navb dossier DRIEMAANDELIJKSE UITGAVE - 2015/1
Bundel N° 142
Bouwplaatsinrichting
Bundel N° 142
navb dossier
Inhoud
1. Inleiding........................................................................................................................................................... 3 2. Planning van de werf en studie van de bouwplaatsinrichting........................................................... 4 3. De beschikbare plaats................................................................................................................................... 7 4. De benodigde ruimte..................................................................................................................................... 8 5. Circulatieplan: wegen voor materiaal- en materieeltransport........................................................ 10
Bouwplaatsinrichting
6. Circulatieplan: looppaden en toegangen............................................................................................... 12 7. Elektriciteit, gas, water en telefoon........................................................................................................ 13 8. Verlichting en noodverlichting................................................................................................................. 16 9. Terreinafzetting / afscherming van de bouwplaats............................................................................ 17 10. Werkterrein, montageplaatsen, ateliers, ............................................................................................ 18
De navb dossiers zijn driemaandelijkse uitgaven van het Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en hygiëne in het Bouwbedrijf - navb-cnac Constructiv. In dezelfde reeks zijn nog andere dossiers beschikbaar. De navb dossiers bestaan ook in het Frans, onder de titel cnac dossier. REDACTIE Luc Christiaens, Christian Depue, Veerle De Saedeleer, Thierry Frere, Carl Heyrman, Véronique le Paige, Isabelle Lootens, Emmy Streuve, Isabelle Urbain, Evy Vinck. VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Carl Heyrman • navb-cnac Constructiv Koningsstraat 132/4 • 1000 Brussel Tel.: +32 2 552 05 00 • Fax: +32 2 552 05 05 E-mail:
[email protected] Website: navb.constructiv.be Inschrijvingsnummer bij de Koninklijke Bibliotheek (wettelijk depot) 2515. AANSPRAKELIJKHEID Het redactiecomité van de navb dossiers streeft steeds naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, rekening houdend met de huidige stand van de regelgeving en de techniek. Noch het redactiecomité, noch navb-cnac Constructiv kunnen echter aansprakelijk worden gesteld voor de gepubliceerde informatie. De raadgevingen in deze publicatie ontslaan de lezer niet van de verplichting om de geldende regelgeving na te leven. De reproductie van teksten en illustraties is toegestaan mits de uitdrukkelijke toestemming van de uitgever en duidelijke bronvermelding. BESTELLINGEN EN TARIEVEN Zie eshop.constructiv.be Ook gratis downloadbaar op navb.constructiv.be OPMAAK EN DRUKWERK www.mwp.be
© navb-cnac Constructiv 2015 Overname toegestaan mits uitdrukkelijke toestemming van het navb en duidelijke bronvermelding.
11. Werfketen en loodsen................................................................................................................................. 18 12. Werfketen en burelen................................................................................................................................. 18 13. Sociale voorzieningen................................................................................................................................. 19 14. Verzorgingslokaal en EHBO........................................................................................................................ 21 15. Brandpreventie en brandbestrijding – evacuatie................................................................................ 22 16. Opslag van materieel en materialen....................................................................................................... 23 16.1. Algemeen................................................................................................................................................. 23 16.2. Ongevalsrisico’s......................................................................................................................................... 23 16.3. Waarom is een opslag nodig?.................................................................................................................... 24 16.4. Wat is minimaal nodig voor een veilige opslag?........................................................................................ 24 16.5. Opslagtechnieken en aandachtspunten.................................................................................................... 24 16.5.1. Bulkgoederen................................................................................................................................. 24 16.5.2. Mortelsilo’s..................................................................................................................................... 25 16.5.3. Technische gassen.......................................................................................................................... 25 16.5.4. Stukgoederen................................................................................................................................. 26 16.5.5. Overdekte opslag........................................................................................................................... 26 17. Conclusie......................................................................................................................................................... 26
1. Inleiding Behalve op en in het bouwwerk gebeuren er ook veel ongevallen op het bouwterrein. Daarom moet de uiterste zorg worden besteed aan de inrichting hiervan. Een goede indeling, de juiste opstellings plaats van machines en werktuigen, een doelmatige opstelling van werfketen en goed begaanbare of berijdbare wegen kunnen het risico op ongevallen beperken. De inrichting van de bouwplaats moet in een vroeg stadium worden voorbereid en goed worden uitgevoerd. Het inrichten van de bouwplaats moet dan ook zeer ruim geïnterpreteerd worden en kan gedefinieerd worden als “het voorzien van alle infrastructuur en uitrusting die nodig zijn om de werf op een vlotte en veilige manier uit te voeren”. Dit omvat dus alle maatregelen om ervoor te zorgen dat: de mensen er veilig kunnen verblijven en werken; alle nodige faciliteiten - zoals burelen en sociale voorzieningen - beschikbaar zijn; de mensen zich veilig kunnen verplaatsen; de bouwmaterialen en hulpmiddelen economisch en veilig opgeslagen kunnen worden; voertuigen, werfmachines, kranen en dergelijke veilig kunnen circuleren en opgesteld worden; de werken op een veilige manier uitgevoerd kunnen worden. Hiervoor moeten de uitvoerders beschikken over een veilige werkplek (met andere woorden een degelijk werkplatform), over aangepaste gereedschappen, energievoorziening, verlichting en verluchting, heftoestellen, enz. Ook moet rekening gehouden worden met de klimatologische omstandigheden die extra voorzieningen nodig maken, zowel voor het comfort van de werknemers als voor de kwaliteit van de werken. Hieronder vallen maatregelen zoals: bescherming tegen regen en wind; bescherming tegen overmatige warmte en tegen koude. Indien nodig moet er gezorgd worden voor een tijdelijke afwatering of riolering, bronbemaling of droogzuiging, bescherming van taluds tegen de invloed van het water, opslagplaatsen die beschut zijn tegen regen, enz. Naast het welzijn van de uitvoerders moet er ook aandacht besteed worden aan de eventuele hinder of risico’s die de uitvoering van de werken met zich kan meebrengen. Er zijn bijkomende maat regelen nodig om ervoor te zorgen dat: onbevoegden van het werk worden geweerd; de eventuele verkeershinder beperkt wordt; de uitvoering van de werken zo weinig mogelijk overlast veroorzaakt (stof- of lawaaihinder, vervuiling van de aanpalende straten, enz.); de bestaande beplantingen op of naast de bouwplaats indien nodig beschermd zijn. Voor de veiligheidscoördinator ligt hier een belangrijke opdracht. Een grondige voorafgaande studie van de uit te voeren bouwwerken en een duidelijk overzicht van de verschillende aannemers die betrokken zullen worden bij de uitvoering, zal leiden tot een goed ingerichte bouwplaats waar niet alleen efficiënt, maar ook veilig gewerkt kan worden. Als de coördinator tekortschiet in zijn taak, zal dit leiden tot een bouwplaats waar de arbeiders hun werk in minder veilige omstandigheden moeten uitvoeren.
• • • • • •
• •
• • • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 3
BOUWPLAATSINRICHTING
2. Planning van de werf en studie van de bouwplaatsinrichting Er moet zo snel mogelijk een planning voor de uitvoering van de werken opgemaakt worden, zodat per fase een correcte beschrijving opgesteld kan worden van de ruimte, de uitrusting en de materialen die nodig zijn en van de uitvoerders. In een eerste fase zal de volgorde van de uit te voeren werken bestudeerd worden om zo de problemen van coactiviteit of de opeenvolging van risicovolle taken op te sporen, waarna de voorgestelde preventiemaatregelen opgenomen kunnen worden in het veiligheids- en gezondheidsplan (VGP). Hieruit volgt ook de bepaling van de kritieke fases, waarbij de aanwezigheid van de veiligheidscoördinator op de bouwplaats aangewezen is. In een tweede fase zal er een tijdsplanning toegevoegd worden, waarbij nagegaan wordt of er knelpunten kunnen ontstaan die beïnvloed worden door externe factoren, zoals: het aanvragen en verkrijgen van de nodige vergunningen; het aanvragen en uitvoeren van tijdelijke (of definitieve) aansluitingen voor elektriciteit, gas, water, riolering, telefoon en internet; het aanvragen van tijdelijke uitdienststellingen (hoogspanningslijn, spoorweg, nutsleidingen, …); het organiseren van wegomleidingen, het waarborgen van de bereikbaarheid, enz.; weersomstandigheden die de uitvoering van bepaalde werken onmogelijk maken, zoals betonen metselwerken of schilderwerken tijdens vorstperiodes; gemeentelijke bepalingen in verband met werktijden of werkperiodes, zoals het verbod in de kustgemeentes om bepaalde werken uit te voeren tijdens de verlofperiode; interferenties met grote evenementen, zoals festivals, kermissen, enz. Het vastleggen van een uitvoeringstermijn met een vaste einddatum voor de afwerking van bepaalde fases kan ook deel uitmaken van het VGP, aangezien op die manier problemen van coactiviteit uitgesloten of vermeden kunnen worden. Bij de studie van de planning en het opmaken van het VGP kan een risicoanalyse uitgevoerd worden waarbij rekening gehouden wordt met de specifieke omstandigheden in elk van de verschillende fases van het bouwproject. In elke fase kan nagegaan worden met welke risico’s rekening gehouden moet worden. Hiervoor kunnen de statistieken in verband met de belangrijkste oorzaken van zware ongevallen gebruikt worden als leidraad.
• • • • • • •
Verkeersongeval op de werf Val van hoogte Behandeling van zware voorwerpen 43 %
8%
Elektrocutie Val van voorwerpen Instorting van muren en constructie
6%
Verdrinking
1% 1%
Explosie, brand
5% 11 %
3%
Vergiftiging - stikken 3%
4
NAVB DOSSIER • N° 142
Grondverzakkingen
3%
12 %
4%
Behandeling van lichte voorwerpen Andere oorzaken
© navb-cnac Constructiv 2015
De risicoanalyse geeft een beeld van de belangrijkste risico’s en de preventiemaatregelen die opgenomen moeten worden in het VGP dat de aannemers opstellen om de veiligheid van hun eigen personeel te verzekeren, maar ook in het VGP dat de veiligheidscoördinator opstelt om de veiligheid van alle betrokkenen op de bouwplaats te vrijwaren. Het gaat meer bepaald om: valgevaar (aangepaste toegangen tot de werkplek, aangepaste werkvloeren en collectieve valbeveiliging, regelmatige controle en onderhoud); de behandeling van zware voorwerpen (veilige opslagplaatsen, aangepaste hijs- en hefwerktuigen en aangepaste hijstoebehoren); verkeersongevallen (veiligheid van de in- en uitritten, signalisatie van de werf, veiligheidszones, …); elektrocutie (eisen voor de elektrische installatie, keuringen, onderhoud, …); de instorting van muren en constructies (tijdelijke schoringen bij afbraakwerken, prefab elementen, …); verdrinking (preventie en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of PBM’s); explosie en brand (materialenkeuze, veilige opslag van brandbare of explosieve stoffen, uitsluiten van coactiviteit, brandbestrijdingsmiddelen, …); grondverzakkingen (aanbevelingen over de taluds die in acht genomen moeten worden bij uitgravingen of beschoeiingen die geplaatst worden, beperking van de circulatie van zware machines, opslag van materialen of opstelling van mobiele of vaste kranen naast uitgravingen, …); vergiftiging, verstikking (werken in besloten ruimten vermijden door voldoende verluchtingsopeningen te voorzien in kruipkelders, technische ruimten, enz., aanbevelingen voor extra ventilatie bij renovatiewerken, …). Bij het bepalen van de werfinrichting en werfuitrusting moet rekening gehouden worden met de planning van de uit te voeren werken, die een invloed kan hebben op de voorgestelde preventiemaatregelen. Hieronder geven we daar enkele voorbeelden van: Het aantal personen dat gelijktijdig op de werf aanwezig is, bepaalt de omvang van de sociale voorzieningen die geïnstalleerd moeten worden. Als er meerdere aannemers actief zijn, kunnen deze voorzieningen gemeenschappelijk gebruikt worden en moeten er afspraken gemaakt worden over de verdeling van de kosten. Het totale aantal personen zal ook bepalend zijn voor de keuze van de toegangen tot de werkvloeren, de valbeveiliging en de arbeidsmiddelen voor werken op hoogte. Bij het inplannen van de opslagplaatsen en de losplaatsen moet rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden, zoals de omvang en het gewicht van de materialen en de ruimte die nodig is voor het installeren van tijdelijke hefwerktuigen, bijvoorbeeld bij de levering en de opslag van geprefabriceerde betonelementen. Enkele andere aandachtspunten, naast de ruimte die nodig is voor de opslag van de bouwmaterialen, zijn de specifieke veiligheidseisen voor de opslag van gevaarlijke producten (brandveiligheid) en de beveiliging tegen diefstal en beschadiging. Er moet bepaald worden welke maatregelen genomen moeten worden als er meerdere hijswerktuigen tegelijkertijd actief zijn op de werf en in elkaars werkgebied moeten werken. Verder is het ook belangrijk te weten dat deze hijswerktuigen door de verschillende aannemers gebruikt kunnen worden. Andere vragen zijn welke installatie nodig is voor de verdeling van elektrische energie, of dit een volledig tijdelijke installatie is of er daarentegen gebruik gemaakt kan worden van de definitieve installaties of van gedeelten hiervan, of de installatie gebruikt wordt door de verschillende aannemers en wie beschouwd wordt als de beheerder van deze installatie. Volgens de recente regelgeving is de beheerder verantwoordelijk voor de conformiteit, de technische keuring en het onderhoud van de installatie. Een andere belangrijke vraag is welk elektrisch vermogen er nodig is voor de verschillende installaties en werktuigen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de installatie van: uutorenkranen, hijstoestellen, liften, …; uude pompen voor de bronbemaling, ventilatie en perslucht; uude knip- en plooibank bij de ijzervlechtcentrale, de mortelsilo; uude spuitmachine voor het pleisterwerk, draadtrekmachines voor sanitaire installaties, elektrisch bouwplaatsgereedschap, lasposten, …; uuwerfverlichting en noodverlichting;
• • • • • • • • •
• • •
• •
•
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 5
BOUWPLAATSINRICHTING
de oplaadinstallatie voor elektrisch aangedreven arbeidsmiddelen; de energievoorziening voor de sociale werfinrichtingen. Er moet gecontroleerd worden of een tijdelijke aansluiting op het distributienet volstaat of er daarentegen tijdelijk een stroomgenerator geplaatst moet worden. Voor zeer omvangrijke werken kan het zelfs nodig zijn een hoogspanningscabine te voorzien. Indien nodig moet een noodgenerator geplaatst worden voor de stroomvoorziening van kritische installaties, zoals de noodverlichting, de bronbemaling, ventilatiesystemen, verlichtingssystemen in besloten ruimten (bv. bij tunnelwerken), enz. Belangrijk voor de veiligheid is ook dat duidelijk aangegeven wordt welke gedeelten van de installatie in dienst zijn en welke nog in opbouw zijn, zeker in gebouwen waar de definitieve elektrische installatie gedeeltelijk in dienst gesteld wordt en gebruikt wordt voor de afwerking. Een aansluiting op de drinkwaterdistributie is nodig voor de installatie van de sociale voorzieningen, maar voor sommige activiteiten zijn grote hoeveelheden water nodig, bijvoorbeeld voor afbraakwerken (om de stofverspreiding te beperken), voor gevelreinigingswerken met waterstralen, voor de aanmaak van beton en mortel, voor pleisterwerken, enz. Bij de aansluiting op de rioleringen (afvoer van regenwater en afvoer van afvalwater) moet rekening gehouden worden met het feit dat regenwater dat vervuild is door de bouwwerken, als afvalwater beschouwd moet worden. Er moet te allen tijde vermeden worden dat er te veel modder in de rioleringen meestroomt als gevolg van het gebruik van voorafgaande bezinkputten. Bij het werfinrichtingsplan hoort ook een planning voor de controle en het onderhoud van de werf inrichting, zodat deze gedurende de volledige duurtijd van de bouwwerken in stand gehouden wordt en eventueel aangepast kan worden in functie van de behoeften. Door de grote verscheidenheid aan bouwwerken is het niet mogelijk om kant-en-klare oplossingen voor de bouwplaatsinrichting te geven. Wel kunnen we een aantal aanwijzingen geven om een veilige inrichting van het bouwterrein te bevorderen. Bij de opzet van een werfinplantingsplan zijn er drie uitgangspunten: de ruimte die beschikbaar is en de bestaande toestand; de ruimte die minimaal nodig is; de nieuwe toestand. Bij het in beschouwing nemen van deze uitgangspunten moet er voortdurend over gewaakt worden dat er niet aan veiligheid ingeboet wordt omwille van economische redenen. Een goed begin is immers het halve werk! Als er van start gegaan wordt met een veilig ingericht bouwterrein, zal dit zijn uitwerking niet missen bij het verdere verloop van de bouw. Op de onderstaande tekening ziet u een voorbeeld van bouwplaatsinrichting. De verschillende aandachtspunten die aan bod komen in dit dossier, zijn erin opgenomen. uu uu
•
• •
• • •
6
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
3. De beschikbare plaats Hoeveel plaats beschikbaar is, wordt in eerste instantie bepaald door de afmetingen van het bouwterrein en de werken die uitgevoerd moeten worden. Andere gedeelten van het terrein zullen niet of nauwelijks geschikt zijn als opslag- of werkterrein of om machines of hefwerktuigen op te stellen.
Als er ondergrondse constructies verwezenlijkt moeten worden, zal een deel van het terrein door de taluds en de veiligheidszones rond de uitgravingen niet beschikbaar zijn voor de opslag van materialen en voor zwaar verkeer.
Er moet rekening mee gehouden worden dat de beschikbare ruimte tijdens de uitvoering van de werken kan en zal wijzigen door uitgravingen, de opslag van de uitgegraven grond of de afgegraven teelaarde, het opnieuw aanvullen van uitgegraven delen, de plaatsing van leidingen, bezoekschouwen, ondergrondse reservoirs, enz. De ruimte die ingenomen wordt voor de werfcirculatie, de installatie van hefwerktuigen en steigers of voor de opslag van materialen, is tijdelijk niet beschikbaar voor de uitvoering van de werken. Omgekeerd kan deze ruimte na de uitvoering van werken opnieuw vrijkomen voor opslag. Tijdens de voorbereidingsfase moeten er, in overleg met de opdrachtgever, de betrokken instanties en de eigenaars van de belendende percelen, maatregelen genomen worden om de veiligheid te verbeteren. Deze kunnen onder andere bestaan in het aanbrengen van hekwerken, het stutten van gebouwen, het verleggen of afschermen van kabels en leidingen en het plaatsen van verkeers borden. Als er gesloopt wordt op het bouwterrein, moet vooraf worden nagegaan welk gevaar dit
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 7
BOUWPLAATSINRICHTING
kan inhouden voor de werknemers en hoe ongevallen voorkomen kunnen worden (cf. risicoanalyse en veiligheids- en gezondheidsplan). Andere elementen die de beschikbare ruimte kunnen beperken, zijn: de verplichte veiligheidszones die in acht genomen moeten worden bij de uitvoering van werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen, zoals nutsleidingen, industriële transportleidingen, communicatieleidingen, en dit zowel tijdens het ontwerp als tijdens de verwezenlijking; aanwezige hoogspanningsleidingen; openbare of private verkeerswegen die langs of over het bouwterrein lopen, toegangen en brandwegen die vrijgehouden moeten worden; bestaande gebouwen op of direct naast het bouwterrein en het hiermee gepaard gaande instortingsgevaar of de hinder voor de bestaande activiteiten; veiligheidszones omwille van gevaarlijke situaties bij verbouwingen of renovaties, de ontmanteling van technische installaties, afbraakwerken; beschermde bomen en aanplantingen, vijvers, enz. die gevrijwaard moeten worden.
• • • • • •
4. De benodigde ruimte Bij de inrichting van het bouwterrein moet niet alleen rekening worden gehouden met de grootte van het bouwwerk zelf, maar ook met de ruimte die nodig is voor: de bouwmaterialen: er is ruimte nodig voor de aanvoer en behandeling van de bouwmaterialen; ook transportwegen en opslagplaatsen moeten voorzien zijn; de uitvoerders: de omvang van de sociale voorzieningen is afhankelijk van het aantal werknemers op de werf; de arbeidsmiddelen: de opstelling van machines en werfinstallaties vergt een goede voorbereiding, zeker als er veiligheidszones voorzien moeten worden; de organisatie: de werfleiding heeft plaats nodig om de werken administratief op te volgen, maar ook om de veiligheid en de gezondheid te beheren; de nutsvoorzieningen: er is plaats nodig voor de installaties voor gas, water en elektriciteit; de opslag van uitgegraven grond die beschikbaar moet blijven voor de latere aanvulling. Het aanvoeren, afladen, opslaan en behandelen van de bouwmaterialen moet gepland worden.
• • • • • •
8
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
De benodigde voorzieningen voor huisvesting en sanitair voor de arbeiders moeten geïnstalleerd worden.
Sommige installaties en veiligheidsmaatregelen kunnen gemeenschappelijk georganiseerd en voorzien worden, zoals de energiedistributie, de verlichting, brandbeveiliging, eerstehulpverlening en evacuatie. Hierdoor kunnen de kosten verdeeld worden onder de verschillende aannemers.
Wanneer de bouwwerken in verschillende fases uitgevoerd worden, kan het terrein van een later te bouwen gedeelte tijdelijk worden gebruikt voor de materiaalopslag van de fase die uitgevoerd wordt. De materialen die tijdens de ruwbouwwerken opgeslagen moeten worden, zullen ook verschillend zijn van de materialen die nodig zijn voor de afwerking of voor de technische uitrusting. De opslag zal dus voortdurend wijzigen. Als er een gebrek aan ruimte is, zal een aangepaste organisatie nodig zijn en kan het plaatsgebrek opgevangen worden door: het leveringsritme van de bouwmaterialen af te stemmen op de vordering van de werken; te zorgen dat er geen overschotten zijn die de aanvoer van nieuwe materialen hinderen of de werken van de volgende aannemer zullen storen; afval en materiaal dat niet meer nodig is, snel af te voeren; sommige werken niet uit te voeren op de bouwplaats, maar voor te bereiden buiten de bouwplaats (bv. wapeningen, bekistingen en bouwelementen prefabriceren); te werken met “just-in-time” leveringen, waarbij de geleverde prefab elementen onmiddellijk op hun plaats in het bouwwerk worden geplaatst. Bij prefab elementen moet extra aandacht
• • • • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 9
BOUWPLAATSINRICHTING
besteed worden aan de juiste volgorde van aanvoer op het werk (gebruik van hijsvoorzieningen waarmee de elementen zonder veel manoeuvreren in het werk gebracht kunnen worden); aanpalende terreinen te huren voor een langdurige materiaalopslag of voor de installatie van een torenkraan; kortstondig gebruik te maken van de openbare weg of van openbare terreinen om de vrachtwagens te stationeren tijdens het lossen of om een mobiele kraan of een betonpomp op te stellen. Hiervoor is een uitbreiding van sommige preventiemaatregelen vereist: extra signalisatie en toegangswegen; extra afbakening of extra omheiningen; indien nodig uitbreiding van de verlichtingsinstallatie; vragen en verkrijgen van toestemming van de betrokken overheid wanneer gebruik gemaakt wordt van de openbare weg.
• • • • • •
5. Circulatieplan: wegen voor materiaal- en materieeltransport Ook binnen de bouwplaats kunnen het best een aantal regels vastgelegd worden om ervoor te zorgen dat het verkeer op de bouwplaats in veilige omstandigheden kan verlopen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het verkeer van: personen; materialen; machines en gereedschappen. Voor grotere werven is het aangewezen een circulatieplan op te maken waarin voldoende rekening gehouden wordt met: de aanleg van veilige in- en uitritten; het treffen van de nodige voorzieningen voor het wegverkeer, met inbegrip van de nodige wegsignalisatie en afbakening; de aanleg van aan- en afvoerwegen op het terrein; de aanleg van zones voor het opstellen van werfmachines en voor de opslag van de bouwmaterialen; een afbakening tussen de zone voor het transport en de voetgangerszone. Om al het verkeer in goede banen te leiden, moet de nodige signalisatie geplaatst worden. De verkeersregels die gelden voor de openbare weg (verkeersreglement), kunnen ook toegepast worden op een bouwplaats. Kies voor een- of tweerichtingsverkeer. Bij tweerichtingsverkeer moet de weg uiteraard voldoende breed zijn. Onderzoek op welke plaatsen snelheidsbeperkingen ingesteld moeten worden. Bij wegen voor dubbel gebruik, waar personen dus dezelfde weg gebruiken als voertuigen, kan stapvoets verkeer opgelegd worden of kan de snelheid beperkt worden tot maximaal 15 km/u. Als er enkel voertuigen toegelaten zijn, moet het verbod voor voetgangers duidelijk gesignaleerd worden. Ook hier kunnen snelheidsbeperkingen opgelegd worden in functie van de staat van de weg. Het is aan te raden om de laad- en losplaatsen zo veel mogelijk te laten aansluiten op deze werfwegen. Voorzie ook plaatsen waar lange vrachtwagens kunnen keren. Eventuele bochten moeten aangepast zijn aan de lengte van de te verwachten voertuigen en het uitzwaaien van de lasten. Indien nodig moeten verbredingen voorzien worden. Bepaal de draagkracht van de ondergrond en controleer of deze voldoende goed is om de grootste belasting te dragen die verwacht wordt. Zeker bij weinig draagkrachtige ondergronden zullen verharde wegen aangelegd moeten worden (bestrating, betonplaten, asfalt en grind). Deze kunnen
• • • • • • • •
10
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
uitgevoerd worden met puinmateriaal van de afbraakwerken. Hierbij moet er rekening mee gehouden worden dat deze werfwegen na het uitvoeren van de werken eventueel opnieuw verwijderd moeten worden. Daarom is het nuttig om ook de tracés van de toekomstige weginfrastructuur te kennen, zodat de werfwegen kunnen dienen als onderfundering voor de definitieve weginfra structuur. Ook het plaatsen van rijplaten kan een tijdelijke oplossing bieden. Het transportmaterieel moet voldoende ‘bewegingsvrijheid’ hebben, zowel in de hoogte als in de breedte. Zorg ervoor dat er voldoende vrije ruimte overblijft tussen de werfwegen en de werfinstallaties of de kranen (minstens 80 cm). Als er ook weginfrastructuur voorzien is in het bouwproject, kan het interessant zijn de onderfundering voor deze wegen tijdens de bouwwerken te gebruiken als werfwegen. Als vrachtwagens of bouwmachines zich bij grote bouwprojecten in de uitgegraven bouwput moeten begeven, moeten er werfwegen met een aangepaste helling naar de bouwput aangelegd worden. Rekening houdend met het remvermogen van bijvoorbeeld een trekker met aanhangwagen, wordt aangeraden om deze hellingen niet steiler te maken dan 1:7. De hellingen moeten goed onderhouden worden, zodat elk slipgevaar of kantelgevaar vermeden wordt, zowel in de langsrichting als in de dwarsrichting. De aanwezigheid van gaten, rijsporen of bochten in steile hellingen vergroot het kantelgevaar en moet dus zeker vermeden worden. Machinisten en bestuurders van transportmiddelen moeten vakbekwaam zijn en moeten duidelijke instructies krijgen, waaronder de instructie dat ze nooit mogen draaien of achteruitrijden voordat ze zich ervan vergewist hebben dat er zich geen mensen of machines in de gevarenzone van de machine bevinden die gekwetst of geraakt zouden kunnen worden door de bewegende machine. Werfmachines en voertuigen moeten uitgerust zijn met de voorgeschreven dodehoekspiegels, zwaailichten en achteruitrijsignalen. Om storende geluidssignalen te beperken, kunnen de voertuigen ook uitgerust worden met een bewegingsdetector, zodat er enkel een geluidssignaal gegeven wordt wanneer een beweging achter het voertuig of achter de machine gedetecteerd wordt. Uitgravingen in de buurt van wegen moeten duidelijk aangegeven worden, bijvoorbeeld met hekwerken, markeringslint of bakens. Bepaal in overleg met de plaatselijke politie nauwkeurig de in- en uitgangen van de bouwplaats. Zorg dat elke chauffeur de voornaamste veiligheidsmaatregelen kent wanneer hij de bouwplaats oprijdt. Een overvloed aan borden is daar niet de meest geschikte manier voor. De chauffeur heeft meestal zijn volle aandacht nodig om zijn wagen veilig door de ingang te krijgen. Bespreek op voorhand de afmetingen van de transportmiddelen van onderaannemers en leveranciers en neem in de overeenkomsten met leveranciers op welke bijzondere veiligheidsmaatregelen gelden op de bouwplaats. Bij de aanvoer van lange elementen moet de ingang van de werf tijdig gesignaleerd worden, zodat de vrachtwagen tijdig kan zwenken om zijn bocht te nemen. Bij de uitgang van het bouwterrein moeten voorzieningen getroffen worden voor de chauffeurs die van het bouwterrein op de openbare weg komen, zodat ze veilig de openbare weg kunnen oprijden zonder het verkeer te hinderen of in gevaar te brengen. Een chauffeur die van het bouwterrein komt, moet voldoende zicht hebben op de openbare weg. Hou daar rekening mee bij de situering van werfketen en materiaalopslag. Waar nodig moeten waarschuwingsborden geplaatst worden. Voor de gebruikers van de openbare weg moeten de uitritten van het bouwterrein ook gesignaleerd worden. Dat laatste geldt ook voor de openbare weg, waar de verkeersmaatregelen vastgelegd worden in overleg met de plaatselijke overheid (politie). Verkeerssignalisatie is enkel nuttig als ze duidelijk leesbaar is en op een voldoende grote afstand van het risico geplaatst is. Ook voor het laden en lossen op de openbare weg moet overlegd worden met de plaatselijke overheid (politie). Indien nodig moet de politie of iemand van de werf het verkeer ter plaatse regelen. De seingevers moeten hiervoor een aangepaste opleiding volgen en moeten goed zichtbaar zijn, en daar extra aandacht aan besteden bij slecht weer. Alle personen die regelmatig op de openbare weg komen, moeten signalisatiekledij van klasse 3 dragen. Een belangrijk punt is ook een duidelijke waarschuwing bij opgebroken wegen en bij werkzaamheden aan of vlak naast wegen. ‘s Nachts, bij regen, mist en sneeuw moeten zeker knipperlichten, reflecterende verkeerstekens en afbakeningen van het bouwterrein gebruikt worden. Verder geldt nog dat: de wegen voldoende verlicht moeten zijn; de wegen vrijgehouden moeten worden van sneeuw en ijs (gladheid kan bestreden worden met grof zand of dooizout); puin en afbraakmateriaal dat op de weg ligt, de banden van de voertuigen kan beschadigen en dus regelmatig geruimd moet worden;
• • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 11
BOUWPLAATSINRICHTING
• gemorste grond uit uitgravingen zo snel mogelijk van de (openbare) weg verwijderd moet worden; • materiaal niet tijdelijk op de werfweg of de openbare weg opgeslagen mag worden; • iemand de chauffeur moet begeleiden bij gevaarlijke situaties (dit geldt ook bij het oprijden en verlaten van het bouwterrein).
6. Circulatieplan: looppaden en toegangen Bedenk dat mensen altijd geneigd zijn de kortste weg te nemen, ook al is deze onveilig. Voorzie werfwegen die voldoende breed zijn, zeker als ze gelijktijdig gebruikt worden voor de verplaatsing van werknemers en voor het transport van materialen. Hou er rekening mee dat werknemers ook materiaal en gereedschap bij zich kunnen hebben. De wegen voor de werknemers moeten een droge ondergrond hebben en er mag geen struikelgevaar zijn. Ze moeten ook voldoende breed zijn, zodat mensen elkaar kunnen passeren. Ook trappen, ladders of loopplanken moeten voldoende breed zijn. Als er valgevaar is, moeten de nodige leuningen aangebracht worden. De keuze van de toegangsmiddelen naar een hoger gelegen werkplatform is ook bepalend voor de veiligheid. In een globale risicoanalyse moeten de risico’s geëvalueerd worden. Daarbij moet rekening gehouden worden met de blootstelling aan het valrisico voor alle werknemers die gelijktijdig op de bouwplaats actief zijn en niet voor de werknemers van elke aannemer apart. Vaak zal uit de conclusie en de voorgestelde maatregelen blijken dat een trappentoren niet alleen een veiligere, maar ook een goedkopere oplossing is. Op grotere werven is de studie van een eventuele evacuatie ook vereist. Dit zal ook zijn invloed hebben op de keuze van de toegangsmogelijkheden, de looppaden, de trappen of ladders, …
Ter informatie: In artikel 52 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) worden een aantal richtlijnen gegeven voor de brandveiligheid op de arbeidsplaats. Deze kunnen niet altijd letterlijk toegepast worden tijdens de opbouw van een gebouw, maar kunnen wel dienen als aandachtspunt bij het opmaken van een evacuatieplan. Artikel 52.5.2 van het ARAB legt dan weer de verplichting op om minstens één trap te voorzien als er werknemers tewerkgesteld zijn in kelders of op verdiepingen. Artikel 52.5.3 van het ARAB stelt dat doorgangen en trappen minstens 70 cm breed moeten zijn om een snelle evacuatie mogelijk te maken. Bij grotere gebouwen is het meer aangewezen een steiger met een trappentoren te plaatsen dan te werken met een steigermodule met ladders.
12
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
7. Elektriciteit, gas, water en telefoon In bijlage 3 van het KB van 25/01/2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen vinden we de volgende bepalingen in verband met installaties voor energiedistributie: 2. Installaties voor energiedistributie 2.a. Deze installaties dienen zodanig te zijn ontworpen en uitgevoerd en te worden gebruikt dat zij geen brand- of ontploffingsgevaar opleveren en dat personen op afdoende wijze worden beschermd tegen het gevaar van elektrocutie door directe of indirecte aanraking. 2.b. Bij het ontwerp, de uitvoering en de keuze van het materiaal en de beschermingsvoorzieningen dient rekening te worden gehouden met de aard en het vermogen van de verdeelde energie, externe invloeden en de deskundigheid van de personen die tot delen van de installatie toegang hebben. Het is altijd nuttig om voor de verschillende nutsvoorzieningen (water, gas, elektriciteit) na te gaan welke capaciteit nodig zal zijn, zowel voor de gebruiksfases als voor de bouwfase. Door tijdens de projectfase een rudimentaire berekening of een grove schatting te maken en met de leveranciers te overleggen over de aansluitmogelijkheden, de beschikbare capaciteit en de aansluitvoorwaarden, kan de veiligheidscoördinator tijdig de eventuele knelpunten opsporen en de klant of de uitvoerder behoeden voor onaangename verrassingen. Vaak wordt immers pas tijdens de werken vastgesteld dat er onvoldoende vermogen beschikbaar is en worden noodoplossingen ingevoerd die niet altijd even veilig zijn. Bij kleine werven zal de benodigde capaciteit aan elektrische stroom tijdens de bouwfase vaak hoger liggen dan tijdens de gebruiksperiode. Als er bij verbouwingen of renovaties zwaardere machines (torenkranen, …) geïnstalleerd moeten worden, is er 380 V (drie fasen) nodig, terwijl de normale bestaande aansluiting van een eengezinswoning meestal beperkt is tot 220 V en één fase (1 x 64 A of 100 A). Er moet dan een veilige oplossing voorgesteld worden, zoals een stroomgenerator installeren of een tijdelijke werfaansluiting aanvragen. Daarbij is het wel belangrijk om ervoor te zorgen dat deze installatie ook beschikbaar blijft voor alle aannemers die achtereenvolgens actief zullen zijn op de werf: de ruwbouwaannemer met zijn torenkraan, de plafonneerder met zijn spuitmachine, de isoleerder die vloerisolatie zal spuiten, enz. Deze tijdelijke installaties moeten gekeurd worden door een EDTC (externe dienst voor technische controles) vooraleer ze in dienst genomen worden. Op kleinere bouwwerven wordt niet altijd voldoende aandacht besteed aan de conformiteit van de elektrische installatie en de goede werking van de aarding, waardoor ook de goede werking van de beveiliging van de installatie niet gecontroleerd wordt. Bij de uitvoering van omvangrijke bouwprojecten is de situatie vaak andersom: tijdens het gebruik van de bouwconstructie zijn omvangrijke nutsvoorzieningen nodig en de opbouw van deze installatie maakt deel uit van de uit te voeren werken. De vraag kan dan gesteld worden welke voordelen het oplevert om deze installatie geheel of gedeeltelijk ter beschikking te hebben tijdens de uitvoering van de werken. De veiligheidscoördinator moet er wel over waken dat dit op een veilige manier zal gebeuren. Een paar voorbeelden maken dit duidelijk.
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 13
BOUWPLAATSINRICHTING
Voorbeeld 1: studie van de elektriciteitsvoorziening in een torengebouw Projectfase
De woontoren omvat 42 verdiepingen met in totaal 200 appartementen. De laagbouw van zeven verdiepingen omvat naast appartementen ook commerciële ruimten. Als voor elk appartement een aansluiting van 40 A of 63 A bij 230 V (of afgerond 10 kW per appartement) voorzien wordt, is ongeveer 2.000 kW nodig. Als voor de gemeenschappelijke delen (liften, verlichting, verwarming, watervoorziening, …) en voor de commerciële ruimten 500 kW extra nodig is, moet in totaal een capaciteit van ongeveer 2.500 kW voorzien worden. Zelfs al wordt voor de piekbelasting maar op 50% van het geïnstalleerde vermogen gerekend, dan blijft de installatie van een eigen hoogspanningscabine een optie die overwogen moet worden voor een dergelijk project. Te onderzoeken: • Maakt de installatie van de hoogspanningscabine deel uit van het project of wordt hiervoor een aparte aanbesteding gedaan? • Waar en wanneer kan de nieuwe hoogspanningscabine geïnstalleerd worden? • Vanaf wanneer kan ze gebruikt worden tijdens de werken?
Projectfase en postinterventiedossier (PID) Te onderzoeken: • Hoe zal de energiedistributie verzekerd worden, zowel tijdens de bouwfase als voor de onderhoudswerken tijdens de gebruiksfase? • Wat wordt voorzien om de werking van de liften, noodverlichting, enz. te waarborgen bij noodsituaties of tijdens het onderhoud van de installatie? • Is er een reservegenerator of een aansluiting op het distributienet voorzien? Het PID zal hierover meer uitgebreide informatie bevatten.
Verwezenlijking
Tijdens de werken moet er elektrische stroom voorzien worden voor: • twee torenkranen aan de toren van 42 verdiepingen en vier torenkranen aan de laagbouw van zeven verdiepingen (2 x 50 kW + 4 x 25 kW); • één bouwlift voor de toren en twee bouwliften voor de laagbouw (1 x 50 kW + 2 x 25 kW); • 10 verdiepingen (stroom en verlichting - 10 x 25 kW); • de andere 32 verdiepingen (enkel verlichting - 32 x 3 kW); • sociale voorzieningen, burelen, werfverlichting, machines en allerlei uitrusting, zoals mortelsilo’s, plooibank, enz.: 250 kW. Afgerond geeft dit in totaal 900 kW, waarvan de hoofdaannemer (ruwbouwwerken) ongeveer 500 kW nodig heeft en de onderaannemers (afbouwwerken) ongeveer 400 kW. Duidelijke afspraken en coördinatie zijn nodig. Te onderzoeken: • Vanaf wanneer wordt de laagspanningsinstallatie geïnstalleerd? • Kunnen de definitieve distributielijnen naar de hogere verdiepingen ook gebruikt worden tijdens de werken (stroomvoorziening in de toren: 230 V of 380 V)? • Wie beheert deze installaties tijdens de bouwwerken (hoogspanning en laagspanning)?
14
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
Een vergelijkbare studie kan uitgevoerd worden voor de watervoorziening en de afvoer van het regenwater en het afvalwater. Zeker bij hoge gebouwen moet rekening gehouden worden met de grotere hoogte om voldoende druk op het water te verzekeren en moeten pompen en hydrofoorgroepen voorzien worden bij de aanvoer van het water, zowel tijdens de bouwwerken als voor het gebruik achteraf. Voor de afvoerleidingen voor regen- en afvalwater moeten maatregelen genomen worden om beschadiging of lawaaihinder door de grote valhoogte te vermijden.
Voorbeeld 2: realisatie van een nieuwe verkaveling Projectfase
De nieuwe verkaveling omvat 70 kavels en er moet voor elke woning een aansluiting van 63 A of 100 A bij 230 V (of afgerond 20 kW per woning) voorzien worden, dus samen ongeveer 1.400 kW. Te onderzoeken: • Heeft het bestaande distributienet voldoende capaciteit om deze bijkomende belasting op te vangen of moeten er bijkomende voorzieningen getroffen worden (nieuwe distributielijn, hoogspanningscabine, …)? • Maakt de aanleg van deze bijkomende elektriciteitswerken deel uit van het contract of wordt hiervoor een aparte aanbesteding gedaan? • Moet er tijdens de uitvoering van de infrastructuurwerken rekening gehouden worden met gelijktijdige werken aan de nutsvoorzieningen (elektriciteit, gas, water)? • Wie zorgt voor de signalisatie en het beheer van deze elektrische installaties tijdens de bouwwerken (infrastructuurwerken, bouwen van de woningen)?
Bij de installatie van kabels en leidingen op de werf moet voldoende aandacht besteed worden aan de exacte signalering van hun ligging om ervoor te zorgen dat ze niet beschadigd worden tijdens de uitvoering van de werken, zoals hei- of graafwerkzaamheden. Enerzijds moeten deze tijdelijke installaties vastgelegd worden in een kabelplan en anderzijds moeten ze kenbaar gemaakt worden aan de hand van een duidelijke signalisatie. Als er elektrische leidingen en kabels geïnstalleerd moeten worden in de buurt van wegen, moet vermeden worden dat ze beschadigd kunnen raken door het voorbijrijdende verkeer. Ingegraven leidingen moeten voldoende diep geplaatst worden (ca. 60 cm diep) en bij opgehangen leidingen moeten de veiligheidsafstanden in acht genomen worden. Bij opgehangen leidingen moet rekening gehouden worden met: het doorhangen van de leidingen; de bewegingen door de wind; de draaicirkels van machines en het reikbereik van de giek; bochten in wegen en het uitzwaaien van het voertuig of van de last. Bij werken op nieuwe verkavelingen moet altijd rekening gehouden worden met de termijn die nodig is om de informatie van het Kabel en Leiding Informatie Meldpunt KLIM en het Kabel en Leiding Informatie Portaal KLIP te actualiseren. De informatie moet op voorhand aangevraagd worden, maar de situatie ter plaatse kan wijzigen tussen het ogenblik van de aanvraag van de informatie en de uitvoering van de werken.
• • • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 15
BOUWPLAATSINRICHTING
8. Verlichting en noodverlichting Een degelijke verlichting is essentieel om de werken in veilige omstandigheden te kunnen uitvoeren. Een beperkt zicht kan een aantal risico’s veroorzaken, zoals het risico dat de werknemers: veiligheidssignalisatie niet zien, te laat zien of verkeerd interpreteren; veiligheidsinstructies of gebruiksinstructies van gevaarlijke producten niet kunnen lezen; gevaarlijke situaties, zoals oneffenheden of putten in de weg die kunnen leiden tot een val, niet opmerken; de breedte of hoogte van doorgangen fout inschatten; afstanden verkeerd inschatten, waardoor de voorgeschreven veiligheidsafstanden niet in acht worden genomen. Zo kan de afstand tot de hoogspanningslijnen bijvoorbeeld verkeerd ingeschat worden bij het gebruik van hefwerktuigen of betonpompen, met alle risico’s vandien. In verband met verlichting geeft bijlage 3 van het KB Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen de volgende richtlijnen:
• • • • •
8. Natuurlijke en kunstverlichting van werkplekken, ruimten en verkeersroutes op de bouwplaats 8.a. Werkplekken, ruimten en verkeersroutes dienen zoveel mogelijk en voldoende natuurlijk te worden verlicht en ‘s nachts en overdag wanneer het daglicht niet volstaat op passende en voldoende wijze met kunstlicht te worden verlicht. Eventueel dienen verplaatsbare, schokbestendige lichtbronnen te worden gebruikt. De voor de kunstverlichting gebruikte kleur mag de waarneming van de markeringstekens of -borden niet wijzigen of beïnvloeden. 8.b. De installaties voor de verlichting van ruimten, werkplekken en verkeersroutes dienen zodanig te zijn geplaatst dat het type verlichting voor de werknemers geen ongevallenrisico meebrengt. 8.c. Ruimten, werkplekken en verkeersroutes waar het uitvallen van de kunstverlichting grote risico’s voor de werknemers kan opleveren dienen met een toereikende noodverlichting te zijn uitgerust. Het KB van 10/10/2012 tot vaststelling van de algemene basiseisen waaraan arbeidsplaatsen moeten beantwoorden, is niet van toepassing op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen. Wel heft het de bepalingen van artikel 62 van het ARAB op. Voor de toe te passen verlichtingssterkte bestaan er met andere woorden wel reglementaire bepalingen voor vaste installaties, maar niet voor bouwplaatsen. Ter informatie geven we hieronder de bepalingen van dit KB in verband met de verlichting op arbeidsplaatsen. Artikel 35 bepaalt dat de werkgever op basis van een risicoanalyse bepaalt aan welke voorwaarden de verlichting van de arbeidsplaatsen en de werkposten moet voldoen. Als hij dit wenst, kan hij ook de normen toepassen: NBN EN 12464-1 voor werkplekken binnenshuis; NBN EN 12464-2 voor werkplekken buitenshuis; NBN EN 1838 voor de noodverlichting. Aangezien het in de praktijk niet mogelijk is een verlichtingsstudie op te maken voor alle arbeidsposten op een tijdelijke of mobiele bouwplaats, worden hieronder de vroegere aanduidingen uit het ARAB (artikel 62) gegeven met de minimale verlichtingssterktes die gewaarborgd moesten worden op de arbeidsplaatsen en die nog altijd gebruikt kunnen worden als richtwaarden: in doorgangen, toegangen, trappen en opslagplaatsen: 50 lux; in opslagplaatsen en magazijnen: 50 lux; in eetlokalen, kleedlokalen, toiletten en wasgelegenheden: 100 lux; op werkplekken: 100 lux; bij werkzaamheden waarbij een precieze waarneming van de details noodzakelijk is (bv. machines): 300 lux.
• • • • • • • •
16
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
Bij de installatie van werfverlichting moet rekening gehouden worden met de volgende punten: Er moet overal voldoende licht zijn, zodat de werknemers zich veilig kunnen verplaatsen op de werf. Als er in de nabijheid van de werf andere terreinen of de openbare weg gebruikt worden om materialen op te slaan of om voorbereidend werk te doen, moet deze verlichting indien nodig uitgebreid worden tot deze terreinen. Op de arbeidsplaatsen moet voldoende verlichting zijn. De verlichting moet aangepast zijn aan de uit te voeren werken. De stroomvoorziening voor de verlichting moet veilig zijn en afgestemd zijn op de werf en de werkomstandigheden (vochtige of natte omgeving, besloten ruimten, diepe beschoeiingen, …). De schijnwerpers moeten zo opgesteld staan dat slagschaduwen worden beperkt. Indien nodig kunnen de uitvoerders gebruik maken van een individueel verlichtingstoestel (looplamp, helmlamp, …). Een minimum aan noodverlichting moet voorzien worden voor een snelle evacuatie in geval van nood. De kleur van de gebruikte kunstverlichting mag de waarneming van de pictogrammen of signalisatieborden niet wijzigen of beïnvloeden.
• • • • • • •
9. Terreinafzetting / afscherming van de bouwplaats In sommige steden en gemeenten bestaan er al specifieke politiereglementen in verband met het afsluiten en afschermen van bouwplaatsen. Binnen het kader van zijn burgerlijke aansprakelijkheid heeft de aannemer er alle belang bij de bouwplaats duidelijk af te bakenen. Op die manier bakent hij ook zijn aansprakelijkheid duidelijk af. Anderzijds moet er rekening gehouden worden met het feit dat niet iedereen voldoende besef heeft van de mogelijke gevaren en de betekenis van signalisatie. De vraag of de indringing op een bouwplaats goedschiks of kwaadschiks gebeurt, is vaak van ondergeschikt belang als er een ongeval met derden gebeurt op een bouwplaats. De publicatie van het koninklijk besluit Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen heeft deze materie nog eens specifiek in de verf gezet en stelt dat ook de coördinator voldoende aandacht moet besteden aan de afbakening van de bouwplaats. KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen - Bijlage III. 18.a. De omgeving en de omtrek van de bouwplaats dienen te worden gemarkeerd en te zijn omgeven door afzettingen, zodat zij duidelijk zichtbaar en als zodanig herkenbaar zijn. In de praktijk komt het erop neer dat de toegang tot de bouwplaats zo veel mogelijk ontzegd moet worden aan onbevoegden: met een pictogram ‘Verboden voor onbevoegden’; door middel van de geschreven tekst ‘Verboden op het werk te komen voor onbevoegden’; door de aanduiding van de te respecteren veiligheidsmaatregelen via de veiligheidsconsignes (pictogrammen); door de fysieke afbakening van het terrein met signalisatielint, oranje netten, bakens, piketpalen met planken, enz. Indien nodig moet de toegang tot de bouwplaats verhinderd worden met materiële middelen. De fysieke afbakening moet de toegang tot de werf effectief kunnen verhinderen, wat er in de praktijk op neerkomt dat ze moet bestaan uit een hek of een vergelijkbare omheining. Als er een natuurlijke of materiële afbakening aanwezig is die de toegang tot de bouwplaats op een afdoende wijze belet, zoals een sloot of een bestaande muur, hoeven er op die plaats geen bijkomende maatregelen genomen te worden.
• • • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 17
BOUWPLAATSINRICHTING
10. Werkterrein, montageplaatsen, ateliers, ... Bepaalde materialen moeten nog een bewerking ondergaan voordat ze in de constructie geïntegreerd worden. Zo moet wapeningsstaal soms nog geknipt en geplooid worden, moet betonmortel nog bereid worden, ... In de meeste gevallen moet er ruimte zijn voor machines en materiaalopslag, waarbij aandacht besteed moet worden aan: de bereikbaarheid van de machines (looppaden voor het personeel); de aan- en afvoer van het materiaal; de opslag en verwerking van materiaal, de opslag van eventuele overschotten of afval; de werkruimte voor het bedienend personeel; orde en netheid; storende activiteiten met stofhinder, geurhinder, lawaaihinder, risico op het veroorzaken van brand, ... Omdat de beschikbare plaats op de werf meestal beperkt is, wordt er meer en meer voor gekozen om deze voorbereidende werken te laten uitvoeren in gespecialiseerde werkplaatsen. Dit is zowel gunstig voor de kwaliteit van het werk als voor de planning van de werken.
• • • • • •
11. Werfketen en loodsen De plaats van de werkplaatsen en magazijnen is afhankelijk van de plaats van het bouwwerk, de materiaalopslag en de transportwegen (hou voldoende ruimte vrij tussen de aan- en afvoerwegen en de werfketen, zodat de mensen niet direct op de weg stappen). De opslag van gezondheidsschadelijke en brandgevaarlijke stoffen moet op een afgezonderde plaats en gescheiden van de werfketen plaatsvinden (zie hoofdstuk 15. Brandpreventie en brandbestrijding - evacuatie). Materialen die regelmatig gestolen worden, moeten in een afgesloten loods opgeslagen kunnen worden. Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden tussen de verschillende aannemers die gemeenschappelijk een opslagruimte gebruiken.
12. Werfketen en burelen De keten of burelen voor de werfleiding en voor de aangestelden die het toezicht op de werken uitvoeren, moeten een centrale plaats op het bouwterrein innemen, zo mogelijk zowel met zicht op het werk als op de toegang van het bouwterrein. Om de communicatie tussen alle betrokkenen op het werk te vereenvoudigen, moeten alle keten zo dicht mogelijk bij elkaar geplaatst worden. Als dit technisch haalbaar is, moeten ze buiten het werkbereik van de kranen opgesteld worden. Verder moeten ze voldoen aan de eisen die gesteld worden voor de tewerkstelling van bedienden en moeten ze beschikken over voldoende volume, verlichting en verluchting. Indien nodig moet ook rekening gehouden worden met de voorschriften in verband met beeldschermwerk.
18
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
13. Sociale voorzieningen In ondernemingen en ook op bouwplaatsen of bij werken in de openlucht moeten er voor de werknemers voorzieningen zijn om hen de gelegenheid te geven zich om te kleden, hun kleding op te bergen, zich te wassen en eventueel te douchen, de maaltijden te gebruiken, te drinken, te schuilen in geval van werken in de openlucht, uit te rusten bij erg belastende arbeidsomstandigheden en naar het toilet te gaan. Met sociale voorzieningen wordt bedoeld: kleedkamers; refters; wasplaatsen; verpozingslokalen; toiletten en urinoirs; drankvoorzieningen. Deze voorzieningen moeten volgens het ARAB ter beschikking gesteld worden door de werkgever. In de bouw hebben de sociale partners geopteerd voor een sectorale aanpak. Zo werd de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) van 22/06/1978 inzake de humanisering van de arbeid afgesloten in het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en nadien aangepast en vervolledigd. De volledige tekst van de geldende cao (van 10/02/2005) werd bekrachtigd door het KB van 24/09/2006 en kan geraadpleegd worden in de veiligheidsnota’s van het navb.
• • • • • •
De cao geeft ook aan dat gescheiden toiletten, wasgelegenheid en kleedruimten verplicht zijn als er zowel mannelijke als vrouwelijke werknemers actief zijn op de werf. Van deze regel kan enkel afgeweken worden als de preventieadviseur en de werknemersafvaardiging hier toestemming voor geven.
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 19
BOUWPLAATSINRICHTING
De opbouw van de sociale voorzieningen zal afhangen van het aantal tewerkgestelde arbeiders, maar ook van de uit te voeren werken. Bij sommige werken zou een wasbak kunnen volstaan, terwijl bij andere werken de installatie van douches aangewezen of zelfs verplicht is, zoals bij sanerings werken of asbestverwijderingswerken. Het ter beschikking stellen van sociale voorzieningen is een verplichting die voortkomt uit de Welzijnswet1, wat betekent dat elke werkgever aan deze verplichtingen moet voldoen. Voor bouwplaatsen waar meerdere aannemers (werkgevers) gelijktijdig actief zijn, is het aangewezen om de installatie van de sociale voorzieningen ook te coördineren, zodat deze voorzieningen beschikbaar zijn voor alle werknemers, aannemers bijdragen in de kosten en deze kosten verdeeld worden over meerdere aannemers. Bijkomende (chemische) toiletten op korte afstand van de werkplekken verhogen niet alleen het comfort van de werknemers, maar zijn ook tijdsbesparend. Aanvullend op het KB van 10 oktober 2012 in verband met de arbeidsplaatsen bevat bijlage 3 van het KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen nog de volgende bepalingen: 14. Sanitaire voorzieningen 14.a. Kleedkamers en garderobekasten 14.a.1°. Indien de werknemers speciale werkkleding moeten dragen en hun uit gezondheids- of betamelijkheidsoverwegingen niet kan worden verzocht zich in een andere ruimte om te kleden, dienen er voor hen geschikte kleedruimten beschikbaar gesteld te worden. De kleedruimten dienen gemakkelijk toegankelijk, ruim genoeg en van zitplaatsen voorzien te zijn. 14.a.2°. De kleedruimten dienen groot genoeg te zijn en zodanig te zijn uitgerust dat de werknemers eventueel hun werkkleding alsmede hun eigen kleding en persoonlijke eigendommen kunnen laten drogen en deze achter slot en grendel kunnen opbergen. Indien de omstandigheden zulks vereisen (gevaarlijke stoffen, vocht en vuil) dienen werkkleding en eigen kleding en persoonlijke eigendommen afzonderlijk te kunnen worden bewaard. 14.a.3°. Er dienen aparte kleedruimten voor mannen en vrouwen te worden ingericht of die ruimten dienen gescheiden te worden gebruikt. 14.a.4°. Wanneer er geen kleedkamers in de zin van punt 14.a.1°, eerste alinea, nodig zijn, dient elke werknemer te kunnen beschikken over een ruimte waar hij zijn eigen kleding en persoonlijke eigendommen achter slot en grendel kan bewaren. 14.b. Douches en wastafels 14.b.1°. Wanneer de aard van het werk of de zorg voor de gezondheid dat noodzakelijk maakt, dienen er voldoende geschikte douches ter beschikking van de werknemers te worden gesteld. Voor mannen en vrouwen dienen aparte doucheruimten te worden ingericht of de doucheruimten dienen gescheiden te worden gebruikt. 14.b.2°. De doucheruimten dienen groot genoeg te zijn om elke werknemer in staat te stellen zonder belemmeringen en onder passende hygiënische omstandigheden toilet te maken. De douchecellen dienen van warm en koud stromend water te zijn voorzien. 14.b.3°. Wanneer er geen douches in de zin van punt 14.b.1°, eerste alinea, noodzakelijk zijn, dienen in de nabijheid van de werkplekken en de kleedruimten voldoende geschikte wastafels met stromend (zo nodig warm) water te worden geplaatst. Voor mannen en vrouwen dienen er aparte wastafels te worden geplaatst of de wastafels dienen gescheiden te worden gebruikt, wanneer de betamelijkheid zulks vereist. 14.b.4°. Indien de douche- of wasruimten en de kleedruimten van elkaar gescheiden zijn, dienen deze ruimten onderling met elkaar in verbinding te staan. 14.c. Toiletten en wasgelegenheid De werknemers dienen in de nabijheid van hun werkplek te kunnen beschikken over verpozingsruimten, kleedkamers en douche- of wasruimten en speciale ruimten voorzien van voldoende toiletten en wastafels. Voor mannen en vrouwen dienen aparte toiletten te worden ingericht of de toiletten dienen gescheiden te worden gebruikt.
20
NAVB DOSSIER • N° 142
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk
1
© navb-cnac Constructiv 2015
14. Verzorgingslokaal en EHBO Op grotere werven waar een groot aantal werknemers tewerkgesteld zijn, zal een lokaal voorzien moeten worden voor de verzorging van gewonden en het verlenen van de eerste hulp bij ongevallen. De inhoud van de verbandkoffer en de beschikbare uitrusting voor de eerstehulpverlening moeten vastgesteld worden in overleg met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. De veiligheidscoördinator kan ervoor zorgen dat deze infrastructuur ook ter beschikking gesteld wordt van alle aannemers die actief zijn op de bouwplaats en dat ze indien nodig beschikbaar blijft tijdens de volgende bouwfasen. Bijlage 3 van het KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen bevat de volgende bepalingen in verband met EHBO: 13. Eerste hulp 13.a. De werkgever dient ervoor te zorgen dat er op elk moment gekwalificeerd personeel aanwezig is om eerste hulp te verlenen. Er dienen maatregelen te worden getroffen om werknemers die betrokken zijn bij een ongeval of die plotseling onwel worden, te kunnen vervoeren voor medische verzorging. 13.b. Wanneer de omvang van de bouwplaats of de aard van de werkzaamheden dat noodzakelijk maakt, dienen een of meer ruimten beschikbaar te zijn voor het verlenen van eerste hulp. 13.c. De voor het verlenen van eerste hulp bestemde ruimten dienen te worden voorzien van de uitrusting en de materialen die voor deze hulp absoluut noodzakelijk zijn en dienen gemakkelijk met brancards toegankelijk te zijn. Zij moeten worden gemarkeerd overeenkomstig de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. 13.d. Ook op alle plaatsen waar de arbeidsomstandigheden dat vereisen dient materiaal voor eerste hulp aanwezig te zijn. Dit materiaal dient te zijn voorzien van een passende markering en dient gemakkelijk bereikbaar te zijn. Het adres en het telefoonnummer van de plaatselijke eerste hulppost moeten duidelijk zichtbaar zijn aangegeven.
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 21
BOUWPLAATSINRICHTING
15. Brandpreventie en brandbestrijding – evacuatie In verband met brandpreventie en brandbestrijding bevat bijlage 3 van het KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen de volgende richtlijnen: 4. Brandmelding en -bestrijding 4.a. Afhankelijk van de kenmerken van de bouwplaats en de afmetingen en het gebruik van de ruimten, de aanwezige uitrusting, de fysische en chemische eigenschappen van de aanwezige stoffen of materialen alsmede het maximale aantal personen dat aanwezig kan zijn, dient er een voldoende aantal passende brandbestrijdingsmiddelen en voor zover nodig brandmelders en alarmsystemen te worden geplaatst. 4.b. Deze brandbestrijdingsmiddelen, brandmelders en alarmsystemen dienen regelmatig te worden gecontroleerd en onderhouden. Op gezette tijden moeten testen en relevante oefeningen plaatsvinden. 4.c. De niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen dienen gemakkelijk bereikbaar en te gebruiken te zijn. Zij dienen te worden voorzien van een markering in overeenstemming met de bepalingen betreffende de veiligheids- of gezondheidssignalering op het werk. Deze markering dient duurzaam te zijn en op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen te worden aangebracht. Zeker op grotere werven is het van belang dat er op voorhand een inventaris gemaakt wordt van de gevaarlijke producten die gebruikt zullen worden, en zeker van de brandgevaarlijke stoffen. De opslagplaats voor deze stoffen moet oordeelkundig gekozen worden, er moeten geschikte middelen ingezet worden voor het intern transport en waar nodig moeten de juiste brandbestrijdings middelen voorzien worden. Gezien de snel wisselende situaties op een bouwplaats is een vaste installatie voor brandbestrijding minder evident. Elke bouwbetrokkene die werken of activiteiten uitvoert waarbij brandgevaarlijke stoffen gebruikt worden of waarbij vuur of vonken veroorzaakt worden, moet zelf instaan voor de nodige brandbestrijdingsmiddelen. Meestal zullen dit draagbare brandblussers zijn. In verband met vluchtroutes en nooduitgangen bevat bijlage 3 van het KB Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen de volgende richtlijnen: 3. Vluchtroutes en nooduitgangen 3.a. Vluchtroutes en nooduitgangen dienen vrij te zijn van obstakels en via de kortste weg naar een veiligheidszone te voeren. 3.b. Bij gevaar moeten alle werkplekken snel en onder maximale veiligheidsomstandigheden kunnen worden geëvacueerd. 3.c. Het aantal, de verdeling en de afmetingen van de vluchtroutes en uitgangen zijn afhankelijk van de bestemming, de outillage en de afmetingen van de bouwplaats en de ruimten alsmede van het maximale aantal personen dat zich aldaar kan ophouden. 3.d. De specifieke vluchtroutes en nooduitgangen dienen gemarkeerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen betreffende de veiligheids- of gezondheidssignalering op het werk. Deze markering dient duurzaam te zijn en op daarvoor in aanmerking komende plaatsen te worden aangebracht. 3.e. De vluchtroutes en nooduitgangen alsmede de verkeersroutes en de deuren die daarop uitkomen dienen vrij te zijn van obstakels zodat ze te allen tijde zonder belemmeringen kunnen worden gebruikt. 3.f. Vluchtroutes en nooduitgangen waar verlichting noodzakelijk is, dienen te worden voorzien van een veiligheidsverlichting die bij het uitvallen van de elektrische stroom voldoende lichtsterkte bezit.
22
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
De veiligheidscoördinator kan een studie maken van de activiteiten waarvan de gelijktijdige uitvoering vermeden moet worden om het risico op brand te beperken. Hij kan ook een evacuatieplan opmaken dat rekening houdt met de middelen die nodig zijn voor een snelle evacuatie. Deze uitrusting moet beschikbaar zijn voor alle bouwbetrokkenen en moet eventueel ook beschikbaar blijven in latere bouwfasen. Daarbij denken we bijvoorbeeld aan werftrappen, loopbruggen en dergelijke. Overeenkomstig artikel 52 van het ARAB moeten er trappen geïnstalleerd worden als er werknemers tewerkgesteld zijn in een kelder. In de praktijk stellen we vast dat de installateurs van de elektrische installaties, van het sanitair of van de verwarming meestal wel beschikken over ladders en ze ook gebruiken, zelfs als ze met meerdere personen tegelijk aan het werk zijn in de kelders. Met het oog op een snelle evacuatie zijn trappen echter te verkiezen boven ladders en moet dus ook de installatie van een trap overwogen worden, zowel voor de ruwbouwwerken als achteraf voor de afwerking. Zeker als er meerdere aannemers gelijktijdig actief zijn, kan de coördinator de plaatsing voorzien van trappen, die dan ook beschikbaar blijven gedurende de volledige duur van de werken. De signalisatie van de evacuatiewegen en van de brandbestrijdingsmiddelen moet uitgevoerd worden overeenkomstig de bepalingen uit het KB van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
16. Opslag van materieel en materialen 16.1. Algemeen Onder opslag verstaan we het tijdelijk opslaan op de bouwplaats van alles wat nodig is voor de bouw, dus alle bouwmaterialen, maar ook gereedschappen, werktuigen en hulpmaterialen.
16.2. Ongevalsrisico’s Ongevallen bij de opslag kunnen onder andere ontstaan door: instortende stapels, omvallende grote elementen; een foute manier van lossen en weghalen; verzakkingen, beklemming (ruimtegebrek); een verkeerde opslagplanning (omvallende stapels); brand/explosie (opslag van gasflessen); de onzorgvuldige opslag van gevaarlijke chemische stoffen; struikelen, uitglijden en stoten; vallende voorwerpen; draaiende machinedelen; elektrische leidingen (kabels); onvoldoende vluchtgelegenheden bij brand. De kans op ongevallen wordt beperkt door de opslag goed voor te bereiden en uit te voeren. Om diezelfde reden moeten werkplaatsen goed gesitueerd en doelmatig ingericht worden.
• • • • • • • • • • •
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 23
BOUWPLAATSINRICHTING
16.3. Waarom is een opslag nodig? De meeste bouwmaterialen of bouwelementen kunnen niet rechtstreeks van het aanvoermiddel in het werk gebracht worden en moeten tijdelijk opgeslagen worden. De redenen hiervoor zijn veelvoudig: De lading per aangevoerde vrachtwagen stemt niet overeen met het ritme van verwerking op de bouwplaats. Zo zal het verwerken van een lading metselstenen veel langer duren dan het afladen van de vrachtwagen. Omgekeerd zullen bij geprefabriceerde elementen gelijkaardige elementen gegroepeerd geleverd worden, terwijl bij de montage elementen uit verschillende leveringen gebruikt zullen worden. Soms moeten de materialen op de bouwplaats nog bewerkt, op maat gebracht of eerst samengesteld worden. Het JIT-leveringssysteem (just-in-time) vergt een zeer goede voorbereiding, maar zal enkel voordelig zijn als de verkeerssituaties dit toelaten. Er moet dus een zekere tijdsmarge overbrugd kunnen worden en een tijdelijke opslag kan dan meestal ook niet uitgesloten worden. Op het werk moeten ook gereedschappen en hulpmaterialen aanwezig zijn, zoals bekistingsmateriaal, ladders, steigermateriaal, gasflessen en dergelijke.
• • •
16.4. Wat is minimaal nodig voor een veilige opslag? • Ruimte: voor de opslag, de aanvoer, het transport en de afvoer op het terrein, maar ook voor • • • • • • • •
de arbeiders die materialen moeten lossen, opslaan, weghalen en eventueel hijsgereedschap moeten aanbrengen Een plan met de terreinindeling Correcte aan- en afvoerwegen (zodat er geen wagens kunnen kantelen of verzakken en er niemand bekneld kan raken) Correcte laad- en losplaatsen (bij losplaatsen moet er voldoende ruimte zijn om met het materiaal te manoeuvreren) Vervoersmogelijkheden van de opslagplaats naar de verwerkingsplaats (goed bereikbare opslag, zo kort mogelijke interne transportwegen, zo weinig mogelijk transporthandelingen) Een planning van de opslag: er moet op voorhand vastgesteld worden hoeveel er van alles opgeslagen moet worden en ook waar en wanneer. Voor het bepalen van de benodigde ruimte voor de materialen kan een plaatsruimtelijst gebruikt worden. Voor de tijdstippen van aanvoer moet dan weer het werkschema geraadpleegd worden. Materialen onnodig veel en lang opslaan veroorzaakt ook onnodig meer risico’s. Voldoende en aangepast hijs- en transportmaterieel: een kraan mag niet gehinderd worden door opgeslagen materiaal; een eventuele vorkheftruck of verreiker moet voldoende werkruimte hebben Vluchtwegen (opgeslagen materialen mogen geen belemmering vormen) Verlichting van het opslagterrein, loodsen en transportwegen
16.5. Opslagtechnieken en aandachtspunten 16.5.1. Bulkgoederen
• Los aangevoerd cement wordt opgeslagen in silo’s. Het is van het grootste belang dat deze silo’s stabiel opgesteld worden op voldoende draagkrachtige funderingen. • Zand en grind worden bij voorkeur opgeslagen tussen keerwanden. Bij opslag tussen schotten moeten de schotten op afdoende wijze geschoord zijn. Bij droog weer en bij wind kan zand hinderlijk stuiven. Om dit te vermijden, moet het nat gehouden of afgedekt worden. Voor de opslag van kleinere hoeveelheden kan het gebruik van bigbags zeker overwogen worden.
24
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
• Puin en/of afval moet onmiddellijk opgeruimd worden en opgeslagen worden in containers
die regelmatig afgevoerd worden. Gebruik stortkokers om puin af te voeren van hogere verdiepingen (om de vorming en verspreiding van stof te vermijden). Ontvlambare vloeistoffen, zoals dieselolie en benzine, moeten bij voorkeur in een ondergrondse tank opgeslagen worden. Als ze toch opgeslagen worden in vaten, moet dat gebeuren op een plaats en manier waarbij het gevaar zo gering mogelijk is. Hou de opslag gescheiden van andere brandbare materialen. Zorg ook voor een deugdelijke afzetting van de opslagplaats, zodat er geen onbevoegden bij de vloeistoffen kunnen komen. Bescherm de opslag zeker ook tegen bestraling door de zon en hou de voorraad beperkt. Zorg er ten slotte voor dat er een opvangbak aanwezig is onder de tank, zodat lekvloeistoffen onmiddellijk opgevangen worden en niet in de grond kunnen dringen. Als dat technisch moeilijk haalbaar is, kan het aftappunt voorzien worden van een opvangbak. In de nabijheid van ontvlambare bulkgoederen mag niet gerookt worden of met open vuur gewerkt worden. Blusmiddelen moeten in een voldoende grote hoeveelheid, goed zichtbaar en goed bereikbaar aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid. Opmerking: in de Vlarem-milieuwetgeving worden richtlijnen gegeven voor de opslag van brandbare of licht ontvlambare stoffen. Daarbij gaat het meer bepaald om: de maximale hoeveelheden die toegelaten zijn volgens de uitbatingsvergunning; de technische eisen voor opslagtanks en de opstelling ervan; het gebruik van dubbelwandige opslagtanks.
•
• • • •
16.5.2. Mortelsilo’s Bij de plaatsbepaling voor mortelsilo’s moet rekening gehouden worden met de volgende punten: De silo’s moeten vlot bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. Er moet voldoende verlichting zijn, zodat ze ook buiten de werkuren gevuld of gewisseld kunnen worden. Eventueel moeten een stroomvoorziening en een wateraansluiting aangelegd worden. Mortelafval en schoonmaakwater moeten op een correcte manier verwijderd kunnen worden. Als de mortelsilo op het publieke domein geplaatst wordt, moeten hiervoor de nodige toelatingen of vergunningen aangevraagd worden bij de bevoegde overheid. Bovendien moeten de nodige maatregelen genomen worden om te vermijden dat mortelresten of cementwater de openbare weg vervuilen of in de rioleringen terechtkomen.
• • • •
16.5.3. Technische gassen De technische gassen die het vaakst voorkomen op een bouwwerf, zijn zuurstof, acetyleen, propaan en butaan. Omwille van het brand- en explosiegevaar moet de opslag van gas in flessen en tanks aan strenge eisen voldoen. Gasflessen worden bij voorkeur in een goed geventileerde ruimte en beschermd tegen zonnestraling opgeslagen, bijvoorbeeld in de openlucht onder een afdak. De opslagplaats moet afgesloten zijn met een hekwerk in een moeilijk brandbaar materiaal. In de opslagruimte mogen geen andere stoffen of voorwerpen worden opgeslagen. Bij brand moeten de flessen gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Acetyleen en zuurstofflessen mogen niet gezamenlijk opgeslagen worden. Volle en lege flessen moeten gescheiden opgeslagen worden en er moet duidelijk aangegeven worden welke flessen leeg zijn. Op de deur van de opslagplaats moet aan de binnen- en buitenzijde, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar aangegeven zijn dat roken en open vuur verboden zijn. In de onmiddellijke nabijheid en goed bereikbaar moet een poederblusser aanwezig zijn. Gasflessen moeten onbeschadigd zijn en zo opgesteld zijn dat ze niet kunnen omvallen. De flessen moeten gemakkelijk bereikbaar zijn en onder alle omstandigheden verwijderd kunnen worden. Voorkom ook verhitting van de flessen. Bij het vervoer en de opslag moet de beschermkap altijd op de fles geschroefd zijn. Gebruik voor het horizontale transport van gasflessen een flessenwagen of een ander aangepast gereedschap. Een gasfles mag nooit liggend gebruikt worden; de kop moet ten minste onder een hoek van 30° schuin naar boven gericht zijn.
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 25
BOUWPLAATSINRICHTING
16.5.4. Stukgoederen Deze goederen worden meestal gestapeld, waarbij onder andere de volgende zaken van belang zijn: een vlak terrein: dit bevordert de stabiliteit van de stapels; een voldoende draagkrachtige ondergrond: dit is nodig om te voorkomen dat stapels scheefzakken en daardoor omvallen; onderstoppingen: hiermee kan een horizontaal vlak gevormd worden en de draagkracht vergroot worden. Bovendien kunnen onderstoppingen zo aangebracht worden dat het aanbrengen van hijsgereedschap of het oppakken van lasten gemakkelijker wordt. Bouw stapels loodrecht op. Maak de stapels bovendien niet te hoog, bij voorkeur niet hoger dan 1,50 m. Dit geldt vooral voor materialen die met de hand gestapeld worden. Kleine materialen opslaan in pakketvorm is veiliger dan ze los te stapelen. Materialen die gemakkelijk wegrollen, zoals buizen, kunnen opgeslagen worden tussen staanders. Stapels hout winnen dan weer aan stabiliteit door er balken tussen te leggen. Opgeslagen materialen mogen niet tegen hulpconstructies en steigers steunen. Hou rekening met een minimumafstand (bv. 80 cm) tussen opgeslagen materialen, gebouwen, hulpconstructies, machines en dergelijke. Grote elementen, zoals vloerplaten, kozijnen en puien, kunnen zowel liggend als staand worden opgeslagen.
• • •
16.5.5. Overdekte opslag Sommige materialen moeten droog in een afgesloten ruimte worden opgeslagen. Dat kan in loodsen of een vrijgekomen gedeelte van het gebouw. Bij opslag in loodsen gelden veel van de hierboven vernoemde voorschriften op het vlak van de stabiliteit, toegankelijkheid en overzichtelijk heid. Zorg ook in loodsen voor goede toegangen en paden. Sla geen brandgevaarlijke stoffen op bij brandbare stoffen. Brandgevaarlijke materialen moeten opgeslagen worden in een afgesloten brandveilige ruimte. Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn op goed zichtbare en goed bereikbare plaatsen. Bij opslag in het bouwwerk mag de toelaatbare belasting van de vloeren en daken niet worden overschreden. Puntlasten kunnen door middel van onderslagen over een groter vloeroppervlak worden gespreid.
17. Conclusie Dankzij een degelijke voorbereiding en planning zullen de keuze en de plaatsing van de nodige werfuitrusting vlotter verlopen, wat ook zal leiden tot: een veiliger uitrusting die voor alle bouwbetrokkenen beschikbaar en geschikt is; een betere organisatie van de activiteiten op de bouwplaats; een kostenbesparing doordat dubbel werk vermeden wordt of doordat de kosten van uitrusting die gemeenschappelijk gebruikt kan worden, gedeeld worden; tijdswinst doordat de activiteiten op elkaar afgestemd zijn en doordat de coactiviteit beperkt wordt met behulp van een goed geplande spreiding in tijd of in ruimte. Hierdoor zullen de verschillende uitvoerders elkaar minder hinderen, waardoor de werkzaamheden ook vlotter zullen verlopen. Het is dus belangrijk dat de veiligheidscoördinator tijdig de planning van de werken kan opmaken, de nodige werfuitrusting bestudeert en voorstellen formuleert die in de prijsvraag opgenomen worden. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat de taak van de veiligheidscoördinator zich niet beperkt tot veiligheid, maar dat hij moet waken over het welzijn van iedereen die aanwezig is op de bouwplaats. Een preventie fiche met betrekking tot het veiligheids en gezondheidsplan is tot uw beschikking op : navb.constructiv.be
• • • •
26
NAVB DOSSIER • N° 142
© navb-cnac Constructiv 2015
© navb-cnac Constructiv 2015
Bouwplaatsinrichting 27
Nationaal Actiecomité voor Veiligheid en hygiëne in het Bouwbedrijf navb-cnac Constructiv Koningsstraat 132/4 1000 Brussel
Tel.: +32 2 552 05 00 Fax: +32 2 552 05 05
E-mail:
[email protected] Website: navb.constructiv.be