Handleiding bij kostenmodel FLO-overgangsrecht 2010
Aug. ‘10
De geelgekleurde passages geven de wijzigingen aan die zijn gemaakt in het verbeterde model in augustus 2010 ten opzichte van het model uit januari van dat jaar.
1. Inleiding Het kostenmodel “FLO-overgangsrecht 2010” is gemaakt als hulpmiddel voor werkgevers die zicht willen hebben op de kosten die het FLO-overgangsrecht voor de komende jaren met zich meebrengt. Het kostenmodel is een update van het kostenmodel FLO-overgangsrecht dat het CvA in 2006 heeft uitgebracht. Ten opzichte van het model uit 2006 zijn er diverse aanpassingen doorgevoerd, waaronder de berekening van de kosten van: de werkgeversbijdrage levensloop, de inkoop van het versterkt ouderdomspensioen, het PPMO en de tweede loopbaan van medewerkers. Het kostenmodel geeft brandweerkorpsen en ambulancediensten in Nederland een indicatie van de kosten die gemoeid zijn met het FLO-overgangsrecht over de komende 40 jaar. Daarbij wordt het mogelijk om voor beleidsmatige keuzes (over bijvoorbeeld wanneer te investeren in de tweede loopbaan) minimum- en maximumberekeningen te maken. Het model is opgebouwd uit een groot aantal tabbladen, maar voor de gebruiker zijn alleen te tabbladen interessant waar gegevens ingevuld moeten worden en de resultaatstabbladen. In te vullen tabbladen: Medewerkersgegevens Categorie 1 Categorie 2 Categorie 3 Categorie 4 Categorie 5 Categorie 6 Exogenen In deze tabbladen geldt dat u alleen gegevens in kunt voeren in de geelgekleurde cellen. Omdat de in te vullen gegevens betrekking hebben op enerzijds het financiële beleid van de organisatie en anderzijds op de medewerkers met FLO-overgangsrecht is het aan te raden dat F&C en P&O afstemmen welke organisatiegegevens gebruikt worden in dit model. Resultaatstabbladen: Resultaten per medewerker Resultaten per kostensoort NB: Ondanks de zorgvuldige ontwikkeling van het model geven de NVBR en het CvA geen garanties op de uitkomsten van het model en zijn derhalve niet aansprakelijk voor eventuele fouten in het model. Daarnaast kunnen aan de handleiding en/of het model geen rechten ontleend worden.
1
2. Categorie-indeling In het model worden zes categorieën medewerkers onderscheiden: 1. De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 (paragraaf 2 van hoofdstuk 9b CAR) 2. De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006 (paragraaf 3 van hoofdstuk 9b CAR) 3. De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950 (paragraaf 4 van hoofdstuk 9b CAR) 4. De ambtenaar in een niet bezwarende functie (paragraaf 5 van hoofdstuk 9b CAR) 5. Nieuw personeel dat op of na 1 januari 2006 werkzaam wordt in een bezwarende functie (hoofdstuk 9a CAR). 6. De ambtenaar die voor 1 januari 2006 al met FLO was (hoofdstuk 9 CAR). Feitelijk behoren categorie 5 en 6 niet tot het FLO-overgangsrecht. Maar omdat werkgevers wellicht alle kosten van de ouderenregelingen bij elkaar opgeteld willen hebben, is het mogelijk om in dit model aan te geven of u de kosten van medewerkers uit categorie 5 en 6 al dan niet meegenomen wilt zien.
2
3. In te vullen gegevens Hieronder wordt per tabblad aangegeven welke gegevens u dient in te vullen. Medewerkersgegevens Medewerkers binnen dit model. Hier kunt u de namen of eventueel andere aanduidingen van de medewerkers vermelden. Eenmaal hier ingevuld, zijn die ook terug te vinden in de resultaattabbladen. Jaarsalaris. Dit is het jaarsalaris als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel b CAR-UWO. Bezoldiging. Dit is de bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel a CAR-UWO. Ambulance of brandweer (A/B). Als u in het tabblad “exogenen” al heeft aangegeven of u ene ambulance- of brandweerorganisatie bent, vindt u hier al de juiste letter (A of B). Maar als u een gemengde organisatie heeft, kunt u hier een correctie maken voor de medewerkers die tot de andere groep behoren dan u in het tabblad “exogenen” heeft opgegeven. Aantal dienstjaren op 1 januari 2006. Deze kolom dient u niet in te vullen voor categorie-6medewerkers. Voor categorie-5-medewerkers dient u 0 in te vullen. Oud-FLO-leeftijd. Hier kunt u de oud-FLO-leeftijd invullen, variërend van 55, 56, 57, 58, 59 of 60. Geboortejaar. Hier vult u het geboortejaar van de medewerker in. Dit doet u niet voor categorie-6-medewerkers. Voor die medewerkers dient u de geboortedatum in te vullen (zie volgende regel). Geboortedatum. Alleen voor categorie-6-medewerkers vult u de geboortedatum in. Voor medewerkers van de andere categorieën laat u deze kolom leeg. Salarisschaal in oktober 2009. Hier vult u de salarisschaal in waarin de medewerker in oktober 2009 was ingeschaald. Dit dient ervoor om te bepalen of de medewerker recht heeft op € 500,- netto als hij in 2009 en/of 2010 gebruik maakt van het gedeeltelijk betaald verlof. Bezwarende functie. Hier vult u “ja” of “nee” in. Dat doet u echter niet voor categorie-6medewerkers. Dit dient ertoe om te bepalen of een medewerker in categorie 3 of 4 valt. Recht op FPU. Hier vult u “ja” of “nee” in. Dit dient ertoe om te bepalen of een medewerker die potentieel in categorie 3 valt, vanwege het ontbreken van FPU terugvalt op categorie 1 of 2. Startjaar bezwarende functie als aantal dienstjaren op 1 januari 2006 = 0. Voor categorie-5medewerkers heeft u bij “Aantal dienstjaren op 1 januari 2006” 0 ingevuld. In deze kolom dient u aan te geven in welk jaar de medewerker in dienst is gekomen. Als de medewerker eerder al bij een andere organisatie heeft gewerkt in een bezwarende functie, is het startjaar het aanvangsjaar van dat eerste dienstverband. Maatwerkpercentage werkgevers-bijdrage levensloop. In deze kolom vult u het maatwerkpercentage in aan werkgeversbijdrage levensloop dat u bij de laatste ronde nieuwe aanlevering gegevens werknemers- en werkgeversgegevens van Loyalis hebt gekregen. Bedrag aan storting versterkt OP. Als u hier een bedrag invult rekent het model niet met gemiddelden, maar met het door u ingevulde feitelijke bedrag. Als voor een medewerker een berekening is gemaakt voor het bedrag dat aan versterkt OP wordt gestort, kunt u dat hier invullen. Voor medewerkers die op 53-jarige leeftijd nog geen 20 e dienstjaren hebben en daarom ook in het 54 jaar en eventueel latere jaren bedragen aan versterkt OP gestort krijgen, dient u alle berekende bedragen bij elkaar op te tellen en het totaal hier in te vullen. In dat laatste geval worden alle kosten toegerekend aan het jaar dat de medewerker 53 jaar wordt. Categorie 1 Voor deze categorie dient u een inschatting te maken van het percentage van het personeelsbestand in deze categorie dat kiest voor één van de volgende vier keuzes: 1. gedeeltelijk betaald verlof 2. 20% van het salaris aan bonus bij 100% doorwerken 3. 50% (60%) werken tegen 90% (95%) bezoldiging 4. 100% van het salaris aan bonus bij ontslag Alleen het percentage van de medewerkers binnen deze categorie dat kiest voor de eerste drie keuzes kunt u invullen. De vierde keuze is de resultante waardoor het totaal optelt tot 100%. Categorie 2
3
Voor deze categorie dient u een inschatting te maken van het percentage van het personeelsbestand in deze categorie dat succesvol een 2e loopbaan start. Als u bijvoorbeeld 80% invult, betekent dat automatisch dat 20% van het personeelsbestand geen succesvolle 2 loopbaan kent en dus gebruik maakt van de vangnetregeling van artikel 9b:26 en 9b:28 CAR-UWO. Mogelijk zijn er in uw personeelsbestand medewerkers die uitstomen, anders dan vanwege het 2 loopbaanbeleid. Als dat in uw organisatie het geval is, vult u een percentage van het 1 personeelsbestand in dat jaarlijks ontslag krijgt, los van het 2e loopbaanbeleid .
e
Ten slotte dient u een inschatting te geven van het gemiddelde verschil tussen de oude en de nieuwe bezoldiging na herplaatsing. Dit bedrag is nodig om de kosten aan de garantietoelage uit artikel 9b:25, 6e lid CAR-UWO te berekenen). Categorie 3 Voor deze categorie hoeven geen gegevens ingevuld te worden, tenzij de percentages die worden opgegeven aan FPU-onderbouw voor de verschillende oud-FLO-leeftijden onjuist zijn. Als u niks veranderd wordt er gerekend met de volgende percentages aan FPU-onderbouw: Hoogte FPU-onderbouw bij bepaalde oud-FLO-leeftijd
Oud FLOleeftijd 55 56 57 58 59 60
FPUonderbouw 19,25% 21,39% 24,06% 27,50% 32,08% 38,50%
Categorie 4 Voor deze categorie hoeven geen gegevens ingevuld te worden, tenzij het percentage dat wordt opgegeven aan FPU-onderbouw onjuist is. Als u niks veranderd wordt er gerekend met het volgende percentage aan FPU-onderbouw:
Hoogte FPU-onderbouw bij bepaalde oud-FLO-leeftijd
Oud FLOleeftijd Onafhankelijk van oud-FLOleeftijd
FPUonderbouw
40,53%
1
Als u hier een percentage anders dan 0% invult, vindt er een noodzakelijke misrekening plaats bij de levensloopbijdrage en het versterkt OP. Die kosten worden in het model toegerekend aan de jaren alsof er geen sprake is van voortijdig ontslag.
4
Categorie 5 Voor deze categorie dient u de volgende gegevens in te vullen: Vervangingsfactor; hoeveel categorie-5-medewerkers komen terug voor één vertrekkende kracht? Deze factor staat standaard op 1,00. Dat wil zeggen dat voor 1 vertrekkende medewerker ook 1 vervanger wordt aangetrokken. Maar als u beleid voert waarbij er meer of minder dan 1 vervanger wordt aangenomen voor uitstromende medewerkers, kunt u deze factor verkleinen respectievelijk vergroten. U dient een inschatting te geven van het gemiddelde verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en de eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren (afbouwtoelage artikel 9a:11 CAR-UWO). U dient een inschatting te geven van de gemiddelde inkomensgegevens nieuwe medewerkers door op te geven: o het gemiddelde salaris en o de gemiddelde bezoldiging. U dient de gemiddelde startleeftijd van nieuwe medewerkers op te geven. Dit om te weten wanneer zij een PPMO krijgen (dat leeftijdsafhankelijk is). Categorie 6 Voor deze categorie dient u twee gegevens op te geven: Het nominale aanvullingsbedrag op de FPU inclusief werkgeverslasten, dat het ABP in de maand oktober 2009 voor deze medewerker declareert. Dit is het bedrag dat u op de declaratiestaat voor de medewerker kunt zien. De hoogte van het FLO-precentage dat geldt in de eerste vijf jaar van de uitkering (tussen 80%-85%, afhankelijk van het aantal dienstjaren dat de medewerker bereikt heeft). Exogenen Het grootste aantal gegevens moet in dit tabblad opgegeven worden. Dat zijn: Jaar van gebruik van het model. Dit kan het jaar 2010 tot en met 2048 zijn. De beroepsgroep van de medewerkers: ambulance of brandweer (A/B). Het onderscheid tussen A of B is belangrijk voor de berekening van het aantal uren dat er gewerkt wordt tijdens de afbouw (50% werken tegen 90% bezoldiging bij de brandweer versus 60% werken tegen 95% van de bezoldiging bij de ambulance). Als u een gecombineerde organisatie heeft met zowel brandweer- als ambulancemedewerkers kunt u hier een van beide varianten kiezen (bijvoorbeeld B(randweer) en dan voor de A(mbulancemedewerkers) een correctie aanbrengen in het tabblad “Medewerkersgegevens” als er gevraagd wordt naar “Ambulance of brandweer (A/B)”. e
Investering in 2 loopbaan Dienstjaar waarin 2e loopbaaninvesteringen starten. e Dienstjaar waarna 2e loopbaaninvesteringen stoppen. Het maximum hierbij is het 20 dienstjaar. Bedrag aan investeringen in 2e loopbaan per medewerker per jaar. Dit dient het gemiddelde e bedrag te zijn dat binnen uw organisatie per medewerker per jaar aan 2 loopbaaninvestering wordt uitgegeven. Deel waarvoor de medewerker wordt vrijgesteld van zijn functie teneinde te werken aan de 2e loopbaan. Het kan zijn dat uw medewerkers deels worden vrijgeroosterd als zij werken aan e hun 2 loopbaan. Als dat het geval is, kunt u hier invullen voor welk deel van hun functie (bekeken over het hele jaar) zij worden vrijgeroosterd. Afbakening categorieën die gerekend worden tot kosten FLO-overgangsrecht Niet alle werkgevers willen dezelfde elementen meerekenen in dit kostenmodel. Van drie elementen kunt u aangeven of u die wel of niet meegerekend wilt zien in dit model. Wilt u de werkgeversbijdrage levensloop van 1,5% tot kosten van het FLO-overgangsrecht rekenen? Het kan zijn dat u deze 1,5% aan werkgeversbijdrage ziet als standaard kosten, omdat die ook aan medewerkers wordt versterkt die niet onder het FLO-overgangsrecht vallen. Als u deze kosten niet meegeteld wilt hebben in dit model, vult u hier “nee” in.
5
Wilt u kosten voor categorie-5-medewerkers tot kosten van het FLO-overgangsrecht rekenen? Als u de kosten van deze categorie niet meegeteld wilt zien in dit kostenmodel omdat ze feitelijk ook niet tot het FLO-overgangsrecht behoren, vult u hier “nee” in. Wilt u kosten voor categorie-6-medewerkers tot kosten van het FLO-overgangsrecht rekenen? Als u de kosten van deze categorie niet meegeteld wilt zien in dit kostenmodel omdat ze feitelijk ook niet tot het FLO-overgangsrecht behoren, vult u hier “nee” in. Indexatie Gemiddelde prijsindex. Dit is het percentage waarmee alle bedragen (zoals bezoldiging, e kosten PPMO en investeringskosten in 2 loopbaan) jaarlijks stijgen. Contante waardefactor. Dit is het percentage waartegen bedragen in de toekomst worden teruggekregen naar het jaar van gebruik van het model. Werkgeverslastenfactoren 1. Activiteit + volledige pensioenopbouw 2. Inactiviteit + volledige pensioenopbouw 3. Levensloop-bijdrage Deze drie factoren worden door het model berekend aan de hand van de opgegeven bezoldiging van de medewerkers en de premiegegevens in het tabblad “Exogenen”. Als u echter vindt dat het een andere factor moet zijn, kunt u dat hier handmatig invoeren. Let wel op twee dingen: vul altijd alleen de werkgeverslasten in (dus niet de totaallasten waar ook de medewerker een deel van moet betalen bij bijvoorbeeld pensioenafdracht). als u handmatig een ander getal invult dan door het model wordt berekend, verbreekt de automatische berekening. U zult dan bij gebruik in de toekomst altijd zelf een percentage in moeten vullen. Gemiddeld loonbelastingtarief. Dit gemiddeld loonbelastingtarief wordt gebruikt bij het berekenen van de kosten van de € 500,- netto in 2009 en 2010 als een medewerker in categorie 1 met schaal 6 gebruik maakt van het gedeeltelijk betaald verlof. Versterkt OP Gemiddeld bedrag aan versterkt OP aan medewerkers met 20 dienstjaren of meer Omkeerregel? Omkeerregel over inleg werkgeversbijdrage levensloop? Op dit moment zijn over gelden die ingelegd worden op een levensloopproduct wel premies werknemersverzekeringen verschuldigd. De inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet is verschuldigd bij opname van het levenslooptegoed. In het Belastingplan 2010 is echter een wijziging gepland, waardoor er over de ingelegde gelden op een levensloopproduct geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. Die premies worden geheven bij opname van het levenslooptegoed. De omkeerregel wordt dan toegepast. Omdat deze wijziging er op relatief korte termijn aan zit te komen dient u in te vullen of u wilt dat in het model rekening wordt gehouden met de omkeerregel of niet. PPMO Het PPMO is nog niet vastgesteld door het LOGA. Voor de kosten van het PPMO sluit het model daarom voor wat betreft de frequentie aan bij de regels die momenteel gelden voor de periodieke keuring. Deze frequentie wordt hoger als de leeftijd van de medewerker stijgt. Als die leeftijdsgrenzen of de frequentie veranderen, kan dat in het model veranderd worden. Ook dient u op te geven wat de gemiddelde kosten zijn van één enkel PPMO per medewerker. Premiegegevens Hier kunt u per afdracht de franchise, de maximale heffingsgrondslag, de werkgeverspremie en de werknemerspremie opgeven zoals die geldt in het jaar waarin u het model gebruikt. Deze premies worden gebruikt bij het berekenen van de diverse werkgeverslastenfactoren.
6
De resultaattabbladen In elk resultaattabblad vindt u een overzicht van het aantal medewerkers in elke categorie. De twee verschillende resultaattabbladen (per medewerker of per kostensoort zijn verschillende manieren om de kosten te ordenen. Natuurlijk zijn de totaalkosten gelijk, alleen worden ze op een andere manier geordend. In alle twee de resultaattabbladen wordt teruggerekend met de door u opgegeven contante waardefactor. Het resultaattabbladen per medewerker spreekt voor zich. Het resultaattabblad per kostensoort behoeft iets meer toelichting. De volgende kostensoorten worden onderscheiden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Inkoop extra OP Werkgeversbijdragen levensloop, inclusief werkgeverslasten PPMO e Investeringskosten in 2 loopbaan e Vervangingskosten tijdens 2 loopbaan Voor categorie 1 en 2: inactiviteitsuitkeringen, inclusief werkgeverslasten en pensioenopbouw Eindheffing over inactiviteitsuitkeringen van categorie 1 en 2 en eindheffing over de 100% bonus van categorie 1 Voor categorie 1 20% bonus bij 100% doorwerken, inclusief werkgeverslasten Voor categorie 1 en 2: de 40%-35% bezoldiging bij 50%-60% doorwerken tijdens de afbouwperiode, inclusief werkgeverslasten en pensioenopbouw Voor categorie 1 100%-bonus bij ontslag, inclusief werkgeverslasten Voor categorie 1 de € 500,- netto per kalenderjaar, inclusief werkgeverslasten. e Garantie-uitkering van categorie 2 na het starten van een 2 loopbaan e Garantie-toelage van categorie 5 na het starten van een 2 loopbaan Aanvulling op de FPU-uitkering voor categorie 3 en 4, inclusief pensioenopbouw De aanvulling op de FPU-uitkering voor categorie 6
In het resultaattabblad per kostensoort is ook te vinden wat de kosten zijn per jaar.
7
Belangrijke zaken bij gebruik van het model Omdat het model leeg (zonder medewerkers) opgeleverd is, zijn er bij de start nog een aantal cellen dat een foutmelding laat zien. Dit lost zich op zodra u in het tabblad “Medewerkersgegevens” gegevens van één of meerdere medewerkers invult. Het model is behoorlijk omvangrijk. Om er toch redelijk snel mee te kunnen werken is het automatisch doorrekenen van nieuwe waarden uitgezet. Om het model toch te laten rekenen met door u ingevoerde waarden dient u op F9 te drukken. Dan worden alle waarden die u tot dan toe ingevoerd hebt doorgerekend door het model. Kortom, druk nadat u waarden heeft ingevoerd in het model op F9. Wat de snelheid ook bevorderd is om met het model te werken in Excel 2007. Dat is sneller dan in Excel 2003. Het basismodel kent maximaal 750 medewerkers. Als u minder dan 750 medewerkers heeft, dient u de regels die niet staan voor een medewerker leeg te laten. Om de snelheid te bevorderen is er ook een tweede model gemaakt waarin het model met 750 regels verkleind is naar 150 regels (dus 150 medewerkers). Als in uw organisatie tot 150 medewerkers met FLOovergangsrecht zijn dan kunt u in verband met de snelheid het best dat kleinere model gebruiken. U dient altijd bedragen of gegevens in te vullen zoals die gelden op het moment van gebruiken van het model, tenzij expliciet anders bepaald (zoals het aantal dienstjaren op 1 januari 2006). Alleen de kosten gemoeid met het FLO-overgangsrecht waar geen feitelijke arbeid tegenover staat worden berekend. Voorbeeld: Bij 50% werken tegen 90% bezoldiging wordt 40% aan kosten toegerekend aan het FLO-overgangsrecht. Tegenover de andere 50% staat immers arbeid.
8
In het model wordt géén rekening gehouden met ……. De doorwerking van het indexeringspercentage op de maatwerkwerkgeversbijdrage levensloop. In het tabblad “exogenen” kunt u zelf de gemiddelde prijsindex invullen. Nu houdt Loyalis bij het vaststellen van de maatwerkpercentages aan werkgeversbijdragen levensloopvoor categorie-1- en 2-medewerkers in opdracht van het LOGA al rekening met een gemiddelde bezoldigingsstijging van 2,75% per jaar. Als u een gemiddelde prijsindex invult anders dan 2,75% per jaar, verandert dat niet maatwerkpercentages aan werkgeversbijdragen levensloop. Dit betekent dat u, als u werkt met een indexatiepercentage lager dan 2,75%, uit dit kostenmodel een kostenprognose krijgt waarin de levensloopkosten overschat worden. Andersom geldt dat als u werkt met een indexatiepercentage groter dan 2,75% u een kostenprognose krijgt uit dit kostenmodel waarin de levensloopkosten worden onderschat. Bij het berekenen van de werkgeverslastenfactoren wordt geen rekening gehouden met de speciale kortingen die werkgevers op de premies sociale zekerheid kunnen krijgen voor oudere medewerkers. Er wordt geen rekening gehouden met premies werknemersverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet over de 1,5% of 2,5% van het salaris aan werkgeversbijdrage levensloop als de omkeerregel wel van toepassing is. Immers, onduidelijk is tot welk tegoed die werkgeversbijdragen leiden of wanneer de medewerker dat tegoed opneemt. Er wordt geen rekening gehouden met sterftekansen. Er wordt geen rekening gehouden met extra kosten voor de werkgever doordat hij zijn verplichtingen in het kader van het niet-vrijblijvende loopbaanbeleid voor nieuw personeel en medewerker met minder dan 20 dienstjaren onvoldoende ter hand neemt. Er wordt geen rekening gehouden met de kosten voor het opstellen en uitvoeren een loopbaanplan voor bijvoorbeeld de P&O-afdeling. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele kosten voor de specifieke afspraken voor medewerkers die arbeidsongeschikt raken. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid die categorie-1-medewerkers hebben om hun keuze telkens met een jaar vooruit te schuiven. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele nieuwe inkomsten van categorie-3- en 4medewerkers na het FPU-ontslag. Dit betekent dat er geen rekening wordt gehouden met een korting op de aanvulling op de FPU. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele kosten als een medewerker ondanks inspanning van beide kanten niet herplaatst wordt na 20 dienstjaren. De medewerker werkt door in de bezwarende functie voor 100% bezoldiging totdat herplaatsing wel lukt. Er wordt geen rekening gehouden met het arbeidsongeschiktheidsrisico daarbij.
9
Uitleg kostenposten per categorie Categorie 1: De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 (paragraaf 2 van hoofdstuk 9b CAR) Voorafgaand aan de oud-FLO-leeftijd kent de werkgever drie kostenposten: De variabele werkgeversbijdrage levensloop Versterkt OP op 53-jarige leeftijd PPMO Na het bereiken van de oud-FLO-leeftijd zijn de kostenfactoren voor deze categorie medewerkers per keuze van de medewerker anders: Gedeeltelijk betaald verlof De 80%-uitkering Eindheffing over de 80%-uitkering Werkgeverslasten over de 80%-uitkering Pensioenopbouw over 20% Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd Tot en met 2010 ontvangt de medewerker die ingeschaald is in salarisschaal 6 of lager € 500,netto per kalenderjaar. Hierover wordt de werkgeverslastenfactor geheven en eindheffing. 20%-bonus bij 100% doorwerken 20% bonus Werkgeverslasten over deze 20% bonus Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd PPMO 50%-90%-afbouwregeling (of 60%-95%) De 40%(35%)-uitkering Werkgeverslasten over de 40%(35%)-uitkering Pensioenopbouw over 10% (5%) Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd PPMO 100%-bonus bij ontslag 100% bonus Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd (affinanciering is niet mogelijk in het model omdat het affinancieringsbedrag niet bekend is. Om toch kosten te berekenen (die overigens met toepassing van de contante waardefactor redelijk in de buurt zitten van affinanciering) worden de variabele werkgeversbijdragen doorgetrokken tot aan 59of 60-jarige leeftijd Eindheffing over de 100% bonus. Aangezien de medewerker altijd 55 jaar of ouder is op het moment hij die bonus krijgt en de hoogte van de bonus 100% van het salaris bedraagt, is de kwantitatieve toets in de meeste gevallen geen escape voor eindheffing. Daarom wordt over alle bonussen eindheffing berekend.
10
Categorie 2: De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006 (paragraaf 3 van hoofdstuk 9b CAR) Voorafgaand aan de oud-FLO-leeftijd kent de werkgever een aantal kostenposten: De variabele werkgeversbijdrage levensloop Versterkt OP op 53-jarige leeftijd, eventueel gevolgd door een aantal jaren erna waar telkens 1 jaar OP wordt ingekocht. e Investeringskosten 2 loopbaan. U kunt opgeven in welke dienstjaren geïnvesteerd wordt in e e de 2 loopbaan, waarbij u de dienstjaren tot de 20 kunt gebruiken. Aan het eind van het 20 e dienstjaar start de 2 loopbaan van de medewerker. Voor medewerkers die voorafgaand aan de oude FLO-leeftijd nooit het aantal dienstjaren (X) e bereiken dat de werkgever opgeeft als jaren waarin geïnvesteerd wordt in de 2 loopbaan, krijgen in evenzoveel jaren (X) direct voorafgaand aan de oude FLO-leeftijd geïnvesteerd in e de 2 loopbaan. Zo wordt er ook voor hen rekening gehouden met investeringskosten. e Vervangingskosten over de tijd dat de medewerkers activiteiten verrichten binnen de 2 loopbaan. Deze zijn afhankelijk van het deel waarvoor de medewerkers tijdens de investering e in de 2 loopbaan worden vrijgeroosterd van hun functie. PPMO e Garantie-uitkering na het starten van een 2 loopbaan Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddeld verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging na herplaatsing. Over de garantie-uitkering is pensioenpremie verschuldigd. Voor de medewerkers van wie de tweede loopbaan niet succesvol is kent de werkgever ook de volgende kosten: 50%-90%-afbouwregeling (of 60%-95%) De 40%(35%)-uitkering Werkgeverslasten over de 40%(35%)-uitkering PPMO Pensioenopbouw over 10% (5%) Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd Eventueel 1 jaar versterkt OP, mochten de 20 dienstjaren eerder nog niet zijn bereikt.
Gedeeltelijk betaald verlof De 80%-, 78%- of 75%-uitkering Eindheffing over de 80%-, 78%- of 75%-uitkering Werkgeverslasten over de 80%-, 78%- of 75%-uitkering Pensioenopbouw over 20%-, 22%- of 25% Variabele werkgeversbijdragen levensloop tot aan 59- of 60-jarige leeftijd Eventueel 1 jaar versterkt OP, mochten de 20 dienstjaren eerder nog niet zijn bereikt.
11
Categorie 3: De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950 (paragraaf 4 van hoofdstuk 9b CAR)
De rechten van deze medewerker hangen samen met het recht op FPU. In het tabblad “medewerkersgegevens” vult u in of een medewerker recht heeft op FPU. Alleen de medewerkers die daar recht op hebben horen tot deze categorie 3. Degenen die daar geen recht op hebben vallen terug op categorie 1 of 2. De kosten van deze laatste medewerkers worden dan ook niet in dit tabblad berekend, maar bij categorie 1 of 2. De kosten van deze categorie medewerkers bestaan uit: Aanvulling op de FPU-uitkering tot 80% van de bezoldiging tot aan de 60-jarige leeftijd Van 60 tot 65 jarige leeftijd een aanvulling op de FPU-uitkering tot 70% van de bezoldiging Pensioenopbouw voor 50%. PPMO totdat de medewerker met FPU gaat.
12
Categorie 4: De ambtenaar in een niet bezwarende functie (paragraaf 5 van hoofdstuk 9b CAR)
Sommige medewerkers vervullen een functie die niet-bezwarend is, maar vroeger wel recht gaf op FLO-ontslag. Deze medewerkers vallen in twee groepen uiteen vanwege het hebben van wel of niet overgangsrecht: Met overgangsrecht: De kosten van deze categorie medewerkers bestaan uit: o Aanvulling op de FPU-uitkering tot 80% van de bezoldiging van 60 jaar en 3 maanden tot aan 62-jarige leeftijd o Van 62 tot 65 jarige leeftijd een aanvulling op de FPU-uitkering tot 70% van de bezoldiging o Pensioenopbouw voor 50%.
Zonder overgangsrecht Deze medewerkers hebben recht op de reguliere werkgeversbijdrage levensloop van 1,5% van het salaris.
13
Categorie 5: Nieuw personeel dat op of na 1 januari 2006 werkzaam wordt in een bezwarende functie (hoofdstuk 9a CAR) In deze categorie worden de kosten voor de door u opgegeven medewerkers die in dienst zijn gekomen vanaf 1 januari 2006 berekend. Ook worden de kosten voor de vervangers voor de andere categorie berekend. Deze vervangers zijn vervangers voor de categorieën 1, 2, en deels 3. Niet voor categorie 4 en 6 en een deel van categorie 3 omdat: o de vervangers voor categorie-3-medewerkers met een FLO-leeftijd kleiner dan 60 zijn in het verleden al aangetrokken (deel ervan zal al door u opgegeven worden in de vorm van cateogrie-5-medewerkers). Alleen de vervangers voor categorie-3medewerkers die een oud-FLO-leeftijd kenden van 60 en die in 1949 geboren zijn, krijgen nieuwe vervangers in categorie 5. o de vervangers voor categorie-4-medewerkers geen FLO-overgangsrecht hebben; zij hebben immers geen bezwarende functie. o de vervangers voor categorie-6-medewerkers zijn al aangetrokken in het verleden (deel ervan zal al door u opgegeven worden in de vorm van cateogrie-5medewerkers). De kosten van de regeling voor nieuw personeel bestaat uit verschillende onderdelen: Werkgeversbijdragen levensloop van 2,5% e Investeringskosten 2 loopbaan. U kunt opgeven in welke dienstjaren geïnvesteerd wordt in e e de 2 loopbaan, waarbij u de dienstjaren tot de 20 kunt gebruiken. Aan het eind van het 20 e dienstjaar start de 2 loopbaan van de medewerker. e Vervangingskosten over de tijd dat de medewerkers activiteiten verrichten binnen de 2 loopbaan. PPMO e Garantie-toelagen na het starten van een 2 loopbaan. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en de eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. Over de garantie-uitkering is pensioenpremie verschuldigd. Er wordt vanuit gegaan dat alle medewerkers binnen de gemeente herplaatst worden. Dat wil zeggen dat als de medewerker buiten de gemeente wordt herplaatst, dat de kosten geacht worden gelijk te zijn aan die bij herplaatsing binnen de gemeente.
14
Categorie 6: De ambtenaar die voor 1 januari 2006 al met FLO was (hoofdstuk 9 CAR). De kosten voor deze categorie medewerkers bestaan uit FLO-uitkeringen tot de dag waarop de medewerkers 65 jaar wordt.
15