1. Inhoudstafel 1. Inhoudstafel 2. Inleiding
2
3. Geschiedenis en achtergrond
3-7
3.1. Geschiedenis van triatlon en duatlon 3.1.1. Wat is triatlon en duatlon? 3.1.2. Het ontstaan van triatlon en duatlon 3.1.3. Triatlon en duatlon in België 3.2. Enkele belangrijke termen 3.2.1. Stayeren versus niet stayeren 3.2.2. Afstanden voor jeugd 3.2.3. Zwemstart 3.2.4. Wetsuit 4. Lessenreeks tweede graad lager onderwijs
8-9
4.1. Inleiding 4.2. Algemene lesindeling 4.3. Lesvoorbereidingen 5. Lessenreeks derde graad lager onderwijs
10-11
5.1. Inleiding 5.2. Algemene lesindeling 5.3. Lesvoorbereidingen 6. Lessenreeks eerste graad secundair onderwijs
12-13
6.1. Inleiding 6.2. Algemene lesindeling 6.3. Lesvoorbereidingen 7. Triatlon en duatlon en de eindtermen lichamelijke opvoeding
14-18
lager onderwijs 8. Triatlon en duatlon en de eindtermen lichamelijke opvoeding eerste
19-20
graad secundair onderwijs 9. Wai Ikkespel
21
10. Referenties
22
11. Bijlagen
23
2. Inleiding In 2000 is BLOSO gestart met het project ‘Sporttak in de kijker’. Dit project wil jaarlijks één sporttak in de kijker zetten. Uiteindelijk moet dit leiden tot een grotere naambekendheid van die sport, een lagere drempel tot deelname en zodoende een verhoogde sportparticipatie. Deze actie is voornamelijk een samenwerking tussen BLOSO en de betrokken sportfederatie, maar ook de provinciale sportdiensten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de stichting Vlaamse Schoolsport zijn partners in dit project. Voor 2005 werd triatlon en duatlon gekozen. Naast verscheidene sportpromotionele acties worden er in het najaar van 2005 ook bijscholingen gepland voor leerkrachten lichamelijke opvoeding van het lager onderwijs. Op deze bijscholingen wil de sporttak in de kijker (in casu triatlon en duatlon) laten zien hoe triatlon en duatlon kan geïntegreerd worden in de lessen lichamelijke opvoeding van het lagere onderwijs evenals in de eerste graad van het secundaire onderwijs, rekening houdend met de eindtermen. Aangezien triatlon en duatlon niet in het leerplan voorkomen is het moeilijk om in de school zomaar een periode te besteden aan triatlon/duatlon. Nochtans leunt de sport dicht aan bij andere sporten die wel in het leerplan voorkomen, met name atletiek en zwemmen. Er zijn dus vele raakpunten die in de les kunnen gebruikt worden zodat triatlon/duatlon toch in de lessen lichamelijke opvoeding kan ingepast worden. Dit lessenpakket wil in de eerste plaats een praktisch hanteerbare gids zijn voor leerkrachten die triatlon/duatlon willen inpassen in hun lessen L.O. Voor de tweede en derde graad van het lager onderwijs en voor de eerste graad van het secundair onderwijs wordt er een concreet lessenpakket van 5 of 6 lessen uitgewerkt waarop leerkrachten zich kunnen beroepen. Deze lessen zijn zo opgesteld dat ze toepasbaar zijn zelfs met een beperkte infrastructuur. Uitbreidingen net als afdalingen (zowel qua niveau als qua beschikbare ruimte) in de oefenvormen zijn gemakkelijk af te leiden uit de opgegeven bewegingsvormen. Zoals alle lessen Lichamelijke Opvoeding moeten ook de lessen triatlon/duatlon passen binnen de eindtermen. In twee extra deeltjes wordt duidelijk gemaakt dat de verschillende lessenpakketten in vele opzichten de eindtermen naleven. Ten slotte is er ook nog het Wai Ikke-spel, een spel naar het voorbeeld van het wereldberoemde Ganzenbord, maar met een triatlonbord en triatlonopdrachten. Een ideaal spel om triatlon en duatlon op een ludieke en actieve manier te ontdekken. Deze handleiding werd uitgewerkt door Kurt Lobbestael, sporttechnisch coördinator van de Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga (VTDL). Ook werd beroep gedaan op de diensten van Bloso en op de expertise van de Antwerpse triatlonclub Atriac en met name Ben Ickx. Zonder hen zou het eindresultaat nooit tot stand zijn gekomen, waarvoor dank. Veel duatlon en triatlonplezier gewenst!
2
3. Geschiedenis en achtergrond 3.1. Geschiedenis van triatlon en duatlon 3.1.1. Wat is triatlon en duatlon? Triatlon en duatlon zijn multisporten. Dat wil zeggen dat zij een combinatie zijn van verschillende sporten zoals bijvoorbeeld biatlon en pentatlon dat ook zijn. Wanneer het startschot in een triatlon wordt gegeven, beginnen de triatleten te zwemmen. Na het zwemonderdeel wisselen ze in de wisselzone hun badmuts, wetsuit (= neopreen zwempak) en zwembril voor hun fietsschoenen, helm en fiets. Wanneer het fietsonderdeel achter de rug is, trekken ze weer de loopschoenen aan om in het looponderdeel uit te maken wie de winst naar zich toe trekt. De bekendste afstanden in triatlon zijn de hele triatlon of Ironman en de olympische afstand. In onderstaande tabel vind je de afstanden zoals ze bepaald zijn door de ITU (International Triathlon Union). Afstand Mini Achtste Sprint Kwart Olympische Halve Hele (Ironman)
Afstand zwemmen 250m 500m 750m 1000m 1500m 2500m 3800m
Afstand fietsen 10km 20km 20km 40km 40km 90km 180km
Afstand lopen 2,5km 5km 5km 10km 10km 21km 42,195km
Nationale en internationale kampioenschappen blijven meestal beperkt tot de olympische afstand en de lange afstand. In de loop van de jaren zijn er niet alleen variaties in afstand, maar ook in wedstrijdvorm ontstaan. Zo worden er vaak zwemlopen georganiseerd, een combinatie van zwemmen en lopen. Deze vorm is ook interessant om toe te passen in de lessen lichamelijke opvoeding. Daar waar triatlon start met het zwemonderdeel, blijven duatleten op het droge en start hun wedstrijd met een eerste looponderdeel. Eens de afstand afgelegd, nemen duatleten eveneens de fiets ter hand en leggen hun fietsparcours af om tenslotte af te sluiten met een tweede loopproef. Deze is doorgaans korter dan het eerste looponderdeel. Dit levert vaak spannende finales op. Duatlon heeft zich in de loop der jaren ook ontwikkeld als een volwaardige sport en ITU heeft ook voor duatlon standaarden opgelegd die je terugvindt in de onderstaande tabel. Ook bij duatlon zijn al verscheidene variaties in afstand te vinden. Afstand Mini Sprint Kort (internationaal) Lang
Afstand lopen 1 2,5 km 5km 10km 10km
Afstand fietsen 10km 20km 40km 60km
Afstand lopen 2 1,25km 2,5km 5km 10km
3
3.1.2. Het ontstaan van triatlon en duatlon In 1974 werd de eerste triatlonwedstrijd georganiseerd. Deze vond plaats in San Diego (USA) en de drie disciplines werden in volgende volgorde uitgevoerd: lopen – fietsen – zwemmen. Dit is de omgekeerde volgorde van de moderne triatlon. Het eerste grote evenement, de Ironman triatlon, werd voor het eerst in 1978 georganiseerd en werd op het eiland Oahu in Hawaii betwist. Navy-commandant John Collins was op de prijsuitreiking van een lokale loopwedstrijd in Honolulu in discussie geraakt over wie de beste fysieke conditie had: lopers, wielrenners of zwemmers? John Collins zelf was zowel loper als zwemmer en had veel gelezen over de Tour de France en Tour-legende Eddy Merckx. Daarop besloot hij volgende uitdaging te organiseren: een combinatie van de Waikiki Rough Water Swim (3,8 km), de aroud-Oahu wielerwedstrijd (180 km – oorspronkelijk over twee dagen) en de Honolulu marathon (42,197km). De winnaar van de combinatie van deze wedstrijd zou de ‘Ironman’ genoemd worden. In februari 1978 startten 15 moedige atleten in de eerste Ironman, waarvan er 12 de finish bereikten, waaronder John Collins. De winnaar van de eerste Ironman Triathlon was Gordon Haller, een amateuratleet en taxichauffeur, in een tijd van 11u46min. In 1981 werd de Ironman weggehaald van het drukke en drukbevolkte Oahu naar het rustige Kona aan de westkant van Hawaii. De Ironman triatlon bleef relatief onbekend tot de Amerikaanse televisiezender ABC in 1980 startte met het uitzenden van de wedstrijd. In 1982 zagen de televisiekijkers verschrikt en angstig toe hoe de leidster in de wedstrijd, de studente Julie Moss (die deelnam om meer informatie te vergaren voor haar thesis omtrent inspanningsfysiologie), instortte van uitputting en uitdroging enkele meters voor de eindmeet. Een andere deelneemster passeerde haar, maar Julie Moss gaf niet op. Al kruipend op handen en voeten haalde ze de finish. Dit voorval inspireerde atleten overal ter wereld en de populariteit van triatlon kende een enorme groei. Onder het motto dat finishen (en niet winnen) een grootse prestatie is, verspreidde triatlon zich over de wereld. De internationale triatlon federatie (ITU) werd opgericht in mei 1989 in Avignon (Frankrijk) en het eerste wereldkampioenschap vond dat jaar ook plaats in dezelfde stad. In 1994 werd tijdens een IOC-congres aangekondigd dat triatlon zou toegevoegd worden aan het olympische programma. IOC-voorzitter Juan Antonio Samaranch schreef dat de vader van de moderne Olympische Spelen, baron Pierre De Coubertin, ten zeerste zou genoten hebben van triatlon. Coubertin had immers zelf verkondigd: “We hebben een sport nodig die zwemmen, fietsen en lopen combineert, reeds populair zijn; een moderne, dynamische sport om de olympische geest van fair play, uithouding, kracht, vaardigheid en passie te vieren’. De Olympische Spelen van Sydney 2000 werden geopend door de vrouwelijke triatleten en een dag later doken ook de heren het water in. 500.000 toeschouwers waren getuige van deze twee wedstrijden.
4
Duatlon is zelfs nog jonger en ontstond net als triatlon in de Verenigde Staten. Duatlonwedstrijden werden aanzien als een leuke afwisseling voor en na het triatlonseizoen, wanneer het zwemwater te koud is. Tot in de jaren ’90 stonden trouwens vooral triatleten op de podia van duatlons. Maar intussen is de sport enorm geëvolueerd en bestaat er een volwaardig duatloncircuit. De echte duatlonspecialisten hebben de fakkel resoluut overgenomen.
3.1.3. Triatlon en duatlon in België Begin jaren ’80 waait de triatlonsport naar België over en worden de eerste wedstrijden georganiseerd. Op 10 september 1983 steken enkele organisatoren en triatlonfanaten in Brasschaat de koppen bij elkaar. Er worden afspraken gemaakt rond de afstanden van triatlonwedstrijden (volledig, half, kwart) en er worden reglementen opgesteld voor de kampioenschappen. Op 7 december wordt de Belgische Triatlon Federatie (BTF) boven de doopvont gehouden, met Jef Konings als eerste voorzitter. Het jaar daarop is er al een superprestige-circuit, bestaande uit 12 nationale wedstrijden. Nog steeds in 1984 wordt een Vlaamse en Waalse triatlonliga opgericht, waardoor de sport kan genieten van subsidies vanuit Bloso (Vlaanderen) en Adeps (Wallonië). De duatlonsport organiseert zich even als een aparte federatie, maar al vrij vlug komt er een fusie van: de Vlaamse Triatlon & Duatlon Liga (VTDL). Eind jaren ’90 waait een nieuwe wind door de Liga. Met het geld van het decreet op de sportfederaties kunnen een administratief coördinator en een sporttechnisch coördinator aangeworven worden. De VTDL krijgt een eigen secretariaat en kan steeds professioneler werken. In 2005 krijgen triatlon en duatlon van Bloso de titel van ‘Sporttak in de kijker’ en worden allerlei nieuwe initiatieven genomen om de sport nieuwe impulsen te geven. Ook de recreatieve sportbeoefening krijgt tegenwoordig veel aandacht. Voor veel mensen blijken triatlon en duatlon steeds meer een realistische en boeiende uitdaging te zijn. Triatlon en duatlon zijn niet langer voor ‘supermensen’.
3.2. Enkele belangrijke termen 3.2.1. Stayeren versus niet-stayeren Wie stayert, fietst vlak achter zijn voorganger om uit de wind te blijven. Tot 1995 was het verboden in alle triatlon en duatlonwedstrijden om te stayeren en moest men minstens 10 meter afstand houden met zijn voorligger, maar in 1995 besliste de ITU om stayeren toe te laten in bepaalde wedstrijden. Tegenwoordig is de algemene regel dat er gestayerd mag worden in wedstrijden waarvan de afstand niet langer is dan die van de ¼ triatlon. In de halve en hele triatlon is het stayeren dus niet toegelaten is. Waarom stayeren atleten? Wel, uit onderzoek blijkt dat er tot 30% energiewinst kan zijn wanneer een atleet stayert ten opzichte van een atleet die niet stayert. Ook in zwemmen en lopen kan men veel energiewinst boeken door respectievelijk in de voeten te zwemmen of achter een andere loper te lopen. Bij de drie disciplines geldt echter: Hoe groter de afstand tussen jou en je voorligger, hoe kleiner de energiewinst.
5
3.2.2. Afstanden voor jeugd Voor kinderen en jongeren zijn er maximumafstanden vastgelegd. Deze maximumafstanden worden per leeftijdscategorie bepaald. Leeftijd
Categorie
Naam
Afstand Zwemmen Fietsen Lopen (1)
- 12 j 12-13 j 14-15 j
H/D -12 H/D 12 H/D 14
Ironkids Jeugd C Jeugd B
16-17 j
H/D 16
Jeugd A
18-19 j
H/D 18
Junioren
Max. versnelling (3)
de
- 1/16 de 1/16 de 1/16 ste 1/8 ste 1/8 ste 1/8
375 375m 750m 750m 750m
10 10km 20km 20km 20km
1,5 2,5km 5km 5km 5km
5,82m 7,49 7,49 Vrij Vrij
1/4 1500m Tabel: maximumafstanden triatlon per leeftijdscategorie
40km
10km
Vrij
Leeftijd
Categorie
Naam
- 12 j 12-13 j 14-15 j
H/D -12 H/D 12 H/D 14
Powerkids Jeugd C Jeugd B
16-17 j 18-19 j
H/D 16 H/D 18
Jeugd A Junioren
de (2)
Max.versnelling
Afstand
lopen
Fietsen
Lopen
Mini-sprint sprint
1,5 km 1,5 km
10 km 10 km
1,5 km 1,5 Km
5,82m 7,49m
sprint
2,5 km 2,5 km 5 km
20 km 20 km 20 km
2,5 km 2,5 km 2,5 km
7,49 m vrij Vrij
10km
40 km
5 km
vrij
(3)
(1)
Internat. (2) A duatlon
Tabel: maximumafstanden duatlon per leeftijdscategorie (1)
Deze organisaties zijn louter een kennismaking met de sport, en de onderdelen worden onder begeleiding afgewerkt (geen tijdsopname). (2) Voor triatlon : Per seizoen mag een junior maximaal 3x aan een kwarttriatlon (en afgeleiden) deelnemen. Voor duatlon mag een junior per seizoen maximaal 3 x deelnemen aan een A duatlon. (3) maximum versnelling: aantal meter/omwenteling wiel
3.2.3. Zwemstart Zoals reeds vermeld start men in triatlon met het zwemonderdeel. Er wordt afhankelijk van de wedstrijd op verschillende manieren gestart: Duikstart: vanop een ponton of kade wordt in het water gedoken. Deze start wordt gebruikt bij internationale elitewedstrijden (wereldbekers, europabekers, …) omdat men hier start met relatief weinig deelnemers. Loopstart: De triatleten beginnen bij het startschot met een kleine loopstrook tot aan het water. Dit komt vaak voor in wedstrijden waar in zee gezwommen wordt en waar vanop het strand wordt vertrokken . Start in het water: De triatleten vertrekken in het water vanachter de startlijn. Deze startvorm wordt vaak gebruikt bij wedstrijden waarbij in het Kanaal gezwommen wordt.
6
3.2.4. Wetsuit Wetsuit is de Engelse benaming voor het neoprene zwempak dat triatleten afhankelijk van de temperatuur van het water (zie onderstaande tabel) al dan niet mogen aantrekken voor het zwemonderdeel. Het isolerende neopreen zorgt ervoor dat de atleten beschermd zijn tegen de koude van het water. Bovendien geeft het neopreen de zwemmer een opwaartse stuwkracht zodat vooral minder goede zwemmers een verbeterde horizontale houding hebben in het water en zodoende hun zwemprestatie met wetsuit opmerkelijk beter is. Zwemafstand
Wetsuit verboden boven
Tot en met 1500m 1501 tot en met 3000m 3001 tot en met 4000m
22°C 23°C 24°C
Zwemmen verboden onder 14°C 15°C 16°C
7
4. Lessenreeks tweede graad lager onderwijs 4.1. Inleiding In de tweede graad van het lagere onderwijs werd ervoor gekozen een kennismakingspakket samen te stellen, opdat de leerlingen zouden kunnen proeven van de vaardigheden en de onderdelen van triatlon en duatlon. Het staat de leerkracht natuurlijk vrij om bepaalde aspecten van het lessenpakket verder uit te bouwen (bijvoorbeeld meerdere zwemlessen, …). Omdat duatlon en triatlon grotendeels onbekende bewegingsactiviteiten zijn voor leerkrachten lichamelijke opvoeding, worden de lessen zo concreet mogelijk opgesteld. Er wordt evenwel voldoende oefenstof voorzien zodat leerkrachten bij onvoldoende tijd oefeningen kunnen selecteren. Anderzijds kunnen de leerkrachten mits logisch redeneren gemakkelijk extra oefeningen bedenken in de lijn van de opgegeven oefenstof. De lessen zijn opgesteld met het oog op een minimum aan infrastructuur. Zo kunnen de oefeningen van de zwemles uitgevoerd worden in één baan. Heeft men het geluk over meerdere banen of zelfs het ganse zwembad te beschikken, kan men de oefeningen gemakkelijk aanpassen aan de beschikbare ruimte. Eén van de onderdelen van triatlon en duatlon is fietsen en ook dit komt in de lessen aan bod. Dit brengt ten eerste met zich mee dat de leerlingen over een fiets moeten beschikken vanaf de derde les. Licht de leerlingen (en vooral de ouders) ruimschoots op tijd in wanneer de leerlingen hun fiets nodig hebben. Ten tweede is het zowel naar veiligheid als naar wedstrijdsimulatie toe belangrijk dat de leerlingen een helm dragen tijdens het fietsen.
4.2. Algemene lesindeling Les 1: Kennismaking met triatlonspecifieke zwemvaardigheden Zwemmen in een triatlon verschilt in enkele opzichten van competitiezwemmen. Zo wordt er vaak in het water gestart, wat inhoudt dat er zonder startduik of enige vorm van afstoot gestart wordt, maar al watertrappelend. Bovendien moet een triatleet die zwemt niet alleen rekening houden met zijn tegenstanders, maar ook met het parcours. Vaak moeten triatleten rond boeien zwemmen, soms zelfs uit het water komen, … Tenslotte eindigt het zwemonderdeel van een triatleet pas als hij uit de wisselzone is. In de wisselzone ruilt hij zijn badmuts en zwembril voor zijn t-shirt en loopschoenen. Ook dit is triatlonspecifiek.
Les 2: Wai Ikke Spel De tweede les wordt het Wai Ikke-spel voorzien. Dit spel, gemaakt naar het voorbeeld van Ganzenbord, laat de leerlingen op een ludieke en actieve manier kennismaken met triatlon en duatlon. Meer uitleg vind je in een extra deeltje over dit spel en het spel zelf is eveneens een onderdeel van deze handleiding.
8
Les 3: Fietsbehendigheid + wissel fietsen/lopen Fietsen is een onderdeel van zowel duatlon als triatlon. Naast het feit dat fysieke eigenschappen zoals uithouding, kracht en snelheid prestatiebepalend zijn in het fietsonderdeel zijn er ook bepaalde vaardigheden nodig die we kunnen samenvatten onder de term fietsbehendigheid: bochten nemen, rijden op smalle stroken, … Bovendien brengt triatlon en duatlon weer enkele specifieke fietsvaardigheden met zich mee. Een triatleet moet namelijk op een snelle en veilige manier zijn fiets kunnen op- en afstappen, wat respectievelijk gebeurt bij het begin en het einde van de fietsproef. Na het fietsonderdeel volgt zowel in duatlon als triatlon een afsluitende loopproef en ook deze overgang komt in les 3 aan bod.
Les 4: Wissel fietsen/lopen + uithouding In deze les wordt verder ingegaan op het wisselen van het fietsonderdeel naar het looponderdeel. Daarnaast wordt aandacht besteed aan uithouding, een belangrijk prestatiebepalend element binnen triatlon en duatlon. Uithouding binnen triatlon en duatlon is aangenaam voor de leerlingen omdat de bewegingsactiviteit afwisselend is en zo de aandacht afgeleid wordt.
Les 5: Miniduatlon Om de lessenreeks af te sluiten, krijgen de leerlingen een miniduatlon voor de voeten geschoven. De leerkracht kan ook hun zwemtijd (les 1) in rekening brengen en zo kan de leerling zijn diploma triatlon of duatlon behalen (zie bijlage 1). Het fietsonderdeel is een mengeling van fietsbehendigheid en fietsuithouding.
4.3. Lesvoorbereidingen Zie lesvoorbereidingen tweede graad lager onderwijs.
9
5. Lessenreeks derde graad lager onderwijs 5.1. Inleiding Ook voor de derde graad van het lager onderwijs werd gekozen voor een initiatiepakket. De opbouw van de lessen komt grotendeels overeen met het lessenpakket voor de tweede graad van het lager onderwijs, de concrete lesvoorbereidingen verschillen weliswaar en er komen ook andere aspecten aan bod. Zo wordt in les 4 bijvoorbeeld beroep gedaan op de zelfstandigheid van de leerlingen bij het opstellen en het uitvoeren van de oefeningen, wat bij de lessen van de tweede graad minder aan bod komt. In het 5-delige initiatiepakket is voldoende oefenstof voorzien zodat bij tijdsgebrek de leerkracht L.O. kan selecteren. Indien je meer lessen of aandacht wil besteden aan bepaalde aspecten, zijn uitbreidingen van de oefeningen gemakkelijk te bedenken. Veiligheid is belangrijk! Zorg dat alle leerlingen een fietshelm dragen en benadruk het belang van veiligheid meermaals.
5.2. Algemene lesindeling Les 1: Kennismaking met triatlonspecifieke zwemvaardigheden Zwemmen in een triatlon verschilt in enkele opzichten van competitiezwemmen. Zo wordt er vaak in het water gestart, wat inhoudt dat er zonder startduik of enige vorm van afstoot gestart wordt, maar al watertrappelend. Bovendien moet een triatleet die zwemt niet alleen rekening houden met zijn tegenstanders, maar ook met het parcours. Vaak moeten triatleten rond boeien zwemmen, soms zelfs uit het water komen, … Tenslotte eindigt het zwemonderdeel van een triatleet pas als hij uit de wisselzone is. In de wisselzone ruilt hij zijn badmuts en zwembril voor zijn t-shirt en loopschoenen. Ook dit is triatlonspecifiek. Al deze elementen komen aan bod in de eerste les.
Les 2: Wai Ikke Spel De tweede les wordt het Wai Ikke-spel voorzien. Dit spel, gemaakt naar het voorbeeld van het Ganzenbord, laat de leerlingen op een ludieke en actieve manier kennismaken met triatlon en duatlon. Meer uitleg vind je in een extra deeltje over dit spel en het spel zelf is eveneens een onderdeel van deze handleiding.
Les 3: Fietsbehendigheid Deze les gaat dieper in op het fietsonderdeel en meer specifiek op fietsbehendigheid. Een triatleet mag nog zo snel en zo lang kunnen fietsen als hij wil, zonder fietsbehendigheid zou hij veel tijd verliezen. Bochten nemen, op en af de fiets stappen, vernauwingen, … het hoort er allemaal bij. In deze les komt niet alleen deze topic aan bod, er wordt bovendien beroep gedaan op de zelfstandigheid van de leerlingen om de oefeningen tot een goed einde te kunnen brengen. Let eveneens weer op de veiligheid van de oefeningen!
10
Les 4: Loop- en fietsuithouding door middel van ploegenduatlon Na een korte opwarming wordt in de ploegenduatlon de uithouding en de samenwerking van de teamleden aangesproken. Zij trachten met hun team een bepaalde afstand af te leggen in teamverband. Mits een goede samenwerking en goede afspraken kan veel tijd gewonnen worden.
Les 5: Miniduatlon Om de lessenreeks af te sluiten, krijgen de leerlingen een miniduatlon voor de voeten geschoven. De leerkracht kan ook hun zwemtijd (les 1) in rekening brengen en zo kan de leerling zijn diploma triatlon of duatlon behalen (zie bijlage 1). Het fietsonderdeel is een mengeling van fietsbehendigheid en fietsuithouding.
5.3. Lesvoorbereidingen Zie lesvoorbereidingen derde graad lager onderwijs.
11
6. Lessenreeks eerste graad secundair onderwijs 6.1. Inleiding Voor de leerlingen van de eerste graad van het secundair onderwijs worden er 6 lessen uitgewerkt om alle aspecten en dan voornamelijk het zwemmen iets meer aan bod te laten komen. Ideaal volgt de periode triatlon/duatlon onmiddellijk na de periode zwemmen. Zo is er reeds een basis van het zwemmen aanwezig. Het grote verschil met de lessen van het lager onderwijs zit hem in de omvang van de oefeningen. Uithouding komt uitgebreider aan bod dan in de vorige initiatielessen. Ook zelfstandigheid en samenwerking komen meer aan bod. Er worden concrete oefeningen uitgewerkt. Natuurlijk zijn de omstandigheden van een les lichamelijke opvoeding uniek. Denk maar aan het aantal leerlingen, de beschikbare ruimte, de beschikbare tijd, enz… En we kunnen het niet genoeg benadrukken: Laat veiligheid primeren!
6.2. Algemene lesindeling Les 1: Inleiding tot duatlon en triatlon + zwemmen: uithouding en techniek Het opwarmingsspel wordt zo gespeeld dat het een korte kennismaking biedt met triatlon en duatlon, die nog onbekend zijn voor vele leerlingen. Daarna wordt het accent gelegd op techniek en vooral uithouding om de les af te sluiten met een estafette.
Les 2: Triatlonspecifiek zwemmen + test zwemmen Zoals reeds eerder vermeld vereist zwemmen in een triatlon enkele vaardigheden die in competitiezwemmen niet aan bod komen. De belangrijkste zijn: vertrekken zonder afstoot, draaien en keren, oriënteren en de wissel van zwemmen naar lopen. De leerlingen maken op een speelse manier kennis met deze vaardigheden en op het einde van de les krijgen de leerlingen een kleine zwemtest voorgeschoteld die deze vaardigheden omvat, net als het aspect uithouding. Deze zwemtest kan dan tellen als het ‘zwemonderdeel’ van de triatlon die de laatste les wordt afgewerkt.
Les 3: Fietsbehendigheid (specifiek triatlon/duatlon) + wisselen Daar waar in de lagere school fietsbehendigheid op zich geoefend werd, wordt in de eerste graad van het secundair onderwijs fietsbehendigheid snel gecombineerd met het wisselen van het fietsonderdeel naar het looponderdeel. Let op de veiligheid!
Les 4: Run-bike De run-bike is een leuke vorm om uithouding en het wisselen van fietsen naar lopen en omgekeerd te oefenen. Dit kan op verschillende wijzen uitgevoerd worden afhankelijk van het parcours, het doel, de leerlingen, … Samenwerking tussen leerlingen is noodzakelijk en het is een uitstekende vorm waar ook minder getalenteerde lopers succes kunnen ervaren. Anderzijds is het echter noodzakelijk dat de leerlingen op een verantwoorde en veilige manier de run-bike uitvoeren.
12
Les 5: Oriëntatieduatlon Een andere aangename en actieve vorm om uithouding en duatlon te stimuleren is een oriëntatieduatlon. Het is leuk als men over een groot terrein beschikt, maar het is eveneens realiseerbaar op kleinere ruimtes.
Les 6: Evaluatie In de evaluatieles worden de vaardigheden en fysieke eigenschappen nodig voor het succesvol volbrengen van een triatlon en/of duatlon geëvalueerd. De testvorm maakt het perfect mogelijk om de leerlingen functies te laten uitvoeren die eigen zijn aan triatlon en duatlon: scheidsrechter wissel, scheidsrechter fietsbehendigheid, tijdsregistratie, …
6.3. Lesvoorbereiding Zie lesvoorbereidingen eerste graad secundair onderwijs
13
7. Triatlon/duatlon en de eindtermen Lichamelijke opvoeding lager onderwijs 7.1. Lichamelijke opvoeding – motorische competenties 7.1.1. Zelfredzaamheid in kindgerichte situaties I.
Lichaams- en bewegingsbeheersing
De leerlingen kunnen de motorische basisbewegingen op een voldoend flexible en verfijnde wijze aanwenden in gevarieerde en complexe bewegingssituaties. Motorische basisbewegingen zoals lopen, zwemmen en vele andere basisbewegingen komen tijdens de lessen triatlon/duatlon uitgebreid aan bod. De verschillende basisbewegingen worden aangebracht in allerlei verschillende situaties. De oefeningen omvatten vaak meerdere opdrachten die na elkaar moeten uitgevoerd worden en die van de oefeningen een complex geheel maken. II. Verantwoord en veilig bewegen De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven. Vooral de oefeningen, die op de fiets uitgevoerd worden, dragen veiligheid hoog in het vaandel. Naast het dragen van een helm wordt de nadruk gelegd op het veilig en verantwoord rijden met de fiets. Vaak zijn er meerdere leerlingen tegelijkertijd op het parcours en moet er met enige voorzichtigheid gereden worden. Ook in het zwembad en tijdens de loopoefeningen zijn vaak meerdere mensen tegelijkertijd in beweging op dezelfde plaats. Rekening houden met elkaar blijft prioritair. De leerlingen kennen de gevaren en risico’s van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren. Vooral in het fietsen, maar ook in het zwemmen komen zoals reeds vermeld in voorgaand punt situaties voor waarbij leerlingen bewust rekening moeten houden met elkaar (bv. onder elkaar doorzwemmen, voorwerpen doorgeven op de fiets, …). Leerlingen moeten deze situaties leren inschatten en verantwoordelijk leren omgaan met zulke situaties. Bij onverantwoord gedrag moet de leerkracht ingrijpen. III. Voorkeurslichaamszijde, lichaamsopbouw, lichaamsbesef De leerlingen tonen in het bewegen een intuïtief, maar ook een bewust kennen, aanvoelen, omgaan en rekening houden met de eigen lichaamskenmerken, mogelijkheden en –beperkingen. Twee zaken zorgen ervoor dat duatlon en triatlon steeds opnieuw een confrontatie is van de leerling met zijn eigen mogelijkheden en beperkingen: ten eerste het uithoudingsaspect en ten tweede het feit dat het om twee of drie verschillende sporten gaat. Tijdens de verschillende oefeningen (o.a. miniduatlon) moeten leerlingen hun duatlon indelen naargelang de eigen mogelijkheden.
14
IV. Rustervaringen De leerlingen hebben in rust controle over ademhaling en spieren. De les wordt steeds afgesloten met een cooling down die zowel fysiek als mentaal ontspant. De leerlingen zijn bereid om een sfeer van rust te creëren. De les wordt steeds afgesloten met een cooling down die zowel fysiek als mentaal ontspant.
7.1.2. Groot-motorische vaardigheden en acties in gevarieerde situaties I. Variante vormen van basisbewegingen, al dan niet gebruik makend van toestellen. De leerlingen kunnen balanceren op de grond en over diverse soorten toestellen. Fietsbehendigheid is voor een groot deel gebaseerd op evenwicht. Het meest extreme voorbeeld hiervan is het stilstaan ter plaatse zonder een voet aan de grond te zetten. Diverse hulpmiddelen worden gebruikt om fietsbehendigheid te oefenen: kegels, paaltjes, … De leerlingen kunnen vrije sprongen en steunsprongen uitvoeren. Leerlingen springen en duiken tijdens de zwemoefeningen veelvuldig het water in. De leerlingen kunnen verschillende vormen van rollen uitvoeren. Leerlingen draaien bij de zwemoefeningen vaak rond hun breedte-as. De leerlingen kunnen hun loopstijl en –tempo aanpassen aan de afstand. De leerlingen krijgen verschillende loopafstanden te verwerken, zowel individueel als in ploeg. Afhankelijk daarvan passen ze tempo en stijl aan. II. Spel en sportspelen De leerlingen beheersen fundamentele bewegingsvaardigheden die nodig zijn om een eenvoudig bewegingsspel zinvol te kunnen spelen in eenvoudige sport- en spelsituaties. In alle lessen zijn spelvormen aanwezig die beroep doen op de vaardigheden aangeleerd in de lessen. Spelvormen zijn uitstekende manieren om de vaardigheden in complexe situaties uit te voeren en dit op een aangename manier. De leerlingen kunnen eenvoudige spelideeën uitvoeren in eenvoudige bewegingsspelen. De spelvormen zijn eenvoudig opgesteld, zodat ze toegankelijk zijn voor elk niveau. Uitbreidingen zijn natuurlijk mogelijk. De leerlingen kunnen zich in een spel inleven en hierbij verschillende rollen spelen. Enkele functies die in de spelvormen voorkomen: tikker, verdediger, … De leerlingen kennen elementaire tactische principes, kunnen ze toepassen in verwante spelen en kunnen een eenvoudig tactisch plannetje afspreken en uitvoeren. Spelvormen zoals de ploegenduatlon vereisen enig inzicht en tactische beslissingen om de opdracht zo efficiënt mogelijk te volbrengen.
15
De leerlingen passen de afgesproken spelregels toe en aanvaarden de sancties bij overtreding Ook de spelvormen in de initiatielessen bevatten spelregels (bijv. strafpunten bij fout fietsbehendigheid, …) en de leerlingen moeten deze uiteraard naleven. De andere leerlingen kijken mee op het juist naleven van de regels. III. Ritmisch en expressief bewegen IV. Bewegen in verschillende milieus De leerlingen bewegen op een aangepaste manier in de vrije natuur. Duatlon en triatlon zijn bewegingsactiviteiten die uitstekend geschikt zijn om uitgevoerd te worden in de vrije natuur: veld, bos, grasterrein, … Het geeft een extra dimensie aan de sport. De leerlingen kunnen ongeremd en spelend bewegen in het water. Aangezien zwemmen een onderdeel van triatlon is en trialonspecifiek zwemmen enkele bepaalde situaties met zich meebrengt waar men moet draaien en keren, kan dit via speelse vormen aangeleerd worden. De leerlingen voelen zich veilig in het water en kunnen zwemmen. Zwemmen op een veilige en juiste manier blijft prioritair bij het zwemonderdeel in triatlon.
7.1.3. Klein-motorische vaardigheden in gevarieerde situaties De leerlingen kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties voldoende nauwkeurig gedoseerd en ontspannen uitvoeren Fietsbehendigheid vereist vaak nauwgezette en goed gedoseerde vaardigheden van de leerlingen.
7.1.4. Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen De leerlingen kunnen geconcentreerd bezig zijn met een bewegingstaak. Vele bewegingstaken die de leerlingen opgelegd krijgen vooral het fietsen vereist dat de leerlingen voldoende geconcentreerd zijn om succes te oogsten. De leerlingen zoeken zelfstandig en op een creatieve manier naar een oplossing voor een bewegings- of spelprobleem Via enkele spelvormen per twee of per ploeg kunnen de leerlingen zelf uitzoeken hoe ze het meest efficiënt te werk kunnen gaan (kwartetten, ploegenduatlon, …) De leerlingen kunnen zelfstandig materiaal kiezen en opstellen. Prima voorbeeld hiervan is het fietsbehendigheidscircuit waarbij elk groepje zelf verantwoordelijk is voor het opstellen van een stand. De leerlingen zijn in staat gekende oefen- en spelvormen zelfstandig op te starten en in gang te houden. Het fietsbehendigheidscircuit is zo opgesteld dat de leerlingen niet alleen de opstelling verzorgen maar ook de oefening zelfstandig uitvoeren.
16
De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor, tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen. Zoals hierboven vermeld, zijn duatlon en triatlon confronterende sporten. Vaak zullen de leerlingen geconfronteerd worden met hun eigen mogelijkheden en beperkingen en op basis hiervan hun aanpak moeten bijsturen. De leerlingen kunnen uit verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen de relevante prikkel selecteren. Bij de reactiespelen is het belangrijk dat de leerlingen op een gepaste manier reageren op de sensorische prikkels.
7.2. Lichamelijke opvoeding – gezonde en veilige levensstijl De leerlingen hebben noties over hun eigen constitutie en ontwikkelen een correcte lichaamshouding. Zwemmen, fietsen en lopen gebeurt telkens in een andere houding en zo krijgen de leerlingen veel informatie over hun houding. De leerlingen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken. Triatlon/duatlon is een sport die al deze competenties vereist en is daarom uitstekend geschikt voor de lessen lichamelijke opvoeding. De leerlingen beleven voldoening aan fysieke inspanning en kennen ook het langetermijneffect ervan. Door het aangenaam en gevarieerd bewegen in de lessen triatlon/duatlon, is deze bewegingsactiviteit een ideale promotor van een gezonde en veilige levensstijl. De leerlingen kennen het belang van opwarming voor en tot rust komen na fysieke activiteiten. Elke les start met een opwarming om de spieren te activeren en eindigt met een cooling down om fysiek en mentaal te ontspannen. De leerlingen kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en weten er veilig mee om te gaan. Cfr. Fietsbehendigheid
7.3. Lichamelijke opvoeding – zelfconcept en het sociaal functioneren De leerlingen zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken. Eén van de filosofische gedachten van triatlon en duatlon is dat volhouden een deel van de sport is. De opdrachten worden ook zo opgesteld dat het de leerlingen motiveert om ze te volbrengen.
17
De leerlingen kunnen hun eigen inspanning en die van anderen inschatten en waarderen. Individueel leren leerlingen hun eigen mogelijkheden en beperkingen erkennen. De spelvormen op maat van iedereen zorgen ervoor dat succeservaring ook aanwezig is in de lessen. Vaak wordt er in groep gewerkt en leert men rekening houden met de capaciteiten van de andere leerlingen en aangezien de opdracht niet kan slagen zonder de inzet van de anderen, leert men deze inzet ook te appreciëren. De leerlingen nemen deel aan bewegingsactiviteiten in een geest van fair-play. Ondanks het feit dat er veel spelvormen aanwezig zijn, blijft het accent nog steeds liggen op het volhouden en foutloos uitvoeren van de oefeningen. Dit brengt met zich mee dat de oefeningen gebeuren in een gezonde geest van fair-play. De leerlingen kennen de mogelijkheden om buiten de les lichamelijke opvoeding een voorkeursport te beoefenen. De leerkracht kan steeds informatie bekomen via de Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga (VTDL) in verband met jeugdwerking, clubs, … De leerlingen tonen spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze. Niettegenstaand dat triatlon en duatlon individuele sporten zijn, wordt er in de les vaak in groep gewerkt. Leerlingen zijn genoodzaakt om te communiceren met elkaar, om elkaar te helpen, op te vangen, … De leerlingen zijn zich bewust van ongecontroleerde en ongewenste uitingen bij zichzelf en zetten deze recht. Soms reageert een leerling verkeerd op bepaalde zaken. In de geest van fair-play moet hij inzien wat hij fout gedaan of gezegd heeft en zich op gepaste wijze verontschuldigen. De leerlingen kunnen bewegingsmateriaal op de geëigende manier gebruiken. In alle onderdelen en oefeningen wordt gebruik gemaakt van veel materiaal. Leerlingen gebruiken het materiaal zoals de oefening het vereist.
18
8. Triatlon/duatlon en de eindtermen Lichamelijke opvoeding eerste graad secundair onderwijs 8.1. Motorische competenties 8.1.1. Verantwoord en veilig bewegen De leerlingen hebben bij het uitvoeren van de fietsoefeningen een helm op en ze leren te fietsen dat ze anderen niet in gevaar brengen. Ook in het zwembad wordt hier rekening mee gehouden bij het samen zwemmen, starten en keren. Er wordt steeds rekening gehouden met de andere leerlingen en het materiaal. Ook bij het lopen (bijvoorbeeld scoreloop) wordt er door elkaar gelopen en opgepast. Een ander belangrijk veiligheidsvoorschrift dat aangeleerd wordt is dat de wisselzone steeds verboden blijft voor fietsers. In de wisselzone mag enkel gelopen worden (al dan niet met de fiets aan de hand).
8.1.2. Zelfstandig werken Er zijn verscheidene oefeningen die beroep doen op de zelfstandigheid van de leerlingen, bijvoorbeeld oriëntatieduatlon. Het meebrengen van het nodige materiaal en het klaarzetten van de fiets en helm in de wisselzone vergt eveneens de nodige zelfstandigheid. Een extra mogelijkheid om de zelfstandigheid te testen is de leerlingen zelf behendigheidparcours laten ontwerpen en uitwerken.
8.1.3. Reflecteren over bewegen In het zwembad leren de leerlingen nadenken over hun bewegingen (bijvoorbeeld met de oefening om in zo weinig mogelijk armslagen één lengte te zwemmen). Ze leren de verschillende onderdelen van de zwembeweging kennen en uitvoeren. Ze krijgen niet alleen inzicht in de bewegingsonderdelen maar ook in het verloop van de sport en de vaardigheden om een triatlon of duatlon tot een goed einde te brengen.
8.1.4. Gymnastiek 8.1.5. Atletiek Triatlon/duatlon past binnen de eindtermen atletiek, want zowel loopsnelheid als uithouding worden gedurende de verscheidene lessen onder verschillende vormen geoefend.
8.1.6. Dans en expressie 8.1.7. Spel en Sport De leerlingen krijgen tijdens de voorgestelde lessen voldoende spelvormen (opwarming en einde les) aangeboden. Eveneens kunnen de oefeningen ook uitgebreid worden tot spelvorm. De leerlingen leren zich aan de afgesproken regels te houden en kunnen eveneens verschillende rollen vervullen binnen de spelsituaties (tikker, speler, …)
8.1.8. Verdedigingssporten
19
8.1.9. Bewegen in verschillende milieus Triatlon/duatlon is een ideale sport om in de vrije natuur te beoefenen. Het kan in verschillende milieus beoefend worden: bos, straat, piste, grasveld, … Bovendien heeft triatlon ook een zwemonderdeel, waar de leerlingen de kans krijgen om een zwemslag aan te leren. In triatlon wordt meestal geopteerd voor crawl, maar het ligt voor de hand dat ook schoolslag tot de mogelijkheden behoort.
8.2. Gezonde en veilige levensstijl Triatlon/duatlon zijn uitstekende vormen om de fitheid te ontwikkelen. Vooral uithouding en snelheid worden in verschillende bewegingssituaties aangeleerd en dit zowel in het zwem-, fiets- en looponderdeel. Deze eigenschappen vormen de basis van de opgestelde lessen. De les begint steeds met een opwarming en eindigt met een cooling down om respectievelijk de spieren en geest te stimuleren en te ontspannen.
8.3. Ontwikkeling functioneren
van
het
zelfconcept
en
het
sociaal
Tijdens de lessen worden verschillende groepsactiviteiten aangeboden (spelvormen, estafettes, run-bike, …) waarin iedereen specifieke functies krijgt toegewezen. In de testsituatie is het eveneens mogelijk om andere functies binnen triatlon te laten uitvoeren (scheidsrechter, bevoorrading, registratie, …) De run-bike is bovendien een ideale vorm om ook minder goede lopers succes te laten ervaren. Door de eigen capaciteiten goed in te schatten en het wisselen zorgvuldig uit te kiezen leren de leerlingen, ongeacht niveau, op een efficiënte manier te werken. Triatlon/duatlon confronteert leerlingen met hun mogelijkheden en beperkingen en leert hen deze te aanvaarden. Inzet en volharding is nodig in deze uithoudingssport en dit komt uitvoerig aan bod in de verschillende oefeningen (van opwarming tot cooling down).
20
9. Wai Ikke spel Fantaseer even mee… Een grote plas water met een zalig witzandig strand, daarrond een prachtige natuur met wegen over hellingen en door vlaktes, met paadjes door bossen en weiden. Een zwemstart is uitgetekend op het zand aan de kant van het meer. In het meer zijn boeien uitgelegd waardoor er als het ware een straat op het water is aangelegd. Deze waterstraat loopt uit op het zand van het strand en daarna op een mooi stukje weide. Daar is een zone gemaakt waar de fietsen gestald zijn. Ook de schoenen voor de loopproef staan daar reeds te wachten. Uit de ‘wisselzone’ vertrekt een nieuwe weg, bochtig en soms eindeloos lang, over hellingen en over vlaktes; het fietsparcours. Naar het einde toe richt het zich terug naar de wisselzone om de fiets te laten parkeren en de schoenen aan te trekken… een andere weg start daar, ook over paadjes die kriskras door het landschap snijden… De zon speelt ook zijn rol en de wind is nu een aangename bondgenoot, want hij brengt nu de koelte. In de verte staat er een boog met ‘AANKOMST’, het signaal dat de laatste meters in aantocht zijn en de finish in zicht is… Proficiat aan al die atleten die over deze meet lopen… zij zijn allen triactief. Projecteer dit scenario nu op het ganzenbordspel…vervang alle vakjes van het ganzenbord met items van de triatlon en/of duatlon… de start, het zwemmen, de wisselzone, het fietsen en het lopen. Elk van deze items bestaan op hun beurt uit een aantal vakjes die dan onmiddellijk allemaal tezamen 40 vakjes vormen. Dit vormt de basis van het Wai Ikkespel. Het spel zelf is inbegrepen in dit pakket en daar vind je de verdere spelregels en achtergrond. Veel plezier ermee.
21
10. Referenties De Maertelaer K; Postma T, 1981, Levenslang leren zwemmen: school, club, vrije tijd, Gent: PVLO, 320 pag. Finch M; 2004, Triathlon training, Champaign: Human kinetics, 160 pag. Geeroms F; Van Diest, G 1996, Atletiek spelend leren, Vrieseborch, 126 pag. website ministerie van onderwijs - eindtermen lichamelijke opvoeding lager onderwijs - eindtermen lichamelijke opvoeding secundair onderwijs Handleiding bij de korfbal-bijscholing: Korfbal voor 6 tot 12 jarigen (sporttak in de kijker) Triatlongids (nog in druk) Hausswirth C, Vallier JM, Lehenaff D, Brisswalter J, Smith D, Millet G, Dreano P; 2001, Effect of two drafting modalities in cycling on running performance, Med Sci Sports Exerc, 485-492
22
11. Bijlagen
Bijlage 1: diploma miniduatlon en minitriatlon. Bijlage 2: Vragen Zweeds Zwemspel Bijlage 3: Wai Ikke spel
23
Diploma …………………………………………………….. (naam leerling) heeft met succes de minitriatlon/miniduatlon* volbracht in een tijd van …min….sec.
Bijlage 2: Vraag 1: Wat is de volgorde van triatlon? zwemmen-fietsen-lopen
Vraag 2: Wat is de volgorde van duatlon? lopen-fietsen-lopen
Vraag 3: Een triatleet zwemt 20min10sec, fietst 1u01min25sec en loopt 36min 25 sec. Wat is zijn eindtijd in deze triatlon? 1u58min
Vraag 4: Vorm met deze letters de naam van een bekende triatleet: BRGEUTKE ER
Rutger Beke
Vraag 5: In een kwarttriatlon wordt 1500m gezwommen, 40km gefietst en …. gelopen. 10km
Vraag 6: Waar vindt de bekendste triatlon ter wereld plaats? Hawaii Vraag 7: Wat past niet in het rijtje: badmuts – zwembroek – fietsschoen – zwembril? fietsschoen
Vraag 8: Als een ¼ triatlon bestaat uit 1500m zwemmen – 40km fietsen – 10km lopen, welke afstanden worden er dan gezwommen, gefietst en gelopen in een 1/8 triatlon 750m zwemmen – 20km fietsen – 5km lopen
Vraag 9: Wat is het Franse woord voor ‘fiets’? vélo
Vraag 10: Triatlon en duatlon zijn zogezegde multisporten, net zoals biatlon. Wat is biatlon eigenlijk? Combinatie langlaufen - karabijnschieten
Vraag 11: Een duatleet loopt 10km aan 15km per uur, daarna fietst hij 40km aan 40km per uur en sluit vervolgens af met een 5km-loop aan 15km/u. Hoe lang doet hij over zijn duatlon? 2u
Vraag 12: In welk jaar werd de eerste Ironman in Hawaii gehouden: 1969 – 1978 – 1983 of 1989? 1978
Vraag 13: Als een duatleet aankomt om 17u30 en hij heeft 2u20 nodig gehad om het parcours af te leggen, om hoe laat is de wedstrijd dan begonnen? 15u10
Vraag 14: Maak van volgende letters een bekende triatlete: TEELMEKSANTH Kathleen Smet
Vraag 15: Een atleet is geboren in het jaar 1976. Hoe oud is hij in 2005? 29 jaar
Vraag 16: Welk woord hoort niet in dit rijtje: fietshelm – pedaal – loopschoen – stuur loopschoen
Vraag 17: Wat betekent stayeren? Wieltjes zuigen of kort achter de voorganger fietsen
Vraag 18: Een loper zet passen van 1m50. Hoeveel stappen moet hij lopen om 120 meter te lopen? 80
Vraag 19: Welke van deze wedstrijden heeft niet plaats in de provincie Antwerpen Brassschaat – Geel – Leuven – Mol? Leuven
Vraag 20: VTDL staat voor: a) Vereniging voor triatlon- en duatlonleden b) Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga c) Vlaamse tennis en dubbeltennis liga Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga
26
Bijlage 3:
1. Inleiding Even mee fantaseren… Een grote plas water met een zalig wit strand, daar rond een prachtige natuur met wegen over hellingen en door vlaktes, met paadjes door bossen en weiden. Een zwemstart is uitgetekend op het zand aan de kant van het meer. In het meer zijn boeien geplaatst waardoor er als het ware een straat op het water is aangelegd. Deze waterstraat loopt uit op het zand van het strand en daarna op een stuk mooie weide. Daar is een zone gemaakt waar de fietsen gestald zijn. Ook de schoenen voor de loopproef staan daar reeds te wachten. Uit de ‘wisselzone’ vertrekt een nieuwe weg, bochtig en soms eindeloos lang, over hellingen en vlaktes; het fietsparcours. Naar het einde toe richt het zich terug naar de wisselzone om de fiets te laten parkeren en de schoenen aan te trekken…een andere weg start daar, ook over paadjes die kriskras door het landschap snijden… de zon speelt ook zijn rol en de wind is nu een aangename bondgenoot, want hij brengt nu de koelte. In de verte staat er een boog met AANKOMST ; het signaal dat de laatste meters in aantocht zijn en de finish in zicht is… Proficiat aan al die atleten die over deze meet lopen… zij zijn allen TRIACTIEF. Projecteer nu dit verhaal op het het ganzenbordspel… vervang alle vakjes van het ganzenbord met items van de triatlon en/of duatlon…de start, het zwemmen, de wisselzone, het fietsen en het lopen. Elk van deze items bestaan op hun beurt uit een aantal vakjes die dan uiteindelijk allemaal tezamen 40 vakjes vormen.
2. Doel van het spel Kinderen van 6 tot 12 jaar op een actieve en aangename manier laten kennismaken met triatlon en duatlon Maximum aantal deelnemers: 36 kinderen
27
3. Spelbenodigheden a.
Benodigdheden
Handleiding 1 spelbord 40 zoekkaarten 1 dobbelsteen 6 pionnen Inleidende teksten: a. Triatlon en duatlon eerste graad lager onderwijs b. Triatlon en duatlon tweede graad lager onderwijs c. Triatlon en duatlon derde graad lager onderwijs. 4 puzzels a. Luc Van Lierde b. Kathleen Smet c. Belgisch team d. Peter Croes Stift om nummer op hand/arm te tekenen
b. Opstelling van het spel
Kaartjeszone …
Speelcentrum spelleider
Wachtzone groepjes
voetbalveld
In het speelcentrum vinden we het spelbord en de spelleider. Rond het speelcentrum vinden we de wachtzone terug. De wachtzone wordt zo ingedeeld dat elk team zijn eigen plaats heeft. Rondom het voetbalveld vinden we tenslotte de kaartjeszone waar de zoekkaartjes in opgehangen worden.
28
4. Het spelbord Het spelbord is een weerspiegeling van een triatlonwedstrijd. Na de aanloopstrook op het strand start het zwemonderdeel. Na het zwemmen nemen de atleten hun fiets in de wisselzone en leggen het fietsparcours af om tenslotte de loopschoenen aan te trekken en het afsluitende looponderdeel af te werken. De finish betekent het einde van de triatlon. Op het bord zijn in totaal 40 genummerde vakjes voorzien voorafgegaan door de start en eindigend met de finish. Doel van het spel is dan ook om als eerste de finish te halen met je team. Een vakje op het bord kan één van volgende drie kleuren hebben: rood, groen of wit. Uitleg over de verschillende kleuren vind je onder punt 6.
5. Voorbereiding van het spel a. Mogelijkheid 1 Alle voorbereidingen worden getroffen door de spelleider. ‘speelplaats’ voor en legt alle hulpmiddelen klaar.
De leerkracht bereidt de
De leerkracht hangt zelf alle zoekkaarten weg in de kaartjeszone.
b. Mogelijkheid 2 De kinderen worden ingeschakeld bij de voorbereiding. Elk groepje mag x aantal kaartjes gaan ophangen. De kaartjes moeten verdeeld worden over het terrein. De spelleider kan hiervoor zorgen door elk groepje in een bepaalde richting te sturen. De kaartjes worden vooraf door elkaar geschud!
6. Het spelverloop a. Groepen verdelen
Maximum 6 ploegen Maximum 6 kinderen/ploeg Elke ploeg krijgt een nummer. Dit nummer wordt op de handrug geschreven (net zoals in triatlon/duatlon) of op een andere manier kenbaar gemaakt. Elke ploeg krijgt een kleur toegewezen en bijhorende pion.
29
b. Start van het spel Elke team krijgt op voorhand een inleidende tekst in verband met triatlon/duatlon. De teksten vind je terug in het spelpakket in de handleiding (als bijlage). Drie verschillende teksten zijn beschikbaar, namelijk: 1. triatlon/duatlon tweede graad lager onderwijs (wordt voorgelezen door leerkracht) 2. triatlon/duatlon derde graad lager onderwijs 3. triatlo/ duatlon eerste graad secundair onderwijs De leerlingen krijgen per team 5 à 10 minuten de tijd om deze tekst grondig te lezen. In het vervolg van het spel zullen uit deze tekst vragen gesteld worden Elke team zet zijn pion op het startvak. Elk team gooit één maal met de dobbelsteen. Het team dat het hoogste aantal ogen werpt, mag van start gaan. Indien er twee teams even hoge ogen gooien, werpen ze nogmaals tot één van de twee de hoogste waarde heeft. Het spel kan van start gaan! Het eerste team werpt de dobbelsteen. Afhankelijk van het aantal geworpen ogen gaat die ploeg het zelfde aantal plaatsen vooruit op het spelbord. De ploeg gaat nu op zoek naar het zoekkaartje met dezelfde nummer in de kaartzone. Uitzondering! Wanneer het team op een groen vakje (zie verder) terechtkomt, hoeven ze het nummer niet te gaan zoeken, maar mogen ze onmiddellijk opnieuw met de dobbelsteen werpen of het volgende zoekkaartje gaan zoeken.
c. De zoekkaartjes De zoekkaartjes hangen duidelijk zichtbaar in de kaartjeszone. De ploeg zoekt al lopend het kaartje met het juiste nummer (= nummer van positie op ganzenbord) en kijken op de achterkant van het kaartje. Hier staat een codewoord op. Het team onthoudt het juiste codewoord en loopt terug naar de wachtzone. Wanneer de spelleider vrij is (geen andere teams in het speelcentrum), betreden ze het speelcentrum. Het team deelt het codewoord mee en de spelleider controleert of dit juist is. De spelleider en teamleden kijken op het spelbord op welk vakje ze staan. Elk vakje heeft een kleur en deze kleur is belangrijk voor wat het team nu moet doen. De vakjes zijn ofwel, groen, rood of wit.
7. De gekleurde vakjes In totaal zijn er drie kleuren, namelijk rood, groen en wit. Afhankelijk van de kleur van het vakje, heeft het team een andere opdracht.
a. Rood vakje Wanneer een team met zijn pion op een rood vakje terechtkomt, betekent dat het team pech heeft. Ze zoeken eerst het juiste kaartje (zie spelverloop), komen dan terug naar het speelcentrum en krijgen dan te horen welke pech ze hebben. De leerkracht geeft hier woordje uitleg over. De volgende vakjes zijn rood:
30
Nr vakje Code Verklaring 4 Hoorn Valse start! 13 Fiets zonder helm Fietshelm is verplicht in triatlon en duatlon 23 Lekke band Brute pech! 25 Fietsen Helm mag pas losgemaakt worden wanneer fiets in rek staat 29 Nummer Verkeerde weg genomen 37 Laatste ronde Man met de hamer!
Straf 2 vakjes terug 4 vakjes terug 2 vakjes terug 4 vakjes terug 2 vakjes terug 4 vakjes terug
Het team gaat nu op zoek naar het zoekkaartje dat overeenkomt met het nummer van het vakje waar ze na hun straf opstaan.
b. Groen vakje Wanneer een team op een groen vakje terechtkomt betekent dat het team positief nieuws krijgt. Er gebeurt iets in de wedstrijd waardoor het team enkele vakjes mag overslaan. Het team moet ook niet op zoek naar het zoekkaartje overeenkomstig met de nummer van het groene vakje. Zij krijgen onmiddellijk het goede nieuws. De volgende vakjes zijn groen. Nr vakje 7 12 17 22 32
Code Schellens Benny Vansteelant Fietsschoenen Jeugdwedstrijd Tactiek
34
2e adem
Verklaring Een prima start Een zeer snelle wissel
Bonus Opnieuw gooien 2 plaatsen vooruit
Een goede inhaalbeurt De atleet plaatst en demarrage Snel de loopschoenen aangetrokken Net op tijd je 2e adem teruggevonden
Opnieuw gooien 2 plaatsen vooruit Opnieuw gooien 2 plaatsen vooruit
Het team gaat nu op zoek naar het zoekkaartje overeenkomstig met het nummer van het vakje waar ze na hun bonus opstaan.
c. Wit vakje Wanneer een ploeg terechtkomt op een wit vakje, gaan ze eerst op zoek naar het overeenkomstige zoekplaatje (zie spelverloop). Wanneer ze terug in het speelcentrum komen, staat hen een doe-opdracht of kennisopdracht te wachten. Immers, bij elk vakje hoort een specifieke opdracht, die je achteraan deze handleiding kan vinden. Ofwel krijgen ze een kennisopdracht voorgeschoteld (raadsel, puzzel, kennisvraag, …) ofwel een doe-opdracht. Indien ze erin slagen de opdracht met succes uit te voeren, mag het team opnieuw met de dobbelstenen werpen en het aantal geworpen ogen naar voor gaan. Indien de opdracht mislukt, mogen ze ook met de dobbelsteen opnieuw gooien, maar ditmaal moeten ze het aantal geworpen ogen teruggaan op het spelbord.
31
Het team gaat nu op zoek naar het zoekkaartje overeenkomstig met het nieuwe vakje. Nota: de kennisvragen zijn gebaseerd op de inleidende tekst die elk team heeft kunnen inkijken bij de start van het spel.
8. Einde van het spel Op bovenstaande wijze wordt het spel verder gespeeld. De teams trachten steeds te vorderen op het spelbord. Het spel eindigt wanneer een team de finish bereikt heeft. Zij hebben het Wai Ikkespel gewonnen!! Het is niet noodzakelijk om op het 40e vakje uit te komen. Dus als een team bijvoorbeeld op vakje 38 staat en ze gooien 5, hebben zij evengoed de finish bereikt. Veel plezier!
32
9. Vakje per vakje Vakje 1 Code: Hawaii Opdracht (kennisvraag): 1e graad: De volgorde van een triatlon is zwemmen, lopen, fietsen… Waar of niet waar? Zo niet, wat is de juiste volgorde? Fout – zwemmen/fietsen/lopen 2e graad: Hoe noemt de bekendste triatlonwedstrijd die in Hawaii georganiseerd wordt? De Ironman 3e graad: In Hawaii moeten de triatleten 3,8km zwemmen, 180km fietsen en 42,2km gefietst. Hoe wordt deze loopafstand ook genoemd? Marathon
Vakje 2 Code: Olympische Spelen Opdracht (kennisvraag): 1e graad: Welke slag wordt meestal gezwommen in triatlon: crawl – schoolslag – rug? Crawl 2e graad: In welk jaar werd er voor het eerst op de Olympische Spelen een triatlon georganiseerd: 1996 – 2000 – 2004? 2000 3e graad: Waar en in welk jaar stond de triatlon voor het eerst op het Olympische programma? 2000 Sydney
Vakje 3 Code: Luc Van Lierde Opdracht (puzzel): Los de puzzel op van Luc Van Lierde (in bijlage) Materiaal: puzzel Luc Van Lierde
33
Vakje 4: Rood vakje Code: valse start Rood vakje: Valse start… Je bent te snel gestart. Ga 2 vakjes terug
Vakje 5 Code: Ironman Opdracht 1e graad: Na het zwemmen is triatleet Koen 10e, Hij haalt er 6 in tijdens het fietsen, maar tijdens het lopen halen twee anderen hem in. Hoeveelste is Koen geworden? 6e 2e graad: De Ironman start om 7u ’s morgens. Kevin zwemt 1uur, fietst 5u30 en loopt 3u30. Om hoe laat komt hij aan? 17u 3e graad: Hoeveel km heb je als je al de afstanden van het zwemmen, fietsen en het lopen tijdens een Ironman optelt? 3,8 + 180 + 42,2 = 226km
Vakje 6 Code: Powerman Opdracht: Fietsestafette: Ieder lid van het team legt een behendigheidsparcours met de fiets foutloos af. De volgende vertrekt pas als eerste terug is. Materiaal: fietsen + kegels voor behendigheidsparcours
Vakje 7: Groen vakje Code: Gerrit Schellens Je hebt een prachtige start genomen en goed begonnen is half gewonnen. Je mag opnieuw werpen met de dobbelsteen.
34
Vakje 8 Code: Kathleen Smet Opdracht Los de puzzel op van Kathleen Smet (zie bijlage) Materiaal: puzzel Kathleen Smet
Vakje 9 Code: zwemmen Opdracht 1e graad: Jan vertrekt in het verhaal met het zwemmen. Het water is erg koud. Wat doet Jan nog aan? Zwempak of wetsuit 2e graad: Geef twee verschillende zwemstarten? Duikstart – loopstart – start in het water 3e graad: Als je de zwemafstand van een kwartriatlon en een hele triatlon optelt, hoeveel meter heb je dan? 3800 + 1500= 5300m
Vakje 10 Code: helm Opdracht Scoreloop: Baken een rechthoekig parcours af. Het team moet in totaal 50 punten bij elkaar lopen. Punten verzamel je als volgt: Als je diagonaal loopt, krijg je 3 punten. Als je lengte loopt, krijg je 2 punten. Als je breedte loopt, krijg je 1 punt. De teamleden blijven samen.
35
Vakje 11 Code: wisselzone Opdracht 1e graad: Wat past niet in het rijtje? Badmuts – helm – badpak – zwembril 2e graad: Welk twee fietsonderdelen zijn verborgen in de volgende zin? De vriendelijke bestuurder stopte voor Emily zodat zijn veilig de straat kon oversteken. 3e graad: Welke Belgische triatlete kan gevormd worden met onderstaande letters: T K E E A E S L M N H Kathleen Smet
Vakje 12: groen vakje Code: Benny VanSteelant Zeer goede wissel!!! Je hebt snel je fietsschoenen aangetrokken en springt als eerste op de fiets. Ga 2 plaatsen vooruit!
Vakje 13: Rood vakje Code: zonder helm Je bent je helm vergeten op te zetten. Een helm dragen is verplicht tijdens het fietsen voor ieders veiligheid. Ga 4 plaatsen achteruit!
Vakje 14 Code: Pomp Opdracht: Cyclobal-estafette: Er is één bal en één doel. De leerlingen komen één voor één met de fiets naar de bal gereden en trappen de bal in het doel. Zij doen dit zonder voet aan de grond te zetten. Als de ploeg 6x scoort is de opdracht geslaagd. Materiaal: fiets – bal – doel
36
Vakje 15 Code: Belgisch team Opdracht: Los de puzzel van het Belgisch team op (zie bijlage) Materiaal: puzzel Belgisch team
Vakje 16 Code: 40km Opdracht: 1e graad: Wat moet een triatleet en duatleet verplicht opzetten tijdens het fietsen? Helm 2e graad: Wat is stayeren? In de wielen rijden, kort achter elkaar rijden 3e graad: Geef een straf die een atleet krijgt als hij een gele kaart krijgt? Tijdsstraf in de box of extra parcours afleggen
Vakje 17: Groen vakje Code: Fietsschoenen Je hebt een inhaalmanoeuvre ingezet. Goed zo! Je mag nog eens gooien!
Vakje 18 Code: Wiel drinkbus
Opdracht Verdeel groep in twee en laat hen op 20 meter van elkaar vertrekken. De eerste twee rijden naar elkaar toe en geven een drinkbus door wanneer ze elkaar passeren. Daarna geeft hij drinkbus door aan de volgende die nog bij kegel staat. De volgende twee kunnen vertrekken. Tijdens de oefening wordt geen voet aan grond gezet.
37
Vakje 19 Code: Stayeren Opdracht: Leg een behendigheidsproef af met de fiets. De deelnemers fietsen achter elkaar. Na één ronde gaat de eerste naar achteren en wordt de tweede de eerste. Ga zo door tot iedereen het parcours als eerste heeft afgelegd. Tijdens de oefening wordt geen voet aan grond gezet. Materiaal: fiets + kegeltjes + eventueel ander materiaal voor behendigheid
Vakje 20 Code: 180km Opdracht: Run-bike: Per twee – Eén deelnemer loopt, de andere fietst ernaast. Zo leggen ze parcours af. De duo’s blijven altijd samen. Na één ronde wordt er van rol gewisseld. De helm en fiets worden doorgegeven en opnieuw leggen ze parcours af. Dit doen ze tot ze x aantal rondes afgelegd hebben. Materiaal: fiets + kegels (voor parcours)
Vakje 21 Code: Stuur Opdracht: Iedereen legt foutloos een behendigheidscircuit met de fiets af. Materiaal: fiets + kegels (parcours)
Vakje 22: Groen vakje Code: jeugdtriatlon/duatlon Je komt zeer sterk terug in de wedstrijd. Door een versnelling schuif je snel op! Ga twee plaatsen vooruit!
38
Vakje 23: Rood vakje Code: MVS Brute pech, je hebt lekke band… Je moet je band vervangen. Hierdoor verlies je tijd. Ga twee plaatsen terug.
Vakje 24 Code: Peter Croes Opdracht: Los de puzzel van Peter Croes op (zie bijlage) Materiaal: puzzel Peter Croes
Vakje 25: Rood vakje Code: Fietsen Je hebt je helm te snel afgezet. In triatlon moet je eerst je fiets wegzetten en dan pas je helm afzetten, niet andersom. Je krijgt straftijd. Ga vier vakjes terug.
Vakje 26 Code: box Opdracht: Estafette: De eerste loper vertrekt en loopt rond de kegel, daarna komt hij de tweede halen. Hand in hand lopen ze parcours. Ze pikken de derde op, enzovoort… Handen mogen niet losgelaten worden. Materiaal: kegels
39
Vakje 27 Code: Miek Vyncke Opdracht: 1e graad: Wat neemt een triatleet en duatleet tijdens de bevoorrading? Eten en drinken 2e graad: Waarom werd duatlon oorspronkelijk georganiseerd? In de periode dat het water nog te koud was om te zwemmen was duatlon een aangename afwisseling 3e graad: Voor wat staat VTDL? Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga
Vakje 28 Code: Loopschoenen Opdracht: De kinderen lopen rond parcours. Op signaal van de spelleider doen ze zo snel mogelijk hun schoenen en kousen aan en uit. De spelleider geeft een tijdslimiet waarbinnen de kinderen deze wissel moeten uitvoeren. Dit doet men twee keer.
Vakje 29: Rood vakje
Code: nummer Je hebt de verkeerde weg genomen. Je moet weer teruglopen. Je verliest tijd! Ga twee vakjes terug!
Vakje 30 Code: Joeri Vansteelant Opdracht: Estafette: De eerste vertrekt naar kegel en terug met iemand op zijn schouders. Wanneer hij terug is gaat hij op de rug van de volgende zitten terwijl die loopt, enzovoort … Variante: kruiwagen, … Materiaal: kegels
40
Vakje 31 Code: 10km Opdracht: 1e graad: Welke belg won al twee maal de Ironman in Hawaii? Luc Van Lierde 2e graad: Welke nationaliteit had de eerste mannelijke winnaar van de triatlon op de Olympische Spelen? Canadees Simon Whitfield 3e graad: Welke leeftijdscategorie omvat jeugd A in triatlon en duatlon? 16-17 jaar
Vakje 32: Groen vakje Code: tactiek Je hebt zeer snel gewisseld na het fietsen en je bent als eerste weg uit de wisselzone. Een goede tactiek! Je mag nog eens met de dobbelsteen werpen.
Vakje 33 Code: duatlon Opdracht: Drie van de zes teamleden moeten minstens gedurende 10” in een surplace-zone (3m op 3m) kunnen balanceren. Elk teamlid probeert het! Materiaal: fietsen + kegels (voor zone)
Vakje 34: Groen vakje Code: 2e adem Je hebt je tweede adem gevonden. Hierdoor kan je nog heel wat andere atleten inhalen. Goed zo! Ga twee vakjes vooruit.
41
Vakje 35 Code: water Opdracht: 1e graad: Het is een spannende finish. Je kan niet zien wie er gewonnen is… Hoe noemt men zo een finish? Fotofinish 2e graad: Welke nationaliteit had de dame die de eerste Olympische triatlon op haar naam schreef? Zwitserse 3e graad: Van wat is VTDL de afkorting? Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga
Vakje 36 Code: Wereldkampioenschap Opdracht: De teamleden leggen met de voeten aan elkaar gebonden een parcours af. Materiaal: lint om voeten aan elkaar te binden
Vakje 37: Rood Vakje Code: man met de hamer Je bent iets te snel van stapel gelopen. De vermoeidheid begint toe te nemen, het wordt steeds lastiger. Hou vol, het einde is in zicht. Ga vier vakjes terug!
Vakje 38 Code: petje Opdracht: Fietsbehendigheidsparcours in estafette vorm. De teamleden raken de vier voorwerpen aan die ze moeten raken zonder voet aan grond te zetten (bijvoorbeeld vier paaltjes kort bji elkaar) Materiaal: fietsen + kegels + paaltjes
42
Vakje 39 Code: marathon Opdracht: Loop rond een parcours. Iedereen loopt na elkaar. Na één ronde laat de eerste zich afzakken tot achteraan en neemt de tweede de koppositie. Zo voort tot iedereen eens eerste heeft gelopen. Materiaal: kegels (voor parcours)
Vakje 40: Finish Code: Finish
43
Triatlon en duatlon Inleidende tekst tweede graad lager onderwijs
Triatlon bestaat uit zwemmen, fietsen en lopen. De eerste grote triatlon werd georganiseerd in Hawaii in 1978, de Ironman. Dit is nog steeds de belangrijkste en bekendste wedstrijd in de wereld. De Belg Luc Van Lierde slaagde er al tweemaal in om deze wedstrijd op zijn naam te schrijven. Een Ironman bestaat uit 3,8km zwemmen, 180km fietsen en 42,2km (dit is een marathon) lopen. Een kwarttriatlon bestaat uit 1500m zwemmen, 40km fietsen en 10km lopen. Een triatlon start met het zwemmen. Er zijn verschillende soorten zwemstarten: 1) zwemstart in het water: de triatleten vertrekken in het water 2) duikstart: de triatleten duiken in het water 3) loopstart: de triatleten lopen vanop de kant het water in (bv. Vanop strand) Als het water koud is, dragen de triatleten een zwempak, wat hen beschermt tegen de koude. Na het zwemmen volgt het fietsen. Het dragen van een helm is verplicht en dient voor de veiligheid van iedereen. In sommige wedstrijden mag men stayeren, bij andere wedstrijden niet. Stayeren wil zeggen dat men vlak achter elkaar rijdt met de fiets zodat de tweede minder tegenwind heeft en dus gemakkelijker kan fietsen. De triatlon wordt afgesloten met het lopen. Bij een duatlon wordt het zwemmen vervangen door het lopen, wat betekent dat de duatleten starten met de loopproef, daarna op de fiets kruipen om tenslotte weer af te sluiten met het lopen. De Belg Benny Vansteelant heeft zowat alles gewonnen wat er in deze sport te winnen valt. België is één van de toonaangevende landen op internationaal niveau. In het begin werden er duatlons georganiseerd wanneer het water nog te koud was om aan triatlon te doen. Triatlons werden immers voornamelijk in de zomer georganiseerd omdat het water dan warm genoeg was. Wanneer het water te koud was, was duatlon een leuke afwisseling op triatlon. In 2000 werd er voor het eerst een triatlon georganiseerd op de Olympische Spelen. Dit was in Sydney. Op twee dagen tijd waren er 500.000 toeschouwers. De gouden medaille in deze spannende wedstrijd ging bij de mannen naar de Canadees Simon Whitfield en naar de Zwitserse Mcmahon bij de vrouwen. In 2004 eindigde Kathleen Smet vierde op de Olympische Spelen in Athene. Triatlon is steeds populairder. Iedereen kan het! In 2005 was het de ‘sporttak in de kijker’ met tal van acties om mensen meer te laten deelnemen. Het Wai Ikke spel is daar een deel van. Twee andere initiatieven waren de bedrijventriatlon en de just-for-fun triatlon en duatlon.
44
Triatlon en duatlon Inleidende tekst derde graad lager onderwijs
Triatlon is ontstaan in Hawaii, meerbepaald op het strand van
WAI KIKKI.
In 1978 stortte een aantal Amerikaanse soldaten op Hawaii zich in het dolste sportavontuur dat ooit werd ondernomen. Het begon allemaal met een weddenschap. Men kon het maar niet eens worden over de vraag welke atleet de zwaarste inspanning leverde: de zwemmer, de wielrenner of de marathonloper. Daarom besloten ze een wedstrijd te organiseren waarin deze drie disciplines na elkaar moesten worden afgewerkt. Een zwemwedstrijd op het parcours van de Waikiki Roughwater Swim (3,8 km), de wielerwedstrijd van Oahu (180 km) en de marathon van Honolulu (42 km). Wie deze drie wedstrijden op rij kon winnen, mocht zich terecht de Iron Man (de man van staal) noemen.
Later volgden er nog vele Ironman-wedstrijden over de ganse wereld, en jaarlijks vindt de grote finale plaats op HAWAII. De Belg Luc VAN LIERDE heeft deze wedstrijd tweemaal gewonnen en was de eerste Europeaan die dat kon. Daarvoor waren het vooral de Amerikanen die wonnen. De Ironman is een lange triatlon en dit wil zeggen: 3800m zwemmen, 180km fietsen en 42,2 km lopen. In de loop der jaren werd deze afstand ingekort om iedereen de kans te geven ook eens te proeven van de combinatie zwemmen, fietsen en lopen. Zo is de 1/4de triatlon geboren waarbij 1500m wordt gezwommen, 40km wordt gefietst en 10km wordt gelopen. Tijdens de Olympische Spelen in Sydney in 2000 kwam triatlon met deze afstand voor het eerst op het programma. De Olympische afstand was geboren. Kathleen SMET en Mieke SUYS stonden aan de start voor België. Ondertussen ontstond er ook een nieuwe sport waarbij het zwemmen werd vervangen door lopen: dus lopen-fietsen-lopen. Men noemt dit duatlon. Hier is België wel één van de beste landen ter wereld en hebben we verschillende wereldkampioenen: Benny VANSTEELANT, Joerie VANSTEELANT en Miek VYNCKE. Zowel in triatlon als in duatlon zijn er – zoals in elke sport – reglementen. Als er reglementen zijn, moeten er vanzelfsprekend ook scheidsrechters zijn. Er is tussen de lange triatlon of Ironman en de Olympische triatlon (idem voor duatlon) één zeer groot en belangrijk verschil. Bij de Ironman mogen de fietsers niet in elkaars wiel rijden. Bij de korte duatlon of Olympische triatlon mag er wel in groep gereden worden. Dit noemt men stayeren. Indien atleten hieraan zondigen of andere fouten maken, kunnen de scheidsrechters hiervoor een rode of een gele kaart geven. Dit betekent dat ze
45
gestraft worden en dat ze ,ofwel een tijd in de strafbox moeten zitten, ofwel een extra parcourtje moeten afleggen. In Vlaanderen is er een federatie die zowel triatlon als duatlon onder haar vleugels heeft. De Vlaamse Triatlon en Duatlon Liga heeft haar kantoor in Antwerpen en heeft verschillende personeelsleden. Zij verzorgen zowel de competitiesport als de recreatiesport. Er is ook een topsportschool in Leuven. In 2005 was triatlon/duatlon SPORTTAK IN DE KIJKER. Dit is een initiatief van BLOSO waarbij een sport gedurende één jaar speciaal in de kijker wordt geplaatst, en er allerhande leuke initiatieven plaatsvinden. Het wai-ikke spel is er één van. Jaarlijks organiseert de VTDL diverse wedstrijden voor volwassenen; de superprestigewedstrijden(competitie), recreactieve wedstrijden maar ook jeugdwedstrijden. Bij de jeugd zijn er 4 categorieën : Jeugd C (12-13), Jeugd B (14-15) Jeugd A (16-17) en junioren (18-19). Hun afstanden zijn aangepast aan de leeftijd en zijn voor jeugd C en B:375m zwemmen, 10km fietsen en 2,5km lopen. Voor de jeugd A en junioren is dit x2: dus 750m zwemmen, 20km fietsen en 5km lopen. Voor duatlon zijn deze afstanden ook aangepast.
46
Triatlon en duatlon Inleidende tekst: eerste graad secundair onderwijs
Jan en Peter zijn twee vrienden die graag aan sport doen. Jan is een beetje zenuwachtig vandaag. Hij gaat vandaag meedoen aan een triatlon. Dat wil zeggen dat hij moet zwemmen, fietsen en lopen na elkaar. Hij heeft deze sport op tv gezien. Daar spraken ze over een wedstrijd op het eiland Hawaii, de Ironman. Dit is de grootste triatlon van de wereld. De deelnemers daar moeten bijna 4km zwemmen, 180km fietsen en een marathon (dit is 42,2km) lopen. Omdat Jan buiten in een meer moet zwemmen en het water erg koud is, doen Jan en de andere deelnemers nog een zwempak bovenaan, zodat ze geen kou krijgen. Ook zetten ze hun zwembril en badmuts op. Start! Jan en de andere atleten zijn nu aan het zwemmen. In triatlon wordt er meestal crawl gezwommen, omdat deze zwemslag het snelste gaat. In de helft van het parcours ligt een boei, waarrond de triatleten moeten zwemmen. Vanaf hier zwemmen ze terug naar de kant. Jan is goed bezig en komt als derde uit het water. Nu snel zijn helm opzetten, zijn fietsschoenen aantrekken en zijn fiets nemen. Een triatleet moet altijd een helm opzetten, want soms gebeuren er wel eens ongevallen. Jan begint te fietsen. Het gaat goed, hij heeft al een andere deelnemer voorbijgestoken en fietst nu op de tweede plaats. Snel nog wat drinken en eten, zodat hij genoeg energie heeft. Het fietsen zit er bijna op. Jan fietst nog steeds tweede, maar is niet ver van de eerste meer. Snel zet hij zijn helm af en zet zijn fiets weer op zijn plaats. Hij trekt zijn loopschoenen aan en start met het lopen. Jan ziet de leider in de wedstrijd 200m voor hem uitlopen. Snel nog wat drinken aannemen in de bevoorrading en dan snel doorlopen. Op 1km van het einde heeft Jan eindelijk de eerste bijgehaald. Zij aan zij lopen ze nu richting finish. Het wordt een mooie sprint. Jan en de andere atleet komen op hetzelfde moment aan, niemand kan zeggen wie gewonnen heeft. Jan en de andere atleet zijn alletwee blij omdat ze aangekomen zijn. Dat is al een hele prestatie. Maar wie heeft er nu gewonnen? Wanneer men niet kan zien wie er gewonnen heeft, spreekt men van een fotofinish, omdat ze dan met een speciaal foto-apparaat kijken wie er gewonnen heeft. En kijk nu… Jan heeft gewonnen. Hij mag op de hoogste trede van het podium en krijgt een mooie prijs. Deze prijs krijgt hij van Luc Van Lierde, de enige Belg die de Ironman al tweemaal kon winnen. Proficiat Jan, zegt hij! Peter heeft dit allemaal gezien en wil ook wel eens meedoen, maar Piet kan helemaal niet zwemmen. Gelukkig bestaat er ook duatlon. Duatlon lijkt op triatlon maar in plaats van te zwemmen wordt er gelopen. Dat wil zeggen dat Piet start met lopen, daarna de fiets opspringt en tenslotte nog eens loopt tot aan de finish.
47
Peter heeft vroeger atletiek gedaan en ging vaak fietsen met zijn vader. Peter doet de duatlon dan ook heel goed. Hij eindigt derde en staat nog net op het podium. Hij krijgt zijn prijs van Benny Vansteelant, een Belg die zowat alles gewonnen heeft in duatlon wat er te winnen viel. Jan en Peter hebben zich reuze geamuseerd, ze zijn blij dat ze aangekomen zijn en tevreden met hun mooie prestatie. Bovendien hebben ze nieuwe vriendjes leren kennen en zullen ze zeker nog eens meedoen aan triatlons en duatlons. Piet gaat zelfs leren zwemmen zodat hij samen met Jan ook eens mee kan doen aan een triatlon. Jan zal op zijn beurt eens meedoen met een duatlon.
48
BELGISCH TEAM TRIATLON/DUATLON 2005
49
KATHLEEN SMET – TRIATLETE
50
PETER CROES - TRIATLEET 51
LUC VAN LIERDE - TRIATLEET 52