor zijn twee kinderen een belastingvermindering van respectievelijk 5 808 EUR en 1 452 EUR, of in totaal 7 620 EUR (omissis). Voorts wijst de Belgische Staat erop dat verzoeker in België een belastingvrije som van 3 000 EUR zou hebben verloren (omissis). De Belgische Staat concludeert samengevat dat „de in Duitsland toegestane belastingvermindering voor kinderen [ten laste], die meer dan het dubbele bedraagt dan in België, niet kan worden overschreden, ook al zouden de kosten voor kinderopvang in aanmerking moeten worden genomen” (omissis). Op dit middel antwoordt verzoeker dat hij in België tezamen met verzoekster wordt belast, terwijl in Duitsland geen rekening [is] gehouden met zijn gezinssituatie, aangezien hij als een alleenstaande is belast en bijgevolg niet alle aan zijn gezinssituatie inherente belastingvoordelen, zoals met name de „Ehegattensplitting”, heeft genoten. Dat neemt echter niet weg dat de belastingvermindering voor inkomsten uit buitenlandse bron toepassing vindt op basis van het belastingbedrag dat werd verkregen na aftrek van de toeslagen op de belastingvrije som, en dat hieruit volgt dat een aantal uit de persoonlijke situatie en de gezinssituatie voortvloeiende belastingvoordelen hoe dan ook verloren gaan, waardoor verzoeker wordt bestraft en in de uitoefening van zijn vrijheid van vestiging wordt belemmerd. De toepassing van [de artikelen 155 en 134, lid 1, van het WIB 92], in hun onderling verband beschouwd, in een internationale context kan afbreuk doen aan artikel 39 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (omissis). 9
VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 21. 6. 2012 – ZAAK C-303/12
Voorts brengt de bij de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting ingevoerde vrijstellingsmethode mee dat de inkomsten waarover – volgens de Overeenkomst – uitsluitend in de bronstaat belasting mag worden geheven, door de woonstaat volledig worden vrijgesteld. Hoewel de Overeenkomst het progressiviteitsvoorbehoud toestaat als uitzondering op het beginsel van de totale vrijstelling in de woonstaat, betreft het ten slotte de enige uitzondering, dat wil zeggen dat de vrijgestelde inkomsten uit buitenlandse bron uitsluitend in aanmerking komen voor het bepalen van het belastingtarief dat van toepassing is op de andere inkomsten uit nationale bron die in België belastbaar zijn, zonder dat specifieke verminderingen naar Belgisch fiscaal recht waarop verzoeker wegens zijn persoonlijke situatie en zijn gezinssituatie aanspraak kan maken, kunnen worden tenietgedaan. Door een bijkomende belastingvermindering voor inkomsten uit buitenlandse bron in te voeren, beoogt deze omzendbrief de vrijstellingsregeling te vervangen door een verrekeningsmechanisme waarin de Overeenkomst tussen België en Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting niet voorziet. Gelet op een en ander is de verwijzende rechter van oordeel dat het voor de beslechting van het geding noodzakelijk is dat het Hof om een prejudiciële beslissing wordt verzocht (omissis). (omissis) (eerste vermelding van de prejudiciële vraag) OM DIE REDENEN, (omissis) DE RECHTBANK, (omissis) (omissis) schorst de behandeling van de zaak; (omissis) Verzoekt het Hof om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Staat artikel 39 van het Verdrag betreffende de Europese Unie eraan in de weg dat de Belgische belastingregeling, meer bepaald de artikelen 155 en 134, lid 1, tweede alinea, van het WIB 92, ongeacht of de omzendbrief van 12 maart 2008 (Ci. RH. 331/575.420) wordt toegepast, ertoe leidt dat het krachtens artikel 17 van de Overeenkomst tussen Duitsland en België tot het vermijden van dubbele belasting vrijgestelde Duitse arbeidsinkomen van verzoeker bij de berekening van de Belgische belasting in aanmerking wordt genomen, in de belastinggrondslag voor de toekenning van de in het WIB 92 bedoelde belastingvoordelen wordt opgenomen en de aan dit vrijgestelde arbeidsinkomen verbonden voordelen, zoals de belastingvrije som wegens verzoekers gezinssituatie, worden verminderd of 10
IMFELD EN GARCET
lager zijn dan wanneer beide verzoekers inkomsten uit Belgische bron hadden en niet verzoeker maar verzoekster het hoogste inkomen had, terwijl verzoeker in Duitsland als alleenstaande over zijn arbeidsinkomen wordt belast en daar niet alle belastingvoordelen kan genieten die verband houden met zijn persoonlijke situatie en gezinssituatie waarmee de Duitse fiscus slechts ten dele rekening houdt?” (omissis)
11