losse nummers f 3,50
Midden-Del Nidden-Delfkrant nr. 65
verschijnt zesmaal per jaar
ant
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
2 dertiende j aar gang nr. 1/ 2, februari 1989
Midden-Delfkrant REDACTIONEEL De Midden-Delfkrant verschijnt zesmaal per jaar Redactie: Arie van den Berg Ankie Maessen Jacques Moerman Arie Olsthoorn (coÖrdinatie) Marika van Ooststroom Frits van Ooststroom (eindredactie) Aad van Paassen Henk Tetteroo Verder werkte(n) mee: Sjaan van Winden Fotografie: Fred Hess, 's - Gravenhage
I n dit nummer ook een aflever ing van he t ' cuZ t uree Z supplement' De l f l ands Diep, met o. a. het gedi cht ' Winter' van Poot en artikelen over de schilders Van Fry tom en Jonkind . Van Jonki nd tonen we vooral ijsgezichten .
Vormgeving en productie : Frits van Ooststroom Druk: Sieca Repro B.V., . Delft Overname van artikelen is Ln vele gevallen mogelijk in overl eg met de redactie. Kopij en suggesties voor kopij ZLJn van harte welkom bij de r,edactie. Verantwoording Publicatie van artikelen behoeft niet te betekenen dat de daarin vervatte meningen het inzicht van de MiddenDelfland Vereniging weergeven. Redactie- adres: Oos tveenseweg 6, · 2636 ED Telefoon (01738) 86 30
De wi nt er van ' 88-' 89 is geen echte winter gewor den : geen ijs, geen sneeuw... Maar we l een echt winternummer van de Midden- De lfkr ant! Een ijzig ar t i kel over de tradi tionele schaatstochten naar Gouda; de winterse vogels van Mi dden- Delfland en veel winterse plaatjes om nog meer i n de s f eer t e komen.
Na in de vor ige Midden- Delfkrant een aantal posi tieve ontwikkelingen r ond de r econstruct i e van Mi dden- DelfZ and te hebben Zaten zien, openen we
hiernaast met een artikel van de hand van D. van den Bosch (onze vertegenwoordiger in de Reconstructiecommiss i e ), die een tendens bespeurt waarbij Midden- De lfZand het slachtoffer dreigt te worden van negatieve ontwikkelingen binnen en bui ten het gebied. Een waarschuwing . .. Ger ard Peet en Frans Assenberg hebben wegens drukke werkzaamheden hun r edacti e l i dmaatschap beëindigd. Helaas . Ankie Mae ssen uit SchipZuiden zaZ t r achten het gevalZen gat te dichten, zowe Z bij de pr oductie van de krant aZs r.edactioneeZ .
UffiddenEDelfla11d CVereniging
Schipluiden
Uitgave De Midden-Delfkrant is een uitga~e van de Midden- Delfland Vereniging en van de Stichting Bezoekerscentrum Midden-Delfland. Abonnementen op de Midden-Delfkrant zijn alleen mogelijk door lid te worden van de Hidden- Delfland Vereniging . De minimum contributie bedraagt f 22,50 per jaar, voor jeugdleden (t/m 17 jaar) f 7,50. Aanmelding door storting op postrekening 3928463 ten name van de Midden- Delfland Vereniging te Vlaardingen, onder vermelding van 'nieuw lid'. U kunt ook bellen: (OIO) 4 74 25 98 C's avonds) of schrijven: Secretariaat Midden- Delfland Vereniging, Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen. Opzegg ing van het lidmaatschap/ abonnement uitsluitend ·schriftelijk aan het secretariaat. Opzegging kan slechts geschieden tegen het einde v an het v erenigingsjaar en met inach tneming van een opzegtermijn van v i e r weken.
Secretariaat
Bestuur
Midden-Delfland Vereniging Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen Telefoon (OIO) 4 74 25 98 ('s avonds) Postbank 3928463 Verenigingenregister Delft V 397143
J. Koorevaar, voorzitter Leeuwerikplantsoen 23 2636 ET Schipluiden . Telefoon (01 738 ) 88 74
Doel de bevolking van Midden-Delfland en omliggende steden te informeren over, en nauw te betrekken bij het beheer van het gebied en bij de voorbereiding en uitvoering van veranderingen in dit gebied; het kritisch volgen van dit beheer en van de voorbereiding en uitvoering van die veranderingen alsmede het stimuleren van een actieve inbreng van de bevolking daarin; het bevorderen van het onderlinge begrip tussen de verschillende belanghebbenden in dit gebied, mede door het stimuleren van onderlinge kon takten. (artikel 2 v an de statut en)
F.W. van Ooststroom secretaris / penningmeester Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen Telefoon (OIO) 4 74 25 98 ('s avonds ) D. van den Bosch Holierhoek 28, 2636 EJ Telefoon (01738 ) 89 03
Schipluiden
J.P. van Noordt Westgaag 96 b, 3155 DJ Maasland Telefoon (01899 ) 181 57 J.G.M. Peet Oosteinde 167, 261 1 VD Delft Telefoon (015) 12 45 52 S. van der Kooij Zuidbuurt 29, 3141 EN Maassluis Telefoon (01899 ) 143 96 P.W . van Winden Schieweg 166, 2627 AS Del f t Te lefoon (01 5 ) 56 31 17
Midden-Delfkrant Midden-Delflartd: van heilige koe tot slachtvee? ' Tien jaar Reconstructie Midden- Delfland Z~Jn gepasseerd. En het gaat goed! Allereerst omdat het huidige beleid en de instrumenten die er zijn om de bufferzone te verwe zenlijken voldoende kracht en inhoud hebben om Midden- Delfland blijvend als onbebouwde ruimte te handhaven en de kwaliteit er van te verbeteren '.
Deze klaroenstoot vormt de aanhef van een folder waarmee de Reconstructie Midden-Delfland vorig jaar haar tienjarig bestaan aankondigde (zie MiddenDelfkrant december 1988). Inmiddels zijn we weer een klein jaar verder en wat valt er nu te zeggen over dit wellicht ook toen al wat geforceerde optimisme? Het instrumentarium mag dan ongeschonden aanwezig zijn, maar hoe staat het met het huidige beleid en de politieke wil om de bufferzone gaaf te houden? Wie regelmatig kennis neemt van standpunten, uitspraken en aanbevelingen, ontkomt niet aan de indruk
dat de aanvankelijke bereidheid om aan de belangen van de bufferzone hoogste prioriteit toe te kennen, danig aan het afkalven is. Daarvoor is het niet eens nodig om te luisteren naar de voorzitter van de
3
Delftse Kamer van Koophandel, dr . ir. F. Hekke r , die in zijn laitste nieuwjaarsrede een lans brak voor 'een herbezinning op het bufferzoneconcept in zijn huidige starre vorm' en een pleidoo i hield voor meer bedrijfsvestiging in Midden- Delfland. Gelukkig maar dat de Kamer van Koop handel geen directe zeggenschap heeft over de toekomst van de bufferzone, anders was het lot nu wel beslist. Feitelijk veel verontrustender zijn daarom de geluiden die te beluisteren zijn op diverse niveau's van openbaar bestuur. Daar immers wo r dt wèl direc t of indirect aan de touwtjes getrokken. Een kleine tour- de - horizon moge di t illustreren. De overbekende kwestie Rijksweg 19 (A 4) behoeft geen toelichting mee r , de afloop lijkt nu we l nagenoeg vas t te staan: de minister krijgt haar zin en omringd door huizenhoge wallen zal dit verkeersriool straks de 'groene buffer' doorboren. Misschien moet men erkennen dat de chronologie hier parten heeft gespeeld: het plan voo r de weg is van oudere datum dan de besluitvorming ov er Midden-Delfland. Maar blijft het nu bij dit ene offer
4 dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
krijgt. Hoewel Rotterda~ zich in zijn voorlichting een zeer open gesprekspartner heeft getoond is het wel opmerkelijk dat de aanwezigheid van een stiltegebied binnen MiddenDelfland tot dusver geen enkele rol bij de planontwikkeling heeft gespeeld. Het zal interessant zijn straks te vernemen hoe het provincia~l bestuur, zelf initiator en behoeder van de stiltegebieden, zich zal opstellen als het binnen zijn streekplanverantwoordelijkheid geroepen wordt om over het Rotterdamse plan te oordelen.
Boerderij aan de Zuidbuurt te Vlaardingen, thans kantoor Recreatieschap aan het doorgaande verkeer? Het valt te vrezen van niet. Dezelfde minister heeft inmiddels besloten om het doorgaande verkee r behalve met een dubbele Beneluxtunnel nog met een tweede tunnel te gerieven: de Blankenburgtunnel tussen Vlaardingen en Maassluis . De daarbij behorende wegverbinding met haar aansluitingen op Rijksweg 20 be t eken t een regel re chte inbraak in het deelplan Lickebaert ~n uitvoering. En opnieuw de vraag: Maar blijft het daarbij? Inmiddels verscheen, onder verant woordelijkheid van weer dezelfde minist er, het ' Tweede Structuurschema Ve rkeer en Vervoer' (deel A, beleidsvoornemen). Daa rin wordt de uit de tvnnel komende weg als Rijkswg 24 in noordoostelijke richting doorgetrokken, kruist de aan te leggen Rijk s weg 19 om vervolgens Rijksweg 13 (Den HaagRotterdam) te be r eiken. De rampzalige gevolgen die dit plan zou hebben voor de inrichtingsperspectieven van de bufferzone laten zich licht voorspellen. Nu ligt die weg er nog in geen lengte van jaren, zo het er al ooit van komt, maar het illustreert wel dat de aanwezigheid van Midden - Delfland geen rem meer betekent voor de verkeersplanologen, zelfs niet op het rijksniveau waar nu juist de hoogste verantwoordelijkheid voor de bufferconceptie berust. Hoe staat het daarmee dan op provinciaal niveau? Zoals bekend beijvert de 'Stichting Transportcentrum Westland ' zich voor de aanleg van een vrachtautocentrum en beveelt daarvoor een lokatie
binnen Midden~Delfland aan. Da t mag een dergelijke belangengroep best doen, die steeft een beperkt belang na en hoeft niet alle aspecten af te wegen, dat laatste is de taak van de overheid. Dat het verzoek aan de Reconstructiecommissie om mee te werken categorisch is afgewezen behoeft geen betoog, het plan is volledig in strijd met het vastges telde programma, de basis voor elke ve rdere planontwikkeling. Maar hoe oordeelt het provinciaal bestuur? Blijkens recente persberichten acht een meerderheid van Gedeputeerde Staten de binnen Midden-Delfland gelegen Oude Campspolder-zuid de beste en enig mogelijke plek voor het Transportcentrum Westland . Inmiddels heeft ook de raad van Maasland, aanvankelijk tegen het plan, zich bereid ge toond tot medewerking . Met andere woorden: de kans dat ook dit stukje bufferzone gepikt gaat worden is reëel aanwezig. Nog enkele voorbeelden op gemeentelijk niveau. Rotterdam studeert op de mogelijkheid om Zestienhoven te ontruimen ten behoeve van won ingbouw en noordelijk daaraan grenzend in de Schieveensepolder een nieuw vliegveld aan te leggen. Deze verplaatsing zou samengaan met een draaiing van de startbaan in meer westelijke richting en gebru ik voor intensiever vliegverkeer met zwaardere eenheden. De zogenoemde 'geluidstrog' zou dan juist over een als stiltegebied aangewezen gedeelte van Midden-Delfland vallen, hetzelfde gebied dat ook al met de gevolgen van Rijksweg 19 te maken.
Als laatste illustratie nog een Rotterdams plan. Op zoek naar z.g. definitieve opslagplaatsen voor verontreinigde grond heeft de gemeente het oog laten vallen op de eerder al met havenslib opgespoten Oost- Abtspolder. De noordpunt daarvan valt binnen Midden- Delfland, heeft een recreatieve bestemming en zou als zodanig met voorrang worden uitgevoerd . . Behalve een blijvende belasting met verontreinigde grond een gebruiksvorm waarvan ons tot dusver weinig meevallers bekend zijn - zou dit een langdurige (minstens vijf jaar) vertraging in de recreatieve inrichting tot gevolg hebben. Of de Reconstructiecommissie maar even wil meewerken! De konklusie uit het voorgaande is wel duidelijk: de bufferzone is voor veel planologen en bestuurders bepaald geen heilige koe meer. Of hij verder degradeert tot planologisch slachtvee, daarover wordt niet eenmalig, maar in talrijke afzonder lijke procedures op diverse bestuurlijke niveau's beslist. Dat zich dit als een proces van salami - pol it iek gaat voltrekken is eer .waarschijnlijk dan denkbeeldi g . Naast vele andere belanghebbende groeperingen zullen vooral de Reconstructiecommissie en het Recreatieschap zich in toenemende mate van hun 'waakhond- functie' bewust moeten worden. Ook de Midden- Delfland Vereniging zal hier steeds meer zijn aktiviteiten op moeten richten.
D. van den Bosch
Midden-Delfkrant Vogels
~n Midden-Delfland~
zestig jaar geleden (?)
In de winter
In de bovenste takken van de hoge iepenboom bij ons aan de vlietkant zaten op een morgen acht of tien vogels die ik nog nooit had gezien. Het was winter, niet erg koud, een gewone dag. Ze waren wat groter dan onze lijsters, en veel lichter van kleur, grijsbruin. In een gestrekte houding zaten ze, met de koppen in de wind zoals de meeste vogels graag doen. Ze gaven weinig geluid. Ik zal toen twaalf jaar geweest zijn; met zulke vreemde vogels beleefde ik een bijzondere dag. Behalve Ro tte rdam en Delft had ik weinig van de wereld gezien en nauwelijks had ik er een voorstel ling van dat er meer en andere vogel s rond kunnen vliegen dan die wij allen bij onze boerderij en in het land kenden. 'Hoe zalig als de jongenskiel nog om de schoudren glijdt', zei een dichter zoals ik later las. Zes jaar later, in de winter van 1918, was ik de jongste
Krcunsvogei
bediende op een klein kantoor in Ro tterdam. Als ik van het station daar naar toe liep, door de Aart van Nesstraat, kon ik moeilijk de wildwinkel van Verbiest voorbij komen. Achter een groot winkelraam lagen fazanten en patrijzen, allemaal even mooi, en soms lag daar ook een hele hoop van de vogels die ik bij ons boven in de hoge iep gezien had. Voor dat winkelraam kon ik ze goed bekijken en een vogelboek liet geen twijfel: het waren kramsvogels. Met netten werden die toen gevangen, misschien werden ze ook geschoten, Verbiest leverde ze voor de keuken van de fijnproever. Wie ze eenmaal kende zag ze elk jaar wel, in koude winters waren er erg veel. Een noordelijke lijstersoort, die goed bij het Delflandse winterlandschap paste. lijstersoort die alleen
5
Gezien het winterse karakter van deze Midden- Deifkrant is de chronologie in deze artikéienreeks voor één keer veriaten. Het artikei over vogeis in zomer en herfst komt volgende keer. Nu is De Winter aan de beurt. in de winter bij ons kwam was de koperwiek. Aan de weg bij het Huis ter Lucht stond in mijn schoolti jd het cafeetje van Gerrit Driessen waar wij langs kwamen onderweg naar s chool. Op een wintermorgen hing daar buiten aan de muur een kooitje met een vogel er in die wel wat op onze grauwe lijster leek, maar hij was meer bruin, had een mooie lichte wenkbrauwstreep en opzij van zijn borst wat roestrode, min of meer koperkleurige veren. Daarom heet hij koperwiek . Geen idee hadden wij er van hoe Gerrit Driessen of een van al die jongens van hem aan die vogel kwam. In latere winters heb ik ze overal gezien , tot in tuintjes bij woonhuizen. Ze zijn niet schuw. Toen ik op school ging was het heel gewoon dat ieder die een vogel kon vangen zo'n beest in een kooitje deed en het liet zien. Een aardigheidje, of ook nog zo i ets als een status- symbool, iets waarmee je voor de dag kon komen? Veel indruk op mij maakte op een koude winterdag de eerste valk die ik zag. Tamelijk hoog in een koude vrieslucht vloog, wat zoekend, een vogel ter grootte van een kraai, maar veel vlugger wendend, en met wat langere en meer spits toelopende vleugels. Een heel behendige vlieger, die ik nooit gezien had. Later heb ik kunnen vaststellen dat het de slechtvalk was, en jaar in jaar uit heb ik hem in onze polders gezien . Heel wat groter dan de torenvalk, die ook niet bepaald een wintervogel is, en niet bruin met rood, maar blauw en grijs, is de slechtvalk
6 dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989 voor de vogelaar met een veldkijker bovendien goed kenbaar aan de brede donkere knevelstrepen ter zijde van zijn kop. Een prachtvogel. In de polder zag ik hem, soms laag vliegend, ook wel zittend op een paaltje of op een hek. Van de buizerd die wat groter is en in de winter ook wel eens in Delfland te zien was kon je in de vlucht de s~echtvalk feil loos onderscheiden. De buizerd· is een langzame, luie vlieger, de slechtvalk is snel en bijzonder wendbaar. Ik mag wel een Haagse ervaring met de slechtvalk vermelden. In 1927 gingen wij in Den Haag wonen, aan de Hanenburglaan, tegenover de Westduinkerk die ~en mooie toren had met een klok, op weinig meer dan honderd meter afstand van onze woning. Aan tafel zittend keken wij op die klok. Ik was gewoon elke dag aantekeningen te maken over vogels en neem nu daaruit over: '29 dec.1929. Om 16.00 uur: een slechtvalk (of sperwer) op den toren der Westduinkerk, vliegt met gevangen vogel in de achteruit gestrekte pooten. Boven leigrauw, onder balangrijk lichter , kop duidelijk buiten de vleugellijn uitstekend, Dat wijst op slechtvalk.' '6 jan.1930. De valk is om 1 uur op een zijstukje van de toren. Zit daar wellicht den heelen dag. Het is een slechtvalk (onderstreping 1930, vdK ) , duidelijk witte wangen met zwarte afhangende baardstrepen. Geheel als de tekening in Strijbos ( een vogelboek, vdK). Was er 5 jan. ' s middags ook; spreeuwen achtervolgend.' '8 jan.1930. De valk is er ook 's morgens om 8 uur. 16 jan.l930. De valk is nog vrijwel dagelijks op de Westduintoren. Heeft slachtoffers zoowel 's morgens, 's middags als tegen de avond. Is sterk gewend ~an de drukte op straat. Kleur steekt vaak weinig af.'
'27 febr.1930. De valk vandaag en gisteren weer op den Westduintoren.' Tot zo ver wat ik uit een schrift overneem. De toenmalige Nieuwe Haagse Courant nam een bericht van mij op, dat de klok van de Westduinkerk was stil blijven staan omdat een slechtvalk op de grote wijzer was gaan zitten en die was blijkbaar te zwaar om de klok gaande te houden. Nu ik mijn aantekeningen van 1930 weer eens lees merk ik dat ik toen mijn best moest doen om een sperwer van een slechtvalk te onderscheiden, daar had ik kenmerken voor nodig. Ken je een vogel eenmaal goed, dan twijfel je op afstand al niet aan de soort; het gedrag en de ~nier van vliegen is voor elke soort weer anders. Moeilijk is alleen de grootte: als je een vogel bij heldere lucht ziet en je hebt niets om hem er mee te vergelijken weet je niet hoe groot de vogel is. Je kunt dan naar de grootte bijv. een kauw niet van een kraai onderscheiden, maar de een vliegt anders dan de ander. Bij de slechtvalk op de toren had ik ook aan de sperwer gedacht, die toen bij ons in de herfst en in de winter niet ongewoon was. Heb je hem een paar ke~r meegemaakt dan hoef je niet te twijfelen. Zo woest als een sperwer vliegt geen enkele vogel, hij achtervolgt mussen tussen dichte struiken, desnoods door een open raam in een huiskamer. Elke winter zag ik ze. Wie een beetje oplet zal hem niet met de torenvalk verwarren, maar het kan vroeger veel gedaan zijn. De gewone mens was, naar mijn misschien wat persoonlijk getinte ervaring , weinig nauwkeurig in het geven van een naam aan een vogel.
aantallen: bunzings soms 30 tot 40 per jaar, wezels eenmaal 62, sperwers in 1852-1859 3 of 4, soms minder, per jaar. Ik twijfel. Best mogelijk dat er toen veel meer sperwers, goed van torenvalken te onderscheiden, waren dan ik meemaakte in de jaren 1912-1940, maar dat het torenvalken, of er tussen, waren lijkt mij heel aannemelijk. Een jager moet wel uiterst behendig zijn om de wild vliegende sperwer te schieten, de torenvalk zie je dikwijls stil staan in de vlucht, hij kijkt dan wiekelend naar prooi op de grond. Bidden, heet het in jagerstaal en in de boeken. Zelfs een jager met een slecht schot moet hem dan neer kunnen halen. De grote aantallen bunzings en wezels hadden wij niet verwacht: zij wijzen op een totaal ander landschap , een andere manier van bestaan op de boerderij dan nu. Daarbij had ik voor sperwers, of wat het waren, grotere aantallen verwacht. De bunzings werden wel achterna gezeten door elke boer die een felle hond had; de wezels zullen het meest in het hooiland gevangen zijn, ook door honden. Maar sperwers moeten geschoten zijn, door jagers of door een ander, boer of burger, die een jachtgeweer had, en dat kunnen er in elke gemeente wel honderd geweest zijn. Mijn vader moest er niets van hebben, maar boeren rondom hadden zo'n dubbelloops jachtgeweer. Ik heb Willem de Bloois, molenaar van de Lickebaart bij ons in het land,
Speruer
De gemeente Maasland gaf in de vorige eeuw f 0.30 premie bij inlevering van een schadelijk dier , dat waren bunzings, wezels en sperwers . Het boek 'Dorp in rust en onrust' noemt
~ ·~ ~
t
~
N
Cl 0:;
;:,:;
~
s .,
7
Midden-Delfkrant
elk jaar in ons land voor, hij is niet aan de zee gebonden. In het geindustrialiseerde Europa van tegenwoordig passen zij niet , eeuwen geleden was dit anders. In het prachtige boek ' Roofvogels en Uilen van Europa' schrijft Prof.K.H.Voous, een van de beste vogelkenners van ons werelddeel: 'Men kan gerust aannemen dat de Nederlanden met hun vis- en watervogelrijke gebieden vroeger een waar zeearendenparadijs zijn geweest.' Dat is voorbij, een naglans er van kan rond 1900 nog zijn opgemerkt.
zien schieten op een eksternest bij ons thuis, en op een schollevaar die op de hoogste wiek van zijn molen zat. Gescho ten werd op alles en nog wat, waarom niet. Maar al dat soort jagers en schutters zou niet gauw to t het schieten van een echte sperwer komen, die zag j e maar even in een wilde vlucht. In een torenvalk hebben ze wellicht weinig kwaad gezien. Die kleine roofvogels ware n voo r hun Delflands begrip ook niet schadelijk, anders dan in de duinen e n in Gelderland, waar veel patr i jzen en fazanten voorkomen waarvan de sperwers en de torenvalken de jongen weg roven. Er werd in onze contreien veel geschoten. Op de Tempelwoning in de Broe kpolder woonde Piet van der Kooi j, van wie het wat legendarisch aandoend verhaal gaat dat hij een arend schoot. Nu hoef je maar half een denkbeeld te he bben van het toenmalige Delfland, rond 1900, om aan te nemen dat de kans op het schieten van een arend nergens groter kon zijn dan achter in de Putpolder, in de Broekpolder, en rondom de Vl ietlanden en de Bommeer. Een zoon van Piet vertelde mij hoe zij n vader het deed. Vanuit zijn boerderij zag hij in een hoge boom een arend zitten, dat kan een boom aan de Rijska geweest zijn. Als hij naar hem toe zou lopen vloog de arend natuurlijk weg, maar Piet was hem te slim af. Van stal haalde hij een paard, ging daar schuin achter lopen; hij werd door de arend niet opgemerkt totdat hij hem onde r schot had. Verteld wordt dat Piet van der Kooij tweemaal een arend schoot. De Broekpolder en de Vlietlanden waren afgelegen gebieden, zonder het geringste spoor van doorgaand ver keer. Van rond 1912-1920 herinner ik mij levendig hoe s til het er was , en hoe vol vogelleven , i n de winter even goed als i n de zomer. Op mijn vraag: 'Wat schoot Piet nog meer?' hoorde ik : 'Van alles.' Arenden waren toen in Noord-Europa veel t al rijker dan nu . Wa t voor arend zou het geweest zijn? In Europa kwamen verscheidene s oorten voor, waarvan de grandioze ke izerarend en de ook heel grote steenarend het meest tot de verbeelding spraken. Naar ons land dwaalden zij een heel enkele keer af. De arend van Piet van der Kooij in de Broekpolder is waarschijnlijk een v isarend , misschien een zee-
arend gewees t. Vo lgens recente gegevens pleisteren er tegenwoordig jaarlijks 250- 400 vi sarenden voor enige tijd in Nederland en passeren er 500- 1000. Zij moe ten vr oeger veel talrijker geweest zijn. Dat de visarend binnenkort in ons land weer tot broeden komt wordt niet uitgesloten. Aan gr otere plas sen kunne n zij het goed vi nden. De veel grotere zeearend komt ook
Teun van der Kooij
I llustraties uit de volgende Verkade - albums: Hans de Torenkraai door Jaa . P. Thijsse Hans de Torenkraai door H. E. Kuyünan (1935) .
Zee- arend
J. Voerman jr.
De Boerderij door H.E. Kuyünan
(1936)
Eendenkooi duizend Jaar oud?
In de Midden-Delfkrant van december 1988 wo rdt op bladzijde 19 o.a. geschreven: 'Een van de oudste eendenkooien in Neder land ( + 1000 jaar) is gered'. Prachtig is het wat voor de redding van de eendenkooi in de Aalkee t Buiten Polder is gedaan. Maar zou de kooi ech t 1000 jaar oud kunnen zijn? Ik vroeg naar de bron van deze vermelding en vernam dat het begin van bewoning en gebruik van de grond in Aalkeet Buiten waarschijnlijk rond het begin van de elfde eeuw kan wo rden gesteld. Ver vo lgens wordt aangenomen dat toen ook de eendenkooi is aangelegd. Deze veronderstelling lijkt mij wel te gemakkelijk. Als een van de allerbeste kenner s van eenden en ganzen in Europa gold mr. T. Lebret. Met G.D. van der Heide schreef hij in 1944 het boek 'Ach ter de schermen', over eendenkooien, waarin ook aan de geschiedenis veel aandacht wordt gegeven. Lebret is alweer een aantal jaren geleden gestorven, .maar destijds sprak ik met
hem . In verband met de ak tiviteiten van de Stichting Familie Van der Kooij vroeg hij of wij misschien iets wisten van de allereerste tijd waarin eendenkooien bestonden. Hem was geen enkele aanwijzing bekend van een eendenkooi _vóó r de Bourgondische ti j d. Dat is ruwweg de vijftiende eeuw. Ook andere literatuur vermeldt geen eerder gegeven. Algemeen wordt aangenomen dat in onze waterrijke en moerassige landen de mensen al heel .lang geleden eenden vingen. Zij kregen in de gaten dat hier en daar bomen boven wat water we l eens zo iets als een pijp vormden, waarin je de eenden kon jagen en vangen. Dat zal hebben geleid tot het kunstmatig aanleggen van zulke pijpen, waaruit de vorm van onze eendenkooien ontstond. Ik houd het er voor dat rond het jaar 1200 met wat graven en bomen planten al eendenkooien kunnen zijn aangelegd.
vervolg pagina 8, derde kolom
8 dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
vervolg van pagina ? Toen werden overal dijken aangelegd, en waar nodig vlieten gegraven, het rnaken van een eendenkooi was niet moeilijker. In die tijd heeft ieder wel eenden wil len vangen. Omst re eks het jaar 1000, dat is nu duizend jaar geleden, was het leven hoogst waarschijnlijk nog veel primitiever . Dat toen al eendenkooien werden aangelegd lijkt weinig waarschijnlijk. In de arch ieven van de middeleeuwen vinden wij niets over de kooien. Er zal toen nog niets te regelen geweest zijn, dat kwam later. In de tijd van zeg 1200-1500 kunnen er best eendenkooien geweest zijn, maar zeker we ten wij het niet. Mijn conclusie is dat de eendenkooi in Aalkeet Buiten wellicht vijf honderd, mogelijk achthonderd, maar geen duizend jaar oud zal zijn.
Teun van der Kooij
hintertalinq
Waar stond deze boerderij?
Verheul
De bekende Rotterdamse architect J. Verheul Dzn . schilderde zo tussen 1925 en 1935 een groot aantal boerderijen in Zuid- Holland . Enkele honderden van deze ~quarellen bevinden zich in het gemeente-archief van Rotterdam . Vier auteurs , onder wie Carlo Huijts en Frits van Ooststroom, werken (samen met de Stichting Historisch Boerderij- onderzoek en uitgeverij Terra) aan een boek over Verheul en 'zijn ' boerderijen. Naar verwachting zal dit boek in het komende najaar verschijnen. Wij zullen daar t.z . t nader over berichten . Een en ander is aanleiding om voor de omslagen van de Midden- Delfkrant dit jaar te kiezen uit Middendelflandse 'Verheul-boer derijen '. In de collectie- Verheul bevindt zich ook de hiernaast afgebeelde aquarel van een 'boerderij aan de Westgaag te Maasland '. Wij kennen deze boerderij niet . Stond deze boerderij inderdaad aan de Westgaag of is de vermelde adressering ónjuist? . Wie weet er meer? Gaarne bericht aan Frits van Ooststroom, telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds) .
ELFLANDS DIEP februari 1989
februari 1989
2 Frederik van Frytom, schilder en tekenaar
In de rij van schilders, die in Delft en omgeving de inspiratiebron voor hun werk vonden, neemt Frederik van Frytom een belangrijke plaats in. We weten niet, wanneer deze schilder geboren is maar het moet ongeveer in 1632 gèweest zijn. Delft was waarschijnlijk niet zijn geboorteplaats maar het grootste deel van zijn leven - hij stierf in 1702 heeft hij er gewoond en gewerkt. We komen zijn naam voor het eerst tegen in het Huwelijksregister van Delft in 1652. Hij wordt dan aangeduid als vrijgezel, wonend in de Papestraat en hij trouwt in dat jaar me t Lijntge Stevens, spinster, uit Pernis. Verschillende kinderen worden uit dit huwelijk geboren. In 1679 sterft Lijntge. Er zijn qan acht kinderen, de oudste 26, de jongste 6 jaar oud. In 1690 trouwt Van Frytom opnieuw en wel met Elisabeth Verschouw. Hij woont dan als weduwnaar in een huis aan de Molslaan, dat bekend staat onder de naam 'In den vergulden Brack'. In de periode 1652 tot 1702 is Va n Frytom als schilder- tekenaar zeer produktief geweest . Er zijn van hem schilderstukken bekend van een hoog niveau; de meeste zijn geschilderd op paneel, enkele op doek . Het uitbeelden van landschappen heeft zijn voo r keur. Hieraan werkt hij met heel zijn virtuoze vakmanschap, zi j n bewondering voor fraaie bomengroepen en eindeloze vergezichten. Zijn belangrijkste oeuvre bestaat echter uit een aantal borden en plaques ( dit zijn grote tegelschilderijen ) van Delfts aardewerk. In dit genre had hij zich namelijk gespecialiseerd en een hoge graad van bekwaamheid verworven. Delfts aardewerk In het tweede kwart van de 17de eeuw raakte men in Nederland uitgekeken op de eigen aarde\verkp r oduk-ten , voor zover deze een decoratieve functie moesten hebben. Men vo nd ze wat te grof in vergelijking met het fraa ie Chi nese porselein, dat door de schepen uit het verre oo sten werd meegebrach t. Dit porselein was een geduchte concurrent voor de eigen produktie. Daarom stelde men alles in het werk om deze voortbrengselen uit China na te man..:...._ 1 . • La- ...., _... ,... h +-,...., ,.- ...,; Ain.o
Chinezen deden er namelijk alles aan om het geheim van hun produktiemethode niet uit handen te geven. Het materiaal dat men gebruikte om het verfijnde porselein te maken, was al een moeilijkheid. De Nederlandse klei leende zich daar niet voor. Al experimenterend kwam men echter tot een geheel nieuw produkt. Dit leek in kleur en tekening op het Chinese porselein, wat materiaal betreft bleef het echter aardewerk. Het werd een geheel eigen genre, dat na een aantal verbeteringen en verfijningen een zeer hoog niveau bereikte. Men noemde het Delfts aardewerk. Dit betekende niet dat het alleen in Delft gemaakt werd. Er waren ook andere steden, zoals Haarlem, Amsterdam en Rotterdam, waar de pottenbakkers zich met dit
Gezicht op OVerschie
procédé bezig hielden . Het betekende wel dat men in Delft op dit gebied de hoogste graad van perfectie bereikte. Daardoor is de naam ' Delfts aardewerk' toch volkomen verantwoord. In het begin van de 17de eeuw was een groot aantal pot ten bakkers naar Delft gekomen. Meer dan dertig pottenbakkerijen hadden zich in de stad gevestigd. Dit betekende werk voor vele handwerkslieden, maar ook voor schilders en tekenaars. De allerbeste kunstenaars en vaklieden waren naar Delft gekomen. Gezamenli jk maakte men een produkt dat beroemd werd in de hele westerse wereld. De uiterst fijne tekeningen en he t romig-witte tinglazuur werden een begrip . Uit allerlei landen kwamen dan ook orders. Omdat het belangrij k was bovengenoemde kwaliteit te handhaven, was er het St.Lucasgilde dat toezicht hield. Door dit gilde werden hoge eisen gesteld aan het vakman scha p. Pas na een jarenlange opleid ing kwam men in aanmerking om een proef af te leggen voor pottendraaier of plateelschilder. Voordat men in de gildeboeken vermeld werd met de aantekening 'meester' moest men ZlJn vakmanschap in vele werkstukken hebben bewezen. Mede tengevolge van deze kwaliteitsbewaking werd L elft het grootste centrum en tevens een klasse apart op het gebied van Delfts aardewerk. De pe r iode 1650 tot 1750 was een gouden tijd voor de Delftse produkten. Een Meester - Decorateur De meest vitale periode in het leven
DELFLANDS DIEP 3 van Frederik van Frytom viel samen met de eerste helft van bovengenoemde gouden tijd. In deze decennia ontwikkelde hij zich tot één van de beste aardewerk-decorateurs. Hoewel hij, zoals we zagen, ook in olieverf schilderde, was zijn keramische produktie het belangrijkst. Werk van zijn handen kenmerkte zich door een uiterst zorgvuldige benadering van het gehele wordingsproces. Alleen de beste grondstoffen waren goed genoeg. De klei moest van een aparte klasse zijn, uitgezeeffr en gewassen tot ook de laatste mineralen en plantenresten verwijderd waren. Het tinglazuur dat hij gebruikte, was van een superieure kwaliteit. Omdat het medium hem als tekenaar inspireerde, vond hij zeer originele decoratieve mogelijkheden. Hij maakte geen gebruik van gesleten symbolen. De dingen om hem heen, die hij met het oog van de schilder tegemoet trad, werden symbolen voor hem. De landschappen die hij tekende, waren gedompeld in een gloed van licht . Het blauw werd op een virtuoze wijze gehanteerd; soms dun en licht, soms meer geaccentueerd om verschillende nuances mogelijk te maken. De warm- witte achtergrond vervulde hierbij een eigen functie. Wat de plaques van zijn hand betreft, zorgden zijn zeer persoonlijke stijl en zijn technische en aesthetische kwaliteiten voor kunstwerken van de eerste rang. Ook in de borden en andere produkten die hij vervaar digde, is op dezelfde wijze de meester herkenbaar. Zelfs in het gezelschap van de grote meesters, die zijn collega's waren, betekende Van Fr ytom een fenomeen, die in zijn
werk een geheel eigen niveau creëerde. Zwerver in Delfland Frederik van Fr ytom had een bijzondere binding met het Hollandse landschap. Hij hield van de zware bewolking en de gevar ieerde lichtspelingen die het waterrijke polderland een geheel eigen sfeer gaven. De omgeving van Delft was een onuitputtelijke inspiratiebron voor hem. Op een aantal van zijn plaques is de lokatie niet te herkennen maar andere landschappen zijn door diverse elementen duidelijk te plaatsen. Voorbeelden daarvan zijn: Overschie en Kethel (verschillende malen), Maassluis, Delft en de Vliet. Er zijn ook borden bekend van de hand van Van Frytom. Op één daarvan zien we onmiskenbaar het dorp Schipluiden afgebeeld. Behalve plaques en borden die de sfeer van het polderland weergaven, tekende Van Frytom ook landschappen uit een volkomen andere omgeving. Daar zien we bergen, kastelen, torens en rufnes. Het was voor een schilder een normale zaak om reizen te maken en tijdelijk in het buitenland te werken. Mogelijk heeft Van Frytom zich ook laten inspireren door de schilderstukken van collega's, die langdurig in Italie verbleven. Hoewel door Van Frytom ook wandtegels werden getekend, is hiervan niet veel bekend. Waarschijnlijk is van deze produktie weinig bewaard gebleven. Het werk van Van Frytom, dat wél bewaard is gebleven, is stuk voor stuk een demonstratie van zijn uitzonderlijke vakbekwaamheid en kunstzinnige instelling. Het behoort tot de meest gezochte kostbaarheden
Gezicht op Schipluiden die onze 17de eeuwse voorvaderen ons hebben nagelaten. Wat die 17de eeuw betreft blijft het in z'n al gemeenheid een raadsel, hoe het mogelijk was, dat een volk van boeren, vissers, handelaars en zeelieden in staat was om op bijna elk gebied kunstuitingen te creëren, die ook nu nog als hoogwaardig worden erkend. Historische gegevens Frederik van Fr ytom was in goede doen. Uit het notarieel archief blijkt dat hij enkele malen een huis koopt in Delft. Als hij, na de dood van Lijntge Stevens, opnieuw in het huwelijk treedt met Elisabeth Ver schouw , worden er door notaris Branchman huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Zij trouwen niet in gemeenschap van goederen, wel wordt bepaald dat de langstlevende . vijftig gulden uit de boedel zal ontvangen ter gedachtenis. 14 Februari 1701 laat Frederik van Frytom bij notaris P.Steelant een testament opmaken. In de aanhef lezen we dat hij ziek is en in een stoel zit. 30 Januari 1702 maakt hij een nieuw testament bij notaris P.Durven. Hierin wordt gezegd dat hij kloek en gezond is. In deze beide testamenten zien we dat Van Frytom geschilderde panelen en diverse plaques, aangeduid als 'geschilderde stenen platen, door hemzelf geschilderd' aan zijn nabestaanden, onder wie zijn echtgenote, Elisabeth Verschouw, vermaakt. Ondanks de opmerking dat hij kloek en gezond is, sterft Van Frytom kort daarna, in juli 1702. Hij wordt 16 juli begraven in de Nieuwe Kerk te Delft. Twaalf dragers
februari 1989
4 brengen hem, begeleid door zijn familie, naar het graf .
Johan Barthold Jonkind (1819-1891)
.Zwervend over de wereld Na zijn dood begon Van Frytom een nieuwe zwerftocht, maar nu over de hele westerse wereld. Ondanks het feit dat plaques en borden, door de aard van het gebruikte materiaal, gemakkelijk breken of beschadigingen oplopen, zijn er toch vele stukken van hem bewaard gebleven. In Nederland in de musea van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, maar vooral in een groot aantal particuliere collecties. Eveneens in verschillende musea in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Belgie, Zweden en de U.S.A. en ook daar in privé verzamelingen. Wanneer op veilingen een stuk van Van Frytom in de catàlogus wordt aangekondigd, is er steeds belangstelling van diverse kanten. De roem van het Delftse aar dewerk is mede te danken aan het voortreffelijke werk van deze kunstenaar.
Arie Olsthoorn
Op de omslag van het jongste boek van Maarten 't Hart 'De steile helling' vindt men het schilderij 'Schaatsers te Maassluis' van Johan Bartheld Jongkind. De keuze van deze afbeelding hangt samen met het feit, dat deze populaire schrijver wederom uitgebreid aandacht besteedt aan zijn geboortestad. Hij schetst een bijzonder aardig beeld van het leven in een volksbuurt in de jaren vijftig van onze eeuw. Het schilderij van Jongkind is gekozen, omdat de aanblik van de stad, vanaf de kade van de Wippersmolen, in honderd jaar tijd niet noemenswaard was veranderd. Volgens de auteur had het wintergezicht in de koude februarimaand van 1957 geschilderd kunnen zijn, terwijl het anno 1988 lijkt alsof zich achter de molen een andere stad bevindt. Het is overigens de tweede keer, dat een schilderij van Jongkind de omslag siert van een boek van Maarten 't Hart. De roman 'De Jacobsladder' bevat 'De waterweg naar Delft' (1844), met het jaagpad langs de Vliet tussen Den Haag en Delft. Door het gebruik van deze afbeel dingen maakt een breed publiek kennis met het werk van een schilder die in verschillende opzichten kan worden vergeleken met
Vincent van Gogh. Beiden ZlJn in Nederland geboren, maar hebben een groot deel van hun leven in Frankrijk doorgebracht. Ze hadden allebei psychische moeilijkheden die zich vooral op latere leeftijd openbaarden. Ook hebben ze tijdens hun leven grote tegenwerking onder vonden en waren ze in schilderkunstig opzicht hun tijd vooruit. Hoewel Jongkind in de ontwikkeling van de Westeuropese schilderkunst een niet te onderschatten rol heeft gespeeld, heeft hij in tegenstelling tot Van Gogh geen grote algemene bekendheid gekregen. Dat wij in dit themanummer van Delflands Diep enige aandacht aan hem besteden, hangt samen met het feit, dat hij
DELFLANDS DIEP
5 meet"dere situaties in en om MiddenDelfland topografisch juist heeft weergegeven. Het betreft onder andere een aantal wintergezichten, waarvan enkele hierbij zijn afgebeeld. Johan Barthold Jongkind werd op 3 juni 1819 te Lattrap (bij Denekamp in Overij ssel ) geboren. Al op jeugdige leeftijd verhuisde hij naar Vlaardingen en Maassluis. Als klein jongetje mocht hij met zij n vader, die ontvanger van de accijnzen was, mee aan boord van de schepen in de haven. Hij was dol op water en tekende alles wat hij om zich heen zag: de vaartuigen, rivieroevers en de weilanden daarachter. Het notarisambt, waa rt oe hij eigenlijk was voorbestemd, trok hem niet aan en hij ging lessen volgen aan de Tekenacademie in Den Haag. Tekenen en aquarelleren leerde hij van Andreas Schelfhout, vooral bekend om zijn romantische winterlandschappen. Uit zijn beginperiode dateren behalve schetsboeken met studies een aantal romantische landschapjes. In 1846 ging Jongkind naar Parijs, daartoe in staat gesteld door een studietoelage van de Prins van Oranje ( later koning Willem III). Hij kreeg les op het atelier van Isabey, die tot de beroemdste schilders van zeegezichten in zijn tijd behoorde. Met zijn medeleerlingen tekende Jongkind veelvuldig aan · de Normandische kust. Spoedig bleek dat hij zijn leermeester in bepaalde opzichten vooruit was. Omstreeks 1850 ontstonden zijn lichte strandgezichten met heldere, sprekende kleuren. De Nederlandse schilders uit die tijd bewonderden Jongkinds werkwijze, waarmee hij meer licht en een grotere dieptewerking wilde bereiken. Een duidelijke verwant-
IJsge zicht bij Ro t terdam schap hiermee is te zien bij de Haagse school. In de jaren vijftig was Jongkind in Parijs een bekende figuur. Hij ging volledig op in het kunstzinnige en spirituele leven van de wereldstad. Hij kreeg er de bijnaam 'Schilder van de Seine'. Voor een tweetal schilderijen, ingezonden naar de Parijse Salon van 1852, ontving hij de medaille derde klasse. Veel roem heeft hij geoogst met zijn rnaangezichten. Aan dit genre leest men zijn bewondering af voor de 17e eeuwer Aert van der Neer. In 1855 - z~Jn toelage was inmiddels ingetrokken - ging Jongkind terug naar Nederland: depressief, eenzaam, verslaafd aan drank, zijn
gezondheid aangetast. Op z ijn func tioneren als kunstenaar hebben deze verschijnselen echter nauwelijks invloed gehad. In Nederland, waar hij voornamelijk in Rotterdam woonde, duurde de eenzaamheid voort. Hij kende niemand meer en ondervond nergens belangstelling voor zijn werk. De grote ommekeer in zijn leven kwam in 1860. Negentig(!). Parijse vrienden, onder wie Corot, Daubigny en Rousseau , organiseerden dat jaar een veiling van hun schilderijen . Van de opbrengst lieten zij Jongkind terugkeren naar Frankrijk. Toen bleek dat men hem tijdens zijn af wezigheid niet vergeten was. Integendeel, zijn werk was in Parijs steeds meer in de belangstelling gekomen. Niet alleen in artistiek opzicht vormde 1860 voor Jongkind een keerpunt, ook zijn persoonlijk leven veranderde door de kennismaking met rnadame Josephine FesserBorrhée. Zij zou zijn verdere levensweg in belangrijke mate beinvloeden door haar genegenheid voor hem en haar bewondering voor zijn werk. Madame Fesser was Nederlandse van geboorte en schilderde zelf ook . In die tijd reisde hij veel en voelde zich vrijer. Zoveel zelfvertrouwen had hij, dat de weigering van zijn inzending voor de Parijse Salon van 1860 hem nauwelijks deerde. In 1862 maakt Jongkind voor het eerst etsen. Paul Signac noemde ze de mooiste 'schildersprenten' die men zich kon indenken. Diende in ' Rotterdam de aquarel nog als studie voor een groter werkstuk, in de jaren zestig ontwikkelde zijn waterverfschilderij zich gaandeweg tot een zelfstandig kunstwerk. Voor deze techniek had Jongkind een bijzondere aanleg. In 1863 hin~en ziin drie
februari 1989
6 ingezonden werken op de 'Salon des Réfusés'. Het jaar daarop trok hij er samen met Monet, die hij al eens eerder ontmoet had, op uit. Later zou Monet schrijven: 'Hij vulde aan wat ik vanBoudinhad geleerd, maar van dat ogenblik af was Jongkind mijn ware meester. Ik heb aan hem de beslissende scholing van mijn oog te danken'. De waardering voor Jongkinds werk groeide en hij kreeg voortdurend bestellingen. Tussen 1866 en 1869 is hij nog een paar keer voor een korte periode in Nederland teruggeweest. Hij werkte toen in Rotterdam en Dordrecht. Vooral zijn laatste verblijf in Dordrecht heeft hem nog jaren daarna geinspireerd tot een reeks van werken. In 1870 vestigde Jongkind zich voorgoed in Frankrijk. Aan het eind van de jaren zeventig ging hij in La Cote- Saint-André in de Dauphiné wonen bij de familie Fesser. La Cête is een vrij vlak en weinig boeiend gebied, maar hij wist er altijd schilderachtige plekjes te vinden. De winters bracht hij door in Parijs. In zijn laatste levensfase leed hij in ernstige mate aan vervolg ingswaanzin. Hij maakte in die periode veel aquarellen, waarvan hij ons prachtige voorbeelden heeft nagelaten. Op 9 februari 1891 stierf Jongkind in het hospitaal van Saint-Egrive, dichtbij Grenoble. Hij werd begraven in La Cote-SaintArîdré. In het najaar van 1982 was in het Dordrechts Museum een tentoonstelling te zien, gewijd aan het werk van Jongkind. Daarna maakte de expo sitie een tournee langs verschillende plaatsen in Japan. De Japans -Nederlandse catalogus die de tentoonstelling begeleidde, is één van de weinige publikaties over deze bijzondere kunstenaar. De korte beschrij vi ng van zijn leven verscheen eerder in 'Bulletin Dordrechts Museum', sept. 1982, 7e jg., nr 5.
J. W. Moerman
DELFLANDS DIEP 7 In dit korte gedicht van slechts 20 regels geeft hij eerst een beschrijving van fel winterweer (1 - 8). Hij zet traditioneel de winter en de lente tegenover elkaar (9- 12) en raadt de mensen aan dit gure jaargetijde aan de haard door te brengen (13-16 ). In regel 17 en 18 vindt men een luchtige moraal in Horatiaanse geest. 'Winter' is een op klassieke leest geschoeid gedicht, waarbij Poot de Latijnse dichter Horatius als voorbeeld heeft genomen. Omdat de gebruikte beelden in onze tijd niet meer zo herkenbaar zijn , wordt het gedicht vergezeld van enkele aantekeningen van M.A. Schenkeveld- Van der Dussen (zie : 'Bloemlezing uit de gedichten van Hubert Korneliszoon Poot', Klassiek Letterkundig Pantheon 88. Zutphen, z.j., pg. 47, 48).
Winter
Aantekeningen
Hubert KorneZiszoon
Poot~
1689-1733
Het gedicht 'Winter' van Hubert Korneliszoon Poot, de dichter-boer uit Abtswoude, is opgenomen in de bundel 'Gedichten I', die in 1722 verscheen bij de Delftse drukker Reinier Boitet. De jaargetijden waren in die tijd erkende poëtische stof. Poot heeft verschillende jaargetijdeverzen geschreven. Bij de bespreking van de winter beperkt de dichter zich niet tot één dominerend aspect, maar streeft hij naar een zekere volledigheid.
Winter Het zuiden is te rug geweeken. Kalista grimt ons aen uit koude hemelstreeken. De bulderende noordewint 5
Maekt al de zee ontzint. Hen hoort de hagelbuien kraken. Het ys bevloert de vloên: de sneeuwvlok dekt de daken En 't aengezicht van 't kaele velt, Thans treurigh en ontstelt. Zoo heeft Jupyns geducht vermogen
10 't Gevierendeelde jaer tot fellen aert bewogen.
1.
Het zuiden: aanduiding voor de warmte uit het zuiden.
2. Kalisto: Callisto werd door de oppergod Zeus bemind. Uit jaloezie veranderde de godin Hera (de vrouw van Zeus) haar in een berin, waarop Zeus haar een plaats aan de sterrenhemel gaf: de Grote Beer. Dit sterrenbeeld heeft zijn vaste plaats in het Noorden. 9-11 . Herinnering aan de Gouden Eeuw, toen er nog geen jaargetijden waren en er altijd eenzelfde gematigd klimaat heerste. Eerst in de Zilveren Eeuw ging oppergod Jupiter het jaar in vieren delen (Poot nam dit beeld over van Ovidius). 11.
Wel te pas: aangenaam. 13. Winterqualen: de kwellingen van de winter. 15. Vulkaen: god van het vuur, de huiselijke haard en daardoor van het familieleven. 17. Houdt u toch geborgen: schuilen in huis. 19. Saizoen: opbrengst van het seizoen. 20. Graegen: hongerige, gulzige.
Wat sleet men 't leven wel te pas Toen 't altyt lente was! Elk zie nu, tegens winterquaelen, Den warmen zomer aen een' luwen · haert te halen. 15
Vulkaen zy elk in dezen tyt Ten huisgodt ingewydt. 0 Vrienden, houdt u toch verborgen: Eet vleesch, drinkt ouden wyn, en laet den Hemel zorgen. De zomer moet met zyn saizoen
20
Den graegen winter voên .
J.
W. Moerman
februari 1989
8 Stilleven Een appel, een boek, een oude kruik: Dit zijn de dingen van het leven; Een hand heeft schuchter vorm gegeven En vond voor woorden nieuw gebruik. Want alles heeft een eigen zin, De appel: strijd en fel begeren, Omsluitend d'eigen veil'ge sfeer en Het diep-geborgen oerbegin. Het boek omzwerft een wond're taal: Gedachten, dromen en gebeden En pijn om d'onvolkomenheden Van 't matte menselijk bestaan. De oude kruik op d'achtergrond Bergt~ in de broosheid van zijn wezen Geheimen van een tijd vóór deze En fluistert, nauw verneembaar, rond: De stof, de geest, de eeuwigheid, Dat zijn de dingen van het leven Een hand heeft schuchter vorm gegeven. Wij preev'len: onvergank'lijkheid.
Arie van Oostveen
DELFLANDS Dl lP
Midden-Delfkrant Maasland en de druk van buitenaf
In de jaren voor de annexatie van diverse delen van het Maaslands grondgebied (september 1966) hebben wijlen burgemeester Groot Enzerink en de secretariechef wijlen Mr.J.Wineke zich enorm ingezet om Maasland buiten Rijnmond te houden. Met steun van het toenmalige college en de raad is dit dan ook gelukt. Later koos Maasland via een soort referendum massaal voor het Westland met als belangrijkste doel de 'Groene Oase' in stand te houden. Jarenlang heeft de dorpsgemeente zich dan ook kunnen koesteren als groene long tussen de steeds groter wordende steden. Uiteindelijk is - zoals Maasland tot voqr 1966 steeds had beweerd - de annexatie alleen een papieren maat-
regel gebleven, want aan het geannexeerde gebied is nauwelijks iets gewijzigd. De bewoners zijn georiënteerd gebleven op Maasland . Nu blijkt dat ook het Westland voor Maasland niet zaligmakend is. Het lijkt erop dat Maasland van buitenaf het omstreden transportcentrum door de strot wordt gedrukt. De Maaslandse bestuurders zullen van
9
goede huize moeten komen om dit onheil te voorkomen. Inmiddels blijkt nu ook dat 'Het Westlandse Glas' straks tot aan de Westgaag zal doordringen. Wat te denken van de geprojecteerde aanlooproute voor de Blankenburgtunnel door de Aalkeetbuiten- en binnenpolder? Wat blijft er nog over van de Groene Oase? Ook het ontwerp van het deelplan Gaag blijkt voor Maasland niet allemaal rozengeur en maneschijn te zijn. Als alle plannen zullen worden uitgevoerd, zal Maaslands resterend buitengebied veranderen in een 'landschapstuin' waar vele recreanten op zonnige dagen fietsen, wandelen of doorheen rijden me t de auto. Is dit alles nu wel nod~g ? Eeuwenlang hebben onze veehouders aangetoond dat gebruik van het buitengebied voor de v~ehouderij de natuur en daar door de aantrekkingskracht voor de stedeling in stand kan houden. Door een verdergaande ontsluiting en het inrichten van recreatie-
10 dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989 plassen zullen vele vogelsoorten vluchten naar stiltegebieden. Polders als de Foppenpolder, de Duifpolder en een gedeelte van de Commandeurspolder zijn in de winter maanden rustgebieden voor vele dui zenden ganzen. Zal dit zo blijven? Als straks de Foppenpolder voor een deel zal worden geinundeerd en wordt ontsloten, zal wederom een nog geisoleerde polder druk bezoek van buitenaf krijgen. Juist door de kleinschaligheid (smalle fietspaden, smalle buitenwegen en geisoleerdheid van diverse gedeelten van het buitengebied) is Maasland altijd aantrekkelijk geweest, met name voor de 'rustzoekers'.
IJsbaan Maas land
Maasland behoeft ook niet zo nodig door duizenden mensen te worden bezocht. De huidige (passieve ) recreanten zoeken Maasland op omdat daar nog rust van uitstraalt. Ik heb er de afgelopen 40 jaar diverse vogelsoorten zien verdwijnen zoals de kemphaan, de grote karekiet, de zwarte stern, de gele kwikstaart. Hieraan zijn mede schuldig de intensieve veeteelt en het gebruik van een . enorme hoeveelheid kunstmest, waardoor ook de vegetatie is gewijzigd. Inmiddels gaan nu ook andere vogelsoorten steeds verder in aantal achteruit zoals de grutto, de tureluur, de veldleeuwerik, de steenuil, de patrijs en diverse soorten eenden. Diverse instanties komen dan ook 'in het geweer' om. de jacht te beperken. Ongetwijfeld zullen in de toekomstige landschapstuin ook maatregelen moeten worden genomen om de jacht te beperken tot de algemene soorten, die bij wijze van spreken ook met een schepnet kunnen worden gevangen (besparing van leed en lood).
Kwakelweg Maas Zand
Misschien ben ik wat somber gestemd over het toekomstbeeld van Maaslands · groengebied, maar de tijd heeft al vele malen geleerd dat wijzigingen in het landschap meestal tot gevolg hebben een toename van de (bezoel~ers) druk. Door verbreding van wegen verdwij nen eeuwenoude boomstobben en bomen. Verkeers teename betekent milieubelasting etc. Laten de politici er goed rekening mee houden dat stukken buitengebied het best in stand blijven door deze niet aan te tasten, doch deze te handhaven in de huidige vorm. De echte natuurliefhebbers weten toch wel hoe er te komen.
Arie Roza
Midden-Delfkrant
11
Herinneringen aan de schaatstochten naar Gouda
Henk de Bruin, Pleun van Dijk, Huib van Dijk, Jaap van der Schee, Arie Verboon, Cor van ome Pauw , mLJn broers Jaap en Jan van Dorp en ondergetekende. Met allerlei soorten schaatsen: friese doorlopers, draaiers en bij uitzondering houten Noren, en zo gingen we richting Vlaardinger Vaart of Schouw. Soms hadden we het geluk dat Bet Son, de poldermachinist meeging, dit was de vader van Ab.Sonneveld, de huidige poldermachinist; als Bet Son meeging, dan was je ervan verzekerd dat je de kortst~ weg had . Die vent wist altijd perfect de weg. Bij het poldergemaal van Wubbe, langs de Vlaardingervaart, gingen we dwars de polder door richting de Kandelaar bij de Schie, daar was een cafeetje, en de bewoner (de naam ben ik kwijt) die bediende een overzetpontje, en als er ijs lag hielp hij ons over het slob heen met een lange plank, want de Schie werd lang bevaren. Verder gingen we richting Rotterdam over de Bergse Plassen, vandaar kwamen we op de Rotte, en dat gaf daar wel eens problemen, want daar hadden sommige bewoners de gewoonte om hun asladetjes te legen in het water, maar 's winters kwam dat op het ijs
Wanneer zo medio december het windje naar het oosten draaide en de lucht op ging helderen, dan ging menig kinderhart sneller kloppen, want dan kon het wel eens gaan vriezen, en dat gold niet enkel voor kinderharten, maar ook voor veel volwassenen, zo ook ondergetekende. En als er dan een strenge of zeer strenge winter volgde, dan kon men tochten naar Gouda maken: de befaamde Goudse-pijpentochten. Vijf van die tochten heb ik gemaakt, en wel in de jaren 1939-40, 1940-41, 1941-42, 1946-47 en 1962-63. Dat was voor ons boerenmensen een vrij grote prestatie. Je moest 's morgens heel vroeg je bed uit, want eerst moest het vee verzorgd worden. Het zat hem niet in de afstand, want die varieerde van ± 100 km, ook wel eens ± 120 km wanneer je veel om
moest rijden, want je wist nooit van te voren hoe het traject zou zijn, bijvoorbeeld met volgesneeuwde sloten. ± 7.30 uur ' s morgens was het ver zamelen geblazen , op het ijs langs de kwakelweg, want je ging altijd met een groepje. Ik herinner me nog:
16
Midden-Delfkrant dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
Adresboek
pen waar de beugel op hangt
r?~~~--- gesmede
oor (eiken)
beugel
~------- trekanker
fithout (eiken) Hoek van een hooiberg brengen. Men nam gewoon een stuk metseldraad en bond er een breekbeitel of iets anders zwaars aan , ging op een afstand staan en richtte langs de metseldraad op de gaten in de roede en met behulp van de - pikhouten en kelderwinden werd dan de roede in het lood gedraaid. Zo eenvoudig en simpel ging dat, het is maar een weet en deze mensen wisten dat en een timmermansoog liegt niet ! Zo trokken wij dan in die maanden vóór de hooibouw van boerderij naar boerderij. Dan weer in Holy, dan weer in de Broekweg of Zuidbuurt en tot Vijfsluizen toe. Werd de nieuwe roede zelf door ons gebracht, dan geschiedde dat met de Malle Jan en dat waren soms hele ritten. Het Emaus af dat ging nog wel, maar de rest, over de toen nog grinderige wegen, daar was het toch wel duwen en trekken aan de Malle Jan. Daarvoor was het zeker een 'Malle' Jan, die dacht doe je best maar. Vanaf de Afrol, het woord zegt het al, rolde je wel heel gemakkelijk naar beneden en over de Biersloot heen. Dat kon toen nog, want het gedeelte naar de Vlaardingse . Vaart was toen nog een doodlopend einde en veel · verkeer was er toen niet. Alleen de 'pleewagen' en de vuilniskar, om de meest bekende wagens te noemen.
hier altijd werkte, moesten wij toch déze reparatie verrichten, mede door de vakbekwaamheid in dat speciale werk en ook door de hulpmiddelen die wij hadden. Zoals altijd gingen baas Piet en ik erheen. De bok werd geplaatst en de roede eruit gelicht. Het gat werd gegraven en het oude ondereinde werd met het liertje eruit gehaald. De oude roede werd in de takels gehesen en op zijn plaats gebracht. Alles verliep prima en de roede was reeds aangestampt en de stelling reeds gestreken toen baas Piet nog eens naar de. roede keek en toen schrok. Want in het boveneinde van de roede zaten geen gaten! En hij was nog wel zo voldaan over het vlotte werk op deze vrijdag. Hij was kwaad op zichzelf, want de roede had op de grond gelegen en toen hadden daar gemakkelijk gaten in geboord kunnen worden . Wat nu. Toen deed de grote schuifladder die wij bij ons hadden goede dienst. Ik stelde voor om die zaterdagmorgen tegen de roede te plaatsen en met de booromslag en een lange fretboor die gaten erin te gaan boren. 'Ja, dat moet dan maar, maar wees wel voorzichtig zo alleen'. Zo ging ik dan die zaterdagmorgen naar de taanderij om alsnog die gaten erin te boren. Hoewel het maar om drie gaten ging, was ik daar toch zo alleen de gehele morgen nog mee bezig.
De Taanderij Op de nettentaanderij aan de Maassluissedijk stond ook een hooiberg en één van de roeden daarvan was afgerot en moest daarom twee meter zakken, zodat hij weer stevig in de grond stond. Hoewel de firma Maat
illustraties door de auteur
P. Barsboom
In oktober 1988 verscheen het 'Adresboek Geschiedbeoefening en Cultuurbehoud in Zuid-Holland'; een uitgave van het Provinciaal Overleg orgaan Geschi edbeoefening en de Culturele Raad Zuid- Holland . De gids bevat 260 adressen van instellingen en organisaties op historisch en aanverwant terrein in Zuid-Holland, zoals: historische verenigingen, historische musea , archieven, monumentenorganisaties en genealogische en archeologische verenigingen. Daarnaast bevat de gids 100 adressen van landelijke instellingen op bovengenoemde gebieden. Het Adresboek verschaft ook informatie over doelstellingen, aktivi teiten, tijdschriften, publikaties, openingstijden etc. van de opgenomen instellingen. Het Adresboek is een praktisch hulpmiddel voo r al degenen die betrokken zijn bij de lokale en regionale geschiedbeoefening in Zuid-Holland. Het Adresboek kan besteld worden door storting van f 12,-- ( inclusief verzendkosten) op giro 264712 van Stichting Culturele Raad van Zuid-Holland, onder vermelding van 'Adresboek Geschiedbeoefening'. Meer informatie over het Adres boek is te verkrijgen bij B. van Straalen, Cul turele Raad Zuid- Holland, telefoon (070) 62 49 61 .
--·
~
...
-~--=- · --=--......=::;..-:::-:·-.
.(·
·'