2 Opmars van het christendom 6 oktober 2010
Nederlandse religiegeschiedenis, 42-60. ‘Duistere eeuwen’ 4e – 6e eeuw, verdwijning Romeinse gezag, volksverhuizing, schaarse bronnen. Voor gebieden huidige Nederland waarschijnlijk afname bevolking. Blijven na vertrek van de Romeinen inderdaad Friezen, Franken en Saksen over (zoals de oude opvatting wil)? Waren de ‘Friezen’ van de 8e eeuw echt de nakomelingen van de Frisiones van de 3e eeuw? Wat zijn precies ‘Franken’ en ‘Saksen’? Het trekken van stammen, inlijven en zich nestelen binnen de oude rijksgrenzen maakt het heel moeilijk dit precies aan te wijzen. Uiteindelijk is de naam ‘Franken’ gangbaar geworden voor het steeds groter wordende stamverband dat zich in de 5e eeuw ontplooit in het huidige Noord Frankrijk, Zuidwest Duitsland, België en Zuid Nederland en dat gaandeweg als cultureel erfgenaam van het West Romeinse Rijk de politieke hegemonie in West-Europa verwerft. In 476 wordt de laatste West Romeinse keizer afgezet, de ontbinding van de Senaat volgt in de 6e eeuw. (Formeel zette Byzantium de (Oost) Romeinse rijkstraditie voort. Er waren veel conflicten en in 1054 scheurt het christendom formeel, het grote schisma. In 1453 wordt Byzantium ingenomen door de Turken.) De Frankische koning Clovis (466-511, dynastie der Merovingen, 415-751) vestigt zich in Parijs en koos voor het (Romeinse) christendom (496). De hofmeiers (hoge ambtenaren) slagen er in de macht naar zich toe te trekken en een eigen dynastie te vormen, die der Karolingen. Karel de Grote (742-814) wordt door de Paus (!) tot Keizer gekroond van een inmiddels groot rijk. Spanningen met de Friezen (Radbod, sterft 719) worden ten gunste van de Franken beslecht. Politiek en zending Hoe bestaat het dat een vage Joodse sekte, waarvan de belangrijkste figuur op een vernederende en wrede wijze 1
is terechtgesteld, uitgroeit tot de belangrijkste godsdienst van Europa? Dit is een van de raadsels van de geschiedenis. Jezus van Nazareth (ca.4 v.Chr.-30 na Chr.) trok rond door Palestina met een boodschap van vrede en gerechtigheid, waarbij hij een persoonlijk Godsbeeld predikte en er wondertekenen aan hem werden toegeschreven. Hij kwam door dit alles in botsing met de religieuze autoriteiten die hem door de Romeinse overheid terecht lieten stellen d.m.v. kruisiging. Zijn leerlingen zetten zijn prediking voort en dit ging gepaard aan het getuigenis dat Jezus niet dood was maar leefde. Het zoonschap van Jezus werd in toenemende mate letterlijk in verband gebracht met het vaderschap van God. In Antiochië werden de volgelingen op ‘de weg’ van Jezus, joden en mensen met een andere etnische achtergrond voor het eerst ‘christenen’ genoemd. Door de weigering van christenen om aan de keizercultus mee te doen, begon de Romeinse overheid argwaan te krijgen en van tijd tot tijd waren er vervolgingscampagnes, ook wel lokaal ontvlamd. Deze hadden vaak contraproductief affect. Martelaarschap kwam hoog in het christelijk vaandel te staan. Nadat de christenen in de 3e eeuw hun aantallen enorm zagen vermeerderen, gaf Keizer Constantijn de Grote (271/273 – 337) wettelijke erkenning in 313. In 381 wordt het christendom op last van Keizer Theodosius staatsgodsdienst. Dertig jaar later wordt Rome door de Ostrogoten ingenomen. Sterke punten van het christendom: persoonlijke verlossing, eeuwig leven, universeel Godsbeeld; de Schrift als Woord Gods; idee van de wederkomst; ook armen, vrouwen, slaven werden volwaardig aangesproken; etniciteit irrelevant; geestelijke vrijheid werd gestimuleerd; doorgaans goed georganiseerd (bisschoppen, presbyters en diakenen). Nadelen: Intellectueel hapert er wel e.e.a. aan de primaire christelijke boodschap; waren die eerste getuigen (vissers e.d.) echt zo betrouwbaar?; christendom blijkt niet ongevoelig voor macht; de universele aanspraak heeft op den duur tot 2
verloochening van de joodse wortels geleid, met buitengewoon treurige consequenties; het christendom raakt zelf al snel hopeloos verdeeld over allerlei theologische kwesties. Christendom gaat een soort verbond aan met Grieks wijsgerig denken. M.n. de apostel Paulus bleek in zijn geschriften in staat tot communicatie buiten het jodendom. Ook de evangelist Lucas (tevens schrijver van Handelingen der Apostelen) maakt hiervan een prioriteit. Voor Johannes lijkt m.n. de stroming van de ‘gnosis’ van belang om mee te communiceren. De kerk wordt de erfgenaam van het Romeinse Rijk. De meeste rijksprovincie hoofdsteden worden bisschopszetels. In de 3e eeuw waren er al bisschopszetels in Trier, Reims en Keulen. In de 4e eeuw ontstaan meet kerken. In 384 werd in Maastricht Servaas begraven, een Armeense geleerde, bisschop van Tongeren (nadien lijkt Maastricht een continue successie te hebben gehad). Ondertussen is een grote controverse ontstaan tussen twee opvattingen over de aard van Christus. Presbyter Arius (256-336) verdedigde de (later) ‘ketterse’ stelling dat God de Vader Christus als eerste schepsel geschapen had. Bisschop Athanasius (295-373) staat bekend als de vertolker van de ‘orthodoxe’ opvatting dat Christus en de Vader één waren in God. Toen de kerk in 381 voor de opvatting van Athanasius koos, had de leer van Arius al ingang gevonden bij veel Germaanse stammen. De bisschop van Rome slaagt er aan het eind van de 5e eeuw in het primaat in termen van geestelijke macht naar zich toe te trekken. Als het West Romeinse Rijk verder afbrokkelt komt daar ook een stuk wereldlijke macht bij. Ook Frankenkoning Clovis heeft geen problemen met het samengaan van wereldlijk en kerkelijk gezag. Hij kiest voor de door Rome goedgekeurde vorm van het christendom. In 630 laat de Merovinger Koning Dagobert voor soldaten een kerkje bouwen in Utrecht, waar vanuit tevergeefs zending
3
onder de Friezen zou zijn getracht. De kerken waren in deze tijd doorgaans zeer naar binnen gericht. Een ‘nieuw’ ideaal wordt echter in de 7e eeuw de peregrinatio, een door monniken zelf gekozen zwerven voor God. Vooral in Ierland, veel eerder dan West Europa beïnvloed door het christendom, was dit populair onder geestelijken. Paus Gregorius I (540-604) zag hier grote mogelijkheden. Hij stuurde in 596 Benedictijner monniken naar Britannia om de Angelen en de Saksen te bekeren. De kloosters waar de regel (ora et labora) van Benedictus van Nursia (480-547) werd gehanteerd waren nogal naar binnen gericht. Dat veranderde nu. De Ierse monniken (die heel eigen gebruiken kenden en plat waren georganiseerd) kwamen de Roomse zendelingen halverwege Engeland tegen, moesten het onderspit delven en onderwierpen zich tenslotte aan de Roomse hiërarchie (Whitby 663). Amandus (584-679), apostel der Franken, of ook wel van Vlaanderen, was redelijk succesvol missiebisschop in dienst van de Paus. Het gebied dat globaal samenviel met het huidige Nederland is vanuit de Britse eilanden gekerstend. In het klooster Rathmelsigi (nu Mellifont Abey) zijn eind 7e eeuw de plannen ontstaan. De monnik Egbert (639-729) leed schipbreuk. Maar Wigbert (voor 670 – 732/8) bereikte de Friezen, maar had net als enkele anderen niet veel succes. Problematisch was steeds dat de missionarissen (niet helemaal ten onrechte) werden gezien als bondgenoten van de Franken met wie de Friezen geregeld in oorlog waren. Toen in 689 de Friese koning Radbod door hofmeier Pepijn II werd verslagen, kwam het rivierengebied onder Frankisch gezag. Toen konden de monniken van Rathmelsigi, onder leiding van Willibrord (658-739), twaalf jaar in Ierland getraind, aan de slag. In 690 zou Willibrord met twaalf helpers in Katwijk zijn geland. Hij verzekerde zich van de steun van Pepijn II en Paus Sergius I en concentreerde zich op Utrecht, dat in 693 tot (missionaire) bisschopszetel kon worden verheven. Op 22 november 695 kon Willibrord zich in 4
Rome door de Paus tot aartsbisschop van de Friezen laten wijden. Missiebisschop Bonifatius (673-Dokkum, 754) werd door Willibrord opgeleid, maar bijna allen die hier eind 8e eeuw in de missie werkten, waren in Engeland getraind. Verzet en overmacht Het kersteningproces verliep met horten en stoten en duurde een eeuw. De lokale bevolking bood verzet die op den duur werd gebroken door een Frankischchristelijke overmacht. Heel vaak verliep het overreden van de bevolking via de vorst of het stamhoofd. Hoe diep de christelijke levensovertuiging daarna bij de bevolking zat laat zich raden. Gemeenschappelijk aanvaardde het stamverband dan de nieuwe religieuze orde. Ook het christendom zelf zal telkens weer een andere couleur locale hebben aangenomen. Maar het was in het belang van de bronnenschrijvers om daarover te zwijgen om verdachtmaking in Rome te voorkomen. De Friese koning Radbod was een machtig vorst, m.n. in de regio van de Kromme Rijn. In de slag bij Dorestad in 689 verloor hij deze streek aan de Franken. Utrecht was de springplank van zending in Frisia. Het verwoeste kerkje van Dagobert werd herbouwd en aan Salvator gewijd. De bisschopskerk werd gewijd aan Sint Maarten (van Tours) die tot op vandaag de heilige van Utrecht is. Andere steunpunten voor Willibrord waren Echternach en Susteren. Na de dood van Pepijn II, zag Radbod kans veel werk ongedaan te maken, maar toen hij zelf stierf, was het hofmeier Karel Martel die terugsloeg. Willibrord kon terugkeren en nieuwe kerken werden gesticht in gebieden rond Maas- en Rijnmonding. Pas nadat Karel Martel in 734 een overwinning in Friesland haalde, kwam Oost Friesland voor de zending in beeld, pas in de tweede helft van de 8e eeuw met succes. Bonifatius, richtte zich steeds meer op Duitsland, maar werd bij een poging de Friezen te bekeren in 753 bij Dokkum niet ‘vermoord’ maar wel gedood door een Friese bende. Ondanks een Frankische strafexpeditie, werd de gedachteniskerk in Dokkum op den duur een centrum van waaruit vertrouwen werd gewonnen. Succesvolle zendelingen hadden goede connecties met 5
zowel de Paus, de Franken, én de lokale edelen. Willehad en Liudger brachten de Friese landen tussen Vlie en Lauwers definitief onder christelijke invloed. Lebuinus richtte zich (2e helft 8e eeuw) op het gebied ten Oosten van de IJssel. In Deventer had hij een steunpunt en een kerk. Zijn optreden in een Saksische volksvergadering liep verkeerd en lokale edelen staken in 772 de kerk in Deventer in brand. Karel de Grote trad hard op tegen de Saksen en steunde Lebuinus, maar vond in de Saksische leider Widukind (743-807) een geducht tegenstander. Toen Widukind zich in 785 liet dopen, kon Karel de Saksen in het Frankische Rijk inlijven. In 804 werd Liudger bisschop van Munster. Delen van Friesland en Groningen vielen daardoor onder Munster (ook al lag het bisdom Osnabrück er tussen). Het grootste deel van het huidige Nederland viel onder het bisdom Utrecht (777, sindsdien onafgebroken successie), onderdeel van het aartsbisdom Keulen. Wat betreft het Zuiden is de bisschopszetel rond 800 van Maastricht naar Luik verplaatst (waar deze nog steeds is) God en afgoden Als het er om gaat wat de kerstening voor onze landen echt betekende, zijn we aangewezen op schaarse verhalende bronnen, die vaak door leerlingen van zendelingen zijn geschreven en een stichtelijke/lerende functie hadden. Deze geschriften beschrijven vooral de deugden en mirakels en rechtvaardigen verering. Prediking van het evangelie, eenvoudige Bijbelverhalen, predikers zelf waren exotische ‘exempelen’, ‘levende heiligen’, die indruk wilden maken door hun gedrag. Ze hadden er natuurlijk veel voor over gehad en waagden niet zelden hun leven. Ze maakten gebruik van boeken, sieraden, een kruis, preken, gebeden, gezangen, en rituelen als de doop en de zegen. Begripsmatig werd vooral uitleg gegeven van de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Belijdenis van Nicaea. Van groot belang werden geacht: De Drieëenheid (scherp tegenover Donar, Wodan en Saxnot, die moesten worden afgezworen, geplaatst), de menswording van 6
Christus, zijn lijden, dood en opstanding als voor de mens van zonde verlossend werk, dreigen met de hel, beloven van het eeuwig paradijs. Ook werd de tegenstelling God-Duivel veelvuldig gebruikt om uit te leggen waar men voor moest kiezen. Een lijst van verwerpelijke heidense gebruiken uit 743 laat zien dat er, ondanks alle kerstening, nog heel wat heidendom voortleefde (p57): Fana (heilige plaatsen), magische gebruiken m.n. rond de dood. Syncretisme, het mengen van praktijken uit de verschillende godsdiensten speelt zeker een rol. In het zgn. Wetboek der Friezen (790), een keizerlijke inventarisatie van het gewoonterecht, lezen we over de straf op het stelen uit heiligdommen. Zo iemand werden bij eb de oren gekloofd en gecastreerd werd iemand aan de vloed prijs gegeven. Het doden van een pasgeboren kind door de moeder, toegestaan onder heidens Fries recht, raakte onder het christendom in diskrediet. Het werpen van het lot, belangrijk in diverse situaties, werd in deze overgangstijd toevertrouwd aan de (christelijke) priester, die zich dus met de oude Friese middelen nu wendde tot de christelijke God. Het zgn. godsoordeel d.m.v. een steen die uit een ketel kokend water genomen moest worden (na drie dagen genezen, d.w.z. onschuldig verklaard door de goden) had een heidense herkomst, maar werd in christelijke tijden niet afgeschaft. De hand werd nu in de kerk gecontroleerd. Van christelijke herkomst zijn de bepalingen over slavenverkoop aan heidenen en over de zondagsrust. Op zondag werken kon stokslagen opleveren voor de slaaf tenzij zijn meester bereid was een boete te betalen. Wat betreft de ‘kerstening van de tijd’ is deze in zoverre niet geheel geslaagd, dat de heidense namen van de dagen van de week (waarbij het heidense ‘equivalent’ van een Romeinse god waar mogelijk werd ingevuld) in het Nederlands tot op de dag van vandaag zijn gehandhaafd. De jaartelling is zuiver christelijk (berekening 532, geboorte Christus vier-zeven jaar te laat geschat) en via de kalender van de Engelse kerkgeschiedschrijver Beda Venerabilis (672-735) ingevoerd. 7
8