DA. Damnabel....................Verdoemelyk. Damneren ...................Doemen, verwysen. Damnatie ....................Verdoeming. Dangier.......................Gevaer. Datum, Date................Dag-teekening, aenteekening van dag en tydt, wanneer iets geschiedt is. Dateren .......................Den dag by-schryven. DE. Debat ..........................Straf-schrift, bestryding, wederlegging. Debatteren ..................Tegen-spreken, weder-spreken. Debet ..........................Schuldt, schuldig. Debiel .........................Swak. Debiliteyt ....................Swakheyt. Debiteur ......................Schuldenaer. Debitrice .....................Schuldenaresse. Decadentie ..................Nedergank, ondergank, vervallinge, verloop van saken. Decerneren..................Onderscheyden, bestemmen, verleenen. Dechargeren ...............Ontlasten, bevryden. Dechifreren .................Ontcyfferen, ’t cyfer-getal uytleggen, oft verklaren, ontdecken. Decideren....................Vellen, beslichten, vonnissen. Decipiëren...................Bedriegen, uytstryken. Declaratie ...................Verklaring, aenwysing. Declareren ..................Aenwysen, verklaren. Declinatie....................Buyging, afwyking. Declineren...................Afwyken, afgaen van den rechter, daer men voor betrocken is. Declinatoire Exceptie ..Behulp-middel om van den Rechter af te gaen. Deconcerteren.............Versetten, ontstellen, verydelen, Verlegen maken, oft in verlegentheyt brengen. Decreet........................Besluyt, gebodt, last, ordonnantie. Decreteren ..................Besluyten, bevestigen. Dedicatie.....................Toe-eygening, opdragt, opoffering. Deduceren...................Verhalen, verklaren. Deductie......................Verhael, beleyding, beregt. Defailleren ..................Missen, in gebreke blyven, Banqueroet spelen. Defaillant ....................Die in gebreke blyft te komen. Defalqueren ................Af-slag doen, weg-nemen, af-snyden. Defaut .........................Gebrek, als men in Rechten ten bescheyden dage niet en komt. Defect..........................Gebreckig. Defenderen..................Beschermen, beschudden, verweiren, bepleyten. Defensie ......................Weer, beweiring, bescherming. Defensief .....................Weerbaer. Defereren ....................Aenbrengen, overgeven, opdringen, verklicken. Deficiëren ...................Ontbreken, missen. Defiëren ......................Mistrouwen. Definiëren ...................Bepalen, uytbeelden, uytspreken. Definitie ......................Bepaling, uytbeelding, beschryving. Definitief .....................Heel afgedaen, en uytgeesproken. Definitief Vonnis .........Eyndt-vonnisse.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Defloratie....................Schoffiering, onteering. Defloreren...................Schoffieren, schenden, onteeren. Deformeren .................Mismaken. Defrauderen ................Bedriegen. Defroyeren ..................Kost vry houden. Degenereren................Ontaerden, uyt den aert slaen. Degouteren..................Walgen, onsmakelyk maken. Degoute.......................Walging. Degraderen .................Af-setten, vernederen. Deguiseren ..................Vermommen. Delatie ........................Overdragt. Delatio Juramenti........Deylinge van Eede. Delectatie....................Verlusting, vermaek. Delecteren...................Verlustigen, vermaken. Delegatie.....................Besending, bevel-geving, oversetting. Delegeren....................Besenden, bevel geven, uyt-kiesen. Deliberatie ..................Berading, besinning, opset. Delibereren .................Beraden, raedt-slaen, besinnen, overwegen. Delicaet.......................Lekker, teer, sacht. Delicieus .....................Wellustig. Delict ..........................Misdaedt, ondaedt. Delineatie....................Betrek, bewerp, ontwerp. Deliniëren ...................Af-palen, af-meten, af-teekenen. Delinquant ..................Dader, misdoender, misdading. Delinqueren ................Misdoen, verbeuren. Delireren.....................Revelen, raeskallen, sinneloos zyn, rasen. Delivreren ...................Bevryden. Delogeren ...................Verhuysen, verplaetsen. Demanderen................Bevelen, belasten. Demanuëren................Ontledigen, overgeven, misleggen. Demigreren .................Verhuysen. Demissie......................Vernedering, af-sendig. Demitteren ..................Af-senden. Democratie..................Volks-regering. Demoliëren..................Verdelgen, af-breken, afwerpen. Demonstratie...............Vertoog, aenwysing, naer-noeming. Demonstreren..............Betonen, aenwysen. Denegatie....................Ontsegging. Denegeren...................Ontseggen, af-seggen. Denominatie................Voorstelling, roeping. Denomineren...............Beroepen, stellen, voorstellen. Denoteren ...................Beduyden, beteekenen. Denumereren...............Afrekenen, aftellen. Denunciatie.................Aensegging. Denunciëren................Aenseggen. Depelleren...................Verdryven. Dependeren.................Aenhangen, ergens toebehooren, afhangen. Dependentie ................Het gene ergen aen oft toe-behoort, af-hanging. Depesche.....................Afvaerdinge. Deploreren ..................Beschreyen, beweenen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Deploratie ...................Beweening, beschreying. Deponent.....................Getuyge, tuyger in Rechte, verklaerder. Deportement................Af-setting. Deporteren ..................Af-setten. Deposanten .................Getuygen. Deposeren ofte deponeren Betuygen. Depositie.....................Betuyging. Deposito......................Uytgeset op geldt-winst. Depossederen ..............Iemandt uyt syn goedt setten. Deprehenderen............Vatten, grypen, gewaer worden. Deputeren ...................Af-senden. Deputatie ....................Af-sending. Deriveren ....................Afleyden, af-komstig zyn. Derivatie .....................Af-komste, afleyding. Derogeren ...................Af-breken, te niet doen, ontrecken. Desavoyeren................Af-stemmen. Descendent..................Af-komelinck, nedergaende Maegschap. Descenderen................Neder-dalen, af-komen. Describeren.................Beschryven. Descriptie....................Beschryving. Desereren....................Verlaten. Desertie.......................Verlating. Deserteur ....................Verlater, overlooper, wechlooper. Desert .........................Verlaten, woest, is ook verloopen gelyk als het Appel binnen behoorelyken tydt niet en is vervolgt. Desidereren.................Vereysschen, begeiren. Designatie ...................Beduyding, toewysing. Designeren ..................Beteekenen, beduyden, aenwysen. Desisteren ...................Af-standt doen, ophouden, af-laten. Desolaet ......................Verlaten, mistroostig. Desordre .....................Wanschik, wanstal. Despensier ..................Schat-meester. Desperatie...................Wanhoop, twyffelmoedigheyt. Despereren..................Wanhopen, twyffelen. Desperaet....................Sonder hoop, twyffelmoedig. Despiciëren .................Af-sien, versmaden, verachten. Dessein........................Opset, voornemen. Destinatie....................Schicking, bestelling, bestemming. Destineren...................Toeschicken, bestellen. Destituëren..................Ontsetten, verlaten, verstellen, versteken. Destructie....................Verdelging, vernieling. Destruëren ..................Verdelgen, vernielen, verwoesten. Detentie.......................Bewaring, ophouding, gevangenis. Deterioratie.................Verergering. Deterioreren................Erger maken, verslimmen, verergeren. Determinatie ...............Afpaling, besluyt, bepaling, af-steeksel. Determineren ..............Afpalen, besluyten. Detereren ....................Vervaert maken, af-schricken. Detestatie ....................Af-schrik, verfoeying, af-sweiring. Detesteren ...................Af-sweiren, afgrouwen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Deteneren....................Ophouden, vast-houden, gevangen houden. Detractie .....................Aftrecking. Detraheren ..................Aftrecken. Devies .........................Een zin-spreuk. Devoir .........................Plicht, uyterste beste, vleyt, neerstigheyt. Devolutie.....................Afgank, vermindering, verloop. Devolveren ..................Af-komen, afwentelen, afrollen. Devoot.........................Aendachtig. Devotie........................Aendachtigheyt. Dexteriteyt...................Behendigheyt. DI. Diaken.........................Arm-versorger, Kerken-Dienaer. Dialogue .....................Twee-spraek, t’samen-spraek. Dicteren ......................Bewoorden, voorspellen. Dictum ........................Spreuke, segs-woordt. Item het kort inhoudt van een Vonnis, een gewysde. Diffamatie ...................Faem-rooving. Diffameren ..................Schande naer-seggen, faem-rooven, achter-klappen. Differentie...................Verschil, onderscheydt. Differeren....................Verschillen, uytstellen. Difficiel.......................Swaer, moeyelyk. Difficulteren................Swarigheyt maken. Difficulteyt ..................Swarigheyt, verschil. Diffidentie ...................Wantrouwe, ongeloof. Diffideren....................Wantrouwen, t’samen-stellen. Digereren....................Verdauwen, verteiren. Digestie.......................Verdauwing. Digesta........................Vergaerde en t’samen-gestelde, uytgetrocke oft uytgelese sake. Digniteyt .....................Aensienelykheyt, staet, weerdigheyt. Dilatie, dilay ...............Uytstel, sleyping. Dilayeren ....................Uytstellen, vertrecken, sleypende houden. Dilatoire exceptie ........Behulp-middelen om de saek uyt te stellen. Dilapideren .................Verquisten, door de billen lappen. Diligent .......................Neerstig. Diligentie ....................Neerstigheyt, vleyt. Diligeren.....................Lieven, lief-hebben. Diminutie ....................Vermindering. Diminuëren .................Verminderen, verkleynen. Dimissie ......................Ontslaging. Dimitteren ...................Vry laten, vry stellen, ontslaen. Dimoveren...................Verdryven, afwenden. Direct, Directie ...........Regel-recht, Bestiering, beleydt. Directeur.....................Bestierder, bewindt-hebber. Dirigeren.....................Bestieren, beleyden. Dirimeren....................Scheyden, af-scheyden, ontdoen. Disavantagie ...............Naerdeel. Disceptatie ..................Krakeel, reden-kaveling. Discepteren .................Krakeelen. Discerneren.................Onderscheyden, onderkennen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Discipel.......................Leerlink, Scholier. Discipline....................Leering, tucht. Discord .......................Oneenigheyt, tweedracht. Discorderen.................Verschillen, twisten. Discordantie................Twist-stemming, verschil. Discourageren.............Moedt benemen. Discoureren.................Redeneren, reden-voeren. Discours......................Reden-voering, pratjen. Discreet.......................Bescheyden. Discretie......................Bescheydentheyt. Discrepantie................Verschil. Discreperen.................Verschillen. Diserte ........................Bespraekt, welsprekende. Disgratie .....................Ongunst, ongenade. Disjunctie....................Scheyding, Verdeeling. Disjungeren.................Van een scheyden. Disordre......................Verwerring. Dispariteyt ..................Ongelykheyt, onparigheyt. Dispenseren.................Quyt-schelden, vry-stellen, uyt-deylen. Dispensatie..................Uyt-deyling, vry-steling. Dispensier ...................Uytdeylder, schat-meester. Displiceren..................Mishagen. Disponeren..................Schicken, beschicken. Dispositie ....................Ordentelyke bestelling ofte beschicking. Dispositief ...................Korten inhoudt ende besluyt. Item de conclusie van een Proces dat beschreven moet worden. Disputatie....................Reden-kaveling. Disputeren...................Reden-kavelen, twist-redenen. Dissentiëren ................Oneens zyn. Dissentie .....................Tweedragt, oneenigheyt. Dissertatie...................Redenering. Disserteren..................Reden-voeren. Dissidie .......................Tweedragt. Dissimulatie ................Ontveynsing. Dissimuleren ...............Ontveynsen, verbloemen. Dissiperen ...................Verstroeyen. Dissolveren .................Ontbinden, los maken, ontknoopen. Dissolut.......................Ongebonden, los. Dissolutie ....................Ogebondendtheyt, lossigheyt. Distantie......................Uytspansel, uytbreyding. Distinctie.....................Onderscheydt, onderscheyding. Dinstinguëren..............Onderscheyden. Distractie ....................Aftrecking, uytdeeling. Distraheren .................Aftrecken, uyt-deelen, verkoopen. Distribuëren ................Omdeelen, verspreyden, verdeelen. Distrubitie ...................Omdeeling, uytdeeling. District........................Begryp, rechts-bepaling, ommerink, krits, kring. Dissuaderen ................Ontraden, afraden. Divers .........................Ongelyk, verscheyden. Diversiteyt...................Verscheydentheyt.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Diverselyk ...................Verscheydentlyk. Diverteren ...................Afwenden, omwenden, aftrecken, afleyden, item sich ergens onthouden. Divideren ....................Verdeelen, scheyden. Divisie.........................Deyling,scheyding. Divortie.......................Echt-scheyding. Divulgeren ..................Gemeyn maken, ruchtbaer maken, verspreyden. DO. Doceren ......................Leeren, onderwysen, doen blyken. Doctor.........................Leeraer, Onderwyser. Document....................Leer-stuk, bewys, betoog Dogma ........................Leer-stuk, grondt-leer. Dogmatiseren..............Voort-leeren, te recht onderwysen. Doleantie ....................Beklag. Doleren .......................Treuren, klagen. Domestiek ...................Huysgenoot. Domeynen ...................Landts-inkomen, gebiedt, heerlykheyt. Domicilie ....................Woon-stede, woon-plaetse. Domicilie kiesen..........Plaetse nemen en kiesen in plaetse van woon-stede. Dominatie ...................Heerschappye, heersing. Domineren ..................Heersen, de meester spelen. Donatie .......................Vrye overgeving, gifte, geschenk. Donatio causa mortis ..Gifte ter oorsake des doodts. Doteren .......................Begiftigen, ten houwelyk geven. Dote ............................Houwelyks goedt, Bruydtschat. Douarie.......................Weduw-besit, Weduw-gift, lyf-tocht, vrucht-gebruyk. Douariere....................Weduwe en boedel-houdster. DR. Dresseren ....................Toerichten, africhten, toestellen, verbeteren. DU. Dubbel ........................Uytschrift, afschrift, gros. Dubieus.......................Twyffelachtig. Dubiteren ....................Dubben, twyffelen. Duël ............................Kamp, strydt van twee Persoonen, twee-kamp, twee-gevecht. Duplicatie ...................Verdubbeling. Dupliceren ..................Verdubbelen. Dupliceren in rechten..Is als den Verweerdere antwoordt op de weder-antwoordt oft Replicque van den Aenlegger, en is als een verdubbelt, oft wederantwoordt, het welke Duplicque genoemt wordt. Durabel.......................Duersaem, lankdurig. EC. Ecclesie.......................Kerk, gemeynte. Ecclesiastik .................Kerkelyk, Geestelyk. ED. Ederen.........................Uytgeven, openbaren.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Editie ..........................Uytgeving. Edict ...........................Gebodt. Educatie ......................Opvoeding. EF. Effect ..........................’t Gene volbragt, oft uytgevoert is. Effectuëren..................Te weeg brengen, uytwerken, uytvoeren. Effect sorteren.............Stadt-grypen, te stade komen. Effective ......................Metter daedt. Efficacie......................Kracht, werking. Effigie .........................Af-beeldtsel, naerbootsing. Effractie ......................inbreking. Effugie ........................Uytvlucht. EG. Egael...........................Even-gelyk. Egaleren......................Even-gelyk maken, evenen. EL. Electie .........................Verkiesing. Eligeren ......................Verkiesen, Uyt-kiesen. Elegantie.....................Aerdigheyt, fraeyigheyt. Elegie..........................Treur-klacht. Elideren ......................uyt-vegen, uyt-dryven. Eloceren......................Verhueren, te huer laten gaen. Elogie..........................Eer-spraek. Eloquent......................Wel-sprekende. Eloquentie ...................Wel-sprekentheyt. Elucidatie....................Verlichting, verklaring. Elucideren...................Verlichten, verklaren. Eluderen......................Bespotten, uytstryken. EM. Emancipatie ................Handt-lichting. Emanciperen ...............Vry-maken, syn eygen Meester maken, gelyk een Vader syn Soon doet. Emaneren....................Uytgaen, uytkomen, uytvloeyen. Emblema .....................Een Beeldt-werk. Embuscade..................Lage, laeg-legging. Emenderen ..................Verbeteren. Eminent.......................Uytstekende, verheven. Emissie........................Afveerding, uytsending. Emolliëren...................Versachten. Emologeren.................Voor goedt achten, voor goedt kennen. Emolument ..................Genot, gewin, profyt, bate. Empescheren ...............Verhinderen, beletten. Empeschement.............Verhindering, beletsel. Emphasis.....................By-zin, naer-druk. Emphiteusis.................Erf-pacht-recht. Employ........................Besteding, aenlegging, besigheyt, aenwending.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Employëren .................Besteden, aenleggen, besigen, aenwenden. Emporteren .................Verkrygen. Emptie.........................Kooping. Emulatie......................Naervolging, onderganing, volsucht. Emuleren.....................Naervolgen, ondergaen, naer-doen. EN. Encourageren..............Moedt geven, moedigen. Enerveren....................Ontzenuwen, krachteloos maken. Engageren...................Inwickelen. Enorm .........................Leelyk, wanstallig, ongeschikt. Enquestreren ...............Ondersoeken. Enqueste......................Ondersoek, hooren van getuygen. Enqueste Valetudinair .Ondersoek en ’t hooren van getuygen, die oudt, siek, oft anders gevreest worden haest te sullen sterven. Envie...........................Haet, wangunst. Enumeratie..................Optelling. Enumereren.................Optellen, aentellen. Entreprise ...................Aenslag, voornemen. EQ. Equipage.....................Uytrusting. Equiperen....................Uytrusten. ER. Erectie.........................Oprechting. Erigeren ......................Oprechten. Eripiëren.....................Ontrecken, ontrucken. Erreren........................Missen, dwalen. Erreur .........................Doling, misslag. ES. Espargne.....................Versparing, suynigheyt. Essay...........................Proeve. Essentie.......................Wesen, wesentheyt. Essentieel ....................Wesentlyk. Estimeren ....................Achten, waarderen. Esquadre, Esquadron ..Hooft-gedeelte, wyk, troup, slag-orde. EV. Evacuëren ...................Ledigen, ontledigen. Evaluatie.....................Waerdering. Evaluëren....................Waerderen. g’Evalueert gelt...........Gankbaer geldt. Evanesceren ................Verdwynen. Eveniëren ....................Geschieden, gebeuren, overkomen, toevallen. Evertuëren...................Poogen, besig houden, oeffenen. Evident........................Opentlyk, blykelyk. Evidentie .....................Schynbaerheyt, klaerblykelykheyt. Evictie .........................uytwinning, overtuygen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Eviteren.......................Myden, schouwen. Evoceren .....................Uytdagen. Evocatie ......................Uytdaging, item klachte van geweygert Recht. EX. Exact...........................Gauw, nauwkeurig. Exactie ........................Af-eyssing, afperssing, schatting. Exactioneren ...............Schatten, overschatten, afdwingen. Exaggereren................Vergrooten, ophoopen. Exalteren.....................Verhoogen, verheffen. Examen, examinatie ....Ondersoek, proef. Examineren .................Beproeven, ondertasten, toetsen, ondervragen. Excederen ...................Te boven gaen. Excelleren ...................Uytsteken, overtreffen, uytmunten. Exceptie ......................Uytneming, uytsondering, verset. Exces...........................Overdaedt, overmaet. Excessief .....................Overdadig, overstallig. Excipiëren ...................Uytsonderen, uytnemen. Exciteren.....................Opwecken, gaende maken. Exclameren .................Uytroepen, uytschreeuwen. Excluderen ..................Uytsluyten. Exclus .........................Uyt-gesondert. Excogiteren .................Bezinnen, verzinnen. Excommunicatie ..........Gemeynt-verbanning, Kerkelycken Ban. Excommuniceren .........Bannen, uytsluyten, uyt de Gemeynte bannen. Excuseren....................Ontschuldigen. Excussie ......................Afperssing. Executeren ..................Uyt-rechten, tot voldoening dwingen, te werk leggen. Executeur ....................Een uytvoerder, een Pander, Deurweerder. Executeur Testamentair Erf-uyter, die des boedels saken reddet. Executie ......................Uytvoering, uytwinning. Executorien .................Uytwinning-brieven. Execrabel ....................Afgrysselyk, vervloekelyk. Exempel ......................Voorbeeldt. Exempt ........................Vry, uytgenomen, bevrydt. Exemptie .....................Vryding, vrydom. Exequeren ...................Vervolgen, volbrengen. Exerceren....................Oeffenen, bedienen. Exercitie......................Oeffening. Exherederen ................Onterven. Exhiberen....................By-brengen, voordragen, voor den dag brengen. Exhibitie......................Aenwysing, opwysing, voordraging. Exhorteren ..................Aenmanen, aenporren. Exigentie .....................Vereys. Exigeren......................Af-eysschen, af-voorderen. Exilie...........................Ban, uytbanning. Eximeren.....................Vry-koopen. Existeren, Exteren .......In wesen zyn. Existentie ....................Wesentheyt. Existimeren .................Siet Estimeren.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Exorneren ...................Oppronken, nyt-rusten. Exonereren..................Ontladen, ontrusten. Expediëren ..................Redden, afveerdigen, voldoen. Expeditie .....................Afveerding. Expedient ....................Af-geregt; gevoegelyk, bequaem. Experientie..................Ondervinding. Experimenteren ...........Ondervinden, ondersoeken. Expert .........................Ervaren, ondersocht, kloek. Exspecteren.................Verwachten. Expireren ....................Verscheyden, eyndigen. Exspiratie....................Uytgank, eynding. Expliceren ...................Ontvouwen, uytleggen, verklaren. Explicatie ....................Uytlegging. Exploict.......................Uytwerking, te werk-legging. Exploicteren ................Te werk-leggen, uytvoeren. Exponeren ...................Uytleggen, verklaren. Expositie .....................Uytlegging, verbreeding. Expres .........................Uytdruckelyk. Expressie.....................Uytdrucking. Exprimeren..................uytdrucken, uytdouwen. Exprobreren ................Verwyten. Exprobratie .................Verwyt, versmading. Ex professo..................Opentlyk, met voordacht. Expurgeren..................Suyveren, reynigen. Exquis .........................Uytgelesen, nauwkeurig. Ex tempore ..................Uyt de vuyst, metter haest. Extenderen ..................uyt-trecken, uyt-breyden, uyt-spannen. Extinguëren.................Uytblussen, dooven. Extirperen ...................Uytroeyen. Extolleren....................Verheffen. Extorqueren ................Afperssen. Extorsie.......................Afperssing. Extract ........................Kort begryp, uyt-treksel. Extraheren ..................Uyt-trecken, in ’t kort stellen. Extrajudicieel..............Buyten-Rechts-dwang, buyten dingtalig, buyten Rechten. Extraordinaris.............Ongewoon, ongemeen. Extravagant.................Hoog-loopende, hoog-gaende. Extravageren...............Hoog-loopende, uyt het spoor slaen. Extreem.......................Uytnemende. Extremiteyt..................Uyterste. Exulteren.....................Op-springen, huppelen. Exunderen ...................Overvloeyen, uytvloeyen. FA. Fabel...........................Vertelling, verdichtsel, klucht, quak. Fabuleus .....................Beuselachtig. Fabriceren ..................Vercieren, verdichten, timmeren. Fabryk.........................Bouw-meester, Roey-meester. Facetieus.....................Boertig, boertachtig, genoegelyk. Faciel..........................Licht.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Faciliteyt.....................Lichtigheyt. Faciliteren...................Het werk verlichten. Facit............................Slot van rekening, maekt, doet. Facteur........................Die de saken van een ander dryft, Bewindt-hebber. Factie..........................t’Samen-rotting. Factieus ......................Oproerig. Faculteyt .....................Vermogen, vermogentheyt, macht. Facunde ......................Welsprekentheyt. Falliëren .....................Missen, gebreken. Falcidie.......................Af-korting, af-snyding. Falcidie portie.............Is het vieren deel van d’Erffenisse dat den Erfgenaem vermag af te trecken, die met al te veel Legaten beswaert is. Fallatie .......................Valscheyt, bedriegelykheyt. Falsaris.......................Valschaert, een bedrieger die valsche Instrumenten maekt. Fameus........................Berucht, bekent, ruchtbaer. Fameus Libel...............Een faem rovende Geschrift. Familiair.....................Gemeynsaem, huys-gemeyn. Familie........................Huysgesin. Fantasie ......................Inbeelding, eygensinnigheyt. Fastidie .......................Walging, satheyt. Fastidiëren ..................Walgen, sat maken. Fatael..........................Noodtlottig, noodtschick, noodtschickelyk, doodelyk. Fatalien.......................Ding-dagen, pleyt-dagen. Fatalia van Appellatie.Den tydt binnen de welke men moet appelleren. Fatige..........................Vermoeytheyt. Fatigeren.....................Vermoeyen. Fatsoen .......................Gestalte, form, gedaente. Fatuer .........................Noodt-lot, noodt-dwang. Faulie..........................Gebrek, feil. Faveur.........................Gunste. Favorabel....................Gunstig. Favoriet ......................Gunsteling. Fauteur .......................Gunst-drager, mede-pleger. FE. Feliciteyt .....................Welvaert, voorspoedt, geluk. Feyten .........................Schrifturen inhoudende ’t gene men betoonen oft bewysen wilt. Feminien .....................Wyfelyk, Vrouwelyk. Felonie........................Ontrouwe, oft smaedtheyt. Fenyn ..........................Vergift, doodt-spys. Ferien .........................Vier-dagen, oorlof-dagen. Festeren ......................Beleefdelyk onthalen. Festinatie ....................Verhaesting. Feudael ofte Feodael...Leen-goedt, leen-roerig. FI. Fiat .............................Dat het geschiede, ’t is goedt. Fictie...........................Versiering, verdichtsel. Fideicommis................Erf-beveling, erf-betrouwing, erflating over de handt. Fideicommissarius.......Erfgenaem met last van overgifte.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Fidejussor ...................Borge. Fidel............................Getrouw. Fiducie........................Betrouwing. Figure .........................Gestelte, af-beeldtsel, prent. Figurerer.....................Af-beelden, verbeelden. Fin ..............................Eynde. Finalyk........................Eyndelyk, glat-af. Finantie.......................Middelen van geldt. Finesse ........................Vondt, loosheyt, list, pratyke om iets uytte voeren. Fingeren......................Cieren, bootsen. Firmament...................Sterren-hemel, uytspansel. Firmeren .....................Vestigen, gestadigen. Fiscael ........................Landt-schat-bewaerder, versorger. Fisce ...........................Landt-schats-kist. Flatteren .....................Pluym-stryken, vleyen. Fleur ...........................Bloem, bloeytsel. Floreren ......................Bloeyen, welvarende zyn. Florin..........................Eenen gulden. Fluctuëren...................Swerven, swalpen, suckelen. FO. Folie............................Malligheyt. Force...........................Geweldt, macht. Forceren .....................Bemachtigen, verkrachten, overweldigen. Forme .........................Vorm, gedaente. Formaliteyt..................Gedaente, gestelte, aenstelling. Formaliseren...............Tegen aen kanten, tegen kanten, opmaken. Formeren ....................Maken, toe-stellen. Formulier....................Voorschrift, leest. Fornicatie ...................Hoererye. Fortificatie ..................Sterkmaking. Forificeren ..................Versterken. Forteresse ...................Sterkte, slot, fort. Fortune .......................Geluk, kanse, avontuer. Foveren.......................Koesteren, toe-gedaen zyn, ophouden, aenhangen. Fourneren ...................Verschaffen, opbrengen, overbrengen. FR. Fraude ........................Bedrog, arglist. Frauderen ...................Bedriegen. Frenesie ......................Kranksinnigheyt. Frequent......................Veelvuldig, veelvoudig. Frequenteren...............Bewandelen, doorwandelen, bywoonen. Frivol ..........................Beuselachtig, leurachtig, slecht. Fructueus ....................Vruchtbaer. Frustreren ...................Vruchteloos maken, benemen. FU. Fugeren.......................Vluchten, vlieden. Fugitief .......................Voorvluchtig, banqueroet.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Fulmineren..................Blixemen, rasen, woeden, uytbulderen. Functie........................Ampt, bediening. Fundament ..................Grond-vest, grondt. Fundatie......................Grondt-legging. Funderen.....................Vestigen, vast-stellen. Furie ...........................Woede, verwoedtheyt, rasernye. Furieus........................Dul, rasende, woedig. Furneren .....................Verschaffen, opbrengen. GA. Gabelle .......................Tol. Gage ...........................Wedde, huer-loon, winst, besolding. Gageren ......................Besolden, beloonen. Garanderen.................Waren, waerborgen, ontheffen, vergoeden. Garant.........................Waerschap, waerborg, verhael. Gardiaen.....................Bewaerder. Gauderen ....................Verblyden. GE. Gedelegueerden Rechter Eeen gewesen en gestelden Rechter. Gemineren...................Verdobbelen. Genealogie..................Geslacht-tafel, af-komste, geslachtboom. Generael .....................Gemeyn, algemeyn. Generaliteyt ................Algemeynschap, Landt-gemeynschap. Genereren ...................Voort-brengen. Genereus .....................Grootmoedig, edelmoedig. Gentil ..........................Edel. Geometrie ...................Landt-meterye. Gerafineert..................Afgeveerdigt. Gerequireerde .............Verweerder tegens den welken eenig versoek gedaen wordt. Geste...........................Manier van doen, gebaer. Gesten .........................Geschiedenissen, daden. GL. Glorie..........................Lof, roem, heerlykheyt, luyster. Gloriëren.....................Roemen, verblyden. Glorieus ......................Loflyk, lofryk, beroemt, eerlyk. Glosse .........................uytlegging. Glosseren ....................Uytleggen, verklaren. Gouvernement .............Bestiering, Plaets-voogdye. Gouverneren ...............Bestieren, beheerschen. Gouverneur .................Voogt, Landt-voogt, Stadts-voogt, Ruwaert, Bewindts-man. GR. Graedt.........................Trap, lidt. Grasseren....................Straet-schenden, woeden, rooven. Gratie..........................Goedt-gunstigheyt, genade, danksegging, quytschelding, vergunning, gunst-geving. Gratieus ......................Goedt-gunstig, lieftallig. Gratuleren...................Geluk wenschen, dak-seggen, sich wel beloven.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Gravamina ..................Swarigheden, beswaernissen. Graveren .....................Beswaren, quetsen, in-etsen, insnyden. Graveur.......................In-etser, insnyder. Graviteyt .....................Deftigheyt, Slatigheyt. Greffie.........................Stuk-kamer, Schryf-kamer. Greffier .......................Hof-schryver. Grief ...........................Hinder, quetsing, schade, swaer, moeyelyk. Gros ............................’t Gene uyt de kladde in ’t net gestelt is. Grosseren....................In ’t net schryven. Grossier ......................Groot-handelaer, gros-handelaer. HA. Habiel .........................Af-gerecht, bequaem, geschikt, behendig, heblyk. Habiliteyt ....................Behendigheyt, bequaemheyt, gaudadigheyt. Habiliteren..................Bequaem maken. Habeyt.........................Kleedt, kleeding. Habitatie .....................Woonstede, wooning. Habituëren ..................Bekleeden. Hallucinatie ................Dwaling. Hanteren .....................Behandelen, omgaen. Harangue ....................Beweeg-reden, vertoog. Harmonie ....................Wel-luyding, eenstemmigheyt, overeen-stemming, t’samen-stemmigheyt, soet-luydigheyt. Hazart .........................Lot, gevaer, avontuer, kanse. Hazarderen .................Wagen. HAE. Haeres.........................Erfgenaem. HE. Hechte, Hechtenisse ....Gevangenisse. Heraut.........................Wapen-voogt, Wapen-drager, Wapen-heer, Schildt-voerder. Herederen ...................Erven. Herediteyt ...................Erf-goedt, erf-deel. Heresie........................Kettery, styfsinnigheyt, eensinnigheyt. Hermafroditen.............Man-wyven. Heroicq .......................Heldig, heerlyk. Heremeyt.....................Kluysenaer, Woudt-broeder. HI. Hipocriet.....................Een veynser, een scheyn-heylige. Hipocrisie ...................Geveynstheyt, schynheyligheyt. Historie .......................Geschiedenis, verhael, gedenk-schrift. HO. Homicidie....................Doodt-slag. Homilie .......................Gespreek, redenering. Homologeren...............Goedt-kennen. Homage.......................Manschap, hulde. Honeur........................Eere.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Honorabel ...................Eerlyk, eerbaer. Honoreren...................Eeren. Horologie....................Ure-werk, sonne-wyser, wecker. Horreren .....................Verschricken, afgrysen. Horreur.......................Af-schrik. Horribel ......................Schrickelyk, grouwelyk. Hortatie.......................vermaning. Horteren......................Vermanen, aenporren, aenmoedigen, aenmanen. Hospes ........................Weerdt, gast-houder. Hospitael.....................Herberg, gast-houding, gast-huys, gast-vry. Hospitaliteyt................Huys-vesting, gast-vryheyt, herbergsaemheyt, weerdtschap. Hostagie......................Pandt, gysel. Hostie..........................Zeeg-offer. Hostiliteyt....................Vyandtschap. HU. Humaniteyt..................Beleeftheyt, menscheyt. Humble .......................Ootmoedig, neerdrig. Humeur .......................Vocht, eygen-aerdt, sinlykheyt. HY. Hymne.........................Lof-sang. Hypocrisie...................Veynsing. Hypocriet ....................Huygelaer, geveynsden, scheynheyligen. Hypotheecq .................Onderpandt, tegenpandt, grondtpandt, vesting. Hypothequeren ............Vestigen, veronderpanden. JA. Jactantie......................Beroeming. Jacteren ......................Beroemen. Jacture ........................Verlies, wechwerping. Jalout ..........................Belgsiek, belgsuchtig, min-ieverig. Jalousie.......................Belgsucht, minnen-nydt, na-iever, min-iever. ID. Idee .............................Voorbeeldtsel, bewerpsel, ontwerpsel. Idioot ..........................Ongeleerde, ongeletterde, weetniet. IG. Ignobel........................Onedel. Ignominie ....................Naem-schendig, schandtvlek, schande, oneer. Ignominieus.................Schandelyk, smadelyk, naem-schending, eerloos. Ignorant ......................Weet-niet, weetloos, onkundig. Ignorantie ...................Onkunde, onwetentheyt, onbedachtheyt. Ignoreren ....................Onkundig zyn, niet weten. IL. Illaheren......................Insluypen. Illatie ..........................Inbrenging, invoeging, besluyt. Illatief .........................Dat ingebragt kan worden.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Illegaliteyt ...................Onevengelykheyt. Illegitime.....................Onwettelyk, onwettig, Bastaert. Illiquide.......................Onklaer, oneffen. Illuderen......................Bespotten, beguychelen. Illusie ..........................Bespotting, beguycheling, scherts. Illusoir ........................Bespottelyk. Illustratie ....................Verlichting, doorschyning. Illustre.........................Doorluchtig, edel. Illustreren ...................Doorlichten, doorhelderen, doorluchtigen, verklaren. IM. Image ..........................Beeldt, gelykenisse. Imagineren..................Inbeelden. Imaginatie ...................Inbeeldinge. Imbecilliteyt ................Swakheyt, onsterkheyt. Imitatie........................Naervolging, naerbotsing. Imiteren.......................Naervolgen, naerdoen. Immediate ...................Onmiddelyk. Immediatelyk...............Sonder middel, onmiddelyk. Immemoriael ...............Ondenkbaer, boven geheugen, boven gedenkenisse, boven memorie. Immense ......................Onmetelyk. Immeubele...................Ontilbaer, onbeweeglyk, onroerende. Immineren ...................Boven ’t hooft hangen, genaken. Immisceren..................Inmengen, ondermengen. Immobile .....................Ontilbaer, onbewegelyk. Immoderatie ................Onmatigheyt. Immoderate .................Onmatig. Immodest.....................Onzedig, ongeschikt, ontuchtig. Immodestie..................Onzedigheyt, ontucht. Immutabel ...................Onwisselbaer, onveranderlyk. Immuniteyt ..................Onbelastheyt, vryheyt, vrydom. Impariteyt....................Onevenheyt, onpaerheyt. Impartiëren .................Mededeylen, mededeelen. Impatibel.....................Ongedoogsaem, onlydelyk, onverdragelyk. Impatient.....................Onlydtsaem, onverduldig. Impatientie ..................Onlydtsaemheyt, onverduldigheydt, ongedult. Impediëren ..................Verhinderen, beletten. Impelleren ...................Aenstouwen, dryven. Impereren....................Gebieden, bevelen, heerschappen. Imperfect.....................Onvolmaekt, onvolkomen. Imperfectie ..................Onvolmaektheyt. Imperiael.....................Keyserlyk. Impersoneel.................Onpersoonelyk. Impertinent..................Ongerymt, ondienstig, flodderlyk, onhebbelyk. Impetrant ....................verwerver, verkryger, versoeker. Impetreren...................Verwerven, verkrygen. Impetueus....................Ongestuymig, heftig. Impieteyt .....................Goddeloosheyt, ongodtvruchtigheyt. Implacabel ..................Onversoenelyk. Impleren......................Vervullen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Implicatie ....................Invouwing, inwickeling. Impliceren ...................Invouwen, inwickelen, bevangen. Imploratie ...................Aenroeping. Imploreren ..................Aenroepen. Imployeren ..................Siet employeren. Imponeren ...................Opleggen, bedriegen, te laste leggen. Important ....................Groot, gewichtig. Importantie .................Gewichtigheyt. Importeren ..................Belangen, bedragen. Importuen....................Overlastig, onbeschoft. Importuneren...............Overlasten, lastig zyn, dringen. Imposeren ...................Opleggen, te last-leggen. Impositie .....................Oplegging, oplage, schatting. Impossibel ...................Onmogelyk. Imposture ....................Bedrog. Impost .........................Schatting. Impotent ......................Onmachtig. Impotentie ...................Onmachtigheyt, onmacht, onvermogentheyt. Imprecatie ...................Toewensing, vloek, quaedt-wensching. Impressie.....................Indrucking, drucksel, print-drucking, indruksel, inbeelding. Imprimeren..................Indrucken, inprinten. Improberen..................Quaedt keuren, quaedt achten. Imprudent....................Onwys, onvoorsichtig. Imprudentie.................Onwysheyt, onvoorsichtigheyt. Impudicq .....................Onkuys, onschamelyk, oneerbaer. Impugneren .................Bevechten, bestryden. Impulsie ......................Opstokinge, aendryving. Impuniteyt ...................Ongestraftheyt. Imputeren....................Wyten, aentygen, toemeten, toerekenen. IN. Inadvertentie ...............Onbedachtsaemheydt, roekeloosheyt, achteloosheyt, onwetentheyt. Inaliniënabel ...............Onwankelbaer, onvervremtbaer. Inartificieel .................Onkonstig. Incapabel ....................Onvatbaer, begrypeloos, onbevattelyk. Incapaciteyt.................Onvatbaerheyt. Incarceratie.................Kerkering, gevangenis, hechte, hechtenisse. Incarcereren................Kerkeren, vangen. Incarnatie....................Vleeschwording, menschwording. Incertitude...................Onsekerheyt. Inceste.........................Bloedtschande. Incident .......................Inval, voorval, invalling. Incipiëren....................Beginnen. Incisie .........................Insnyding, doorsnyding, opsnyding. Inciteren......................Aenporren, opstoken, aenritsen, aenlocken. Inciviel ........................Onborgerlyk, onheus, onbeleeft. Inclinatie.....................Toeneyging, neyging. Inclineren....................Toeneygen, neygen. Incluys.........................Ingesloten, inbegrepen. Inclusive......................Binnen gerekent.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Incogitabel ..................Onbedenkelyk. Incommoditeyt.............Ongelegentheyt, ongemak, ongerief. Incommunicabel ..........Onmedeelbaar. Incommoderen.............Ontrieven, ongelegentheyt maken. Incomparabel ..............Onvergelykelyk. Incompatibel ...............Onverdragelyk, onlydelyk, niet overeenkomende. Incompetent.................Onbehoorlyk, onwettig, ononderhoorig. Incompetenten Rechter Ononderhoorigen Rechter. Incomprehensibel ........Onbegrypelyk. Inconstant ...................Onstandtvastig, wispelturig. Incontantie ..................Onstandtvastigheydt, wispelturigheyt, ongestadigheyt. Incontinenti .................Datelyk, straks, op staende voet. Inconvenient................Ongeval, misval, ongeluk. Incorporatie ................Inlyving. Incorporeel..................Onlichamelyk. Incorporeren ...............Inlyven, innemen. Incorrect .....................Onverbeten, gebreckelyk. Incorrigibel .................Onverbeterlyk. Incorruptibel ...............Onverderffelyk. Incredibel....................Ongeloovelyk. Increpatie....................Bekyving. Increperen...................Bekyven, bulderen. Inculqueren .................Inscherpen, instampen. Inculcabel ...................Onstraffelyk. Inculperen ...................Beschuldigen. Incumberen .................Opleggen, opsteunen, aenvoorderen, voorhebben. Incurabel.....................Ongeneselyk. Indemneren .................Schadeloos houden, vry houden. Indemniteyt .................Schadeloosheyt, vry-houding. Independent.................Onverbonden, onafhanging, van niemant af-hangende. Independentie..............Onaf-hangelykheyt. Indictie........................Aensegging, oplage, tydt-gebodt, aenrading. Indifferent ...................Eenderley, onverscheydelyk, eveneens. Indigentie ....................Behoeftigheyt. Indignatie....................Verantwoording, onweerdigheyt. Indirect .......................Kromweegs, averrechts. Indiscreet ....................Onbescheyden. Indiscretie ...................Onbescheydentheyt. Indispost......................Ongestelt, ongesondt. Indispositie..................Ongesteltheyt, ongesondtheyt. Indissolubel.................Onlosselyk, onverbrekelyk. Individue .....................Onddelig, besonder. Indole..........................Invorst, aert. Indubitabel..................Ontwyfelbaer. Induceren ....................Invoeren, inleyden, aenraden, wijs maken, onderwysen. Inductie .......................Aenrading, invoering, invoeging, indrang. Indulgentie ..................Gedooging, toelating, vry-geving, aflaet. Industrie......................Gauwigheyt, wackerheyt, kloekheyt. Inegael ........................Oneffen, ongelyk. Inegaliteyt ...................Oneffentheyt, ongelykheyt.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Ineptie .........................Ongerympt, onbequaem. Inestimabel..................Onschattelyk, onwaerdeerlyk. Inevitabel ....................Onvermydelyk. Inexcusabel .................Schuldtbaer, onverschoonelyk. Inexpert.......................Ongeoeffent. Inexplicabel.................Onuytlegbaer. Inexpugnabel...............Onwinbaer, onverwinnelyk. Infaem.........................Eerloos. Infameren....................Faem-rooven, schandtvlecken. Infamie........................Schandtvlek, faem-rooving. Infantie........................Kindtsheyt, onmondigheyt. Infecteren ....................Besmetten. Infereren .....................Invoeren, inbrengen. Infideel........................Ontrouw, trouweloos. Infideliteyt...................Ontrouwigheyt, trouweloosheyt. Infirmiteyt ...................Onsterkheyt, swakheyt, losheyt. Inflammatie .................Ontsteking. Inflatie ........................Opblasing, swelling. Infligatie .....................Aenslaning. Influentie.....................Invloeying. Informatie ...................Kontschap, berichting, bescheet, kennis, invorming, bevorming, verneem-schrift. Informeren ..................Kennis nemen, konstschap doen, berichten, onderwysen, bevormen. Infortune .....................Ramspoet, ongeluk. Infracteur ....................Inbreker, overtreder. Infractie ......................Inbreuk. Infringeren ..................Breken. Infructueus ..................Onvruchtbaer. Infusie .........................Instorting, doorgieting. Ingenieur.....................Bolwerker, veldtbouwer, vernufteling, sterkbouwer. Ingenieus.....................Sinryk, verstandelyk. Ingereren.....................Indringen. Ingratitude ..................Ondankbaerheyt; Ingredient....................Inmengsel. Ingrediëren..................Intreden. Ingressie......................Intreding, ingank. Inhabiel.......................Onbequaem, onabel. Inhabiliteyt..................Onbequaemheyt. Inhabitabel..................Onbewoonelyk. Inhesie.........................Inhanging. Inhereren.....................Inhangen, inblyven. Inhiheren.....................Verbieden. Inhonest ......................Eereloos, oneerbaer. Inhumaen ....................Onbeleeft. Inimicitie.....................Vyandtschap. Iniquiteyt.....................Ongerechtigheyt, onbilligheyt. Inicq............................Onrechtveerdig, onrecht, onrechtmatig. Injunctie ......................Beveling. Injungeren...................Toevoegen, opleggen. Injurie .........................Ongelyk, onrecht, hoon.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Injuriëren ....................Verongelyken, hoonen. Injust...........................Onrechtveerdig. Injustitie ......................Onrechtveerdigheydt, ongerechtigheydt. Innavigabel .................Onbevaerlyk. Innocent ......................Schuldeloos, onnoosel. Innocentie ...................Onnooselheyt. Innovatie .....................Vernieuwing. Innoveren ....................Vernieuwen. Innumerabel ................Ontelbaer, ontallyk. Inobedient ...................Ongehoorsaem. Inproviso.....................Onversints. Inquiëteren..................Ontrusten. Inquiëtude, inquiëteringe Ontrusting, ontrust. Inquireren ...................Ondersoeken, doorsnuffelen. Inquisitie .....................Ondersoek. Inquisiteur...................Ondersoeker, ondersoek-meester, Ketter-meester. Insanabel ....................Ongeneeslyk. Insanie ........................Dulligheyt. Insatiabel ....................Onversadelyk. Inscriptie.....................Opschrift. Inscrutabel ..................Ondoorgrondelyk. Insensibel ....................Ongevoelyk. Inseparabel .................Onscheydelyk. Insereren .....................Insetten, invoegen, inlyven. Insertie........................Invoeging. Inserveren ...................Bedienen, iemant ten dienst staen. Insigni .........................Kenteeken. Insimuleren .................Betichten. Insinuatie ....................Beschryving, ten kennen-geving, waerschouwing, verwitting. Insinuëren ...................Indringen, invlyen, inschuyven, te kennen geven, aenmelden, verwittigen. Insisteren.....................Aenstaen, volherden, aenhouden. Insolent .......................Moetwillig, ongewoon, overdadig. Insolentie ....................Moetwilligheyt, moetwil, dertelheyt. Insolidum ....................Gansselyk, geheelyk. Insolvent......................Onvermogentheyt tot betalen. Inspectie......................Beschouwing, aenschouwing. Inspectie oculair..........Besichting, klaerblykelyk, beschouwing. Inspiratie.....................Inblasing, aenblasing, ingeving. Inspireren....................Inblasen, aenblasen. Instantie ......................Aenhouding, volstandigheyt, gedurigheyt, begin. Instauratie...................Herstelling, oprechting, vernieuwing, weer-oprechting. Instuareren..................Oprechten, vernieuwen, herstellen. Instigatie .....................Aenstouwing. Instigeren ....................Opstoken, aenstouwen, dryven, ophitsen. Instinct ........................Drift, ingeving, inblasing. Instituëren ...................Insetten, onderwysen, instellen. Institutie ......................Insetting, onderwysing, instelling. Instructie.....................Onderrichting, toerechting, bericht, narichting, onderwys. Instruëren....................Onderrechten, toerechten, schriftelyk bewysen.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Instrument ...................Tuyg, werk-tuyg, handel-tuyg, gereetschap, richting, handel-tuygschrift. Integriteyt....................Degelykheyt, oprechtigheyt, louterheyt. Intellect .......................Vernuft, verstandt, kennis. Intelligentie .................Kontschap, verstandt, kennisse. Intemperantie ..............Ongematigheyt. Intenderen ...................Beoogen, voor-hebben, naer-trachten. Intentie........................Oogwit, oogmerk, opset, voornemen, opsetting. Intenteren....................Onderstaen, aenleggen, aenwenden. Intercederen ................Tusschen-spreken, bemiddelen. Intercessie ...................Bemiddeling, tusschen-komst. Intercipiëren................Onderscheppen. Interdiceren.................Verbieden. Interdict, interdictie.....Verbodt. Interesseren.................Beschadigen, vernaerdelen, verkorten. Interest........................Schade, naerdeel, belang, woeker. Interjectie....................Inworp, inwerpsel, tusschen-stelling. Interinement ................Gestandt-doening. Interineren ..................Gestaden, voor goedt keuren. Interlocutie..................Tusschen-spraek, tusschen-oordeel, by-vonnisse. Interloqueren...............Tusschen-spreken. Interlocutoire ..............Tusschen-oordeel. Interlocutoir vonnis .....By-vonnisse. Intermitteren ...............Ophouden, aflaten, verpoosen. Intermissie...................Aflating, verpoosing, tusschen-komst. Interpellatie.................Inspraek, tusschen-spraek, versoek, aenspraek. Interpelleren................Inspreken, tusschen-spreken, versoeken, stueren, behinderen. Interponeren................Tusschen-stellen. Interposeren ................Tusschen-stellen. Interpositie..................Tusschen-stelling. Interpretatie ................Uytlegging, bediedt, vertaling, verklaring, vertolking. Interpreteren ...............Uytleggen, verklaren. Interrogatie .................Ondervraging. Interrogatorien............Vraeg-stucken. Interrogeren ................Ondervragen. Interrupt......................Afgebroken. Interruptie ...................Af-breking, tusschen-valling. Interval .......................Tusschenheyt, tusschen-val. Interventie ...................Tusschen-komst. Interveniëren ...............Tusschen-komen. Intimatie......................Af-konding, bekent-making. Intimeren.....................Ontbieden, aenkondigen. Intimideren..................Vreese aenjagen. Intituleren ...................Naem-noemen, benamen. Intolerabel...................Onverdragelyk. Intoneren.....................Voor-zingen. Intractabel...................Onhandelbaer, bars, onreckelyk. Intricqueren ................Verstricken, verwerren. Introduceren................Invoeren, inleyden, inbrengen. Introductie...................Inleyding.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Intuiti ..........................Opsicht, aenblik, insicht. Invaderen ....................Aenvallen, invaren. Invalide .......................Onsterk, onbestandig, dat niet bestaen en mag. Invariabel....................Onveranderlyk. Invasie.........................Aenval, inval. Invectief ......................Lastering, veschelding, doorstryking. Inventaris ....................Opschryving van Goederen, inhoudt, staet, boel-schrift. Inventariëren...............Opschryven, beschryven, boel-beschryven. Inventeren ...................Vinden, uytvinden. Inventie .......................Vinding, vondt, hervinding. Inversie .......................Omkeering. Investigeren.................Op-speuren, naervorsen. Investiture ...................Instelling, Leenhulding, Leen-gift-Brief. Invincibel ....................Onwinbaer. Inviolabel ....................Onschenbaer. Invitatie.......................Nooding. Inviteren......................Aenporren, noodigen. Inundatie.....................Overvloeying, water-op-loop. Invocatie .....................Aenroeping. Invoceren ....................Aenroepen, beroepen. Involveren ...................Inwickelen, inwinden. Involutie ......................Inwickeling, inwinding, inwenteling, bestricking. Inutile..........................Onnut. JO. Joncture ......................Voeging, gelidt, gewricht. Journael ......................Dagelykx, dag-boek, dag-register. IR. Iracundie.....................Gramschap. Ironie ..........................Schimp-reden, schars, spot-spreuk. Irraisonnabel...............Onredelyk, onbillig. Irrationael...................Onredelyk. Irregulier.....................Ongemeyn, ongeschikt. Irreparabel..................Onverbeterlyk, overgoedelyk. Irreprehensibel............Onberispelyk. Irreverentie .................Oneerbieding, oneerbiedigheyt. Irrevocabel..................Onwederroepelyk. Irrideren......................Begecken, belagchen, bespotten, beschimpen. Irriteren ......................Tergen. IS. Isagogue......................Inleyding. Issue............................Uytgank, uytkomst, uytgank-recht. IT. Item.............................Desgelykx, insgelykx, soo ook. Iteratie ........................Hervatting. Iteratief .......................Meermaels.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux
Itereren .......................Hervatten, herhalen. JU. Jubilee.........................Luyt-jaer, juyg-jaer. Jubileren .....................Verheugen, juygen. Judicature ...................Vonnis, Rechts-pleging. Judiceren.....................Oordeelen, rechten, wysen. Judicieel......................Gerechtelyk, rechtsprekelyk. Juge ............................Rechter. Jugement.....................Oordeel, Recht. Jugeren .......................Rechten oordelen. Juncture ......................Voeging, lidt. Juratoir .......................By eede. Cautie-juratoir ............Borg-tochte en gelofte by eede van ’t gewysde te voldoen, en synen persoon, ofte goederen niet te versteken oft te vervremden. Jurisprudentie .............Rechts-kunde. Jureren........................Sweiren. Jurisdictie ...................Rechts-dwank, Rechts-gebiedt, Rechts-macht, Rechts-ban. Jurisconsult, Jurist ......Rechtsgeleerden. Jus civile .....................Borger-wet, Borger-recht. Justiceren....................Gerechten, ter doodt brengen. Justiciëren...................Gerechts-dienaers, Richteren. Justicier ......................Rechter. Justitie.........................Gerecht, gerechtigheyt, rechtveerdigheyt. -------Distributive ........Begevende. ------ Commutative ......Vergeldende justificatie ...................Rechtveerdigmaking, rechtveerdiging. Justificeren..................Ontschuldigen, vry-spreken. Juveren........................Helpen. Juweelen......................Kleynodien.
2003 – Mathieu Vandenbosch voor FAQ Genealogie Benelux