PATHOLOGIE MALIGNITEITEN I.
NON-‐HODGKIN LYMFOMEN
1. Precursor B-‐ en T-‐ cel lymfomen •
B-‐cel: 0-‐3 jaar, B-‐ALL (geen tumormassa)
•
T-‐cel: Jongetje 10 jaar, Mediastinale massa, Daaropvolgende weken: leukemisch, Uitzaaiing hersenen
•
Zeer agressief, genezing mits behandeling
•
Diffuse proliferatie van lymfoblasten (middelmatige grootte, middelmatige kern, fijn chromatine, onopvallende nucelool, weinig cytoplasma, veel mitosen). Tumornecrose à sterrenhemelbeeld
•
TdT, CD10, B-‐ of T-‐ celmerkers
2. Perifere B-‐cel tumoren •
Monoklonale lichte ketens (IHC, PCR)
•
FISH, Karyotypering
•
B-‐cel merkers: CD20, CD79a, PAX5
a. B-‐CLL •
Oudere ptn. Leukemisch bloedbeeld en BM-‐aantasting, al dan niet veralgemeend lymfeklieraantasting. Klachten door BM-‐suppressie (bv. anemie)
•
Geen genezing, enkel R/ van klachten
•
Diffuse proliferatie kleine lymfocyten met kleine aggregaten paraimmunoblasten (wat groter) = pseudofollikels.
•
CD5+ (normaal enkel op T-‐cel; ook op mantelcel)
b. Folliculair lymfoom •
Zeer frequent. Volwassene met veralgemeende klierzwelling (opvallend groot) + BM-‐aantasting. Nooit leukemisch bloedbeeld. Indolent, klachten door onderdrukking BM.
•
Enkel R/ van klachten 1
•
Follikelachtige structuren: geen polarisatie (centroblasten en –cyten diffuus; hoe meer –blasten hoe slechter à DLBCL), geen puinmacrofagen, geen follikelmantel.
•
CD10+, Bcl6+, Bcl2+
•
T(14:18)
c. Mantel cel lymfoom •
Oudere mannen. Aantasting klieren, BM en milt. Leukemisch bloedbeeld. Zeer agressief (1/3 5j-‐overleving)
•
Niet curatief behandelbaar
•
Diffuse proliferatie kleine cellen (onregelmatig kern, beperkt cytoplasma, variabele mitosen)
•
CD5+, Bcl1+ à cyclineD1+
•
T(11:14)
d. DLBCL •
De novo of vanuit eender welk kleincellig lymfoom
•
Alle lft., grote tumormassa al dan niet in klieren. Agressief, dood binnnen 2j.
•
Goeie R/ en genezing mogelijk
•
Diffuse proliferatie grote lymoide elementen (centroblasten, immunoblasten of anaplastisch)
•
CD20+, CD79a+, PAX5+ (uit germinatief centrum B-‐cellen: CD10+, Bcl6+; geactiveerde B-‐cellen: Mum1+)
e. Burkitt •
Jonge leeftijd. Afrika (EBV) kaak, Westen tumormassa in buik. Agressief
•
Genezing met adequate R/
•
Diffuse proliferatie middelgrote cel (middelgrote kern, opvallend chromatine, een prominente nucleool, beetje eccentrisch cytoplasma),
2
veel mitosen. Tumornecrose met puinmacrofagen à sterrenbeeld (DD. B-‐ALL) •
CD10+, Bcl6+, GEEN Bcl2+, eventueel EBV+ (EBER via FISH)
•
T(8:14)
f. Immuungecompromiteerd •
Lymfomen meestal DLBCL of BL, vaak EBV-‐gedreven (EBER)
•
PTLD: immuunsupressie reduceren
g. Extranodaal i. Marginale zone lymfoom •
Maag bij H. Pylori, speekselklieren bij Sjögren, schildklier bij Hashimoto
•
Weinig agressief
•
Tumor uit B-‐follikels met reactief follikelcentrum (Bcl2-‐), polytypische lymfocytencorona en expansieve monoclonale tumorale marginale zone.
•
Lymfo-‐epitheliale letsels
ii. Plasmacytoma/multipel myeloma/Kahler •
vanuit plasmacellen
•
CD138+, verlies van B-‐cel merkers, maar wel monoklonaal kappa of lambda ketens. Soms CD79a+, soms t(1:14)
•
Beantwoorden initieel op therapie maar recidiveren bijna altijd na een periode van remissie.
3. Perifer T-‐cel lymfomen a. Mycosis Fungoides/Sezary syndroom •
Huidletsel. Neoplastische cellen accumuleren in de epidermis = microabcesjes van Pautrier.
•
Verspreiden zich naar de lymfeklieren -‐> het T gebied
•
Lijkt op dermatopathische lymfadenitis
•
Verlies 1 of meerdere pan-‐T-‐cel merkers of exprimeren CD30
•
Monoklonaal
3
b. Perifeer T-‐cel lymfoom (NOS) •
Agressief verloop
•
Mengsel grote en kleine cellen met onregelmatige kern, er zijn ook macrofagen en eosinofielen
•
Frequenter CD4, verlies T-‐merkers
•
Monoklonaal
c. Angioimmunoblastisch T-‐cel lymfoom (AITL) •
Symptomen : lymfeklierzwelling, gewichtsverlies, koorts, rash, polyclonale hypergammaglobulinemie. Agressief verloop.
•
Lijkt om bonte pulpa hyperplasie. Neoplastische cellen met eosinofielen, histiocyten, plasmacellen en clusters foliculair dendritische cellen. Hoog endotheliale venulen
•
CD3, CD4, PD1 -‐> foliculaire T-‐helpercel
d. Anaplastisch grootcellig lymfoom (ALCL) •
Doughnutcellen
•
CD30+
•
Een deel ALK+ translocatie(2 ;5) goedaardiger verloop. ALK+ meer bij kinderen en jongvolwassenen, huidvorm indolent maar moeilijker te behandelen dan systemische vorm
II.
HODGKIN LYMFOMEN •
Reed sternbergcellen ( CD30+, CD15+) opgemend met lymfocyten, plasmacellen, granulocyten, histiocyten en macrofagen met een wisselende graad van fibrose
•
Reed sternbergcel: grote cel met 2lobbige kern met in elke lob één dik, eosinofiel nucleoom omgeven door halo. In het cytoplasma meerdere kernel of kernen met lobben. Als ze necrose ondergaan -‐> gemummificeerde cellen
4
•
Nodulair scleroserend: lacunaire reedsternberg cellen ( volumieus, bleek cytoplasma, opgeblazen kern met kleine nucleolen)
•
Gemende cellulariteit: expansie T-‐gebied
5